Planregels Behorende bij het bestemmingsplan "Fort 't Hemeltje"
HOOFDSTUK 1 Inleidende regels Artikel 1 Begripsbepaling 1.1 plan het bestemmingsplan "Fort 't Hemeltje" met identificatienummer NL.IMRO.0321.0010BPTHEMELTJE-VOOR van de gemeente Houten; 1.2 bestemmingsplan de geometrisch bepaalde planobjecten met bijgehorende regels en bijlagen als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0321.0010BPTHEMELTJE-VOOR; 1.3 aanduiding een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden; 1.4 aanduidingsgrens de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft; 1.5 afwijking van het bestemmingsplan afwijking op grond van artikel 2.12 lid 1a onder 1 Wabo 1.6 bebouwing één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouw zijnde; 1.7 bedrijf een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten; 1.8 bedrijfsgebouw een gebouw, dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten; 1.9 bedrijfswoning een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is; 1.10 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlak de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke; 1.11 beroep of bedrijf aan huis beroep of bedrijf dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie verenigbaar is; hieronder wordt in ieder geval niet verstaan het voeren van een: horecabedrijf, prostitutiebedrijf, en detailhandelvestiging, m.u.v. een webwinkel, waarbij de goederen niet ter plaatse worden opgehaald; 1.12 bestaand
bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan legaal bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend;
bij gebruik: het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het plan legaal bestaat;
1.13 bestemmingsgrens de grens van een bestemmingsvlak; 1.14 bijbehorend bouwwerk uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak 1.15 bodemingreep/bodemverstoring Alle grondwerkzaamheden/activiteiten die een effect hebben op het voortbestaan van (archeologische) waarden of verwachtingen in de bodem. 1.16 bouwen het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats; 1.17 bouwgrens de grens van een bouwvlak; 1.18 bouwlaag een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en gedeeltelijke ondergrondse bouwdelen, maar met uitsluiting van geheel ondergrondse bouwdelen en zolders; 1.19 bouwperceel een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten; 1.20 bouwperceelsgrens de grens van een bouwperceel; 1.21 bouwvlak een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn toegelaten; 1.22 bouwwerk elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect duurzaam met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect duurzaam steun vindt in of op de grond; 1.23 dagactiviteitenruimte Ruimte waarin dagactiviteiten verricht kunnen worden 1.24 dagactiviteiten activiteiten tussen zonsopgang en zonsondergang voor personen met een handicap onder begeleiding. 1.25 dagrecreatie recreatieve activiteit die plaats vindt tussen zonsopgang en zonsondergang; 1.26 deskundige op het terrein van de archeologie
De gemeentelijk (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het terrein van de archeologie. 1.27 dienstverlening het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van milieuvergunningplichtige bedrijven en instellingen en een seksinrichting; 1.28 eerste bouwlaag de bouwlaag op de begane grond; 1.29 extensieve dagrecreatie extensieve vormen van dagrecreatie zoals wandelen, fietsen, vissen en exentesieve vormen van watersport zoals zwemmen, roeien en kanoën. 1.30 gebouw elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt; 1.31 gevellijn de als zodanig aangegeven lijn, waar de voorgevel van een hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd; 1.32 gevoelige bestemmingen met gevoelige bestemmingen worden gebouwen bedoeld die bestemd zijn voor verblijf van groepen personen waar deze zich gedurende langere tijd ophouden zoals scholen en verpleegtehuizen. Bij gevoelige bestemmingen kan een gegeven blootstelling een extra effect teweegbrengen; 1.33 hoofdgebouw een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn functie, constructie en/of afmetingen, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken; 1.34 kantoor een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige, financiële, technische, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening, niet zijnde detailhandel, al dan niet met een publieksgerichte baliefunctie; 1.35 kantooractiviteiten de uitoefening van activiteiten ten behoeve van een kantoor; 1.36 maaiveld a. daar waar de hoofdtoegang van bouwwerken onmiddelijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang. b. In alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van de omliggende gronden of het afgewerkte bouwterrein; 1.37 opgraven/opgraving Het opgraven van een vindplaats door een partij, die beschikt over een opgravingvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet 1988, met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen (PvE) verwoorde onderzoeksvra(a)g(en) en het behalen van de onderzoeksdoelstellingen; 1.38 opslag het in bewaring houden van goederen; 1.39 overkapping een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, zonder eigen wanden; 1.40 peil
niveau van het maaiveld; 1.41 perceelgrens de grens van een bouwperceel; 1.42 programma van eisen het Programma van Eisen (PvE) is een door een bevoegde overheid opgesteld of bekrachtigd document dat de probleem- en doelstelling van de te verrichten werkzaamheden geeft en de daaruit af te leiden eisen formuleert met betrekking tot het uit te voeren werk;. 1.43 prostitutie het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding; 1.44 prostitutiebedrijf prostitutie in een daarvoor ingerichte ruimte en in dienstverband (seksclub, bordelen, privé-huizen), niet zijnde sekswinkels, seksbioscopen, sekstheaters en daarmee gelijk te stellen bedrijfstypen; 1.45 voorgevelrooilijn de met de aanduiding "gevellijn" bedoelde rooilijn; 1.46 sexinrichting de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of op een kennelijk bedrijfsmatige wijze seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar; 1.47 Staat van Horeca-activiteiten De Staat van Horeca-activiteiten welke deel uit maken van de bijlage van de regels van dit bestemmingsplan. 1.48 verbeelding de analoge verbeelding van het GML-bestand NL.IMRO.0321.BPTHEMELTJE-VOOR; 1.49 voorkeursgrenswaarde de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder; 1.50 voorzieningen van algemeen nut voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer; 1.51 wet/wettelijke regelingen indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald; 1.52 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) Wet zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan; 1.53 wettelijk beschermd archeologisch monument terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd archeologisch monument en als zodanig is ingeschreven bij het Kadaster;
1.54 woning een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één zelfstandig huishouden, niet zijnde een woonschip, of -ark; 1.55 zelfstandig wonen het bewonen van een zelfstandige woonruimte; 1.56 zelfstandige woonruimte woonruimte met een eigen toegang, die door een huishouden kan worden bewoond zonder dat het huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte;
Artikel 2 Wijze van meten Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: lengte, breedte en diepte van bouwwerken: tussen de verst van elkaar gelegen punten van die werken, horizontaal gemeten; de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen; de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen; Voor de berekening van de bouwhoogte van gebouwen worden tevens gronden meegerekend voor zover deze direct boven (een deel van) het gebouw zijn gelegen. de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk; onderlinge afstanden: afstanden tussen bouwwerken onderling en ook afstanden van bouwwerken tot erfscheidingen worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn. ondergeschikte bouwdelen: Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels Artikel 3 Groen 3.1 Bestemmingsomschrijving De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. groenvoorzieningen; b. nutsvoorzieningen; c.
parkeervoorzieningen inclusief in- en uitritten; uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein'. met een maximum van 50 parkeerplaatsen;
3.2 Bouwregels Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen: a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd; b. de bouwhoogte en oppervlakte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 2 meter, respectievelijk 25 m2.
3.3 Nadere eisen Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van: a. de verkeersveiligheid; b. de milieusituatie; c.
de sociale veiligheid;
d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 sub c voor het aanleggen van extra parkeerplaatsen, mits: a. er een aantoonbaar tekort is; b. het niet ten koste gaat van de landschappelijke en/of cultuurhistorische waarde;
Artikel 4 Gemengd 4.1 Bestemmingsomschrijving De voor “Gemengd” aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. instandhouding en ontwikkeling van natuurlijke, ecologische (vleermuizen) en landschappelijke waarden; b. extensieve dagrecreatie, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - vleermuizenhotel'; c.
openluchtactiviteiten;
d. maatschappelijke functies in de vorm van activiteiten gericht op educatie en voorlichting; e. wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis; uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'; f.
kantooractiviteiten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' en 'specifieke bouwaanduiding- paviljoen', met een maximum van 1500 m2;
g. dagactiviteitenruimte, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - activiteitenruimte'; h. belevingsruimte, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd belevingsruimte', i.
openbare museale functie, uitsluitend op de begane grond ter plaatse van de aanduiding 'museum';
j.
vekeer en veblijf, niet zijnde parkeren.
met de daarbij behorende: k.
(grondgedekte) gebouwen;
l.
bouwwerken, geen gebouw zijnde;
m. wegen en paden; n. sanitaire voorzieningen; o. tuinen, erven en terreinen; p. groenvoorzieningen; q. horeca-activiteiten voor zover behorende tot categorie 4 van de van deze regels deel uitmakende ‘Staat van Horeca-activiteiten’. 4.2 Bouwregels 4.2.1 Algemeen Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen: a. de grondgedekte gebouwen die onderdeel uitmaken van het verdedigingswerk dienen behouden te blijven; b. overige gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
c.
in het bouwvlak met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - genieloods' mag een genieloods gebouwd worden van maximaal 450 m2, waarbij:
de goothoogte de maximaal ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' aangegeven goothoogte mag bedragen;
de bouwhoogte de maximaal ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' aangegeven bouwhoogte bedragen;
d. in de bouwvlakken met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - paviljoen' mogen paviljoens gebouwd worden met een gezamelijk vloeroppervlak van maximaal 240 m2: e. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan 1 bedragen; f.
bijgebouwen bij de bedrijfswoning ter plaatse van de aaduiding 'bijgebouwen' met een oppervlak van maximaal 50 m2, een maximum goothoogte van 3 meter en een maximum bouwhoogte van 6 meter.
g. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen welke maximaal 2 meter mogen bedragen en (licht)masten tot een hoogte van 6 meter.
4.3 Afwijking bouwregels a. In afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.1.e mag worden toegestaan dat overkappingen worden gebouwd ten behoeve van openluchtactiviteiten met dien verstande dat:
de bouwhoogte maximaal 5 m bedraagt;
de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen maximaal 400 m2 bedraagt;
b. Ontheffing als bedoeld in lid 4.3.a wordt uitsluitend verleend voor zover dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de aanwezige cultuurhistorische waarden in het gebied c.
Alvorens een ontfheffing wordt verleend als bedoeld in lid 4.3.a wordt advies verkregen van de gemeentelijke monumentencommissie.
4.4 Specifieke gebruiksregels Voor de uitoefening van beroepen en bedrijven aan huis zoals genoemd in lid 1b, gelden de volgende regels: 1. De woonfunctie zal in overwegende mate behouden moeten blijven, met dien verstande dat uitsluitend minder dan 1/3 van het woonoppervlak, met een maximum van 100 m2, met inbegrip van de maximaal te realiseren aangebouwde bijbehorende bouwwerken, gebruikt mag worden; 2. Het gebruik mag niet plaatsvinden in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk, met uitzondering van kleinschalige kinderopvang; 3. Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van behandelinggerelateerde producten gelijktijdig bij een behandeling; 4. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken; 5. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving; 6. De activiteit dient uitgeoefend te worden door één bewoner zelf en maximaal één ondersteunend personeelslid. 7. Er zijn maximaal twee beroepen en/of bedrijven aan huis toegestaan per woning; 4.5 Omgevingsvergunning werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op de in artikel 4.1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:
houtgewas te vellen en te rooien;
het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
andere-werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;
het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen.
b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van het ander-werk dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen. c.
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.4.1 wordt uitsluitend verleend voor zover dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de aanwezige cultuurhistorische waarden in het gebied.
d. Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.4.1 is nodig voor:
andere-werken die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
andere-werken die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
andere-werken die worden uitgevoerd binnen het bouwvlak;
andere-werken die worden uitgevoerd conform een door burgemeester en wethouders goedgekeurd inrichtingsplan.
Artikel 5 Recreatie 5.1 Bestemmingsomschrijving De voor “Recreatie” aangewezen gronden zijn bestemd voor voorzieningen ten behoeve van: a. dagrecreatie met daaraan ondergeschikt: b. groen- en speelvoorzieningen; c.
verkeersvoorzieningen in de vorm van voet- en fietspaden;
d. nutsvoorzieningen; e. water. 5.2 Bouwregels Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen: a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd; b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag maximaal 2 meter bedragen,
Artikel 6 Verkeer - Wegverkeer 6.1 Bestemmingsomschrijving De voor “Verkeer-Wegverkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. verkeer en verblijf; met daaraan ondergeschikt: b. groenvoorzieningen; c.
water.
6.2 Bouwregels a. Op deze gronden mogen uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken zoals bruggen, viaducten, straatmeubilair en bouwwerken ter geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer worden gebouwd. b. De hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zoals geluidwerende voorzieningen, mag niet meer dan 3 meter bedragen, m.u.v lichtmasten tot een hoogte van 6 meter.
Artikel 7 Water 7.1 Bestemmingsomschrijving De voor “Water” aangewezen gronden zijn primair bestemd voor: a. water; b. waterberging; c.
waterhuishouding;
Met daaran ondergeschikt: d. groenvoorzieningen; e. infiltratievoorzieningen; f.
bruggen.
7.2 Bouwregels Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen: a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd; b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag maximaal 3 m bedragen.
Artikel 8 Leiding - Gas 8.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Leiding-Gas' bestemde gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor: aanleg, instandhouding en bescherming van een gasleiding. 8.2 Bouwregels Op de in lid 8.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de primaire bestemming en met inachtneming van de volgende regels: a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen; 8.3 Omgevingsvergunning 8.3.1 Algemeen Het is verboden op of in de gronden waarop deze bestemming betrekking heeft zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanbrengen van oppervlakte verharding; b. het wijzigen van maaiveldniveau door ontgronding of ophoging; c.
het verrichten van graafwerkzaamheden;
d. het indrijven van voorwerpen in de grond; e. diepploegen; f.
het aanleggen van kabels en leidingen;
g. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
8.3.2 Uitzondering Het in lid 8.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden welke: a. het normale onderhoud betreffen; b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan; c.
reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
8.3.3 Voorwaarden a. De werken zijn slechts toelaatbaar voor zover de veiligheid van de leiding of het functioneren van de leiding niet onevenredig worden geschaad. b. De in lid 8.3.1 bedoelde vergunning wordt slechts en alleen verleend indien en voor zover de bij de bescherming van de belangen van de leiding gedogen en nadat er hieromtrent overleg is geweest met de leidingbeheerder.
8.4 Afwijking van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijking verlenen van het bepaalde in lid 8.2 voor: a. bouwen ten behoeve van de secundaire bestemming.
8.4.1 Nadere eisen a. alvorens bouwwerken te bouwen dient er overleg plaats te vinden met de leidingbeheerder over de voorgenomen werkzaamheden; b. de afwijking wordt slechts en alleen verleend indien de veiligheid van de leiding of het functioneren van de leiding niet onevenredig worden geschaad. 8.5 Specifieke gebruiksregels a. De regels van Artikel 8 gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee de bestemming samenvalt; b. De regels van een andere bestemming zijn van overeenkomstige toepassing indien en voor zover deze regels in overeenstemming zijn met de regels van de primaire bestemming.
Artikel 9 Waarde - Archeologie 2 9.1 Bestemmingsomschrijving De op de verbeelding als 'Waarde - Archeologie 2' (gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde) aangewezen gronden zijn mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden. 9.2 Bouwregels 1. De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, die betrekking heeft op gronden die zijn aangewezen als ‘Waarde – Archeologie 1’ legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. 2. Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in het eerste lid genoegzaam blijkt dat: a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad; b. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de bouwvergunning verbonden voorschriften; 3.
In de situatie als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan een bouwvergunning verbinden: a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden; b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties. 4. Het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op: a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering; b. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 500 m2; c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,5 m en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of d. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m. 1.
Indien het derde lid, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
9.3 Omgevingsvergunning werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden a. In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden, behoudens het bepaalde in sub b, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders op en in de in lid 1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 500 m2 of meer: 1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,5 m onder peil, waaronder begrepen het aanleggen van drainage; 2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen; 3. het ophogen en egaliseren van gronden; 4. het wijzigen van de waterhuishouding of de grondwaterstand en/of het vergroten van de toe- of aanvoer van water door bijvoorbeeld het afdammen, stuwen, bemalen of
5. 6.
onderbemalen, het draineren van gronden, het graven, dempen of anderszins vergroten en verbeteren van waterlopen, sloten en greppels; het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem; het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,5 m onder peil.
b. Omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien: 1.
2.
c.
door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en vooraf door aanvragen van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld: a. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of b. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of c. de archeologische waarden hierdoor niet (in geval van op de verbeelding aangegeven hoge archeologische waarden) of niet onevenredig worden geschaad.
Het in sub a gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden: 1. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een deskundige op het terrein van de archeologie; 2. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan.
d. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 1, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen deskundige op het terrein van de archeologie. e. Indien burgemeester en wethouders afwijken van een in de vorige zin bedoelde advies kan een omgevingsvergunning slechts worden verleend, indien vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van de vergunning geen bezwaar hebben. 9.4 Wijzigingsbevoegdheid a. Burgemeester en wethouders kunnen de verbeelding van het plan zodanig wijzigen dat het bestemmingsvlak: 1. naar ligging wordt verschoven, dan wel 2. naar omvang wordt vergroot of verkleind, dan wel 3. van de verbeelding wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft. b. Op de voorbereiding van een besluit omtrent wijzigen als bedoeld in lid 4, is de in afdeling 3.4 van de Algemene Wet Bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.
Artikel 10 Waarde - Archeologie 3 10.1 Bestemmingsomschrijving De op de verbeelding als 'Waarde - Archeologie 3' (gebied met een matige archeologische verwachtingswaarde) aangewezen gronden zijn mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden. 10.2 Bouwregels 1. De aanvrager van een omgevingsvergunningvergunning als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet die betrekking heeft op gronden die zijn aangewezen als ‘Waarde – Archeologie 1’ legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. 2. Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in het eerste lid genoegzaam blijkt dat: a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad; b. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de bouwvergunning verbonden voorschriften; 3. In de situatie als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan een bouwvergunning verbinden: a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden; b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties. 4. Het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op: a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering; b. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 5000 m2; c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 1 m en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of d. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m. 5. Indien het derde lid, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden. 10.3 Omgevingsvergunning werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden a. In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden, behoudens het bepaalde in sub b, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders op en in de in lid 1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 5000 m2 of meer: 1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 1,0 m onder peil, waaronder begrepen het aanleggen van drainage; 2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen; 3. het ophogen en egaliseren van gronden; 4. het wijzigen van de waterhuishouding of de grondwaterstand en/of het vergroten van de toe- of aanvoer van water door bijvoorbeeld het afdammen, stuwen, bemalen of
onderbemalen, het draineren van gronden, het graven, dempen of anderszins vergroten en verbeteren van waterlopen, sloten en greppels; 5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem; 6. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 1 m onder peil. b. Aanlegvergunning kan slechts worden verleend indien: 1. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en 2. vooraf door aanvragen van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld: a. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of b. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of c. de archeologische waarden hierdoor niet (in geval van op de verbeelding aangegeven hoge archeologische waarden) of niet onevenredig worden geschaad. c.
Het in sub a gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden: 1. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een deskundige op het terrein van de archeologie; 2. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan.
d. Alvorens een omgevingvergunning te verlenen als bedoeld in lid 1, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen deskundige op het terrein van de archeologie. e. Indien burgemeester en wethouders afwijken van een in de vorige zin bedoelde advies kan een omgevingsvergunning slechts worden verleend, indien vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van de vergunning geen bezwaar hebben.] 10.4 Wijzigingsbevoegdheid a. Burgemeester en wethouders kunnen o de verbeelding van het plan zodanig wijzigen dat het bestemmingsvlak: 1. naar ligging wordt verschoven, dan wel 2. naar omvang wordt vergroot of verkleind, dan wel 3. van de verbeelding wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft. b. Op de voorbereiding van een besluit omtrent wijzigen als bedoeld in lid 4, is de in afdeling 3.4 van de Algemene Wet Bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.
Artikel 11 Waarde - Cultuurhistorie 11.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en versterking van cultuurhistorisch waardevolle waarden en elementen (monumenten). 11.2 Bouwregels Op en in de gronden als bedoeld in 11.1 met daarop beschermde rijksmonumenten, aangewezen ingevolge artikel 3 van de Monumentenwet, en gemeentelijke monumenten, aangewezen ingevolge de gemeentelijke monumentenverordening, mag uitsluitend worden gebouwd indien en voor zover zulks nodig is voor inrichting en/of behoud en/of herstel van bestaande bebouwing, met dien verstande, dat: a. geen wezenlijke veranderingen worden aangebracht in de aangegeven kapvorm, hoogtematen, gevel- en raamindeling, zulks met inbegrip van waardevolle details als erkers, dakkapellen, kroonlijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels en soortgelijke bouwdelen, zoals vastgelegd in de aanwijzing tot beschermd monument ex artikel 6 van de Monumentenwet. b. behoud onderhoud en versterken gaat voor vernieuwen en ontwikkelen; c. vernieuwen en ontwikkelen geschiedt vanuit en met respect voor de cultuurhistorische waarden. 11.3 Slopen 11.3.1 Uit te voeren werken of werkzaamheden a. Het is verboden, op of in de tot 'Waarde - Cultuurhistorie' gronden binnen deze dubbelbestemming zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de op de gronden aanwezige rijksmonumenten en/of gemeentelijke monumenten geheel of gedeeltelijk te slopen. b. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning voor slopen dient een bouwhistorisch onderzoek te worden overlegd. 11.3.2 Uitsluiting werken of werzaamheden Het in 11.3.1 bepaalde is niet van toepassing voor sloopwerkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd. 11.3.3 Criteria voor vergunning De sloopvergunning kan worden verleend indien: a. indien uit een cultuur-/bouwhistorisch projectonderzoek blijkt, dat de cultuurhistorische waarden niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord, casu quo worden behouden, versterkt en/of ontwikkeld; b. indien uit een onderzoek als genoemd onder sub a blijkt dat de aanwezige waarden worden verstoord dan wel vernietigd: 1. wordt gemotiveerd hoe men vanuit die waarden nieuwe ontwikkelingen realiseert die binnen de karakteristiek als gebleken uit het cultuurhistorische basisonderzoek passen 2. documentatie plaats vindt van de te slopen waarden; 3. voor bijzondere materiële relicten een duurzaam toekomstperspectief ex situ wordt gewaarborgd. 11.4 Specifiek gebruiksregel Het is verboden de gronden en of bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor de cultuurhistorische waarden worden ontsierd of in gevaar gebracht.
HOOFDSTUK 3 Algemene regels Artikel 12 Anti-dubbeltelregel Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 13 Algemene regels 13.1 Ondergeschikte bouwdelen Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt. 13.2 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten 13.2.1 Maximale maatvoering Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden. 13.2.2 Minimale maatvoering In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden. 13.2.3 Heroprichting In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in 13.3.1 en 13.3.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats. 13.3 Algemene gebruiksregels Als verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingenomgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor prostitutiebedrijven. 13.4 Algemene afwijkingsregels Burgemeester en wethouders zijn bevoegd van de in het plan opgenomen af te wijken ten behoeve van: a. realisering van bestemmingen of bouwwerken voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot; b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot; c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen mogen worden overschreden, indien een meetverschil op de verbeelding of in het terrein daartoe aanleiding geeft;
13.5 Algemene procedureregels
13.5.1 Wijzigingsbevoegdheid Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht, van toepassing. 13.5.2 Nadere eisen Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels Artikel 14 Overgangsrecht 14.1 Overgangsrecht bouwwerken 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan; 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %; 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. 14.2 Overgangsrecht gebruik 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. 14.3 Hardheidsclausule Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie, in het plan persoonsgebonden overgangsrecht opnemen.
Artikel 15 Slotregel Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan fort 't Hemeltje. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad der gemeente Houten gehouden op. De voorzitter,
De griffier,
C.H.J. Lamers
P.M.H. van Ruitenbeek