ISSUE
PIONIER PARAMEDISCHE WETENSCHAPPEN NEEMT AFSCHEID Ruim 40 jaar Rob Oostendorp Ria Wams 1
In 1966 startte hij als heilgymnast-masseur zijn carrière. Twee jaar later mocht hij zich fysiotherapeut noemen. Veertig jaar later ontving hij de koninklijke onderscheiding ‘Officier in de Orde van OranjeNassau’ voor zijn buitengewone inzet voor de professionalisering van de beroepsgroep fysiotherapie en manuele therapie en voor de ontwikkeling van de kwaliteit van de paramedische zorg. Op 11 mei neemt Rob Oostendorp afscheid als wetenschappelijk directeur van het Nederlands Paramedisch Instituut.
inzag. De drang naar willen weten hoe en waardoor fysiotherapie werkt, is hem in het bloed gaan zitten. Onderzoek na onderzoek heeft hij gedaan in de praktijk. Onderzoek na onderzoek is onder zijn leiding
In 1987 trad Rob Oostendorp in dienst van het NPi, in 1988 promoveerde hij op het onderwerp Vertebrobasillaire insufficiëntie èn werd hij benoemd tot wetenschappelijk directeur van het NPi. In 1989 volgde zijn benoeming tot hoogleraar Manuele Therapie aan de Vrije Universiteit Brussel en vanaf 2000 bezette hij daarnaast de Bijzondere leerstoel Paramedische Wetenschappen aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. INTRAMURAAL, EERSTELIJN ONDERWIJS & ONDERZOEK Als heilgymnast-masseur/fysiotherapeut werkte Rob in ziekenhuizen in Tilburg en Veghel. Ook aan de Praktijk voor Fysiotherapie en Manuele Therapie van Aart van Eupen in Heeswijk-Dinther was hij jarenlang verbonden. Rob combineerde steeds functies, want hij was ook nog docent en later stagebegeleider aan de Hogeschool West-Brabant, thans Avans. Bijna 20 jaar was Rob wetenschappelijk directeur van het NPi (tot 1995 Stichting Wetenschap en Scholing Fysiotherapie) in Amersfoort, het enige paramedische kennisinstituut in Nederland. En natuurlijk waren er altijd ook zijn vrouw Ank, hun dochter Anneke en zoon Ton, en sinds 2003 kleinzoon Thijmen en heel recent kleindochter Sacha.
1
Directeur Nederlands Paramedisch Instituut
ISSUE 2 - 2007
Ank en Rob Oostendorp samen met burgemeester Noordewier van de gemeente Wijchen
HANDHAVING FYSIOTHERAPIE: ALLEEN MET GEGEVENS OVER EFFECTIVITEIT Bij het NPi gaf Rob om te beginnen het post-HBO onderwijs nieuwe inhoudelijke en didactische impulsen en werd ‘beschikbare evidentie’ het ‘Leitmotiv’. Wilde de fysiotherapie zich op termijn staande kunnen houden, zo was de overtuiging van Rob, dan moesten er gegevens over de effecitiviteit ervan op tafel komen. Meer dan ooit bestond er begin jaren tachtig van de vorige eeuw behoefte aan dat soort gegevens, als antwoord op de bezuinigingen die de fysiotherapie waren opgelegd. De noodzaak tot het doen van wetenschappelijk onderzoek was dus levensgroot aanwezig. Rob behoort tot de groep van fysiotherapeuten die dat al vroeg
uitgevoerd, grootschalig, maar ook veel kleinschalig, vanuit het NPi en vanuit de Universiteit Nijmegen, Afdeling Kwaliteit van Zorg. Maar ook heeft hij bijvoorbeeld veel cursisten van de NPi-cursus Scholing in Wetenschap samen met NPi-collega Hans Elvers begeleid in de kunde van wetenschappelijk onderzoek uitvoeren in de dagelijkse praktijk. Altijd weer was er zijn vraag naar de onderbouwing van stellingen en beweringen over de fysiotherapie van collega’s en van medici. De ontwikkeling van richtlijnen juicht hij toe, vanwege de gegevens die dit oplevert over de beschikbare evidentie. Evidentie, via richtlijnen verkregen of via wetenschappelijke literatuur anderszins, vormt sinds jaar en dag de rode draad van de NPi-scholingsactiviteiten.
ONDERZOEK & ONTWIKKELING
1
discussies en het aantal promovendi dat hij heeft begeleid, is het duidelijk dat hij zijn sporen ruimschoots heeft verdiend. Fysiotherapie en manuele therapie staan op de kaart, mede dankzij zijn inspanningen. Rob is met recht een ambassadeur van zijn vak te noemen.
Rob Oostendorp met lintje tijdens zijn dankwoord
AMBASSADEUR VAN ZIJN VAK De hoeveelheid (inter)nationale literatuur die Rob wekelijks verstouwde is indrukwekkend te noemen. Van alle soorten ontwikkelingen op het brede veld van de fysio- en manuele therapie wilde hij op de hoogte zijn. Een lust voor collega’s om mee te maken, en in combinatie met zijn behulpzame instelling kon hij in de loop der jaren veel mensen direct antwoord geven op vragen over het laatste nieuws met betrekking tot een behandeling, over een meetinstrument of over een specialist op een bepaald gebied. En wist hij het antwoord niet ter plekke te reproduceren, dan wist hij wanneer het ongeveer was verschenen en waar het in had gestaan. Je kon er op rekenen dat hij je het antwoord nastuurde. Als docent is Rob gedreven en bezielend. Hij schuwt het niet zich kritisch uit te laten waar dat nodig leek, ook als het gehoor van fysiotherapeuten en manueel therapeuten het niet met hem eens was. Veelal wist hij het zo te brengen dat zij uiteindelijk toch vielen voor zijn verhaal. Voor huisartsen en verschillende groepen specialisten is hij in de loop van de jaren een ware eye-opener geweest over de mogelijkheden van de fysio- en manuele therapie. Wie de imponerende lijst van publicaties ziet die Rob op zijn naam heeft staan, zijn vele bijdragen aan wetenschappelijke congressen en
2
VEEL GEVRAAGDE EXPERTISE Door zijn veelzijdige ervaring is Rob bij uitstek een bruggenbouwer binnen de beroepsgroep van fysiotherapeuten, bijvoorbeeld tussen de eerstelijners en de tweedelijners, en ook tussen fysiotherapeuten en andere paramedici, huisartsen en specialisten. De Gezondheidsraad, de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg, het College voor Zorgverzekeringen en de Raad voor Gezondheidsonderzoek hebben regelmatig en dankbaar gebruikgemaakt van zijn expertise, en niet te vergeten het Koninklijk Genootschap voor Fysiotherapie, de Nederlandse Vereniging voor Manuele Therapie, de Belgische zusterverenigingen, en heel veel collegafysiotherapeuten in het land. GEDREVEN DOOR KENNIS, BEWOGEN DOOR MENSEN Rob is bij zijn inzet voor zijn vak ‘gedreven door kennis en bewogen door mensen’. Veel van zijn activiteiten betroffen mensen met een chronische aandoening: “De kwaliteit van hun leven wordt ernstig beïnvloed door het hebben van een chronische aandoening. Het is zaak daar een open oog voor te hebben in het contact met hen, en het is uiterst belangrijk na te gaan op welke wijze zij het beste behandeld kunnen worden.” Onder het motto ‘Gedreven door kennis, bewogen door mensen’ organiseert het NPi een speciaal symposium over de zorg aan mensen met een chronische aandoening. Het wordt op 11 mei 2007 gehouden in Hotel en Congrescentrum Papendal in Arnhem. OPVOLGING ROB OOSTENDORP Een Officier in de orde van Oranje-
ONDERZOEK & ONTWIKKELING
Nassau opvolgen met de verdiensten zoals Rob ze heeft is een welhaast onmogelijke taak. Toch moet dat gebeuren. Zoals hij zei bij zijn afscheid in Nijmegen: “Ik geef het stokje door aan collega’s, en weet dat het bij hen in goede handen zal zijn.” Aan de Radboud Universiteit in Nijmegen zal een nieuwe hoogleraar Paramedische Wetenschappen worden benoemd. Het werk in Brussel en in de praktijk in Heeswijk-Dinther had Rob al enige jaren geleden beëindigd. Bij het Nederlands Paramedisch Instituut wordt de directie voortgezet in de persoon van de algemeen directeur. De wetenschappelijke activiteiten gaan door met de programmaleiders Yvonne Heerkens en Dorine van Ravensberg en de senior wetenschappelijk medewerker Hans Elvers.
Leo Hagenaars, adviseur onderwijsinhoud en onderwijsuitvoering bij het NPi
Blijft over de zeer belangrijke NPipijler ‘Scholing’. Voor de borging van de inhoudelijke en didactische kwaliteit van de scholingsactiviteiten is samenwerking gezocht met Leo Hagenaars, goede collega van Rob, auteur van ‘Over de Kunst van Hulpverlenen’ en ‘Patronen in profielen’ en langjarig cursusleider en docent bij NPi-cursussen. Voor veel cursisten van het NPi is Leo Hagenaars zoals steevast blijkt uit evaluaties een uitstekend docent, die in staat is moeilijke materie inzichtelijk te maken. Gezien zijn al langer bestaande betrokkenheid bij het NPi en de grote inbreng die hij al heeft bij NPi-cursussen zal de overstap naar ‘adviseur onderwijsinhoud en onderwijsuitvoering’ probleemloos verlopen, zo wordt verwacht.
ISSUE 2 - 2007
ISSUE
TOEPASSINGSMOGELIJKHEDEN VAN DE INTERNATIONAL CLASSIFICATION OF FUNCTIONING, DISABILITY AND HEALTH (ICF) Nieuwe uitgave NPi Alles wat u altijd al had willen weten over de ICF is bij elkaar gebracht door twee deskundigen bij uitstek op dit terrein, dr. Yvonne Heerkens en dr. Dorine van Ravensberg. Het is een handzaam boek geworden dat in mei van dit jaar verschijnt bij het NPi. Precies op tijd, want de ICF is bezig met een opmars in de gezondheids- en welzijnszorg. Of het nu gaat om indicatiestelling, de verstrekking van hulpmiddelen of de ontwikkeling van richtlijnen, de ICF-terminologie wordt steeds meer gebruikt als multiprofessionele en internationale voorkeursterminologie. Een mooi voorbeeld van het belang van de ICF is het recente besluit dat de ICF-terminologie als voorkeurstaal is gekozen voor de Wmo, de Wet Maatschappelijke Ondersteuning, die op 1 januari 2007 is ingevoerd.
VEEL VRAGEN OVER ICF Vragen over het gebruik van de ICF zijn er legio. Zo vraagt men zich vaak af wat je nu precies met de ICF in de praktijk kunt doen, of de ICF helpt bij het afnemen van de anamnese en de communicatie met de patiënt/cliënt en met andere professionals, of de ICF te gebruiken is bij verslaglegging in de dagelijkse praktijk, hoe meetinstrumenten zich verhouden tot de ICF, en wat de meerwaarde is van ICF-begrippen bij het genereren van managementinformatie en in wetenschappelijk onderzoek? Allemaal relevante vragen, waarop de auteurs in dit boek ingaan. ICF IS ‘BESCHRIJVENDE’ CLASSIFICATIE De ICF, de International Classification of Functioning, Disability and Health, is de classificatie voor het eenduidig beschrijven van het functioneren van mensen en van de externe factoren die op dat functioneren van invloed kunnen zijn. De ICF is, net als haar voorganger de ICIDH (International Classification of Impairments, Disabilities and Handicaps), gepubliceerd door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO).
ISSUE 2 - 2007
ICF SLUIT AAN BIJ REVALIDATIE EN PARAMEDISCHE PRAKTIJK De visie die aan de ICF ten grondslag ligt sluit nauw aan bij de wijze van werken in de revalidatie en de paramedische praktijk. Bij het merendeel van de daar behandelde cliënten staat immers niet het genezen van een aandoening op de voorgrond, maar het ervoor zorgen dat een cliënt in het dagelijks leven ‘uit de voeten’ kan. Dat geldt natuurlijk in bijzondere mate voor die cliënten die langdurig of de rest van hun leven te maken hebben met ernstige problemen in hun functioneren. Cliënten met een dwarslaesie, spina bifida, Parkinson, CVA of diabetes worden niet meer ’beter’, wel kan het niveau van hun functioneren in het dagelijks leven, mede door goede zorg, verbeteren of behouden blijven.
OPBOUW BOEK Deel I betreft de basisbegrippen, er aan gerelateerde begrippen (zoals modellen) en het gebruik van de ICF bij het beschrijven van het functioneren van cliënten en het methodisch handelen. Deel II gaat over de toepassingsmogelijkheden van de ICF toegelicht aan de hand van een groot aantal voorbeelden uit de praktijk. Ook wordt in Deel II een aantal concrete handreikingen geboden aan verschillende typen gebruikers van de ICF. In Deel III staan de ontwikkelingen met betrekking tot de ICF centraal. Classificaties zijn niet statisch; ontwikkelingen in de taal, de terminologie, moeten met een zekere regelmaat worden beoordeeld op hun relevantie voor verwerking in classificaties. Dat kan in de vorm van kleine veranderingen die de structuur van de classificatie niet aantasten (updates) en meer ingrijpende veranderingen (revisies). BESTELLINGEN De prijs van het boek bedraagt € 32, -. Voor NPi-Servicekaart abonnees: € 29,-. Bestellen is vanaf eind mei mogelijk via de NPi-Shop: www.paramedisch.org/shop/
DOELGROEP Het boek is geschreven voor paramedici en andere professionals in en buiten de gezondheidszorg met grote belangstelling voor toepassingsmogelijkheden van de ICF. Het is ook geschikt voor paramedische en andere gezondheidszorgopleidingen.
ONDERZOEK & ONTWIKKELING
3
ISSUE
NIEUWE CURSUS IN DE STEIGERS MOTORISCHE REVALIDATIE/CVA Jos Halfens 1
De nieuwe cursus ‘Motorische revalidatie/CVA’ leidt therapeuten op tot specialisten in de motorische revalidatie met kennis van de hedendaagse inzichten van de (neuro) pathofysiologie, herstel- en leertheorieën. De cursus is de eerste Post HBO-opleiding binnen de neurologie die niet uitgaat van traditionele neurologische behandelmethoden maar wel de praktische ervaring die daarmee is opgedaan een plaats geeft. De nieuwe cursus is ontwikkeld door een projectgroep bestaande uit prof. dr. A. Geurts, dr. G. Kwakkel, dr. J. Buurke en J. Halfens, in samenwerking met de docentenvereniging NDT Nederland, in verband met hun ruime ervaring in de behandeling van patiënten met centraal neurologische aandoeningen.
In het voorjaar van 2006 verstrekte ZonMw een subsidie om de resultaten van het onderzoeksconsortium ‘CVA-lopen’ te implementeren in het Post HBO-onderwijs voor (para)medici. De resultaten van deze onderzoeken hebben invloed op de prognostiek en behandeling van balans en lopen bij CVA-patiënten. Ze dragen bij aan een beter inzicht in de factoren die herstel kunnen bepalen en op welke wijze verbetering in balans en loopvaardigheid tot stand kan komen. INHOUD Alle activiteiten waarbij motoriek een rol speelt komen in de cursus aan bod. De cursus beperkt zich niet tot motorische aspecten van balans en lopen. De cursist leert rekening te houden met determinanten die de functionele prognose bepalen, alsmede met cognitieve, emotionele en gedragsmatige veranderingen, en ook persoons- en omgevingskenmerken. De cursisten worden specialisten in de motorische revalidatie met kennis van de hedendaagse inzichten van de (neuro)pathofysiologie, herstel- en leertheorieën. Ze zijn op de hoogte van de richtlijnen gebaseerd op evidence based medicine. Ze zijn in staat doelen voor de behandeling te formuleren op grond van gedegen 1
Fysiotherapeut / cursusleider, Revalidatiecentrum Hoensbroeck
ISSUE 2 - 2007
tests en observaties en houden rekening met determinanten van vaardigheidsherstel. Naast inhoudelijk geschoold worden de docenten onderwijskundig getraind in moderne leervormen onder leiding van drs. Ameike Janssen-Noordman van de Universiteit Maastricht. Actief leren staat hierbij centraal: de cursist moet eigen leerdoelen formuleren, taken en problemen leren oplossen in een voor hem relevante omgeving, leren werken in kleine onderwijsgroepen. Daardoor kan de cursist ook na de cursus zijn kennis op peil houden (life long learning). COMPETENTIES De cursus is opgebouwd in drie blokken: de kerncompetenties diagnostiek / prognostiek, behandeling en evaluatie. Aan de hand van een casus, patiëntendemonstraties en patiëntenbehandeling leert de cursist alle aspecten van de vereiste competenties beheersen. Omdat diagnostiek / prognostiek het moeilijkste blok is, onder meer vanwege de uitgebreide klinimetrische kennis die hiervoor nodig is, wordt gestart met het blok ‘Evaluatie’. In dit eerste blok wordt uitgebreid stilgestaan bij het belang van klinimetrie. De cursisten observeren, testen en evalueren patiënten in de praktijk. Dit blok duurt vier dagen inclusief een dag theorie, waarin alle aspecten van klinimetrie aan bod komen.
In het blok ‘Behandelen’ worden - op basis van een van te voren aangereikt behandelplan - de diverse behandeltechnieken geoefend, zowel zonder als met patiënten. Ook leert de cursist op basis van hedendaagse inzichten van de (neuro)pathofysiologie, herstel- en leertheorieën, de interventies aan te passen aan de individuele mogelijkheden van de patiënt. Dit blok duurt acht dagen, waarvan twee centrale theoretische dagen die gewijd zijn aan de pathofysiologie van beroerte en achterliggende mechanismen van neurologisch herstel, cognitie en theorieën over bewegingssturing. De cursus is gebaseerd op de evidentie voor fysiotherapie na een beroerte zoals verwoord in de KNGF-behandelrichtlijnen ‘beroerte’. Tijdens het laatste blok, ‘Diagnostiek en prognostiek’, leert de cursist op grond van patiëntengegevens, eigen onderzoek en klinimetrie een prognose en een behandelplan op te stellen, uit te voeren, te evalueren en af te sluiten. Ook dit blok duurt acht dagen, waarvan twee centrale theoriedagen, waarop aan bod komen: diagnostiek en prognostiek, en specifieke behandelvormen zoals cognitieve training, communicatie, slikken en eten, pijnbehandeling, spasmereductie, enz. ORGANISATIE De cursus duurt 20 contactdagen in de periode september 2007 - juni 2008. Er starten twee cursussen parallel in Utrecht: (Revalidatiecentrum de Hoogstraat) en in Hoensbroek (Revalidatiecentrum Hoensbroeck). De vijf centrale theoriedagen vinden in Arnhem (Papendal) plaats, de andere dagen op locatie. De cursist krijgt diverse thuiswerkopdrachten. Inschrijven is mogelijk bij de organisator van de cursus, het Nederlands Paramedisch Instituut.
DESKUNDIGHEIDSBEVORDERING
5
VOORTGANG Hoewel het implementatieproject officieel eind 2007 afloopt, zal de projectgroep de cursus inhoudelijk blijven ondersteunen. Dit zal in de nabije toekomst gaan onder de vlag van de Dutch Society of Neurological Rehabilitation, een zusterorganisatie van de World Federation of Neurological Rehabilitation. Door een continue inhoudelijke ondersteuning en een wisselwerking tussen theorie en praktijk blijft de cursus up-to-date.
Projectgroep en werkgroep tijdens één van de bijeenkomsten.
WAAR DE SPIEGEL STOPT, BEGINT BIOFEEDBACK Annette Booiman1 en Erik Peper2 Temperatuur- en spierspanningsbiofeedback is nuttig om de effectiviteit van oefentherapie te vergroten. De biofeedback demonstreert aan cliënt en therapeut wat er op het moment van meten gebeurt in het lichaam. De temperatuurfeedback wordt geregistreerd met een kleine glazen thermometer die de cliënt vasthoudt tussen duim en wijsvinger. De begintemperatuur wordt genoteerd nadat de cliënt de thermometer tenminste een minuut heeft vastgehouden. De spierspanning wordt gemeten met oppervlakte-elektromyografie (sEMG) met een MyotracTM (een enkel-kanaals myofeedbackapparaat), waarbij een triode-elektrode op de huid boven de spierbuik van een spier wordt geplakt. Twee voorbeelden maken duidelijk hoe de temperatuur- en spierspanningsfeedback het therapeutische leerproces bevordert. “Ik dacht dat de cliënt ontspannen was, de schouders waren laag, het hoofd stond in een goede positie en de cliënt zat recht en symmetrisch voor de spiegel. Alleen het geluid en de gele lichtjes van de MyotracTM gaven aan dat de m. trapezius descendens hypertoon was. Ik werd misleid door de, voor het oog ontspannen houding van de persoon, voor mij. De biofeedbackapparatuur gaf aan dat er meer aan de hand was.” Ervaring van een oefentherapeut Mensendieck werkend met biofeedback. 1
2
Oefentherapeut Mensendieck, Praktijk oefentherapie Mensendieck, Wormer, Nederland Experimenteel psycholoog, hoogleraar aan de San Francisco State University, San Francisco, USA
6
“Ik heb me nooit gerealiseerd dat mijn armen niet ontspannen op de tafel lagen. Ik dacht echt dat ik mijn armen rustig had neergelegd.” Reactie van een croupier na het terugzien van een sEMG-opname.
cliënt zien hoe zijn gedrag effect heeft op de spierspanning. Dit werkt extra motiverend voor de cliënt om thuis de oefeningen en adviezen in zijn eigen omgeving toe te passen. De metingen zijn een krachtig instrument om de veranderingen te zien die zorgen voor beïnvloeding van het geloof/besef van de cliënt in zijn kracht om ziekte en gezondheid te kunnen beïnvloeden. Biofeedback zorgt voor een versnelling van het bewustwordingsproces. Dit geldt in het bijzonder voor mannen, zij zijn duidelijk meer geïmponeerd door cijfers, grafieken en meetapparatuur dan vrouwen (Wilson, 2005).
VERSNELLING VAN BEWUSTWORDINGSPROCES Spierspanningsbiofeedback blijkt een krachtig instrument te zijn om het subjectieve bewustzijn van een cliënt te vergroten (Franssen, 1995). De informatie die de therapeut verkrijgt middels kijken en voelen wordt met biofeedbackinformatie aangevuld en verdiept (Schermer, Peper & Van Dixhoorn, 2005). Registratie van de spierspanning levert een objectieve meting op, die aan de cliënt het effect van het therapeutische proces demonstreert. Het laat ook aan de
TOEPASSING BIJ NEK- / SCHOUDERKLACHTEN NA EEN VAL MET EEN MOUNTAINBIKE De cliënt was een 28-jarige man met aanhoudende nek-/schouderklachten door een ongeval met zijn mountainbike. De spierspanning werd gecontroleerd met behulp van triode-elektrodes die op de linker spierbuik van de m. trapezius descendens werden geplakt. De handtemperatuur werd gemeten met een kleine handthermometer die hij in de linker hand hield (Figuur 1). De cliënt kreeg de instructie rustig
DESKUNDIGHEIDSBEVORDERING
ISSUE 2 - 2007
en ontspannen te gaan zitten. Hierna werd de beginwaarde van de handtemperatuur genoteerd. Deze was 26o Celsius. De cliënt zag er ontspannen uit, zodat men zou verwachten dat zijn handtemperatuur hoger zou zijn, bij de omgevingstemperatuur van 22o Celsius. Pas nadat de MyotracTM werd ingeschakeld, werd duidelijk dat de m. trapezius heel hypertoon was. Bij het horen van het geluid van de MyotracTM realiseerde de cliënt zich dat hij helemaal niet zo ontspannen was als hij dacht. Met behulp van de biofeedbackapparatuur verminderde de cliënt door middel van aandacht en ontspanning de spieractiviteit van het laatste gele lichtje (>50 µV) naar het rechter groene lichtje (ongeveer 2,5 µV). De cliënt ontspande zijn spieren in de nek/schouderregio (m. trapezius descendens) op geleide van de myofeedback. Terwijl de man ontspannen in de stoel zat, nam de temperatuur van de hand toe van 26o Celsius naar 33o Celsius. Daarna deed hij enkele actieve ontspanningsoefeningen voor de nek- en schoudermusculatuur en nam de handtemperatuur verder toe tot 36o Celsius (Figuur 2). De persoon realiseerde zich dat hij zelf in staat was de spierspanning te veranderen en onder controle te krijgen. Het zien veranderen van de lichtjes van geel naar groen was voor hem een keerpunt in de therapie. De toename van de handtemperatuur gaven hem inzicht in het belang van ontspanning en oefening. Hij werd zich bewust van de invloed die spanning in de spieren
Figuur 1. De cliënt houdt een handthermometer vast en op de m. trapezius descendens is een triode-elektrode geplaatst voor sEMG-registratie.
heeft op de doorbloeding van de armen. Hierdoor werd hij gemotiveerd om de oefeningen niet alleen in de behandelruimte uit te voeren. Het toepassen van de oefeningen en het inlassen van ontspanningsmomenten op zijn werk en tijdens het sporten werden nu belangrijk door hem gevonden. Hij WIST nu dat ontspanning en oefening voor een duidelijk verschil zorgden. De cliënt past de oefeningen regelmatig toe in zijn dagelijkse leven. Hij let op zijn (werk)houding en neemt vaker korte rustpauzes (micropauzes). De tonus van de m. trapezius descendens en andere nek/schouderspieren is genormaliseerd, de stand van de wervelkolom is verbeterd en de patiënt is klachtenvrij. Hij heeft geleerd actief aan zijn gezondheid te werken en deze te onderhouden. Anderzijds was de therapeut ver-
Figuur 2. Veranderingen in de handtemperatuur na ontspanning van de nek/schouder met behulp van sEMG en oefeningen.
ISSUE 2 - 2007
baasd over de constatering dat de cliënt een zo hoge spanning in zijn spieren had, die voor de therapeut nauwelijks waar te nemen was. Zij realiseerde zich dat zij regelmatig was misleid door een ogenschijnlijk ontspannen houding, temeer doordat de cliënt ook nog vertelde dat hij zich ontspannen voelde. Toch weet men als therapeut dat cliënten langdurig bestaande spierspanningen vaak slecht waarnemen. De sEMG-feedback brengt dit nauwkeurig in beeld en de verkregen informatie is een goede aanvulling op de feedback die men via de spiegel en van de cliënt krijgt. TOEPASSING BIJ ‘KANS’ BIJ EEN CROUPIER Eenzelfde proces ziet men bij cliënten met KANS (voorheen RSI). Werknemers zijn zich bijna nooit bewust van de spanning in de mm. extensoren, m. deltoïdeus of de m. trapezius descendens als zij gegevens invoeren, bij het muizen of zelfs bij het rusten van de handen op het toetsenbord, de muis of de tafel (Peper et al, 2003). Van een soortgelijke spanning is sprake bij professionele croupiers die in het casino werken aan de pokertafels. Nek-, schouder- en armklachten, maar ook hoofdpijn, rugpijn en uitputting zijn veel voorkomende klachten bij dit werk. De croupiers moeten hun handen op de tafel houden, terwijl ze de kaarten delen, de fiches verzamelen of wachten op de inzetten van de spelers.
DESKUNDIGHEIDSBEVORDERING
7
Figuur 3. EMG-opnames van de onderarmextensoren (bovenste lijn), de rechter m. scalenus en de linker m. trapezius descendens (onderste lijn). Het neerleggen van de handen op de kaarttafel (nummer 1) zorgt al voor een toename van het sEMG-signaal in de schoudergordel. De spierspanning keert niet terug naar het beginniveau na het delen van de kaarten (nummer 2) of na het losschudden van de schouders (nummer 3).
Al die tijd zijn de croupiers zeer alert en zich er totaal niet van bewust dat zij oppervlakkig ademen met gespannen schouders, zoals te zien is in Figuur 3. De croupier was er zeker van dat haar schouders en nek ontspannen waren toen zij haar handen op de kaarttafel neerlegde. Naar haar idee was dit zowel voor als na het delen van de kaarten het geval. Door middel van de sEMG-demonstratie ontdekte ze dat ze haar schouders gespannen en strak hield. Het is dan ook niet verwonderlijk dat zij chronische nek-/schouderklachten had. Alleen door de sEMG-demonstratie was ze overtuigd geraakt van de continue spanning in haar spieren, en van het belang om deze te verminderen door micropauzes en door het onderzoeken van de mogelijkheden om haar nek-/schouder- en armspieren te ontspannen tussen het delen van de kaarten door, bij het wachten voor het inzetten en voordat ze de fiches verzamelde. Ze oefende zowel de micropauzes als het achterwaarts rollen met de schoudertoppen. Tot haar verbazing verminderden haar nek-/ schouderklachten aanzienlijk en was zij aan het einde van de dag veel minder vermoeid.
sche feedback, die niet direct zichtbaar of voelbaar is voor cliënt noch therapeut. Dit is een krachtige stimulans voor de cliënt om thuis en op het werk te oefenen. Het helpt hem in te zien, dat hij zelf veranderingen teweeg kan brengen en dat deze een duidelijk voordeel hebben, zoals een afname van de hypertonie en afname van pijnklachten. De feedback geeft via cijfers meetwaarden te zien aan zowel de cliënt als de therapeut. Dit maakt het effect van oefeningen en therapie inzichtelijker en meetbaar, doordat het verborgene (deels) zichtbaar wordt. REFERENTIES -
-
-
-
BESPREKING Bovenstaande voorbeelden tonen de mogelijkheden van fysiologi-
8
Franssen, J.L.M. (1995). Handboek Oppervlakte-elektromyografie. Utrecht, The Netherlands: De Tijdstroom BV. Peper, E., Wilson, V.S., Gibney, K.H., Huber, K., Harvey, R. & Shumay, D. (2003). The Integration of Electromyography (sEMG) at the Workstation: Assessment, Treatment and Prevention of Repetitive Strain Injury (RSI). Applied Psychophysiology and Biofeedback. 28 (2), 167-182. Schermer, M., Peper, E. & van Dixhoorn, J. (2005). De klinische toepassing van biofeedback binnen de fysiotherapie. In: Dijkstra, P.U., Van Burken, P., Marinus, J., Nijs, J. & Van Wilgen, C.P. (eds). Jaarboek Fysiotherapie/Kinesitherapie. Houten, The Netherlands: Bohn Stafleu Van Loghum. 187-200. Wilson, V.S. (2005). Stress management for professionals. Presentation at the 9th Annual Meeting of the Biofeedback Foundation of Europe. Hasselt, Belgium.
DESKUNDIGHEIDSBEVORDERING
NIEUWE CURSUS VOOR OEFENTHERAPEUTEN ‘WAAR DE SPIEGEL STOPT, BEGINT BIOFEEDBACK’ Op maandagmiddag en -avond 18 juni en dinsdag 19 juni 2007 organiseert het NPi de nieuwe cursus ‘Waar de spiegel stopt, begint biofeedback’ (cursusnummer 710281) voor oefentherapeuten Cesar en Mensendieck in Hotel en Congrescentrum Papendal te Arnhem. Deze cursus wordt verzorgd door prof.dr. Erik Peper en Annette Booiman. De kosten voor deze cursus bedragen € 333,- inclusief koffie, thee, diner, lunch en cursusmateriaal respectievelijk € 299,- voor NPiServicekaart-abonnees. Voor nadere informatie: zie de cursuspagina voor oefentherapeuten op www.paramedisch.org. Inschrijving is mogelijk via het online inschrijfformulier.
ISSUE 2 - 2007
ISSUE
CURSUS ‘MOBILIZING AWARENESS®’ Nieuwe, verfrissende invalshoek voor fysio- en oefentherapeuten Vincent Boon1
De cursus ‘Mobilizing Awareness®: sensomotorische reëducatie’, van de in Amerika werkzame Nederlandse fysiotherapeut Servaas Mes, biedt een volstrekt verfrissende invalshoek voor het werkveld van zowel de fysiotherapeut als de oefentherapeut Cesar c.q. Mensendieck. Centraal staan de verdieping van het bewustzijn van het eigen lichaam en het verkrijgen van meer inzicht in de eigen sensomotorische mogelijkheden, om van daaruit zelf nieuwe praktische vaardigheden te ontwikkelen en de methode te integreren in de eigen werkzaamheden.
De naam ‘Mobilizing Awareness®‘ had niet beter gekozen kunnen worden: het lichaamsbewustzijn neemt merkbaar toe en omgekeerd word je daar weer soepeler en meer ontspannen van. Deze body-mind methode vormt een krachtig hulpmiddel tegen spanningen, blokkades en pijn en is bij uitstek geschikt om - waar mogelijk - habituele patronen en functieverlies door vastzittende compensaties en adaptaties te doorbreken. In het theoretische deel wordt onder meer ingegaan op causale verbanden met betrekking tot deze disfuncties. Het overgrote deel van de cursus is praktijkgericht en bestaat uit het zelf beoefenen van bewegingsvormen ter bewustwording van de organische, natuurlijke bewegingspatronen die ieder van ons als kind heeft ontwikkeld, maar die wij als het ware geheel of gedeeltelijk ‘vergeten’ zijn. Ook wordt veel aandacht besteed aan hands-on technieken om op lokaal niveau (gewrichten, spieren) therapeutisch te werken. Dit alles onder de bezielende leiding van Servaas Mes, grondlegger van de methode.
1
Fysiotherapeut, deelnemer aan de eerste cursus ‘Mobilizing Awareness®: sensomotorische reëducatie’ in september 2006 en oprichter van de werkgroep Mobilizing Awareness®
ISSUE 2 - 2007
De eerste cursus in september 2006 is met bijzonder veel enthousiasme ontvangen. Uit die cursus is een actieve werkgroep (10 leden) ontstaan. Eens in de zes weken komt deze groep bij elkaar om zelf oefenstof door te nemen en van gedachten te wisselen over ieders ervaringen bij de implementatie van de methode in de praktijk. Van de circa 30 cursisten wil het merendeel op de hoogte blijven van de ontwikkelingen van ‘Mobilizing Awareness®‘ in Nederland. Er is een weblog geopend om praktische en interessante informatie uit te kunnen wisselen. In de werkgroep is ook het thema-IOF ‘Awareness’ van start gegaan, zodat de Nederlandse fysiotherapeuten uit deze groep registratiepunten kunnen verwerven door deelname aan dit IOF. Bezig zijn met Mobilizing Aware-
ness® is als een avontuurlijke reis. De reis zelf is het doel. Als je openminded bent of de sleur van het alledaagse eens wilt doorbreken is deze zéér ontspannende cursus ‘not-to-be-missed’! Er gaat een nieuwe, verrassende wereld voor je open. CURSUS VAN 20-22 SEPTEMBER 2007 De eerstvolgende cursus ’Mobilizing Awareness®: sensomotorische reëducatie’ (nr. 702371) vindt plaats op donderdagmiddag en -avond 20, vrijdag 21 en zaterdag 22 september 2007 in Hotel en Congrescentrum Papendal te Arnhem. Voor nadere informatie zie de cursuspagina’s voor fysiotherapeuten en oefentherapeuten op www.paramedisch.org. Deze cursus is bedoeld als introductie in de methode Mobilizing Awareness®. Bij voldoende animo wordt er eind september 2007 een vervolgcursus georganiseerd. Voor nadere informatie kan contact worden opgenomen met cursuscoördinator Michael Schermer (
[email protected]).
Cursusleider Servaas Mes demonstreert een hands-on techniek
DESKUNDIGHEIDSBEVORDERING
9
ISSUE
BASISCURSUS ‘HANDREVALIDATIE’ Impressie van een cursist
Dit voorjaar heb ik de driedaagse basiscursus ‘Handrevalidatie’ van het Nederlands Paramedisch Instituut (NPi) gevolgd. De eerste dag was in het UMC te Utrecht, de andere twee in Hotel en Congrescentrum Papendal te Arnhem. Behalve informatie over de inhoud van de cursus geef ik mijn ervaringen.
Van de cursisten werd verwacht dat zij via thuisstudie hun anatomische kennis hadden opgefrist. Dag een stond ’s morgens in het teken van de functionele anatomie van de hand. De complexe anatomie van de hand werd gepresenteerd tot een begrijpelijk geheel. De middag bestond uit een anatomische workshop in de snijzaal van het UMC. Het kunnen zien en aanraken van structuren heeft voor mij veel dingen verduidelijkt. Het meest was ik onder de indruk van de zeer beperkte ruimte in de carpale tunnel. Dag twee en drie stonden in het teken van onderzoek en behandeling van handletsels. Specifieke tests, zoals sensibiliteitstests, krachttests door middel van dynamometrie en specifieke handfunctietests werden onder de aandacht gebracht. Een plastisch chirurg gaf een inleiding over de behandeling van handletsels door een plastisch chirurg. De onderwerpen wondheling en collageensynthese kwamen eveneens aan de orde; dit zijn belangrijke aspecten bij de nabehandeling van onder andere peesletsels. ERVARINGEN Ik ben heel erg te spreken over de aanpak van deze basiscursus. De laatste anderhalf jaar behandel ik regelmatig revalidanten met handletsel. Maar voor mijn gevoel miste ik toch enige theoretische achtergrond. De momenten in de snijzaal vond ik bijzonder leerzaam. Hoe mooi een anatomische atlas er ook uitziet, in de praktijk is het echt an1
Ergotherapeut Revalidatiecentrum Groot Klimmendaal te Arnhem
10
ders. Door bepaalde structuren in de onderarm en hand te zien, werden problemen van mijn patiënten direct wat duidelijker. Het was nuttig om de verschillende onderzoeken die mogelijk zijn af te nemen bij een medecursist. Opvallend was dat de deelnemers de tests op verschillende manieren deden en ook in de tijdstippen waarop verschilden zij. Er werd aangegeven dat het van belang is om binnen een centrum op dezelfde manier de onderzoeksgegevens te registreren. Het onderdeel ‘Chirurgische behandeling van buig- en strekpeesletsel’ heeft voor mij veel verduidelijkt. Na de cursus ben ik met andere ogen de operatieverslagen gaan lezen. Bij onduidelijkheden niet zomaar doorgaan, maar goed informeren wat er tijdens de operatie gedaan is. Het was bijzonder om te horen hoe de verschillende hechttechnieken van invloed kunnen zijn op de nabehandeling door paramedici. De wat nieuwere hechttechnieken maken het mogelijk om al heel snel actief te gaan oefenen. Ik ben van mening dat hierbij wel een hele goede instructie van de patiënt noodzakelijk is. Therapietrouw is hierbij een belangrijk woord. Wanneer een patiënt hier moeite mee heeft kan soms beter gekozen worden voor een wat conservatievere nabehandeling. Voor ons als therapeuten is het belangrijk om goed te kijken hoe iemand met zijn handletsel omgaat en daar het behandelbeleid op aan te passen. Deze cursus heeft mij meer kennis gegeven die ik direct kan gebruiken tijdens mijn werkzaamheden als
DESKUNDIGHEIDSBEVORDERING
Sandra Lageschaar 1
ergotherapeut met handpatiënten. Problemen die mensen tegenkomen herken ik nu eerder; ik snap de opbouw van protocollen ook beter. Maar wat ik misschien nog wel het belangrijkste vind, is dat ik mijn patiënten beter kan uitleggen waarom ze dingen niet mogen doen of juist wel moeten doen. Ik kan deze cursus aanraden aan ergotherapeuten werkzaam met handletsels. Het NPi biedt ook vervolgcursussen aan zoals ‘De reumatische hand’, ‘De orthopedische hand’ en ‘De neurologische hand’. INFO OVER BASISCURSUS HANDREVALIDATIE Data Zaterdag 22 september 2007 (snijzaaldag), vrijdag 5 (inclusief avondprogramma) en zaterdag 6 oktober 2007 Plaats Zaterdag 22 september 2007: Universiteitscentrum ‘De Uithof’, gebouw ‘Stratenum’ te Utrecht; vrijdag 5 en zaterdag 6 oktober 2007: Hotel en Congrescentrum Papendal te Arnhem Kosten € 610,- inclusief koffie, thee, lunches, avondmaaltijd op vrijdag 5 oktober 2007 en cursusmateriaal, resp. € 555,- voor NPi-Servicekaart-abonnees.
MEER INFORMATIE Zie www.paramedisch.org onder ‘Cursussen’
ISSUE 2 - 2007
ISSUE
Boekrecensie ‘PATRONEN IN PROFIELEN; EEN VISIE OP FYSIOTHERAPEUTISCH SCREENEN IN HET KADER VAN DIRECTE TOEGANKELIJKHEID’ Lennard Voogt MSc.1
‘Patronen in profielen’ is een belangwekkend en uitdagend boek. Het gaat over de vraag hoe het fysiotherapeutisch screeningsproces in de spreekkamer verloopt (of zou moeten verlopen). Dit screeningsproces, zo stellen de auteurs in het voorwoord, kent niet alleen een technische, maar ook een relationele of esthetische kant. Het uitdagende van dit boek zit met name in de praktische uitwerking van deze stelling. Het screenen veronderstelt dan interpretaties van de fysiotherapeut op het niveau van aanwezige aandoeningen (de patronen), en tegelijkertijd op het niveau van de persoonlijke leefwereld (in profielen).
Titel: Patronen in Profielen Auteurs: L.H.A. Hagenaars, J.M. Bos Aantal pagina’s: 130 Uitgave van: Nederlands Paramedisch Instituut, 2006, Amersfoort ISBN 10: 90-76986-42-8 Prijs: € 19,50 resp. € 17,50 voor NPi-Servicekaart-abonnees Deze opvatting over wat hulpverlenen is werd eerder door de auteurs met name theoretisch uitgewerkt en beschreven in het boek ‘Over de Kunst van Hulpverlenen’ (Hagenaars & Bos 2006) en kan ook internationaal worden teruggevonden (zie voor voorbeelden onder andere Brody 2003, Cassell 2004 en Polkinghorne 2004). Voor zover ik kan overzien is dit boek echter de eerste praktische vertaling van dit uitgangspunt in het Nederlandse taalgebied. ‘Patronen in Profielen’ is opgebouwd uit vier hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk worden twee fysiotherapeuten voorgesteld die in de volgende hoofdstukken een hoofdrol spelen. In deze hoofdstukken worden namelijk screeningsprocessen beschreven zoals deze in de spreekkamerwerkelijkheid vorm en inhoud krijgen. Zo ontmoeten de twee fysiotherapeuten in hoofdstuk II t/m IV mensen met een gezondheidsprobleem en wordt beschreven op welke manier 1
Fysiotherapeut
(Met toestemming overgenomen uit het Tijdschrift Manuele Therapie, nummer 1, 2007)
ISSUE 2 - 2007
zij naar deze problemen kijken en welke afwegingen zij hierbij maken. In Hoofdstuk II betreft het specifiek mensen met klachten over hun lage-rug, in Hoofdstuk III mensen met klachten over hun nek en hoofd en in Hoofdstuk IV mensen met klachten over hun schouder. De lezer krijgt in deze hoofdstukken een mooi en helder inzicht in de wijze waarop de fysiotherapeuten vanuit een complex, doorleefd, gezondheidsprobleem systematisch toewerken naar (zowel technisch als esthetisch) gefundeerde conclusies. Dit boek is naar mijn mening op tenminste twee niveaus belangwekkend. In de eerste plaats omdat het kennis bevat over de patronen van aandoeningen die al dan niet in aanmerking komen voor fysiotherapeutische hulp. Op dit niveau kan de lezer leren welke aandoeningen in de spreekkamer voorkomen, hoe deze in een differentiaaldiagnostisch proces van elkaar kunnen worden onderscheiden en wat dit betekent voor de indicatiestelling fysiotherapie. Deze ‘technische’ kant van de screening is om voor de hand liggende redenen belangrijk en krijgt dan ook veel aandacht. Door de gehanteerde vorm wordt tevens duidelijk dat een patroon niet zozeer een theoretisch lijstje van symptomen en tekens is, maar pas ‘vorm’ krijgt in een door de patiënt verteld verhaal. Het is in dit verhaal dat symptomen en tekens een be-
tekenis krijgen die door de fysiotherapeut op waarde moeten worden geschat. In de tweede plaats is het boek belangwekkend, omdat de auteurs het niet bij deze techniek laten, maar krachtig stellen dat screenen naast een technische vaardigheid ook een esthetische vaardigheid veronderstelt. Screenen is vanuit deze visie niet alleen het zoeken van ‘rode vlaggen’, maar bevat tevens het zoeken en interpreteren van de betekenis van het gezondheidsprobleem in het leven van de mens zelf. Gezondheid is niet alleen de afwezigheid van aandoeningen, maar moet worden opgevat als het kunnen bewaren van een dynamisch evenwicht tussen verschillende stabiliserende en destabiliserende krachten. Dit evenwicht is in de beschreven gezondheidsproblemen verstoord geraakt. De precieze aard van de verstoring is in de beschrijvingen vaak meervoudig en soms uiterst complex. Om iets van de complexiteit en meervoudigheid inzichtelijk te maken hebben de auteurs naast de betoogvorm ook voor een ander, meer esthetisch stijlmiddel gekozen. Aan het eind van het screeningsproces, als de fysiotherapeut tot een
DESKUNDIGHEIDSBEVORDERING
11
rationeel gefundeerde conclusie is gekomen, wordt het gezondheidsprobleem nog eens beschreven in een gedichtvorm. Hierdoor lukt het inderdaad om de complexiteit van menselijke gezondheid op een andere, rijkere manier inzichtelijk te maken. TOT SLOT ‘Patronen in Profielen’ is naast een praktische uitwerking van het screeningsproces een welkome en noodzakelijke bijdrage aan de discussie over de aard van de fysiotherapeutische praktijk. Deze discussie wordt naar mijn mening nog te weinig, of te eenzijdig gevoerd. Met name de precieze relatie tussen wetenschap en prak-
tijk wordt nog nauwelijks opgepakt. Ik hoop dat de expliciete opvatting van Leo Hagenaars en John Bos, die nu zowel theoretisch als praktisch is uitgewerkt, een rol kan spelen in deze discussie. Mensen die daarnaast geïnteresseerd zijn in een praktische uitwerking van de opvatting dat fysiotherapie niet alleen een techniek, maar ook een kunst is, beveel ik dit boek van harte aan. Deze uitgave is te bestellen via de NPi-Shop: www.paramedisch.org/shop
NPi-CURSUSSEN OVER DE ‘LAGE-RUG’: WELKE CURSUS GAAT WAAR OVER? Het NPi-scholingsprogramma omvat onder meer vijf verschillende cursussen over de ‘lage-rug’. Behalve de twee cursussen ‘Aspecifieke’ en ‘Specifieke rugklachten’ gaat het om ‘Rugklachten en bekkenpijn’, ‘Patroonherkenning lage-rug’, en ‘Lumbosacrale patronen’. De inhoud van de verschillende cursussen wordt hierna toegelicht om de keuze voor het volgen van een of meer van deze cursussen te vergemakkelijken. Het is de laatste jaren gebruikelijk om te spreken over specifieke en aspecifieke klachten. Zeker bij lage-rugklachten is dit onderscheid min of meer ingeburgerd, maar men spreekt ook over aspecifieke nekklachten en aspecifieke elleboogklachten. Specifieke lage-rugklachten worden gedefinieerd als klachten over de rug die kunnen worden toegeschreven aan de aanwezigheid van een specifiek pathofysiologisch mechanisme (aandoening) en/of aan stoornissen in de anatomische eigenschappen van de wervelkolom. Voorbeelden van specifieke lagerugklachten zijn: compressie van een zenuwwortel (radiculopathie), spondylolisthesis, spinaalkanaalstenose, trauma (fractuur), infectie, osteoporose, viscerale afwijking, 1
inflammatoire aandoening (bijv. M. Bechterew), tumor of metastase. Tekens en symptomen die op deze aandoeningen wijzen worden, indien de medische diagnosticering (nog) niet heeft plaatsgevonden, ‘rode vlaggen’ genoemd. Aspecifieke lage-rugklachten worden gedefinieerd als klachten over de rug die niet in voldoende mate kunnen worden toegeschreven aan de aanwezigheid van een specifiek pathofysiologisch mechanisme (aandoening) en/of aan stoornissen in de anatomische eigenschappen van de wervelkolom. Deze klachten kunnen evenwel gepaard gaan met de aanwezigheid van stoornissen in het functioneren van de lage-rug. Bij ongeveer 90% van de patiënten met klachten over de lage-rug is er sprake van aspecifieke lage-rugklachten.
Fysiotherapeut, cursuscoördinator
12
DESKUNDIGHEIDSBEVORDERING
LITERATUUR Brody H. Stories of sickness (2nd ed.). New York: Oxford University Press, 2003. Cassell E. The nature of suffering and the goal of medicine (2nd. ed.). New York: Oxford University Press, 2004. Hagenaars LHA & Bos JM. Over de Kunst van Hulpverlenen. Het meerdimensionale belasting-belastbaarheidsmodel: een vakfilosofisch model voor een menswaardige gezondheidszorg. Amersfoort: Nederlands Paramedisch Instituut, 2006. Hagenaars LHA & Bos JM. Patronen in Profielen. Een visie op fysiotherapeutisch screenen in het kader van directe toegankelijkheid. Amersfoort: Nederlands Paramedisch Instituut, 2006.
Michael Schermer1 In het beloop van rugklachten spelen biopsychosociale factoren een rol. Als biomedische factoren worden bijvoorbeeld gezien: verminderde mobiliteit, verminderde coördinatie en verminderde spierkracht. Als psychische factoren worden gezien: irreële cognities van de patiënt met betrekking tot de aandoening (specifieke cognities), maar ook opvattingen over pijn in het algemeen (algemene cognities). Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een algemene opvatting dat pijn je informeert over schade en beschadiging en dat je dus pijn moet vermijden om ‘het’ niet erger te maken. Als sociale factoren gelden de steun vanuit de omgeving en de werksituatie. De psychische en sociale factoren die het beloop van het gezondheidsprobleem negatief beïnvloeden, of waarvan je op grond van externe evidentie mag verwachten dat zij het beloop negatief zullen beïnvloeden, worden ‘gele vlaggen’ genoemd. Bij patiënten met aspecifieke pijnklachten over de lage-rug spelen in het beloop over het algemeen naast psychosociale factoren ook lichamelijke factoren een rol. In het
ISSUE 2 - 2007
diagnostische proces wordt daarom vooral gelet op het onderlinge verband tussen de stoornissen in fysiologische functies, de beperkingen in activiteiten, de problemen bij de sociale participatie, de persoonlijke factoren en de omgevingsfactoren. Men spreekt in dit verband wel van een proportioneel dan wel disproportioneel verband. In tal van (inter)nationale richtlijnen wordt de duur van de periode van klachten over de lage-rug op dezelfde wijze ingedeeld. Zo spreekt men van een periode van 0 tot 6 weken, een periode van 7 tot 12 weken en een periode van 12 weken en langer. Naarmate de klachten langer duren, kan er op den duur sprake zijn van ‘chronisch pijngedrag’, maar bij een periode met rugpijn van langer dan 12 weken is ook een situatie mogelijk met een door de betrokkene gecontroleerd evenwicht; de rugpijn leidt niet of niet meer tot klachten en de betrokkene is in staat naar eigen tevredenheid te functioneren. DE CURSUSSEN Ook in het cursusaanbod van het NPi wordt onderscheid gemaakt tussen specifieke en aspecifieke klachten over de lage-rug. Aspecifieke lage-rugklachten In de cursus over aspecifieke lage-rugklachten wordt de indeling gehanteerd van de duur van de klachtenperiode zoals hierboven beschreven. Zo komen in deze cursus rugklachten aan de orde met een relatief korte klachtenperiode. Naast de stoornissen in fysiologische functies krijgen ook de ‘gele vlaggen’ een belangrijke plaats, zowel in diagnostische als in therapeutische zin. De eerstvolgende cursus ‘Aspecifieke lage-rugklachten’ vindt plaats in het voorjaar van 2008. Specifieke lage-rugklachten In deze cursus staan uiteraard de aandoeningen van de lendenwervelkolom centraal, voor zover deze in verband kunnen worden gezien met de klachten over lage-rugpijn. De verschillende aandoeningen worden volgens een vast stramien
ISSUE 2 - 2007
belicht: diagnostiek, differentiaaldiagnostiek, medisch-beeldvormend onderzoek, medische behandeling, operatietechnieken, postoperatieve revalidatie, indicatiestelling ‘fysiotherapie’ en de fysiotherapeutische behandelstrategie. De eerstvolgende cursus ‘Specifieke lage-rugklachten’ vindt plaats in het najaar van 2008. Rugklachten en bekkenpijn In deze cursus worden de laatste inzichten uit functioneel-anatomisch onderzoek betreffende de geïntegreerde functie van het bekken, het SI-gewricht en de wervelkolom besproken en de therapeutische consequenties daarvan. De doelgroep zijn de patiënten met (langdurige) lage-rugklachten en bekkenpijn. De cursus ‘Rugklachten en bekkenpijn’ is door het Spine & Joint Centre (SJC) ontwikkeld en is gebaseerd op een groot aantal internationale publicaties (o.a. in Spine). Tevens was het SJC als Nederlands revalidatiecentrum betrokken bij de ontwikkeling van een evidence based richtlijn voor acute en chronische rug- en bekkenpijn in Europees verband. In deze cursus worden de laatste inzichten belicht zoals deze naar voren komen in de wereldcongressen over ‘low back & pelvic pain’. De eerstvolgende cursus ‘Rugklachten en bekkenpijn’ (nr. 700682) vindt plaats op zaterdag 6 oktober, vrijdag 19 oktober, zaterdag 20 oktober, zaterdag 27 oktober en zaterdag 8 december 2007. Patroonherkenning: lage-rug In deze eendaagse cursus staat de screening van cliënten met klachten over de lage-rug, die zich rechtstreeks bij de fysiotherapeut melden (DTF), centraal. De deelnemers worden getraind in het herkennen van ‘pluis’- en ‘niet pluis’-patronen betreffende de lage-rug. Cursusleider en docent Leo Hagenaars helpt bij het vormgeven van het screenen: welke vragen zijn in dit kader relevant en wat is in dit kader zinvol lichamelijk onderzoek? In korte tijd worden veel patronen aan de orde gesteld. De deelnemers beslissen of verder fysiotherapeutisch onder-
zoek geïndiceerd is en benoemen hun argumenten. Ook is er ruimte voor de inbreng van eigen praktijkervaringen. Naast de klinische expertise van de deelnemers zelf en van de docent vormt de externe evidentie uit de literatuur het toetsinstrument voor de genomen beslissingen. Na afloop van deze cursus is de deelnemer in staat om diverse ‘pluis’- en ‘niet pluis’-patronen (met en zonder rode vlaggen) betreffende de lage-rug te herkennen en vast te stellen door een gericht vraaggesprek en eventuele aanvullende lichamelijke tests. De eerstvolgende cursus ‘Patroonherkenning: lage-rug’ (nr. 702741) vindt plaats op zaterdag 15 december 2007. Lumbosacrale patronen In deze nieuwe cursus vormen diverse profielen van cliënten met ‘lumbale en lumbosacrale pijnsyndromen’ het vertrekpunt. Vanuit deze cliëntprofielen worden klinische redeneringen toegepast uit zowel de screeningsfase, als uit de diagnostische en therapeutische fase. Alle elementen van de biopsychosociale benaderingswijze komen aan bod, zowel de biomedisch-procedurele als de persoonlijk-narratieve. Er wordt gewerkt met interactieve werkvormen en open gespreksvormen. In overleg worden ook die sensomotorische vaardigheden geoefend waaraan bij de deelnemers behoefte is. De eerste cursus ‘Lumbosacrale patronen’ (nr. 700971) vindt plaats op vrijdag 7 en zaterdag 8 december 2007. Als u ook van plan bent om de cursus ‘Aspecifieke lage-rugklachten’ te volgen, is het aan te raden om deze eerst te volgen en daarna de cursus ‘Lumbosacrale patronen’.
Voor nadere informatie over de bovengenoemde cursussen zie de cursuspagina voor fysiotherapeuten op www.paramedisch.org
DESKUNDIGHEIDSBEVORDERING
13
ISSUE
ONDERZOEK IN DE EIGEN PRAKTIJK N = 1 design
In het decembernummer 2006 van het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde pleit prof.dr. J.P. VandenBroucke (1) voor meer aandacht voor de n = 1 trial. Hij noemt het zelfs de meest ideale onderzoeksopzet: “In de wereld van de evidence based geneeskunde is herhaaldelijk geschreven dat dit de ultieme bewijsvoering is voor de individuele patiënt”.
Voor de paramedische disciplines is het n=1 design een belangrijke en haalbare onderzoeksopzet. In de cursus Scholing in Wetenschap II van het NPi doen alle cursisten een n = 1 trial. Het is een haalbare manier van onderzoek doen in de eigen praktijk en een goede leerschool in het uitvoeren van effectonderzoek. Ter illustratie is hierna de samenvatting van een quasi experimentele case study opgenomen. Spijker M, Vossen HPLM, Zondervan RCJ. Een doorbraak in de CRPS-1 behandeling of kwakzalverij? Een case report. Nederlands Tijdschrift voor Pijn en Pijnbestrijding 2006; 25 (27): 6-8. Een aantal artsen en fysiotherapeuten uit Hoogeveen e.o. heeft de behandelmethode van mevrouw Shinka uit Macedonië (2) naar Nederland gehaald en in gewijzigde vorm toepasbaar gemaakt voor Nederland. Meerdere ziekenhuizen en revalidatiecentra hebben de methode overgenomen. In deze case study beschrijven de auteurs de behandeling van een 54-jarige vrouw met Complex Regionaal Pijn Syndroom type I (CRPS1) van de onderste extremiteiten met de aangepaste Shinka-methode. De CRPS-1 is bij patiënte ontstaan na een enkeldistorsie links en een teenfractuur rechts. Zij heeft een jaar na de diagnose CRPS-1 nog steeds klachten, die verergeren na belasten. De nieuwe behandelmethode wijkt af van het huidige be1
Senior vakreferent NPi
14
leid volgens de CBO-consensusrichtlijn (2006) waarin staat dat de behandeling geen pijn mag doen. Een manueel therapeut mobiliseert de in beweging beperkte gewrichten met manipulaties. Daarnaast is de behandeling gericht op het verbeteren van het looppatroon (voet goed afwikkelen en symmetrisch lopen) en zijn huiswerkoefeningen meegegeven. In totaal is de patiënt zes keer behandeld met een frequentie van een keer per week. Drie meetmomenten: op T0 voor de behandeling, T1 na de zesde behandeling en T2 drie maanden na de laatste behandeling. Afgenomen zijn de VAS en de 10m. looptest. RESULTAAT Op T1 kan de patiënt volledig normaal lopen (comfortabele loopsnelheid van 11,88sec/10m (3km/uur)op T0 naar 7,45sec/10m (4,8km/uur) en de pijnklachten (VAS) zijn verminderd (van 75mm naar 50mm). Bij de controle na drie maanden is patiënte geheel pijnvrij (VAS = 0mm). Comfortabele loopsnelheid van 7,45sec/10m naar 7,20sec/ 10m (5km/uur). CONCLUSIE Deze functionele aanpak is effectief bij deze patiënte met CRPS-1. Het betreft een single case onderzoek dat wil zeggen dat de resultaten niet generaliseerbaar zijn. Meer gecontroleerd effectonderzoek naar de effecten van de behandeling is gewenst, zeker ook omdat de Vereniging tegen de Kwakzalverij een kritische kanttekening plaatste bij het eerste artikel over deze behandelmethode (3).
DOCUMENTAIRE INFORMATIE
Sylvia van den Heuvel 1
DISCUSSIE De toepassing is veelbelovend vooral omdat er zich geen complicaties hebben voorgedaan, de patiënte verbeterde en conventionele behandelingen maar zeer beperkt effectief zijn. De vraag is of de effecten zijn toe te schrijven aan de manuele therapie, aan het niet-pijncontingent behandelen of aan psychologische effecten. De opvatting dat de dystrofie verergert door functioneel belasten en manipulaties wordt hiermee tegengesproken. LITERATUUR 1
Vandenbroucke JP. De N=I trial, de meest ideale onderzoeksopzet, die te weinig wordt gebruikt. Ned Tijdschr Geneeskd 2006;150 (51):2794-99
2
Ek JW, Gijn JC van. Een wonderbaarlijke genezing, Macedonische therapie succesvol bij posttraumatische dystrofie. Medisch Contact 2004;59 (11):401403. Voor artikel en filmpje: zie HYPERLINK “http://medischcontact.artsennet. nl/content/dossiers/163639972/64182/ AMGATE_6059_138_TICH_R1303811 098835956/” http://medischcontact.artsennet.nl/content/dossiers/163639972/64182/AMGATE_6059_138_TICH_R13038110 98835956/
3
Mevrouw Shinka of: Medisch Contact worstelt met zijn geweten / CNM Renckens HYPERLINK “http://www. kwakzalverij.nl/php/display/ap/365/2” http://www.kwakzalverij.nl/php/display/ ap/365/2
ISSUE 2 - 2007
ISSUE
ENIGE PARAMEDISCHE BIBLIOTHEEK IN NEDERLAND GESLOTEN Frans de Meijer1, Sylvia van den Heuvel2 en Ria Wams3
De bibliotheek van het Nederlands Paramedisch Instituut is definitief dichtgegaan per 1 mei jongstleden. De databank DocOnline blijft in 2007 nog ‘in de lucht’. De noodzaak tot sluiting van het bibliotheekgedeelte heeft als oorzaak de beëindiging van de NPi-subsidie door voormalig VWS-minister Hoogervorst in 2003.
Sinds 2004 zijn de bibliotheek en DocOnline in stand gehouden op basis van de afbouwsubsidie van VWS. Daarmee stond het NPi voor ogen om de informatievoorziening voor paramedici en studenten zo lang mogelijk te continueren en te zoeken naar alternatieve financiering hiervoor. Voor de bibliotheek is dat niet gelukt en is het doek nu gevallen. Het beslag op de beschikbare financiële middelen was te groot om er langer mee door te gaan. Het streven is nu naar het behoud van met name de referentiedatabanken van DocOnline. STUDENTEN EN PRAKTISERENDE PARAMEDICI DE DUPE De sluiting van de NPi-bibliotheek treft verschillende gebruikersgroepen. Studenten van paramedische opleidingen van hogescholen bijvoorbeeld maakten veel gebruik van de bibliotheek. Zij raadpleegden ter plekke DocOnline en externe databanken zoals MEDLINE, EMBASE en CINAHL. In de bibliotheek waren ook veel tijdschriften aanwezig die niet bij de mediatheken van de hogescholen of elders in Nederland beschikbaar zijn. Praktiserende paramedici, onderzoekers en anderszins geïnteresseerden in paramedische literatuur maakten veel gebruik van de mogelijkheid om te zoeken naar voor hen relevante literatuur en daarvan kopieën te bestellen.
1 2 3
Hoofdbibliothecaris NPi Senior vakreferent NPi Directeur NPi
ISSUE 2 - 2007
ENIGE PARAMEDISCHE BIBLIOTHEEK Met het verdwijnen van de enige paramedische bibliotheek gaat een unieke collectie tijdschriften en bijzondere andere literatuur misschien dan wel niet verloren voor de toekomst, maar wordt deze wel versnipperd en is ze niet meer openbaar toegankelijk. De start van de NPi-bibliotheek ligt in 1986 toen het toenmalige ministerie van Volksgezondheid de noodzaak inzag van de beschikbaarheid van een paramedisch informatie-/documentatiecentrum als onderdeel van het paramedisch kenniscentrum NPi. Bijna twintig jaar is met veel enthousiasme gebouwd aan een inmiddels niet alleen in de paramedische wereld maar ook daarbuiten zeer bekende en gewaardeerde papieren èn digitale collectie op paramedisch gebied.
UNIEKE PARAMEDISCHE DATABANKEN VOORLOPIG NOG DOOR DocOnline wordt in 2007 nog op de oude voet gecontinueerd. DocOnline omvat de drie unieke databanken: ‘Literatuur’, ‘Meetinstrumenten’ en ‘Protocollen’. De databank ‘Literatuur’ met zo’n 110.000 (inter)nationale referenties is uniek vanwege ten eerste de grote hoeveelheid Nederlandse referenties op paramedisch gebied, die in geen enkele andere databank opgenomen zijn. Dat geldt bijvoorbeeld voor het Nederlands Tijdschrift voor Fysiotherapie, het Tijdschrift voor Manuele Therapie, Ergotherapie en de vaktijdschriften van andere paramedische beroepsverenigingen. Ten tweede bevat die databank ook vele Engelstalige referenties uit de periode tot 2005, toen nog weinig of geen Engelstalige paramedische tijdschriften in andere databanken werden ontsloten. Op dat punt is internationaal wel enige vooruitgang geboekt,
GEEN BIBLIOTHEEK MEER De sluiting van de paramedische bibliotheek, ruim 7.500 boekbanden en zo’n 400 tijdschrifttitels, betekent concreet: - sanering van de collectie, behoud van kernproporties voor de NPi-projecten; - ontruiming van de bibliotheek; vanaf 1 mei is er geen bezoekmogelijkheid meer en kunnen er ook geen kopieën meer worden gemaakt; - sluiting van de computerruimte; men kan niet meer komen zoeken in de diverse databanken;
- staking van de levering van artikelen aan derden (waaronder andere bibliotheken); - vaktijdschriften van de paramedische beroepsverenigingen worden niet langer zonder meer bewaard of toegankelijk gemaakt in de DocOnline databanken.
DOCUMENTAIRE INFORMATIE
15
want verschillende Engelstalige paramedische tijdschriften worden momenteel wel ontsloten in (veelal) buitenlandse databanken. Om daarvan gebruik te kunnen maken moet men wel abonnee zijn van die databank. Voor studenten zou daarin nog voorzien kunnen worden door de hogescholen. Voor praktiserende paramedici is dat een hele kostbare zaak gezien de daaraan verbonden kosten van € 2000 per jaar. De hele informatievoorziening wordt dus een stuk lastiger. Ook van de databanken “protocollen’ en ‘Meetinstrumenten’ wordt veel gebruikgemaakt vanwege de unieke informatie die ze bieden. Gesproken kan worden van een zorgwekkende situatie, omdat de behoefte aan wetenschappelijke informatie juist in deze tijd sterk stijgt door de verantwoordelijkheid van iedereen om evidence based te handelen. GEEN VRAAGBAAK MEER Ook de serviceverlening komt onder druk te staan. Zonder vergoeding van kosten is het niet meer mogelijk om via e-mail of via de NPi-website vragen te stellen op documentair terrein. Deze werden voorheen zonder verdere kosten afgehandeld door de vakreferent. Met name paramedische beroepsverenigingen stuurden en sturen leden met vragen over literatuur, meetinstrumenten of protocollen door naar het NPi. DOCONLINE DocOnline is de verzamelnaam voor drie NPi-databanken op het internet, voorheen vier. De onderzoeksinformatie in de databank ‘Paramedisch onderzoek’ is echter voortaan te vinden in de integrale Nederlandse Onderzoek Databank
(NOD) van de Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen en aldaar te doorzoeken via www.onderzoeksinformatie.nl). De overige drie databanken (Literatuur, Meetinstrumenten en Protocollen) blijven voorlopig beschikbaar op het internet. De vrije toegang komt op termijn te vervallen. DocOnline is dan alleen nog toegankelijk voor: - NPi-Servicekaart-abonnees; - studenten van hogescholen die een abonnement op DocOnline nemen; - leden van beroepsverenigingen die een (collectief) abonnement op DocOnline nemen; - individuele abonnees. DocOnline is vanaf 2005 beperkt tot Nederlands(talig)e artikelen, waardoor er geen overlap meer is
met de internationale artikelen die veelal ook in MEDLINE, CINAHL en/of EMBASE R/PM zijn ontsloten. De referenties van voor 2005 blijven er in opgenomen. Tot 2005 zijn internationale tijdschriften voor alle paramedische beroepen toegankelijk gemaakt. Na het gedwongen vertrek van de vakreferenten is het aantal ontsloten tijdschriften al beperkt tot het terrein ‘Bewegen en revalideren’, met de nadruk op Nederlands(talig)e titels. KENNISOVERDRACHT Specifieke, betaalde, informatiediensten blijven mogelijk, zoals de groepsgewijze en individuele trainingen ‘Zoeken naar literatuur over evidence based practice‘ of ‘Het begeleiden of uitvoeren van wetenschappelijk literatuuronderzoek’.
COLOFON ISSUE is de gratis kwartaaluitgave van het Nederlands Paramedisch Instituut
en verschijnt in februari, mei, augustus
Redactie: H.E. Askes H.W.A. Wams E. Wieberdink
en november in een oplage van ruim 20.000 exemplaren. Issue is ook vol-
Vormgeving: van Doornik & Co
ledig op internet te vinden onder Issue
Advertenties: H.E. Askes, e-mail:
[email protected]
Online op www.paramedisch.org
16
DOCUMENTAIRE INFORMATIE
ISSN 1383-5947 © Nederlands Paramedisch Instituut Postbus 1161 3800 BD Amersfoort Telefoon: (033) 421 61 00 Fax: (033) 421 61 90 Internet: www.paramedisch.org e-mail:
[email protected]
ISSUE 2 - 2007