PlatformLuchtLimburg
Handreiking
Luchtkwaliteit en RO 2009
‘Schone lucht – we doen het samen’ –
Inhoudsopgave 1.
Inleiding: Platform Lucht Limburg
p. 5.
2. 2.1. 2.2. 2.2.1. 2.3.
Luchtkwaliteit en Ruimtelijke Ordening Doel handreiking Toepassingsbereik handreiking Locatiebeleid Bronnen van luchtverontreiniging
p. 6. p. 8. p. 9. p. 9. p. 9.
3. 3.1. 3.2. 3.2.1. 3.2.2. 3.2.3. 3.2.4.
De ‘Wet luchtkwaliteit’ Historie Toetsingskader Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 Grenswaarden
p. 11. p. 11. p. 12. p. 13. p. 13. p. 14. p. 15.
4. 4.1. 4.2. 4.3.
Het ‘in acht nemen’ van de luchtkwaliteit Beslisboom toetsing luchtkwaliteit Toelichting beslisboom Saldering
p. 17. p. 17. p. 19. p. 25.
5. 5.1. 5.2. 5.3. 5.3.1. 5.3.2. 5.4. 5.4.1. 5.5. 5.6. 5.7.
Luchtkwaliteitsonderzoek Rekenmethoden Invoergegevens Beoordelingslocatie Wet- en regelgeving Keuze beoordelingslocatie Zichtjaren Uitstel van grenswaarden voor fijn stof en NO2 Studiegebied c.q. te beschouwen wegen Afronden van de resultaten Zeezoutcorrectie
p. 27. p. 28. p. 29. p. 30. p. 30. p. 31. p. 32. p. 32. p. 32. p. 33. p. 34.
6.
Rapportage
p. 35.
7.
Tenslotte
p. 37.
.
Handreiking Luchtkwaliteit en RO – 2009
Schone lucht – we doen het samen –
.
Schone lucht – we doen het samen –
Inleiding – .
Platform Lucht Limburg De aanpak van een weerbarstig probleem als luchtverontreiniging vereist een aanpak op Europees, nationaal, regionaal en locaal niveau. Daarom hebben in 2005 de belangrijkste Limburgse partijen - gemeenten, Rijkswaterstaat Directie Limburg, GGD, Milieufederatie Limburg en Provincie - het Platform Lucht Limburg in het leven geroepen om met gebundelde krachten de luchtkwaliteit in de provincie te verbeteren. Het Platform onderhoudt nauwe contacten met de aanpak op nationaal niveau – het Ministerie van VROM en agentschappen als Infomil en Senter/Novem – en, meer op afstand, het Europese niveau. De samenwerking moet leiden tot aantoonbare resultaten; samenwerking is geen doel op zich. De activiteiten die door het Platform worden uitgevoerd moeten leiden tot aantoonbaar minder milieubelasting en schaalvoordelen (kostenbesparing). Het Platform functioneert onder het motto: “Samen voor gezonde lucht”. Het uiteindelijke streven is de luchtkwaliteit te verbeteren. Doelstelling is dat in 2010 binnen de provincie Limburg de in Europees verband gestelde grenswaarden m.b.t. luchtkwaliteit ten minste bij alle woningen – en vergelijkbare plaatsen waar mensen verblijven – worden gehaald. Het Platform inventariseert de behoeften aan ondersteuning binnen Limburgse gemeenten. Gemeenschappelijke knelpunten worden door het Platform praktisch opgelost door het ontwikkelen van beleid, instrumenten, interpretaties van wet- en regelgeving en (voorbeeld)projecten. De resultaten van de activiteiten worden actief gecommuniceerd binnen de eigen organisaties (bestuur en andere werkvelden) en naar andere betrokkenen binnen Limburg. De deelnemers aan het Platform hebben zelf het voortouw bij het uitvoeren van gezamenlijke activiteiten. Alle maatregelen richten zich op de aanpak van de knelpunten, waarbij het steven is om maatregelen te combineren met maatregelen die uit het oogpunt van andere doelstellingen worden genomen (b.v. ter beperking van geluidhinder). In 2008 hebben de gezamenlijke partijen verenigd in het Platform het Programma Luchtkwaliteit Limburg “Schone lucht – we doen het samen – “ opgesteld; dit Programma omvat alle actieplannen, projecten en activiteiten die gezamenlijk uitgevoerd zullen worden om de doelstelling te realiseren: in 2010 (de datum van de oorspronkelijke Europese Richtlijn) wordt binnen de provincie Limburg ten minste bij alle woningen - en vergelijkbare plaatsen waar mensen verblijven - voldaan aan de in Europees verband gestelde grenswaarden inzake luchtkwaliteit. Hierbij wordt ingezet op de sporen “saneren” en “stabiliseren/salderen”. De Luchtkwaliteitplannen van de gemeenten Maastricht, Heerlen, Sittard-Geleen, Roermond, Venlo, en Weert nemen een centrale plaats in binnen het Programma. Het Programma is integraal onderdeel van het Programma Bereikbaar en Duurzaam Limburg. Binnen het Programma zijn een zestal prioritaire gezamenlijke projecten gedefinieerd. Het document dat nu voor u ligt maakt onderdeel uit van projectbeschrijving 2.4 “Handreikingen/ toetsingskaders lucht en RO”.
Schone lucht – we doen het samen – .
Hoofdstuk 2. Luchtkwaliteit en Ruimtelijke Ordening Bij de ruimtelijke onderbouwing van nieuwe ontwikkelingen speelt het aspect luchtkwaliteit op ten minste twee vlakken een belangrijke rol. Enerzijds dient nagegaan te worden of de nieuwe ontwikkeling mogelijk is op grond van de vigerende wet- en regelgeving. Met name aan ontwikkelingen die leiden tot een toename van emissies van luchtverontreinigende stoffen worden in de huidige wet- en regelgeving strikte randvoorwaarden gesteld. Anderzijds dient bij de realisatie van een nieuwe ontwikkeling door het bevoegd gezag beoordeeld te worden of, rekening houdend met het aspect luchtkwaliteit, invulling kan worden gegeven aan het beginsel van een ‘goede ruimtelijke ordening’. Hierbij speelt de heersende – en toekomstige luchtkwaliteit in relatie tot de beoogde en/of reeds aanwezige bestemmingen (wonen, zorg of werken) een belangrijke rol. Anders dan bij de juridische beoordeling van een nieuwe ontwikkeling, waarbij het toetsingskader gedetailleerd is beschreven in wet- en regelgeving, kent het bevoegd gezag een relatief grote vrijheidsgraad bij het beoordelen of sprake is van een goede ruimtelijke ordening wanneer het aankomt op het aspect luchtkwaliteit. Een goede ruimtelijke onderbouwing omvat immers een afweging van alle relevante belangen, waarvan het gezondheidsbelang van de mensen die blootgesteld zullen worden aan luchtverontreiniging er slechts één is.
Handreiking
.
– Luchtkwaliteit en Ruimtelijke Ordening –
2.1. Doel handreiking Deze “Handreiking Luchtkwaliteit en Ruimtelijke Ordening” dient als hulpmiddel bij het toetsen van ruimtelijke ontwikkelingen aan de vigerende wet- en regelgeving inzake luchtkwaliteit. Met de handreiking wordt verder gestreefd naar uniformiteit in de beoordeling van luchtkwaliteitaspecten bij ruimtelijke ontwikkelingen alsook in de wijze waarop luchtkwaliteitsonderzoeken worden uitgevoerd. In dit kader wordt in deze handreiking in detail ingegaan op de volgende twee aspecten:
¶
1 – ‘Wet Luchtkwaliteit’ in relatie tot Ruimtelijke Ordening
De handreiking beoogt inzicht te verschaffen hoe – conform vigerende wet- en regelgeving – luchtkwaliteitaspecten in “acht genomen” dienen te worden bij ruimtelijke planvorming en welke criteria daarbij een rol spelen. Daarbij wordt antwoord gegeven op de meest voorkomende technische en juridische vragen ten aanzien van de ‘Wet luchtkwaliteit’ en daarmee samenhangende regelingen en uitvoeringsbesluiten zoals de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 en het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
¶
2 – Uitvoering luchtkwaliteitsonderzoek
Bij kleinschalige ontwikkelingen kan vaak op voorhand worden beargumenteerd dat realisatie van het plan geen, of geen relevante, invloed heeft op de luchtkwaliteit. Onder bepaalde voorwaarden staat de vigerende wet- en regelgeving het dan ook toe om kwalitatief, zonder een luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren, te motiveren dat de ‘Wet luchtkwaliteit’ geen belemmering vormt voor de realisatie van een project. In de voorliggende handreiking wordt een aantal praktische instrumenten aangereikt waarmee op eenvoudige wijze in een vroeg stadium beoordeeld kan worden of een luchtkwaliteitsonderzoek noodzakelijk is in het kader van de ‘Wet luchtkwaliteit’. Voor die gevallen waarin een luchtkwaliteitsonderzoek wordt verlangd, wordt aangegeven wat de belangrijkste punten zijn waaraan een dergelijk onderzoek dient te voldoen.
Ook voor luchtkwaliteitsonderzoeken die primair worden uitgevoerd ter ondersteuning van de ruimtelijke onderbouwing van een project kan de voorliggende handreiking worden gebruikt als hulpmiddel bij de uitvoering van het onderzoek.
.
Handreiking
– Luchtkwaliteit en Ruimtelijke Ordening –
2.2. Toepassingsbereik handreiking .
In beginsel dient het aspect luchtkwaliteit ‘in acht genomen’ te worden bij iedere ruimtelijke ontwikkeling die leidt tot een toename van de emissies van luchtverontreinigende stoffen en/of tot een toename van het aantal personen dat aan bepaalde concentraties luchtverontreinigende stoffen wordt blootgesteld. Voorliggende handreiking vormt dan ook een vertaling van het thans vigerende wettelijke kader (‘Wet luchtkwaliteit’) naar een praktisch afwegingskader dat in beginsel van toepassing is op alle soorten van ruimtelijke ontwikkelingen. De voorbeelden uit de handreiking richten zich echter primair op ontwikkelingen waarbij de bronzijde van de ontwikkeling wordt gevormd door wegverkeer. Ruimtelijke ontwikkelingen waarbij bedrijfsactiviteiten (bijvoorbeeld industriële bronnen) mede bepalend zijn voor de luchtkwaliteit vallen buiten de scoop van deze handreiking. Voorliggende handreiking biedt wel handvatten om de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf te beoordelen. Om bedrijfsactiviteiten in het kader van een vergunningprocedure te toetsen aan de luchtkwaliteitsnormen heeft het Interprovinciaal Overleg (IPO) een hulpmiddel ontwikkeld: de IPO Luchtkwaliteitstoets. –
2.2.1.
Locatiebeleid
Bij het toetsen van een nieuwe ontwikkeling aan de ‘Wet luchtkwaliteit’ en onderliggende uitvoeringsbesluiten gaat het uitsluitend om het toetsen van concentraties en/of concentratietoenamen en niet om de mate van blootstelling aan bepaalde concentraties luchtverontreinigende stoffen. Het aspect blootstelling kan toch wel betrokken worden bij de ruimtelijke afweging in het kader van onder andere de keuze van locaties voor projecten (goede ruimtelijke ordening). Zoals eerder opgemerkt geldt dat in het kader van een vereiste goede ruimtelijke ordening een zorgvuldige afweging moet plaatsvinden van alle relevante belangen, dus ook die van de luchtkwaliteit. De mate van blootstelling van toekomstige gebruikers van een projectlocatie of van bewoners in de omgeving daarvan kunnen daarbij een belangrijke rol spelen. Als hulpmiddel voor het maken van een afweging ten aanzien van de locatiekeuze met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit heeft het Platform Lucht Limburg de ‘Handreiking Locatiebeleid Luchtkwaliteit’ ontwikkeld. – Deze aanvullende beschouwing valt echter buiten de scoop van de voorliggende handreiking.
2.3. Bronnen van luchtverontreiniging De luchtkwaliteit wordt bepaald door de bijdrage van lokale bronnen en achtergrondconcentraties. Voor de vaststelling van de achtergrondconcentraties wordt in Nederland gebruik gemaakt van de zogenaamde Grootschalige Concentratiekaarten Nederland (GCN). De bijdrage van lokale bronnen in Limburg wordt in de meeste gevallen bepaald door (weg)verkeersemissies en emissies van industriële aard.
– De ‘IPO luchtkwaliteitstoets’ is te downloaden via www.limburg.nl (beleid/milieu en energie/lucht) – De ‘Handreiking Locatiebeleid luchtkwaliteit’ is te downloaden via www.limburg.nl (beleid/milieu
en energie/lucht)
Door de wijze waarop concentraties zijn vastgelegd in de GCN kan worden aangenomen dat de bijdragen van grote industriële emissies op enige afstand verdisconteerd zijn in het ‘achtergrondniveau’ volgens de GCN. In het algemeen zullen alleen enkele (zeer) grote inrichtingen in Limburg op korte afstand van de inrichting een relevante extra bijdrage opleveren ten opzichte van de waarde volgens de GCN. – Inrichtingen met de grootste industriële bronnen vallen in het algemeen onder bevoegd gezag van de provincie Limburg. Zij draagt zorg voor handhaving van de vergunningvoorschriften van deze inrichtingen. Bij de provincie kan ook nadere informatie ten aanzien van bedrijven met mogelijk relevante emissies worden opgevraagd. Voor de overige industriële bronnen dragen de gemeenten zorg voor de handhaving van vergunningsvoorschriften. In het algemeen kan de bijdrage van deze industriële bronnen reeds op korte afstand tot de inrichting verwaarloosbaar worden geacht. Bij beoordeling van de luchtkwaliteit op enige afstand van bedrijven kunnen de emissies van industriële aard derhalve buiten beschouwing worden gelaten. In deze handreiking wordt er voorts vanuit gegaan dat de lokale luchtkwaliteit voldoende nauwkeurig in kaart wordt gebracht door de som van de achtergrondconcentratie (op basis van de GCN-kaarten) en de bijdrage van lokale verkeersemissies.
– Meer informatie over de wijze waarop de emissies van bedrijven zijn opgenomen in de GCN is te
vinden in het MNP rapport ‘Concentratiekaarten voor grootschalige luchtverontreiniging in Nederland’ (www.mnp.nl) en de www.emissieregistratie.nl
10 .
Handreiking Luchtkwaliteit en RO.
– Invullen –
Schone lucht – we doen het samen – . 11
Hoofdstuk 3. De ‘Wet luchtkwaliteit‘ 3.1. Historie Hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, van de Wet Milieubeheer (hierna: WM) heeft betrekking op luchtkwaliteitseisen en wordt om die reden ook wel aangeduid met de ‘Wet luchtkwaliteit’. Dit hoofdstuk van de WM is in werking getreden op 15 november 2007 en vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Net als in het Besluit luchtkwaliteit 2005 zijn in de ‘Wet luchtkwaliteit’ de Europese luchtkwaliteitseisen ondergebracht.
De wijze waarop de Europese luchtkwaliteitseisen waren vertaald naar het Besluit luchtkwaliteit 2005 leidde er in de praktijk toe dat grote (veelal maatschappelijk relevante) ontwikkelingen niet of slechts met grote vertraging konden worden gerealiseerd in overschrijdingsgebieden. Verder zijn onder de werkingssfeer van het Besluit luchtkwaliteit 2005 vele besluiten vernietigd op grond van onvoldoende onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit bij kleine en middelgrote ontwikkelingen, Dit leidde ertoe dat voor nagenoeg elke ontwikkeling (hoe klein ook) een veelheid aan onderzoeken werd verlangd met vaak lange en complexe procedures tot gevolg. Al met al een ongewenste situatie die de aanleiding vormde voor het opstellen van de ‘Wet luchtkwaliteit’. Met de nieuwe ‘Wet luchtkwaliteit’ wil de Nederlandse overheid de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen zonder dat dit de realisatie van grote ruimtelijke ontwikkelingen in de weg staat. Sinds mei 2008 is er een nieuwe EU richtlijn waarin de meest recente Europese luchtkwaliteitseisen zijn vastgelegd. Deze nieuwe richtlijn vervangt de oude EU richtlijnen betreffende de luchtkwaliteit (met uitzondering van de 4e dochterrichtlijn). De Nederlandse regelgeving voor de luchtkwaliteit zal aan deze nieuwe richtlijn worden aangepast. Een wetsvoorstel voor aanpassing van de ‘Wet luchtkwaliteit’ is in voorbereiding, en zal naar verwachting in 2009 worden vastgesteld. De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 is in juli 2008 al aangepast op de nieuwe Europese toetsafstand voor NO2 (zie ook 3.2.3). Een overzicht van de belangrijkste wijzigingen in de nieuwe EU richtlijn is te vinden op de websites van het Ministerie van VROM en Infomil.
Hierna wordt het toetsingskader van de vigerende ‘Wet luchtkwaliteit’ op hoofdlijnen toegelicht (§ 3.2). In hoofdstuk 4 wordt aan de hand van een beslisboom (§ 4.1 en 4.2) toelichting gegeven op de wijze waarop de luchtkwaliteitseisen uit de ‘Wet luchtkwaliteit’ betrokken dienen te worden bij het beoordelen van verschillende ruimtelijke ontwikkelingen.
3.2. Toetsingskader De wijze waarop de luchtkwaliteitseisen uit de ‘Wet luchtkwaliteit’ in acht genomen dienen te worden bij planvorming is geregeld in artikel 5.16 van de WM en kan als volgt worden samengevat. • indien aannemelijk is gemaakt dat grenswaarden niet worden overschreden bij realisatie van het plan, vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de realisatie van dat plan, zelfs niet indien het voorgenomen plan leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit; • indien aannemelijk is gemaakt dat bij realisatie van het plan de concentraties in de buitenlucht per saldo verbeteren of ten minste gelijk blijven, vormt het aspect luchtkwaliteit evenmin een belemmering voor de realisatie van dat plan; • indien één of meerdere grenswaard(en) worden overschreden bij realisatie van het plan, dan kan het voorgenomen plan alsnog worden gerealiseerd indien het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van de stof waarvoor grenswaarden worden overschreden; • indien één of meerdere grenswaard(en) worden overschreden bij realisatie van het plan en het plan wel in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van de stof waarvoor grenswaarden worden overschreden, kan het plan alsnog worden gerealiseerd indien als gevolg van positieve effecten van het plan en/of als gevolg van met het plan samen hangende maatregelen de kwaliteit van de lucht (elders) zodanig verbetert dat per saldo geen verslechtering optreedt (dit is de zogenaamde saldobenadering).
De uitvoeringsregels voor de hiervoor omschreven beoordelingssystematiek zijn vastgelegd in de onderstaande Algemene Maatregelen van Bestuur (hierna: AMvB) en Ministeriële Regelingen die eveneens sinds 15 november 2007 van kracht zijn: • Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen); • Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen); • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007; • Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007. Conform artikel 5.16a van de ‘Wet luchtkwaliteit’ kunnen bij een Algemene Maatregel van Bestuur nog nadere regels worden gesteld om te voorkomen dat bij een (dreigende) overschrijding van één of meerdere grenswaard(en) projecten doorgang vinden die er toe leiden het aantal blootgestelden met een verhoogde gevoeligheid toeneemt. Nadere eisen ten aanzien van het realiseren van plannen met ‘gevoelige bestemmingen’ zijn vooralsnog alleen uitgewerkt in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen), dat op 15 januari 2009 in werking is getreden (Zie ook stap 2a/b van beslisboom, § 4.1 en 4.2). Om inzicht te geven in de consequenties van bovengenoemde ministeriële regelingen voor de besluitvorming over (ruimtelijke) ontwikkelingen en vergunningen zijn door het Ministerie van VROM handreikingen opgesteld. Deze handreikingen geven praktische uitleg over de verschillende regelingen en kunnen naast de voorliggende handreiking gebruikt worden als hulpmiddel bij het uitvoeren van berekeningen en het beoordelen van ruimtelijke ontwikkelingen in het kader van de ‘Wet luchtkwaliteit’. Een overzicht van de beschikbare handreikingen en de status ervan is te vinden op de sites van het Ministerie van VROM en Infomil. –
– www.vrom.nl/luchtkwaliteit en www.infomil.nl
12 .
Handreiking Luchtkwaliteit en RO.
3.2.1. . 13
– De ‘Wet luchtkwaliteit’ –
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is een belangrijk onderdeel van de ‘Wet luchtkwaliteit’. Het NSL bestaat uit een programma van maatregelen met als doel grote ruimtelijke ontwikkelingen doorgang te kunnen laten vinden zonder dat deze in strijd zijn met de Europese luchtkwaliteitseisen. Het NSL anticipeert daarbij op een uitstel voor het halen van grenswaarden (derogatie) dat op grond van de nieuwe Europese richtlijn kan worden verleend aan afzonderlijke lidstaten. Het verzoek om uitstel, het zogenaamde ‘derogatieverzoek’, is medio 2008 ingediend bij de Europese Commissie. Indien dit verzoek wordt gehonoreerd en het kabinet een positief standpunt inneemt over het NSL kan dit onderdeel van de ‘Wet luchtkwaliteit’ in werking treden (naar verwachting medio 2009). Het wordt dan mogelijk om in overschrijdingsgebieden nieuwe (grote) ontwikkelingen te realiseren zolang gegarandeerd kan worden dat na het verstrijken van de derogatietermijnen alsnog overal aan de grenswaarden kan worden voldaan. Meer informatie over de actuele stand van zaken met betrekking tot het NSL en een gedetailleerde beschrijving van het Limburgse aandeel in het programma is te vinden op de website van het Ministerie van VROM en de Provincie Limburg. –
3.2.2.
Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (verder: NIBM) is geregeld tot welke bijdrage aan de concentraties fijn stof en NO2 sprake is van een ‘niet in betekenende mate bijdrage’. Het Besluit NIBM maakt hierbij het onderscheid tussen de periode dat het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) nog niet is vastgesteld – de zogenaamde ‘interim periode’ – en in de situatie dat het NSL wel is vastgesteld (naar verwachting medio 2009). In de periode tot vaststelling van het NSL worden bijdragen aan de concentraties van fijn stof en NO2 tot 1% van de jaargemiddelde grenswaarde van de betreffende stof als niet in betekenende mate beschouwd. Dit komt overeen met een bijdrage aan de concentraties van 0,4 μg/m3. Na vaststelling van het NSL bedraagt de niet in betekenende mate grens 3% van de jaargemiddelde grenswaarde van de betreffende stof hetgeen overeenkomt met een bijdrage aan de concentraties van 1,2 μg/m3. In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen zijn voor verschillende categorieën van projecten nadere grenzen gesteld aan de projectomvang waaronder een project met zekerheid niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht. Voor dergelijke niet in betekenende mate projecten kan besluitvorming plaatsvinden zonder dat toetsing aan de grenswaarden voor luchtverontreinigende stoffen uit de WM plaatsvindt. Ook in gevallen waarin op basis van berekeningen aannemelijk is gemaakt dat een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties hoeft geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden. Infomil heeft een NIBM Tool ontwikkeld om eenvoudig en snel te kunnen onderbouwen dat een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. (www.infomil.nl).
_
www.vrom.nl/luchtkwaliteit en www.limburg.nl (beleid/milieu en energie/lucht)
Projecten in elkaars directe nabijheid die worden gerealiseerd of via een besluit worden vastgesteld in de NSL-periode (i.c. in de periode tussen medio 2009 en 2014) en bovendien gebruik maken van dezelfde hoofdinfrastructuur dienen gezamenlijk, als één geheel, te worden beoordeeld met het oog op de gevolgen voor de luchtkwaliteit. Deze zogenaamde ‘cumulatiebepaling’ (artikel 5 van het Besluit NIBM) heeft betrekking op projecten: • die gebruik (zullen) maken van dezelfde ontsluitingsinfrastructuur en; • die aan elkaar (zullen) grenzen dan wel in elkaars directe nabijheid (zullen) zijn gelegen, tot een afstand van 1.000 m van de plangrenzen, met uitzondering van projecten waarvan de toename van de concentraties ter plaatse niet meer dan 0,1 µg/m3 bedraagt. Conform de ‘Handreiking luchtkwaliteit: niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)’ van het Ministerie van VROM is gedurende de interimperiode nog geen sprake van een verplichte toepassing van de cumulatiebepaling. Toch wordt, vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid, aanbevolen ook in de interimperiode projecten in onderling verband te bezien.
3.2.3. Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 is sinds 15 november 2007 van kracht en vervangt onder andere de ‘Meetregeling luchtkwaliteit 2005’ en het ‘Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit’. In de regeling zijn algemene regels opgenomen voor de wijze waarop de gevolgen voor de luchtkwaliteit van toekomstige ontwikkelingen berekend dienen te worden. Op 17 juli 2008 en op 8 december 2008, resp., zijn bij ministeriële regelingen nog enkele technische wijzigingen doorgevoerd op de oorspronkelijke Regeling. De belangrijkste punten uit de regeling (hierna: Rbl 2007) zijn hieronder samengevat: • Het Ministerie van VROM verstrekt elk jaar generieke gegevens (o.a. achtergrondconcentraties, dubbel- tellingcorrecties, emissiefactoren en meteorologische gegevens) die gebruikt worden bij het uitvoeren van berekeningen; • het berekenen van de luchtkwaliteit langs wegen gebeurt a-priori volgens twee standaard rekenmethoden. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen enerzijds wegen binnen een stedelijke omgeving (methode 1) en anderzijds wegen in een open omgeving (methode 2); • andere generieke gegevens of rekenmethoden mogen, mits goed gemotiveerd en met goedkeuring van het Ministerie van VROM, eveneens worden gebruikt voor het bepalen van de gevolgen voor de luchtkwaliteit bij toekomstige ontwikkelingen; • de door berekeningen verkregen gegevens over concentraties bij een weg moeten voldoende representatief zijn voor de luchtkwaliteit. In de Rbl 2007 zijn om die reden ondermeer de volgende voorwaarden opgenomen ten aanzien van de locatie van rekenpunten: • bij toetsing langs wegen wordt een locatie gekozen die, zover mogelijk, representatief is voor een straatsegment met een lengte van minimaal 100 meter; • de concentraties NO2 en fijn stof moeten worden bepaald op een afstand van niet meer dan tien meter van de wegrand; • afwijken van de genoemde afstanden is toegestaan wanneer de afstanden punten opleveren die niet representatief zijn voor de luchtkwaliteit. Verder is in de Rbl 2007 per gemeente vastgelegd met welke getalswaarde de jaargemiddelde concentratie fijn stof moet worden gecorrigeerd voor de aanwezigheid van zeezout. Conform de regeling wordt het voor zeezout gecorrigeerde aantal overschrijdingen van de 24-uurgemiddelde concentratie fijn stof verkregen door het aantal overschrijdingsdagen met 6 dagen te verminderen.
14 .
Handreiking Luchtkwaliteit en RO.
– De ‘Wet luchtkwaliteit’ –
3.2.4. Grenswaarden . 15
In bijlage II van de WM zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende luchtverontreinigende stoffen: zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), lood (Pb), koolmonoxide (CO) en benzeen (C6H6). Uit metingen van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit en berekeningen van het Milieu en Natuur Planbureau blijkt dat de grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofoxiden, lood, koolmonoxide en benzeen in (nagenoeg) geheel worden Nederland gerespecteerd. Ook de grenswaarden voor de uurgemiddelde concentratie stikstofdioxide worden slechts zeer uitzonderlijk (bij zeer hoge verkeersintensiteiten) overschreden. Vandaar dat inventarisatie en rapportage van de luchtkwaliteit in vrijwel alle gevallen kan worden beperkt tot fijn stof (PM10) en (de jaargemiddelde concentratie van) stikstofdioxide (NO2). – In tabel 3.1 zijn voor deze stoffen de belangrijkste te respecteren waarden opgenomen. Tabel 3.1:
Voornaamste toetsingswaarden NO2 en fijn stof
Stof
Norm
2009
2010
NO2
Grenswaarde (jaargemiddelde in µg/m3)
42 2
40
Fijn stof
Grenswaarde (jaargemiddelde in µg/m3)
40
40
(PM10)
Grenswaarde (24 uurgemiddelde dat 35 x
per jaar mag worden overschreden in µg/m3) 50
50
1
1 Grenswaarden voor 2010 zijn ook van toepassing op de jaren na 2010. 2 Plandrempel voor NO2; voor NO2 is tot 2010 een overschrijding van de jaargemiddelde grenswaarde toegestaan, mits wordt
aangetoond dat de grens-waarde in 2010 wordt gerespecteerd.
Bijzondere aandacht dient in dit kader uit te gaan naar de emissies bij omvangrijke (enkele honderden parkeerplaatsen) parkeergarages. Parkeerbewegingen kunnen leiden tot verhoogde benzeenconcentraties. Voor meer informatie over parkeergarages en benzeen wordt verwezen naar de website van Infomil en de ‘Handreiking Meten en rekenen luchtkwaliteit’ van het Ministerie van VROM.
6 _ Indien de inventarisatie plaatsvindt met behulp van CAR-II, dan worden automatisch de concentraties
van alle te toetsen stoffen bepaald en in de bijlagen van de rapportage opgenomen. Alleen NO2 en PM10 behoeft analyse.
Samen beslissen Hoe
doen we dat?
16 .
Handreiking Luchtkwaliteit en RO.
– Invullen –
Schone lucht – we doen het samen – . 17
Hoofdstuk 4. Het ‘in acht nemen’ van de luchtkwaliteit 4.1. Beslisboom toetsing luchtkwaliteit Het navolgende stroomschema geeft schematisch weer op welke wijze de luchtkwaliteitseisen uit de ‘Wet luchtkwaliteit’ en onderliggende regelgeving betrokken dienen te worden bij het beoordelen van ruimtelijke ontwikkelingen. De beslisboom is op de volgende pagina weergegeven.
1 –
Is de ‘Wet luchtkwaliteit’ van toepassing
2a –
Is de AMvB ’Gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)’
van toepassing?
Neemt het aantal personen met een verhoogde gevoeligheid toe
in een gebied met (dreigende) grenswaarden overschrijdingen?
2c–
Toetsen van het plan aan AMvB
Gevoelige bestemmingen
(luchtkwaliteitseisen) en zo
mogelijk vervolgen stappenplan
Geen luchtkwaliteitsonderzoek Wel luchtkwaliteitsonderzoek
3 –
Leidt het plan tot een toename van de emissie(bronnen)
en daardoor tot een toename van schadelijke lucht-
verontreinigende stoffen?
4 –
Is de toename van de concentratie verwaarloosbaar?
5 –
Is de toename van de concentratie ‘zeker niet in betekenende
mate’ op basis van de MR NIBM?
6 –
Leidt de toename van de concentratie(s) tot overschrijding van
de grenswaarden?
7 –
Treedt binnen het plangebied een verbetering op (eventueel na
maatregelen) zodat de luchtkwaliteit te minste gelijk blijft
of verbeterd?
8 –
Treedt buiten het plangebeid een verbetering op (eventueel na
maatregelen) zodat de luchtkwaliteit per saldo tenminste gelijk
blijft of verbeterd?
9 –
Is de toename van de concentratie ‘niet in betekenende mate’
op basis van een luchtkwaliteitsonderzoek?
10 –
Is het plan opgenomen in het NSL (Nationaal Samenwerkings-
programma Luchtkwaliteit) of een ander programma dat niet
in strijd is met het NSL?
11 –
Kan het plan worden aangepast?
Besluit kan niet worden genomen op basis van de ‘Wet Luchtkwalteit’
‘Wet luchtkwaliteit’ geen belemmering voor planrealisatie
2b–
Handreiking Luchtkwaliteit en RO.
– Het ‘in acht nemen’ van de luchtkwaliteit –
4.2. Toelichting beslisboom
. 19
Voorgaande beslisboom is bedoeld als een hulpmiddel voor plannenmakers en planologen om te beoordelen of, en zo ja, op welke wijze, de luchtkwaliteitseisen uit de ‘Wet luchtkwaliteit’ betrokken dienen te worden bij ruimtelijke planvorming. Naast een beoordeling in het kader van de ‘Wet luchtkwaliteit’ mag in een goede ruimtelijke onderbouwing de motivatie voor de locatiekeuze niet ontbreken. Als hulpmiddel voor de onderbouwing van een locatiekeuze in het licht van luchtkwaliteit wordt verwezen naar de ‘Handreiking Locatiebeleid Luchtkwaliteit’ die door het Platform Lucht Limburg is ontwikkeld. Onderstaand worden de afzonderlijke stappen uit de beslisboom kort toegelicht.
Stap 1.
Is de ‘Wet luchtkwaliteit’ van toepassing? In artikel 5.16, lid 2 van de ‘Wet luchtkwaliteit’ is een lijst opgenomen van artikelen waarvan de uitoefening van de daarin opgenomen bevoegdheid of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Is een van de artikelen van toepassing op de voorgnomen ontwikkeling dan is de ‘Wet luchtkwaliteit’ van toepassing en dient de rest van de beslisboom te worden doorlopen. De opsomming bevat de volgende artikelen: a. b. c. d. e. f.
de artikelen 1.2, 4.15a, 4.16, 7.27, 7.35, 7.42, 8.2, 8.8, 8.11, derde lid, 8.40, eerste lid van de Wet milieubeheer; de artikelen 13, 16, 43, 48 en 53 van de Wet inzake de luchtverontreiniging; de artikelen 2.1, 2.2, 2.3, 3.1, 3.10, 3.22, 3.23, 3.26, 3.27, 3.28, 3.29, 3.30, 3.33, 3.35, 3.38, 3.40, 3.41, 3.42, 4.1, 4.2, 4.3 en 4.4 van de Wet ruimtelijke ordening; de artikelen 11 en 15 van de Tracéwet; de artikelen 2, 5 en 8 van de Planwet verkeer en vervoer; artikel 9 van de Spoedwet wegverbreding.
Indien NEE de ‘Wet luchtkwaliteit’ is niet van toepassing op de ontwikkelingen en vormt derhalve geen belemmering voor de realisatie ervan. Voorbeeld: voor het verlenen van een bouwvergunning (die krachtens het vigerende bestemmingsplan kan worden verleend) dient dus geen toetsing plaats te vinden aan de ‘Wet luchtkwaliteit’.
Indien JA ga naar stap 2.
Stap 2a-b-c. Is het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) van toepassing? Conform artikel 5.16a van de ‘Wet luchtkwaliteit’ kunnen bij een Algemene Maatregel van Bestuur nog nadere regels worden gesteld om te voorkomen dat bij een (dreigende) overschrijding van één of meerdere grenswaard(en) projecten doorgang vinden die er toe leiden het aantal blootgestelden met een verhoogde gevoeligheid toeneemt. Dit Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) van 15 januari 2009 (in werking met ingang van 16 januari 2009) beperkt de mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen uit te voeren in overschrijdingssituaties voor zogenaamde ‘gevoelige bestemmingen’.
Overigens blijft ook naast het Besluit gevoelige bestemmingen het beginsel van een goede ruimtelijke ordening uiteraard onverkort gelden. In alle gevallen dient in de ruimtelijke onderbouwing van een ontwikkeling die betrekking heeft op ‘gevoelige bestemmingen’ zeer zorgvuldig omgegaan te worden met het aspect luchtkwaliteit in relatie tot de gezondheid. Meer over luchtkwaliteit in relatie tot gevoelige bestemmingen is opgenomen in de ‘Handreiking Locatiebeleid Luchtkwaliteit’ van het Platform Lucht Limburg.
Indien NEE ga naar stap 3 en besteed extra aandacht aan het gezondheidsaspect in relatie tot luchtkwaliteit in de ruimtelijke onderbouwing van de ontwikkeling;
Indien JA: toetsing van de ontwikkeling aan de bepalingen uit het Besluit gevoelige bestemmingen en zo mogelijk vervolgen beslisboom.
Stap 3. Leidt het plan tot een toename van de emissie(bronnen) en daardoor tot een toename van luchtverontreinigende stoffen? Gaat realisatie van het plan gepaard met een toename van het verkeersvolume op (lokale) wegen waardoor een toename van de hoeveelheid luchtverontreiniging te verwachten is ten gevolge van verkeersemissies? Gedacht kan worden aan de verkeersaantrekkende werking van bedrijven, industrieterreinen en kantoren maar ook additionele verkeersbewegingen ten gevolge van (nieuwe) woningen of wegen die kunnen leiden tot een toename van de concentraties schadelijke stoffen.
Indien NEE dan vormt de ‘Wet luchtkwaliteit’ geen belemmering voor de realisatie van het plan op grond van artikel 5.16, lid 1, onder b1, van de ‘Wet luchtkwaliteit’: de luchtkwaliteit blijft ten minste gelijk (of verbetert). Voorbeeld: een zogenaamd conserverend plan kan om reden van ‘geen verslechtering van de luchtkwaliteit’ doorgang vinden (echter, opletten met conserverende plannen waarbij in de praktijk wel meer emissies zullen optreden, bijvoorbeeld bij oude, niet geheel gerealiseerde bestemmingsplannen).
Indien JA ga naar stap 4.
Stap 4. Is de toename van de concentraties verwaarloosbaar? Aan elkaar grenzende of in elkaars directe nabijheid gesitueerde ontwikkelingen, die elk afzonderlijk een NIBM-bijdrage leveren aan de concentraties, kunnen sámen alsnog leiden tot een IBM-bijdrage aan de concentraties. Om te voorkomen dat op deze manier nieuwe knelpunten ontstaan of over het hoofd worden gezien is in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen de cumulatiebepaling opgenomen (zie ook § 3.2.2).
20 .
Handreiking Luchtkwaliteit en RO.
. 21
– Het ‘in acht nemen’ van de luchtkwaliteit –
Conform het Besluit NIBM kan het cumulatieve effect van een ontwikkeling (op enig punt) verwaarloosd worden indien de bijdrage aan de concentraties 0,1 µg/m3 of minder bedraagt. Deze bovengrens volgt uit het Besluit NIBM waarin is opgenomen dat projecten waarvan de toename van de concentraties niet meer dan 0,1 µg/m3 bedraagt: a. de status NIBM hebben waardoor zij in principe zijn uitgezonderd van toetsing aan de grenswaarden en; b. verwaarloosd kunnen worden bij het bepalen van cumulatieve effecten van andere NIBM projecten. In tabel 4.1 zijn drempelwaarden voor de projectomvang opgenomen waaronder de bijdrage aan de luchtkwaliteit verwaarloosbaar kan worden geacht. De drempelwaarden zijn afgeleid uit de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en komen overeen met ¼ van de drempelwaarden die in deze regeling worden gesteld voor projectbijdragen van 0,4 µg/m3. Tabel 4.1:
Drempelwaarde projectomvang verwaarloosbare planbijdrage
Categorieën projecten
Drempelwaarde projectomvang
Woningbouw
1 ontsluitingsweg
125
2 ontsluitingswegen
250
Kantoren
1 ontsluitingsweg
8.333 [m2 bvo]
2 ontsluitingswegen
16.666 [m2 bvo]
Combinatie woningbouw
1 ontsluitingsweg
0,0008 * aantal woningen +
en kantoren 0,000012 * BVO kantoren in m2 =< 0,1
2 ontsluitingswegen
2 keer zoveel woningen en BVO kantoren
Mits gelijke verdeling verkeer over
2 ontsluitingswegen
Indien JA dan vormt de ‘Wet luchtkwaliteit’ geen belemmering voor de realisatie van het plan op grond van artikel 5.16, lid 1, onder b1, van de ‘Wet luchtkwaliteit’: de luchtkwaliteit blijft ten minste gelijk (of verbetert). Voorbeeld: realisatie van een beperkt aantal woningen of een bedrijf met een beperkte verkeersaantrekkende werking.
Indien NEE ga naar stap 5.
Stap 5.
Is de toename van de concentraties ‘zeker niet in betekenende mate’ op basis van de Regeling niet in betekenende mate? Bedraagt de toename van de concentraties fijn stof en NO2 niet meer dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde (0,4 µg/m3) in de interimperiode of niet meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde (1,2 μg/m3) in de periode dat het NSL van kracht is dan is sprake van een ‘niet in betekende mate bijdrage’ aan de luchtkwaliteit.
In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn voor een aantal categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang waaronder een project met zekerheid niet in betekenende mate bijdraagt. Projecten die op basis van de drempelwaarden uit de regeling als ‘niet in betekenende mate’ kunnen worden aangemerkt zijn uitgezonderd van toetsing aan de grenswaarden. De ‘Wet luchtkwaliteit’ vormt daarmee geen belemmering voor de realisatie van het project. Tabel 4.2 geeft een overzicht van de drempelwaarden voor de projectomvang uit de regeling zoals die gelden tijdens en na de interimperiode.
Tabel 4.2
Drempelwaarden NIBM-projecten (d.d. augustus 2008)
Categorieën projecten
Drempelwaarde projectomvang Tijdens interimperiode
Woningbouw
1 ontsluitingsweg
500
2 ontsluitingswegen
1.000
Kantoren
1 ontsluitingsweg
33.333 [m2 bvo]
2 ontsluitingswegen
66.666 [m2 bvo]
Combinatie woningbouw
1 ontsluitingsweg
0,0008 * aantal woningen +
en kantoren
0,000012 * BVO kantoren in m2 =< 0,4
2 keer zoveel woningen en BVO kantoren
2 ontsluitingswegen
Mits gelijke verdeling verkeer
over 2 ontsluitingswegen Na interimperiode
Woningbouw
1 ontsluitingsweg
1.500
2 ontsluitingswegen
3.000
Kantoren
1 ontsluitingsweg
100.000 [m2 bvo]
2 ontsluitingswegen
200.000 [m2 bvo]
Combinatie woningbouw
1 ontsluitingsweg
0,0008 * aantal woningen +
en kantoren
0,000012 * BVO kantoren in m2 =< 1,2
2 keer zoveel woningen en BVO kantoren
2 ontsluitingswegen
Mits gelijke verdeling verkeer
over 2 ontsluitingswegen
Indien JA dan vormt de ‘Wet luchtkwaliteit’ geen belemmering voor de realisatie van het plan op grond van artikel 5.16, lid 1, onder c, van de ‘Wet luchtkwaliteit’; Voorbeeld: realisatie van 500 woningen in de interimperiode.
Indien NEE ga naar stap 6.
Let op: indien een ontwikkeling als NIBM wordt beoordeeld in een procedure dient nagegaan te worden of de cumulatiebepaling uit het Besluit NIBM van toepassing is op de betreffende ontwikkeling (zie ook § 3.2.2).
22 .
Handreiking Luchtkwaliteit en RO.
– Het ‘in acht nemen’ van de luchtkwaliteit –
Stap 6. Worden in de situatie na realisatie van het plan grenswaarden overschreden?
. 23
Een toename van de concentraties luchtverontreinigende stoffen, IBM of NIBM, is toegestaan mits dat niet leidt tot een situatie waarin grenswaarden worden overschreden. Waar en hoe de luchtkwaliteit inzichtelijk gemaakt dient te worden om te kunnen vaststellen dat grenswaarden niet worden overschreden wordt beschreven in hoofdstuk 5 van deze handreiking.
Indien NEE dan kan het plan doorgang vinden op grond van artikel 5.16, lid 1a van de ‘Wet luchtkwaliteit’ (respecteren van grenswaarden).
Indien JA ga naar stap 7.
Stap 7. Treedt binnen het plangebied een verbetering van de luchtkwaliteit op (evt. na maatregelen) zodat per saldo de luchtkwaliteit ten minste gelijk blijft of verbetert? Dit is de zogenaamde saldobenadering (hier beperkt tot het plangebied). Bij toepassing van de saldobenadering hebben maatregelen die er voor zorgen dat de verslechtering wordt weggenomen altijd de voorkeur boven maatregelen die leiden tot een verbetering van de luchtkwaliteit buiten de beïnvloedingssfeer van het plan (zie paragraaf 4.3).
Indien JA dan kan het plan doorgang vinden op grond van artikel 5.16, lid 1b onder 2 van de ‘Wet luchtkwaliteit’. Voorbeeld: extra verkeersbewegingen die worden gecompenseerd door een verbeterde verkeersdoorstroming
Indien NEE ga naar stap 8.
Stap 8. Treedt buiten het plangebied een verbetering van de luchtkwaliteit op (evt. na maatregelen) zodat per saldo de luchtkwaliteit ten minste gelijk blijft of verbetert? Deze saldobenadering dient in goed overleg met overheid te worden geformuleerd. Voor een toelichting van het begrip “buiten het plangebied“ wordt verwezen naar de Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007 en de ‘Handreiking Saldering luchtkwaliteit’ van het Ministerie van VROM.
Indien JA dan kan het plan doorgang vinden op grond van artikel 5.16, lid 1b onder 2 van de ‘Wet luchtkwaliteit’. Voorbeeld: realisatie van een plan dat leidt tot verkeersaantrekking (lokaal hogere concentraties) maar ook tot afscherming bij de verspreiding van schadelijke stoffen (lagere concentraties) waardoor de luchtkwaliteit in een groter gebied per saldo gelijk blijft of zelfs kan verbeteren.
Indien NEE ga naar stap 9.
Stap 9. Is de toename van de concentratie ‘niet in betekenende mate’ op basis van een luchtkwaliteitsonderzoek? Niet voor alle categorieën van projecten zijn drempelwaarden gesteld in de Regeling niet in betekenende mate. Conform het Besluit niet in betekenende mate kan ook aan de hand van een luchtkwaliteitsonderzoek worden bepaald of een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties.
Indien JA dan vormt de ‘Wet luchtkwaliteit’ geen belemmering voor de realisatie van het plan op grond van artikel 5.16, lid 1, onder c, van de ‘Wet luchtkwaliteit’;
Indien NEE ga naar stap 10.
Let op: indien een ontwikkeling als NIBM wordt beoordeeld in een procedure dient nagegaan te worden of de cumulatiebepaling uit het Besluit NIBM van toepassing is (zie ook § 3.2.2).
Stap 10. Is het plan opgenomen in het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een ander programma dat niet in strijd is met het NSL? Indien een project is opgenomen in het NSL is het gevrijwaard van rechtstreekse toetsing aan de grenswaarden uit de ‘Wet luchtkwaliteit’. De ‘Wet luchtkwaliteit’ vormt in dat geval dan ook geen belemmering voor de realisatie van het betreffende project. Voor een uitgebreide toelichting op het NSL en de actuele stand van zaken wordt verwezen naar de site van het Ministerie van VROM. Voor een overzicht van de Limburgse projecten die zijn opgenomen in het NSL wordt verwezen naar het Limburgs Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. – Onder strikte voorwaarden kunnen ook projecten die niet zijn opgenomen in het NSL, maar in een ander programma, doorgang vinden. Een overzicht van deze voorwaarden is opgenomen in artikel 5.13 van de ‘Wet luchtkwaliteit’. Een van de voorwaarden is dat het betreffende programma de doelstelling van het NSL niet frustreert.
Indien JA dan kan het plan onder voorbehoud doorgaan.
Indien NEE ga naar stap 11.
_
www.vrom.nl/luchtkwaliteit en www.limburg.nl (beleid/milieu en energie/lucht)
24 .
Handreiking Luchtkwaliteit en RO.
– Het ‘in acht nemen’ van de luchtkwaliteit –
Stap 11. Kan het plan worden aangepast? . 25
Indien na het doorlopen van de stappen 1 t/m 10 niet kan worden uitgesloten dat luchtkwaliteitaspecten een belemmering vormen voor de planontwikkeling kan in principe geen besluit worden genomen op basis van de ‘Wet luchtkwaliteit’. Wel kan overwogen worden het plan in aanpaste vorm te realiseren, waarbij het plan leidt tot minder emissies van schadelijke stoffen. Ook de keuze voor een andere planlocatie (bijvoorbeeld met lagere achtergrondconcentraties) kan dan het overwegen waard zijn. De stappen 2 t/m 10 dienen dan opnieuw doorlopen te worden op basis van het aangepaste plan.
Indien JA ga naar stap 2.
Indien NEE het plan kan geen doorgang vinden op grond van de ‘Wet luchtkwaliteit’.
Luchtkwaliteitsonderzoek benodigd of niet ? Indien het plan in overeenstemming met de stappen 1 t/m 5 uit de beslisboom kan doorgaan, dan is een luchtkwaliteitsonderzoek niet strikt noodzakelijk. De Afdeling bestuursrechtspraak van Raad van State onderschrijft dit in enkele van haar uitspraken als volgt: “…is slechts aanleiding voor het uitvoeren van een luchtkwaliteitsonderzoek indien op voorhand niet is uitgesloten dat uitoefening van een besluit een verslechtering van de luchtkwaliteit met zich kan brengen.” Dat niet voor alle ontwikkelingen een luchtkwaliteitsonderzoek wordt vereist vanuit de wet- en regelgeving laat onverlet dat het uitvoeren van een (beperkt) luchtkwaliteitsonderzoek nuttige informatie kan verschaffen voor de ruimtelijke onderbouwing van het plan. Ook in gevallen waarbij dat het niet expliciet wordt verlangd vanuit de ‘Wet luchtkwaliteit’.
4.3. Saldering Saldering kan worden toegepast in gebieden waar de normen uit de Wet luchtkwaliteit worden overschreden én planrealisatie tot gevolg heeft dat de concentratie van de luchtkwaliteit lokaal in ‘beperkte’ mate verslechtert. Het uitgangspunt bij saldering is dat de concentratie schadelijke stof per saldo ten minste gelijk blijft of verbetert. Bij het nemen van een besluit op basis van saldering moeten een aantal salderingsregels in acht worden genomen. Aan welke criteria en voorschriften een besluit op grond van saldering dient te voldoen is uitgewerkt in de Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007 (d.d. 15 november 2007). In de regeling wordt ook ingegaan op de wijze waarop aspecten als het aantal blootgestelden, overschrijdingsoppervlak en samenhang tussen plan- en salderingsgebied betrokken dienen te worden bij het nemen van een besluit. Op 11 oktober 2006 heeft de Raad van State een eerste uitspraak gedaan over de saldobenadering (zaaknummer 200508162/1). De Raad van State accepteert in deze uitspraak de gehanteerde saldobenadering. Over het betrekken van het aantal blootgestelden bij saldering overweegt de Raad van State in een recente uitspraak het volgende:
‘…zwaarder gewicht kan worden toegekend aan de afname van het aantal adressen waar grenswaarden worden overschreden dan aan de toename van het aantal hectaren waar grenswaarden worden overschreden..’ (zaaknummer 200508162/1 d.d. 11 oktober 2006) Meer informatie over (project-)saldering, voorbeelden ervan en veel gestelde vragen zijn opgenomen in de ‘Handreiking Saldering luchtkwaliteit’ van het Ministerie van VROM.
26 .
Handreiking Luchtkwaliteit en RO.
– Luchtkwaliteitsonderzoek –
Schone lucht – we doen het samen – . 27
Hoofdstuk 5. Luchtkwaliteitsonderzoek Zoals eerder in deze handreiking aangegeven zijn de meest voorkomende redenen om een luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren in het kader van de ruimtelijke onderbouwing van nieuwe ontwikkelingen:
¶
het toetsen of een ontwikkeling voldoet aan de vigerende wet- en regelgeving; en/of;
¶
het inzichtelijk maken van concentraties luchtverontreinigende stoffen ter plaatse en in de omgeving van een nieuwe ontwikkeling zodat zorgvuldig afgewogen kan worden of sprake is van een ‘goede ruimtelijke ordening’ ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit.
Wanneer een luchtkwaliteitsonderzoek wel en niet noodzakelijk is voor de toetsing van een ontwikkeling aan de ‘Wet luchtkwaliteit’ is toegelicht in hoofdstuk 4 van deze handreiking. Algemene uitvoeringsregels waaraan een luchtkwaliteitsonderzoek dient te voldoen, indien de resultaten van het onderzoek gebruikt worden voor toetsing aan de ‘Wet luchtkwaliteit’, zijn vastgelegd in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (hierna: Rbl 2007, zie ook § 3.2.3). In dit hoofdstuk worden de belangrijkste overwegingen die een rol spelen bij de uitvoering van een luchtkwaliteitsonderzoek, uitgaande van de Rbl 2007, in het kort behandeld.
5.1. Rekenmethoden Om de luchtkwaliteit ten gevolge van locale bronnen en achtergrondconcentraties vast te stellen zijn diverse rekenmethoden beschikbaar. Afhankelijk van de aard van de te onderzoeken situatie dient een afweging gemaakt te worden welke rekenmethode het best geschikt is voor het bepalen van de luchtkwaliteit. Conform de Rbl 2007 wordt de luchtkwaliteit langs wegen en inrichtingen volgens de zogenaamde Standaardrekenmethoden (SRM) berekend. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen de luchtkwaliteit langs wegen in een stedelijke omgeving (SRM 1), de luchtkwaliteit langs wegen in het open veld (SRM 2), en de luchtkwaliteit bij inrichtingen (SRM 3). Een overweging voor de keuze voor SRM 1 of SRM 2 wordt als volgt gemaakt.
SRM 1. Bij toepassing van deze methode moet de beschouwde situatie voldoen aan de volgende voorwaarden:
L1 L1/H1 < 3
L2 1.5 < L2/H2 < 3
L1/H1 < 1.5
L2/H2 < 1.5
L1/H1 < 3
H= hoogte gebouw (m) L= afstand weg-as tot bebouwing (m)
a. de weg ligt in een stedelijke omgeving; b. de maximale rekenafstand is de afstand tot de bebouwing, met een maximum van 30 of 60 meter ten opzichte van de wegas, afhankelijk van het straattype; c. er is niet of nauwelijks sprake van een hoogteverschil tussen de weg en de omgeving; d. langs de weg bevinden zich geen afschermende constructies; e. de weg is vrij van tunnels.
28 .
Handreiking Luchtkwaliteit en RO.
– Luchtkwaliteitsonderzoek –
SRM 2. Bij toepassing van deze methode moet de beschouwde situatie voldoen aan de volgende voorwaarden: . 29
L1 L1/H1 > 3
L2 L2/H2 > 3
H1, H2 = hoogte bebouwing L1, L2 = afstand bebouwing tot wegrand
SRM 2 is primair bedoeld voor buitenstedelijke situaties. Daarnaast kan met SRM 2 ook (in beperkte mate) de aanwezigheid van een middenberm, verhoogde en verdiepte ligging van wegen, en afscherming worden betrokken bij de berekening van de luchtkwaliteit. Bekende implementaties van SRM 1 is het CARII model en van SRM 2 het VLW model van Rijkswaterstaat. Via Infomil wordt sinds kort ook het model ‘ISL2’ beschikbaar gesteld. ISL2 staat voor ‘Implementatie Standaard rekenmethode Luchtkwaliteit 2’ en kan gebruikt worden voor berekeningen in situaties die vallen onder SRM2. Net als het CARII model is ISL2 vrij beschikbaar. Meer informatie over CARII en ISL2 is te vinden op de website van Infomil. – SRM 3 uit de Rbl 2007 heeft betrekking op situaties bij inrichtingen en valt daarmee buiten de scoop van deze handreiking. Met het ISL3a model kunnen eenvoudige situaties worden doorgerekend die vallen onder het toepassingsbereik van SRM3. ISL3a is net als ISL2 sinds kort vrij beschikbaar via de website van Infomil. In uitzonderlijke situaties zijn, mits aan een aantal motiveringseisen wordt voldaan, afwijkende c.q. meer specialistische rekenmodellen toegestaan. Zo zijn SRM1 en SRM2 modellen niet geschikt om in een complex gebouwde omgeving de invloed van gebouwen op de verspreiding van luchtverontreiniging in detail te bepalen. In zulke gevallen kunnen numerieke verspreidingsmodellen of windtunnelonderzoeken uitkomst bieden. Voor het gebruik van afwijkende rekenmethoden in juridische procedures is goedkeuring nodig van de minister van VROM. Een actueel overzicht van rekenmethoden die zijn goedgekeurd voor het bepalen van de luchtkwaliteit in situaties binnen en buiten het toepassingsbereik van de standaardrekenmethoden is te vinden op de website van het Ministerie van VROM. –
5.2. Invoergegevens Conform de bepalingen van de Rbl 2007 maakt het Ministerie van VROM jaarlijks gegevens bekend die gebruikt moeten worden bij de berekening van de concentraties luchtverontreinigende stoffen. De gegevens worden in principe jaarlijks vóór 15 maart beschikbaar gesteld. De gegevens hebben ondermeer betrekking op achtergrondconcentraties en dubbeltellingcorrecties, emissiegegevens van
– www.infomil.nl onder: leefomgeving/luchtkwaliteit/meten en rekenen – www.vrom.nl onder: dossier luchtkwaliteit
voertuigen, emissiegegevens fijn stof voor dieren en meteorologische gegevens. Een overzicht van en een toelichting op de meest recente gegevens is te vinden op de website van het Ministerie van VROM.
Let op: indien de luchtkwaliteit bepaald wordt met een modelimplementatie van een van de SRM dient altijd te worden geverifieerd of de betreffende versie van het model rekent overeenkomstig de op dat moment vigerende Rbl 2007 en de meest recente gegevens! Onder strikte voorwaarden mogen ook andere gegevens gebruikt worden. De voorwaarden waaronder mag worden afgeweken van de standaardgegevens zijn beschreven in artikel 67 van de Rbl 2007.
5.3. Beoordelingslocatie Een zeer belangrijke parameter bij het beoordelen van de luchtkwaliteit is de beoordelingslocatie. Met name de positie van het beoordelingspunt ten opzichte van lokale bronnen is van grote invloed op de berekende of gemeten concentraties. De afweging omtrent de situering van de beoordelingslocatie(s) dient dan ook zeer zorgvuldig gemaakt te worden. Het overgrote deel van de beoordelingen van de luchtkwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen heeft betrekking op situaties nabij wegen. Hiernavolgend worden daarom de voornaamste bepalingen en overwegingen uit wet- en regelgeving toegelicht die een rol spelen bij het kiezen van een beoordelingslocatie in de nabijheid van wegen.
5.3.1. Wet- en regelgeving ¶
– ‘Wet luchtkwaliteit’ – In titel 5.2 (Luchtkwaliteitseisen) artikel 5.6 lid 2 van de Wet Milieubeheer is het toepassingsgebied van de ‘Wet luchtkwaliteit’ impliciet vastgelegd: ‘Deze titel, bijlage 2 en de op deze titel berustende bepalingen zijn niet van toepassing op een arbeidsplaats als bedoeld in artikel 1, derde lid, onder g, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.’ In beginsel is de ‘Wet luchtkwaliteit’ derhalve, net als voorheen het Besluit luchtkwaliteit 2005, van toepassing op het gehele grondgebied van Nederland met uitzondering van de arbeidsplaats.
¶
– Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 – Voorwaarden waaraan rekenpunten bij het vaststellen van de luchtkwaliteit langs wegen dienen te voldoen, zijn opgenomen in artikel 70 van de Rbl 2007. Deze kunnen als volgt worden samengevat: “1…Bij het door middel van berekening vaststellen van concentraties van stikstofdioxide, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen in de buitenlucht bij voor motorvoertuigen bestemde wegen worden concentraties bepaald: a. op een zodanig punt dat gegevens worden verkregen waarvan aannemelijk is dat deze representatief zijn voor de luchtkwaliteit van een straatsegment met een lengte van minimaal 100 meter; b. op niet meer dan 10 meter van de wegrand.
30 .
Handreiking Luchtkwaliteit en RO.
. 31
– Luchtkwaliteitsonderzoek –
Indien de bovenstaande bepaling genoemd onder b. ertoe leidt dat concentraties worden bepaald op een zodanig punt dat de verkregen gegevens niet in overeenstemming zijn het gestelde onder a, worden de concentraties… …bepaald op een afstand groter dan tien meter van de wegrand, respectievelijk dichterbij of verder weg dan de rooilijn, zodanig dat wél wordt voldaan aan het eerste en tweede lid, aanhef en onder a.”
De bovengenoemde bepalingen uit de Rbl 2007 sluiten aan bij de bepalingen ten aanzien rekenpunten zoals die zijn gesteld in de nieuwe Europese richtlijn ‘Betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa’.
5.3.2. Keuze beoordelingslocatie De keuze voor een bepaalde beoordelingslocatie dient altijd verstandig te gebeuren. Indien wordt afgeweken van de standaardafstanden uit de Rbl 2007 dient dit bovendien zorgvuldig te worden onderbouwd. Op 19 december 2008 is een wijziging van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 in werking getreden. Met deze wijziging wordt het ‘toepasbaarheidbeginsel’ geïntroduceerd. Dit beginsel geeft aan op welke plaatsen de luchtkwaliteitseisen toegepast moeten worden: de werkingssfeer en de beoordelingssystematiek. Dit is een uitwerking van bijlage III uit de nieuwe Europese Richtlijn luchtkwaliteit (2008). De belangrijkste gevolgen van de gewijzigde Rbl zijn: · geen beoordeling van de luchtkwaliteit op plaatsen waar het publiek geen toegang heeft en waar geen bewoning is · geen beoordeling van de luchtkwaliteit op bedrijfsterreinen of terreinen van industriële inrichtingen (hier gelden de ARBO regels). Dit omvat mede de (eigen) bedrijfswoning. Uitzondering: publiek toegankelijke plaatsen; deze worden wél beoordeeld (hierbij speelt het zogenaamde blootstellingscriterium een rol). Toetsing vindt plaats vanaf de grens van de inrichting of bedrijfsterrein. · geen beoordeling van de luchtkwaliteit op de rijbaan van wegen, en op de middenberm van wegen, tenzij voetgangers normaliter toegang hebben tot de middenberm. Voor het bepalen van de rekenpunten gaat het ‘blootstellingscriterium’ een rol spelen. Dit criterium werd eerder al gebruikt bij de situering van meetpunten. Het blootstellingscriterium houdt in, dat de luchtkwaliteit alleen wordt beoordeeld op plaatsen waar een significante blootstelling van mensen plaatsvindt. Het gaat dan om een blootstellingsperiode, die in vergelijking met de middelingstijd van de grenswaarde (jaar, etmaal, uur) significant is. De toelichting van het gewijzigde Rbl 2007 gaat in op de betekenis van dit blootstellingscriterium en het toepasbaarheidsbeginsel voor de praktijk. Vooral in deze toelichting staan heldere handvaten voor het kiezen van rekenpunten bij beoordeling van de luchtkwaliteit bij wegen, inrichtingen en andere bronnen. Ten behoeve van de ruimtelijke onderbouwing van projecten is het bovendien vaak wenselijk ook inzicht te hebben in de concentraties ter plaatse van de ‘verblijfsbestemmingen’ binnen en of in de directe omgeving van een projectgebied. Bij de definitieve keuze van het aantal beoordelingslocaties dient dan ook nagegaan te worden of de beoordelingslocaties ten behoeve van de toetsing aan de ‘Wet luchtkwaliteit’ zoals hiervoor beschreven, voldoende representatief zijn voor de luchtkwaliteit ter plaatse van relevante ‘verblijfsbestemmingen’.
5.4. Zichtjaren Wanneer een onderzoek wordt uitgevoerd ten behoeve van een toetsing aan grenswaarden dient inzichtelijk gemaakt te worden of planrealisatie leidt tot een overschrijding van grenswaarden geldend ten tijde van het realiseren van het plan. Voor grenswaarden die van kracht worden ná de realisatiedatum van het plan dient bovendien inzichtelijk gemaakt te worden of luchtkwaliteit in overeenstemming is met de betreffende grenswaarde in het jaar dat deze van kracht wordt. Het voorgaande leidt er in de praktijk toe dat de luchtkwaliteit in ieder geval inzichtelijk gemaakt dient te worden in het jaar van planrealisatie. Indien realisatie gepland is vóór 2010 dient aanvullend inzichtelijk gemaakt te worden of in 2010 de grenswaarde voor stikstofdioxide NO2 wordt gerespecteerd. Een samenvatting van de grenswaarden voor NO2 en PM10 is opgenomen in tabel 3.1. Plannen die (bij volledige realisatie) in 2010 voldoen aan de grenswaarden voor NO2 en PM10, voldoen normaliter ook in latere jaren aan de grenswaarden: de achtergrondconcentraties verminderen in de tijd en de afname van de emissie van het verkeer is meestal groter dan de toename van de verkeersintensiteiten. In uitzonderlijke situaties, bij een lokaal sterk groeiend verkeer, kan in latere jaren alsnog overschrijding van grenswaarden ontstaan terwijl dat in 2010 niet is te verwachten. Het bepalen en beoordelen van de luchtkwaliteit in een zichtjaar ná 2010 is daarom vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid te allen tijde aangewezen. Overeenkomstig de bepalingen uit de ‘Handreiking Meten en rekenen luchtkwaliteit’ van het Ministerie van VROM en in analogie met de systematiek voor geluid kan hiervoor het zichtjaar ‘10 jaar na planrealisatie’ worden beschouwd.
5.4.1. Uitstel van grenswaarden voor fijn stof en NO2 Een belangrijk onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit is het verzoek aan de EU om uitstel en tijdelijke vrijstelling van de verplichting tot het halen van de grenswaarden: het zogenaamde derogatieverzoek. Het gaat bij het derogatieverzoek concreet om vrijstelling van de huidige verplichting tot het halen van de grenswaarden voor fijn stof tot ten hoogste medio 2011 en uitstel van de verplichting tot het halen van de grenswaarden voor NO2 tot ten hoogste 1 januari 2015. Zolang de EU het derogatieverzoek nog niet heeft goedgekeurd kan het NSL nog niet worden vastgesteld en kan geen gebruik worden gemaakt van het uitstel van grenswaarden bij de toetsing van nieuwe ontwikkelingen. Naar verwachting kan het NSL op zijn vroegst medio 2009 definitief worden vastgesteld.
5.5. Studiegebied c.q. te beschouwen wegen Bij ruimtelijke ontwikkelingen waarbij verkeersgerelateerde emissie tezamen met achtergrondconcentraties bepalend zijn voor de concentraties luchtverontreinigende stoffen dient het studiegebied zo gekozen te worden dat de volgende wegen erbinnen vallen: 1. wegen waarlangs (niet te verwaarlozen) gevolgen voor de luchtkwaliteit te verwachten zijn vanwege planrealisatie (bijvoorbeeld ten gevolge van verkeersaantrekkende werking); 2. zeer drukke gemeentelijke wegen en rijks- en provinciale wegen welke mede bepalend zijn voor de luchtkwaliteit langs de onder 1 genoemde wegen; In een absoluut veilige benadering vallen onder 1 alle wegen waarlangs de concentraties fijn stof en/of NO2 met 0,1 µg/m3 of meer toenemen als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling (zie ook § 4.2 ‘stap 4’). Om zeker te zijn dat de toename van de concentraties niet meer dan 0,1 µg/m3 bedraagt langs een bepaalde weg zijn in de meeste gevallen berekeningen van de luchtkwaliteit noodzakelijk.
32 .
Handreiking Luchtkwaliteit en RO.
– Luchtkwaliteitsonderzoek –
Een afwijkende benadering die gevolgd kan worden is om in het onderzoeksgebied die wegen op te nemen waar het plangerelateerde verkeer nog ‘geen onderdeel vormt van het heersende verkeersbeeld’. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt hierover in een uitspraak als volgt:
. 33
‘Wat het onderzoeksgebied betreft het volgende. De gevolgen voor het milieu van het verkeer van en naar de inrichting worden niet aan de inrichting toegerekend, indien dit verkeer kan worden geacht te zijn opgenomen in het heersende verkeersbeeld. Dit is het geval indien dit verkeer zich door zijn snelheid en rij- en stopgedrag niet onderscheidt van het overige verkeer dat zich op de betrokken weg kan bevinden. Niet aannemelijk is geworden dat verkeer van en naar de inrichting op andere wegen… …door hun rij- en stopgedrag te onderscheiden is van het overige verkeer dat op deze wegen aanwezig kan zijn, zodat het moet worden geacht te zijn opgenomen in het heersende verkeersbeeld. De gevolgen voor het milieu van het verkeer op deze andere wegen worden dan ook niet aan… ...de inrichting toegerekend. Deze wegen zijn daarom terecht niet in het onderzoek 10 betrokken.’ –
De bijdrage van wegen genoemd onder 2 kunnen in de regel bepaald worden met SRM2 waarna ze, overeenkomstig de handleiding van de betreffende modellen, opgeteld kunnen worden bij de berekende concentraties langs de onder 1 genoemde wegen.
¶
– ‘Wet luchtkwaliteit’ – Bijdrage van rijkswegen (en zeer drukke provinciale wegen) –
Indien de bijdragen van rijkswegen (en zeer drukke provinciale wegen) worden uitgerekend moet ervoor worden gewaakt dat de bijdragen niet dubbel worden meegenomen. Dit gebeurt als de bijdrage van de betreffende weg ook nog een wezenlijke invloed heeft op de GCN-waarden. Om te kunnen corrigeren voor dubbeltelling zijn ‘dubbeltellingcorrecties’ opgenomen in het Rbl 2007, zoals gewijzigd op 17 juli 2008. Kaarten met dubbeltellingcorrecties zijn beschikbaar op 1x1 km2-resolutie voor NO2, O3 en PM10, voor zowel het jaar 2007 als voor jaren in de toekomst. Omdat het toepassen van dubbeltellingcorrecties leidt tot lagere concentraties kan er vanuit een veilige benadering altijd voor gekozen worden ze niet toe te passen. Indien dubbeltellingcorrecties wel worden toegepast betekent dit dat in de berekeningen ten minste alle wegen binnen een straal van 3 km (3 gridcellen) van de onderzoeklocatie(s) in de berekeningen meegenomen dienen te worden. Meer informatie over de GCN-waarden en dubbeltellingcorrecties is te vinden op de website van het 11 Milieu Natuur Planbureau. –
5.6. Afronden van de resultaten Voor concentraties die rechtstreeks getoetst worden aan de normen geldt dat deze vóór toetsing worden afgerond op gehele getallen. Hierbij geldt dat wordt afgerond naar het dichtstbijzijnde gehele getal, waarbij een halve eenheid wordt afgerond naar het dichtstbijzijnde even getal. Dit geldt zowel voor jaargemiddelde concentraties (in μg/m3) als voor het aantal overschrijdingsdagen (in dagen).
10 – zaaknummer 200702511/1; d.d. 5 december 2007 11 – www.mnp.nl trefwoord ‘Grootschalige Concentratiekaarten Nederland’
Tussentijds, bijvoorbeeld bij het cumuleren van verschillende bronbijdragen worden niet afgeronde waarden gebruikt. Ook bij het vaststellen of een ontwikkeling leidt tot een verbetering of verslechtering van de luchtkwaliteit worden niet afgeronde concentraties met elkaar vergeleken. Wanneer een door middel van berekening vastgestelde concentratie wordt gebruikt voor toetsing aan de 3% grens of de tijdelijke 1% grens uit het ‘Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’ wordt die waarde afgerond naar één cijfer achter de komma. Voorbeeld: de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie NO2 is 40 μg/m3. In een situatie éxclusief voorgenomen activiteit wordt een jaargemiddelde concentratie berekend van 41,500000…0 μg/m3. De jaargemiddelde concentratie inclusief voorgenomen activiteit bedraagt 41,6 μg/m3. In beide situaties is er sprake een overschrijding van de grenswaarde omdat de waarden na afronding gelijk is aan 42 μg/m3. De toename van de jaargemiddelde concentratie NO2 ten gevolge van de voorgenomen activiteit bedraagt 0,1 μg/m3.
5.7. Zeezoutcorrectie Conform de nieuwe Europese richtlijn ‘Betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa’ mogen bijdragen aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen buiten beschouwing gelaten bij het beoordelen van luchtkwaliteit voor zover deze bijdragen te wijten zijn aan ‘natuurlijke bronnen’. Hieronder vallen emissies die niet direct of indirect zijn veroorzaakt door menselijke activiteiten, met inbegrip van zeezout als gevolg van verstuivend zeewater. Vooralsnog wordt alleen gecorrigeerd voor de aanwezigheid van zeezout in de lucht. In de Rbl 2007 is per gemeente vastgelegd met welke getalswaarde de jaargemiddelde concentratie fijn stof moet worden gecorrigeerd voor de aanwezigheid van zeezout. Het voor zeezout gecorrigeerde aantal overschrijdingen van de 24-uurgemiddelde concentratie fijn stof wordt verkregen, door het aantal overschrijdingsdagen met 6 dagen te verminderen. Toetsing aan de grenswaarden voor fijn stof vindt altijd plaats ná correctie voor zeezout! Hiermee dient rekening gehouden te worden bij het gebruik van verschillende rekenprogramma’s: in sommige gevallen worden jaargemiddelde concentraties en overschrijdingsdagen gepresenteerd exclusief correctie voor zeezout.
34 .
Handreiking Luchtkwaliteit en RO.
– Rapportage –
Schone lucht – we doen het samen – . 35
Hoofdstuk 6. Rapportage De hoofddoelen van een luchtkwaliteitsonderzoek kunnen als volgt worden samengevat:
¶ inzicht verschaffen in de luchtkwaliteitaspecten binnen en in
de omgeving van het plangebied. Een uitgebreide analyse van de
concentraties kan vaak beperkt blijven tot de meest kritische
stoffen PM10 en NO2. (zie ook § 3.2.4);
¶ inzicht verschaffen in de wijze waarop het plan beoordeeld
is in het kader van de ‘Wet luchtkwaliteit’ en onderliggende
uitvoeringsregelgeving (zie § 4.1 en 4.2).
De bovenstaande punten dienen duidelijk aan bod te komen in een luchtkwaliteitrapportage. Om een goede beoordeling van het onderzoek mogelijk te maken dient in de rapportage tevens (inhoudelijk) ingegaan te worden op de onderstaande zaken:
· aanleiding onderzoek; · wettelijk kader; · zichtjaren; · beschrijving van de voorgenomen activiteit; · normstelling en beoordelingsindicatoren; · motivatie beoordelingslocatie en studiegebied; · uitgangspunten (autonome ontwikkeling en voorgenomen activiteit, beoordelingsjaren, beoordelingslocaties); · resultaten; · conclusie. Daarnaast dient aan de rapportage een grafisch overzicht van de planlocatie, van de omgeving en van de locatie van de rekenpunten te worden toegevoegd. Een overzicht van de invoergegevens en rekenresultaten van het rekenmodel dient bij de rapportage te worden gevoegd.
Samen uniformeren
én uitvoeren!
36 .
Handreiking Luchtkwaliteit en RO.
– Tenslotte –
Schone lucht – we doen het samen – . 37
Hoofdstuk 7. Tenslotte Deze handreiking heeft tot doel gemeenten, planontwikkelaars en adviesbureaus meer inzicht te verschaffen in hoe luchtkwaliteitaspecten in “acht genomen” dienen te worden bij ruimtelijke planvorming onder de vigeur van de ‘Wet luchtkwaliteit’. Tevens wordt ingegaan op de vraag wanneer een luchtkwaliteitsonderzoek noodzakelijk is en wat de belangrijkste punten zijn waaraan een dergelijk onderzoek dient te voldoen. Met het opstellen van deze handreiking wordt gestreefd naar uniformiteit in de beoordeling van luchtkwaliteitaspecten bij ruimtelijke ontwikkelingen alsook in de wijze waarop luchtkwaliteitsonderzoeken worden uitgevoerd. Deze handreiking is gebaseerd op thans (begin 2009) geldende wet- en regelgeving. Wijzigingen in wet- en regelgeving kunnen derhalve van invloed zijn op de inhoud van de handreiking en de gepresenteerde inzichten en randvoorwaarden. Voor een overzicht van de meest recente versie van de handreiking en eventuele (op handen zijnde) aanpassingen wordt verwezen naar de site van de 12 Provincie Limburg. – Ruimtelijke ontwikkelingen waarbij bedrijfsactiviteiten (bijvoorbeeld industriële bronnen) mede bepalend zijn voor de luchtkwaliteit vallen buiten de scoop van deze handreiking. Voorliggende handreiking biedt wel handvatten om de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf te beoordelen.
12 – www.limburg.nl (beleid/milieu en energie/lucht)
38 .
Schone lucht – we doen het samen –
. 39
PlatformLuchtLimburg
Vormgeving + concept: Art • s Now design – Maastricht Fotografie: Sacha Ruland Fotografie – Eijsden
Platform Lucht Limburg b