Plenaire Lezing: dr. Mieke Moor (filosoof, onderzoeker, organisatieadviseur) drs. Mieke Koldewee (danser, psycholoog, organisatiecoach) ‘Jeder Mensch ist ein Künstler’ of stel dat mijn lastige buurman een hoofdrolspeler in een roman is? Onze bijdrage wordt primair ingegeven door de verbazing en prettige opwinding over de benaderingswijzen van begrip en fenomeen van community art door zowel het wetenschappelijk discours als het beleidscircuit. Mineurs opsomming van strijdpunten laat zien hoezeer onze blik wordt gedomineerd door respectievelijk het objectiverende en het instrumentele denken. Wij denken dat die benaderingswijzen precies voorbij gaan aan het wezen van community art dat wij typeren als het vermogen van elk mens om samen met anderen vorm te geven aan de dagelijkse spanning of strijd van het leven (en het werk) – en dus niet een ‘aparte tak van kunst’, voorbehouden aan kunstenaars met een grote K (die overigens wel voorbeelden en wegwijzers kunnen zijn!) die vanuit hún domein (het artistieke) een (nuttige) bijdrage zouden kunnen leveren aan een ander domein (het sociale). Wij worden in deze gedachtenvorming geïnspireerd door o.m. Joseph Beuys’ Soziale Plastik, Martin Heideggers Der Ursprung des Kunstwerkes, Anthony Hegarty’s verwijzing naar ‘community creativity’ en ervaringen met het gemeenschaps- en rituele leven in de Beninse samenleving waarin dans geïntegreerd is. In plaats dus van een benaderingwijze die ingegeven wordt vanuit het perspectief van de toeschouwer die op zoek is naar zinvolle of nuttige categoriseringen, verkennen wij ervaringen – zowel in het denken als in het doen – waarin begrip en fenomeen van community art (mooier is het éne woord ‘gemeenschapskunst’) tot uitdrukking komen. Wij vragen ons af hoe mensen weer rechtstreeks met elkaar in verbinding kunnen komen, in het besef dat we een community zijn en ons scheppende vermogen (creativity, art) daarin een vanzelfsprekende rol heeft . Wij baseren ons daarbij op zowel wetenschappelijk onderzoek (onlangs promoveerde Mieke Moor aan de Universiteit voor Humanistiek op het proefschrift Tussen de regels. Een esthetische beschouwing over geweld van organisatie, zie http://www.tg.nl/Tussen-de-regels), als op de praktijkervaringen van beide referenten in hun werk op het grensvlak van kunst en organisatie(s) (zie bijv. http://www.miekekoldewee.nl/de-vloer-op.html en het youtubefilmpje waarin Moors PhD wordt gedanst: http://www.youtube.com/watch?v=zwwk_7hvml4 Vanuit onze denk- en werkwijze ‘apply what you are doing to what you are doing’ willen we onze presentatie vormgeven op een wijze die recht doet aan onze ‘boodschap’. Dat betekent dat we de grenzen tussen taal en lichaam, denken en doen, optreders en publiek zo dun mogelijk zullen maken. Wij zijn daarbij zelf het instrument.
1
Parallelsessie I “Theoretische beschouwingen over de dichotomie artistiek – sociaal” Drs. Evert Bisschop Boele Prins Claus Conservatorium/Lectoraat Lifelong Learning in Music & the Arts, Kenniscentrum Kunst & Samenleving, Hanzehogeschool Groningen Email:
[email protected] Community Music: interventie of dienst aan het idioculturele? Community Music, als onderdeel van Community Arts, wordt veelal gezien als een vorm van kunstzinnige interventie met een specifiek doel. De kracht van de interventie die Community Arts pleegt wordt dan gekoppeld aan specifieke aspecten van het domein van het kunstzinnige: de mogelijkheid creatieve krachten in mensen aan te spreken, bijvoorbeeld, of de mogelijkheid door kunst te komen tot alternatieve verbeeldingen van het heden en de toekomst (zie bijvoorbeeld Cleveringa 2012). Aan die opvatting ligt het idee ten grondslag dat de kunsten een specifiek domein vormen waarvan muziek een onderdeel is. Vanuit de muziek gezien is dat echter niet vanzelfsprekend. Muziek kan zeker gezien worden als onderdeel van het domein der kunsten - `in essentie kunst’ - maar dat is een optie en geen vanzelfsprekendheid; muziek is soms kunst, maar vrijwel altijd (ook) iets anders. Alternatieve opvattingen over wat muziek in essentie is worden in de samenleving minstens even breed gedragen als de opvatting dat muziek in essentie kunst is; en de muzikant die de opvatting dat muziek in essentie kunst is verlaat en zich laat leiden door de verschillende in omloop zijnde `folk definitions’ van muziek wordt geconfronteerd met vele, soms existentiële, vragen over de rol van de muzikant in de samenleving, en over wat het betekent een `community musician’ te zijn. In de presentatie zal ik toewerken naar een visie op de `community musician’ waarbij het idee van de centraliteit van de kunstzinnige interventie wordt verlaten en in plaats daarvan dienstverlening aan `de idioculturele ander’ komt te staan (vgl. Cavicchi 2009). Ik zal betogen dat zo’n visie op op de `community musician’ – al is het maar als tijdelijke constructie – van groot belang kan zijn in het opleiden van muzikanten die een plek midden in de samenleving willen innemen. Cavicchi, Daniel. `My Music, Their Music, and the Irrelevance of Music Education’. In: Thomas A. Regelski & J. Terry Gates (red.), Music Education for Changing Times. Guiding Visions for Practice, 97-107. New York: Springer, 2009. Cleveringa, Sikko. Cultuur nieuwe stijl. Praktijkboek community arts en nieuwe cultuurfuncties. Amsterdam: Pck publishing, 2012.
2
Anna Ramsair (MSc Sociology) Putselaan 111B 3072 cd Rotterdam The Netherlands Mobile +31 6 1080 2615 Artists working for the field and artists working for the street According to Bourdieu the art field is an autonomous universe arising from a collective belief that defines its logic. Central to this belief are the notion of the intrinsic value of art and the incapacity of the artistically uninitiated to assess its quality. Artists need to conform to this logic to gain admission to the art field and to be able to accumulate the symbolic capital that is needed to attain a central position within it. Actors outside the art field cannot legitimately interfere in it and are seen as incapable of defining the quality of art. Nonetheless, local public policy makers increasingly rely on art as a means to improve the quality of urban public space, conceiving of art as an instrument to stimulate residents’ participation and to deal with problems such as lack of social cohesion and liveability. Belief in the intrinsic value of art, central to the logic of the art field, is here hence accompanied by, or even giving way to, belief in its positive impact on urban problems. Because this may compromise the rules of art, and as such spark a loss of symbolic capital of artists partaking in this instrumentalization, we have studied firstly whether and why artists and experts (working in the field of the art) understand the instrumentalization of art as (in)compatible with the logic of the art field. Secondly, we have studied how artists’ practical involvement in this instrumentalization of art relates to their position in the art field. We conducted in-depth interviews with fifteen artists working in the public field and two experts working for CBK, (an independent center for visual arts), all in the city of Rotterdam, the Netherlands. All interviews were audio-taped and transcribed. As to the first question, neither experts nor artists bring forward any tensions between the requirements of public policy applications of art. Regarding the second question, it proves possible to distinguish three analytical types of artists: the Fieldworker, with sufficient symbolic capital and conforming to the rules of the art field; the Street Worker, who has insufficient symbolic capital and focuses on a career as an artist outside the art field; and the Market Worker, who also has insufficient symbolic capital but still claims a place in the art field besides his instrumentalized work outside that field. Implications for Bourdieu’s theory of the art field are discussed alongside a reflection of the findings in the light of Luhmann’s system theory.
3
Quirijn Lennert van den Hoogen, PhD University of Groningen Research Centre Arts in Society The Netherlands
[email protected] Community art en de autonome kunstenaar: Community Arts worden gezien als één van de mogelijkheden om te interveniëren in maatschappelijke situaties. Vandaar dat vanuit cultuurbeleid, maar ook uit de hoek van welzijnsorganisaties en woningbouwcorporaties er interesse bestaat in kunstzinnige interventies in woonwijken. Een dergelijke instrumentele insteek stelt vragen bij het autonoom kunstenaarschap van de professionals die dergelijke projecten vormgeven. Hoewel hun projecten vaak gefinancierd worden uit ‘heteronome bron’ – ISV middelen, Vogelaarmiddelen, woningbouwcorportaties en welzijnsinstellingen financieren naast cultuurfondsen – beschouwen gemeenschapskunstenaars zich wel degelijk als kunstenaar en niet als welzijnsprofessional of opbouwwerker. Soms weigeren zij zich zelfs als community artist of gemeenschapskunstenaar te betitelen. Zij prefereren simpelweg het predicaat kunstenaar. Aan de hand van het voorbeeld de productie Zina neemt de Wijk in Groningen (2010) zal ik deze problematiek nader analyseren. Vanuit een pragmatische opvatting over kunst waarbij theater wordt opgevat als een social event (Cremona et al., 2004) zal ik ingaan op de vraag welke intrinsieke waarden van – in dit geval theater – behulpzaam kunnen zijn bij het realiseren van wat ik noem extrinsieke doelen. (Ik vermijd hier bewust de term instrumenteel omdat deze kunst-filosofisch problematisch is). Door het onderscheid tussen intrinsieke en extrinsieke waarden van theater en hun nut voor de samenleving te koppelen aan een analyse van de relatie tussen de kunstenaar en de gemeenschap waarin en waarvoor zij werken, kan een analysemodel worden ontwikkeld dat deze problematiek verhelderd. Daarbij baseer ik mij op het onderscheid dat Gielen maakt tussen allo-relationele en autorelationele community art (zie De Bruyne en Gielen, 2011). References: V.A. Cremona, P. Eversmann, H. van Maanen, W. Sauter, J. Tulloch (eds.) (2004) Theatrical Events; Borders, Dynamics, Frames, Amsterdam/New York: Rodopi. De Bruyne, P. and P.J.D. Gielen (eds.) (2011), Community Arts: the Politics of Tresspassing, Amsterdam: Valiz.
4
Parallelsessie II “Uitdagingen in sociaal en artistiek onderzoek naar effecten” Hanka Otte Promovenda Kunsten Cultuur en Media Rijksuniversiteit Groningen/ provincie Drenthe E-mail:
[email protected] Tel: 06 31671279 Onderzoek naar relatie tussen kunstparticipatie en sociale cohesie in Drenthe Mijn promotieonderzoek richt zich op de vraag hoe en in welke mate kunstparticipatie bijdraagt aan sociale cohesie in Drenthe en wat daarbij de rol is van het provinciale en lokale cultuurparticipatiebeleid. In dit onderzoek staat amateurkunst centraal: zowel de beoefening ervan als het ernaar kijken en luisteren. Drentse overheden legitimeren hun steun aan de amateurkunst immers op basis van vermeende sociale effecten, waarvan sociale cohesie één van de belangrijkste is. Aan de hand van één van de projecten die ik voor dit onderzoek heb gevolgd en dat in veel facetten als community art project begrepen kan worden, zet ik uiteen welke onderzoeksmethode ik gebruik en welke resultaten ik daarmee verwacht te verkrijgen. Kenmerkend voor de onderzoeksmethode zijn meting in tijd (er wordt op twee tijdstippen en waar mogelijk tussentijds gemeten), de vergelijking tussen vier onderzoeksgroepen, namelijk een referentiegroep bestaande uit de deelnemers aan amateurkunstprojecten en hun publiek, twee controlegroepen bestaande uit amateurkunstenaars die niet aan de projecten deelnemen en uit sportbeoefenaars en de vierde ‘groep’ bestaande uit willekeurige inwoners van de gemeente waar het project plaats heeft. Een derde belangrijk kenmerk van de toegepaste methode is het verklaren van een fenomeen op macroniveau door in te gaan op de relatie tussen verschillende individuele aspecten.Tot slot spelen de verschillende dimensies van de samenleving waartoe een individu zich verhoudt een belangrijke rol in de onderzoeksmethode en is het van belang onderscheid te maken tussen observeerbaar gedrag en wat er aan ten grondslag ligt. Voor dit laatste biedt de combinatie van kwantitatief en kwalitatief onderzoek goede perspectieven.
5
De noodzaak van cultuur Jan Brouwer, 8 mei 2012 Samenvatting Iedere persoon, iedere groep en ook hele gemeenschappen ontwikkelen zich dankzij de opbouw van sociaal, fysiek, economisch en cultureel kapitaal. Het kapitaal noemen we de vaardigheid om tot handelen te komen, al dan niet met allerlei hulpmiddelen. De verschillende kapitalen zorgen voor lotsverbondenheid, lijfsbehoud, levensonderhoud en zelfontplooiing. De diversiteit aan menselijke activiteiten is enorm; toch is er sinds de industriële revolutie een aantal dominante trends te herkennen in de ontwikkeling van de genoemde vormen van kapitaal. De groei van het economische kapitaal overweldigend geweest. Gedurende de hele 20ste eeuw was de groei van de economie gemiddeld meer de 3% per jaar. Daardoor is ons nationaal inkomen na 100 jaar meer dan 20 keer zo groot geworden, terwijl de bevolking in dezelfde periode 3 keer zo groot werd. De groei was mogelijk door de vrijwel permanente toename van de beroepsdeelname, het opleidingsniveau en de arbeidsproductiviteit, ondanks oorlogen, diverse crises en ander ongemak. In het kielzog van de groei van de productie groeide ook de gebouwde omgeving en de sociale zekerheid. De dominante trend die bepalend was voor de ontwikkeling van het sociale kapitaal was de individualisering. De een en tweepersoonhuishoudens zijn allang in de meerderheid. Dankzij de uitgebreide sociale zekerheid is het mogelijk in kleine eenheden te functioneren. Symbool voor deze ontwikkeling staat de enorme groei van het aantal woningen en het autobezit. Het belang van het culturele kapitaal is om te kunnen gaan met veranderingen en deze nieuwe betekenis te geven. Zolang er een aantal dominante maatschappelijke trends zijn is deze functie blijkbaar minder belangrijk. Kunst en cultuur is vrijwel geheel in de hoek van het vermaak beland. Popmuziek en film zijn de voornaamste cultuuruitingen en van de laatste decennia en worden zeer consumptief beleefd. Er wordt door overheden en de private sector vooral geïnvesteerd in theaters, bibliotheken, musea, bioscopen, muziekhallen en poppodia. Op zich is het aangenaam en soms nuttig, maar in alle gevallen leidt het tot een consumptieve beleving van kunst en cultuur. Omgaan met veranderingen vergt een veel meer actieve opstelling. Momenteel is er sprake van crisis. De diverse crises lijken zich op te stapelen. Het begon als een financiële crisis, maar de crisis is inmiddels gaande op vele gebieden. Er is sprake van een schuldencrisis, een economische crisis, een crisis op de vastgoedmarkt en in het sociale stelsel. Al langer speelt de klimaatcrisis. Een crisis is een signaal dat er diverse veranderingen noodzakelijk zijn. Het lijkt er op dat de genoemde dominante maatschappelijke trends in de ontwikkeling van het economische, sociale en fysieke kapitaal op een einde zijn. In zo’n geval is cultuur gevraagd. Niet als vermaak maar als middel om te zoeken naar nieuwe betekenissen, nieuw gedrag en nieuwe openingen. Dat betekent investeren in cultuur op plekken waar maatschappelijke veranderingen plaats vinden. Cultuur alleen gaat de crisis niet keren maar investeringen in actieve kunstbeoefening zijn noodzakelijk om mensen te laten oefenen in creativiteit en nieuwe vormen van samenwerking. Dat zal de komende jaren nodig zijn. De eerste voorzichtige stappen zijn gemaakt via allerlei vormen van community art, kunst in de wijken en dergelijke. Het artikel laat de resultaten van deze stappen zien en doet suggesties voor verdere stappen.
6
Parallelsessie III “Strijdpunten in de uitvoeringspraktijk” Annette Hendrikx
[email protected] Voorbij Autonomie en Taal: naar een Disability Studies’ perspectief op dementie. (gesubsidieerd door ZonMw en DSiN) Projectteam: dr. Ruud Hendriks, dr. Aagje Swinnen, dr. Ike KAmphof, Annette Hendrikx, MA. Centrum voor Gender en Diversiteit, Faculteit de Cultuur- en Maatschappijwetenschappen, Maastricht University. Kunst tussen mijn en dijn : kunst door en voor mensen met dementie Als cognitie en taal verloren gaan en een persoon als gevolg van dementie steeds afhankelijker wordt van anderen, gaat dan ook zijn of haar identiteit als individu verloren? In het onderzoeksproject “Voorbij Autonomie en taal: naar een Disability Studies’ perspectief op dementie” buigen vier onderzoekers van de faculteit Cultuur- en Maatschappijwetenschappen, Universiteit Maastricht, zich over deze vraag. Het onderzoek beoogt bij te dragen aan het nuanceren van de (tot nu toe veelal negatieve) beeldvorming rondom dementie. Wij kijken naar vier innovatieve praktijken om daaruit te leren hoe mensen met dementie ruimte kunnen krijgen om zichzelf als persoon te manifesteren. Een van die praktijken is de artistieke praktijk. De vraag waar dit deelproject op ingaat, is op welke manier kunst mogelijkheden biedt om de stem van de persoon met dementie te laten klinken, en hoe die stem klinkt en begrepen moet worden. Hiervoor is etnografisch veldwerk gedaan bij beeldende kunst- en performancekunstprojecten, op verschillende zorglocaties in Nederland en elk geleid door een kunstenaar. Community Arts, zo lezen we op de site van Cultuurnetwerk, is een kunstvorm die ontstaat in de samenwerking tussen kunstenaar(s) en niet-kunstenaars van een bepaalde gemeenschap. De onderzochte kunstprojecten kunnen worden beschouwd als Community Arts omdat zij ontstaan door interactie tussen kunstenaar en deelnemers, waarbij de projecten zich richten op een marginale groep, namelijk de kwetsbare oudere mens en de mens met dementie in het bijzonder, verblijvend in een zorginstelling. Het benaderen van de deelnemers met artistieke middelen en het aanspreken van mensen op hun creatieve vermogens heeft een waarde voor de individuele deelnemer, met name de bewoners met dementie, omdat zij zich door middel van de artistieke interventie kunnen (her)ontdekken en zij hun stem kunnen laten horen. Het kunstproject heeft ook een waarde voor de samenleving, voor de directe alsook de indirecte omgeving, omdat het toonmoment voor een breder publiek bijdraagt aan de nuancering van de beeldvorming rondom de mens met dementie. Wil kunst een meerwaarde bieden om de mens met dementie als persoon ‘tevoorschijn te laten komen’ dan moet worden voldaan aan een aantal voorwaarden. De onderzochte kunstprojecten leggen een aantal problemen en valkuilen bloot. Op dit symposium wil ik nader ingaan op de vraag welke aspecten ervoor zorgen dat het kunstproject kunst niet zozeer voor, maar vooral ook van de gemeenschap is. Deze vraag wordt besproken op basis van een specifieke casus, namelijk de theaterproductie “Billy Elliot, I can dance”. Eerst zal de casus worden geïntroduceerd om daarna de weg en de strijd van de kunstenaar te beschrijven om de voorstelling van de deelnemers zelf te laten zijn. Hierbij komen aspecten aan bod zoals de input van de deelnemer aan het product en de beweging die de kunstenaar maakt over het materiaal van de deelnemers. Daarnaast zal ik ingaan op de rol van de regie en op de rol van de context waarin de artistieke interventie plaatsvindt. Het kunstproject houdt een spiegel voor ten aanzien van verschillende manieren van omgaan met mensen met dementie, zoals benaderingen vanuit bestaande ideologieën van de gevestigde zorgpraktijken waarin veiligheid en mijden van risico’s een grote rol speelt versus de artistieke benadering waarin het uitdagen en omgaan met creatieve risico’s belangrijk zijn. De casus kan bovendien aanleiding zijn voor een discussie met betrekking tot het concept ‘empowerment’. Op welke manier leert de kunstpraktijk ons empowerment anders te begrijpen dan in termen van autonomie en zelf management.
7
W. Wei en T. Scholte Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed Sector Kennis Roerend Erfgoed (vroeger het Instituut Collectie Nederland) Amsterdam ‘Boundary’ processen in community art: Cultureel erfgoed dat cultureel erfgoed preserveert �Community art� neemt de laatste jaren een steeds belangrijkere positie zowel in de kunstwereld als de maatschappij. Van bijzonder belang zijn projecten van Nederlandse kunstenaars zoals Jeanne van Heeswijk, Ida van der Lee, Adriaan Nette, en Merlijn Twaalfhoven. Deze projecten dragen bij aan o.a. de samenhorigheid in een wijk, of aan de herinnering van wat een gesloopte wijk was, niet alleen als locatie, maar ook als samenleving. In feite is community art een vorm van preservering van immaterieel maar ook materieel erfgoed. Ondanks deze successen heeft community art moeite om als kunstvorm serieus te worden genomen. Het is een multidisciplinaire vorm van kunst die de interactie en samenwerking van meerdere partijen vergt, partijen die vaak sterk verschillen in achtergronden en belangen. De aanduiding ‘community art’ zegt al veel hierover. Professionele kunstenaars (de art) die dit soort van projecten bedenken en leiden werken met de bewoners van een wijk (de community) die vaak niet zo veel met kunst en verbeelding hebben. De kunstenaars hebben te maken met overheidsinstanties, woningcorporaties, en subsidiegevers die alleen de autonome kunst kennen. Zij werken met andere professionele maar ook amateur kunstenaars die ook vaak alleen de autonome kunst kennen en niet gewend zijn interdisciplinair en in groepsverband te werken. Community art past dus niet in slechts één van de traditionele vakjes zoals schilderkunst, beelden, kunst in de openbare ruimte, muziek, of dans. Bovendien kampt community art met een imagoprobleem, m.n. het ‘dat kan ik ook’ syndroom. Om community art steviger neer te laten zetten is het belangrijk dat geïnteresseerde partijen, vooral kunstenaars die zich ermee bezig houden, de interacties tussen deze verschillende groepen goed begrijpen en hiermee weten om te gaan. Hiervoor kunnen de concepten ‘boundary work’ en ‘boundary objects’, ontwikkeld door Star en Griesemer1, worden gebruikt. Deze concepten komen vanuit de tak van de sociologie, Science, Technology and Society (STS) studies, die onderzoekt hoe verschillende partijen (bijv. natuurwetenschappers, technici, de politiek, de burger) ten opzichte van elkaar acteren bij het zoeken naar oplossingen voor maatschappelijke problemen. STS kijkt naar hoe zij elkaar waarnemen, gebruiken of misbruiken, en zich tegen elkaar afgrenzen (‘boundary work’ = grenswerk), en vervolgens hoe zij elkaar kunnen vinden d.m.v. zogenaamde ‘boundary objects’, grens objecten die zich op de grenzen tussen de partijen zich bevinden en toch door de verschillende groepen op een bepaalde manier als dezelfde object worden waargenomen. Gezien de ‘preserverende’ natuur van community art is het geen toeval dat dezelfde soort groepsprocessen zich voordoen bij het nemen van beslissingen over de conservering en perservering van roerend en onroerend cultureel erfgoed. O.a. conservatoren, curatoren, kunsthistorici, museum directeuren en restauratoren hebben verschillende belangen en meningen over of en hoe men een object tentoon mag stellen, in bruikleen geven, en behandelen, en of het verhaal van het object tot zijn recht komt. In het kader van een programma ‘Object in Context’ houdt de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) zich bezig met deze verhoudingen tussen verschillende partijen, objecten en hun verhalen, materieel en immaterieel erfgoed. Het object - zij het kunst of een monument - is het grensobject. Deze lezing laat de groepsprocessen en de concepten van ‘boundary work’ en ‘boundary objects’ zien aan de hand van voorbeelden vanuit de conserveringswereld, en binnen-en
8
buitenlandse community art projecten. Deze processen spelen ook een belangrijke rol in werk in de ontwikkeling van strategieën voor de conservering van hedendaagse kunst. Men denkt o.a. aan installaties, of een tot installatie geëvolueerd community art project, ‘Drifting Producers’, van het Koreaanse kunstenaarscollectief flyingCity, die nu in de collectie van het Van Abbemuseum Eindhoven staat. De RCE leidt ook discussies tussen verschillende groepen, bijv. een recentelijk Socratisch gesprek tussen zeven museale beroepsgroepen over restauratiebeslissingen, om de grenzen open te breken. 1 S.L. Star en J.R. Griesemer, "Institutional Ecology, 'Translations' and Boundary Objects: Amateurs and Professionals in Berkeley's Museum of Vertebrate Zoology, 1907-39", Social Studies of Science 19 387-420 (1989).
9
Parallelsessie IV “Waarom kunst als interventie?” William R. Arfman Tilburg University Community Art als Ritueel De stelling in dit paper is dat wanneer Community Art gezien wordt als een hedendaagse vorm van ritueel, dit een verfrissende blik werpt op de vraagstukken die in dit gebied spelen. Om tot deze conclusie te komen zal eerst een kort overzicht gegeven worden van wat in deze context met ritueel wordt bedoeld. Ritueel kan, samen met mythe, als één van de twee meest fundamentele kernbegrippen van de studie van religie worden gezien. Dit manifesteerde zich in de 19e eeuw vooral in een religiewetenschappelijke variant van het kip-ei dillemma: wat was er eerder, de mythe of de rite? Hoewel gaandeweg duidelijk werd dat deze vraag niet te benatwoorden zou zijn, bleeft ritueel een centraal concept. Ritueel gold als iets dat de boel bij elkaar hield. Rituelen werden decennialang geassocieerd met sociale stabiliteit, behoud van de status quo, garanderen van de continuïteit, etc, etc. In de jaren 60 kwam daar verandering in. Nieuwe wetenschappers als Victor Turner en Ronald Grimes reconceptualiseerden ritueel niet alleen als centraal in sociale veranderingen, maar ook als zelf veranderlijk. De academische subdiscipline Rituele Studies was geboren. Het gevolg was, zoals dat gaat, de creatie van een wirwar aan definities. Wat ik hier presenteer is mijn eigen destillatie van deze wirwar. Allereerst zijn rituelen natuurlijk handelingen. Maar het zijn niet zomaar handelingen, het zijn perfomative handelingen. Ze worden opgevoerd, net zozeer als dat ze worden uitgevoerd. Er is een publiek. Dit kunnen andere deelnemers zijn, of toeschouwers, waaronder bovennatuurlijke machten, of zelfs de uitvoerder zelf. Ten tweede zijn rituelen symbolisch. Rituelen verwijzen ergens naar, ze representeren iets of stellen zelfs iets present. Rituelen hebben allerlei betekenislagen, dit kunnen breedgedragen religieuse of culturele betekenissen zijn, maar ook persoonlijke. Ten slotte geven rituelen de impressie dat ze niet nieuw zijn. In meer of mindere mate verhouden ze zich tot vergelijkbare handelingen uit het verleden en/of de toekomst. Ik zeg “geven de impressie”, omdat een ritueel niet echt repetitief hoeft te zijn, het hoeft alleen die ervaring mee te geven. Dit noem ik de recursieve dimensie van rituelen. Als recursieve, symbolische en performatieve handelingen doen rituelen iets bijzonders: ze slaan bruggen. Dit doen rituelen door niet te veel te blijven hangen in cognitieve processen, maar deze door ervaringen te ontstijgen. Voor het tot stand komen van deze ervaringen is de materiële dimensie van groot belang. Objecten, spullen en dingen helpen om een rituele wereld te scheppen waarin dingen anders ervaren worden dan in het alledaagse. Hoe dit werkt zal ik laten zien aan de hand van een voorbeeld uit het Community Art project ‘Allerzielen Alom’ van Ida van der Lee. Bij het Allerzielen Alom onderdeel ‘Herinnerdingen’ worden bezoekers de mogelijkheid gegeven om van een tafel met zorgvuldig door kunstenaars geselecteerd spulletjes iets uit te zoeken wat hen doet denken aan iemand die zij missen. Vervolgens kan men een begeleidend tekstje schrijven en deze samen met een lichtje en het gekozen herinnerding in een kast of urnenmuur te plaasten. Allereerst zie wij hier hoe de objecten aanzetten tot handelingen als oppakken, schrijven en plaatsen. Dat dit perfomatieve handelingen zijn is al snel duidelijk wanneer men de mensen langs de kastjes ziet lopen en de spulletjes en tekstjes ziet bekijken. Maar het blijkt ook uit hoe men de keuze van het object verdedigt, niet alleen aan de mensen met wie men samen is, maar ook aan anderen. Hieruit wordt ook meteen duidelijk hoe het gebruik van deze spullen een symbolische dimensie tot stand laten komen. Herinnerdingen roepen persoonlijke herinneringen op, maar door deze met elkaar delen ontstaat ook een belevenis van een aanhoudende band met de symbolisch opgeroepen overledenen. Tenslotte zorgt het gebruik van bepaalde objecten er hier voor dat de handeling niet als uniek en losstaand voelt. Vooral de waxinelichtjes plaatsen de handelingen in een bekend paradigma: dat van het herdenken. We kennen ze uit de kerk waar we als toerist naast het bekijken van al dat moois ook even opa herdenken, we kennen ze van de uitzendingen van massale
10
herdenkingen na rampen, en we kennen ze natuurlijk van het traditionele Allerzielen. Op vergelijkbare wijze leggen de kastjes een link met de huisaltaren die volgens onderzoek uit 2009 in 1-op-de-3 Nederlanderse huishoudens gevonden kunnen worden. En de briefjes roepen het beeld op van de welbekende “brief aan mijn moeder die hoog in de hemel is.” Alles samenbrengend kunnen wij deze kunstuiting prima interpreteren als een ritueel dat mensen met verschillende achtergronden en wereldvisies samenbrengt in een ervaring waarin dergelijke onderlinge verschillen ontstegen worden. Dit is waar het community aspect om de hoek komt kijken: zorgvuldig geselecteerde en gepresenteerde objecten zetten aan tot symbolische, recursieve en perfomatieve handelingen die een ervaring oproepen die we ondanks onderlingen verschillen kunnen delen. Community Art op die manier bezien geeft een interessante invalshoek voor de punten van geschil die in de Call for Papers genoemd werden. Om de eerste drie er maar even een uit te pikken: Als ritueel ligt Community Art niet louter op het artistieke of het sociale vlak, het overbrugt dergelijke domeinen in een artistiek-sociale ervaring. Als ritueel verwijst Community Art naar bestaande praktijken en ideologiën, maar verwerkt deze in een ervaring waar ruimte blijft voor verschillende betekenislagen, ook de kritische. En, tenslotte, als ritueel gebruikt Community Art cosmetische korte termijneffecten om een ervaringswereld op te roepen die men samen kan delen en bij zich kan blijven dragen. Wat Community Art beschouwen als in wezen ritueel ons dus voornamelijk leert, is dat Community Art bruggen slaat door in ervaringen cognitieve struikelblokken als “Wat vind ik hier nou precies van” en “Waar dient dit eigenlijk voor” te omzeilen.
11
Jennifer Dodge, PhD. Tamara Metze, PhD. The Language of Art in Challenged Neigborhoods In this paper we will examine community arts as a strategy of uvan regeneration in five challenged neighborhoods in the Netherlands and one in the United States. More and more, governmental, non-governmental, nonprofit actors, such as artists and housing corporations, but also project developers and other types of entrepreneurs consider community art, art, culture, and the creative economy ways to contribute to the regeneration of challenged neighbourhoods. They believe tat culture crates urban value on an individual, neighbourhood and even economic level. Research seems to support these assumptions: community art impacts the community and individual participants (Stern 2000; Guetzkow 2002). They contribute to a better health and the development of artistic talents (DiMaggio 1982). Active participation in community art projects might contribute to a higher self esteem and a sense of ‘belonging’ (Duyvendak, 2011). Moreover, community art in urban regeneration might improve the social cohesion and active societal participation of citizens in a neighorhood (Costello 1998; Treinekens 2006). Community art projects can build a positive image and neighbourhood identity. In this paper we draw on social constructionist theory which asserts that people construct their realities through social interactions with others in their social context. Art plays a particularly important role in the social construction of reality because it has the power to call alternative realities into being through the expression of new possibilities. According to Berger and Luckman, “Compared to the reality of everyday life, other realities appear as finite provinces of meaning, enclaves within paramount reality marked by circumscribed meanings and modes of experience” (1967, 24). Art, as a “finite province of meaning” seems to offer what Nietxche might call necessary illusions, or Mannheim, utopian visions of what is possible (Bruner 1986). It has the potential to offer new images of regeneration that are not possible through “everyday commonsense language”. WE are particularly interested in whether or not and how community art can create the possibility of regeneration in neighborhoods characterized by racial, ethnic or class differences. Does it have the potential to move beyond the goal of community or “social cohesion” (c.f. Bolt et al. 2004; Bolt and Torrence 2005) (which can mask diversity) to achieve visions of regeneration that value difference (c.f. Stokkkom and Toenders 2009)? Berger, P.L. and Luckman (1966). The Social Construction of Reality: A Treatise in the sociology of knowledge. New York, NY: Anchor Books. Bruner, J. (1986). Actual minds, possible worlds. Cambridge, MA: Harvard University Press. Bolt, G and M. Torrence, 2005, Stedelijke herstructurering en sociale cohesie, Nethur, Utrecht. Bolt, G., R. Kempen en E. van Marissing, 2004, Stedelijk beleid en sociale cohesie, Universiteit Utrecht, Utrecht. Costello, D.J. 1998, The economic and social impact of the arts in urban and community development, in: Dissertation Abstracts International A: the Humanities and Social Sciences, University of Pittsburgh, 1333-A. DiMaggio, P. 1982, Cultural capital and school success: the impact of status culture participation on the grades of U.S. high school students, American Journal of Sociology, 47, april, 189-201. Duyvendak (2011) The Politics of Home: Belonging and Nostalgia in Europe and the United States, Palgrave Macmillan. Guetzkow, J. 2002, How the Arts Impact Communities, Princeton University, Princeton. Stern, M. en C. Seifert, 2000, Cultural Participation and Communities: The Role of Individual and Neighborhood Effects. University of Pennsylvania School of Social Work, Philidelphia.
12
Stokkom, B. van en N. Toenders, 2009, De Sociale Cohesie Voorbij: Actieve Burgers in Achterstandswijken, Amsterdam University Press, Amsterdam. Trienekens, S., 2004, Urban Paradoxes: Lived Citizenship and the Location of Diversity in the Arts. Universiteit van Tilburg, Tilburg. Trienekens, S., 2006, Kunst en Sociaal Engagement: Een Analyse van de Relatie tussen Kunst, de Wijk en de Gemeenschap, Cultuurnetwerk Nederland, Utrecht.
13
Ike Kamphof
[email protected] Project: Voorbij Autonomie en Taal. Naar een Disability Studies’ Perspectief op Dementie. Projectteam: Dr. Ruud Hendriks, Dr. Aagje Swinnen, Drs. Annette Hendrikx, Dr. Ike Kamphof. Centrum voor Gender en Diversiteit, Faculteit der Cultuur- en Maatschappijwetenschappen, Maastricht University. Schipperen, zonder schipperen. Ervaringen rond dementie en kunst Als team van wetenschappers, betrokken in onderzoek naar de identiteit van mensen met dementie, stellen wij ons de vraag hoe de eigen stem van mensen met dementie kan spreken wanneer taal en cognitie verloren gaan. De resultaten van ons onderzoek draaien vooral om de stille taal van het lichaam en om de fijnmazige, nauwelijks te articuleren uitwisselingen van een bestaan zoals dat is ingebed in relaties met de sociale en materiële omgeving. We streven er naar onze onderzoeksresultaten ook terug te geven aan mensen met dementie en hun sociale omgeving. Dit doen we niet alleen door het expliciet communiceren van die resultaten in woorden (b.v. artikelen, lezingen), maar ook door verschillende projecten te initiëren die deze resultaten voelbaar kunnen maken. Daartoe doen wij mede een beroep op kunstenaars. Een belangrijke reden voor die keuze is dat kunst ook andere lagen van communicatie aanspreekt dan die van taal en cognitie. Waar wetenschap wordt gekenmerkt door een sterke nadruk op kennisvorming en taal, doet kunst ook een beroep op materialiteit, lichamelijkheid en gevoel. Dat is bij uitstek relevant voor ons project omdat mensen met dementie juist door het belang dat we in onze maatschappij hechten aan cognitie en talige communicatie worden gestigmatiseerd en uitgesloten. Wanneer wij als wetenschappers enkel aan onze rationele taal vasthouden, dan lopen we het gevaar die uitsluiting slechts voort te zetten. Kunst, aldus de Franse filosoof Jean-Francois Lyotard, brengt bij uitstek aan het licht wat wordt vergeten in de bestaande vertogen. Community Arts kan gezien worden als de kunststroming die zich bij uitstek richt op het tot spreken laten komen van wie niet werd gehoord. Daarbij legt zij creatieve verbindingen tussen verschillende groepen in de samenleving. Een project zoals boven beschreven is niet zonder spanningen. Het vereist allereerst dat bestaande verschillen tussen de betrokken partijen (in ons geval o.m. kunstenaars, musea en kunstcentra, wetenschappers en mensen met dementie en hun verzorgenden) en de eigen talen die zij spreken worden gerespecteerd. Tegelijk is het belangrijk om gehoor te geven aan de fundamentele inspiratie van het project: stem te geven aan hen die geen stem hebben, zonder te pretenderen dat uitputtend te kunnen doen. Hoe geef je een dergelijk project vorm? En hoe kunnen we dit proces conceptualiseren? Opnieuw doen we een beroep op het denken van Lyotard. Wanneer Lyotard de pluriforme postmoderniteit karakteriseert, reikt hij een beeld aan dat ook voor hybride projecten als het onze vruchtbaar is. Lyotard stelt de postmoderne situatie voor als een archipel van eilanden, gekenmerkt door eigen taalspelen die de werkelijkheid op hun manier articuleren. Respect voor deze radicale heterogeniteit betekent allereerst dat we moeten erkennen dat geen van deze spelen de werkelijkheid uitputtend articuleert. Geen van de spelen kan spreken voor de andere zonder dat andere spel onrecht aan te doen. Dit betekent dat verbindingen tussen de eilanden niet kunnen worden gelegd door het bouwen van vaste bruggen, die de verschillen opnemen in een overkoepelende eenheid of ze oplossen in onduidelijke compromissen. Die bruggen zouden bovendien wat in bestaande vertogen niet wordt gehoord nog verder aan het zicht onttrekken. Maar hoe leggen we dan verbindingen en hoe komen we gezamenlijk tot nieuwe vormen van spreken die wat wordt uitgesloten toch recht probeert te doen en tot spreken te brengen? Lyotard stelt een vorm van reflexiviteit voor die zich, ‘als een bootje’, heen en weer beweegt tussen de verschillen. In dat proces worden de verschillen gearticuleerd en worden verbindingen gelegd met een creatief en altijd enigszins voorlopig karakter. Je kunt dat een vorm van schipperen noemen, in de zin van een beweging die vele malen heen en weer beweegt en verworvenheden van het ene eiland naar het andere vervoert en omgekeerd. Maar
14
de inspiratie die daaraan ten grondslag ligt, om te articuleren wat in bestaande vertogen geen recht wordt gedaan, eist tegelijk dat dit proces niet leidt tot schipperen in de zin van vrijblijvendheid. In onze bijdrage schetsen we aan de hand van twee lopende projecten op welke manier we dat in ons project vorm proberen te geven en welke vragen en spanningen dat in de praktijk oproept.
15