"Pluralismen: religieus & vrijzinnig"* door Herman De Ley (© 1996)
1."Oorlog is vader van alles", zo wist al de oud-Griekse dialektieker Herakleitos van Efese (fr. 53). Ook de destructieve godsdienstoorlogen die West-Europa in de 16de en 17de eeuw meer dan honderd jaar lang geteisterd hebben, hadden althans dat positieve effect dat men het finaal zat was (interchristelijke) religieuze of levensbeschouwelijke meningsverschillen nog langer met de wapens uit te vechten. De Verlichting, in de 18de eeuw, met haar principes van religieuze tolerantie, althans ten aanzien van de verschillende christelijke strekkingen, was er mede het resultaat van. De Franse revolutie gaf tenslotte de aanzet tot de instelling van de seculiere rechtsstaat of lekenstaat. Vandaag de dag zijn pluralisme en godsdienstvrijheid in West-Europa a.h.w. "de evidentie zelf" en ook door gelovigen en kerken worden zij zelfs als een wezenskenmerk beschouwd van de Europese "identiteit"(1) - net zoals democratie en vrijheid van meningsuiting in het algemeen. Het mag daarom des te meer ironisch worden genoemd dat die waarden vandaag vaak gebruikt, d.w.z. misbruikt worden om levensbeschouwelijke en andere discriminaties te rechtvaardigen, met name ten aanzien van een "niet-Europese" religie als de islam (Europa is "blank en christelijk", weet je wel) en de (overwegend "allochtone") gelovigen ervan(2). De argumentatie die hierbij gebezigd wordt, dwars doorheen het politieke spectrum (van uiterst-rechts, over het liberalisme tot sociaal-democratisch links) en van gelovig tot vrijzinnig, is vrijwel altijd dezelfde: Islam en moslims - ""zo weet toch iedereen" - zijn van nature onverdraagzaam en intolerant, fanatiek, anti- democratisch, anti-pluralistisch, antivrouw, enz., enz. Discriminatie, institutionele controle en bevoogding ten aanzien van de hier levende moslims(3) zijn "dus", in deze fundamentalistische redenering, een kwestie van gerechtvaardigde "zelfverdediging" vanwege de westerse civilisatie, democratie, lekenstaat, enz. (vul zelf maar in) ten aanzien van de "islamitische dreiging". Dit soort van, in wezen (laten we "een kat asjeblief een kat" noemen) racistische drogredeneringen tref je, zoals gezegd, niét enkel aan bij het Vlaams Blok of bij katholieke fundamentalisten: je kan ze minstens even vaak (zo al niet vaker) opvangen uit de mond van al dan niet notoire vrijzinnigen. Nog afgezien van de juridische aanvechtbaarheid (de Belgische grondwet en de internationale verdragen die ook België ondertekend heeft inzake godsdienstvrijheid), valt op die veralgemeende islamofobie heel wat aan te merken. Niet in de laatste plaats, dat ze getuigt van een verregaande onwetendheid en onbekendheid met het fenomeen religie in het algemeen, en met de moslimreligie in het bijzonder. In wat volgt wil ik heel in het kort de religieus-juridische positie toelichten van de historische islam ten aanzien van een geïnstitutionaliseerd levensbeschouwelijk pluralisme, en die positie vervolgens vergelijken met de wijze waarop vanuit vrijzinnig perspectief het hedendaagse (ideaal van) "filosofische" pluralisme kan gefundeerd worden.
2. Verre van ("essentieel") anti-pluralistisch of intolerant te zijn, heeft van alle grote openbaringsgodsdiensten enkel de islam, van bij zijn ontstaan, religieus pluralisme en
tolerantie tot een maatschappelijke institutie gemaakt. Het stereotypische beeld van de Arabische en moslimse veroveraars, namelijk met in de ene hand een zwaard en in de andere de Qur'ân, is een karikatuur die met de historische werkelijkheid weinig gemeen heeft. Reeds in de Qur'ân lezen we bv., Soera 10 v.99: "En zo uw Heer gewild had, zouden allen die op aarde zijn, gezamenlijk tot geloof gekomen zijn; zult gij dan mensen dwingen, opdat zij gelovigen zouden worden?" In aansluiting bij het optreden van de Profeet aan het einde van zijn leven (cf. Soera 9,29, neergezonden in 630), gingen de zogenaamde "Mensen van het Boek" - in eerste instantie joden en christenen, maar het begrip werd vervolgens ook uitgebreid tot andere religies (m.i.v. van religies die geen openbaringsboeken hadden) - genieten van een juridisch beschermde status, de zogenaamde dhimma ("bescherming"). Dat gebeurde in het kader van de sharîca, of het moslimrecht, en was dus een religieus-juridische vereiste. De dhimmi-s of "beschermden", konden vrij, zij het binnen de moslimse openbare orde, hun eigen cultus beoefenen; op het niveau van o.m. rechtsbedeling, familie- en erfenisrecht, leefregels (bv. drinken van alcohol), e.d. beschikten zij over een verregaande autonomie onder het gezag hun eigen geestelijke leiders (vandaar dat in de latere, Osmaanse toepassing ervan, kan gesproken worden van "religieuze naties", in het Turks: milletler). Ook al werd ze in de praktijk dus soms met voeten getreden (vooral in crisismomenten, zoals onder de druk van de kruistochten), vergeleken met de juridische situatie van religieuze minderheden in de christenheid, was de dhimma voor andersdenkenden wel degelijk een haven van tolerantie en vrijheid (in de Westerse christenheid was het beruchte principe van het "compelle intrare": "dwing ze binnen te treden", door Augustinus geïntroduceerd; joodse minderheden konden te allen tijde het slachtoffer worden van moorddadige pogroms: bv. bij het lanceren van de 1e Kruistocht): de joodse cultuur met name heeft in de Europese geschiedenis haar "gouden periodes" gekend in, eerst, de bloeiperiode van het moslimSpaanse al-Andalus (8ste tot 11de eeuw) en, vervolgens, na de verdrijving van alle joden uit katholiek Spanje (in 1492), in het Osmaanse rijk (zo bv. in de Griekse stad Thessaloniki). Maar de islamitische dhimma mag, als een religieuze institutie, natuurlijk niét verward worden met het filosofische pluralisme dat, alleszins constitutioneel, beleden wordt door de moderne lekenstaat. Voor een gelovige - élke gelovige, hij/zij weze christen of moslim - is de waarheid noodzakelijk objectief gegeven, d.w.z. buiten en boven de mens: God is de Waarheid, en er is slechts één God - en dus slechts één, absolute waarheid. Een andersdenkende moge dan al getolereerd worden (diens heil of verdoemenis is uiteindelijk diens eigen verantwoordelijkheid, zo kan de moslim vanuit de Qur'ân redeneren), hij/zij zal op het Eindgericht zonder de minste twijfel rekening moeten afleggen voor zijn/haar dwaling. In het religieuze wereldbeeld van de middeleeuwen betekende zoiets dat de andersdenkende in elk geval geacht werd te zullen "branden" in de hel (vgl. Qur'ân, Soera 18, 29; maar zie natuurlijk ook al Mattheus, o.m. 13.49-50). Dat verklaart ook waarom in de islam de dhimmî-s wel degelijk onderworpen konden zijn aan tal van discriminaties (het zogenaamde "Pact van Omar"; ze werden weliswaar niet alle altijd toegepast): ze moesten bv. een bijzondere belasting betalen (de zogenaamde "tegenprestatie", of jîzya), sc. voor de genoten bescherming en veiligheid; ze mochten geen wapens dragen, en
daarom ook geen paard rijden (wel een muilezel); in principe geen openbare functies bekleden; ze moesten zich, vanuit veiligheidsoverwegingen, vestimentair onderscheiden van moslims (de beruchte nazi "jodenster" heeft hier, via katholiek Spanje, haar verre oorsprong), e.d. Deze discriminaties, evenwel, dienen geplaatst binnen de middeleeuwse, historische context en het erbij horende religieuze (en dus hiërarchische) wereldbeeld. Vandaag, daarentegen, kan ook de gelovige - uitgaande van het principe dat "het oordeel slechts aan God toekomt, en niét aan de mens" - elke vorm van maatschappelijke discriminatie resoluut afwijzen, namelijk als een aantasting van de goddelijke prerogatieven.
3. De vrijzinnige, daartegenover, gelooft niét in een gegeven, absolute Waarheid, en precies dààrom is hij/zij pluralist (of: moét dat zijn). Alle waarheid immers, althans in zoverre ze gekend en begrepen wordt, is noodzakelijk een (inter)menselijke constructie. Van hieruit is een religie of levensbeschouwing een altijd voorlopig en voorwaardelijk (want dagelijks gereproduceerd en gehernegotieerd) antwoord, binnen concrete maatschappelijke verhoudingen, op de specifieke (natuurlijke, socio-politieke, economische, enz.) omstandigheden waarmee mensen in hun leven geconfronteerd werden en worden. Ze is de uitdrukking van een specifieke werkelijkheidservaring, en ze is tegelijkertijd - als symbolische constructie - datgene wat mensen (psychisch en moreel) pas in staat stelt (verder) te leven en "goed" te leven. Aangezien er géén God is, is er géén objectieve of absolute norm die het mogelijk - en dus ook gebiedend - maakt één van die levensbeschouwingen als "de enig ware", en alle andere als fout of "vals" te klasseren. Zij zijn integendeel alle, àls specifieke en (minder of meer) adequate, symbolische zingevingen, gelijkwaardige (deel)uitingen van het mens-zijn. Je zou eventueel kunnen zeggen dat pas uit een mondiale synthese ervan - mocht zoiets al mogelijk zijn - zoiets als "dé mens", in zijn/haar (culturele) totaliteit of volheid, geconstrueerd zou kunnen worden. Bijgevolg: (1) hebben zij àlle principieel bestaansrecht, en (2) in zoverre elke mens inderdààd recht heeft, niet enkel op een biologisch maar ook en vooral op een menselijk bestaan (en dat veronderstelt zingeving en zelfbepaling), heeft elke mens het onvoorwaardelijke basisrecht zijn/haar religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen vrijelijk en gelijkelijk te belijden het weze dan binnen onvermijdelijke historische parameters (het brengen van mensenoffers bv., of het weigeren van bloedtransfusie aan derden, of genitale verminking van vrouwen kunnen daar binnen de hedendaagse parameters niét toe gerekend worden)(4).
4. Het hoeft niet gezegd dat, helaas, principes alléén nog geen daadwerkelijke maatschappelijke gelijkberechtiging garanderen:zoiets is uiteindelijk een kwestie van, zeg maar, politieke strijd en van maatschappelijke machtsverhoudingen (rechten, ook al staan ze dan vermeld in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens,worden zelden geschonken: ze moeten bijna steeds àfgedwongen worden). Elke mens, evenwel, en de vrijzinnige in het bijzonder, laat er zich graag op voorstaan dat hij/zij in rationele overeenstemming handelt met zijn/haar principes. Het zou zeker geen kwaad kunnen (wel integendeel!), mocht iedere vrijzinnige inzien dat het compleet utopisch is, te hopen of te verwachten, laat staan te eisen, dat de gehele mensheid ooit... "vrijzinnig" wordt (een universalistische toekomstdroom die vanzelfsprekend overgeërfd werd uit het christendom). Dat zou immers betekenen dat alle mensen onder compleet dezélfde omstandigheden en voorwaarden zouden leven, dezélfde ervaringen zouden kennen én allemaal bevrijd zouden zijn van élke vorm van vervreemding(5).
Zodra we dit inzien, is het onzinnig de gelovige zijn/haar zogenaamde "verkeerde" religieuze opvattingen te verwijten, laat staan te pogen hen door administratieve (repressieve) of andere maatregelen tot andere, "betere gedachten" te willen brengen. Precies omdàt God niet bestaat en elke levensbeschouwing bijgevolg een constructie is die de betrokkenen in staat stelt àls "mens" te leven, zijn alle confessies (ook de vrijzinnige!) tegelijkertijd functioneel én voorwaardelijk(6). Ze hebben dus àlle bestaansrecht (nogmaals: binnen de historische parameters). Het énige probleem, bijgevolg, dat we moeten oplossen, is ervoor te zorgen dat zij alle op een tegelijk vreedzame én "interactieve" manier kunnen samenleven met elkaar. Waarom "interactief"? Precies omdàt zij alle historische deeluitingen zijn van het mens-zijn, en wij ons eigen, onvermijdelijk bepérkte mens-zijn slechts kunnen verruimen en verrijken door dialoog en interactie met de "anderen". Het is bijgevolg ook in ons belang dat (anders)gelovigen - bv. moslims - wel degelijk de gelegenheid krijgen hun geloof ook effectief te belijden. Zulk creatief samenleven is in de context van de moderniteit énkel mogelijk op basis van een volledige gelijkberechtiging en de opheffing van alle vormen van discriminatie ten aanzien van religieuze minderheden. De constitutionele lekenstaat biedt daartoe, in principe, het ideale institutionele kader. N.B. Zulke argumentatie, dat moge duidelijk zijn, kan ook voor de gelovige worden gevoerd, maar dan wel met de voor de hand liggende aanpassingen: niet omdat God niét bestaat, maar integendeel omdat Hij juist wél bestaat, en omdat bijgevolg alle mensen, inclusief alle aspecten van hun mens-zijn - dus ook hun overtuigingen -, absoluut gelijkwaardige schepselen Gods zijn. _________________________
NOTEN: * Een 1e versie van deze tekst verscheen reeds in de FoGI-Nieuwsbrief van 11/11/96. 1. Weliswaar zou het tot de 60'-er jaren van de 20ste eeuw duren vooraleer de RoomsKatholieke Kerk het principe van de godsdienstvrijheid officieel aanvaardde, namelijk met het Tweede Vaticaanse Concilie, 1962-65. Hierop wordt terecht kritisch geattendeerd door Heiner Bielefeldt in zijn essay, "Moslims in de Lekenstaat. Het recht van moslims, mee vorm te geven aan de Europese samenleving", te verschijnen als CIE-Cahier Nr. 6. 2. Een bijzonder grof voorbeeld hiervan werd nog enkele maanden geleverd (maart 2000) door de Gentse VLD-schepene, Chantal Claeys, o.m. belast met eredienst en begraafplaatsen. In nààm van de "non-discriminatie" en "gelijkheid" bestond zij het, in de Gentse gemeenteraad aan de Gentse moslimbevolking het elementaire mensenrecht op een waardige begrafenis (d.w.z. met respect voor de geloofsovertuiging) te ontzeggen. 3. Zoals in 1998 nog duidelijk tot uiting kwam in de voorbereiding en organisatie van de zogenaamde Moslimverkiezingen en de implementatie van de resultaten ervan (25 democratisch verkozen kandidaten voor de Executieve werden op aanwijzing van de
Belgische Staatsveiligheid geweerd; van de 16 leden van de Executieve waren er slechts een 5-tal daadwerkelijk verkozen in de verkiezingen van 13 dec 1998). 4. Gemakshalve gaan we hier uit van de heden ten dage algemeen aanvaarde opvattingen inzake godsdienstvrijheid, zoals zij geformuleerd zijn in tal van internationale en Europese verdragen, alsook in de Belgische grondwet. Vanzelfsprekend is het niét de bedoeling te stellen dat gelijk welke doctrine of ideologie (bv. de rassenleer van de nazi's), ipso facto bestaansrecht zou hebben omdat ze voor de betrokkenen nu eenmaal "zingevend" zou werken. 5. Maar ook dan gaan we er als vrijzinnigen misschien wat al te vlug van uit dat vrijzinnigheid zelf géén vervreemding veronderstelt? Wellicht vormen vrijzinnigheid en atheïsme - met de tragische levensvisie die ze veronderstellen - nog de meest ultieme "vervreemding" waartoe mensen, onder welbepaalde (geprivilegieerde?) omstandigheden (bij momenten?) in staat zijn? 6. Zodra een confessie niet meer relevant blijkt voor het dagelijkse leven van de gelovigen, komt haar reproductie - namelijk in en door de handelingen en praktijk van haar volgelingen , en dus haar voortbestaan, in het gedrang. Zoiets kan echter alleen door de betrokkenen zélf worden ervaren; een directe, externe ingreep dreigt onvermijdelijk contraproductief te werken.