MAATSCHAPPIJLEERTEKST BIJ EEN WERELD APART Invalshoeken maatschappijleer. Bij het vak maatschappijleer onderscheiden we verschillende invalshoeken. Dat zijn de cursieve koppen hieronder. Per invalshoek kun je een aantal vragen stellen over willekeurige vraagstukken, hier telkens genoemd ‘X’. Bij een Wereld apart vullen we voor de X Noord-Zuidproblematiek in: Politiek-juridische invalshoek Welk beleid voert de (plaatselijke, landelijke of internationale) overheid voor X (= Noord-Zuidproblematiek)? Hoe is dit beleid in het politieke besluitvormingsproces tot stand gekomen? Welke wetgeving geldt voor X (= Noord-Zuid-problematiek)? Wat zijn de opvattingen en invloeden van politieke partijen in het besluitvormingsproces over X (= Noord-Zuid-problematiek)? Wat zijn de opvattingen en invloeden van belangengroepen in het besluitvormingsproces over X (= Noord-Zuid-problematiek)? Sociaal-economische invalshoek Wat zijn de belangrijke organisaties, instellingen, instituties, sociale bewegingen en belangengroepen bij X (= Noord-Zuid-problematiek), met welke werkwijze en structuur? Welke belangen zijn er (vanuit genoemde organisaties en structuur) bij X (= Noord-Zuidproblematiek), met welke invloed op X (= Noord-Zuid-problematiek)? Wat is de relatie is tussen X (= Noord-Zuid-problematiek) en de arbeidsverhoudingen en economische actoren (denk aan werkgevers, werknemers, bedrijfsleven, overheidssector) van de samenleving? Wat is de relatie tussen X (= Noord-Zuid-problematiek) en het economische systeem (denk aan begrippen als geleide economie, vrije markt, kapitalisme, prijsmechanisme)? Wat is de relatie tussen X (= Noord-Zuid-problematiek) en de opbouw van de verzorgingsstaat? Wat is de relatie tussen X (= Noord-Zuid-problematiek) en toestand van de overheidsfinanciën? Op welke wijze houdt (de verdeling van) arbeid en vrije tijd een rol spelen bij X (= Noord-Zuidproblematiek)? Hoe spelen sociale ongelijkheden in de samenleving een rol bij X (= Noord-Zuid-problematiek)? Sociaal-culturele invalshoek Hoe gedragen mensen zich feitelijk bij X (= Noord-Zuid-problematiek)? Wat is de (oorzaak-gevolg-)relatie tussen X (= Noord-Zuid-problematiek) en culturele context van maatschappelijke waarden, normen, leefgewoonten, cultuur? Welke maatschappelijke opvattingen (opinies, politieke standpunten, ideologieën) bestaan er over X (= Noord-Zuid-problematiek)? Hoe treedt bij X (= Noord-Zuid-problematiek) beeldvorming op, hoe verloopt het communicatieproces?
Verandering en vergelijkingsinvalshoek Welke veranderingen in X (= Noord-Zuid-problematiek) zijn er in het recente verleden of nabije toekomst te onderscheiden? Hoe komt X (= Noord-Zuid-problematiek) in andere samenlevingen voor? Kan er een relatie gelegd worden met ontwikkelingen als globalisering, secularisering, internationalisering, democratisering, emancipatie, individualisering, actuele ontwikkelingen in rechtsen verzorgingsstaat?
Geselecteerde vragen voor sociaal-politiek college over de verdeelde wereld Voor deze colleges selecteren we de volgende vragen: 1. a. Wat is het Nederlandse beleid voor Noord-Zuid? 1. b. Welke organisaties zijn bij dat beleid betrokken? 2. Wat zijn de opvattingen van politieke partijen over beleid voor Noord-Zuid? 3. Hoe denken en gedragen mensen zich t.a.v. Noord-Zuid. 4. Hoe werken beeldvorming en beïnvloeding bij Noord-Zuid-verhoudingen. Voor een deel wordt vraag 1.a. en vraag 1.b. geheel door het boek behandeld, de rest van de vragen komt in het college en deze tekst nieuw aan de orde.
Beleid en organisaties Dit moet je weten: 1. Ontwikkelingssamenwerking is één van drie poten van Nederlands buitenlands beleid. De andere poten zijn algemeen buitenlands beleid en Europees beleid. 2. Ontwikkelingssamenwerking valt in vier soorten beleid uiteen: Ontwikkelingsamenwerking Gouvernementeel (beleid van regeringen)
Non-gouvernementeel (beleid van organisaties)
1. Bilateraal beleid: beleid van de Nederlandse regering voor specifieke landen en regio’s, ‘van regering tot regering’
3. Medefinanciering
2. Multilateraal beleid: beleid dat de Neder-
4. Particulier. Particuliere organisaties werven
landse regering voert in samenwerking met andere regeringen, vooral de EU en de VN
geld en andere middelen en richten zich op eigen ontwikkelingsprojecten
3. De redenen voor/van regeringen om aan ontwikkelingssamenwerking te doen zijn (een mengeling van): Politiek-strategische redenen: het onderhouden van relaties met andere regeringen, overleg over mensenrechten en internationale rechtsorde, het betrekken van een land in een invloedssfeer.
Economisch-commerciële redenen: het opzetten en onderhouden van economische relaties, vanwege (wederzijds) economisch gewin. Ethisch-humanitaire redenen: vanuit de opvatting dat gruwelijkheden in de wereld niemand mag overkomen en dat de medemenselijkheid ingeeft in dergelijk situaties mensen te helpen, waar ook ter wereld, zeker als landen niet de middelen hebben deze situaties zelf aan te pakken. Bureaucratische redenen: er is rond ontwikkelingssamenwerking een groot aantal organisaties ontstaan waarin veel geld omgaat en mensen werken. Ontwikkelingssamenwerking wordt gegeven omdat die organisaties anders niet meer kunnen bestaan. Het valt op dat het meeste beleid in Nederland vooral vanuit de moderniseringstheorie, de selfreliance-theorie en de pro-poor-growth-theorie (hoofdstuk 3 boek): opgezet lijkt te zijn. In de huidige tijd worden weer de moderniseringstheorieën omarmd. 4. Het beleidsdoel Nederlandse ontwikkelingssamenwerking. Zie ook het boek. Nederland wil met het beleid uiteindelijk bijdragen aan de millenniumdoelen die door de VN in 2000 zijn afgesproken: 1. De armoede halveren en minder mensen honger 2. Elk kind naar school, basisonderwijs 3. Mannen en vrouwen gelijkwaardig 4. Minder kindersterfte 5. Verbetering van de gezondheid van moeders 6. Bestrijding van hiv/aids, malaria en andere dodelijke ziektes 7. Bescherming van het milieu, iedereen schoon drinkwater en minder mensen in sloppenwijken 8. Toegang tot betaalbare medicijnen, een eerlijk handelssysteem, minder schulden voor ontwikkelingslanden Recente beleidsaccenten kabinet Rutte ‘Relevantie voor armoedebestrijding, groei en zelfredzaamheid van ontwikkelingslanden.’ ‘Het strategische belang voor Nederland. Waar staan Nederlandse belangen op het spel, zowel maatschappelijk als commercieel. Maar ook: waar kan Nederland een effectieve bijdrage leveren. Waar is er sprake van een herkenbare Nederlandse meerwaarde door kennis, ervaring en betrokkenheid van de samenleving?’ 5. De beleidsmiddelen bestaan uit geld, goederen en diensten. 6. Er zijn verschillende soorten hulp te onderscheiden, zie ook het boek 6.1.4. en 6.1.5.: Ongebonden versus gebonden Noodhulp versus structurele hulp Projecthulp versus programmahulp ODA-hulp versus non-ODA-hulp 7. Bilaterale hulp is eerst gericht op z.g.n. ‘substantiële steun’. Dit geldt voor: Sudan, Burundi, Congo, Kosovo
Daarnaast is het bilaterale beleid gericht op de zogenaamde partnerlanden: 33 stuks. Deze partnerlanden zijn geselecteerd op basis van hun armoede (zij moeteen Low Income Country of Low Medium Income Country zijn), een redelijk bestuur hebben en de hulp moet ook een toegevoegde waarde hebben. Er zijn drie soorten partnerlanden: Versnelde MDG-bereiking. Dit zijn minst ontwikkelde landen, met relatief sterk bestuur. De millenniumdoelen (MDG: millennium development goals), moeten hier versneld bereikt worden. Veiligheid en ontwikkeling. Landen met een dominant veiligheidsprobleem. MDG moeilijker bereikbaar, Nederland richt zich op randvoorwaarde. Brede relatie. Hebben een middeninkomenpositie, MDG liggen op schema Aanvulling kabinet Rutte: strategisch belang, relevantie armoedebestrijding, verlagen partnerlanden naar 15 stuks. 8. Multilatere hulp wordt vooral in EU en VN-verband gegeven. EU: via het Europees ontwikkelingsfonds, de Europese noodhulp en het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid. VN: hulp wordt gegeven door VN- of VN-gerelateerde organisaties: IMF, Wereldbank, UNHCR, UNFPA, UNDP 9. Voor medefinanciering en MFO’s: zie boek Om in aanmerking te kunnen komen voor overheidssubsidie moeten ontwikkelingsprogramma’s van maatschappelijke organisaties ook voldoen aan andere voorwaarden. Zoals:
maatschappelijke organisaties uit ontwikkelingslanden moeten inhoudelijk betrokken zijn bij hulpprogramma’s, medezeggenschap en invloed hebben;
verplichte openbare evaluaties van de geboden ontwikkelingshulp;
vernieuwingsgericht (b.v. samen met bedirjfsleven)
ontwikkelingsorganisaties moeten niet alleen in Nederland verantwoording afleggen,
maar ook in het ontwikkelingsland zelf. De 73 grotere ontwikkelingsorganisaties gaven in 2008 samen ongeveer € 850 miljoen uit. Dit is niet alleen geld van de Rijksoverheid maar voor minimaal 25% ook eigen inkomsten (bijvoorbeeld via leden en donateurs) van deze organisaties. India, Indonesië en Soedan ontvingen het meest. Ontwikkelingsorganisaties zoals Cordaid, Hivos, ICCO en Oxfam Novib krijgen in 2011 in totaal € 483 miljoen aan subsidies via het zogeheten medefinancieringsstelsel (MFS II). Dat is € 107 miljoen minder vanwege bezuinigingen die in het regeerakkoord van september 2010 zijn overeengekomen. Op termijn wil het kabinet de subsidies voor maatschappelijke organisaties verder verminderen. Hulporganisaties moeten dan zelf meer geld opbrengen (via donaties van burgers bijvoorbeeld) om nog voor overheidssubsidie in aanmerking te komen. Het kabinet denkt daarmee het draagvlak voor ontwikkelingshulp te vergroten in de samenleving. De ontwikkelingsorganisaties vormen in totaal 19 allianties die in grote mate samenwerken op verschillende thema’s. Bijvoorbeeld:
onderwijs;
gezondheidszorg;
democratisering en goed bestuur;
mensenrechten.
10. De particulier hulp wordt gegeven door, wat wel heet, de civil society: kerken, milieuorganisaties, buurtcomités, websites, etc.
Politieke partijen Dit moet je weten: 1. De opvattingen van politieke partijen, politieke ideologieën, kunnen ingedeeld worden in twee dimensies: a. de vrijheid-gelijkheid-dimensie b. de progressief-conservatief-dimensie Bij a. gaat het om de vraag hoe materiële zaken als geld en goederen in de samenleving bij mensen terecht komen: door het eigen initiatief van mensen of door toevallige omstandigheden. In het eerste geval moeten we mensen zoveel mogelijk vrij laten in hun streven naar welvaart. Ieder mens heeft capaciteiten om welvaart te verwerven. Welvaartsverschillen zijn het resultaat van hete geven dat de ene mens zijn capaciteiten meer vrij benut, terwijl anderen dat er vrij voor kiezen dat niet te doen. Het gevolg daarvan is mogelijk dat er grote verschillen tussen mensen ontstaan. In het andere geval zou welvaart door toeval worden verklaard en welvaartsverschillen onrechtaardig zijn. In dat geval moeten we welvaart actief en gelijk over mensen te verdelen, want iedereen heeft evenveel recht op die welvaart. Bij b. gaat het meer om immateriële zaken, bijvoorbeeld de manier waarop mensen samenleven, waarden en normen, maar ook bijvoorbeeld opvattingen over de inrichting van het recht en de staat. Progressieve mensen nemen aan dat mensen steeds nieuwe en betere structuren en arrangementen kunnen bedenken, b.v. andere samenlevingsvormen, of andere waarden voor b.v. leven en dood, of b.v. andere vormen van democratie. Daardoor zou de samenleving beter en menselijker worden. Conservatieven geloven echter dat dergelijke vernieuwingen de samenleving onnodig verstoren, geen recht doen aan de aard van de mens, en het verleden ook vaak bewijst dat niet-veranderen beter voor de samenleving is dan wel-veranderen. Politieke partijen, ideologieën, bewegen zich tussen deze dimensies. Partijen die voornamelijk het materiële gelijkheidsdenken combineren met immateriële progressieve opvattingen, noemen we links. Partijen die materieel vrijheidsdenken combineren met immaterieel conservatisme, noemen we rechts. Je herkent deze opvattingen vaak als volgt: Progressief:
Conservatief:
•
Nieuwe maatregelen
•
Bestaande of geen maatregelen
•
Vernieuwing van cultuur
•
Cultuur behouden
•
Vernieuwing van bestuur
•
Bestuur niet veranderen
•
‘Mensen zijn te verbeteren’
•
‘Mensen zijn onverbeterlijk’
Gelijkheid:
Vrijheid:
•
Veel ingrijpen/maatregelen
•
Minder ingrijpen/maatregelen
•
Actieve overheden
•
Terugtrekkende overheden
•
Herverdeling van materiële zaken
•
Geen herverdeling materiële zaken
•
Sociale rechten (‘recht hebben op…’)
•
Klassieke rechten (‘vrijheid hebben van…’)
Deze opvattingen moet je in politieke standpunten over Noord-Zuid kunnen herkennen, benoemen.
Gedragingen en opvattingen over Noord-Zuid Je moet dit in een paar algemene bewoordingen kunnen typeren.
Beeldvorming bij Noord-Zuid Je moet dit weten: 1. Dat er enige barrières zijn voordat gebeurtenissen zich als beeld in de gedachten van mensen planten: - de media selecteren gebeurtenissen; - de media bewerken gebeurtenissen (manipulatie); - de media verspreiden dit op een bepaalde wijze, dus door de kranten, t.v., etc., ofwel op een bepaalde technische manier. - het nieuws dat zo ontstaat komt vervolgens bij de mediaconsument aan, die vervolgens weer zijn eigen selecties maakt. 2. Manipulatie en verspreiding (zie 1) door de media moet je herkennen en benoemen en je moet uitleggen hoe dat dan de beeldvorming beïnvloed. Manipulatie gebeurt door: - camerahoek en uitsnede; - benadrukken bepaalde feiten; - kleurgebruik; - geluid, stem, muziek; - montage (snelheid, volgorde, volledigheid); - etc.