Plattelandsontwikkeling Overzicht van methoden voor versterking van actief burgerschap
versterken
Auteur(s)
Kitty van den Hoek Jannie Schonewille Michaëla Merkus
Datum
Utrecht, december 2012
© MOVISIE
MOVISIE Kennis en aanpak van sociale vraagstukken MOVISIE is hét landelijke kennisinstituut en adviesbureau voor toepasbare kennis, adviezen en oplossingen bij de aanpak van sociale vraagstukken op het terrein van welzijn, participatie, sociale zorg en sociale veiligheid. Wij investeren in de kracht en de onderlinge verbinding van burgers. We doen dit door maatschappelijke organisaties, overheden, maatschappelijk betrokken bedrijven en burgerinitiatieven te ondersteunen, te adviseren én met hen samen te werken. Lokaal of landelijk, toegesneden op het vraagstuk en de organisatie. Zo kunnen deze organisaties en hun professionals hun werk voor de samenleving zo goed mogelijk doen. Kijk voor meer informatie op www.movisie.nl.
COLOFON Auteur(s): Kitty van den Hoek, Jannie Schonewille, Michaëla Merkus December 2012 © MOVISIE Bestellen: www.movisie.nl Deze publicatie komt uit in het kader van het VWS-programma Beter in Meedoen. Dit meerjarige programma is gericht op de vernieuwing en kwaliteitsverbetering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Meer informatie over dit programma kunt u vinden op de website: www.invoeringwmo.nl.
Voorwoord De sociale sector besteedt veel tijd en energie aan het leveren van een positieve bijdrage aan de maatschappij. Sommige beroepen uit de sociale sector bestaan al meer dan honderd jaar. Maar wat zijn nu eigenlijk de resultaten van dit werk? Welke werkwijzen zijn het meest succesvol? Hierover is nog weinig bekend, terwijl er vanuit de overheid een groeiende behoefte is aan meer inzicht op dit gebied. Vandaar dat het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) in het kader van haar programma Beter in meedoen middelen vrijmaakt voor het project Effectieve sociale interventies. Effectieve sociale interventies is een onderdeel van het VWS-programma Beter in Meedoen. Sinds de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is het zaak om vooruit te kijken en te bezien welke inspanningen nodig zijn om van de Wmo een echte participatiewet te maken. Beter in meedoen richt zich op de vernieuwing en kwaliteitsverbetering van de wet, die sinds januari 2007 van kracht is. Het programma ondersteunt gemeenten, uitvoerende instellingen, professionals, burgers en cliënten bij de innovatie van het beleid en bij een kwalitatief betere uitvoering van de Wmo. In het project Effectieve sociale interventies richt MOVISIE zich op de vraag: welke methoden zijn er in de sociale sector en wat is er bekend over de effectiviteit? Dit heeft geleid tot de lancering, op 3 juni 2010, van een openbaar toegankelijke databank waarin vele methodebeschrijvingen zijn opgenomen. Verkenningen In 2008 is MOVISIE haar zoektocht naar methoden gestart met een aantal verkenningen. Daartoe is een deel van de sociale sector afgebakend en is samen met experts bekeken welke methoden mogelijk in de databank opgenomen zouden kunnen worden. Om te worden opgenomen in de databank moet de methode voldoen aan de volgende criteria. - Het moet om een methode gaan, dat wil zeggen: een systematische manier van handelen om een doel te bereiken. - De methode is overdraagbaar, dus zodanig in een handboek uitgewerkt dat een geïnteresseerde professional ermee aan de slag kan. - De methode is tenminste twee jaar bij meer dan één instelling in de praktijk toegepast. Tot nu toe zijn verkenningen gedaan op de volgende terreinen en deelterreinen. Thema 1: Mantelzorg en vrijwilligerswerk - Respijtzorg (tijdelijke opvang van mensen die normaal mantelzorg krijgen). - Diversifiëren van het vrijwilligersbestand binnen vrijwilligersorganisaties. - Het ondersteunen van lokaal vrijwilligerswerk. Thema 2: Sociale samenhang - Stimuleren van overbruggende contacten (klassen, etniciteit en generaties). - Stimuleren van buurtgebonden actief burgerschap. - Stimuleren van maatschappelijke binding van jongeren (ter voorkoming van moslimradicalisme, links- en rechts-extremisme). Thema 3: Wonen met zorg en welzijn - Voorzieningen dichtbij. - Versterken van maatschappelijke participatie van oudere migranten. - Bevorderen van maatschappelijke inzet door vitale ouderen. Thema 4: Activering, ofwel de samenhang tussen de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de Wet werk en bijstand (Wwb) en de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) - Individuele ondersteuning of activering gericht op maatschappelijke participatie.
Utrecht, december 2012 * Plattelandsontwikkeling
1
-
Groepsgerichte activiteiten gericht op maatschappelijke participatie. Toegankelijk maken van algemene voorzieningen gericht op maatschappelijke participatie van kwetsbare mensen. Thema 5: Eenzaamheid - Eenzaamheid. Thema 6: Geweld in afhankelijkheidsrelaties. - Huiselijk geweld. - Seksueel geweld. - Daderaanpak. Thema 7: Actief burgerschap - Actief burgerschap (algemeen). - Plattelandsontwikkeling: overzicht van methoden voor versterking van actief burgerschap. 1
Deze verkenningen kunt u vinden in de themadossiers op www.movisie.nl/effectieveinterventies. Representatief beeld De verkenningen resulteren in werkdocumenten die de zoektocht naar methoden weergeven. Het document bevat een groslijst van methoden, die op basis van systematische websearch en in samenspraak met de experts is opgesteld. De verkenning vormt de basis voor ons verdere onderzoek, dat zich richt op een beredeneerde keuze van methoden uit de groslijst. Daarbij maken we veelal ook gebruik van een enquête onder organisaties en instellingen die actief zijn op het onderzochte terrein. Door middel van een enquête krijgen we een indicatie hoe vaak geselecteerde methoden in de praktijk worden toegepast. De geselecteerde methoden worden nader beschreven en opgenomen in de databank Effectieve sociale interventies. We doen dit natuurlijk in overleg met direct betrokkenen, zoals de ontwikkelaars. Mochten er nog methoden ontbreken op de groslijst, dan kunnen we deze in het vervolgonderzoek meenemen. De onderzochte thema’s dekken niet het gehele veld van de sociale sector en de Wmo. In het vervolgonderzoek gaan we verder op zoek naar methoden die binnen de grenzen van ons onderzoeksterrein, maar buiten de grenzen van de onderzochte subthema’s vallen. Zo bouwen we onze kennis langzaam op, tot een representatief beeld van het veld ontstaat. Met Effectieve sociale interventies heeft MOVISIE nadrukkelijk een groeimodel voor ogen. De methoden die we in de databank opnemen, hoeven nog niet op effectiviteit te zijn onderzocht. De criteria hebben veeleer betrekking op de mate waarin de methode beproefd en overdraagbaar is. Door de methode te beschrijven, kunnen we lacunes in de ontwikkeling zichtbaar maken en aanvullen. Het project Effectieve sociale interventies kan daar ondersteuning bij bieden. Tot het project Effectieve sociale interventies behoort ook een onderzoeksprogramma. In dat programma bekijken we – in samenwerking met universiteiten, hogescholen en kennisinstituten – met welke vormen van onderzoek het effect van methoden in de sociale sector zichtbaar kan worden gemaakt. MOVISIE is zich ervan bewust dat de invalshoek van methoden nooit een volledig beeld van het werk in de sociale sector te zien geeft. Om een goed beeld te krijgen van wat wel of niet werkt binnen de sociale sector is het dus zaak om de methoden te zien binnen de context van praktijk, onderzoek en beleid.
1
Met uitzondering van de verkenning Respijtzorg
Utrecht, december 2012 * Plattelandsontwikkeling
2
Voor meer informatie en de contactgegevens van het projectteam Effectieve sociale interventies kunt u terecht op onze website. Wij willen tot slot iedereen bedanken die aan de totstandkoming van deze en andere verkenningen heeft meegewerkt. In het bijzonder de experts die ons ruimhartig van informatie hebben voorzien.
Utrecht, december 2012 * Plattelandsontwikkeling
3
Inhoudsopgave 1
2
3
4
5
6 7
Inleiding ............................................................................................................................................. 5 1.1 Aanleiding .................................................................................................................................. 5 1.2 Afbakening thema ...................................................................................................................... 6 1.3 Onderzoeksopzet ....................................................................................................................... 7 Achtergrond: het organiserend vermogen van dorpen, toen en nu................................................... 9 2.1 Van autonoom dorp naar woondorp .......................................................................................... 9 2.2 Plattelandsvernieuwing, LEADER en Netwerk Platteland ......................................................... 9 2.3 Dorpsbelangenorganisaties anno 2012: breed betrokken en concreet actief ......................... 10 2.4 Nieuwe vraagstukken en nieuwe partners ............................................................................... 11 2.5 Burgerparticipatie 3.0: zelfsturing in Peel en Maas ................................................................. 11 Professionals en interventies binnen plattelandsontwikkeling ........................................................ 12 3.1 Welzijnsprofessionals, woonconsulenten en wijkmanagers .................................................... 12 3.2 Methoden ingedeeld naar initiatiefnemer ................................................................................ 12 3.3 Onderdelen per beschreven methode ..................................................................................... 13 Methoden ......................................................................................................................................... 14 4.1 Burgers als initiatiefnemers ..................................................................................................... 14 4.1.1 PALED-methode ......................................................................................................... 14 4.1.2 Dorpsagenda met Dorpswaardering (ook genoemd: Dorpsblik) ................................ 15 4.1.3 Integraal Dorpsontwikkelingsplan (variant Opsterland) .............................................. 17 4.1.4 Het Ondernemende Dorp ............................................................................................ 18 4.1.5 Dorpsomgevingsplan (BOKD) ..................................................................................... 19 4.1.6 Vijf Sterren Dorpen ..................................................................................................... 20 4.1.7 Dorpsonderzoeken Hanzehogeschool ........................................................................ 21 4.2 Gemeente of professionals als kartrekker ............................................................................... 23 4.2.1 Integraal Dorps Ontwikkelings Programma (regio Eindhoven) ................................... 23 4.2.2 Dorpsspiegel ............................................................................................................... 23 4.2.3 Landschap in Zicht (of Ecovast Methode) .................................................................. 24 4.2.4 LENS-methode............................................................................................................ 25 4.2.5 De Smederijen van Hoogeveen .................................................................................. 27 4.2.6 Emmen Revisited: Erkende Overleg Partners (EOP’s) .............................................. 28 4.2.7 Kern met pit ................................................................................................................. 29 4.2.8 EnergiePlusDorp (voorheen: Duurzame Dorpen) ....................................................... 30 4.2.9 De Werkplaatsmethode .............................................................................................. 31 4.2.10 Mobieltje voor je mening ............................................................................................. 32 4.2.11 PlattelandsParlement .................................................................................................. 33 4.2.12 KeetKeur ..................................................................................................................... 34 Bevindingen ..................................................................................................................................... 36 5.1 Van de jaren ’50 naar nu: bewoners centraal .......................................................................... 36 5.2 Het spectrum van activering: raadpleging, debat, community organisation? .......................... 36 5.3 Belang van de procesbegeleider ............................................................................................. 37 5.4 Overheidsprogramma’s als methode ....................................................................................... 37 5.5 De inbreng van de jeugd .......................................................................................................... 37 5.6 Actief burgerschap in krimpgebieden ...................................................................................... 38 5.7 Tot slot: de waarde van een dorpsbelangenorganisatie .......................................................... 38 Geraadpleegde literatuur ................................................................................................................. 39 Deelnemers expertmeeting ............................................................................................................. 41
Utrecht, december 2012 * Plattelandsontwikkeling
4
1
Inleiding
1.1
Aanleiding
Bewoners van het Nederlandse platteland zijn over het algemeen heel tevreden met hun leefomgeving. Het hedendaagse platteland biedt hen het beste van twee werelden: de betrokkenheid van een dorpssamenleving en de vrijheid van een stedelijke samenleving (Simon et al. 2007). Dorpsbewoners roemen de rust, ruimte en natuur in hun leefomgeving. Hoewel gedacht wordt dat er sprake is van een algemene verschraling van voorzieningen op het platteland, is de werkelijkheid zowel genuanceerder 2 als rooskleuriger: het CBS berekende dat het voorzieningenniveau op het platteland in de periode 2005-2009 harder steeg dan die in stedelijk gebied. Het verschil tussen het (hogere) voorzieningenniveau van de stad en dat van het platteland wordt steeds kleiner (Beunen 2010). Het is over het algemeen dus prima wonen op het Nederlandse platteland. Achterstanden in krimpregio’s De verschillen tussen plattelandsgebieden zijn echter groot. Zo kennen de krimpregio’s een specifieke problematiek: niet alleen vergrijst, ‘ontgroent’ en krimpt de bevolking daar, waardoor voorzieningen als dorpshuis, sportclub en supermarkt verdwijnen. Ook in sociaaleconomisch opzicht is er sprake van een leegloop. Minder draagkrachtige bewoners hebben geen mogelijkheden om te verhuizen naar een grotere kern met meer voorzieningen en/of dichterbij (de woonplaats van) de kinderen, zodat (de mogelijkheid van) mantelzorg nabij is. Bewoners met een lagere sociaaleconomische positie blijven dus achter in een dorp dat steeds verder op achterstand komt te staan. Ondernemende burgers: ‘dorpskracht’ Daarnaast zijn er ook dorpen waar weliswaar sprake is van vergrijzing en ontgroening, maar ook van ontwikkeling en ondernemerschap dankzij een aantal actieve bewoners. Om hen moverende redenen besluiten zij te blijven en de handen uit de mouwen te steken. Door zichzelf te organiseren, al dan niet met hulp van de lokale overheid of sociale professionals, weten zij bijvoorbeeld de supermarkt weer terug te brengen in het dorp. In een rendabele, dus aangepaste vorm: deels gerund door mensen met een beperking of door oudere vrijwilligers uit het dorp zelf. Ook het dorpshuis annex dorpscafé kent nieuwe verschijningsvormen, in multifunctionele accommodaties en Kulturhusen waar tevens de bibliotheek, de kapper en de huisarts te vinden zijn. Bewoners trekken niet alleen samen op om bestaande voorzieningen te behouden, ze vernieuwen en creëren ook: de restauratie van een gezichtsbepalend monument, het uitzetten van een speel- en wandelroute in het buitengebied, het opzetten van een systeem om zelfvoorzienend te worden in energie en het organiseren van een voedselfestival waar burgers uit het dorp kennismaken met boerenproducten uit hun streek. Deze sociaal vitale dorpen hebben de juiste mix van ‘dorpskracht’ in zich, die leidt tot verbetering van de leefomgeving. Dat gebeurt niet overal vanzelf. Overheden en sociaal professionals kunnen daar een uitnodigende en ondersteunende rol in spelen.
2
Dit zijn de (bedrijfs)vestigingen in de detailhandel, reparatie, dienstverlening, horeca, cultuur en sport. In de detailhandel gaat
het vooral om winkels. Bij dienstverlening zijn dit onder andere banken, videotheken, wasserijen, kappers en schoonheidssalons. De horeca omvat restaurants, cafés en discotheken. Bij cultuur gaat het over bioscopen, bibliotheken en theaters. Bij sportvoorzieningen gaat het om sportvelden, zwembaden, sporthallen en jachthavens (Beunen 2010).
Utrecht, december 2012 * Plattelandsontwikkeling
5
Nadruk op eigen verantwoordelijkheid Het aanmoedigen en mogelijk maken van deze vormen van actief burgerschap sluit aan bij de paradigmawisseling die gaande is in politiek-bestuurlijk Nederland. De Nederlandse verzorgingsstaat ontwikkelt zich naar een participatiesamenleving (Van Houten & Winsemius, 2010), waarin de eigen verantwoordelijkheid en eigen kracht van burgers het uitgangspunt vormen. Binnen het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) hebben burgers geen onvoorwaardelijk recht meer op een voorziening, maar op compensatie van een beperking. Wie om een voorziening vraagt, krijgt een wedervraag: wat kunt u zelf (nog) organiseren? De bezuinigingen hebben deze kanteling versneld, zeker in kleinere, minder draagkrachtige gemeenten die relatief vaak een plattelandskarakter hebben. Overheden en sociaal professionals zijn dan ook op zoek naar methoden om actief burgerschap te stimuleren en te ondersteunen. Wat vraagt het platteland van methoden? Die inzet vraagt op het platteland soms iets anders dan in een stedelijke omgeving. De werkzaamheid van een methode is mede afhankelijk van de context waarin deze gehanteerd wordt. Een methode die veel online componenten bevat, werkt in een bevindelijk gereformeerd dorp misschien niet zo goed als intensief persoonlijk contact en ‘kerkelijke meelevendheid’. Of denk aan methoden waarin woningcorporaties een belangrijke rol spelen: in veel kleine kernen hebben zij een beperkt bezit en dus een ander belang bij interventies dan in stadswijken. Ook heeft het begrip diversiteit in plattelandsgemeenten een andere connotatie dan in stedelijke gebieden: ‘afkomst’ heeft er eerder betrekking op het onderscheid tussen gevestigden (‘inwijkelingen’) en ‘import’, dan op de vraag of iemand in Nederland geboren is. Er is een veelheid aan methoden in omloop en sommige hiervan zijn nadrukkelijk ontwikkeld voor toepassing in een grootstedelijke context. In deze verkenning willen we die methoden voor het voetlicht brengen, waarvan we verwachten of weten dat ze in een plattelandscontext werkzaam kunnen zijn. 1.2
Afbakening thema
Deze verkenning is opgezet rond de term plattelandsontwikkeling, de gezochte methoden richten zich in essentie op het ondersteunen en versterken van actief burgerschap op het Nederlandse platteland. Bewoners van het platteland en hun betrokkenheid bij de leefomgeving staan immers centraal in de gezochte interventies en niet bijvoorbeeld het aandeel van bedrijven of natuurorganisaties in plattelandsontwikkeling. De laatsten zijn uiteraard ook actor, maar ze zijn niet de primaire doelgroep van sociale professionals en vrijwilligers, voor wie deze verkenning en de daaruit voortvloeiende lijst van methoden bedoeld is. Definitie platteland Onder het platteland verstaan we die gebieden in Nederland, waar de bevolkingsdichtheid ‘weinig tot niet-stedelijk’ is volgens de definitie van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Ook het Sociaal en Cultureel Planbureau hanteert deze definitie van het platteland in haar onderzoeksprogramma ‘Sociale Staat van het Platteland’.
Utrecht, december 2012 * Plattelandsontwikkeling
6
Definitie actief burgerschap Sociale wetenschappers maken onderscheid in vier dimensies van burgerschap: juridische status (paspoort), rechten (recht op voorzieningen), culturele identiteit (gevoel erbij te horen) en participatie (politiek, sociaal) (Bloemraad 2000). In deze laatste dimensie zijn we geïnteresseerd bij het zoeken naar methoden. De definitie van actief burgerschap van bijzonder hoogleraar Actief Burgerschap prof. Evelien Tonkens heeft betrekking op die participatiedimensie: ‘Actief burgerschap behelst het (leren) deelnemen aan en verantwoordelijkheid dragen voor de publieke zaak.’ (http://tinyurl.com/actiefburgerschap, geraadpleegd op 22 februari 2012). Deze opvatting is voor onze verkenning nog te breed: de publieke zaak heeft niet per se een regionaal karakter en kan ook gaan over politieke participatie. We versmallen het begrip door als voorwaarde toe te voegen dat gezochte methoden betrekking hebben op het stimuleren en ondersteunen van actief burgerschap gericht op de eigen leefomgeving. Wat niet? Methoden die zich richten op verbetering van de leefomgeving, zonder bewonersbetrokkenheid als voorwaarde te hanteren, maken ook geen onderdeel uit van onze scope. Denk bijvoorbeeld aan de Buurtsuper Speciaal, die in een aantal kleine kernen in Nederland de oude dorpssuper succesvol heeft vervangen. Hoewel de Buurtsuper Speciaal een interessante formule is voor het verbeteren van het voorzieningenniveau op het platteland, zijn participatie en actief burgerschap van plattelandsbewoners geen kernpunten in het concept. Cliënten die meewerken in de winkel kunnen toevallig woonachtig zijn in de regio, maar daar wordt in deze methode niet per se op gestuurd. Daarom nemen we een dergelijke methode niet op. 1.3
Onderzoeksopzet
Er zijn veel verschillende methoden in omloop die worden ingezet om in meer of mindere mate bij te dragen aan plattelandsontwikkeling. Onze focus ligt in deze verkenning op methoden die worden gebruikt om participatie te stimuleren rondom dorpsontwikkeling. We hebben gezocht naar methoden die gemeenten inzetten om bewoners deelgenoot te maken van processen rondom dorpsontwikkeling óf die bewoners gebruiken om invloed uit te oefenen op bestuurlijke processen. In beide situaties kunnen sociale professionals een belangrijke, ondersteunende rol spelen. De centrale vraag die wij in deze verkenning beantwoord proberen te krijgen, luidt:
Welke methoden hanteren sociale professionals en vrijwilligers om actief burgerschap in Nederlandse plattelandsgebieden te stimuleren en te ondersteunen?
Wij hanteren als definitie van het begrip methode: 'Een systematische manier van handelen om een doel te bereiken'. Met sociale professionals bedoelen we betaalde medewerkers van maatschappelijke organisaties en overheden, die werken met sociale interventies. De zoektocht naar interventies is in databases uitgevoerd aan de hand van gerichte zoektermen. Wij hebben gezocht in meerdere Nederlandse databanken: catalogus MOVISIE, Projectenbank Zorg en Welzijn, website Vilans, website Trimbos-instituut, Google Scholar, Google, HBO Kennisbank,
Utrecht, december 2012 * Plattelandsontwikkeling
7
NARCIS, I-database (Loket gezond leven), PiCarta en de websites van de Centra voor Maatschappelijke Ontwikkeling (CMO). Wij hanteerden de volgende criteria bij het samenstellen van de lijst met methoden. 1. De methode is beschreven en weldoordacht. 2. De methode is tenminste twee jaar in de praktijk toegepast. De brede inventarisatie heeft een groslijst van methoden opgeleverd. Wanneer er twijfel bestond of de methode aan de definitie en eisen voldeed, hebben we de methode vooralsnog wel opgenomen. Vervolgonderzoek zal moeten uitwijzen of de gevonden methoden voldoen aan de criteria voor uitgebreide beschrijving en opname in de databank Effectieve Sociale Interventies. We grijpen deze verkenning aan om de methoden die in omloop zijn met elkaar te vergelijken. Allereerst om te zien welke methoden er zijn, maar ook om te onderzoeken wat er bekend is over de effectiviteit van deze methoden. Uiteindelijk komt een selectie van methoden terecht in de databank Effectieve Sociale Interventies. Om een goede afweging te kunnen maken, is inzicht nodig in de verschillen tussen de gevonden methoden.
Utrecht, december 2012 * Plattelandsontwikkeling
8
2
Achtergrond: het organiserend vermogen van dorpen, toen en nu
2.1
Van autonoom dorp naar woondorp e
Vanaf de 19 eeuw begint het platteland aan een opmars. Ingrijpende veranderingen vinden plaats door schaalvergroting in de landbouw, mondialisering, verstedelijking, individualisering en emancipatie. ste Vanaf de jaren ’50 van de 20 eeuw gaat het hard en veel ‘autonome’ dorpen veranderen in een tijdsbestek van dertig jaar in ‘woondorpen’ (Thissen 1998). Het dorp is niet langer de plek voor álles, maar primair voor het wonen. De sociale netwerken van dorpsbewoners zijn niet langer gebonden aan de woonplaats. Het dorp is steeds minder een gemeenschap waarin onderlinge (economische) afhankelijkheid bepalend is voor de omgang met elkaar. De betekenis van de landbouw slinkt aanzienlijk. De keuzevrijheid neemt op alle fronten toe, ook sociaal. Banden tussen dorpsbewoners, ook die tussen boer en burger, worden minder innig. De Derde Nota Ruimtelijke Ordening Ondertussen stijgt het gemiddelde opleidingsniveau en worden mensen mondiger. Bewoners zoeken elkaar op om hun gezamenlijke belangen bij de overheid te articuleren en te behartigen. Daar is wel aanleiding toe: in de jaren ’70 confronteert het Rijk de kleine dorpen met de Derde Nota Ruimtelijke Ordening, waarin de ongebreidelde groei van kleine kernen aan banden wordt gelegd. Steden en centrumdorpen mogen groeien; de kleinere dorpen niet. De bewoners van kleine kernen komen in opstand: ze verwachten dat het beleid desastreus gaat uitpakken voor de kleine dorpen. Er mag geen woning meer bijgebouwd worden, waardoor scholen en andere voorzieningen op termijn verloren kunnen gaan. Met als ultiem gevolg: de ontvolking van kleine kernen. Protesterende dorpsbewoners en dorpen verenigen zich in lokale actiegroepen, die uitgroeien tot dorpsbelangenorganisaties met verschillende benamingen: van dorpsraad tot ‘Plaatselijk Belang’. De burgerlijke belangenbehartiging groeit uit tot een formele structuur van lokale en regionale dorpsbelangenorganisaties. Later ontstaan daaruit weer de provinciale Verenigingen van Kleine Kernen, het Friese Doarpswurk en de BOKD Drenthe en ook de Landelijke Vereniging van Kleine Kernen. 2.2
Plattelandsvernieuwing, LEADER en Netwerk Platteland
In de jaren ’80 en ’90 vindt er een kentering plaats in het denken van dorpsbelangenorganisaties: de aandacht verschuift van aanwezigheid naar bereikbaarheid van voorzieningen. Daarmee komt er meer oog voor leefbaarheid als regionaal belang, voor het voorzieningenniveau van clusters van dorpen, in plaats van een focus op dat ene belang van het eigen dorp. De gemeentelijke herindelingen hebben hier ook zo hun invloed op. De beteugeling van het platteland door het Rijk maakt plaats voor ontwikkeling ervan: plattelandsvernieuwing wordt een speerpunt van landelijk overheidsbeleid. Zo brengt het ministerie van Landbouw, Natuur en Visserij (later: Voedselkwaliteit) meerjarenprogramma’s Vitaal Platteland uit. Daarin wordt expliciet gesteld dat ‘verantwoordelijkheid en zeggenschap van burgers en samenleving’ 3 versterkt dient te worden. Op Europees niveau wordt het programma LEADER gelanceerd, bedoeld om sociaaleconomische impulsen te geven aan het landelijk gebied. Inmiddels loopt het derde LEADER-programma van zes jaar. LEADER-gelden worden toegewezen door LEADER-commissies, bestaande uit (vertegenwoordigers van) lokale (agrarische) ondernemers, lokale bestuurders en 3
De afkorting staat voor Liaison Entre Actions de Développement de l'Economie Rurale.
Utrecht, december 2012 * Plattelandsontwikkeling
9
bewoners. De LEADER-commissies worden ondersteund door de provincies en het Netwerk Platteland. Opgericht in 2007, heeft dit netwerk tot doel om mensen en organisaties die zich inzetten voor een ‘sterk en aantrekkelijk’ platteland met elkaar te verbinden en zo het leren van elkaar te ondersteunen. 2.3
Dorpsbelangenorganisaties anno 2012: breed betrokken en concreet actief
Anno 2012 zijn de ‘opstandige’ dorpsbelangenorganisaties uitgegroeid tot vaste overlegpartners van gemeente en provincie. Daarnaast blijven zij vooral ook veel doen: van het organiseren van culturele evenementen tot het opzetten van vrijwillige buurthulpdiensten. In de publicatie Dorpsplannen anno 2012 van de Gelderse Vereniging voor Kleine Kernen (VKKG 2012) staat het volgende scala aan activiteiten, projecten en thema’s waar dorpsbelangenorganisaties zich voor inspannen. Goedkope huurwoningen Locaties woningbouw Raming woningbehoefte Seniorenwoningen Starterswoningen Woon/werk combinaties Woon/zorgcomplex Jeugdactiviteiten Jeugdhonk Kinderboerderij Speeltuin opknappen Sport en cultuur stimuleren Sportveldjes Bescherming agrarisch landschap Beeldkwaliteitplan Beplanting bij de weg Betere inpassing camping Bewegwijzering toeristische activiteiten Cultuurhistorische beplanting Fietsroutes Hermeanderen rivier Historische panden Kerktoren verlichten Landgoed openstellen Natuur behouden Nieuwe landgoederen voorkomen Onderhoud openbaar groen Plan beheer buitengebied Ruiterpaden Toeristisch Overstap Punt Wandelroutes
Utrecht, december 2012 * Plattelandsontwikkeling
Wegbermen maaien Zwembad Agrarische bedrijven beschermen Buurtsuper starten Horeca behouden/uitbreiden Kleine bedrijven stimuleren Minicampings weren Museum Nieuwe bedrijfslocaties onderzoeken Overnachten mogelijk maken Vrijkomende agrarische gebouwen benutten Activiteiten ouderen Steun- bezoekgroep ouderen Meer culturele evenementen Behoud verenigingsgebouw Clusteren gemeenschappelijke functies Onderhoud dorpshuis Kermis revitaliseren Eenzaamheidsbestrijding Sport- en recreatieplan Sportfaciliteiten Onderhoud sportvelden Onderzoek aanleg snelweg Bewegwijzering verbeteren Conditie wegen inventariseren Doorgaand verkeer weren uit kern Fietspaden veiliger maken
Geluidsoverlast bestrijden Binnenwegen verbreden Grens bebouwde kom opschuiven Kliko’s zichtbaar maken Kruispunten veiliger maken Onderhoud wegen Ontsluiten wegen Openbaar vervoer Oversteekplaatsen Parkeergelegenheid Rondweg aanleggen Rotonde aanleggen Snelheidsbeperkende maatregelen Straatverlichting Verkeersspiegel plaatsen Verkeersveiligheid bij school verbeteren Verkeersplan ontwikkelen Voetpaden Wildrooster aanleggen Bibliotheek Digitale bereikbaarheid Geldopnamepunt realiseren Onderwijslocatie Peuterspeelzaal behouden Samenwerking onderwijsinstellingen School behouden AED plaatsen Medische verzorging en welzijnswerk uitbreiden Meldpunt ouderenzorg Ondersteuning mantelzorg
10
Zorgboerderij opzetten Afval Afwatering Bestemming stortplaats
2.4
Dorpsplein Hondenlosloopzone Uitbreiding golfbaan Post
Tankstation verplaatsen Et cetera.
Nieuwe vraagstukken en nieuwe partners
Dorpsbelangenorganisaties zijn gegroeid in hun rol en hebben nu te maken met allerlei nieuwe uitdagingen in plattelandsontwikkeling: bevolkingskrimp en leegstand, vergrijzing en veranderend zorgaanbod, meepraten over bovenlokale ruimtelijke ontwikkelingen. Deze vraagstukken hangen deels samen met de decentralisatie van overheidstaken, waardoor gemeenten en provincies er meer verantwoordelijkheden bij krijgen. Zo hebben gemeenten nu te maken met de Wet maatschappelijke ondersteuning en de voormalige AWBZ-taken die daarin terugkomen. Ook de Wet ruimtelijke ordening geeft meer verantwoordelijkheden aan gemeenten dan zij voorheen hadden. Provincies worden verantwoordelijk voor de inrichting van het landelijk gebied, de bereikbaarheid van hun regio en het regionale economisch beleid. Met het opkopen van voormalige landbouwgronden komen oude en nieuwe terreinbeheerders, zoals natuur- en landschapsorganisaties, Staatsbosbeheer, recreatieondernemers en waterleidingbedrijven, letterlijk dichter bij het dorp te staan. Dorpsbelangenorganisaties zijn goed in staat met al deze partijen over nieuwe ontwikkelingen te praten en mee te denken. Zodoende vervullen zij een brugfunctie tussen dorpsbewoners, instanties en overheden. 2.5
Burgerparticipatie 3.0: zelfsturing in Peel en Maas
Het is duidelijk dat dorpsbelangenorganisaties iets toevoegen aan het democratische en sociale kapitaal van een plattelandsgemeente. In sommige gemeenten wil men een stap verder gaan en deze burgerorganisaties de facto (niet de jure) meer bevoegdheden en taken geven, bijvoorbeeld bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen en het inkopen van diensten. Zo wordt in sommige gemeenten ondersteuning gegeven aan de oprichting van coöperaties voor de inkoop van zorg of levensmiddelen. Een oude organisatievorm in een nieuwe, niet-agrarische context. Een ander voorbeeld van nieuw democratisch en sociaal kapitaal is te vinden in de plattelandsgemeente Peel en Maas: daar is sinds 2000 het principe van ‘zelfsturing’ leidend. Bewoners nemen initiatieven, de gemeente en maatschappelijke organisaties spelen een faciliterende en regisserende rol. Er is een centraal dorpsoverleg geformeerd, dat probeert bewoners te stimuleren om projecten en klussen op zich te nemen. Het dorpsoverleg is niet langer een vertegenwoordiger van de bewoners bij de overheid, maar een katalysator voor vrijwilligerswerk en actief burgerschap in de dorpen van Peel en Maas (Vermeij & Steenbekkers 2011).
Utrecht, december 2012 * Plattelandsontwikkeling
11
3
Professionals en interventies binnen plattelandsontwikkeling
3.1
Welzijnsprofessionals, woonconsulenten en wijkmanagers
Het is inmiddels behoorlijk druk in het gebiedsgericht werken, waar het ondersteunen van bewonersinitiatieven deel van uitmaakt. Ketensamenwerking en integrale aanpak zijn gevleugelde begrippen geworden (Van de Maat en Veldhuysen 2011). Sociale professionals moeten opereren in een complexere context, met meer partijen aan tafel die allemaal zo hun belangen hebben. Strategisch inzicht, conflicthantering, verwachtingenmanagement, het zijn enkele voorbeelden van vaardigheden die een sociale professional vandaag de dag in huis moet hebben. Ook de komst van de Wmo, de Kanteling en Welzijn Nieuwe Stijl vragen om andere, of meer ontwikkelde, competenties. Het stimuleren en coachen van burgers om zelf verantwoordelijkheid te nemen, gebruik te maken van ‘eigen kracht’, is een belangrijk onderdeel daarvan. Voor de opbouwwerker of welzijnswerker is het versterken van eigen kracht van actieve bewoners een kerntaak. Maar het ondersteunen van bewonersinitiatieven en -raden is al lang niet meer het domein van de welzijnsorganisatie alleen. Ook de woningcorporatie en de gemeente zetten een eigen sociale professional in om burgerkracht te ondersteunen en aan te moedigen. De Verenigingen van Kleine Kernen hebben als burgerorganisaties een bijzondere positie in het veld. De woningcorporatie heeft een groter aandeel gekregen in het sociaal beheer van wijken. De woonmaatschappelijk werker is in die beweging in een modern jasje teruggekeerd onder de noemer woonconsulent. Deze heeft bij sommige corporaties niet alleen de taak individuele huishoudens te ondersteunen bij (problemen bij) het wonen, maar houdt zich ook bezig met het aanmoedigen of mede organiseren van leefbaarheidsinitiatieven. Daarbij maakt de woonconsulent gebruik van instrumenten en vaardigheden uit het opbouwwerk, zoals het werven en coachen van vrijwilligers, het onderzoeken van buurtkwaliteiten en -opvattingen en het opbouwen van een deur-tot-deurnetwerk in de wijk. Hetzelfde geldt voor de gemeentelijke wijkmanager of ‘coördinator dorpsgericht werken’. Dit is een ambtelijke functie gericht op het maken en uitvoeren van dorpsplannen in samenwerking met actieve bewoners. Daarbij is de wijkambtenaar de spin in het web van verschillende gemeentelijke afdelingen, maar ook van de uiteenlopende organisaties (zorg, cultuur, recreatie, religie, commercie) die actief zijn in het dorp. Hoewel de wijkmanager in sommige gevallen feitelijk een opbouwwerker is, geldt altijd dat hij of zij opereert vanuit de gemeente en dus met de kracht én de zwaktes van die positie moet jongleren in zijn relatie met actieve bewoners. De Landelijke Vereniging voor Kleine Kernen is een vereniging met elf leden: de Provinciale Verenigingen voor Kleine Kernen. Zij ondersteunen de plaatselijke groeperingen van bewonersinitiatieven, de dorpsbelangenorganisaties en dorpsraden. Eerder lag het accent op ondersteuning bij ruimtelijke ontwikkelingsplannen; sinds enkele jaren krijgt het domein van zorg en welzijn meer aandacht. Sommige van deze provinciale verenigingen worden op hun beurt ondersteund door een professional van een CMO (Centrum voor Maatschappelijke Ontwikkeling). 3.2
Methoden ingedeeld naar initiatiefnemer
Analoog aan de indeling in het methodenoverzicht Actief Burgerschap (Van de Maat & Veldhuysen 2011) kiezen we voor een indeling in twee typen methoden: enerzijds methoden die gericht zijn op het faciliteren en ondersteunen van actief burgerschap, anderzijds methoden die gericht zijn op het
Utrecht, december 2012 * Plattelandsontwikkeling
12
uitnodigen van burgers tot het mede initiatief nemen. De mate waarin burgers een actieve rol hebben, varieert gradueel van methode tot methode en is ook afhankelijk van de fase waarin een project of proces zich bevindt. Bewonersbetrokkenheid is een continuüm op een x-as waarin de daadwerkelijke bijdrage van bewoners varieert van plaatsen van een forumcommentaar of het verspreiden van een flyer tot het organiseren van een groot evenement en het schrijven van een doorwrocht projectplan. Op de y-as staat de initiatiefnemer: burgers aan de ene kant, overheid / professionele organisaties aan de andere. Dat markeert het onderscheid dat wij hebben gebruikt om methoden te ordenen. 3.3
Onderdelen per beschreven methode
Elke methodebeschrijving kent de volgende onderdelen. Korte omschrijving Een samenvatting van de sleutelelementen van de methode. Aanpak Welke stappen en fasen kent de methode? Doel/resultaat Wat wordt beoogd en wat is de uitkomst van de methode? Met daarbij als belangrijk kenmerk: heeft de methode tot doel om burgerschap te versterken, bewoners te ‘empoweren’, het democratisch proces een impuls te geven? Of beperkt de methode zich in doelstelling tot een eindproduct sec zoals een analyse, rapport of plan? Overigens kan een dergelijke methode toch waardevol zijn, bijvoorbeeld wanneer empowerment als (ongepland) neveneffect optreedt. Schaal: dorp of regio Soms richten methoden zich op een hoger schaalniveau dan het dorp en zijn directe omgeving, bijvoorbeeld het gemeentelijk grondgebied waar meerdere kleine kernen voorzieningen delen, of een streek/regio waar meerdere dorpen en/of gemeenten toe behoren. Regie: bewoners, gemeente Wie is initiatiefnemer en eindverantwoordelijk? Deze kan het proces zelf leiden of daarvoor een (professioneel of vrijwillig) procesbegeleider inschakelen. Ontwikkelaar Wie heeft de methode oorspronkelijk ontwikkeld? Hoe is de ontwikkelaar te bereiken? Materiaal Zijn er handboeken, methodische instrumenten, werkvormen en andere materialen beschikbaar die men nodig heeft om de methode uit te voeren? Onderzoek Is er evaluatief onderzoek gedaan naar de methode?
Utrecht, december 2012 * Plattelandsontwikkeling
13
4
Methoden
4.1
Burgers als initiatiefnemers
4.1.1 PALED-methode Korte omschrijving Met de PALED-methode (Plan van Actuele Leefbaarheidsdoelen) wordt het huidige en het gewenste leefbaarheidsniveau van een dorp in beeld gebracht. Tegelijkertijd oefenen betrokkenen om op een nieuwe manier met elkaar om te gaan. In enkele goed voorbereide bijeenkomsten worden de wensen, ideeën en prioriteiten van bewoners en verenigingen geïnventariseerd, vervolgens besproken met gemeente en instanties en tenslotte vertaald in een dorpsplan. Aanpak Een dorpsorganisatie neemt het initiatief tot het uitvoeren van PALED. Een vrijwillig begeleider of een sociaal professional (bijvoorbeeld van een Vereniging voor Kleine Kernen) begeleidt het proces. Verenigingen en individuele bewoners worden een aantal malen uitgenodigd om hun ideeën te spuien en prioriteiten aan te geven. In een later stadium wordt een tussenrapportage aan de gemeente voorgelegd om het bestuurlijk en ambtelijk draagvlak voor de wensen van bewoners te peilen. Dit is richtinggevend, maar niet bepalend. Hierna wordt een dorpsplan opgesteld en aan de gemeente aangeboden. Dorpsorganisatie, werkgroepen en individuele bewoners gaan ermee aan de slag. Het proces is kort: twee à drie maanden. In het dorpsplan staat concreet beschreven wat er op een aantal punten aan de huidige situatie veranderd moet worden. De PALED-methode is niet bedoeld om een dorpsvisie voor de langere termijn op te stellen. De methode kent de volgende zeven fasen. 1. Voorbereiding Een lokale partij neemt het initiatief, een procesbegeleider wordt aangesteld. 2. Inventarisatie van bestaand beleid De procesbegeleider inventariseert bestaand beleid dat van invloed is op het dorp en reeds bekende knelpunten en vat deze samen in een korte startnotitie. Deze wordt besproken met de dorpsbelangenorganisatie. 3. Inventarisatie leefbaarheidspunten In twee bijeenkomsten geven individuele bewoners hun ideeën, suggesties en opmerkingen mee aan de dorpsbelangenorganisatie. 4. Verwerken van gegevens Er wordt een tussenrapportage gemaakt met aandachtspunten en voorstellen voor maatregelen. 5. Interactie met gemeente en instanties Gemeente en instanties worden door de dorpsorganisatie op de hoogte gesteld van de inhoud van de tussenrapportage en gaan hierover met elkaar in gesprek. 6. Opstellen van het dorpsplan Startnotitie, tussenrapportage en uitkomsten van tussentijds overleg worden samengevoegd tot het dorpsplan. 7. Vervolg De gemeente, maar ook de dorpsbelangenorganisatie gaat samen met dorpsbewoners en werkgroepen aan de slag met de leefbaarheidsdoelen uit het dorpsplan.
Utrecht, december 2012 * Plattelandsontwikkeling
14
Doel/resultaat De PALED-methode wordt niet alleen gebruikt om tot een dorpsplan te komen, maar vooral ook om voor dit dorpsplan draagvlak te kweken onder dorpsbewoners én bij het gemeentelijk bestuur en de ambtenaren. Het dorpsplan bevat ontwikkelpunten voor de korte en middellange termijn. Schaal Dorp en directe omgeving. Regie De dorpsorganisatie neemt het initiatief en het besluit tot het uitvoeren van de PALED-methode. De procesbegeleiding ligt in handen van een sociale professional. De belangstelling van dorpsbewoners om bij te dragen aan het dorpsplan, is afhankelijk van de inzet van de dorpsbelangenorganisatie. In die zin vervult deze een beslissende rol. Ontwikkelaar De PALED-methode is begin jaren negentig ontwikkeld door Mart Schouten Advies (in opdracht van de toenmalige Vereniging van Kleine Kernen Achterhoek / De Liemers). Zie www.martschoutenadvies.nl, e-mail
[email protected]. De PALED-methode ligt aan de basis van de methodische begeleiding zoals de VKK Gelderland die vandaag de dag nog inzet bij dorpsplanontwikkeling. Materiaal De processtappen staan beschreven in: M. Schouten (2005) PALED-methode. In: E. Engbersen, M. Uyterlinde, S. van Arum & A. van der Kooij (2005) Dorpsbewoners maken het dorp. Toolkit bewonersparticipatie Platteland. Utrecht: MOVISIE, pp. 41-60. De standaard structuur van de dorpsplannen staat beschreven in: R. van den Boogaard (2000) PALED-methode geeft kleine kernen meer kleur! Evaluatie van een interactieve planvormingsmethode toegepast op dorpsniveau. Wageningen: Wetenschapswinkel Universiteit van Wageningen. Onderzoek De methode is onderzocht door R. van den Boogaard, verbonden aan de Universiteit van Wageningen. Hij heeft de methode tevens vergeleken met twee andere methoden voor dorpsplanvorming, te weten de LENS-methode en BuitenGewoonLeefbaar. R. van den Boogaard (2000) PALED-methode geeft kleine kernen meer kleur! Evaluatie van een interactieve planvormingsmethode toegepast op dorpsniveau. Wageningen: Wetenschapswinkel Universiteit van Wageningen.
4.1.2 Dorpsagenda met Dorpswaardering (ook genoemd: Dorpsblik) Korte omschrijving Dorpsagenda met Dorpswaardering (soms ook Dorpsblik genoemd) is een methode waarmee een dorpsraad of bewonersgroep zelfstandig onderzoek kan doen naar de leefbaarheid van een dorp. De methode bestaat uit een softwareprogramma en een handboek, waarin stappen beschreven worden om te komen tot een actieplan ter versterking van de leefbaarheid.
Utrecht, december 2012 * Plattelandsontwikkeling
15
Aanpak Met het softwareprogramma kan een vragenlijst worden samengesteld binnen 24 thema’s. Deze vragenlijst wordt huis aan huis verspreid en door alle dorpsbewoners vanaf 12 jaar ingevuld. Het softwareprogramma Dorpswaardering analyseert de gegevens en op basis van die analyse wordt een project-/actieplan opgesteld. Fases: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Initiatieffase Startfase Onderzoeksfase Analysefase Terugkoppelingsfase Actiefase Implementatiefase Evaluatiefase
Doel/resultaat Het doel van de methode is de kwaliteit van het gemeentelijk beleid te vergroten en daarmee de kwaliteit van leven in het dorp. De methode is agendavormend en beleidsvormend en kan een aanzet zijn voor een dorpsplan. Schaal Dorp. Regie De regie ligt bij een lokale groep dorpsbewoners. Ontwikkelaar De methode is ontwikkeld in Groot-Brittannië onder de naam Village Appraisals door de Countryside and Community Research Unit (CCRU) van het Cheltenham en Gloucester College. De methode is naar Nederland gehaald door het voormalig Landelijk Centrum Opbouwwerk (LCO) en de Universiteit van Amsterdam. Materiaal LCO, Handboek Dorpswaardering. Zwolle: LCO, 2004. J. Schonewille, R. de Graaf-Huits & L. Hardus (2006) Dorpsagenda met dorpswaardering: Procesbeschrijving en handleiding. Assen: STAMM Centrum voor Maatschappelijke Ontwikkeling Drenthe. Dorpsblik, het rapport; rapportage Dorpsblik bewoners gemeente Sluis, april 2003. Dorpsblik Sluiskil; enquête eindrapport Dorpsblik Sluiskil, 2003. Projectplan Village Appraisal Zeeuws-Vlaanderen, Middelburg: Scoop, 2002. D. van der Wouw (2004) Burgerwensen en overheidsbeleid, zoeken naar draagvlak voor lokale e politiek. Paper voor 11 Sociologendagen Amsterdam. Middelburg: Scoop. Een cd-rom met het softwareprogramma Dorpswaardering. Een handleiding Dorpswaardering (bestaande uit methodische aanwijzingen en een technische handleiding).
Utrecht, december 2012 * Plattelandsontwikkeling
16
Onderzoek E. Derijcke, B. van Mierlo, T. Monné & F. Thissen (2004) Dorpswaardering gewaardeerd. Een evaluatie van de methode Dorpswaardering. Amsterdam: IVAM & AME. M. Rigter & L. de Graaf (2007) Dorpskracht. Een procesevaluatie van dorpsplannen in Drenthe. Buitenpost: Rigter Research.
4.1.3 Integraal Dorpsontwikkelingsplan (variant Opsterland) Korte omschrijving Het IDOP (variant Opsterland) is een toekomstplan van een dorp zelf, opgesteld door een projectgroep van bewoners, gemeente en instellingen. Het IDOP beschrijft hoe het dorp er over vier jaar uit moet zien om er prettig te kunnen wonen, werken en recreëren. Daarbij kijkt de projectgroep naar zowel fysieke als sociale en economische aspecten. Het IDOP beschrijft vervolgens de concrete stappen die moeten worden gezet om de plannen te realiseren. Nb: Het Friese IDOP moet niet verward worden met het iDOP dat in de regio Eindhoven is ontwikkeld (zie verderop in deze publicatie). Aanpak Om tot een integraal dorpsontwikkelingsplan te komen moeten de volgende zes stappen worden doorlopen. 1. Benoeming van thema’s die binnen het dorp aandacht verdienen. 2. Verdieping van thema’s met zogenaamde focusgroepen van bewoners. Hieruit komen ‘uitspraken’ die input leveren voor stap 3. 3. Vertaling van thema’s in een toekomstplan. In twee plenaire dorpsbijeenkomsten koppelt de projectgroep de ‘uitspraken’ terug en scherpt ze aan tot ‘kernuitspraken’. 4. Uitwerking van thema’s in deelplannen. Werkgroepen betrekken deskundigen vanuit de gemeente en relevante organisaties, verenigingen en instellingen, die de benodigde kennis en expertise inbrengen. Dit leidt tot haalbare plannen en draagvlak. 5. Presentatie van de plannen: in een dorpsbijeenkomst worden de plannen voorgelegd aan andere bewoners en het gemeentebestuur. 6. Afspraken over het vervolg met alle betrokken partijen. Doel/resultaat Het vergroten van de participatie van burgers en het vergroten van de sociale samenhang in een dorp. Schaal Dorp. Regie Bewoners. Ontwikkelaar Timpaan Welzijn ontwikkelde het IDOP, met ondersteuning van het toenmalige LCO, in opdracht van gemeente Opsterland. Het eerste IDOP werd in 2006 opgesteld in Wijnjewoude (Schonewille en Van Xanten 2011).
Utrecht, december 2012 * Plattelandsontwikkeling
17
Materiaal Het is niet bekend of er een handboek beschikbaar is voor de uitvoering van het IDOP. Wel is er een korte procesomschrijving gemaakt: J. Schonewille & H. van Xanten (2011) Het verhaal van Opsterland. Burgerparticipatie in de praktijk. Utrecht: MOVISIE. Onderzoek Onbekend.
4.1.4 Het Ondernemende Dorp Korte omschrijving Het Ondernemende Dorp is een methode waarmee dorpsbewoners zelf hun voorzieningen opzetten. Uitgangspunten zijn dat de kracht van dorpen ligt in het samen opzetten van voorzieningen en dat gebruik gemaakt wordt van de kennis en ervaring van senioren. Deelnemende senioren brengen de wensen in het dorp in kaart, stellen vervolgens een plan op om een gewenste voorziening te realiseren en voeren dat ten slotte uit. Aanpak Met behulp van de methode Het Ondernemende Dorp kunnen inwoners stap voor stap problemen en wensen in het dorp in kaart brengen en op basis daarvan een goed doortimmerd plan maken. Dat plan helpt hen vervolgens om de gewenste voorziening daadwerkelijk te realiseren. De methode is opgebouwd in de volgende zes stappen. 1. Uitvoeren van een dorpsonderzoek. 2. Selecteren van een voorziening. 3. Bepalen van de haalbaarheid van de voorziening. 4. Opzetten van de voorziening. 5. Samenstellen van een groep inwoners. 6. Nazorg. Doel/resultaat Het doel van Het Ondernemende Dorp is het verbeteren van de leefbaarheid, door gebruik te maken van de kennis en ervaring van oudere dorpsbewoners. Schaal Dorp. Regie Oudere dorpsbewoners. Ontwikkelaar Jan Klumper, onder de vlag van het Nederlands Platform Ouderen en Europa (NPOE), dat inmiddels is opgeheven. Jan Klumper is te bereiken via zijn bureau: Bureau Jan Klumper Paalgrens 8 6852 GN Huissen
Utrecht, december 2012 * Plattelandsontwikkeling
18
Tel. 026 325 35 74 Mobiel 06 215 245 70 e-mail:
[email protected] Materiaal Van de methode is de volgende handleiding met praktijkvoorbeelden beschikbaar: J. Klumper. (2006) Het ondernemende dorp. Hoe dorpen zélf voorzieningen kunnen realiseren, in coöperatief verband. Utrecht: Nederlands Platform Ouderen en Europa. Onderzoek Onbekend.
4.1.5 Dorpsomgevingsplan (BOKD) Korte omschrijving Het Dorpsomgevingsplan of DOP is een ruimtelijke vertaling van een lokaal programma voor de leefbaarheid, voor voorzieningen en recreatie. Het is ook een instrument voor dorpsbelangenorganisaties in overleg met overheden, instellingen en de eigen achterban. Uit een DOP worden uitvoeringsgerichte projecten afgeleid voor de korte of langere termijn. Deze worden beschreven in de zogenaamde lokale agenda. Aanpak Het DOP geeft de visie weer van bewoners op een door hen gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het dorpsgebied. De ruimtelijke kwaliteiten, de identiteit van het dorpsgebied en de verwachtingen van bewoners worden in een uitgebreid belevingsonderzoek achterhaald (fase 1). Groepjes van zes tot acht bewoners praten in een huiskamersetting over meegebrachte voorwerpen die zij relateren aan hun dorp en het landschap. Bewoners maken foto’s van betekenisvolle en generieke elementen in het dorp en omgeving. Ook wordt het dorp verkend op de fiets samen met een dorpskenner en een historisch geograaf. De historische, hedendaagse en toekomstige betekenis van plaatsen in het dorp passeren de revue. Kinderen worden actief betrokken via de basisscholen. De uitkomsten van dit belevingsonderzoek worden samengevat in een Lokaal Programma, waarin alle voorstellen naar thema worden gerangschikt. De lokale kennis van bewoners wordt vervolgens in wettelijke kaders geplaatst en gecombineerd met de inbreng van deskundigen (fase 2) en vormen de input voor het DOP. In het DOP zijn de opvattingen van bewoners over de ruimtelijke kwaliteit van hun gebied beschreven, samen met een ontwerpvisie waarin gewenste veranderingen in de directe leefomgeving worden weergegeven. Doel/resultaat Het Lokaal Programma en het daaruit voortvloeiende DOP vormen de voorzet voor een Lokale Agenda van uit te voeren projecten. Schaal Dorp. Regie Dorpsbelangenorganisatie.
Utrecht, december 2012 * Plattelandsontwikkeling
19
Materiaal Dorpsomgevingsplan van Gasteren dat in 2005 is uitgevoerd door BOKD Drenthe: http://www.ingasteren.nl/index.php?option=com_content&view=category&id=11&Itemid=7 Onderzoek Onbekend.
4.1.6 Vijf Sterren Dorpen Korte omschrijving In het project Vijf Sterren van de Brede Overleggroep Kleine Dorpen (BOKD) beoordelen inwoners het woon- en leefplezier in hun dorp op vijf punten. De methode van Vijfsterren Dorpen helpt dorpen inzichtelijk te maken waar hun kracht ligt en tegelijkertijd uitdagingen aan het licht te brengen. In 2010 en 2011 heeft het project plaatsgevonden in Gasteren, Hooghalen-Laaghalen en Laaghalerveen, Echten, Huis ter Heide en Schoonloo. In 2012 wordt het Vijf Sterren Dorpen project uitgevoerd in het dorp Aalden. Aanpak Met behulp van huiskamergesprekken maken dorpsbewoners inzichtelijk hoe het is gesteld met hun woon- en leefplezier. Dat doen zij aan de hand van de volgende vijf kwaliteiten die de vijf sterren (levensaders) vormen van woon- en leefplezier in het dorp. 1. Identiteit, dorpscultuur en traditie. 2. Activiteiten, verenigingsleven, ontmoetingsmogelijkheden en voorzieningen. 3. Zaken op eigen kracht regelen. 4. Zorg en aandacht voor elkaar. 5. Leren van elkaar. De huiskamergesprekken geven een beeld van de kwaliteiten, trots en ideeën en kanttekeningen van de dorpsbewoners over hun dorp. Aan de hand van deze zelftoets wordt een sterrenteam geformeerd dat een plan van aanpak opstelt om de uitdagingen te realiseren en de resultaten te verankeren. Naast de kwaliteiten die aan bod komen door de zelftoets, wordt er als het ware een aanlegsteiger gebouwd waar andere organisaties of partners in het dorp kunnen ’aanmeren’. Het dorp laat vervolgens door middel van goede voorbeelden zien waar hun specifieke kracht ligt als het gaat om woon- en leefplezier. Deze methoden zijn vastgelegd in een ’receptenboek’. De methode kent vijf stappen. 1. Werving en voorbereiding. 2. In de spiegel kijken en zelftoets: onder andere door middel van de huiskamergesprekken worden de sterren benoemd en ingevuld. 3. Analyse en uitdagingen benoemen: een speciaal geformeerd sterrenteam analyseert de uitkomsten van de huiskamergesprekken en brengt in beeld waar het dorp in uitblinkt en waar uitdagingen en verbeteringen liggen. 4. Delen, verantwoorden en presenteren tijdens een feestelijke bijeenkomst. 5. Verankeren en borgen in een vervolgbijeenkomst met stakeholders.
Utrecht, december 2012 * Plattelandsontwikkeling
20
Doel/resultaat De methode Vijfsterren Dorpen helpt dorpen inzichtelijk te maken waar hun kracht ligt en tegelijkertijd uitdagingen aan het licht te brengen. Schaal Dorp. Regie Bewoners, in casu de dorpsbelangenorganisatie. Ontwikkelaar De methode is ontwikkeld door de ‘Vijf Sterren Leerfabriek’ onder auspiciën van de Brede Overleggroep Kleine Dorpen in Drenthe (BOKD). De deelnemers aan deze leerfabriek waren: Luit Hummel (BOKD - opbouwwerker), Gerrit van Arragon (BOKD - zelfstandig opbouwwerker), Klaas Bouwman (BOKD - zelfstandig opbouwwerker), Thaddeus Müller (SEV - onderzoeksbureau De Warme Stad), Joop Hofman en Ap van Straaten. Materiaal BOKD (2011) De Methode Vijf Sterren Dorpen. Assen: BOKD. BOKD (2011) Recepten voor een leefbaar dorp. Assen: BOKD. Meer informatie waaronder verslagen: http://www.bokd.nl/Vijf_sterren_dorpen.aspx. Onderzoek Th. Müller (2012) Actief burgerschap in Drentse dorpen. Evaluatie. Rotterdam: SEV
4.1.7 Dorpsonderzoeken Hanzehogeschool Korte omschrijving De aanleiding voor het dorpsonderzoek is vaak de wens om een dorpsvisie op te stellen of te actualiseren. In het oriënterende gesprek over het dorpsonderzoek wordt vaak genoemd dat de betrokkenheid van inwoners bij dorpse zaken afneemt en dat het ‘dorpskader’ steeds kleiner wordt. De dorpsonderzoeken kunnen beschouwd worden als een steun in de rug voor het bestuur van de dorpsvereniging. Kinderen uit het dorp worden in de dorpsonderzoeken ook bevraagd, op een bij hen passende wijze door middel van een kindervragenlijst. Aanpak Als het dorpsonderzoek van start gaat, wordt een interactieve presentatie voor de dorpsinwoners gegeven waarop zij kunnen aangeven wat belangrijke aspecten zijn die onderzocht moeten worden. De onderzoeksmethoden zijn:
vragenlijst voor inwoners van 13 jaar en ouder en een kindervragenlijst panelgesprekken of focusgesprekken over thema’s individuele interviews met ‘dorp-VIP’s’ en mensen die graag geïnterviewd willen worden.
Hiermee worden alle bewoners bereikt, inclusief jeugd.
Utrecht, december 2012 * Plattelandsontwikkeling
21
Tussentijds presenteren (mondeling en schriftelijk) de (student-)onderzoekers de uitkomsten van het vragenlijstonderzoek en vragen zij de inwoners om reacties en aanvullingen. Aan het eind worden adviezen geformuleerd en gepresenteerd aan de dorpsvereniging(en). Het onderzoek wordt gedaan in een periode van vier en een halve maand waarin de docentonderzoeker en de studenten veel in het dorp zijn. Het principe is ‘slow research’ te doen, waarin alles wat zich in die periode voordoet, beschouwd wordt als onderzoeksdata. Hiermee wordt geprobeerd de betekenis van het dorp voor de inwoners te begrijpen. De adviezen in een dorpsonderzoek zijn een weergave van: oude en nieuwe ideeën mogelijkheden om zaken individueel en collectief te kunnen oppakken. De adviezen maken bewoners zodoende bewust van (on)mogelijkheden en kansen. Doel/resultaat Het dorpsonderzoek geeft een doorkijkje naar hoe het dorp er qua wonen, voorzieningen, sociaal klimaat en organiserend vermogen uitziet. Deze kwaliteiten bepalen hoe het dorp in de komende jaren zal zijn. Op basis van het onderzoek kunnen bewoners acties ondernemen. Als het wonen het belangrijkste wordt gevonden (rust en ruimte), dan zullen inwoners zich (individueel) inspannen om dat goed te houden. Als voorzieningen belangrijk worden gevonden (elkaar ontmoeten en ouderen faciliteren om in het dorp te blijven wonen), dan volgt misschien een collectieve inspanning of is er een ondernemer die hiermee aan de slag gaat. Schaal Dorp. Regie De opdrachtverstrekking voor een dorpsonderzoek komt meestal van de dorpsvereniging die de dorpsbelangen behartigt. Een woningcorporatie doet soms mee, omdat zij de tevredenheid van de huurders en de meningen over de (aanwezige) voorzieningen onderzocht wil zien. De gemeente (via een dorpencoördinator, een contactambtenaar) doet mee vanuit het perspectief van actieve burgers. De uiteindelijke coördinatie van het onderzoek ligt bij het Kenniscentrum NoorderRuimte. Ontwikkelaar Kenniscentrum NoorderRuimte, Hanzehogeschool. Materiaal Webpagina’s van het Kenniscentrum Noorderruimte over de Dorpsonderzoeken: http://www.hanze.nl/home/Onderzoek/Kennisportal/Kenniscentra/Kenniscentrum+Gebiedsontwikkeling +NoorderRuimte/Dorpsonderzoeken/dorpsonderzoeken.htm Onderzoek De aanpak Dorpsonderzoeken is niet onderzocht of geëvalueerd.
Utrecht, december 2012 * Plattelandsontwikkeling
22
4.2
Gemeente of professionals als kartrekker
4.2.1 Integraal Dorps Ontwikkelings Programma (regio Eindhoven) Korte omschrijving Een iDOP staat voor integraal dorpsontwikkelingsprogramma. Dit is een uitvoeringsprogramma en visie voor het dorp op zowel korte als lange termijn. De iDOP’s verbinden mensen en de voor de kern belangrijke thema’s op het gebied van het woon-, werk- en leefklimaat. Dit werkt als een katalysator bij de realisatie van plattelandsbeleid in het algemeen en van reconstructie en Wmo in het bijzonder. Een iDOP is daarmee vaak een eerste stap op weg naar een betere verstandhouding tussen gemeente en inwoners en nodigt de inwoners ook uit om actief met de eigen woon-, werk- en leefomgeving aan de slag te gaan. Aanpak Onduidelijk. Doel/resultaat Doel is om de leefbaarheid in het dorp de komende jaren te verbeteren. Belangrijk kenmerk van een iDOP is de actieve betrokkenheid van de inwoners bij het opstellen ervan. Uiteindelijk stelt de gemeenteraad het programma vast en bepaalt welke zaken uiteindelijk kunnen worden opgepakt. Met dit instrument zijn inwoners (en gemeente) niet alleen in staat om gemotiveerd richting aan de gewenste toekomstige ontwikkeling te geven, maar kunnen zij daarmee ook het benodigde draagvlak creëren. Ontwikkelaar SRE Eindhoven. Materiaal Informatiepunt Dorpsontwikkeling SRE: http://www.sre.nl/web/show/id=74528. Onderzoek W.V.M. van Rijt-Veltman en C.K. Smit (2010) Evaluatie van de provinciale regelingen Integrale Dorpsontwikkelingsplannen (IDOP); Co-creatie en co-realisatie van beleid. In opdracht van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant.
4.2.2 Dorpsspiegel Korte omschrijving Een methode waarmee de leefbaarheid van dorpen in kaart wordt gebracht aan de hand van cijfermateriaal, woord en beeld. De Dorpsspiegel geeft gemeenten en dorpsorganisaties de mogelijkheid om periodiek de leefbaarheid in hun dorp te meten en hierover met elkaar in gesprek te gaan. Aanpak In de Dorpsspiegel worden verschillende methoden van informatieverzameling gecombineerd. Er wordt gebruik gemaakt van kwalitatieve en kwantitatieve methoden waarbij objectieve en subjectieve
Utrecht, december 2012 * Plattelandsontwikkeling
23
bronnen als basis fungeren. Zo wordt tegelijkertijd een binnen- (beleving) en een buitenperspectief (beeld op basis van statistieken) op een dorp gegeven. De methode kent vier onderdelen: 1. dorp in vragen 2. dorp in gesprek 3. dorp in beeld 4. dorp in structuur. Zowel de gemeente, de professionals als de bewoners zelf zijn nauw betrokken bij de uitvoering van de Dorpsspiegel. Het beeldende karakter van de methode spreekt betrokkenen op alle niveaus aan. De methode bestaat uit de volgende vijf fasen. 1. Initiatieffase. 2. Mobilisatie- en instructiefase. 3. Uitvoeringsfase. 4. Analysefase. 5. Terugkoppelingsfase. Doel/resultaat De methode is erop gericht een aanzet te geven voor de aanpak van leefbaarheidsvraagstukken binnen het lokaal sociaal beleid. Schaal Dorp. Regie Het initiatief ligt bij de gemeente. Bewoners zijn via de dorpsorganisaties wel intensief betrokken. Ontwikkelaar De methode is ontwikkeld door de gemeente Opsterland, MOVISIE en Partoer. De methode is als pilot uitgezet in Hemrik, Tijnje en Ureterp in 2002. Materiaal www.dorpsspiegel.nl. Onderzoek E. Engbersen, M. Uyterlinde, S. van Arum & A. van der Kooij (2005) Dorpsbewoners maken het dorp. Toolkit bewonersparticipatie Platteland. Utrecht: MOVISIE.
4.2.3 Landschap in Zicht (of Ecovast Methode) Korte omschrijving Het woongenot van veel dorpsbewoners wordt in grote mate bepaald door de omgeving waarin zij wonen. Het is daarom vreemd dat landschapsaspecten vaak geen plek hebben in dorpsvisies. De methode Landschap in Zicht is hier speciaal voor ontwikkeld. Deze methode biedt bewoners de mogelijkheid om het landschap in hun woonomgeving te inventariseren en te waarderen.
Utrecht, december 2012 * Plattelandsontwikkeling
24
Aanpak Dorpsbewoners inventariseren tijdens een zogenaamde schouw wat zij dominant aanwezige kenmerken in het landschap in hun woonomgeving vinden. Deelnemers aan de schouw volgen een uitgezette route en doen waarnemingen op een aantal punten. Er worden zoveel mogelijk waarnemingen gedaan, die zover kunnen gaan als de geur, het geluid en de beleving van een plek. Na afloop van de schouw worden de waarnemingen geïnventariseerd en in verschillende categorieën geplaatst. De deelnemers geven met behulp van stickers aan wat voor hen de meest karakteristieke elementen zijn en vervolgens ook welke elementen hen blij dan wel verdrietig maken. In de verwerking worden de gegevens van de schouw door middel van een zogenaamde landschapsmatrix in verschillende lagen onderscheiden, waarbij ook de emotionele waarde een rol speelt. Uiteindelijk ontstaat er een overzicht van de karakteristieken van het landschap die inspiratie kunnen zijn voor de (her)inrichting ervan. Doel/resultaat De methode Landschap in Zicht brengt in kaart welke landschapsaspecten bewoners waarderen in hun leefomgeving, zodat bewoners gericht betrokken kunnen worden bij de (her)inrichting van het groen in het dorp. De uitkomsten van de methode kunnen onderdeel vormen van een dorpsvisie. Schaal Dorp. Regie Het initiatief ligt bij de gemeente. Bewoners kunnen afhankelijk van hun interesse het beheer op zich nemen. Ontwikkelaar De methode 'Landschap in Zicht' is geïnspireerd op de Engelse methode 'Landscape Character Assessment' en is ontwikkeld door Landschapsbeheer, de Vereniging voor Kleine Kernen en de Koninklijke Nederlandsche Heidemaatschappij in het project Thuis in het Groen. Materiaal Voor meer informatie over 'Landschap in Zicht' kunt u contact opnemen met Mirjam Koedoot of Wanne Roetemeijer van Landschapsbeheer Nederland, 030 234 50 10. Een handleiding is te downloaden op http://www.landschapsbeheer.nl/webwinkel/vrijwilligerswerkburgerparticipatie/product/methode-landschap-in-zicht-download/144. Onderzoek Onbekend.
4.2.4 LENS-methode Korte omschrijving De LENS-methode is een vorm van onderzoek waarin ervaringsdeskundigheid het uitgangspunt is. Twee vraagstellingen staan centraal: 1. Hoe beoordelen bewoners hun leefomgeving en de mogelijkheden om naar wens te wonen?
Utrecht, december 2012 * Plattelandsontwikkeling
25
2. Hoe kunnen problemen of knelpunten in de leefomgeving worden verminderd of opgeheven, en welke mogelijkheden heeft het dorp om dit zelf voor elkaar te krijgen? Aanpak In een LENS-onderzoek is de bewoner de ervaringsdeskundige. Het gaat hierbij niet zozeer om het verklaren van een bepaalde problematiek of om de vraag welke oplossingen denkbaar zijn. In een LENS-onderzoek nemen bewoners deel aan de volgende drie vraag- en antwoordronden. Inventarisatiefase De eerste ronde is gericht op het inventariseren wat er aan de hand is en het bedenken van alternatieven. Hierbij wordt een bronnenstudie uitgevoerd, een panel geformeerd en geraadpleegd aan de hand van een standaard vragenlijst en er worden deskundigeninterviews afgenomen. Afwegingsfase In de tweede ronde reageren de bewoners in groepsdiscussies op elkaars ideeën en denken verder na over oplossingen. Er volgt een tussenverslag. Constructiefase In de derde ronde volgen opnieuw groepsdiscussies, waarna de onderzoeker-procesbegeleider de ideeën voor oplossingen in maatregelen/toekomstscenario’s vertaalt. Afronding In de afrondende fase staan kennisoverdracht en implementatie centraal. Er wordt een onderzoeksrapport opgesteld en bevindingen worden gepresenteerd aan alle stakeholders. Er worden beslissingen genomen over vervolgactiviteiten. Met de LENS-methode wordt niet per definitie aangesloten bij de organisatiestructuur van het dorp zelf (bijvoorbeeld een dorpsraad met werkgroepen). In theorie kan het zelfs gebeuren dat de dorpsbelangenorganisatie buitenspel wordt gezet (Van den Boogaard 2000). Er wordt naast de bestaande overlegstructuur van het dorp een nieuwe structuur opgericht, namelijk een stuurgroep en een panel dat bestaat uit een doorsnede van dorpsbewoners gebaseerd op ‘probleemrepresentativiteit’. Buiten deze twee overlegvormen om worden bewoners niet in de planvorming betrokken. Er vindt dus geen dorpsbrede consultatie plaats, bewoners worden alleen achteraf geïnformeerd over het uiteindelijke plan. Een LENS-onderzoek loopt ongeveer een jaar, met een intensieve periode van een half jaar. Er wordt gewerkt met een groep van vijftig tot honderd dorpsbewoners. Doel/resultaat Het LENS-onderzoek moet leiden tot een toekomstperspectief dat aansluit op de potenties en capaciteiten van het dorp en zijn bewoners. Het resultaat van de LENS-methode kan een opmaat zijn naar een dorpsontwikkelingsplan. Schaal Dorp. Regie Gemeente. Ontwikkelaar Fransien Attema, zelfstandig gevestigd onderzoeker Tel. 0570 613 648 of 06 502 467 23
Utrecht, december 2012 * Plattelandsontwikkeling
26
E-mail
[email protected] Materiaal F. Attema (1991) De LENS-methode: handleiding voor toekomstanalyse van wijk en dorp. Deventer: Weson. F. Attema (1993) Feiten en cijfers: achtergrondmateriaal bij een toekomstgericht leefbaarheidsonderzoek met de LENS-methode in Barchem, Exel en Laren. Deventer: Attema en Van de Wetering. Onderzoek R. van den Boogaard (2000) PALED-methode geeft kleine kernen meer kleur! Evaluatie van een interactieve planvormingsmethode toegepast op dorpsniveau. Wageningen: Wetenschapswinkel Universiteit van Wageningen. In dit rapport is ook aandacht voor de toepassing van de LENS-methode.
4.2.5 De Smederijen van Hoogeveen Korte beschrijving De Smederijen van Hoogeveen gaan over samen plannen smeden en realiseren voor de leefbaarheid in de eigen buurt. In deze aanpak staan bewoners zelf aan de start van het verbeteren van hun wijk, buurt of dorp. Enerzijds krijgen bewoners beslismacht over het jaarlijks te besteden budget voor hun wijk of dorp, waarmee zij zelf gekozen projecten kunnen uitvoeren voor en in hun wijk (in Smederijtermen ‘de korte klap’). Anderzijds krijgen de burgers invloed op de langetermijnontwikkeling van hun gebied (‘de lange klap’). Aanpak In verschillende wijken, buurten en dorpen in Hoogeveen zijn ‘initiatiefgroepen’ actief. Deze groepen zijn een afspiegeling van de wijk, de buurt of het dorp. De initiatiefgroep inventariseert ideeën van bewoners en formuleert en realiseert de plannen onder begeleiding van een gebiedsregisseur. De gebiedsregisseur is actief namens de zes partnerorganisaties (drie woningcorporaties, Stichting Welzijnswerk, de politie en de gemeente Hoogeveen) van De Smederijen van Hoogeveen. De bewoners kiezen zelf de beste plannen, deze worden gefinancierd vanuit het budget dat elke Smederij (dorp, wijk of buurt) toegekend heeft gekregen. Elk jaar is er een budget beschikbaar voor korte klapprojecten. Dit zijn projecten die vrij eenvoudig en snel te realiseren zijn. Lange klapprojecten zijn complexer en kostbaarder. Deze vragen om samenwerking, afstemming en een zoektocht naar geld. In deze projecten speelt de stuurgroep een belangrijke rol. In de stuurgroep zitten zes vertegenwoordigers van de samenwerkende instanties en vier bewoners. Zij beoordelen de steun van bewoners en professionals voor de lange klapprojecten. Doel/resultaat De centrale doelstellingen van De Smederijen luiden als volgt. 1. Het bevorderen en onderhouden van de woon- en leefkwaliteit in wijken en dorpen. 2. Het verbeteren van de werkwijze van de participerende organisaties via een integrale aanpak en – zo nodig – organisatorische aanpassingen behorende bij een vraaggerichte manier van werken. 3. Het verder professionaliseren van de samenwerking tussen de direct participerende organisaties, onder andere door het opstellen van committerende prestatiegerichte afspraken en het versterken van de relaties tussen de medewerkers op het operationele, tactische en strategische vlak.
Utrecht, december 2012 * Plattelandsontwikkeling
27
4. Het vergroten van de invloed van alle (groepen) bewoners en organisaties op wijk- en dorpsniveau, van de fase van planvorming tot en met de uitvoering van wijk- en dorpsplannen. Schaal Dorp. Regie De gemeente en sociale professionals. Ontwikkelaar De gemeente Hoogeveen heeft de aanpak samen met drie woningcorporaties, Stichting Welzijnswerk en de politie ontwikkeld. Materiaal Informatie over de totstandkoming van de smederijenstructuur is te vinden op: http://www.agora-europa.nl/288-Vuurdoop,-wijk--en-dorpsgericht-werken-in-Hoogeveen.html http://www.agora-europa.nl/share/files/24_980458/Smederijen%20Hoogeveen,%20hst1en2.htm Zie voor meer informatie: www.desmederijenvanhoogeveen.nl. Het is niet bekend of er een handboek van de methode beschikbaar is. Onderzoek T. van de Wijdeven & C. Geurtz (2008) Met vertrouwen aan de slag in De Smederijen van Hoogeveen. Over werken vanuit vertrouwen in de buurt (deel 3). Rotterdam: SEV.
4.2.6 Emmen Revisited: Erkende Overleg Partners (EOP’s) Korte omschrijving De gemeente Emmen vindt het belangrijk dat er een goed contact is tussen de gemeente en de bewoners. Belangrijke schakels tussen de bewoners en de gemeente zijn de (in totaal 34) Erkende Overleg Partners (EOP’s), die de inwoners van Emmen vertegenwoordigen. EOP’s kunnen gevraagd of ongevraagd advies geven aan de gemeente over beleid, beheer of verbeterpunten. Daarnaast hebben de EOP’s een budget tot hun beschikking dat kan worden besteed aan diverse activiteiten, zoals onderhouds- en inrichtingswerkzaamheden en sociale activiteiten. Op deze manier hoopt de gemeente de burgers meer te betrekken bij de inrichting van de openbare ruimte. Aanpak EOP’s krijgen jaarlijks een wijkbudget voor diverse activiteiten, zoals onderhouds- en inrichtingswerkzaamheden en sociale activiteiten. De omvang van het budget varieert van € 10.000 tot bijna € 50.000, afhankelijk van het aantal inwoners. Voor de besteding van het budget geldt een aantal spelregels. Een voorbeeld hiervan is dat het budget ten goede moet komen aan de leefbaarheid van het dorp of de wijk. Daarnaast mag met de budgetten ook, gedurende maximaal drie jaar, worden gespaard, ingekocht en aanbesteed.
Utrecht, december 2012 * Plattelandsontwikkeling
28
Doel/resultaat Het betrekken van burgers bij de inrichting van openbare ruimte. Het doel van de wijk- en dorpsbudgetten en het zelfstandig aanbesteden door de EOP’s is bij te dragen aan het oplossen van kleine en grote problemen die te maken hebben met de stads- en plattelandsproblematiek. Schaal Dorp. Regie Gemeente. Ontwikkelaar De gemeente Emmen heeft deze methode ontwikkeld. Materiaal Zie voor meer informatie: www.emmen.nl/over-de-gemeente/dorpen-en-wijken/erkende-overlegpartners.html. Aanvullende informatie is ook te vinden in de publicatie ‘Burgerinitiatief loont! Zelfstandig aanbesteden door wijk- en dorpsorganisaties’, geschreven door P. Veen en in 2009 uitgegeven door de gemeente Emmen. Het is niet bekend of voor de uitvoering van Erkende Overleg Partners een handboek beschikbaar is. Onderzoek J.R. Lunsing (2009).Vertrouwen geven, verantwoordelijkheid nemen. Warffum: Stibabo. Uit dit onderzoek blijkt dat de EOP’s een goede bestemming weten te vinden voor hun budget. Het budget zorgt ervoor dat ze met concrete plannen voor activiteiten komen. Benadrukt wordt wel dat gemeenteambtenaren erg behulpzaam zijn en meedenken over de uitvoerbaarheid en het praktisch realiseren van de plannen.
4.2.7 Kern met pit Korte omschrijving Elke twee jaar organiseert de Koninklijke Nederlandse Heidemaatschappij (KNHM) ‘Kern met Pit’. Deze wedstrijd daagt bewonersgroepen uit om zelf initiatieven te ontwikkelen. Wanneer bewonersgroepen hun wens voor de buurt realiseren binnen de afgesproken termijn, krijgen zij de eretitel ‘Kern met Pit’ en € 1.000 als blijk van waardering. De KNHM wil hiermee stimuleren dat bewoners zich inzetten voor hun leefomgeving. Aanpak Kern met Pit is een ‘wedstrijd’ tussen aanhalingstekens omdat de deelnemers min of meer een weddenschap met zichzelf aangaan: ‘halen we onze doelstelling of niet?’. Groepen burgers die zich voornemen iets te verbeteren in hun directe omgeving, kunnen zich aanmelden voor Kern met Pit via de website (www.knhm.nl/hoofdmenu/wat-bieden-wij/kern-met-pit/meld-je-aan). Een jury bekijkt of de plannen passen binnen het concept van Kern met Pit en laat groepen al dan niet toe tot de wedstrijd. Aan het einde van de uitvoeringsperiode bekijkt de jury of de groep zijn doelstelling heeft bereikt. Tijdens de provinciale afsluitingsbijeenkomst in de provinciehuizen ontvangen alle groepen het predicaat ‘Kern met Pit’ en 1.000 euro. De tien meest inspirerende en innovatieve projecten krijgen als extra blijk van waardering een trofee: een kunstwerk en een extra geldbedrag van 1.500 euro. Groepen
Utrecht, december 2012 * Plattelandsontwikkeling
29
die het werk niet op tijd af krijgen door tegenslag van buitenaf, komen in aanmerking voor een aanmoedigingsprijs van 500 euro. Doel/resultaat Het verbeteren van de leefomgeving. Schaal Dorp/regio. Regie KNHM. Ontwikkelaar De KNHM organiseert sinds 1978 de wedstrijd Kern met Pit. Uit de ervaringen in de praktijk blijkt dat de resultaten van veel initiatieven een blijvend karakter hebben. Mensen blijven zich verantwoordelijk voelen voor wat ze zelf tot stand hebben gebracht. In de afgelopen jaren hebben meer dan 2000 bewonersgroepen met succes aan Kern met Pit deelgenomen (bron: website KNHM). Materiaal De te volgen procedure en het reglement staan op de website: www.kernmetpit.nl/Procedure/default.aspx. Onderzoek Onbekend.
4.2.8 EnergiePlusDorp (voorheen: Duurzame Dorpen) Korte omschrijving EnergiePlusDorp (voorheen: Duurzame Dorpen) is een multidisciplinair onderzoeks- en innovatieprogramma van het Kenniscentrum NoorderRuimte (Hanzehogeschool). Onderzoekers en student-onderzoekers verkennen welke (technische, juridische, sociale, economische) mogelijkheden dorpen hebben om in hun eigen energie te voorzien. Zowel het proces als de eindproducten van dit programma geven actieve bewoners gereedschap in handen om meer dorpsgenoten te enthousiasmeren voor hun initiatief en hen er actief bij te betrekken. Aanpak Het programma Duurzame Dorpen / EnergiePlusDorp maakt sinds 2010 deel uit van het keuzecurriculum van de Hanzehogeschool. Elk half jaar kunnen studenten zich aanmelden voor het programma, waarmee zij studiepunten verdienen. Onderzoeksvragen dienen zich aan via concrete aanleidingen of suggesties van studenten. Een aanleiding kan zijn een verzoek van een initiatiefgroep van bewoners, maar ook de uitbreidingswens van een bestaande energiecoöperatie in de regio. Van belang is wel steeds dat actieve bewoners betrokken zijn bij het haalbaarheidsonderzoek in hun dorp. Vanuit verschillende opleidingsrichtingen wordt expertise ingezet. Studenten Hbo Rechten doen onderzoek naar geschikte juridische vormen voor lokale energieprojecten. Studenten Vastgoed &
Utrecht, december 2012 * Plattelandsontwikkeling
30
Makelaardij en Communicatie onderzoeken welk draagvlak er in de dorpen is voor welke (organisatie)vormen van duurzame energie. Studenten van Technische Bedrijfskunde en Human Technology kijken vooral naar de technische mogelijkheden van biomassa, duurzame warmte of zonne-energie. Vanuit Management, Economie en Recht zijn business cases opgesteld om de initiatiefnemers te helpen bij de keuze en planning van hun lokale duurzame project. Tot nu toe is er onderzoek gedaan in Boerakker, Wessinghuizen en Makkinga. Het komend jaar gaan de (student-)onderzoekers samen met de lokale initiatieven aan de slag in Hooghalen, Lekkum, Camminghaburen, Noordenveld, Nieuw Balinge, Pieterburen en Schouwerzijl. Doel/resultaat Het uiteindelijke doel is om de energievoorziening in dorpen duurzamer te maken. Bewonersbetrokkenheid is daarin weliswaar een instrument, maar wel van cruciaal belang. De projectleider van dit onderzoeksprogramma geeft aan dat bewonersgroepen EnergiePlusDorp niet alleen zien als methode om duurzame energiewinning te realiseren, maar ook als middel om medebewoners tot gezamenlijke acties te bewegen. De haalbaarheidsonderzoeken monden uit in adviezen, draaiboeken en instrumenten. Regie De regie ligt bij het Kenniscentrum NoorderRuimte. Actieve bewoners hebben stevige zeggenschap. Gemeente en andere actoren worden waar relevant betrokken. Ontwikkelaar Kenniscentrum NoorderRuimte. Drs. Tineke van der Schoor heeft de onderzoeksleiding. Beschikbaar materiaal http://www.hanze.nl/home/Onderzoek/Kennisportal/Kenniscentra/Kenniscentrum+Gebiedsontwikkeling +NoorderRuimte/Duurzame+dorpen/Onderzoek/ Onderzoek Er is geen onderzoek gedaan naar Duurzame Dorpen / EnergiePlusDorp als interventieprogramma.
4.2.9 De Werkplaatsmethode Korte omschrijving De Werkplaats is een leer-, onderzoek- en werkgemeenschap gericht op het vernieuwen van de regionale leefomgeving. In de Werkplaats worden (gebieds)ontwikkelingsprojecten uitgevoerd. Studenten, docenten, onderzoekers, lectoren en professoren van de groene onderwijs- en onderzoeksinstellingen werken samen met niet-groene kennisinstellingen en betrokkenen zoals ondernemers, overheden, experts, gebruikers en burgers aan oplossingen voor plattelandsvraagstukken. Aanpak De aanpak is gebaseerd op 'leren in, met en van de praktijk' waarbij nieuwe kennis gecreëerd en doorgegeven wordt (action learning / research). Het gaat erom van en met elkaar te leren en te ontwikkelen. Allen brengen daarbij hun specifieke wensen, kwaliteiten, kennis en creativiteit mee. Scholen en universiteiten verlaten hun gebouwen en gaan in de praktijk van de betreffende regio op locatie aan concrete integrale projecten samenwerken met de opdrachtgevers, belanghebbenden en
Utrecht, december 2012 * Plattelandsontwikkeling
31
sectoren. Het gaat om studenten, docenten (alle niveaus) en onderzoekers vanuit diverse vakdisciplines, bijvoorbeeld plattelandsvernieuwing, landschapsarchitectuur, land- en waterbeheer, bos- en natuurbeheer, milieukunde en soms ook beeldende kunst en podiumkunst. In deze interactieve processen wordt geen 'strijd om de ruimte' geleverd, maar samengewerkt om tot gedragen en creatieve oplossingen te komen. De Werkplaats fungeert als kennisprojectbureau, ontmoetingsplaats, werkatelier, werkmethode en kennisnetwerk. Dialoog en kennisontmoeting tussen zeer uiteenlopende partijen komen tot stand. Kruisbestuiving vindt plaats tussen onderwijs, onderzoek, bedrijfsleven, burgers en overheid waardoor weer nieuwe kennis, beleid, duurzame (gebieds)resultaten, competenties en houdingverandering ontstaan. Studenten spelen een belangrijke rol binnen de werkplaats. Zij hebben een frisse blik en belichten projecten vaak vanuit een nieuw perspectief. Door de koppeling met onderwijs en onderzoek is het mogelijk om (verdiepings)slagen te maken binnen complexe vernieuwingsprocessen. De regio verbindt en benut de bestaande kennis (praktijk, instellingen) en borgt haar behoefte aan innovatie en nieuwe kennis. De instellingen kunnen duurzaam werken aan het creëren van aantrekkelijke leeromgevingen, vernieuwing van opleidingen, kennisdomeinontwikkeling en het opleiden van (beroeps)competente studenten. Doel/resultaat De samenwerking tussen alle betrokkenen en uitvoering van 'leren-door-te-doen'-vernieuwingsprojecten in Werkplaatsen dragen bij aan de ontwikkeling van een vitale leef-/werkomgeving met behoud van identiteit, sociale cohesie en een ondernemende en concurrerende economie. Door de intensieve samenwerking ontstaan ook nieuwe participatieve, flexibele en duurzame netwerken, werkallianties en communities of practice. Regie Onderzoeks-/onderwijsinstelling. Ontwikkelaar Hogeschool Van Hall Larenstein. Beschikbaar materiaal Website http://www.kenniswerkplaats.eu/kenniswerkplaats/kenniswerkplaatsmethode. Onderzoek Onbekend.
4.2.10 Mobieltje voor je mening Korte omschrijving Jongeren in het dorp krijgen een gratis mobiele telefoon op voorwaarde dat zij één keer per week reageren op een vraag of een opdracht die de gemeente per sms toestuurt. Zo wordt de plaatselijke jeugd op laagdrempelige wijze betrokken bij beslissingen over kwesties die in het dorp spelen.
Utrecht, december 2012 * Plattelandsontwikkeling
32
Aanpak Zeventig jongeren in het dorp krijgen een gratis mobiele telefoon. Voorwaarde is dat zij één keer per week reageren op een vraag of een opdracht die de gemeente per sms toestuurt. Een opdracht kan zijn het maken van een foto van iets in de woonomgeving, bijvoorbeeld een potentiële locatie voor een hangplek. De jongeren tekenen een contract waarin de uitruil bevestigd wordt. Hierin staat onder andere dat het mobieltje niet verkocht mag worden. Aan het eind van de looptijd kan het toestel teruggegeven of overgenomen worden. Per maand krijgt een jongere vijf euro sms-tegoed. Daarvan kunnen zij de vragen beantwoorden. De gemeente betaalt het abonnementsgeld. Alleen de gesprekskosten, 10 cent per minuut, betaalt een jongere zelf. Bij het toewijzen van mobieltjes wordt gekeken naar spreiding over groepen in het dorp: jongeren die lid zijn van kerkelijke gemeenten, sportclubs maar ook de jeugd die niet veel doet in het verenigingsleven en op straat hangt. De leeftijdscategorie loopt van 14 tot en met 22 jaar. De looptijd van de interventie is twee jaar. Doel/resultaat Jongeren uit het dorp worden op laagdrempelige wijze betrokken bij beslissingen over kwesties die in hun eigen woonplaats spelen. Schaal Dorp. Regie Gemeente. Ontwikkelaar Bedenker is Bauke Schat, gemeentesecretaris van de gemeente Dantumadeel. Jongerenwerker Merijn Bouma heeft de methode medeontwikkeld en voor het eerst uitgevoerd in Zwaagwesteinde, een dorp in de gemeente Dantumadeel. Materiaal Er hoort een community website bij dit project. De site van het Mobieltjesproject in Dantumadeel is offline. Onderzoek S. Koerhuis & R. Schaafsma (2006) Onderzoek Mobieltjesproject. “Heel het dorp” gemeente Dantumadeel. Leeuwarden: Chr. Hogeschool Leeuwarden, faculteit International Office Management.
4.2.11 PlattelandsParlement Korte omschrijving Het PlattelandsParlement is geen formeel parlement maar een direct gesprek van bewoners met bestuurders. Het geeft vorm aan kennis- en ideeënuitwisseling tussen beleid en praktijk, tussen overheden en burgers. Hierdoor worden krachten gebundeld. Het is voor beide partijen een kans om
Utrecht, december 2012 * Plattelandsontwikkeling
33
direct met elkaar in contact te komen. Burgers worden bewust gemaakt van hun kennis en ervaring en de mogelijkheid om deze (op een hoger schaalniveau dan het eigen dorp) in te zetten ter verbetering van het Nederlandse platteland. Aanpak Een PlattelandsParlement duurt één dag en bestaat uit diverse debatten, brainstorms en een slotdebat. ‘Het’ PlattelandsParlement is eigenlijk een tweetrapsraket. Eerst worden de provinciale PlattelandsParlementen georganiseerd. Deelnemers zijn actieve bewoners, verbonden aan dorpsbelangenorganisaties, sociale professionals die betrokken zijn bij dorpsontwikkeling en volksvertegenwoordigers, vooral statenleden en gedeputeerden. De uitkomsten van de provinciale PlattelandsParlementen worden als voeding gebruikt voor het landelijke PlattelandsParlement. Daarnaast bereiden enkele commissies het landelijke PlattelandsParlement inhoudelijk voor. Op de dag van het landelijk PlattelandsParlement worden adviezen gepresenteerd aan Tweede Kamerleden over de verbetering van de economische, sociale en ruimtelijke kwaliteit van het Nederlandse platteland. Doel/resultaat De doelstelling van het parlement is het vergroten van de betrokkenheid en de invloed van de plattelandsbewoners op de plattelandsontwikkeling in Gelderland, Nederland en Europa. Het gaat er dus niet alleen om de overheid te beïnvloeden, maar ook om de plattelandsbewoners bewust te maken van de kennis en ervaring die ze hebben en daar gebruik van te maken. Schaal Provinciaal en landelijk. Regie De regie ligt bij de organisator van het PlattelandsParlement: een provinciale vereniging voor kleine kernen, of landelijk het Netwerk Platteland in samenwerking met de Nederlandse Heidemij en de LVKK. Ontwikkelaar Netwerk Platteland (www.netwerkplatteland.nl), KNHM (www.knhm.nl) en de LVKK (www.lvkk.nl). Materiaal Website www.plattelandsparlement.nl. Onderzoek Er is geen onderzoek gedaan naar de effecten van het PlattelandsParlement.
4.2.12 KeetKeur Korte beschrijving Jongeren uit vijftig keten op het platteland zetten zich samen met gemeenten en ouders actief in om hun keet veilig en actief te maken, zodat zij een belangrijke rol vervullen en blijven vervullen in de sociale samenhang en cohesie binnen hun wijk en dorp. Jongeren nemen verantwoordelijkheid voor de veiligheid binnen hun keet en de gezondheid van de bezoekers. Er komt een dialoog op gang met de gemeente en lokale instanties over de veiligheid en de functie van de keet. Jongeren die de keet
Utrecht, december 2012 * Plattelandsontwikkeling
34
bezoeken, gaan naast ontmoeting ook activiteiten organiseren. Ze zetten zich in als actieve burger om de keet veiliger te maken en actief bij te dragen aan de sociale samenhang en leefbaarheid binnen dorpen en wijken. Aanpak Twintig jongeren worden getraind tot peeradviseur / keurmeester. Er worden minimaal vijftig keten bezocht, waardoor ruim 1500 jongeren direct worden bereikt; De site, www.keetkeur.nl, wordt bezocht door ruim 1000 jonge bezoekers. Van hen vullen 200 jongeren de test in. In de vijftig keten worden jongeren zich bewust van de veiligheidsaspecten en mogelijkheden van hun keet. Ze doen contacten op met lokale instanties en nemen hun verantwoordelijkheid. Vijfentwintig keten zullen naar aanleiding van het project actief naar buiten treden en activiteiten organiseren; Landelijk komt er aandacht voor de problematiek rondom keten en de rol die jongeren daarin zelf kunnen spelen door middel van de verkiezing van ‘Beste Keet van Nederland’. Jongeren worden voorgelicht en weten waar ze informatie kunnen vinden over hoe zij hun keet veiliger kunnen maken en verantwoord met alcohol kunnen omgaan. Plattelandsjongeren.nl houdt de site actief en zal ieder jaar de prijs opnieuw uitreiken. Lokale jongerenwerkers kunnen zelf de methodiek toepassen om jongeren verantwoordelijk te maken voor hun eigen keet. In totaal zullen minimaal tien gemeenten tijdens de projectperiode deelnemen aan het project. Verschillende gemeenten herbergen meerdere keten. Per gemeente wordt er een training voor ouders georganiseerd. Per training nemen gemiddeld tien ouders deel. Doel/resultaat Jongeren zetten zich in als actieve burger om hun keet veiliger te maken en actief bij te dragen aan de sociale samenhang en leefbaarheid binnen dorpen en wijken. Schaal Landelijk en op het niveau van de afdelingen van plattelandsjongerenorganisaties. Regie Plattelandsjongeren.nl. Ontwikkelaar Plattelandsjongeren.nl. Materiaal Zie hiervoor de website www.keetkeur.nl. Onderzoek Onbekend.
Utrecht, december 2012 * Plattelandsontwikkeling
35
5
Bevindingen
5.1
Van de jaren ’50 naar nu: bewoners centraal
In de jaren ’50 van de vorige eeuw introduceerde het toenmalige ministerie van Maatschappelijk Werk de community self survey, ofwel zelfonderzoek. Veel methoden voor het maken van dorpsanalyses en -plannen zijn uit de community self survey voortgekomen. Essentie van de methode is dat bewoners elkaar bevragen over het huidige en gewenste leefbaarheidsniveau van het dorp. Ook in methoden die de afgelopen jaren zijn ontwikkeld, zoals Dorpsagenda met Dorpswaardering en Vijf Sterren Dorpen, vormt dat peer-to-peer onderzoek de kern van de interventie. Dit zijn echter wel duidelijk methoden van deze tijd: de bewoners en hun inbreng staan centraal en daar wordt tijd en ruimte aan gegeven. Tot de jaren ’90 was dorpsontwikkeling vooral een zaak van de gemeente, die wist wat goed was voor de dorpen (Vermeij & Steenbekkers 2011). Zelfonderzoek door dorpsbewoners vond wel plaats en dorpen konden hun zienswijze naar voren brengen, maar door de bank genomen werd er door beleidsmakers veel minder waarde aan gehecht dan nu. In de LENS-methode, begin jaren ’90 ontwikkeld, zijn voor het eerst de elementen van een kentering te zien: burgers worden bewust en in een vroeger stadium van planvorming bevraagd en betrokken. Hun rol beperkt zich nog wel tot die van respondent in een onderzoek, dat in opdracht van een gemeente wordt uitgevoerd door een extern bureau. Ook worden lang niet alle bewoners betrokken, maar slechts een select gezelschap. Dat is al anders in de PALED-methode, ontwikkeld in de tweede helft van de jaren ’90. Hierin ligt de regie bij de dorpsbelangenorganisatie die een professioneel procesbegeleider opdracht geeft tot het uitvoeren van PALED. Zowel verenigingen als individuele bewoners worden in het proces betrokken. Latere methoden, zoals het IDOP (variant Opsterland), het DorpsOmgevingsplan (DOP) en Vijf Sterren Dorpen bouwen voort op de kernelementen van PALED, waarbij het DOP nadrukkelijk voor ruimtelijke ontwikkeling gemaakt is en Vijf Sterren Dorpen zich primair op wonen, welzijn en zorg richt. 5.2
Het spectrum van activering: raadpleging, debat, community organisation?
Relatief nieuw zijn de onderzoeksprogramma’s van lectoraten en hogescholen. Hierbij kan een dorpsbelangenorganisatie de rol van opdrachtgever vervullen, terwijl studenten de feitelijke gegevensverzameling doen. Het is niet altijd duidelijk in hoeverre er in dergelijke aanpakken ook sprake is van (ondersteunen bij) community organization. Soms blijft dat beperkt tot informatieverzameling onder bewoners, soms gaat het verder door ook dialoog en debat onder bewoners op gang te brengen. Het echt ondersteunen van bewonersorganisaties lijkt een brug te ver in een aantal methoden: het is niet het doel en de werkvormen binnen de methoden zijn er niet op gericht. Die constatering geldt zowel voor de onderzoeksprogramma’s van hogescholen als voor de methoden die vooral beleidsinstrument lijken te zijn voor overheden: het Brabantse iDOP, Landschap in Zicht en de Dorpsspiegel. Aan de andere kant van het spectrum is er de wedstrijdvorm, die bewoners uitdaagt zich te organiseren en de handen uit de mouwen te steken, zonder specifieke langetermijnplanning. Kernmet-pit is daar een goed voorbeeld van. Kortom: in de afgelopen decennia hebben bewoners een veel sterkere rol gekregen in plattelandsontwikkeling, maar dat is niet noodzakelijkerwijs terug te vinden in iedere gangbare methode.
Utrecht, december 2012 * Plattelandsontwikkeling
36
5.3
Belang van de procesbegeleider
Vaak is een procesbegeleider onmisbaar om een proces van bewonersparticipatie in goede banen te leiden. Dat geldt niet per se voor methoden waarmee bewoners geheel zelfstandig aan de slag kunnen, zoals Dorpsagenda met Dorpswaardering. De opbrengst van zulke methoden is bescheidener: het gaat dan om zelfonderzoek, een dorpsanalyse, maar niet om het realiseren van een uitgebreide dorpsvisie of een doortimmerd dorpsplan. De meeste methoden zijn echter zodanig uitgebreid, in tijd en in stappen, dat een procesbegeleider nodig is voor een goede uitvoering. Bovendien spelen er altijd meerdere belangen, die ook wel eens conflicteren met elkaar. Een onafhankelijke derde kan hierin bemiddelen en de voortgang bewaken. In deze economisch krappe tijden is daar niet altijd geld voor. De VKK stelt ook vrijwillige procesbegeleiders beschikbaar: mensen met uitgebreide ervaring aan de bewonerskant van dorpsontwikkeling. Het ligt in de lijn der verwachting dat deze vrijwillige procesbegeleiders, mits goed getraind en ondersteund door een organisatie als de VKK, belangrijker gaan worden in de nabije toekomst. 5.4
Overheidsprogramma’s als methode
Enkele methoden hebben meer het karakter van een permanente structuur dan van een tijdelijke interventie. De overheid reikt bewoners dan een doorlopend programma aan waarin zij hun wensen en activiteiten vorm kunnen geven. Het iDOP uit de regio Eindhoven is daar een voorbeeld van; hier zijn al meer dan eens waardevolle bewonersinitiatieven uit voortgekomen. Het dorp Sterksel heeft in dat kader landelijke bekendheid, onder meer met de inspanningen om met vrijwilligers een supermarkt draaiende te houden in het dorp. Ook de Smederijen van Hoogeveen en Emmen Revisited zijn bekende praktijkvoorbeelden waarin een overheid een structuur aanlegt en bewoners budget ter beschikking stelt om binnen dat kader het dorp verder te ontwikkelen. De invulling van zelfsturing in Peel en Maas, niet opgenomen in de methodenlijst, staat nog een stapje verder af van het begrip methode. Het is vooral een sturingsfilosofie, een gedurfde visie op de rol van bewoners bij dorpsontwikkeling. 5.5
De inbreng van de jeugd
De wereld van de jeugd en die van volwassen bewoners zijn ook in termen van bewonersparticipatie vaak gescheiden. In een gemeente zijn er meerdere dorpsraden en één jeugdraad, maar een verbinding tussen beiden is niet vanzelfsprekend. Dat vinden we terug in de methoden, waarin opvallend vaak de positieversterking van de jeugd ontbreekt. De meeste methoden voor dorpsplanontwikkeling zijn gericht op de doelgroep van volwassen bewoners. Jeugd is daarin alleen een indirecte doelgroep en vaak niet expliciet benoemd. Het Mobieltjesproject van Dantumadeel en het landelijke Keetkeurprogramma zijn interessante voorbeelden van methoden die specifiek gericht zijn op de jeugd. De dorpsonderzoeken van de Hanzehogeschool lijken verder de enige aanpak te zijn waarin zowel volwassenen als jeugd direct benaderd worden. Kinderen worden in deze dorpsonderzoeken via een kindervragenlijst betrokken bij de ontwikkeling van hun dorp. Ongetwijfeld zijn er vanuit de kinder- en jongerenparticipatie nuttige methoden en werkvormen beschikbaar om de jeugd een stem te geven in dorpsontwikkeling. Die hebben echter nog geen plek gekregen binnen de generieke methoden gericht op actief burgerschap en plattelandsontwikkeling.
Utrecht, december 2012 * Plattelandsontwikkeling
37
5.6
Actief burgerschap in krimpgebieden
In de huidige dorpsplannen heeft de veranderende bevolkingssamenstelling nog nauwelijks aandacht gekregen, of het moet zijn in termen van weinig realistische groeiscenario’s. Voor de kernen van krimpregio’s is het echter van levensbelang dat zij hun sociaal kapitaal gaan activeren en samenwerking gaan zoeken met andere dorpen in de omgeving. Die stap moet in veel krimpgebieden nog gemaakt worden. De LVKK onderneemt daarom een nieuwe campagne ‘Burgerschap in krimpregio’s’, waarin zij dorpsbewoners activeert om samen met de bewoners uit buurdorpen te werken aan oplossingen die zij voor de gezamenlijke dorpen wensen. 5.7
Tot slot: de waarde van een dorpsbelangenorganisatie
Het maken en realiseren van dorpsplannen zorgt ervoor dat dorpsbewoners nadenken over hun omgeving, over de omstandigheden waarin ze zich bevinden en hoe ze zich tot elkaar verhouden. Elke kleine kern kan profiteren van zo’n lokaal bewustwordingsproces, waarin dorpskracht wordt losgemaakt om het dorp mooier, beter, aantrekkelijker te maken. Het kan gaan om acties voor de korte termijn en ‘quick wins’, maar de grote uitdagingen (zorg, woningbouw, landschap, verkeer, et cetera) vragen om actieve bewoners die zich voor langere tijd willen inzetten. Een dorpsbelangenorganisatie vormt een solide basis voor dit type inzet. Daar gaan veel methoden ook van uit. Maar hoe komt zo’n organisatie zelf tot stand? Welke methoden kunnen ingezet worden om ze op te zetten, daar waar ze ontbreken? Geen onbelangrijke vraag, gezien de toenemende druk op georganiseerde vrijwilligers. Hun langdurige betrokkenheid is doorslaggevend voor het duurzaam ontwikkelen van het Nederlandse platteland.
Utrecht, december 2012 * Plattelandsontwikkeling
38
6
Geraadpleegde literatuur
Aalvanger, A. en Beunen, R. (2011). Dorpsidentiteit: op zoek naar eenheid in verscheidenheid. Vijf methoden waarmee dorpsbewoners hun dorpsidentiteit expliciet kunnen maken. Wageningen: WUR. Attema, F. (1991). De LENS-methode: handleiding voor toekomstanalyse van wijk en dorp. Deventer: Weson. Attema, F. (1993). Feiten en cijfers: achtergrondmateriaal bij een toekomstgericht leefbaarheidsonderzoek met de LENS-methode in Barchem, Exel en Laren. Deventer: Attema en Van de Wetering. Beunen, Hub. (2010). Steeds kleiner verschil in aantal voorzieningen tussen stad en platteland. In: CBS Webmagazine, 7 juni 2010 Bloemraad I. (2000) Citizenship and immigration: a current review. Journal of International Migration and Integration 1(1): 9-37. BOKD (2011). De Methode Vijf Sterren Dorpen. Assen: BOKD. BOKD (2011). Recepten voor een leefbaar dorp. Assen: BOKD. Boogaard, R. van den (2000). PALED-methode geeft kleine kernen meer kleur! Evaluatie van een interactieve planvormingsmethode toegepast op dorpsniveau. Wageningen: Wetenschapswinkel Universiteit van Wageningen Derijcke E., Mierlo, B. van, Monné, T. & Thissen, F. (2004). Dorpswaardering gewaardeerd. Een evaluatie van de methode Dorpswaardering. Amsterdam: IVAM & AME. Dijkstra, P. (1959). Ken uw dorp: een korte handleiding voor dorpsonderzoek. Onbekend: Plattelands Jongeren Gemeenschap Nederland. Elings, C. (2004). Dialoog uit verlangen. De werking van het dorpsplan in de communicatie tussen gemeenten en dorpsbelangenorganisaties. Wageningen: Wetenschapswinkel Universiteit van Wageningen Engbersen, E., Uyterlinde, M., Arum, S. van & Kooij A. van der (2005). Dorpsbewoners maken het dorp. Toolkit bewonersparticipatie Platteland. Utrecht: MOVISIE. Engbersen, R. Dorpsspiegel nieuw bronnenboek. De Leeuwarder Courant, 26 augustus 2006. Houten, M. van & Winsemius A. (2010) Participatie ontward. Vormen van participatie uitgelicht. Utrecht: MOVISIE Klumper, J. (2006). Het ondernemende dorp. Hoe dorpen zélf voorzieningen kunnen realiseren, in coöperatief verband Utrecht: Nederlands Platform Ouderen en Europa Koerhuis, S. en R. Schaafsma (2006) Onderzoek Mobieltjesproject. “Heel het dorp” gemeente Dantumadeel. Leeuwarden: Chr. Hogeschool Leeuwarden, faculteit International Office Management. LCO (2004). Handboek Dorpswaardering. Zwolle: LCO. Limpens, J.J.W.M. & Vankan, G.M.S. (2011). Creëer nu je eigen toekomst, voordat een ander het voor je doet! Zelfsturing, een kans of een verplichting…? Sittard: Hogeschool Zuyd. Maat, J.W. van de & Veldhuysen, C. (2011). Actief Burgerschap. Een overzicht van interventies. Utrecht: MOVISIE. Müller, Th. (2012). Actief burgerschap in Drentse dorpen. Evaluatie. Rotterdam: SEV. Noorduyn, L. (red.) (2000). Een dorpsplan maken. Een sleutel tot verbeteringen. Brochure naar aanleiding van het onderzoek ‘PALED-methode geeft kleine kernen meer kleur!’ Rapport 175. Wageningen: Wetenschapswinkel WUR. Rigter, M. & Graaf, L. de (2007) Dorpskracht. Een procesevaluatie van dorpsplannen in Drenthe. Buitenpost: Rigter Research.
Utrecht, december 2012 * Plattelandsontwikkeling
39
Rijt-Veltman, W.V.M. van & Smit, C.K. (2010). Evaluatie van de provinciale regelingen Integrale Dorpsontwikkelingsplannen (IDOP); Co-creatie en co-realisatie van beleid. ’sHertogenbosch: Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant. Schonewille, J. & Xanten, H.M. van (2011). Het verhaal van Opsterland. Burgerparticipatie in de praktijk. Utrecht: MOVISIE. Schonewille, J., Graaf-Huits, R. de & Hardus, L. (2006). Dorpsagenda met dorpswaardering: Procesbeschrijving en handleiding. Assen: STAMM Centrum voor Maatschappelijke Ontwikkeling Drenthe. Simon, C., Vermeij L. & Steenbekkers A. (2007) Het beste van twee werelden. Plattelanders over hun leven op het platteland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau Veen, P. (2009). Burgerinitiatief loont! Zelfstandig aanbesteden door wijk- en dorpsorganisaties. Emmen: gemeente Emmen. Vereniging Kleine Kernen Gelderland (2012) Dorpsplannen anno 2012. een overzicht van de uitvoering van verschillende dorpsplannen uit Gelderland. Zelhem: VKKG Vermeij, L. en Steenbekkers A. (2011). Gekweekte grass roots. In: Van den Berg E., Van Houwelingen P. en De Hart J. (red.). Informele groepen. Verkenningen van eigentijdse bronnen van sociale cohesie. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Wolf, S. (2008). Dorpsplannen in de Achterhoek. Gemeenten en dorpsbelangenorganisaties werken samen aan de leefbaarheid op het platteland. Wageningen: Wageningen University, Department of Social Sciences. Wouw, D. van der (2004). Burgerwensen en overheidsbeleid, zoeken naar draagvlak voor e lokale politiek. Paper voor 11 sociologendagen Amsterdam. Middelburg: Scoop Xanten, H.M. van, Schonewille, J., Engelen, J. & Maat, J.W. van de (2011). Sterke verhalen Burgerinitiatieven voor voorzieningen in kleine dorpen. Rotterdam/Utrecht: SEV/MOVISIE.
Utrecht, december 2012 * Plattelandsontwikkeling
40
7
Deelnemers expertmeeting
De volgende personen namen deel aan de expertmeeting op 15 mei 2012 en leverden waardevolle feedback op een eerdere versie van deze verkenning: Alle Postmus - Synthese Berna Kousemaker – Provincie Noord-Brabant Luit Hummel - BOKD Eric van Arkesteijn - KNHM Jannie Rozema – Kenniscentrum Noorderruimte, Hanzehogeschool Groningen Maeike Lok - Doarpswurk Raoul Beunen - WUR Sjoerd IJdema – Partoer
Utrecht, december 2012 * Plattelandsontwikkeling
41