Pinokkio in Afrika E. Cherubini
Vertaald door: Louise J. van Everdingen
bron E. Cherubini, Pinokkio in Afrika. In een vertaling van Louise J. van Everdingen met illustraties van Rie Cramer. Algemeene Leermiddelhandel Aug. Bossaerts, Antwerpen ca. 1930-1940
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/cher004pino02_01/colofon.php
© 2014 dbnl / erven Rie Cramer
i.s.m.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
2
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
5
I
Hoe het kwam, dat Pinokkio op dien zekeren dag en nog vele dagen daarna zich niet op school vertoonde. *** Op zekeren morgen sprong Pinokkio met een vaart uit zijn bed en het was nog zoo vroeg, dat het pas begon te schemeren. Hij was wakker geworden met een geweldigen zin in leeren, wat hem nu niet bepaald vaak overkwam. Haastig dompelde hij zijn houten bol diep in het koele water, dat in zijn waschkom gereed stond, proestte, omdat het zelfs in zijn neus kwam, droogde zich af, sprong even op en neer om zijn beenen weer lenig te maken en zat een oogenblik later al aan zijn tafeltje voor zijn boeken. Hij had twaalf sommetjes te maken, moest vier bladzijden schoonschrift schrijven en dan nog een aardig sprookje: ‘De hond en de haas’ uit zijn hoofd leeren. Allereerst begon hij aan het sprookje en las het hardop op een toon, alsof hij de hoofdpersoon uit een drama was. ‘Een hond dwaalde over een veld, toen hij in een greppel een haas bespeurde, die heerlijk zat te knabbelen aan het jonge groen......’ ‘......dwaalde...... zat te knabbelen...... De meester zegt, dat het een mooi verhaaltje is en dat zal dan ook wel, dat zal ik niet tegenspreken: maar ken ik dit stukje nu?’ ‘Een hond dwaalde over een veld, toen hij... toen hij zag... neen, bespeurde...... toen hij in een...... ja, waarin eigenlijk?... Nee, hoor, ik weet het nog niet; nog maar eens doen: ‘Een hond zat te knabbelen...... te knabbelen...... Ach wat!
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
6 te knabbelen!...... die hond knabbelde immers niet!...... Wat is dat sprookje moeilijk...... ik leer het nooit! Dat komt zeker, omdat ik het nooit op honden of hazen begrepen heb gehad...... Laat ik liever eerst mijn sommen maken. Wacht, 48+7+43+6. Acht en zeven is zeventien en drie erbij is negentien en nog eens zes maakt drie en twintig; ik schrijf dus die twee op en houd er drie...... Negen en drie is elf, plus vier maakt veertien; die veertien schrijf ik heelemaal op: één, vier...... Dat is dus tezamen vierhonderd twaalf. Ha! goed zoo! Sommen maken, dat is net iets voor mij! Ik wil mezelf niet prijzen, maar voor rekenen heb ik van het begin af veel aanleg gehad...... Ik zal er de proef eens op maken. Acht plus zeven is zestien en drie maakt een en twintig en zes er bij is vier en twintig: die vier schrijf ik dus op...... Hè! dat komt niet uit...... Nog eens probeeren: Acht en zeven is veertien plus drie is negentien, plus zes...... Nou komt het ook al niet uit!...... Ach, ik begrijp het al; 't weer is vandaag niet geschikt om sommen te maken...... Ik moest maar eens even naar buiten loopen.’ En de daad bij het woord voegende ging hij de straat op en snoof de heerlijke morgenlucht diep op. ‘Verrukkelijk! daar bekomt een mensch van!’ zei hij voldaan. ‘Jammer, dat ik nu zoo'n honger begin te krijgen, want de zaken staan er anders vanmorgen heusch niet kwaad voor!...... En dat huiswerk, daarvoor heb ik altijd nog tijd ge......’ Een eigenaardig rumoer van knarsende wielen en klinkende
belletjes, van menschenstemmen en dierengeluiden, maakte plotseling een einde aan de overpeinzingen van den marionet. In de bocht van de straat verscheen een enorm groote wagen, getrokken door drie krachtige muilezels en daarachter kwam een lange
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
7 stoet van mannen en vrouwen in de zonderlingste kleederdrachten, sommigen te voet of te paard, anderen zittend of liggend op wagens; de een al grooter en zwaarder dan de ander. De stoet werd besloten door twee Mooren, op sneeuwwitte paarden en met een tulband op: hun lans was in rust, hun schild hielden ze tegen hun borst. Pinokkio stond met wijdopen mond dat schouwspel aan te zien, zóó stokstijf, dat hij wel van hout scheen. Pas toen de Mooren voorbij waren, bedacht hij dat hij beenen had, die hem achter den stoet mee lieten hollen, alsof hij er met een touwtje aan vast zat. En hij rende en rende, al verder en verder, totdat hij met al die menschen en wagens tot stilstand kwam op het grootste plein van de stad. Toen begon een groote, zware man met een diepe basstem links en rechts bevelen uit te deelen en in een paar minuten verrees er op het onbestrate gedeelte een puntig toeloopende tent, die al die wagens, paarden, muilezels, ezels en menschen aan de oogen van Pinokkio en van de vele nieuwsgierigen, die van alle kanten waren komen aanhollen, onttrok. Doch de beide Mooren met hun tulband op, hun lans in rust en hun schild tegen de borst, bleven buiten voor den ingang, waarboven een groot zeil was gespannen, de wacht houden, onbeweeglijk op hun sneeuwwitte paarden zittend. Op dat oogenblik luidde de schoolbel, maar dien dag - al lijkt het nog zoo onwaarschijnlijk - hoorden Pinokkio en zijn makkers er niets van......
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
8
II Pinokkio ziet, hoe een lange stoet door alle straten van de stad trekt en daarna de groote tent weer binnengaat onder de geestdriftige toejuichingen der menigte. *** Het is een feit, dat de schoolbel dien dag luidde, ja, misschien wel langer dan anders, maar vanuit die tent kwam een geweldig lawaai van hameren, toeteren, hinniken van paarden, balken van ezels, brullen van leeuwen, tijgers en panters, huilen van wolven, schreeuwen van kameelen en gillen van apen; het was zoo'n vreeselijk rumoer, dat ge er haast bang van zoudt worden. Maar eensklaps klonk diezelfde zware basstem boven alles uit en werd het doodstil. De twee Mooren lichtten het tentzeil tusschen den ingang en de tent zelf met hun lans op en onmiddellijk verschenen er mannen in alle denkbare kleederdrachten, en vrouwen in tricot gekleed met prachtige zijden mantels aan, diademen, flonkerend
van briljanten op het hoofd, terwijl haar loshangende haren met bonte veeren waren versierd, allen op paarden gezeten, die tot aan hun voeten bedekt waren met rijke, zijden wit-, rood- en groen-gestreepte dekkleeden. Vlak achter dezen veelkleurigen stoet kwam een van goud en zilver schitterend rijtuig, getrokken door vier paarden van
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
9 een koffie-met-roomkleur, dat door den Directeur van het Gezelschap zelf bestuurd werd, door dien grooten, dikken man, wiens basstem zóó zwaar was, dat zelfs de leeuwen er bang voor waren. Maar nu scheelde het weinig of niemand had hem herkend, want hij zat daar zoo gemakkelijk op de mollige kussens van die prachtige victoria, met een spiegelgladden, glimmenden hoogen hoed op, een zoo hoog boord om zijn hals, dat het tot over zijn ooren kwam, een zwart pak aan, hooge rijlaarzen en verblindend witte handschoenen. Als om die vooral te laten uitkomen, groette hij voortdurend naar rechts en links, waarbij hij de paarden den vrijen teugel liet, wat allen, die het zagen, met verbazing en verwondering vervulde. Ondertusschen speelde een orkest, bestaande uit een paar trompetten en trombones, een Turksche trom en twee stel pauken een triomfantelijken marsch, en zoo trok voor de verbaasde oogen van de menschen, die langs de straten stonden geschaard, een stoet voorbij, zooals niemand ter wereld ooit had gezien. Onze marionet twijfelde eraan, of dit alles geen droom was en begon zijn oogen uit te wrijven, om er zoo achter te komen of hij sliep of waakte. Hij merkte niet eens, dat hij eigenlijk zoo'n honger had, want hij voelde zich net zoo voldaan, alsof hij pas geleden een flinke portie macaroni met ham had verorberd. Toen de stoet weer binnen de tent was en de beide Mooren met tulband, lans en schild zich op hun sneeuwwit paard weer ter weerszijden van den ingang hadden opgesteld, kwam de Directeur met zijn hoogen hoed op naar buiten, streek meermalen zijn lange snor op en begon op een plechtige manier een schitterende toespraak te houden, zooals ge in het volgend hoofdstuk kunt lezen.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
10
III
Eerste groote toespraak van den Directeur van de Tent. Pinokkio's schrik, als hij - zonder het te willen - in de kooi van de wilde dieren terecht komt. *** ‘Dames en Heeren! Geleerd en goedgunstig publiek! Ingeboren bewoners van deze edele stad! Ik wensch U allen vrede, gezondheid en veel geld! Dames en Heeren! In de eerste plaats moet ik een verklaring voor U afleggen: ik ben niet in deze schitterende stad gekomen met het onedele doel, geld te verdienen. De verachtelijke bedoeling van een onwaardig speculeeren op Uw zak zij verre van mij. Ik reis met mijn dierenverzameling de gansche wereld door, dewelke is samengesteld uit de zeldzaamste diersoorten, door mij in Midden-Afrika gekocht en uit mijn particuliere vermogen betaald, en waarmede ik slechts in de grootere hoofdsteden optreed. Maar aangezien juist vandaag de moeder van den eersten aap van mijn gezelschap zwaar ziek is geworden heb ik me genoodzaakt gezien hier een kleine halte te maken, om één der geleerde dokters dezer edele stad voor haar te kunnen raadplegen.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
11 Profiteert dus, Dames en Heeren, van het gelukkig toeval dat U nooit geziene dingen bij mij kunt aanschouwen en bewonderen; gelooft mij, dit aanschouwen is nuttig en leerrijk voor alle burgers van een vrijen staat. Ik werk voor de wetenschap, ik werk om de volkeren te onderrichten. Komt dus, komt, Dames en Heeren, want het zal me een vreugde zijn mijn dierenverzameling, die men in de grootere steden nooit voor minder dan voor twintig frank kan zien, te Uwer beschikking te stellen. Komt dus binnen! Voor Dames en Heeren twee armzalige vijffrankstukjes; voor kinderen vijf frank, ja werkelijk, maar vijf frank!’ Pinokkio, die gezorgd had op de eerste rij te komen, was juist van plan van die allervriendelijkste uitnoodiging van den deftigen mijnheer gebruik te maken, toen hij de laatste woorden hoorde, die hem al even weinig aanstonden, als wanneer iemand hem een klap om zijn ooren gegeven had. Verbaasd keek hij den Directeur aan, alsof hij zeggen wilde: ‘Wat gaat U daar nu vertellen? U zei
toch, dat U de wereld doortrok alleen om......?’ Maar toen hij zag, dat één der toeschouwers, om de tent te kunnen binnengaan, twee nieuwe vijffrankstukken op een schaal wierp, zonk zijn moed in zijn schoenen en treurig liet hij zijn hoofd hangen. Nadat hij zoo twee of drie minuten bedrukt had staan nadenken, stak de marionet zijn handen zoo diep mogelijk in zijn zakken. Als hij er eens een oud vijffrankstuk in vond! Maar hoe hij ook grabbelde, hij haalde er alleen maar wat droge broodkruimeltjes uit. De arme jongen pijnigde zijn hersens, hoe hij vijf frank zou kunnen bemachtigen en bekeek zijn pakje, dat hij er graag voor zou willen verkoopen,
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
12 maar er was niemand, die het zou willen hebben. Ten einde raad, hoe een oplossing te vinden, begon hij om de tent heen te dwalen als een hongerige beer om een pot met honing. Nog eens en nog eens liep hij er omheen en daar vond hij een plekje, waar de tent bijna tegen een ouden muur aanstond en niemand hem kon zien. Vlug legde hij zijn oor tegen het tentzeil, daarop probeerde hij er door te gluren en na veel zoeken vond hij eindelijk een heel klein gaatje, waardoor hij alles zou kunnen zien, als het maar iets grooter was. Het is onmogelijk Pinokkio's blijdschap te beschrijven. Vast besloten, deze prachtige gelegenheid niet te laten voorbijgaan om van buiten af en zonder dat het hem iets kostte, van dat schouwspel te genieten, bedacht hij snel, dat hij zijn langen, dunnen wijsvinger in het gaatje moest steken, en dat lukte hem ook onmiddellijk. Maar vol angst, dat de een of andere werkelooze leeuw zijn vinger zou afbijten, trok hij dien haastig terug, maar door dien ruk, krak! scheurde het gordijn een heel eind open. Pinokkio kreeg het benauwd van angst - maar angst of geen angst, nu er eenmaal een opening was, stak hij er eerst één arm door, toen zijn hoofd, daarop den tweeden arm en een oogwenk later stond hij in de tent. Maar nu begon de ellende eerst recht! Hij was juist midden in de
groote kooi van de wilde dieren te land gekomen...... Hij kon ze wel niet zien, maar hij hoorde ze geweldig met hun tanden knarsen. De beesten hoorden hem ook, want zoodra hij een voet verzette, werd hij zonder omslag bij zijn arm en de punt van zijn neus gepakt, terwijl twee of drie stemmen aan zijn oor brulden: ‘Wie daar?’
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
13 ‘Och, heeren olifanten......!’ ‘Er zijn hier geen olifanten.’ ‘Pardon, heeren leeuwen!’ ‘Er zijn hier geen leeuwen.’ ‘Neemt U me niet kwalijk, heeren tijgers!’ ‘Er zijn hier geen tijgers.’ ‘Heeren apen!’ ‘Geen kwestie van apen.’ ‘Heeren menschen!’ ‘Er zijn hier geen menschen, hetzij mannen of vrouwen: hier zijn Afrikanen uit Afrika, die voor wilde beesten spelen voor een paar franken per dag.’ ‘Maar waar zijn dan de olifanten?’ ‘In Afrika.’ ‘En de leeuwen?’ ‘In Afrika.’ ‘En de tijgers en de apen?’ ‘In Afrika. Maar waar komt gij zoo opeens vandaan? Wat komt ge hier doen in de kooi van de wilde beesten? Hebt ge dan niet gezien wat er op de deur staat: ‘Verboden toegang voor onbevoegden?’ ‘In het donker kan ik toch niet lezen!’ antwoordde Pinokkio, rillend en bevend van angst...... ‘ik ben toch geen kat!’ Bij die woorden begonnen ze allemaal zachtjes te lachen. Pinokkio voelde zich weer wat gerustgesteld en zei bij zichzelf: ‘'t Lijkt me wel geschikt volkje, die wilde beesten!’ En juist wilde hij hun vertellen, hoe goed hij over ze dacht, toen plotseling de Directeur zoo luid mogelijk begon te schreeuwen.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
14
IV Tweede toespraak van den Directeur van de Tent. Pinokkio sluit vriendschap met de wilde dieren en geeft ze wat te drinken. *** ‘Kom, vooruit, heeren! 't Kost bijna niets en U vermaakt U buitengewoon. Nog maar één uur kunt U naar binnen komen, één enkel uur; als er precies zestig minuten zijn verstreken, zal de vertooning beginnen, waartoe onder veel prachtigs ook behoort het wonderbaarlijk hevige gevecht tusschen den verschrikkelijken leeuw Jumbo en zijn echtgenoote, de vreeselijke leeuwin Jumba. Voorts zult U bijwonen het onbeschrijflijk schouwspel, hoe de koningstijger den witten beer ter aarde velt, en hoe de olifant met zijn snuit maar even de heele tent...... optilt!...... Daarop volgt dan het hoogtepunt van de gansche vertooning: de maaltijd der wilde dieren. Luistert U maar eens, dames en heeren, hoe ze al reikhalzend wachten op het oogenblik, waarop ze hun verschrikkelijke slagtanden en hun scherpe nagels kunnen toonen. Luistert, dames en heeren......’ Bij deze woorden zag Pinokkio, wiens oogen nu aan het donker gewend waren, dat al degenen, die als wilde beesten optraden, een horen van een koe, een groote zeeschelp of een fluitje aan hun mond brachten, om er mee te brullen, te trompetten, te krijschen en te fluiten, dat een mensch er kippevel van zou krijgen. En weer klonk de luide stem van den Directeur: ‘Komt toch binnen! Dames en heeren tien frank; kinderen halfgeld. Muziek!’ Zoem! zoem! zoem! Tèteretet! tèteretet! Zoem! zoem! Parararapà! parararapà! Pinokkio viel van de eene verbazing in de andere, en omdat
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
15 hij zoo dolgraag al dat moois wilde zien, zocht hij naar een of ander voorwendsel om van de wilde beesten weg te komen. Daarom raapte hij al zijn moed bijeen en zei zoo beleefd als hij maar kon: ‘Pardon, heeren, als U er niets tegen heeft......’ ‘We hebben er niets tegen,’ antwoordde norsch een groote
man, met geweldige snorrebaarden, en die een leeuw moest voorstellen, ‘en als ge niet gauw maakt, dat ge weg komt, laat ik u levend door dien grooten aap, die vlak achter u staat, oppeuzelen!’ ‘Nou maar, dat zou hem zwaar op zijn maag liggen!’ zei de marionet, terwijl hij zijn hoofd door de scheur in het tentlinnen stak. ‘Zeg eens, jongen, pas eens wat beter op uw woorden!’ riep dezelfde stem nog boozer.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
16 ‘Ik heb alleen maar gezegd, dat die groote aap, als hij me opat, iets zwaars in zijn maag zou voelen!’ antwoordde Pinokkio, terwijl hij zijn hoofd weer terugtrok. ‘U denkt toch niet, dat ik U voor den mal wilde houden? Daar zal ik wel voor oppassen! Ik ben bij toeval hier binnen gekomen, toen ik terugkeerde van een wandeling, en nu was ik - met Uw verlof - van plan naar huis te gaan, waar mijn vader op mij zit te wachten. Als ik dus niets voor U doen kan, heb ik de eer U te groeten. Tot ziens en houdt U maar goed!’ ‘Luister eens, mijn jongen,’ zei toen een heel groote man, die een olifant moest voorstellen, ‘ik heb ergen dorst, en nu krijgt gij een mooien nieuwen frank, als ge dezen emmer aan de bron vult en er mee hier komt.’ ‘Wat!’...... antwoordde Pinokkio beleedigd, ‘houdt U me soms voor een knecht?! Maar kom, voor dezen keer en om U plezier te doen, zal ik dadelijk even gaan.’ Hij stak zijn hoofd door die scheur, sprong er doorheen, rende naar de bron en kwam in een oogwenk met een vollen emmer terug. ‘Bravo, mijn jongen, bravo, marionet!’ fluisterden ze allemaal, terwijl de een na den ander uit den emmer dronk. Wat was Pinokkio nu in zijn schik! Zoo'n prettig gevoel als nu had hij nog maar zelden gehad. ‘Wat een aardige menschen,’ zei hij bij zichzelf, ‘ik zou wàt graag altijd bij ze zijn.’ Ondertusschen was de emmer al leeg, terwijl ze nog niet allemaal gedronken hadden. ‘Zal ik hem nog eens gaan vullen?’ vroeg de marionet bereidwillig. En zonder op antwoord te wachten, liep hij hard naar de bron. Bij zijn terugkomst prezen en bedankten ze hem allemaal nog eens; en zoo kwam het, dat Pinokkio vriendschap sloot met die wilde dieren. Hij dacht er nu niet meer over heen te gaan, want nu had hij eerst recht zin gekregen een beetje meer van die brave menschen, die voor wilde dieren moesten spelen, te weten te komen. Daarom wendde hij zich na een oogenblik van stil-
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
17 zwijgen beleefd tot den man, die hem om water had uitgestuurd en zei: ‘U komt dus uit Afrika?’ ‘Ja, ik ben Afrikaan, evenals al mijn kameraden.’ ‘Wat zegt U! maar dat doet me heusch plezier...... En...... neem me niet kwalijk...... is Afrika een mooi land?’ ...... ‘Of het een mooi land is? 't Is een land, mijn beste jongen, dat overvloeit van alle mogelijke goede dingen, die ge alle voor niets krijgt...... Een land, waar zoo maar pardoes het onmogelijke kan gebeuren, waar ge van knecht ineens baas kunt worden, en van eenvoudig burger koning of keizer. Verder zijn er boomen nog hooger dan kerktorens, waarvan de takken tot den grond toe doorbuigen, beladen als ze zijn met verrukkelijke vruchten, zoodat ge ze plukken kunt zonder uw hand op te heffen. Betooverende bosschen, waar wild is zoo veel ge wilt en dat het prettig vindt, als ge erop jaagt. Voorts zijn er oude boomstammen, waarin de bijen zulk een zoete soort honing maken, dat ge steeds uw lippen blijft aflikken, en er is zoo'n voorraad, dat iedereen er zooveel van kan eten als hij lust...... En rijkdommen......!’ Wie weet, wat die man er nog bij verzonnen zou hebben, als op dat oogenblik de stem van den Directeur zich niet alweer had laten hooren, want nadat hij de muziek had laten ophouden, sprak hij de menigte toe, die erg onwillig bleek tien frank of ook maar vijf frank uit den zak te halen.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
18
V Levendig gesprek tusschen Pinokkio en de wilde dieren; zijn besluit, naar Afrika te gaan. *** Nadat de muziek weer was ingezet, hervatte Pinokkio, die reeds het voornemen had opgevat eens een kijkje in Afrika te gaan nemen, om van die vruchten en dien heerlijken honing te eten, dadelijk zijn onderbroken gesprek. ‘En die Mijnheer, die Directeur, komt die ook uit Afrika?’ ‘Zeker, dat is ook een Afrikaan.’ ‘En is hij erg rijk?’ ‘Wat een vraag! ‘Is hij rijk?!’ Verbeeld u, als hij er zin in had, zou hij alleen al met de edelsteenen van de paardentuigen deze heele stad kunnen koopen!’ Pinokkio was verrukt bij het hooren van al dit wonderlijks, maar hij vond het beter zich onverschillig voor te doen, en zei langzaam: ‘Ja, dat wist ik ook wel, dat Afrika een heel mooi land is, ik had dan ook gedacht er eens heen te reizen... Goed beschouwd... en als ik maar zeker was U geen last te veroorzaken, zou ik wel met U willen meegaan.’ ‘Met ons?......maar wij gaan stellig niet naar Afrika!’ ‘Wat hoor ik?...... En ik dacht nog al, me bij U aan te sluiten......’ ‘Maar hoe heb ik het met u, jongen?’ vroeg de man met zijn lange snor, ‘dacht ge soms, dat Afrika in de buurt van deze tent lag?’ ‘Och wat! Tent of geen tent, ik heb plan naar Afrika te gaan en dus ga ik naar Afrika!’ antwoordde de marionet overmoedig. ‘Die jongen bevalt me,’ zei de jonge man, die voor krokodil
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
19 speelde met een hooge fluitstem, ‘want geloof me, die daar...... zal in de wereld zijn fortuin wel maken.’ ‘Natuurlijk wil ik fortuin maken,’ ging de marionet voort en deed zijn best zijn stem wat zwaarder te doen klinken. ‘Ik moet minstens 200.000 franken bij elkaar zien te krijgen, want ik wil
voor mijn vadertje een nieuwe jas koopen, omdat hij zijn oude verkocht heeft om voor mij een a.b.c. boek te koopen, en omdat er in Afrika zooveel goud en zilver is, dat ge er wel duizend schepen mee kunt vullen...... Het is immers waar, dat er zooveel goud en zilver is?’ ‘Dat hebben we u immers al gezegd......,’ klonk een stem. ‘Het is zelfs zoo, dat als ik niet alles verloren had, wat ik in
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
20 mijn zak gestoken had, eer ik uit Afrika vertrok, ik nu een Prins zou zijn. En als het niet was, dat ik aan dien mijnheer mijn woord gegeven heb, om voor tien frank per dag panter te zijn, dan zou ik beslist met u meegaan......!’ ‘Hartelijk dank. Dank U wel voor Uw goede bedoeling,’ antwoordde de marionet heel beleefd; ‘mocht U er soms nog toe besluiten, ik vertrek morgen in alle vroegte.’ ‘Met welk schip?’ ‘Wat zegt U nu?’ vroeg Pinokkio. ‘Ik vroeg met welke boot U de reis maakt?’ ‘Met de boot? Ik denk er niet aan. Ik ga te voet!’ Toen ze dat hoorden, begonnen ze allemaal te gieren van het lachen, zoodat de marionet heel boos uitriep: ‘Er valt niet te lachen, waarde heeren; als U wist, hoeveel mijlen ik kans gezien heb bij dag en nacht met deze beenen af te leggen, en dat zoowel te land als te water, zoudt U niet zoo'n plezier hebben! Dacht U soms, dat het Wonderveld, of het Land van de Domkoppen, of het eiland van de Nijvere Bijen hier maar een paar stappen vandaan zijn? Ik wil naar Afrika en ik ga beslist te voet!’ ‘Maar U moet toch door de Middellandsche Zee heen?’ ‘Nu, daar ga ik door!’ ‘Te voet?’ ‘Te voet of te paard, wat doet dat er toe?......En wat ik nog zeggen wilde: vind ik Afrika dadelijk, zoodra ik door die Middellandsche Zee heen ben?’ ‘Zeker, daar bent U dadelijk, tenzij U door de Roode Zee wilt gaan.’ ‘De Roode Zee? Neen, dat stellig niet!’ ‘Toch zou voor u de weg door de Roode Zee misschien beter zijn.’ ‘Maar ik wil die Roode Zee niet aanraken!’ ‘En waarom niet?’ vroeg iemand, die den wolf voorstelde en tot nu toe geen mond had opengedaan. ‘Ja, waarom? waarom?! Omdat ik geen zin heb verf aan mijn pakje te krijgen, begrijpt U?’ Alweer een uitbarsting van gelach, nog harder dan de vorige,
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
21 zoodat Pinokkio van zijn hoofd tot zijn voeten trilde van boosheid. ‘Dit is toch geen manier om nette menschen te behandelen!’ zei hij met fonkelende oogen......, ‘ik mag toch zeker wel doen wat mij goed dunkt en in die Roode Zee ga ik niet, daar!!...... Laat ik nu maar dadelijk op weg gaan.’ En vlug stak hij zijn hoofd door de scheur, sprong er verder doorheen en stond op het plein. ‘Dag kereltje!’ ‘Dag harddraver!’ ‘Dag marionet!’ ‘Het ga u goed onopgevoede beesten dat ge zijt!’ had Pinokkio wel willen roepen, maar hij hield zich in, omdat de man met de groote snor hem riep, hem den emmer toestak en met een vriendelijken glimlach vroeg nog eens water te gaan halen, omdat hij nog altijd dorst had.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
22
VI Pinokkio denkt er over, de wilde dieren van dorst te laten omkomen, maar als de emmer vol is, gaat hij toch naar de kooi terug. *** Hoewel deze brave man heel beleefd was geweest, ging Pinokkio toch met een groote boosheid in zijn hart weg, en hij besloot zich te zullen wreken op al die menschen, die hem zoo hadden uitgelachen. ‘Ik zou vast kunnen beginnen,’ mompelde hij, ‘met ze van dorst te laten omkomen. Als ze tenminste alleen maar water krijgen, als ik het hun breng, gaan ze beslist dood!’ Vol van deze hardvochtige gedachten sloeg de marionet den weg naar zijn huis in, den emmer netjes balanceerend op zijn hoofd. ‘Deze emmer,’ zei de deugniet bij zichzelf, ‘stelt me in ieder geval vast schadeloos voor de moeite, die ik voor ze gedaan heb. Maar wat zijn wij, jongens, toch slecht af! Overal waar ge gaat vindt ge altijd weer werk, dat gedaan moet worden. Vandaag meende ik nu heusch eens een heelen dag niets te doen te hebben en van de vertooning te kunnen genieten en nu heb ik als een lastdier met water loopen sjouwen! 't Is nogal geen kleinigheid! Twee van die tochten om aan onbekende menschen water te geven. En wat dronken ze veel! 't Leken wel sponsen! Maar wat mij betreft, laat ze maar dorst lijden! Voor die lui daar ben ik niet van plan ooit meer een vinger uit te steken. Ik laat me door niemand voor den mal houden!’ Toen hij zoo ver gekomen was met zijn redenatie ontdekte Pinokkio, dat hij juist tegenover de bron stond, en kijkend naar den heerlijken frisschen straal, moest hij toch weer aan die arme menschen denken, die hem met zijn vollen emmer ver-
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
23 wachtten en hij kon er niets aan doen; hij moest blijven staan. ‘Zou ik het hun nu brengen of niet?’ vroeg hij zichzelf af. ‘Eigenlijk zijn het toch allemaal brave menschen, die genoodzaakt zijn om voor wilde beesten te spelen, en goed beschouwd hebben ze me heel vriendelijk behandeld...... Ik moest het ze toch maar brengen! Of ik nu een keer meer of minder loop, is voor mij tenslotte hetzelfde.’ Hij liep dus op de bron toe, vulde zijn emmer en rende hard terug. ‘Is daar iemand?’ vroeg hij halfluid, ‘hier is de volle emmer water. Pak eens aan, want ik kom niet binnen.’ ‘Bravo, marionet!’ zeiden de beesten. ‘We dachten al, dat ge nooit meer terug kwaamt. Dank u wel!’ ‘Geen dank,’ antwoordde Pinokkio vroolijk. ‘Maar waarom komt ge niet binnen?’ ‘Toch niet: ik moet naar school.’ ‘Ge gaat dus maar niet naar Afrika?’ zei een plagende stem. ‘Wie zegt, dat ik er niet heenga?!...... Ik loop even naar school om mijn meester goedendag te zeggen en hem te vragen een dag of wat geduld te hebben. Dan ga ik even afscheid van
mijn vader nemen en vragen of ik gaan mag, dan behoeft hij niet bezorgd over mij te zijn.’ ‘Uitstekend, marionet, daar doet ge goed aan.’ ‘Wat een beste menschen,’ dacht Pinokkio, ‘het spijt me toch, van ze weg te moeten!’ ‘Ge wilt dus heusch niet binnen komen?’ ‘Neen, dat heb ik al gezegd; eerst moet ik naar school en dan......’ ‘Mij dunkt, dat het voor school wel wat laat is geworden!’ zei de jonge man, die voor krokodil speelde.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
24 ‘Dat is waar, voor school is het erg laat,’ antwoordde Pinokkio. ‘Kom dan nog maar een beetje bij ons, dan kunt ge daarna naar uw vader gaan.’ ‘Dat kan ik doen, dan ga ik wat later naar mijn vader,’ besloot Pinokkio. Weer stak hij zijn hoofd door de reet en sprong gemakkelijk naar binnen. Die deugniet wilde zichzelf niet bekennen, dat hij stierf van verlangen om daar bij die menschen te zijn.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
25
VII Derde lange toespraak van den Directeur, waarbij het publiek hem uitfluit, terwijl Pinokkio afscheid neemt van de wilde dieren. *** De vertooning was begonnen. De Directeur legde aan het publiek de wonderen van zijn dierenverzameling uit, door luidkeels het volgende op te dreunen: ‘Mijne heeren en dames, nu kunt U zien hoe schoon, maar tevens hoe woest al deze vreeselijke dieren zijn, die ik voor fabelachtig hooge prijzen in Midden-Afrika gekocht heb. Hier staan ze voor Uw oogen, opgesloten in hun kooien...... maar voor Uw aanblik verborgen, want als deze verscheurende dieren U zagen, zouden ze te woest worden. En 't wilde me voorkomen, mijne heeren en dames, dat ook gij te veel zoudt kunnen schrikken en Uw rust en kostbare gezondheid gaan mij zeer ter harte. Intusschen is het eerste beest, dat ik de eer heb aan U voor te stellen, een olifant. Kijkt U eens naar die kleinigheid, die daar onder zijn neus uitsteekt. Daarmee bouwt hij huizen, bewerkt velden, schrijft brieven, raapt sigareneindjes en bouquetten op en......meer dergelijke insecten. Ge ziet hem hier levensgroot afgebeeld op dit prachtige schilderij, dat me handen vol geld heeft gekost......’ De domkoppen, die hun geld bleken te hebben weggegooid, keken elkaar eens aan en de Directeur, ziende dat de zaken er niet te best voor hem uitzagen, begon nog luider te schreeuwen: ‘Nu, geacht publiek, gaan we over tot een ander deel van de vertooning, dat veel belangwekkender, veel indrukwekkender
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
26 is, namelijk de maaltijd der wilde dieren, waarbij ge kunt zien, hoe dezelven eten met hun mond......’ Aan alle kanten klonk een bulderend gelach, vermengd met gegil en gefluit, en enkele klokhuizen van appels vielen voor de voeten van den Directeur; maar deze, begrijpend, hoe onhandig hij was geweest, begon nog harder te schreeuwen: ‘Hebt eerbied, heeren en dames, voor de uiterste inspanning, waarmee een moeder op dit oogenblik haar ongelukkig weeskind voor de laatste maal aan haar borst drukt.’ Maar zelfs deze herinnering aan de zwaarzieke moederaap der verzameling kon de woede der toeschouwers niet doen bedaren; ze gingen heen onder het uiten van heftige opmerkingen en bedreigingen. Kortom, er ontstond een geweldig lawaai. Op de plek waar Pinokkio stond, heerschte daarentegen de meest volmaakte kalmte, en het gesprek tusschen den marionet en de wilde dieren was nog vroolijker en ongedwongener dan te voren. ‘En wanneer vertrekt ge nu?’ vroeg de jonge man, die den panter voorstelde, aan Pinokkio. ‘Heb ik dat dan nog niet gezegd? Morgen vroeg, ook al regent het.’ ‘Bravo!......maar ge moet toch wel verschillende dingen meenemen, die ge noodig zoudt kunnen hebben.’ ‘Wat meent ge?’ ‘Ja, hoe zal ik het zeggen......in de eerste plaats hebt ge, als ge een reis naar Afrika gaat maken, veel geld noodig.’ ‘Daaraan is geen gebrek,’ zei Pinokkio kalm. ‘Best! Maar verder moet ge zien een goed geweer machtig te worden.’ ‘Zoo, wat moet ik daarmee doen?’ ‘U ermee verdedigen tegen de wilde dieren......’ ‘Loop heen! Mij zult ge er niet tusschen nemen!! Ik weet er immers al alles van, hoe de Afrikaansche wilde dieren zijn!’ ‘Pas op, marionet, weet wel, wat ge doet. Neem een goed geweer mee, want daar in Afrika kunt ge toch nooit weten!’ ‘Maar ik weet immers niet hoe ik het moet afschieten!’
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
27 ‘Dan dient ge thuis te blijven, mijn jongen!’ ‘Dwaasheid!’ ‘Noemt gij dat maar een dwaasheid. Gij zijt dwaas, zoo iets gevaarlijks te gaan ondernemen, zonder een wapen bij u te hebben of te weten hoe ge het moet gebruiken.’ ‘Weet U eigenlijk wel, dat U me met al die praatjes sterk aan den Sprekenden Krekel herinnert?’ ‘En wie was dat dan?’ ‘Dat was zoo'n heel vervelend diertje, dat op een zekeren keer...... maar daar moeten we maar niet over praten, dat zijn dingen van vroeger...... We hadden het er dus over, dat er in Afrika een overvloed is van goud, zilver en edelsteenen en dat is het groote punt.’ ‘Dat is er allemaal stellig, maar......’ ‘Ik heb immers al gezegd, dat het U niets helpt me bang te maken, want als ik me eenmaal iets in het hoofd gezet heb, krijgt niemand het er uit.’ ‘Marionet, wees voorzichtig, ge zoudt er wel eens berouw van kunnen hebben!’
‘Ik ga toch!’ ‘Ge zult misschien heel nare dingen zien.’ ‘Dan ga ik juist!’ ‘Het zou u uw leven kunnen kosten.’ ‘Dan zal mijn Fee-tje me wel redden.’ ‘Wie is dat nu weer?’ ‘Wat wilt ge toch veel weten!...... Me dunkt, als niemand meer iets van me noodig heeft, moest ik nu maar gaan.’ ‘'t Ga u goed, marionet!’ ‘Ik hoop U allemaal in gezondheid weer te zien.’
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
28 ‘Vaarwel, jongen met uw houten kop!’ ‘Als we nu eens geen brutaliteiten meer tegen elkaar zeiden!’ zei Pinokkio nijdig. Hij stak zijn hoofd door de bewuste reet, sprong er doorheen en stond op het plein. Nu was onze marionet toch heusch wel van plan naar huis te gaan, maar eerst moest hij bepaald nog weten, wat de menschen van de vertooning vonden. Hij liep dus om de tent heen naar den ingang, maar het zeil was neergelaten en er stond met groote letters, zoo zwart als Oost-Indische inkt, op: GESLOTEN WEGENS STERFGEVAL. De marionet herinnerde zich nu, dat de moeder van den hoofd-aap van het gezelschap ziek was, hij begreep, dat ze gestorven was, en had nu wel zin terug te gaan om dien armen zoon van haar zijn deelneming te betuigen; maar hij bedacht, dat het beter was hem alleen te laten met zijn verdriet.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
29
VIII Pinokkio keert naar huis terug, waar hij een fijnen avondmaaltijd vindt, en met veel eetlust toetast; maar 's nachts slaapt hij heel slecht. *** Toen Pinokkio thuis kwam, lag zijn vader al een uur in bed. Daar de oude Jaap geen kans zag, genoeg te verdienen om voor avondeten voor twee menschen te zorgen, zei hij altijd, dat hij geen trek had; en zeven avonden per week ging hij met een leege maag ter ruste. Maar voor zijn lieve Pinokkio-tje moest er 's avonds wat te eten zijn. Nu eens had hij een gebakken ei voor hem, dan weer zette hij een paar gedroogde boonen in water te weeken, of wel had hij den kop van een haring van den vorigen dag voor hem bewaard: iets was er altijd. Doch op dien avond vond Pinokkio een overvloediger maal dan anders. Daar die goeie Jaap zijn jongen niet aan het middageten had gezien en dus gedacht had, dat hij 's avonds wel met een geweldigen
honger zou thuiskomen, had hij al de kuit van een haring, waarvan ze al twee dagen aten, voor hem bewaard. En hij had er nog, uit angst dat het te weinig zou zijn, een mooi stuk sinaasappelschil bij gelegd. ‘Dan heeft hij ook fruit!’ had die beste man er glimlachend aan toe-
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
30 gevoegd bij de gedachte, hoe blij zijn lieve Pinokkio zou zijn als hij zag, wat een fijne-mans-maal daar voor hem gereed stond. De marionet at dan ook gulzig zijn haringkuit op met een broodkorstje, dat van een onbestemde kleur was tusschen groen en zwart; daarop begon hij wat minder haastig van zijn sinaasappelschil te genieten en vond deze verrukkelijk. Toen hij klaar was met eten dronk hij een heerlijk glas water uit de gereedstaande kan in één teug leeg, en voordat hij in bed stapte, ging hij naar zijn slapenden vader en gaf hem twee stevige zoenen op zijn voorhoofd, één voor de haringkuit en één voor de sinaasappelschil.
Pinokkio had ontegenzeggelijk een hart van goud en voor zijn vader had hij alles over, behalve schoolgaan en werken; en dit laatste vooral niet, nu hij van plan was naar Afrika te gaan om er zijn zakken met goud, zilver en edelsteenen te vullen. Hij wierp zich dus op zijn bed, maar dien nacht kwam er weinig van slapen. In de duisternis meende hij leeuwen, olifanten, tijgers, panters en krokodillen te zien, als menschen gekleed, de klarinet bespelend; prachtig in wit, rood en groen gestreepte zijde gekleede dames, gehuld in mantels, rijk versierd met esmeralden en saffieren, die paard reden op vlinders, zoo groot als adelaars; mannen met hooge kaplaarzen, wier gezicht haast wegkroop achter een stijven hoogen witten boord; zilveren paleizen met gouden trappen en deuren en zonneblinden van malachiet; dit
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
31 alles en nog veel meer scheen voor zijn oogen te dansen. Als hij bij toeval zijn oogen sloot, hielden zijn ooren hem wakker, want dan hoorde hij een oorverdoovend lawaai van dieren-geluiden, brullen, krijschen, fluiten en daar tusschen door trompetten en trombones, te zamen met het geroffel van tien Turksche trommen en wel twintig stel bekkens. Het was nog niet eens dag, toen Pinokkio opstond. Het eerste wat hij doen wilde, was naar zijn vrienden van de tent gaan om ze nog eens goeden dag te zeggen, maar hij vond er geen levende ziel. De Directeur scheen gemerkt te hebben, dat die omgeving niet geschikt was voor zijn beesten en in den loop van den nacht waren ze er met hun allen stil van doorgegaan. ‘Goede reis!’ zei Pinokkio, en zocht eens langs den grond of er niet een stukje goud of een edelsteentje uit één der diademen van de dames was gevallen, maar toevallig was er niets te vinden. ‘Wat zou ik nu doen?’ vroeg de marionet zich af; ‘naar Afrika gaan......of naar school?...... 't Is toch misschien wel het beste, als ik naar school ga, want meester zegt, dat ik in lezen, schrijven, uit het hoofd leeren, opstellen maken, en in geschiedenis, aardrijkskunde en rekenen wat ten achter ben. Verder sta ik er niet zoo kwaad voor...... Het is stellig het beste, dat ik nu maar naar school ga; dan kan ik vandaag alles eens goed leeren, want is dat gebeurd, dan ben ik tenminste niet meer zoo'n domkop.’ Na deze ernstige, verstandige overpeinzing sloeg onze marionet den weg naar huis weer in met het plan, zijn lessen eens door te zien, zijn boeken en schriften bij elkaar te zoeken en naar school te gaan.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
32
IX
Pinokkio komt een koopmannetje met dadels tegen en als hij er een geproefd heeft, vertrekt hij overhaast naar Afrika, zonder zijn vader er ook maar een woord van te zeggen. *** Vol goede voornemens liep Pinokkio stevig door, tot hij op een zeker punt van de straat een mannetje tegenkwam met een papieren steek op en een groot schoon wit voorschoot aan, zoodat hij wel een kok uit een hôtel leek. Dit mannetje duwde een karretje voort, dat vol lag met iets, wat Pinokkio nog nooit had gezien, en hij schreeuwde, dat uw ooren er van gingen tuiten: ‘Dadels! dadels! versche dadels! dadels zoo zoet als suiker! Echte, Afrikaansche dadels!’ ‘Die heeft het ook al over Afrika!’ riep Pinokkio. ‘Dat Afrika vervolgt me! Maar wat heeft Afrika nu met dadels te
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
33 maken, en wat zijn dadels? Ik heb er nog nooit van gehoord!’ Vlak voor Pinokkio stond het mannetje stil, want een dame, die voor een raam stond, had hem een teeken gegeven. Pinokkio stond ook stil juist naast het karretje, terwijl de dame een kilo van die waar voor zich liet afwegen. Nu gebeurde het, dat er een dadel van dat kilo, dat het mannetje in een mandje, hem door de dame toegestoken, wilde overschudden, op den grond viel. Dadelijk bukte de marionet, raapte de gevallen vrucht op en bood ze de dame beleefd aan. ‘Dank u,’ zei de dame met een lieven glimlach, ‘die moogt ge houden, dat hebt ge wel verdiend.’ En zonder er verder een woord bij te voegen trok ze zich van het venster terug en liet den marionet met de dadel in zijn hand staan. Ook het mannetje met zijn karretje was weggegaan en
schreeuwde zoo hard, dat hij tot op de vijfde verdieping te hooren was: ‘Dadels! dadels! versche dadels! dadels zoo zoet als suiker! Echte Afrikaansche dadels!’ Pinokkio bleef hem een heelen tijd nakijken; daarop wierp hij een blik op de ramen der omliggende huizen, en toen hij er zeker van was, door niemand gezien te worden, stopte hij de dadel in zijn mond. ‘Wel heb ik van mijn leven!’ zei de pop, ‘zoo iets zoets heb ik nog nooit geproefd. Wat een verschil met die sinaasappelschil van gisteravond! Maar dan was het ook echt waar, wat die
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
34 man met zijn groote snor, die een olifant voorstelde, zei.’ ‘Ik ga naar Afrika!’ zei de marionet luid, ‘ik ga er heen, al zou het me mijn beenen kosten, al zou ik verdrinken, of al zou ik de roode, gele, groene, of een zee van alle kleuren van den regenboog er voor moeten oversteken!’ En die deugniet begon, zonder eraan te denken nog even naar huis te gaan om van zijn vader afscheid te nemen, die op dat uur met het ontbijt op hem zat te wachten, en zonder er ook maar één oogenblik aan te denken hoe bedroefd die arme oude man zou zijn, als hij hem noch dien dag, noch vele volgende, zien zou, in de richting van het strand te hollen. Op tien pas afstand van de zee hoorde hij zich toeroepen: ‘Pinokkio! Pinokkio!’ De marionet stond stil, keek rond en zag niemand. Hij liep weer verder, maar opnieuw hoorde hij roepen: ‘Pinokkio! Pinokkio! Weet wèl, wat ge doet!!!’ ‘Ja, dàg! groet ze thuis maar van me!’ riep die onbezonnen jongen, terwijl hij met zijn eenen voet in het water stapte. ‘Hè, 't is erg koud vanmorgen!’ zei hij, terwijl hij den tweeden er ook in trok; ‘het is verschrikkelijk koud, het maakt me heelemaal koud, maar ik weet wel een middeltje, om aan die kou te ontkomen!’ en met een snelle beweging boog hij zich voorover, stak zijn armen naar voren en dook onder. Tien seconden later kwam hij weer boven en begon zoo kalm te zwemmen, alsof het buiten hem omging. 's Middags om twaalf uur zwom hij nog altijd; het werd avond, en nog zwom hij; de maan kwam op, maar hij zwom al verder en verder, zonder een zweem van vermoeidheid, honger of slaap. Daar moet ge toch een marionet voor zijn!
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
35
X Pinokkio zwemt den ganschen nacht door, totdat hij zijn hoofd tegen een rots stoot; dan valt hij in slaap, en slaapt den heelen dag door. *** De maan was schuil gegaan; de zee was zwart geworden als vloeibaar pik. Pinokkio zwom nog onverdroten voort, maar het hinderde hem, dat hij zoo alleen was, en zoo in het donker, dat hij zelfs de punt van zijn neus niet zien kon. Hij zwom en zwom, totdat hij een gevoel kreeg, alsof hij overal gekriebeld werd; haast sprong hij boven het water uit. ‘Hu, wie is daar?’ riep hij, maar niemand antwoordde. ‘Zou het de een of andere kennis zijn?’ dacht de pop. ‘Zou die haai me soms herkend hebben? Dat zou me duur te staan komen!’ En hij begon nog harder te zwemmen, ook om verder van de plek vandaan te komen, waar hij zoo onaangenaam aan dat leelijke monster herinnerd werd. Maar hij had nog geen vijftig meter afgelegd, of hij voelde een hevigen stomp in zijn maag en even later stootte hij zijn hoofd tegen iets heel hards. ‘Au!’ gilde de pop en stak zijn hand uit om de pijnlijke plek te wrijven. Nu merkte Pinokkio, dat hij nòch voor, nòch achteruit kon; hij bevond zich namelijk op een breed stuk rots, dat maar net onder water stond. Toen hij dat begreep, riep hij blij: ‘Ik ben er! Ik ben in Afrika!’ Door deze gedachte vergat hij onmiddellijk de pijn aan zijn hoofd; hij richtte zich op, bevoelde zich overal, zijn armen, zijn buik, zijn beenen om te zien, of alles in orde was.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
36 ‘Niets beschadigd,’ zei hij; ‘eigenlijk is deze rots heel beleefd geweest. Maar nu moet ik eens goed uitzien, waar ik hier in het donker mijn voeten kan zetten. Lucifers zal ik wel niet bij me hebben......’ en hij voelde met zijn handen in zijn zakken. ‘Dan moeten we maar hopen, dat het gauw dag wordt, want als ik me niet vergis, schijn ik een beetje honger te hebben,’ en zoo pratende verzette hij voorzichtigjes aan den eenen voet voor den anderen, totdat hij op het droge meende te zijn. Toen ging hij zitten en zei: ‘Ik heb net een gevoel of ik moe ben,’ en hij ging languit op de kale rotsen liggen. ‘'t Is of ik slaap heb!’ voegde hij er bij en tegelijkertijd viel hij in een diepen slaap. Toen hij wakker werd, was het helder dag. Hij keek eens om zich heen, maar zag aan den eenen kant niets dan al hooger en hooger opgestapelde rotsblokken in een halven cirkel; van uit de verte gezien schenen ze een heel hoogen muur te vormen als van een reusachtig kasteel, bekroond door torens en torentjes, die allemaal bouwvallig waren; aan den anderen kant was zee, zoover het oog reikte. ‘Als dat Afrika is,’ zei Pinokkio mismoedig, ‘kom ik van een koude kermis thuis; wat zeg ik: dan ben ik wel warm terechtgekomen, want die zon daar, die juist om het hoekje komt kijken, heeft naar het schijnt maar al te goede voornemens. Als dat zoo doorgaat, ben ik tegen den middag gaar!’ Ondertusschen had hij maar werk, dat hij zich het zweet van het voorhoofd veegde met de mouw van zijn jasje, dat al kurkdroog was. Het was inderdaad geweldig warm: zoo'n hitte had Pinokkio nog nooit meegemaakt zelfs niet midden in den zomer. Uit de zee steeg een donkere nevel, die al dichter werd en in plaats van lichter te worden, werd de dag al zwarter. Pinokkio keek naar de zon, die zich op dat oogenblik in bundels van een roodachtig licht verdeelde achter het oude kasteel, waarvan de torens en torentjes wel reuzen geleken, gehuld in de vlammen van een geweldigen brand. Toen doofde plotseling ook de brand en was de zon geheel verdwenen. ‘Wat is dat voor een aardigheid?’ zei Pinokkio. ‘Wat voor
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
37 grappen haalt de zon in deze streken uit? Zij verschijnt voor een minuut of tien en verdwijnt dan weer!’ Arme marionet! Hij had niet gemerkt, dat hij een ganschen dag en een deel van den vorigen nacht achtereen geslapen had en dat hij dus, in plaats van getuige te zijn van het opgaan der zon, den zonsondergang had aanschouwd.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
38
XI Pinokkio's eerste dag in Afrika; hem overkomen ongelooflijke dingen. *** ‘Wat nu?’ vroeg Pinokkio zich treurig af, ‘moet ik nogmaals den nacht hier doodalleen op de rotsen doorbrengen?’...... en hij begon te beven, alsof hij plotseling de derdendaagsche koorts had gekregen. Hij begon te loopen, maar nadat hij een paar stappen had gedaan, werd het zoo duister, dat hij niet wist waar zijn voeten te zetten. Toen werd onze arme pop zoo wanhopig, dat hij heete tranen begon te schreien. Wat was hij bedroefd om zijn ongehoorzaamheid en zijn koppigheid. Alle waarschuwingen van zijn vader schoten hem te binnen; hij herinnerde zich ook de aanmaningen van zijn meester en de raadgevingen van zijn goede Fee. Hij dacht ook aan al zijn beloften van goed oppassen, van gehoorzaam en verstandig zijn. Hoe prettig had hij het zelf gevonden, toen hij een goed zoon en een aandachtig en ijverig leerling was geweest! Weer zag hij het stralende gezicht van zijn vader voor zich, toen hij met zulke prachtige cijfers op zijn rapport was thuisgekomen; en hoe vroolijk had ook dat lieve Meisje met de Blauwe Haren, zijn beschermende Fee, hem goedkeurend toegeknikt! Zijn tranen begonnen bij die herinnering te stroomen, terwijl hij hartbrekend snikte. ‘Als ik hier eens op deze eenzame plek van vermoeidheid, honger en angst moest omkomen! Als ik nog als houten pop moest sterven zonder ooit ondervonden te hebben, hoe het is als een echte jongen van vleesch en bloed te leven!!’...... en hij schreide nog wanhopiger. En toch was de arme marionet nog nauwelijks aan het begin van de reeks narigheden, die hem in den loop van dien vreeselijken Afrikaanschen nacht te wachten stonden.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
39 Inderdaad hoorde hij onder zijn droevig schreien en klagen, dat bijna verloren ging tusschen die eenzame rotsen aan de wijde zee, plotseling een langgerekt gehuil als van honden, die elkaar naholden en tegelijkertijd zag hij nu hier dan daar lichtjes, net als in den wind wapperende vlammetjes. ‘Ach! wat is dat nu weer; wie loopt er hier met lantarentjes rond?’ stamelde de ongelukkige pop tusschen zijn snikken door. Daar kwamen, als om hem onmiddellijk het antwoord op zijn vraag te geven, twee van die vlammetjes, die allemaal twee aan twee bij elkaar schenen te hooren, snel van de rotsige helling
naar beneden en hoe nader ze kwamen, hoe feller ze werden. En gelijk met die vlammetjes kwam ook dat afschuwelijke gehuil naderbij, en dat geleek merkwaardig veel op wat hij in de Tent had gehoord; alleen had hij er daar en op dat uur een heel anderen indruk van gekregen, en het veel natuurlijker gevonden. ‘Ik hoop maar, dat het goed met me afloopt!’ zei de marionet bij zich zelf, ‘maar ik vrees van niet.’ En hij wierp zich languit voorover om te probeeren zich tusschen de steenklompen te verschuilen. Een oogenblik later voelde hij een warme adem over zijn gezicht strijken en boven zich zag hij den leelijken kop van een hyena met wijdopengesperde kaken, waarin ijselijk scherpe tanden blikkerden en een vuurroode bolle tong zichtbaar was,
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
40 en hij begreep dat het voor zoo'n beest een peulschilletje was hem op te peuzelen. ‘Ik ben er geweest!’ zuchtte Pinokkio en rilde van zijn hoofd tot zijn voeten; hij deed zijn oogen dicht en zond in gedachten een laatsten groet aan zijn lieven vader en zijn beminde Fee. Maar nadat het dier hem van onder tot boven herhaaldelijk had besnuffeld, maakte hij een geluid, dat op lachen geleek, stootte een paar onhebbelijk harde kreten uit en rende met groote sprongen weg. ‘Tot nooit weerziens!’ zei Pinokkio en lichtte even zijn hoofd op. Daarop draaide hij zijn hoofd naar alle kanten - alsof hij in die duisternis iets zou kunnen zien! - en zei bij zichzelf: ‘Was er maar zoo iets als een boom, een muur of een heuveltje, waarop ik klimmen kon!’ Nu, onze marionet had gelijk, dat hij graag een meter of drie, vier boven den beganen grond had willen zijn, want dien ganschen, oneindig-schijnenden nacht door kwamen er telkens van zulke bezoekjes. Brullend of gillend kwamen ze op hem af, stonden stil, beroken hem, herhaalden dat gesnuffel, gaven dan lucht aan hun verachting en afschuw en gingen heen, terwijl Pinokkio bij hun vertrek nooit naliet zijn: ‘Tot nooit weerziens!’ te herhalen. Eénmaal gebeurde het zelfs, dat vier of vijf van die akelige dieren, die op een heel andere manier brulden en elkaar iets schenen te betwisten, geruimen tijd op een afstand van nauwelijks een paar passen van den marionet af bleven vertoeven, wat hem een hevigen angst bezorgde. Als dat lawaai nog langer geduurd had, was het voor den armen pop bepaald niet uit te houden geweest. Eindelijk brak de dag aan. Toen het licht werd, was er ineens een eind aan al die bezoeken en Pinokkio, die alweer heelemaal gekalmeerd was, wilde zich dadelijk oprichten, maar dat gelukte hem niet. Hij kon zijn beenen niet bewegen; zijn armen weigerden hem te helpen zijn lichaam op te heffen; een gevoel van groote zwakte, zoodat hij zelfs slecht zien kon, had zich van hem meester gemaakt. Hij wilde geeuwen, maar toen bleef zijn mond wijdopen
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
41 staan, want hij had de kracht niet zijn kaken weer te sluiten. Het was de honger, die hem overmand had. Nu was er niets meer aan te doen, meende hij: hij zou van honger moeten omkomen. ‘Wat vreeselijk!’ dacht hij nog met zijn beneveld brein, ‘van honger te moeten sterven. Ik zou van alles wel willen eten om mezelf voor dat lot te behoeden. Twee gedroogde boontjes, een handjevol kersesteeltjes, het kopje van een sardientje......’ En hij keek rond of hij niets zag, geen krekeltje, geen slakje, geen hagedisje, maar neen, er waren niets dan steenen. Maar plotseling uitte hij, ondanks zijn uitgedroogde keel, een zwakken kreet...... Op een pas of drie, vier afstands ontdekte hij iets, dat veel had van een stukje vleesch van den slager, rund-, kalfs-, schapevleesch of iets dergelijks; alleen zat er aan dat stukje - was het soms biefstuk? - nog een stukje vel met een paar haren, die er zoo eigenaardig uitzagen, dat de marionet heelemaal niet kon begrijpen van welk dier ze waren. Doch Pinokkio was onbeschrijflijk blij! Met onzegbare moeite kroop hij er op handen en voeten heen en 't gelukte hem het in zijn mond te steken. Lekker rook het ook niet, zoodat zijn neus er een grooten afschuw van had, maar de pop vermaande: ‘Hoor eens vriendje, het ruikt afschuwelijk, dat geef ik toe, maar er is niets aan te doen, daar moet je over heen. Geloof me vrij, als ik ooit nog eens rozen te zien krijg, dan zal ik er een bouquetje van plukken en jou aanbieden.’ Toen gaf de neus zich gewonnen, de mond maalde het fijn en de maag was bijna dadelijk weer in orde, zoodat Pinokkio toen het op was, weer kon oprijzen en vroolijk zeggen: ‘Dat was mijn eerste ontbijt in Afrika; nu zal ik dus op zoek moeten gaan naar een middagmaal.’ Hij vergat alles wat er dien nacht gebeurd was, dacht niet meer aan zijn vader en aan de Fee, en zijn eenige zorg was zich zoo ver mogelijk van die plek te verwijderen. Is het niet fijn een houten marionet te zijn?!!!
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
42
XII
Hoe Pinokkio feestelijk in Afrika wordt ontvangen; de eerste lasten van het beroemd-zijn. *** ‘In de eerste plaats,’ zei hij, ‘wil ik naar dat mooie kasteel daar in de verte. Ik zal wel maken, dat die eigenaar me een frisch glaasje water geeft en tegen een uur of twaalf zal ik zien een stukje brood, misschien wel een lekker bouillon-soepje, en als 't mogelijk is een stukje vleesch te krijgen...... Want met een bordje soep, een vleeschschoteltje, een gebraden kippeboutje en een glas wijn zou mijn maag weer heelemaal op streek komen. Op weg dus!’ De tocht tusschen die rotsblokken door was moeilijk genoeg, maar het ging den marionet gemakkelijk af, want hij sprong zoo vlug als een geit van den eenen steen op den anderen, terwijl het droge klappen van zijn houten voeten aan alle kanten door de echo's werd herhaald. Maar hoe hij ook liep en sprong, er kwam geen eind aan dat zeestrand en het kasteel scheen altijd even ver weg, ja het had er zelfs veel van, of die torens en ook die muren, al naardat de marionet meende ze te naderen, verdwenen, zoodat er, toen hij eindelijk de heele kust achter zich had, niets was dan steenen, die allengs door de inwerking van het water afbrokkelden en daardoor min of meer grillige vormen verkregen hadden.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
43 En het kasteel met zijn torens, waar was dat gebleven? Vaarwel soep, vaarwel vleesch, vaarwel kippeboutje, vaarwel glaasje wijn, alles verdwenen! Pinokkio rukte wanhopig aan zijn haar, vast besloten er minstens twee vlokken uit te trekken. Maar toen hij zijn oogen opsloeg, zag hij aan den voet van een zacht glooiende helling een verwonderlijk mooi plekje, begroeid met prachtige planten en door frissche beekjes besproeid en in de verte huizen, villa's en paleizen, wier daken zoo vroolijk schitterden in de zon, alsof ze met kristallen waren overdekt. Bij dien aanblik uitte Pinokkio een zoo blij en luid Oh! van verbazing, dat het wel op 10 K.M. afstand te hooren was, en zonder verder een oogenblik te wachten, rende hij in die richting. Hij sprong over slooten en struiken, liep dwars door boschjes met prachtige vreemde planten, zooals hij ze nog nooit gezien had, en joeg zoodoende
heele zwermen duiven, goudfazanten, tortelduiven, meerkoeten en kwartels op de vlucht. ‘Hè, wat is Afrika mooi!’ zei de marionet, maar stil stond hij niet, zoo verlangend was hij in de bewoonde wereld aan te komen; ‘als ik had kunnen denken, dat het zóó was, zou ik er al eerder naar toe zijn gegaan!’ En steeds liep hij voort. In een paar minuten kwam hij op een groot plein aan, waar mannen, vrouwen, jongens en meisjes in allerlei verschillende kleederdrachten op den grond zaten of lagen, babbelend,
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
44 koopend, verkoopend, en daarbij een geweldig rumoer makend. Toen ze den marionet zagen, liepen ze hem tegemoet en velen begonnen te gillen: ‘Wel kijk eens aan, daar heb je Pinokkio! Kijk eens, Pinokkio! Ha, Pinokkio! Hei, Pinokkio! Hu, Pinokkio!’ ‘Dat is toch al heel merkwaardig,’ zei de pop bij zichzelf, ‘nu kennen ze me in Afrika ook al! En ik had nog al gedacht incognito te reizen!!!’ Erg uit zijn humeur om deze lawaaiige ontvangst baande Pinokkio zich nijdig een weg tusschen die lastposten door, links en rechts elleboogstompen uitdeelend. Daarop begon hij weer te hollen, sloeg een zijstraatje in, waar bijna geen mensch te zien was en hield halt voor een kleine gaarkeuken, waar met groote letters op een uithangbord stond: ‘NAPOLITAANSCHE MACARONI’. ‘Daar zocht ik nu juist naar!’ zei de pop en trad binnen.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
45
XIII Pinokkio gaat de gaarkeuken binnen en eet er wat, maar daar hij geen geld heeft om de rekening te betalen, wordt hij eerst door zwarte veldwachters opgepakt, maar later weer losgelaten. *** Een kleine dikke man van een jaar of vijftig, met een tegelijkertijd barsche en toch goedaardige uitdrukking op zijn gezicht, kwam naar Pinokkio toe en vroeg waarmee hij Mijnheer kon dienen. Nu hij ‘Mijnheer’ genoemd werd, voelde Pinokkio zich erg gevleid en heel deftig vroeg hij om eten. Dadelijk bracht men hem een portie van iets, dat in de verste verte niet geleek op macaroni, maar op dat oogenblik kwam het onzen marionet niet gelegen aanmerkingen te maken en in een oogwenk had hij zijn bord leeg. Ondertusschen nam de patroon zijn nieuwen klant scherp op en draaide telkens om hem heen om hem allerlei beleefde vragen te doen, waarop Pinokkio met een enkel woord antwoordde, zooals meer hooggeplaatste personen tegenover hun ondergeschikten doen. Toen hij klaar was met eten, wilde hij iets te drinken hebben en de patroon bracht hem een drank, dien de pop zelfs niet van aanzien kende, maar die hem uitstekend smaakte. ‘Hoe heet deze drank?’ vroeg hij, als verstrooid zijn glas neerzettend; daarop stak hij zijn duim in zijn vestzakje en strekte zijn beenen ver uit als een echte heer. ‘Het is bier, Excellentie,’ antwoordde de patroon.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
46 Toen hij zich ‘Excellentie’ hoorde noemen, was Pinokkio buiten zichzelf van vreugde en kreeg zoo'n onrustig gevoel in zijn voeten, dat hij moeite had zijn zin om eens even te dansen, te bedwingen. ‘Zei ik het niet, dat ik in Afrika fortuin zou maken!’ dacht hij verrukt. Hij bestelde een pakje sigaretten, dat de patroon hem gedienstig kwam brengen en ook een doosje waslucifers. Nadat hij rustig een sigaret had gerookt en een paar onbeduidende opmerkingen gemaakt had, maakte onze held zich gereed tot vertrekken, toen de patroon hem zeer beleefd een strookje papier toestak, waarop een paar woorden en cijfers stonden. ‘Wat moet dat?’ vroeg de marionet, met een neerbuigend gebaar op het papiertje wijzend. ‘Dat is de rekening, geachte Heer; de rekening van wat U verschuldigd is voor het middagmaal en de sigaretten.’ Pinokkio vergat bij het hooren van deze woorden, dat ‘Geachte Heeren’ en ‘Excellenties’ nooit tegen de goede manieren mogen zondigen, maar krabde zich eens flink achter het oor en keek verbluft den patroon aan, die heel onaardig glimlachte. ‘Maar Excellentie, dat verbaast U toch niet?...... is het bij U soms geen gewoonte de rekening te betalen, als men gegeten heeft?’ Bij die woorden kreeg de marionet een schok van schrik en voelde, dat hij een kleur kreeg. Maar hij wilde toch den bluffer uithangen en antwoordde: ‘Ik moet mij verbazen en begrijp niet, wat U bedoelt. Wat zijn dat voor barbaarsche gewoonten? Ach, het verbaast me eigenlijk niet, dat men in deze streken......’ ‘In deze streken, Excellentie,’ viel de patroon hem kalm in de rede, ‘is het gewoonte, dat iemand als hij gegeten heeft, betaalt, en daarmee uit! Mocht Uw Edelheid bij geval geen stuiver op zak hebben, en gedacht hebben op kosten van zijn naaste te leven, dan is daar een heel goed middeltje tegen. Wacht U maar even, dan zult U het zien.’ Onder het uiten van deze woorden ging de man naar de deur
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
47 en maakte een heel eigenaardig geluid met zijn lippen; daarop keerde hij doodbedaard en glimlachend naar Pinokkio terug, die al zijn moed reeds kwijt was en wanhopig in zijn zakken zocht, om er iets in te zoeken, dat hij nooit zou vinden. Eindelijk barstte hij in tranen uit, wierp zich aan de voeten van den patroon en smeekte hem geduld te hebben, daar hij zoodra hij het eerste stukje goud of den eersten edelsteen, waarnaar hij in Afrika kwam zoeken, gevonden had, zijn schuld tot den laatsten cent zou afdoen. De patroon had moeite om niet in lachen uit te barsten, maar bedwong zich met geweld en goedhartig zei hij: ‘Het spijt me voor u, maar gedane zaken nemen geen keer.’ ‘Maar wat hebt U dan gedaan?’ vroeg de marionet ongerust. ‘Wat ik gedaan heb? Nu, ik heb om een paar veldwachters gestuurd!’ ‘Veldwachters!’ schreeuwde de marionet, van zijn hoofd tot zijn voeten bevend. ‘Veldwachters? Zijn er in Afrika ook al veldwachters?!! Ach nee, lieve mijnheertje, stuur die veldwachters toch terug, want ik wil niet in de gevangenis.’ Vergeefsche moeite. - Twee veldwachters kwamen al naar binnen, liepen regelrecht op den marionet af en vroegen hem beleefd naar zijn naam. ‘Pinokkio!’ fluisterde de jongen bevend als een rietje. De patroon keek verbaasd op bij het hooren van dien naam. ‘Wat voor beroep oefent ge uit?’ ‘Marionet.’ Weer maakte de patroon een beweging van verbazing en deden de veldwachters hun best hun lachen te bedwingen. ‘Wat zijt ge in Afrika komen doen?’ ‘Kijk, dat zal ik U zeggen,’ antwoordde Pinokkio moed vattend, ‘ik ben gekomen, moet U weten, heeren, omdat ik, daar mijn beste vadertje om voor mij een a-b-c-boek te kunnen koopen zijn jas verkocht had, me genoodzaakt voelde, want er is in Afrika zooveel goud en zilver......’ ‘Wat zijn dat voor praatjes,’ viel de oudste veldwachter hem in de rede; ‘houd uw praatjes voor u en laat ons dadelijk uw papieren zien.’
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
48 ‘Wat voor papieren?’ zei de marionet; ‘die heb ik toch allemaal op school gelaten......’ De veldwachters moesten zich op de lippen bijten om niet hardop te lachen; ondertusschen hadden ze, om verder heen- en weergepraat te vermijden, een paar handboeien te voorschijn
gehaald en maakten aanstalten ze den marionet, die nu meer dood dan levend was, aan te doen. Maar onverwachts kwam de patroon tusschenbeiden en verzocht met grooten aandrang den marionet op zijn verantwoor-
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
49 ding vrij te laten, en verklaarde de rekening voor voldaan te beschouwen, en hij voegde er nog allerlei mooie beweringen aan toe, zoodat de twee mannen van de wet er aangedaan van werden. ‘Ja...... als U er genoegen mee neemt......doen wij het ook,’ zei eindelijk één hunner; ‘als U hem een aalmoes wilt geven, des te beter......’ Zij lieten den marionet los en gingen heen zonder verder een woord te zeggen.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
50
XIV Hoe Pinokkio van den rang van Excellentie afdaalde tot dien van knecht in een gaarkeuken. *** Pinokkio was vuurrood geworden bij het hooren van dat woord aalmoes; hij kon niet dadelijk besluiten of hij daar blijven zou of dat hij, om de schande te ontgaan, de veldwachters zou naloopen om zich in de gevangenis te laten opsluiten. Het leek hem toch maar het beste te blijven en hij sloop naar een hoekje van de kamer. Maar de patroon beurde hem dadelijk op en vroeg: ‘Gij zijt dus de marionet Pinokkio?’ Toen hij zich zoo ineens met gij hoorde aanspreken, voelde de pop een groote verontwaardiging in zich opkomen en hij had zin er het zijne van te zeggen, maar toen hij aan die onbetaalde rekening dacht, leek het hem beter beleefd te zeggen, dat hij inderdaad Pinokkio was. ‘Dat doet me werkelijk plezier,’ ging de man voort, ‘dat doet me plezier, want ik heb uw vader gekend.’ ‘Hebt U mijn vadertje gekend?’ riep de marionet blij. ‘Of ik hem gekend heb! Ik ben daar in huis bediende geweest, vóórdat gij geboren werd.’ ‘Bij mij thuis als bediende? Van wanneer tot wanneer heeft vader Jaap bedienden gehouden?’ riep de marionet met wijd-open oogen van verbazing. ‘Wat zegt ge daar, Jaap?! Uw vader heet toch geen Jaap.’ ‘Die is goed! Hoe heet hij dan?’ ‘Uw echte vader, mijn beste marionet is niet Jaap, maar mijnheer Collodi...... een man, jongenlief, zooals er niet iederen dag één wordt geboren!’
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
51 Pinokkio begreep er steeds minder van en kon er maar niet bij, dat hij naar het scheen naar Afrika had moeten komen om over zijn familie te worden ingelicht. Hij stond dus met een zuurzoet gezicht te luisteren naar al, wat die man hem uitlegde, totdat deze besloot: ‘Maar bedenk wel, al zijt ge niet echt de zoon van dien goeden Jaap, dat dit nog niet zeggen wil, dat ge niet heel dankbaar moet wezen voor alle goede zorgen, die die brave man voor u gehad heeft. Maar gij, wat een prachtige manier om hem te beloonen houdt gij er op na! vindt ge ook niet?’ vervolgde de man heftig. ‘Zoo maar uit huis wegloopen, zelfs zonder hem te waarschuwen! Wie weet, aan wat voor akelige dingen die beste man denkt, nu hij u niet meer bij zich heeft en zelfs niet weet waar ge uithangt. Zoudt gij, jongens, ooit begrijpen wat een verdriet ge uw ouders doet? Ge zoudt geen vinger uitsteken om uw moeder verdriet te besparen, terwijl zij altijd aan u denkt, zelfs 's nachts in haar slaap, en evenmin valt het u in, uw vaders zorgen te verlichten, die vader, die van den morgen tot den avond
werkt om te maken, dat u niets ontbreekt, en dat ge van alles kunt leeren om goede menschen te worden, die nuttig zijn voor hun familie, hun vaderland en de maatschappij!’ Onder het aanhooren van deze ernstige toespraak was Pinokkio nadenkend geworden. Hij had nooit kunnen droomen, dat hij juist in Afrika zoo wijs en waar zou worden toegesproken, en was op het punt in tranen uit
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
52 te barsten. De man werd zelf ook aangedaan, want wie weet wat hem nog meer door 't hoofd speelde; maar plotseling streek hij met zijn hand over zijn oogen als om een droevige gedachte te verjagen, veranderde van toon en zei opgewekt: ‘Ondertusschen moogt ge den Hemel danken, Pinokkio, dat ge ditmaal zoo goed bent terechtgekomen, want van dit oogenblik af moet ge het maar beschouwen, alsof dit uw eigen huis was. Maar ik ben niet rijk en had juist een jongetje noodig om me bij mijn bezigheden te helpen, en dus kunt gij vandaag al beginnen de zaal aan te vegen, die het - zooals ge ziet - hard noodig heeft, want er zijn veel klanten geweest.’ Dit zeggend reikte hij den marionet een grooten bezem aan, dan kon deze dadelijk gaan vegen. Pinokkio voelde zich diep vernederd door dit voorstel, maar de gedachte aan de zwarte veldwachters en de onbetaalde rekening deed zijn verontwaardiging gauw verdwijnen, en hij veegde en ruimde ijverig op. ‘Van Excellentie tot keukenjongen! ik ben er wel op vooruit gegaan!’ dacht de ongelukkige marionet en haast kwamen de waterlanders te voorschijn, terwijl hij krachtig den bezem hanteerde, ‘maar dat is mijn verdiende loon, zooals het luie grauwtje zei, toen het klappen kreeg. Ach! als nu mijn vadertje en die lieve Fee me eens zagen, of mijn schoolmakkers, Oliepit bijvoorbeeld, wat zou ik een prachtig figuur slaan!’ En hij ging voort met vegen en nam daarna met een natten doek de vuile, stoffige banken en stoelen af.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
53
XV Pinokkio als waterverkooper en wat hem overkomt op zijn tocht door de stad. *** De tijd ging voor den marionet onder die vele bezigheden snel voorbij en op het etensuur had hij een geweldigen honger en at voor vier. Zijn patroon prees hem zeer, zoo keurig als hij den boel weer had opgeknapt en moedigde hem aan op diezelfde manier te blijven voortgaan. ‘Met een jaar of tien,’ zei hij, ‘zult ge dan wel het noodige opzij gelegd hebben om weer naar huis terug te keeren, en dan
zult ge bovendien nog wel een stuivertjegespaard hebben, dat uw vader erg te pas zal komen. En nu ge gegeten hebt, moet ge dezen leeren zak met water nemen, om het in de stad te gaan verkoopen. Vanavond, als ge terug zijt, rekenen we af en zult ge zien, dat de zaken er nog zoo kwaad niet voor u uitzien!’ Met deze woorden overhandigde de man den marionet, die bleek van boosheid werd, een leeren ding, dat wel wat op een vaatje geleek, en dat hij door middel van een leeren riem op zijn rug moest dragen. Daarop gaf hij hem nog een soort van beker, ook van leer, en voerde den jongen naar de deur onder het zeggen van:
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
54 ‘Een stuiver voor een kleinen beker, maar niet vol, hoor, niet vol!...... begrepen?’ Daarop ging hij zoo bedaard en vergenoegd naar binnen, dat zelfs een doodzieke er zich nog boos om zou maken. Diep terneergeslagen sloeg Pinokkio een vuil, nauw straatje in; uit de smerige huisjes aan beide kanten kwamen luchtjes, neen maar! die deden waarlijk niet aan rozen denken!...... En hij liep maar steeds voort, zonder te weten waarheen en zonder te kijken waar hij liep, want in zijn marionettenhersens kwamen honderden plannen op; als de patroon van de gaarkeuken had kunnen vermoeden wat er in dat bolletje omging, was hij den marionet bepaald hard nageloopen, al was het alleen maar om zijn waterzak terug te krijgen. Hoe verder de marionet liep, hoe netter de straat werd. Na de vuile hutten, van leem en planken gemaakt, kwamen er steenen huizen en nog verder stond zelfs hier en daar een villa met mooie groote ramen en ruime terrassen, dat het een lieve lust was om te zien. Het was druk geworden; prachtig gekleede dames en heeren, soldaten en officieren met mooie uniformen, straatventers, kortom, hij liep nu door een mooie breede straat, waarboven telegraafdraden gespannen waren, en van dichtbij klonk het fluiten van een locomotief. Pinokkio was meer dan verbaasd bij het zien van al dat moois, en bij zichzelf zei hij: ‘Neen maar, dat Afrika er toch zóó uitziet! Dat had ik me heel anders voorgesteld!’ Terwijl hij hierover stond te peinzen, was er een man naar hem toe gekomen in een grooten witlaken mantel gewikkeld, wiens ernstig gezicht omlijst werd door een langen baard. Deze man tikte hem op zijn schouder en maakte een gebaar, dat Pinokkio niet begreep. Toen begon die man allerlei onbegrijpelijke woorden te mompelen, terwijl hij steeds gebaren bleef maken; maar Pinokkio begreep er nog steeds niets van, zoo min van zijn woorden als van zijn gebaren. Tenslotte wilde de pop, zoo kwaad als een spin, zijns weegs gaan, maar de man zette een geweldige keel op, greep hem bij de punt van zijn neus en hield die stevig vast. Pinokkio worstelde
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
t.o. 54
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
55 gillend om los te komen. Dat gaf een onbeschrijflijk tumult. Allerlei menschen bleven stil staan, en na veel vijven en zessen gelukte het hun den marionet aan het verstand te brengen, dat die man alleen maar om een stuiversglaasje water had gevraagd. ‘Is het anders niet?’ riep de marionet en liet den waterzak van zijn rug op den grond glijden. Daarop nam hij den leeren beker en vulde dien tot overloopens toe, wat alle omstanders verbaasd deed staan. De man dronk, betaalde en ging heen zonder te groeten. ‘Zouden alle Afrikanen zoo graag water drinken?’ dacht de marionet, aan zijn vrienden van de Groote Tent denkend. ‘Ik houd veel meer van bier en ga nu eens kijken, of ik soms voor dezen stuiver een glaasje bier kan krijgen.’ En hij liep weg, den waterzak op den grond achterlatend, want daarvan trok hij zich niets aan.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
56
XVI Wilde tocht van Pinokkio, zittend op den rug van een hond, en zijn vreeselijke val in een donker ravijn. *** Maar er was een groote menigte om hem heen komen staan, voornamelijk jongens met roetzwarte gezichten, die zooals alle straatjongens van de wereld doen ten opzichte van vreemdelingen, van plan waren dien marionet eens lekker te plagen. Doch ze hadden buiten de ellebogen en voeten van onzen Pinokkio, wien hun houding begon te vervelen, gerekend; zijn plan was gauw klaar en dus begon hij, zooals gewoonlijk, schoppen en stompen uit te deelen, zoodat twee van die schoorsteenvegertjes, die hem den weg versperden, een paar voet ver vlogen en daarop rende hij weg. De menschen, die voor hun winkel op een bank zaten of op straat liepen, schrikten op toen ze dat houten kereltje zoo als de wind zagen voorbij vliegen en velen begonnen hem schreeuwend na te loopen. Je kunt begrijpen, dat Pinokkio heusch niet stil stond om op ze te wachten. Hij was vastbesloten zich door niemand te laten inhalen en daarom had hij een bijna verlaten zijstraatje ingeslagen. Juist was hij op het punt een geheel verlaten plein op te rennen, waarachter het vrije veld lag, toen hij op den hoek een grooten hond zag liggen, die hem den weg versperde. Met één blik mat Pinokkio zijn lengte, want hij dacht er keurig met aaneengesloten voeten overheen te springen. Maar op het oogenblik, dat hij zijn sprong nam, rees de hond op en in een oogwenk zat Pinokkio ruiter te paard op hem, zonder te kunnen begrijpen hoe dat in zijn werk was gegaan.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
57 Zoodra de hond voelde, dat Pinokkio op zijn rug zat, begon hij woedend te blaffen en als een pijl uit den boog rende hij met den marionet, die zich aan zijn rugharen vastklemde, voort. Die arme jongen bereidde zich er al op voor, dat hij zijn hals zou breken en innig wenschte hij, dat het gauw mocht gebeuren, want die wilde vaart benam hem den adem; maar het scheen wel of het dier het er om deed, het sprong over leemhoopen, greppels en ravijnen, alsof het zijn heele leven niet anders gedaan had dan marionetten op zijn rug vervoeren.
‘Zou dit soms een hond-paard zijn? Ge kunt in Afrika maar niet weten!’ dacht Pinokkio ondertusschen; ‘mocht het zoo zijn, dan rijd ik het heele land er mee door en neem het mee als ik weer naar huis, naar mijn vadertje ga. Wat zullen de andere jongens dan jaloersch op me zijn, wanneer ik als een groote mijnheer te paard naar school rijd! Ik laat er een met goud geborduurd zadel voor maken, net zooals de paarden van den Tent-Directeur hadden en zilveren stijgbeugels. Een zadel is beslist noodig, want zoo maar op zijn rug zitten is niet bepaald gemakkelijk; ik hoop maar, dat het niet al te gevaarlijk is!’ Die laatste gedachte kwam plotseling bij den marionet op toen hij bemerkte, vlak bij een breed en diep ravijn te zijn, zoodat de bodem ervan niet te zien was.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
58 Toen ze er dichtbij waren en de hond zich gereed maakte tot een geweldigen sprong, zei Pinokkio bij zichzelf: ‘Nu is het met me gedaan. Mocht ik heelhuids aan den overkant komen, dan geef ik mijn woord dat ik, zoodra ik weer thuis ben, drie dagen achtereen naar school zal gaan......’ en toen sloot hij zijn oogen. Toen hij ze weer opendeed, lag hij op den bodem van een afgrond, waar het pikdonker was. Hoe lang zou hij daar gelegen hebben? Dat wist de marionet zelf niet; wel wist hij, dat het onder het voortrennen zijn aandacht getrokken had, dat een harde, hem niet onbekende stem aldoor: Pinokkio! Pinokkio! had geroepen; de echo had zelfs heel hard herhaald: Pinokkio! Pinokkio! ‘Vaarwel, en doe den waard nog eens mijn groeten!’ zei de marionet nu bij zichzelf als antwoord, en was intusschen erg verbaasd, dat zijn armen en beenen niet aan stukjes gebroken waren bij dien diepen val.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
59
XVII Pinokkio moet geruimen tijd in die donkere, kelderachtige ruimte blijven en vindt dan iets te drinken..... *** ‘Slaap maar lekker,’ ging die onbedachtzame pop half huilend, half lachend voort; ‘'t zal toch een wonder der wonderen zijn, als ik levend uit deze gevangenis kom.’ Hij bleef heel stil op hetzelfde plekje liggen, denkend aan zijn rijdier, waarvan hij tusschen haakjes - nooit weer iets heeft gehoord. Als om zijn vreemden toestand nog bezwaarlijker te maken, begonnen honger en dorst hem nu hevig te kwellen. Vooral hinderde hem de dorst, die na verloop van een paar minuten beslist onverdraaglijk werd. Zijn keel was door het gillen, dat hij gedaan had, toen die hond met hem voortrende, zóó droog geworden, dat hij ik weet niet wat zou hebben willen geven, als hij maar één slokje had mogen hebben van dat water, dat hij een paar uur geleden in dien zak op straat had achtergelaten. ‘Maar ik wil hier toch mijn leven niet eindigen,’ zei hij tenslotte, ‘kom, laat ik eens probeeren te loopen.’ Zoo pratend verzette hij zijn eenen voet, daarna den anderen, terwijl hij met zijn armen rondschermde alsof hij blindemannetje speelde. De bodem, waarop hij rondliep, was effen en zacht, en de lucht heerlijk frisch; alles bij elkaar had hij het nog zoo kwaad niet. Er waren maar 4 dingen, die hem hinderden: dat het zoo donker was, en dat hij zoo'n honger, dorst en angst had; overigens was hij volmaakt kalm.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
60 Steeds in het donker rondtastend meende hij na een twintigtal passen een zacht gemurmel te hooren: 't had iets van het onderdrukt fluisteren van vele menschelijke stemmen tegelijk. Toen hij in die richting keek was het hem, als zag hij een soort van schemering zooals je dat ziet in het Oosten bij het begin van den dageraad. Met nieuwen moed bezield liep Pinokkio voort, zoo snel zijn voeten, die in dat fluweelzacht terrein wel vier vingers diep wegzakten, het hem toelieten. Hoe verder hij liep, hoe duidelijker het gemurmel werd, terwijl ook het licht sterker werd. Nu kon Pinokkio zien, dat hij zich op een besloten plekje bevond, dat overstraald werd door een zacht, doorschijnend licht, maar hij begreep niet vanwaar het kwam. Het gemurmel werd veroorzaakt door een straaltje helder, frisch water, dat van een hooge rots afviel en een klein beekje vormde, dat over den zandigen bodem van dat soort tunneltje stroomde. Hij rende op de rots af, ging met open mond onder dat straaltje liggen en dronk en dronk, totdat hij werkelijk niet meer kon.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
61 ‘Nu zal ik tenminste niet van dorst omkomen!’ zei de marionet blij, nadat hij wel tien minuten achter elkaar gedronken had. ‘Nu heb ik nog honger, en erg ook. Maar waarom heb ik toch altijd minstens om de twee uur zoo'n vreeselijken honger! Zou het niet mogelijk zijn zich eraan te wennen zonder eten te leven? Van nu af aan wil ik het gaan probeeren, en als het me lukt zal ik het dadelijk gaan leeren aan al die stakkerds, die geen geld hebben om brood te koopen!’ Terwijl hij zulk een prijzenswaardig plan maakte, kreeg Pinokkio een heel akelig gevoel in zijn buik, zoo onrustig en naar als iemand wel eens heeft, die om van een erge indigestie te genezen, zoo wat 30 gram wonderolie geslikt heeft! Hij voelde zich àl ellendiger worden, op een gegeven oogenblik wist hij geen raad meer...... Het water, dat hij gedronken had, was...... purgeerend. Langzamerhand ging hij zich weer beter voelen; met trillende beenen begaf hij zich in de richting van het licht, en eindelijk gelukte het hem uit dien kuil te komen en mocht hij den hemel weerzien.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
62
XVIII Pinokkio ziet een karavaan voorbijtrekken met de hoofden naar beneden en de beenen in de lucht. Hoe verbaasd hij is; dan maakt hij het plan zich bij die menschen aan te sluiten. *** Zijn honger begon steeds meer te knagen en Pinokkio keek overal rond of hij niet iets vond, om erop te knabbelen. Maar rondom was niets dan zand en steenen; de steenen glinsterden als spiegels in de zon en het zand was zoo schroeiend heet, alsof het in een oven geweest was. Radeloos door al dat troostelooze om hem heen, begon de arme marionet, terwijl zijn maag een geluid maakte als een houten rammelaar, droefgeestig en op goed geluk af voort te wandelen. Na een heelen tijd geloopen te hebben was hij eindelijk op een verhoogd gedeelte van het terrein aangeland, zoodat hij een groote vlakte kon overzien met een breeden straatweg er dwars doorheen. En op dien weg zag hij een langen optocht van mannen, vrouwen en kameelen, die - ja, het was ongelooflijk maar heusch waar! - die met hun hoofd naar beneden en hun beenen in de lucht voortliepen!! Bij dat nieuwe, wonderbaarlijke schouwspel had de pop eerst veel lust eens hartelijk te lachen, maar toen vond hij het haast angstig en begon eens flink zijn oogen te wrijven, want hij twijfelde of dat omgekeerde soms aan zijn oogen lag. ‘Droom ik nu, of niet?’ zei hij een paar keer tegen zichzelf. ‘Droom ik of waak ik?’ Maar die optocht volgde maar steeds op die zonderlinge manier zijn weg en duidelijk hoorbaar was
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
63
het gebabbel der vrouwen, het gelach der kinderen, die ondersteboven op die kameelruggen zaten en de gebiedende stem der mannen, die met lange stokken de dieren aanspoorden. ‘Dat had ik nu toch heusch niet verwacht!’ zei de pop. ‘Wat hebben ze hier in Afrika een vreemde manier van reizen!!! 't Zou wel aardig zijn, als ik ook eens op mijn hoofd ging loopen......’ en hij bevoelde zijn bol eens om te weten te komen, of hier zijn voeten soms ook op de plaats van zijn hoofd zaten. Ondertusschen was de heele karavaan gepasseerd en nog altijd stond Pinokkio den laatsten kameel na te staren die, met zijn lange magere beenen door de lucht stappend, juist om de buiging van den weg verdween. Het duurde een poosje eer onze onversohrokken reiziger van zijn verbazing bekomen was en opnieuw weer voelde dat zijn maag zoo sterk rammelde, ja sterker dan eerst. Tenslotte, toen hij zijn gedachten weer wat geordend had, scheen het hem het beste toe den weg te volgen, dien de karavaan genomen had.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
64 ‘Op mijn hoofd of op mijn voeten zal ik toch stellig weer op een bewoonde plek komen! Al die menschen zullen toch maar niet altijd doorloopen, en vroeg of laat zullen ze eens stilstaan om te eten, als ze tenminste niet van den honger willen omkomen, wat stellig met mij zal gebeuren als ik op deze plek blijf!’ Die redeneering klopte als een bus, en nu de marionet weer met de nieuwe hoop bezield was in meer beschaafde streken te zullen aankomen, zette hij er zoo stevig den pas in dat hij wel een mededinger in een wedloop geleek.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
65
XIX
Pinokkio laat toe, dat een kleine kleuter zijn neus aanraakt en krijgt daarvoor wat te eten en een glaasje anisette, waardoor hij zijn mond wel een beetje voorbijpraat. *** Nadat hij op die manier wel een half uur was voortgerend, beschenen door een zon die als vuur brandde, haalde hij inderdaad de karavaan in en zag hij ze allemaal, menschen zoowel als dieren, om een grooten put heen staan, genietend van het heldere frissche water. Velen hunner stonden te eten en babbelden daarbij zoo lustig, alsof ze in een allergezelligst tegen alle weer beschut lokaal bijeen waren. En ze knabbelden zoo genoeglijk, dat het den marionet als muziek in de ooren klonk. Maar het meest verbaasde hem, dat al die menschen en dieren
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
66 nu weer gewoon op hun beenen op den grond stonden. Hij begreep er langzamerhand niets meer van, maar eensklaps meende hij er een uitleg voor te hebben gevonden. ‘Wat ben ik toch dom! Als ze op hun hoofd stonden, zouden ze immers niet kunnen eten of drinken?!’ Na deze juiste opmerking overlegde hij bij zichzelf, of hij om een stukje brood of iets anders eetbaars zou durven vragen. ‘Een beetje water om mijn dorst te lesschen zullen ze me stellig niet weigeren. Om wat drinken vragen is geen schande en wie weet, deze menschen kennen Afrika op hun duimpje en al pratend - zoo geleidelijk weg - zou ik misschien te weten
kunnen komen waar de goud- en edelsteenmijnen zijn!’ Deze gedachte troostte Pinokkio weer en kuchend en proestend, om niet zoo onverwacht voor den dag te komen, liep hij in de richting van een aardig uitziend ouden man, die op een steenklomp zat en met zijn pijp tusschen zijn tanden geklemd als een schoorsteen zat te rooken. Op eerbiedigen afstand bleef hij staan, nam zijn hoed af en wilde juist het eerste woord zeggen, toen hij het toch te erg vond om een aalmoes te vragen; hij geraakte in de war en zei tenslotte: ‘Neem me niet kwalijk, mijnheer, maar hoe laat is het?’ De oude man verwaar-
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
67 digde zich nauwelijks hem aan te kijken en al pratend een groote rookwolk uitblazend, antwoordde hij: ‘Zoo laat als je denkt!’ ‘Dank U wel,’ zei Pinokkio dadelijk, erg van zijn stuk om die bruuske ontvangst. ‘Dat begint aardig!’ vervolgde hij tegen zichzelf, en liep naar een vrouw toe met een kind op haar arm. ‘Neemt U me niet kwalijk, Mevrouw, zoudt U zoo vriendelijk willen zijn me te zeggen, of dit de goede weg is naar......’ ‘De wereld is ruim!’ viel de vrouw hem in de rede. ‘En groot!’ dacht de marionet woedend. ‘Wat zijn die Afrikanen nette menschen!’ En daar hij zelfs geen moed meer had om een stukje brood te vragen, nadat hij zoo treurig behandeld was, was hij van plan beleefd te groeten en heen te gaan, toen dat kleine dikke kind - het had een peper- en zoutkleurig gezicht - plotseling met zijn armen begon te zwaaien en stamelde: ‘Ikke hebbe! Ikke hebbe!’ En weet je wat het wilde hebben? Wel, Pinokkio's neus, en het stak zijn handen uit om dien beet te pakken, wrong zich heen en weer, vertrok dwingerig zijn mond en begon te gillen zoo hard, dat je het je niet kunt voorstellen. De mannen draaiden zich om, allerlei kinderen kwamen aanhollen, de kameelen hielden op met drinken, wat ze al een uur lang deden, en allemaal keken ze naar den marionet, die van verlegenheid geen raad meer wist. De mama van het kind, verschrikt dat haar zoontje nog altijd gilde en heen en weer draaide, vroeg toen vriendelijk aan den marionet of hij wel wilde toestaan, dat het kind hem eens of twee maal bij zijn neus pakte. Aanvankelijk wilde Pinokkio weigeren en die menschen, die zoo onvriendelijk tegen hem geweest waren, met gelijke munt betalen, maar hij bedacht zich dat het beter was het hun niet kwalijk te nemen en zich een beetje toeschietelijk te toonen. Hij liep dus naar het kind toe en liet zijn neus beetpakken, knijpen en bekloppen, totdat het kind weer heelemaal was gekalmeerd. Wat was die moeder blij! Zonder in de verste verte te vermoeden hoe veel plezier ze er den marionet mee deed, haalde ze een groot stuk brood te
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
68 voorschijn, riep dat iemand haar eens een kom melk moest brengen en bood hem dien met het brood aan, zich verontschuldigend dat ze niets beters had om te geven. ‘Verbeeld U, dat is toch heelemaal niet noodig!’ wilde Pinokkio zeggen, maar hij kon het niet, omdat hij zijn mond al vol had met een stuk brood en een slok melk. Toen ze den jongen zoo schrokkig zagen eten, kwamen ze allemaal toeloopen; de een gaf hem een lekkere vrucht, de ander een biscuitje, en een jonge man kwam zelfs met een glaasje anisette aandragen. De marionet kon zijn oogen niet gelooven en verbaasde zich, dat hij ooit had kunnen denken dat Afrika een land was, waar een mensch wel eens honger en dorst zou kunnen lijden. ‘Wat jammer toch, dat ik er al niet veel eer ben heengegaan!’ zei hij vol dankbaarheid, maar voor een tweede glaasje anisette bedankte hij toch, hoewel diezelfde jonge man het hem met geweld wilde opdringen. Doch nu hij zijn maag zoo heerlijk had te goed gedaan, had Pinokkio zoo'n lust om te babbelen, dat in weinig tijds iedereen wist wie hij was en waarom hij naar Afrika was gekomen. Toen hij uitgesproken had, prezen ze hem allen om het zeerst en de oude man, die hem even te voren zoo ongemanierd had geantwoord, zei dat hij Pinokkio's besluit heel mooi vond; maar daarop vroeg hij met een gezicht zóó ongeloovig, dat zelfs de goedhartigste mensch er kwaad om zou worden: ‘Wie heeft u verteld, dat er hier in Afrika zooveel goud en edelsteenen zijn?’ ‘Wie me dat verteld heeft?...... Die is goed! Iemand, die het weten kan.’ ‘Maar zijt ge er zeker van, dat ze geen loopje met u hebben willen nemen?’ ‘Een loopje nemen?!! Met mij?!’ antwoordde de marionet dadelijk, die op dat oogenblik even zeker van zich zelf was en zich even krachtig voelde als een leeuw. ‘Hoor eens, mijn waarde heer, wie mij beet wil nemen moet vroeger opstaan, hoor!’ En hij tikte met zijn wijsvinger tegen zijn voorhoofd om hem te verstaan te geven, dat er daar binnen een stelletje hersens
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
69 zat, genoeg voor de heele karavaan. ‘Alvorens te vertrekken, moet U weten, heb ik zooveel gestudeerd, dat de meester bang was dat ik er ziek van zou worden.’ ‘Als de zaken zoo staan,’ besloot de oude man toen, ‘zal het het beste zijn als we gezamenlijk verder reizen, want wij zijn ook op weg om goud en edelsteenen te zoeken en er is stellig genoeg voor ons allemaal.’ Toen Pinokkio die woorden hoorde sprong zijn hart op van blijdschap. Maar hij wilde niets laten merken en ietwat onverschilligheid, ja zelfs een beetje hooghartigheid veinzende, antwoordde hij: ‘Graag, heel graag! Daar heb ik van mijn kant geen bezwaar tegen. Zooals U wilt......’ En nu nam hij uit de handen van dien goeden ouden man toch een tweede glaasje anisette aan, waardoor zijn moed en zijn goede verwachtingen wel haast verdubbelden.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
70
XX
Pinokkio reist met de karavaan mee, en de aanvoerder bewijst hem de uitgezochtste beleefdheden. *** De kameelen, opgefrischt doordat ze zoo heerlijk en zooveel hadden kunnen drinken, staken schreeuwend hun koppen omhoog en keken met hun goedige oogen rond alsof ze er trotsch op waren de vrouwen en kinderen te mogen dragen. Zelfs was er een ezeltje bij (ja, er was zoowaar ook een ezel, wat Pinokkio verschrikkelijk vervelend vond, daar hij sinds eenigen tijd een onuitsprekelijken afkeer van die dieren had) zelfs het ezeltje balkte zoo vergenoegd, dat het een lust was er naar te luisteren. Die ezel was het eenige dier dat geen last droeg, en daarom noodigde die oude man, die altijd even vriendelijk jegens den marionet bleef, dezen uit er op te gaan zitten. En Pinokkio deed het, maar met grooten tegenzin. Hij vond het afschuwelijk op een ezel te rijden en had honderdmaal liever te voet willen gaan, maar hij vreesde dat een weigering door die brave menschen als een onbeleefdheid zou worden opgevat. Den ganschen dag trokken zij voort over een nauwen weg vol
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
71 bochten, die omhoog leidde naar een kalen en steenachtigen berg. De oude man liep naast Pinokkio, bewees hem allerlei kleine diensten en ondervroeg hem over allerlei dingen, vooral over de studies, die hij gemaakt had om zich voor zijn tocht naar Afrika voor te bereiden. De marionet babbelde er op los en zei de grootste domheden, maar het kon hem niet schelen omdat hij had opgemerkt, dat hij in Afrika alle soorten van leugens kon zeggen zonder dat zijn neus daardoor langer werd, al begreep hij toen evenmin als later hoe dat eigenlijk kwam. Verbeeld u dat hij zelfs zoo ver ging te verzekeren, dat hij de juiste plek kende, waar goud en diamanten zoo maar voor het grijpen lagen, en, meegesleept door zijn eigen grootspraak, durfde hij zelfs beweren, dat ze allemaal binnen een week schatrijk zouden zijn. ‘Eerst loopt de weg wat op,’ zei die brutale marionet, ‘dan weer een beetje af; dan slaat ge rechts om en moet doorloopen tot achter in het dal, waar een beekje stroomt met geel water; dan slaat ge links af en daar, onder een bepaald soort boomen, vindt ge net zoo veel goud als ge maar wilt!’ De oude man keek hem steeds meer verbaasd aan bij het aanhooren van al die leugens, die hem zoo zonder blikken of blozen werden opgediend. Pinokkio zelf schaamde zich wel een beetje over zijn slechtheid en maakte dan ook gebruik van een oogenblik, dat ze even stilhielden, om eens gauw aan zijn neus te voelen en toen hij merkte, dat die zijn natuurlijke afmetingen had, zei hij tot zichzelf: ‘Hm! als die bij deze gelegenheid niet gegroeid is kan het niet anders of hij groeit nooit meer van mijn leven!’
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
72
XXI Pinokkio loopt gevaar verkocht te worden voor één olifantstand en één hoorn van een neushoorn. *** Ze gingen weer een eind verder totdat ze op een groep menschen stuitten, ook leden van een groote karavaan, die eveneens in de buurt van een put zaten of lagen te rooken en te praten in de schaduw van eenige groote boomen. Ook zij waren vol bewondering voor Pinokkio en waren heel aardig voor hem; de goede oude man toonde zich zoo ingenomen ermee alsof Pinokkio zijn zoon was. De marionet liet duidelijk blijken hoe dankbaar hij was voor de genegenheid, die ze hem zoo spontaan en belangeloos toonden en begon zeer gunstig te denken over de inborst van zijn reismakkers. Hij voelde alleen een geheimen angst, daar het ieder oogenblik aan het licht zou kunnen komen, dat hij op goed geluk naar Afrika was gekomen en er in werkelijkheid niets van wist waar goud en edelsteenen te vinden zouden zijn. Gelukkig redde een nieuw bewijs van edelmoedigheid van den ouden man hem uit de verlegenheid. In de schaduw der boomen zaten er van die menschen van de andere karavaan een paar met zulke onaangename gezichten, dat ze Pinokkio weinig aanstonden. En juist naar die menschen richtte de oude man toen zijn schreden en, na ze begroet te hebben, begon hij levendig met ze te praten, waarbij ze telkens met toenemende belangstelling naar den kant van den marionet keken. Door nieuwsgierigheid geprikkeld stak Pinokkio zijn ooren op net als een haas (wanneer die vanuit het dichtst van het bosch
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
73 de honden hoort aankomen) om af te luisteren, wat voor moois de oude man tegen die menschen met hun leelijke gezichten over hem zei. En hij was wàt gevleid toen hij de loftuitingen hoorde over zijn karakter, zijn intelligentie, en ook over zijn groote geschiktheid waar het eten en drinken betrof. Maar daarop lieten die brave menschen hun stem zoo dalen, dat de marionet maar hier en daar een onduidelijk woordje opving; maar op een zeker oogenblik hoorde hij iemand zeggen: ‘En dus, hoeveel vraagt ge ervoor?’ ‘Kijk eens,’ antwoordde de oude man, ‘tusschen ons zijn niet veel woorden noodig. Ik kan hem u niet afstaan, als ge me niet twintig meter Engelsche cretonne, dertig meter ijzerdraad en vier halskettingen van glaspaarlen geeft.’ ‘Dat is te veel, veel te veel!’ zei een heftige stem. ‘Ze zijn aan het onderhandelen over den ezel,’ zei Pinokkio en bekeek het arme dier met medegevoel. ‘Aan den eenen kant spijt het me,’ ging hij bij zichzelf voort, ‘want om de waarheid te zeggen is hij me van veel gemak geweest op die ellendige wegen, en wie weet hoeveel ik verder nog aan hem gehad zou hebben.’ ‘Het is veel te veel!’ zeiden die menschen ondertusschen met hen allen tegelijk. ‘Het is te veel. Die eisch is werkelijk overdreven!’ ‘Wat, overdreven! Het is een prachtige koop!’ riep de oude. Daarop liet hij zijn stem weer dalen en begon heel levendig allerlei uitleggingen te geven, waarnaar ze allen luisterden, terwijl ze aldoor naar Pinokkio's kant keken, hem toelachten en onderwijl hun onaangename donkere gelaatsuitdrukking meer en meer ophelderde. ‘Ja, ja, gij hebt mooi praten!’ viel een luide stem hem in de rede, ‘maar per slot van rekening is hij van hout!’ ‘Van hout?! wie is er van hout? de ezel?’ dacht Pinokkio, naar het dier kijkend, dat ook met opgestoken ooren stond alsof het meeluisterde. ‘Luister eens!’ begon een van de mannen, die tot nu toe nog geen mond had opengedaan, ‘de koop is gesloten als ge hem
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
74 afstaat voor een olifantstand en anders praten we er niet meer over!’ De oude man zweeg; hij keek den marionet aan en daarop zei hij onder het slaken van een diepen zucht met een huilerige stem: ‘Ge hebt het op mijn ongeluk voorzien! Ge ruïneert me!! Doet er dan tenminste een hoorn van een neushoorn bij; dat is mijn laatste woord!’ ‘Vooruit dan met dien hoorn van den neushoorn!’ antwoordden de mannen en één voor één drukten ze den oude de hand. ‘Ge hebt een mooien koop gesloten, vrienden!’ zei deze. ‘Die daar,’ en ditmaal wees zijn vinger precies naar Pinokkio, ‘die is van alle markten thuis en weet dingen......’ En hij voegde erbij, waarover ze allemaal in den lach schoten: ‘Hij beweert niet meer of minder dan dat hij hier in Afrika de juiste plek weet, waar goud en edelsteenen voor het opscheppen liggen!’ Als er een bom voor zijn voeten was gebarsten zou Pinokkio minder onder den indruk geweest zijn dan bij het hooren van deze vreeselijke woorden. Hij was het dus en niet de ezel, dien die oude met zijn goedhartig uiterlijk verhandeld en verkocht had! ‘Ah, ellendelingen!’ riep hij uit. ‘Wacht maar even, ik kom zoo terug!’ En met een geweldigen sprong rende hij als een hazewind weg en liet al die brave menschen voor evenveel staan. Ze dachten er zelfs niet over hem na te hollen. Wie zou hèm ook kunnen inhalen?!
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
75
XXII Pinokkio komt bijna dood van honger en moeheid in een bosch, waar hij vruchten vindt, maar helaas! eetbaar zijn ze niet! Daarop wijst een vogel hem een bijenkorf vol heerlijk zoeten honing. *** Nadat Pinokkio twee uur lang doorgehold had zoo hard als hij kon, en zich nog steeds diep verontwaardigd voelde over de beleediging, die men hem had willen aandoen, kwam hij aan den rand van een groot, dicht bosch. ‘Ik ben maar liever een vrije vogel in een bosch dan een gevangen vogel in een kooi!’ zei hij en stapte vastbesloten het bosch in. Tusschen de dichte boomen voortloopend, voelde hij zich weer bijkomen, maar na dien ren kreeg hij, zooals gewoonlijk, alweer zoo'n hongerig gevoel, dat hij niets van den mooien plantengroei, die toch zoo bizonder was, dat hij het nooit had kunnen droomen, zag. Hij keek alleen maar rond of hij niet ergens één van die boomen zag vol met de heerlijkste vruchten, als waarvan de man met zijn groote snor, die de rol van olifant vervulde, gesproken had; maar 't was of het er om gedaan werd, hij zag niets dan takken en bladeren, en bladeren en takken, die wel heel mooi waren, maar die geen spoor van vruchten vertoonden. En hij liep en hij liep, maar nog steeds kwam er geen eind aan dat bosch, terwijl zijn honger steeds meer toenam. Onverwachts zag hij op een zachte glooiing, waar geen groote boomen stonden, een massa struiken, die in alle opzichten geleken op sinaasappelboompjes vol vruchten en van zoo'n mooien vorm en zulk een pracht-kleur als hij nog nooit gezien had.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
76 Hij riep zoo luid ‘aha!!’ dat zwermen vogels van allerlei soort opvlogen, en in een oogenblik was hij zijn moeheid vergeten en klom zoo lenig als een kat tegen de rotsachtige helling op, terwijl hij juichend riep: ‘Daar zal ik me nu eens zoo aan te goed doen, dat ik er wel een week op kan teren......’ en hij verdubbelde zijn vaart, terwijl hij ineens terugdacht aan de schillen, die vader Jaap hem voor avondeten gegeven had. ‘Dat is nu eens heel wat beters dan schillen!’ riep hij, begeerig zijn handen uitstekend naar de grootste en kleurigste van den overvloed van sinaasappels, die aan een tak hingen. De vrucht er afrukken en naar zijn mond brengen was het werk van een oogenblik. Maar oh! wat een bittere teleurstelling...... de tanden van dien armen Pinokkio zouden een biljartbal er nog zacht bij gevonden hebben. Wanhopig als hij was en meenend, dat zijn tanden en oogen hem bedrogen, herinnerde hij zich dat hij in zijn zak het zakmesje had, waarmee hij zijn potlood puntte in de dagen, toen hij nog
school ging; hij diepte het op en met de grootste moeite gelukte het hem die verraderlijke vrucht doormidden te snijden, maar het vleesch was draderig en bovendien zoo bitter als vergift. Baloorig gooide hij schil en vruchtvleesch weg, probeerde nog een paar andere door te snijden, maar al zijn pogingen kwamen hierop neer, dat dat goedje niet eetbaar was, zelfs niet voor iemand nog hongeriger dan hij.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
77 Doodmoe en ontmoedigd, met gebogen hoofd en slap bengelende armen begon hij langzaam verder te loopen, struikelde daarbij over steenen en raakte verward in de struiken. En onder het voortloopen overdacht hij droevig de vele teleurstellingen, die in Afrika reeds zijn deel waren geworden. En alsof er iemand hem zou kunnen antwoorden, vroeg hij hardop:
‘Het is dus werkelijk mijn lot, dat ik van honger moet omkomen? En zijn dit dus die plaatsen waar men zwelgt in overvloed?!! Deed ik toch niet veel beter terug te gaan en al dat goud en zilver achter te laten voor wie het hebben wil?’ En hij wischte het zweet af, dat van zijn voorhoofd druppelde. Terwijl nu onze marionet in deze gedachten verdiept was viel hem een vogel op, zoowat zoo groot als een koekoek, die hem voorzichtig genaderd was alsof hij hem in zijn ellende
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
78 wilde troosten. Innig verbaasd stond de marionet eensklaps stil, maar zijn verbazing nam nog geweldig toe, toen hij bij het vervolgen van zijn weg zag, dat het slanke diertje inplaats van op te schrikken en te vluchten zooals alle andere vogels, vlak bij hem kwam, bepaald met de bedoeling, opgemerkt en bewonderd te worden, door van den eenen tak op den anderen te fladderen, vandaar op een struik, en dan weer stil te blijven zitten als de marionet stil stond en zich te bewegen bij elke gelegenheid, dat de marionet zich bewoog. En hij deed dit zoo aardig, maar ook zoo nadrukkelijk, dat Pinokkio zich afvroeg: ‘Zou dat diertje willen dat ik het braadde en opat? Zoomaar, zonder complimenten? Als ik het plukte, aan een stokje prikte en in de zon legde was het bepaald in een half uurtje gaar!’ Terwijl de hongerige marionet zich verlustigde in de gedachte aan een heerlijk hapje, begon de vogel liefelijk het volgende te zingen: Hebt ge honger, beste vrind, Ga maar met mij mede, In een stam ge honing vindt, Eet er van in vrede!
Dat liet de jongen zich geen twee keer zeggen! Hij liep dadelijk achter dien zonderlingen vogel, die telkens onder het vliegen van tak tot tak zijn lieve liedje herhaalde, aan. Dat duurde zoo een kwartiertje, totdat Pinokkio eindelijk, na over spleten en scheuren van het terrein gesprongen te zijn, boven zijn hoofd in een welig grasveld, dat tweemaal zoo hoog reikte als hij zelf, in een spleet van een dikken boom een honingklomp zag, door een zwerm bijen daar bijeengebracht. Zonder er aan te denken den vogel even te bedanken, sprong Pinokkio als een eekhoorn naar boven, hoewel de bijen op het gezicht van den indringer zich als furië op hem wierpen. Maar lachend zei de marionet vroolijk:
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
79 ‘Steekt maar! Steekt maar! We zullen eens zien wie dat het eerst moe is! Ik ben niet voor niets een houten pop!’ en ondertusschen had hij zijn hand al in de holte gestoken en ze er vol honing uit teruggetrokken, die zooals hij merkte, verrukkelijk zoet was. ‘Dat zal nu toch allicht niet purgeerend zijn!’ dacht de gulzige jongen, terwijl hij at voor twee.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
80
XXIII Pinokkio, bewaakt door een leeuw, loopt nu gevaar van hitte om te komen, maar bij toeval komt er een giraffe, die hem bevrijdt door den leeuw te dooden. Daarop valt Pinokkio, dronken van te veel honing, in een diepen slaap. *** Terwijl de marionet wederom zijn mond vol honing stopte, hoorde hij plotseling precies onder zijn voeten een schrikbarend gebrul, zoodat hij een schok kreeg van schrik en haast naar beneden tuimelde. Het was een wonder, dat hij zich nog bijtijds vastgreep, anders zou hij ellendig terecht gekomen zijn in den wijden muil van een vreeselijken leeuw, die gereed stond zich op hem te werpen en hem met één hap te verslinden. ‘Erbarming!’ zei de marionet luid. En de leeuw scheen met een nieuw, hevig gebrul te antwoorden: ‘Erbarming! Dat dacht ge maar!! Nu zal ik u eens te pakken nemen, leelijke dief die ge bent!’ Toen begon Pinokkio: ‘Ach alsjeblieft, lief leeuwtje, heb toch meelij met een armen jongen zonder vader en moeder, die half dood is van den honger......’ En de leeuw, nog luider brullend: ‘Wie heeft u het recht gegeven u het eigendom van anderen toe te eigenen, zonder het verdiend te hebben door er een of ander nuttig werk voor te doen? Weet ge soms niet, dat op deze wereld geldt: Wie niet werkt, zal ook niet eten?’
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
81 En Pinokkio weer: ‘Ge hebt gelijk, mijn beste leeuwtje, en ik ben bereid allen honing, dien ik gegeten heb, tot den laatsten cent te betalen; maar wat ik u bidden mag, blijf me toch niet zoo leelijk aankijken, want ge maakt me zoo verschrikkelijk bang!’ Toen hield de leeuw - alsof hij gehoor gaf aan de smeekbeden van den pop - op met brullen en ging op den grond zitten, streek met zijn eenen poot herhaaldelijk zijn snorren glad, maar bleef den marionet aankijken, alsof hij zeggen wilde: ‘Nu, hoe zit het, komt ge naar beneden of niet?’ En Pinokkio: ‘Hoor eens, leeuwtje, zoo lang ge daar beneden blijft, staande, zittende of liggende, kom ik heusch niet naar beneden. Als ge wilt dat ik weg ga en van dien honing, waarover gij u zoo
bezorgd maakt, afblijf, moet ge één ding doen en dat is: ga een honderd kilometer van me vandaan en ik gehoorzaam onmiddellijk!’ Maar de leeuw verroerde zich niet. Nadat het beest en de pop elkaar zoo een uurtje hadden aangestaard zei Pinokkio bij zichzelf (want het verveelde hem gruwelijk, zoo als een oester op een rots vast te zitten en bovendien blootgesteld aan de zon, die al heeter en heeter werd): ‘Wij hebben elkaar zeker verkeerd begrepen. Die leeuw daar zal een best, braaf beest zijn, dat zich voorgenomen heeft mij ge-
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
82 zelschap te houden, en ik moet hem dus bedanken en hem verzoeken het zich om mij toch niet lastig te maken en gerust zijn eigen gang te gaan.’ Toen hij dit bedacht had, stak de pop een vinger op om verlof te vragen iets te zeggen, zooals iedere welopgevoede, gehoorzame scholier doet...... maar had hij het maar nooit gedaan! Bij die beweging hief de leeuw een zoo vreeselijk gebrul aan, dat het heele bosch er van daverde. Toen begon het dier met zijn staart den grond te geeselen, daarbij een wolk zand omhoog jagend, en terwijl zei het in de leeuwentaai, die Pinokkio evenwel uitstekend begreep: ‘Als ge u nog eens beweegt, zijt ge er geweest!’ Of Pinokkio zich stil hield! Zoo verliep er weer een uur. De zon brandde steeds feller; Pinokkio kon het haast niet uithouden van de warmte, en van zich bewegen was geen sprake, want iedere keer dat hij het waagde riep het gebrul van dien dwingeland hem dadelijk weer tot de orde. ‘Wat is dat dier een stijfkop!’ merkte Pinokkio bijna barstend van woede op. ‘Wat voor plezier kan hij er toch aan hebben daar zoo doodstil te liggen, terwijl er hier in het bosch toch ruim plaats is voor ons allebei!’ Maar de leeuw bleef roerloos liggen en Pinokkio's lot scheen vast te staan! Hij was er nu van overtuigd, dat hij omkomen moest door die schroeiende hitte en droefgeestig keek hij naar zijn armen en beenen, die onder de brandende stralen van die laaiende zon al aangebrand begonnen te ruiken. Bovendien knaagde inwendig de honger, een honger, zooals hij nog nooit gevoeld had en die al erger en erger werd, vooral omdat binnen het bereik van zijn hand die hemelsche gave, de honing, tegen hem scheen te zeggen: ‘Eet me toch op! Eet me toch op!’ Maar hoe kon hij dat? Bij elke poging kwam een waarschuwend gebrul hem dadelijk den lust benemen. Maar gelukkig, daar kwam een derde personage het duet van Pinokkio en den leeuw onderbreken.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
83 Een prachtige giraffe, onbekend met het feit, dat er zich op die plek een weinig verkwikkelijk tooneel afspeelde, tenminste voor den marionet, kwam langzaam naderbij al etend van het gras, dat tusschen de struiken groeide en van de bladeren van de groote, doornige acacia's. Pinokkio zag het dier en herkende het dadelijk, want op school hing er een prachtige plaat van aan den muur. De leeuw zag de giraffe ook en begon te twijfelen, of hij den marionet zou blijven belegeren of de giraffe aanvallen. Hij besloot tot het laatste en, gebruik makend van een oogenblik dat het bevallige dier zijn kop ophief om een paar blaadjes van een hoogen acacia te rukken, nam hij een geweldigen sprong met de bedoeling, zijn tanden in den hals van de giraffe te slaan. Maar op datzelfde oogenblik liet deze, alsof Pinokkio het haar ingefluisterd had, haar kop zakken, zoodat de leeuw het doel van zijn sprong miste, er overheen sprong en op een puntigen paal terecht kwam, waarvan hij zich niet kon losrukken. Toen Pinokkio zag, dat de leeuw doodelijk gewond was, kreeg hij moed en stak zijn handen weer naar den honing uit. De giraffe was als een pijl uit een boog weggehold, maar dat had Pinokkio niet eens gemerkt, omdat hij zich met honing aan het volstoppen was. Al smullend maakte hij nog grapjes tegen den nu dooden leeuw en hij bleef toetasten, totdat hij niet meer kon. Geheel verzadigd besloot hij naar den grond af te dalen, maar toen hij beneden was voelde hij zich heel vreemd en begreep zijn eigen bewegingen niet. Hij voelde zich zoo duizelig en zijn beenen schoten erg raar onder hem uit; toen hij hardop met zichzelf wilde praten, hoorde hij zich brabbelen, zooals hij het nog nooit had gedaan. Een r kon hij heelemaal niet meer zeggen. ‘Ik ben bang, dat ik djonken ben,’ trachtte hij met een flauwen lach te zeggen, en zijn oogen schitterden verdacht. ‘Ik vjees, dat ik djonken ben,’ en tegelijk zakte hij bijna door zijn knieën. ‘Zulke aardigheden overkomen meer menschen, die te veel honing eten,’ meende hij te hooren zeggen. En hij draaide zich
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
84 om, om te kijken wie die woorden zei, maar dat lukte hem niet, want hij viel als een blok neer en sliep onmiddellijk in. ‘Dat komt van die gulzigheid,’ klonk het weer; het was de stem van den vogel, die hem den honing gewezen had, doch Pinokkio snurkte onderwijl al als een os!
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
t.o. 84
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
85
XXIV Als Pinokkio wakker wordt, staan er een massa wilden om hem heen, die hem daarna op hun schouders naar hun Koning dragen. De marionet doorleeft een angstig kwartier. *** Pinokkio lag al een uur of drie in een diepen slaap, toen hij door een vreemd lawaai gewekt werd. Was dat geluid, dat zijn oor opving, van menschelijke stemmen of niet? ‘Jah, jah! Hoi, hoi! Jaf, jaf! Ooef! Hief!’ Bij die vreemde klanken deed Pinokkio zijn oogen half open, maar sloot ze dadelijk weer toen hij zag, dat wel tien paar oogen vanuit pikzwarte gezichten hem heel nieuwsgierig aanstaarden. ‘Wat willen die kerels met hun leelijke gezichten van me?’ vroeg de pop zich af en bleef doodstil en stokstijf liggen. Toen hij na een paar seconden geen aasje geluid meer hoorde, deed hij omzichtig één oog open en zag tot zijn groote verbazing, dat die gewapende mannen - het zullen er een stuk of tien geweest zijn - in een kring om hem heen waren gaan staan. Op bevel van één hunner, 't was zeker de aanvoerder, begonnen al die roetzwartjes dansend om den marionet heen te draaien en verwrongen daarbij hun lichamen zoo en maakten zulke eigenaardige gebaren, dat Pinokkio moeite had niet in lachen uit te barsten. Onder het dansen knikten ze dubbel, wrongen zich in allerlei bochten en sloegen met hun lans op hun zwaard. Pinokkio werd al duizelig van het aanzien en in stilte verwenschte hij die danswoede.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
86 Eindelijk gaf de aanvoerder een teeken en Pinokkio zag er twee op zich toeloopen; hij werd bij zijn armen en beenen opgenomen en begreep, dat zij hem op hun schouders ergens heen wilden vervoeren, maar waarheen? ‘Tot nu toe gaat het nog zoo kwaad niet,’ zei de marionet bij zichzelf. Maar weldra begon dat transport over die vele oneffenheden van het hobbelig en steenig terrein hem te vervelen en hij verlangde hard naar het einde van dezen vreemden
tocht. Bijna dadelijk en zonder dat hij zijn wensch kenbaar maakte, werd die verhoord, want op een zekere plek legden de dragers hem zachtjes neer en gingen hem daarna weer bekijken. Pinokkio had besloten zich dood te houden en bleef dus met zijn oogen potdicht stokstijf liggen. Na een poosje kreeg hij een schok van schrik bij het hooren van een verschrikkelijk rumoer; 't geleken wel ontstemde trommels, en weer even later begreep hij, dat er een groote menigte in aantocht was.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
87 Heel, heel voorzichtig deed hij één oog open en zoo kon hij zien, dat de nieuw aangekomenen personen van groot gewicht moesten zijn, te oordeelen naar de manier waarop zijn vrienden, de dragers, hen ontvingen; met opgeheven handen hadden ze zich ter aarde gebogen, een houding, waaruit diepe vereering sprak. Uit de groep der nieuwaangekomenen kwam er één naar voren, net eender gekleed als de anderen, dat wil zeggen bijna geheel naakt behalve dat hij een broek aan had, doch die reikte maar tot aan zijn heupen en bedekte ternauwernood zijn knieën. Om zijn hals droeg hij een soort van ketting van glimmende steentjes en stukjes kristal, doch waarvan Pinokkio de waarde schatte op hoogstens twee stuivers. Dit personage naderde den marionet heel waardig en ook hij begon den pop van het hoofd tot de voeten te bekijken. De overigen stonden er zwijgend omheen. Toen dit onderzoek was afgeloopen en de marionet hoopte met rust te worden gelaten, kwam een ander naderbij en gedroeg zich als de eerste; vervolgens volgde een derde, een vierde, een vijfde en zoo ging het voort. Pinokkio had schoon genoeg van dat gedoe, dat dreigde tot in het oneindige te zullen worden voortgezet, maar tenslotte kwam zoowaar de laatste aan de beurt. ‘Nu zou ik toch wel eens willen weten wat ze met me willen doen!’ zei de marionet tot zichzelf in de meening, dat de bezoeken geëindigd waren. Doch degeen, die hem als eerste had bekeken, kwam opnieuw naar voren en nadat hij de dragers, die al dien tijd met hun gezicht ter aarde hadden gelegen, geroepen had zei hij in een taal, die Pinokkio - is het niet wonderlijk? - dadelijk begreep de volgende woorden: ‘Draait dat beestje eens om!’ Toen Pinokkio zich ‘beestje’ hoorde noemen, had hij heel veel zin dien leelijken snoeshaan een geweldigen schop tegen zijn kuiten te geven, maar uit voorzichtigheid hield hij zich in. De dragers kwamen naderbij, namen den marionet bij zijn schouders en draaiden hem om.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
88 ‘Zacht wat, zacht wat, het bed is niet al te mollig!’ mompelde Pinokkio binnensmonds. Het zwarte personage bekeek ten tweeden male nauwkeurig het lichaam van den marionet en beval toen: ‘Draait hem nog eens om!’ ‘Waar houdt hij me toch voor? Voor een draaitol soms?’ zei de marionet woedend; maar daarop luisterde hij aandachtig naar wat die man zei, terwijl hij zich tot het gezelschap wendde: ‘Majesteit!’ ‘Wel heb ik van mijn leven!’ dacht Pinokkio, ‘dat is niet voor de poes. Daar schijn ik in kennis te zullen komen met een groot Heer! Laat ik eens hooren wat die kerel over mij te zeggen heeft tegen die zwarte Majesteit,’...... en ingespannen luisterde hij toe. ‘Majesteit! mijn groote kennis van de kunst tot het bereiden der spijzen voor Uwe Hoogheid bevestigt mijn overtuiging, dat dit hier - en hij gaf Pinokkio een schop een dier is van een verdwenen soort. Het is een versteend dier, door het zeewater meegevoerd en op de kust achtergelaten, waar vandaan het door den wind naar hier is gebracht.’ ‘Niet kwaad voor een kok!’ zei Pinokkio en had grooten lust met zijn voet eens te tikken tegen den neus van dien zwarten kerel, die zich nogmaals bukte om hem te bekijken en daarna voortging: ‘Majesteit, dit diertje is dood, want als het niet dood was...’ ‘Zou het nog leven, dat ben ik volkomen met u eens!’ mompelde Pinokkio tusschen zijn tanden. ‘Wat een vervelende kerel is die keukenjongen!’ ‘Want als het niet dood was, kon het geen fossiel zijn......’ ‘Wel verplicht! Hij spreekt als een boek, die vatenwasscher! Maar die zwarte Majesteit schijnt toch ook geen hoogvlieger te zijn, als hij het geduld heeft zulke praatjes aan te hooren. Kom, laat ik eens hooren waar het op uitdraait.’ ‘......zoodat ik de gevolgtrekking maak, dat als het geen fossiel geweest was, ik het met een piquante saus voor Uwe Majesteit had kunnen toebereiden.’ ‘Oho!’ dacht Pinokkio, ‘hoor toch eens even, waaraan die
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
89 zwarte roover maar even dacht: mij te laten oppeuzelen! Ach!! in wat voor een land ben ik terecht gekomen. Wat een verschrikkelijke menschen! Gelukkig maar, dat ik een fossiel ben!’ Hij kon zijn overdenkingen niet verder voortzetten, want het heele gezelschap was weer naderbij gekomen en nadat ze hem met hun allen weer een heelen tijd bekeken hadden, verwaardigde Zijne Majesteit zich het volgende allergezelligste bevel te geven, dat Pinokkio, toen hij het hoorde, een siddering door de leden joeg. ‘Als dus dit insect niet geschikt is om opgegeten te worden, moet het maar dadelijk begraven worden.’ Onmiddellijk begonnen een viertal van die leelijke kerels een gat te graven, terwijl de ongelukkige marionet, buiten zichzelf van schrik, zich afpijnigde met de vraag wat hem te doen stond om levend uit hun handen te geraken. De tijd verstreek: het gat was klaar en nog had de arme pop geen beslissing genomen. Vluchten? maar hoe! hij was immers aan alle kanten ingesloten? En bovendien, als ze bemerkten dat hij leefde, was het dan niet zijn voorland in de maag van den koning begraven te worden? Het was een moeilijke keus voor den marionet. Weliswaar zou het een groote eer zijn door een koning te worden opgepeuzeld, maar Pinokkio kon voor dat idée niet in vuur geraken. Ondertusschen was hij door twee mannen beetgepakt en waren ze op het punt hem in het gat te werpen, toen Pinokkio, zijns ondanks, luidkeels gilde: ‘Houd op! Houd op! Ik wil niet levend begraven worden. Help! Help! Lieve Fee!! Fee!! O, mijn lieve Fee toch!’ Nauwelijks had de marionet zijn eersten kreet geslaakt of het tweetal, dat hem vasthield, liet hem plotseling vallen, en sloeg overhaast op de vlucht evenals alle anderen, Zijne zwarte Majesteit inbegrepen. Ja, die galoppeerde nog harder dan zijn onderdanen. ‘Wat een grappige menschen!’ zei Pinokkio, dien vluchtenden troep nakijkende, ‘had ik geweten, dat ze op één kreet van mij allemaal zouden wegrennen, dan zou ik niet zoo in angst hebben gezeten. Het is toch ellendig, dat ik altijd weer zin heb mezelf
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
90 in moeilijkheden te steken. Ik weet toch warempel zelf niet waarom ik in dit afschuwelijke land gekomen ben. Als ik tenminste maar wist in welke richting ik moest gaan om mijn zakken met goud en edelsteenen te vullen, dan zou ik het daarna geen oogenblik uitstellen naar huis, naar mijn vadertje terug te keeren, want wie weet hoe bezorgd hij is, dat hij me niet bij zich heeft. Wat vreeselijk dom toch, dat ik niet een beetje meer geleerd heb van aardrijkskunde!’ Hij had zichzelf wel een oorvijg willen geven, maar plotseling viel hem een schitterende gedachte in, zoodat hij een sprong maakte van blijdschap. ‘Nu die menschen gevlucht zijn beteekent dat, dat ze bang zijn, en bang beteekent, dat ze geen moed bezitten. Nu kan ik, als ik moedig ben, ze in korten tijd overheerschen en wie weet? er zijn wel gekker dingen gebeurd: wie weet, word ik nog koning of keizer!’ En weer maakte hij een luchtsprong, die een zwerm krekels aan zijn voeten verschrikt deed wegspringen.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
91
XXV Apen gooien Pinokkio met steenen, waarop hij bedenkt ze gymnastische oefeningen te laten maken. *** Met van verwachting kloppend hart - zijn juist doorgestane angst was al vergeten ging Pinokkio vol zelfvertrouwen verder, zonder zich druk te maken over de moeilijkheden, die hij onderweg zou kunnen tegenkomen, totdat op een zeker punt een hagelbui van steenen om hem heen viel, waarvan er gelukkig geen enkele raakte, want dat zou er leelijk voor hem hebben uitgezien. Verbaasd en verschrikt door dit vreemde voorval keek hij om zich heen, maar zag niemand; evenmin ontdekte hij een levende ziel tusschen de takken van de hooge struiken. Nogmaals keek hij links en rechts: niemand te zien. ‘Dat is ook wat moois!’ riep de pop uit. ‘Zijn die steenen dan uit den hemel komen vallen? Dat zou toch al heel raar zijn, als het in Afrika steenen regende......’ en hij vervolgde zijn weg. Maar hij had nog geen tien stappen gedaan, of een nieuwe nog dichter en geweldiger hagelbui van steenen dwong hem dekking te zoeken achter een dikken boomstam. Toen hij van daar uit nog eens nauwkeurig keek naar den kant, waar de steenen vandaan kwamen, zag hij daar in het struikgewas een ontelbare schare apen, die alweer met nieuwe steenen gereed stonden. ‘Heidaar, wat moet dat beduiden?’ riep de pop. ‘Ik zou niet graag willen, dat die schelmen me een leelijke poets bakten; ik zal me moeten verdedigen!’ Al sprekend greep hij een stok, die daar op den grond lag. Maar tot zijn groote verbazing zag hij, dat ook de apen, nadat ze hun steenen hadden laten vallen,
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
92 stokken gingen oprapen, en wie er geen vond brak handig en verwonderlijk vlug een tak van een boom. ‘Als dat maar goed afloopt!’ dacht Pinokkio en tegelijkertijd zwaaide hij den stok dreigend in de richting van den troep apen. Bij het zien van die beweging hieven alle apen, als op kommando, tegelijkertijd hun stok op en hielden dien omhoog, elke beweging van den marionet na-apend. Daarop liet Pinokkio den stok zakken en tegelijkertijd deden alle apen hetzelfde. Pinokkio liet zijn stok vlug ronddraaien en de apen deden het hem prachtig na. Plotseling hield Pinokkio er mee op en hief zijn stok zoo hoog mogelijk op, en ook de apen draaiden niet meer met den hunne, maar hieven hem hoog op, net zoo stram als soldaten bij het exerceeren. ‘Zet af...... 't geweer!’ riep Pinokkio toen en de daad bij het woord voegende zag hij, dat alle apen den stok prachtig gelijk afzetten, precies als soldaten op het bevel van den officier. ‘Ik begrijp het,’ dacht de pop, ‘ik moest maar apen-generaal worden, dan verover ik hoogstens binnen een maand heel Afrika!’ en hij schoot in den lach. Maar in zijn hart was hij niet gerust. De apen grijnsden, staarden hem strak aan en bleven stokstijf op een rij staan, alsof ze verdere bevelen afwachtten. ‘Ach zoo, wilt ge er mee doorgaan?’ zei de marionet. ‘Vindt ge het zoo aardig? Ik zou u dolgraag nog één bevel geven en wel, dat ge nu verder uw eigen gang kunt gaan en mij met rust laten.’ Al pratende had Pinokkio reeds een plan gemaakt om zich van die lastige dieren te bevrijden: hij deed twee passen voorwaarts en alle apen deden hetzelfde. Daarop deed hij er drie achteruit en na drie pas achterwaarts gedaan te hebben bleven ze hem allemaal staan aankijken. Plotseling riep Pinokkio nu: ‘Geeft...... acht!’ en zich omdraaiend, rende hij in groote vaart weg. Toen draaiden alle apen zich onmiddellijk om en begonnen in tegengestelde richting te hollen en de marionet keek gierend van het lachen om zijn geslaagde list eens om, om naar de rij
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
93 van donkergekleurde vluchtelingen te kijken, die weldra uit het gezicht zouden zijn. ‘Maar slaan ze in dit land dan allemaal op de vlucht?’ vroeg hij zichzelf af, zonder zijn vaart te minderen, want hij was bang, dat die snuggere dieren berouw zouden krijgen en terugkeeren, om nog eens een lesje in gymnastiek te komen nemen.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
94
XXVI Terwijl Pinokkio naar een beschaduwd plekje zoekt, vindt hij een schuilplaats, waar hij in slaap valt en een droom heeft, die dadelijk daarna werkelijkheid wordt. ‘Als ze in Afrika op zoo'n manier op de vlucht slaan, verover ik het heele land binnen acht dagen!’ zei de marionet, zijn lichaam bevoelend dat hij haast niet meer vinden kon, zoo mager en uitgedroogd was het geworden. ‘Binnen acht dagen ben ik heer en meester van heel Afrika, maar ondertusschen mag ik hier voortdurend geeuwen van honger, dorst en moeheid. Vond ik tenminste maar een plekje, waar ik beschut voor de zon, die op mijn schouders brandt, eens kon uitrusten!’ Ditmaal scheen het geluk Pinokkio te willen begunstigen, want plotseling bemerkte hij vlak bij aan den voet van een heuveltje een groep hutten, of daar hield hij ze tenminste voor. Nu werd de marionet weer met nieuwen moed bezield, want hij bedacht, dat hij er niet alleen gelegenheid zou vinden op een beschut plekje een dutje te doen, maar dat er daar misschien ook wel wat te krijgen zou zijn om zijn honger te stillen. Vol hoop liep hij er snel heen. Hoe meer hij naderde, des te meer viel hem de eigenaardigheid van die woningen op, die er zoo zonderling uitzagen dat hij zich niet herinneren kon ooit zoo iets te hebben gezien. Het geleken koepelvormige torentjes, die heel symmetrisch waren opgesteld en onder het voortgaan verbaasde de marionet zich, wie toch wel de bewoners van die slanke huisjes zonder ramen en deuren konden zijn.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
95 Toen hij tot op een pas of tien afstands was genaderd, en nog geen levende ziel zag, werd het onzen vriend angstig te moede en dus overlegde hij bij zichzelf: ‘Zou ik er binnengaan of niet? Ik doe misschien beter eens te roepen, want ik heb toch beslist iemand noodig om mij den ingang te wijzen.’ ‘Volk!’ riep hij halfluid. Geen antwoord. ‘Vòlk!!’ herhaalde de marionet wat luider. Maar ook ditmaal kwam er geen antwoord. ‘Zouden ze doof zijn of slapen, of soms allemaal dood?’ vroeg de marionet zich af, na een kwartier te hebben geroepen zoo hard als hij kon. Toen schoot hem te binnen, dat dit misschien een verlaten dorp was, en vastbesloten begaf hij zich tusschen die torentjes, maar daar hij geen levende ziel kon ontdekken, ging hij languit in de schaduw liggen en zei half in ernst, half in scherts: ‘Als er dan van eten geen sprake is, zal ik tenminste zien wat te slapen.’ En binnen een minuut was hij in een diepen slaap verzonken. En hij droomde, dat hij over den grond werd voortgesleept door een leger van kleine diertjes van een soort, die hij nog nooit gezien had, maar die veel op mieren geleken. Hij droomde, dat hij al zijn krachten inspande om te blijven waar hij was, en zich daarom aan alle oneffenheden van het terrein en aan alle takjes, die hij zag, vastklemde, maar dat het hem niet gelukte weerstand te bieden aan die overmacht, die hem rondwentelde en langs een helling naar beneden liet glijden tot in een vreeselijken afgrond, waarin hij zeker zou neerstorten, voortgesleept als hij werd door al die diertjes, die hem staken en bovendien zijn kleeren en zijn huid met een onuitsprekelijke felheid van hem afrukten. Op een gegeven oogenblik meende hij zelfs, dat ze bij honderdtallen zijn mond binnenkwamen en probeerden zijn tong uit te rukken. En het was hem alsof ze zeiden: ‘Dan kunt ge nooit meer leugens vertellen!’
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
96 Gillend werd de marionet toen wakker en begon mieren uit te spuwen, neen maar, er kwam geen eind aan! Toen zijn mond en keel ervan waren bevrijd en hij daarna ook zijn armen, beenen en heele lijf van dat leger van diertjes had verlost, begreep onze vriend, dat zijn droom werkelijkheid was geweest. En hij begreep ook, dat ze hem een uur of vier, vijf hadden laten rollen en glijden, alsof hij een worm was geweest en dat hij het aan het feit, dat hij van een heel harde houtsoort gemaakt was te danken had, dat hij dien mierenaanval had overleefd. ‘Als ik ik niet geweest was!’ dacht de pop, ‘zou het er mooi met me hebben uitgezien!’
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
97
XXVII Snelle ren van Pinokkio dwars de woestijn door, gezeten in de schaal van een struisvogelei, en zijn val in een modderpoel. Nadat Pinokkio was opgestaan, begon hij rond te wandelen onder het dichte bladerdak van vreemde boomen met kronkelige takken, die stevig door elkaar gestrengeld waren, en tusschen doornige planten door, die iedereen het voortgaan zouden hebben belet behalve een houten marionet, die geen angst voor schrammen behoefde te hebben. Alleen werd zijn pakje van houtkrullen aan flarden gereten, maar daarover bekommerde onze Pinokkio zich in het minst niet. ‘Ik zal er zelf wel eens eentje maken, dat ik er uitzie als een Prins!’ zei hij, terwijl hij als een eekhoorn van struik tot struik sprong. ‘Het moet eerste kwaliteit stof zijn, van een snit en een pasvorm, dat niemand ooit zoo'n costuum heeft gezien. Want ik zal stellig op een goeden keer die goud-, zilver- en edelsteenmijnen vinden!’ En hij vervolgde even snel zijn weg alsof hij op een mooien straatweg wandelde. Uit de stammen van die groote boomen druppelde een kleverig vocht en er was zoo'n scherpe, doordringende geur, dat ge zoudt kunnen meenen in een apotheek of in een hospitaal te zijn. Alles in het rond was groen, groen, groen! Het zou een eentonig schouwspel geweest zijn, als het niet verlevendigd was door ontelbare zwermen felkleurige vlinders, die omhoog vlogen, zich door den wind lieten voortdragen of rondfladderden, op zoek naar tusschen de bladeren verborgen bloemen, waarop ze zich begeerig neerlieten om ze uit te zuigen.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
98 Van tijd tot tijd liepen hazen, groot en klein hem haast voor de voeten, om na een sprong of wat zich nieuwsgierig om te draaien om naar hem te kijken, alsof ze zeggen wilden, dat ze nog nooit zoo'n grappigen marionet gezien hadden. Hier en daar gluurde een aapje tusschen de bladeren door, uitte een zachten kreet en vluchtte als een pijl uit den boog zoo snel. En Pinokkio wandelde met zijn stok in zijn hand onverschrokken
voort, zich weinig bekommerend om al wat er om hem heen voorviel, omdat hij onophoudelijk verdiept was in de gedachte aan de schatten die hij zocht, terwijl hij maar niet wist waar ze te vinden. Zijn dat nu niet echt gedachten, een houten kop waardig? Onze held liep al verder en verder, totdat hij zich plotseling op een open plek bevond, die uitzicht gaf op een eindelooze
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
99 vlakte. Hij haalde diep adem, want dat voortdurend onder boomen loopen was hem erg gaan vervelen. Hij keek eens om zich heen, bezag ook den grond nauwkeurig, waarop hij liep, want altijd bleef hij hopen eens tegen een diamant aan te loopen, toen zijn aandacht werd getrokken door een groot rond gat, waarin hij van die witte ronde dingen zag, die door hun vorm op kippeneieren geleken; maar deze hier waren heel wat grooter dan Pinokkio's hoofd. Benieuwd eens te probeeren of hij met allebei zijn handen er een kon oplichten, liep Pinokkio naar den rand van het gat, toen hij achter zich een geweldig gedruisch hoorde. Zich onmiddellijk omdraaiend om te zien, wat er aan de hand was, zag de marionet een enorme witachtige massa, die veel had van een reusachtigen vogel, die zich op hem wierp en hem met een geweldigen stoot met zijn beenen omhoog in het gat wierp. Onder het vallen hoorde hij een luid gekraak, en tegelijkertijd merkte hij, dat hij al door de lucht vloog. Wat was er toch gebeurd?
Dat gat was een struisvogelnest, het reusachtige gevaarte, dat hem er in gegooid had, was toevallig de papa ervan, een geweldige struisvogel, die toen hij zag, dat een van de eieren gebroken was, met zijn machtigen snavel de halve dop, waarin de marionet als in een gemakkelijke stoel terecht gekomen was, greep en er de vlakte mee oprende in een sneltreinvaart. De marionet gilde het uit van schrik, en met het stokje, dat hij nog altijd in zijn hand had, sloeg hij een woedenden roffel op den
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
100 hals en de borst van den struisvogel, wat evenwel niets uitwerkte, want het dier voelde er nog minder van dan van kriebelen. En voort ging het in zoo'n razende vaart, dat de marionet zijn adem voelde stokken en vreesde, verloren te zijn. Die woedende ren had al een uur of wat geduurd, toen de marionet zich op het onverwachtst met een zwaai in een modderpoel voelde terecht komen, waarin hij als een kikker tot zijn hals toe onderdook. Om niet in die modder te stikken, trachtte hij zijn hoofd zoo veel mogelijk boven te houden, maar hij dacht er niet over er uit te komen, zoo verbaasd was hij op den oever iets te zien, dat hij nooit geloofd zou hebben, als hij er niet zelf bij geweest was.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
101
XXVIII Hevig gevecht tusschen twee struisvogels; maar de eene wordt een zwarte man, die Pinokkio wil pakken. Pinokkio zag namelijk, dat de struisvogel niet meer alleen was, maar dat een andere tegenover hem schuin naar hem keek. Deze laatste was wat kleiner, maar veel leelijker en veel woester van uitzicht. Hij maakte voorzichtige bewegingen met de kennelijke bedoeling zijn tegenstander aan te vallen, die op zijn beurt zich tot zijn verdediging gereed maakte. Nu begon het bekstooten te regenen en het schenen wel houweelslagen. Maar plotseling zag Pinokkio een zwaard schitteren en even later lag de groote struisvogel, die hem hier had gebracht, in zijn volle lengte doodelijk gewond ter aarde. De marionet kon maar niet begrijpen hoe het mogelijk was, dat struisvogels sabels onder hun veeren konden verbergen, en ze hanteeren konden als menschen. En toch had dit alles zich voor zijn oogen afgespeeld en was er geen twijfel mogelijk. Terwijl hij over een verklaring van dit allervreemdste geval nadacht, zag hij, dat de overwinnende struisvogel eerst één arm onder de veeren uitstak en daarna den anderen; daarop ontdeed hij zich van zijn snavel, legde dien op den grond en nu kwam een hoofd te voorschijn, dat volkomen op dat van een zwarten man geleek. Daarop legde hij één voor één de veeren af, die zijn heele lichaam bedekten, en stopte ze allemaal in een soort van zak van luipaardenvel. Met open mond volgde Pinokkio zijn bewegingen; hij begon nu te begrijpen wat voor streek die man het ongelukkige dier gespeeld had door zich als struisvogel
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
102 voor te doe, om het zoo gemakkelijker te kunnen aanvallen en dooden. Toen die wreede kerel klaar was, wilde hij zijn zwaard op zijn schouder nemen, maar hoe sterk hij er ook uitzag, het was te zwaar en dus keek hij rond alsof hij hulp zocht, en toen hij Pinokkio's hoofd boven het water zag uitsteken, gaf hij hem een teeken naderbij te komen. Dat had onze Pinokkio veel liever niet gedaan, maar toen hij nog eens naar dien woest-uitzienden gewapenden man keek, besloot hij toch te gehoorzamen. Maar wat zag hij er vreeselijk uit, nadat hij tot aan zijn hals in dien poel had gestaan, neen maar, het was zoo bespottelijk, dat die man in den lach schoot, zóó onbedaarlijk, dat hij niet kon ophouden. Maar eindelijk kon hij niet meer, gooide zich languit op den grond met zijn handen op zijn buik, die pijn deed van het lachen. Toen de marionet dat zag, voelde hij niet het minste medelijden en evenmin dacht hij eraan hem te helpen, maar zachtjes zei hij tot zichzelf: ‘Als ik me nu niet uit de voeten maak, zal het me berouwen!’ en wat luider beval hij zijn beenen: ‘Hoor eens, 't is geen schande om weg te loopen, als dat noodig blijkt!’ en op een galop rende hij naar een helling niet ver vandaar en riep, zich omdraaiend: ‘Ik hoop, dat ge nooit meer kunt opstaan, schelm!’ Maar Pinokkio was ver van gerust, toen hij zag dat de man al was opgerezen en zonder zich om den struisvogel te bekommeren, evenmin als om den zak met veeren en zijn zwaard, hem achterna holde. Onze marionet bleef heusch niet op hem wachten en met inspanning van al zijn krachten rennend ontdekte hij weldra, dat hij heel wat op zijn vervolger had gewonnen, want die was veel te dik en te zwaar om het van zoo'n pijlsnel voorthollenden marionet te kunnen winnen. Dat stelde Pinokkio weer gerust, zoodat hij het zelfs aandurfde nogmaals stil te staan als wilde hij hem opwachten. Maar na een paar seconden, toen de man al begon te gelooven dat de pop niet meer kon en hij dus hopen mocht hem in zijn macht te krijgen, riep deze, zijn eene hand als een trechter voor zijn mond zettend: ‘Sliep uit!!’ en
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
103 daarna sloeg hij nog harder op hol, telkens even stilstaand om steeds plagender te roepen: ‘Sliep uit!’ Pinokkio had al haast den top van de helling bereikt, terwijl zijn vervolger pas halverwege was, toen ze allebei een vervaarlijk gegil hoorden en stil stonden. Zich omdraaiend zagen ze, dat een troep wilde dieren zich op den armen struisvogel wierp en hem verslond. Toen hij dat zag, sloeg de jager wanhopig allebei zijn handen in zijn dichte zwarte krulhaar en zonder zich meer om den marionet te bekommeren, ging hij zijn zwaard ophalen. ‘Zoo ge doet, zoo ge ontmoet!’ riep Pinokkio hem na, terwijl hij naar den top doorliep.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
104
XXIX Pinokkio gaat een bad nemen in een rivier, maar wordt door een grooten krokodil ingeslikt, die hem later op het strand weer uitspuwt. Op den top van die helling aangekomen, trachtte Pinokkio zich te oriënteeren, en keek eens rond naar een veilig plekje om wat te kunnen uitrusten en zich wat op te knappen. Hij dacht terug aan die beesten, die den struisvogel verorberd hadden en zich daarna her- en derwaarts verspreid hadden, en zou niet graag op een oogenblik tegenover één van hen staan. Maar noch in zijn buurt, noch in de verre vlakte was een levende ziel te ontdekken; maar ook geen rotshol of een of ander hutje om eens te gaan zitten of wie weet, een stukje brood te vragen, waaraan hij zoo langzamerhand echt behoefte had. Zand en steenen, steenen en zand waar hij ook keek; ja heel in de verte, daar meende hij misschien iets te zien schitteren tusschen de hooge struiken, iets dat wel eens een groote rivier kon zijn. ‘Al vond ik maar,’ zei hij bij zichzelf, ‘wat water om mijn dorst te lesschen.’ En snel liep hij erheen. Onder het voortloopen begon de dorst, die lastige dorst, hem geweldig te kwellen en hij snelde voort alsof hij vleugels aan zijn voeten had, zoodat hij in een oogwenk buiten adem en doodop aan den oever stond. Dadelijk begon hij te drinken; ditmaal heel rustig aan om er niet ziek van te worden. Maar toen hij dat zuivere, frissche water proefde en zag hoe kristalhelder het was, bedacht hij nog
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
105 iets. En als Pinokkio eenmaal een besluit nam liet hij er geen gras over groeien. ‘Ik ga eens lekker baden!’ zei hij, kleedde zich in een wip uit en nam een aanloopje. Op dat oogenblik riep een stem - een welbekende stem - ‘Pinokkio! Pinokkio!!’ ‘Houd toch op met dat ge-Pinokkio!’ zei de marionet nijdig, terwijl hij een grooten sprong nam. Wat een schrik! Onder het springen - hij kon niet meer terug - kwam van den bodem der rivier een enorme groenachtige massa pijlsnel naar boven. Het was een krokodil...!! Pinokkio zag hem, rilde van afschuw, maar had niet eens den tijd een gil te geven, want reeds verdween hij in dien gapenden muil, die zich dadelijk weer sloot net als een kist, waarvan
het deksel neergeklapt wordt. Maar houten marionetten zijn toch altijd maar goed af! De keel van den krokodil was zoo ontzaglijk ruim, dat Pinokkio heel genoeglijk doorgleed tot in zijn buik, zonder zich ook maar een ziertje pijn te doen. En gewend als hij was om onder water te zijn of binnen in het lichaam van een of ander dier, vond hij het heelemaal niet akelig zoo in het donker te zijn en zich te voelen meeslepen naar het diepst van den stroom, waar hij het zoo lekker frisch vond als hij het in tijden niet gevoeld had. De krokodil was weer in een ruime rotsholte gaan liggen en maakte aanstalten het hapje op zijn gemak te laten verteren, toen Pinokkio, verveeld door het gezeur van dat drukken en
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
106 wringen aan alle kanten om zich heen, het dier met zijn eenen vinger wat ging kriebelen. Aanvankelijk trok de krokodil zich daar niet veel van aan en liet zijn maag doorwerken. Maar toen Pinokkio, die van die bewegingen niets moest hebben, eerst met zijn eene hand, toen met de tweede, daarna met zijn eenen voet en tenslotte met den anderen aan het werk ging, werd het arme dier onrustig door al dat gewriemel van binnen; het begon te bewegen, zich te wenden en te keeren, terwijl Pinokkio onophoudelijk stompen en schoppen uitdeelde. Toen ten laatste het monster bemerkte, dat die trommelmuziek niet ophield, ja, dat hij er maagpijn van begon te krijgen, besloot hij naar de oppervlakte terug te keeren en dien lastigen inwendigen bewoner op den oever uit te spuwen. Dat was nu juist wat Pinokkio bedoelde; maar toen hij weer een schemertje licht zag, bedacht hij iets en hield zich muisstil. Dat troostte den krokodil, want hij meende zijn spijsvertering nu weer te kunnen laten doorwerken. Maar nu hield hij weer geen rekening met Pinokkio's wenschen, want die had bij zichzelf aldus geredeneerd: ‘Als ik me eens een eindje door dat dier liet meenemen? Ik kan me altijd nog laten uitspuwen! Wie weet, of het me niet naar een plekje brengt waar... Kom, laat ik het maar probeeren, want daar komt nog bij, dat ik het wel aardig vind een poosje in den buik van een krokodil te reizen. Een groen schip zonder zeilen, machines of equipage, dat ziet ge heusch niet alle dagen!’ En brutaal begon de marionet te fluisteren: ‘Pst! Pst! Pst!’ Toen de krokodil dat stemmetje, dat binnen uit zijn lijf kwam, hoorde, schrok hij vreeselijk en om het te ontloopen, begon hij uit alle macht tegen den stroom op te zwemmen. Hij zwom zoo snel hij kon en zoodra hij zijn vaart maar even minderde, begon Pinokkio weer met zijn pst, pst, pst en zei daarbij: ‘Ik ben in Afrika gekomen zonder onkosten, en daar ik maar één stuiver bezit kan ik geen geld aan reizen besteden!!!...... Pst, pst,’ waarop de krokodil weer sneller dan ooit voortzwom. Het arme dier was doodop en schreide van ellende, dat het niet even mocht ophouden en ook van angst voor die inwendige
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
107 stem, die voortdurend onaangename dingen tegen hem zei; hij ging er daardoor nog groener uitzien dan te voren. Tenslotte hield de krokodil wanhopig stil: zijn maag kreeg het geweldig te kwaad. Wijd opende hij zijn kaken en met een heftige inspanning spuwde hij den marionet weer tien meter ver op den oever van de rivier en verdween daarop pijlsnel naar de diepste diepten. ‘Goede reis en veel groeten thuis!’ riep Pinokkio en sloeg dubbel van den lach.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
108
XXX Bij het zien van Pinokkio, die uit den mond van den krokodil vliegt, gelooven de wilden, dat hij een godheid is; eerst beschieten ze hem met vergiftigde pijlen, daarna roepen ze hem tot Keizer uit. Daar hij naakt was - zijn kleeren had hij immers uitgedaan om te gaan baden - begon de marionet over zijn toestand na
te denken en begreep, dat hij leelijk in het nauw zat. Er was geen sprake van teruggaan om zijn kleeren op te halen; verder voortgaan in deze omstandigheden leek hem hoogst ongepast, hoewel hij gezien had, dat de Afrikaners over het algemeen net zoo gekleed waren als hij nu. Na eens goed te hebben nagedacht besloot hij, zich een pakje van boombladeren te maken. Er waren daar juist heel mooie en uitstekend voor het doel geschikte, en voor zoo iets had hij een zekere handigheid, omdat hij thuis geleerd had allerlei
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
109 dingen van krullen en biezen te maken. Hij zette zich dus aan het werk en met behulp van zijn nagels en zijn tanden had hij in korten tijd een bedekking gemaakt, die van zijn middel tot aan zijn knieën reikte. Terwijl hij druk bezig was om eenige geschikte bladeren uit te kiezen om er een soort jasje van te maken sloeg hij toevallig zijn oogen op en zag een zwerm mannen en vrouwen in alle richtingen vluchten, maar daarna terugkeeren alsof ze òf dolblij òf doodsbang waren. ‘Zijn die menschen gek?’ vroeg hij zichzelf af en werkte haastig voort, omdat hij het vervelend vond zich zoo half gekleed te vertoonen. Plotseling, op een oogenblik dat hij het heelemaal niet verwachtte, hoorde hij een fluiten en zoemen om zich heen en zag een regen van pijltjes als hagelkorrels voor zijn voeten vallen. Verbaasd en verschrikt - niet dat hij bang was voor die pijlen, want wat konden die hem nu voor kwaad doen? - maar omdat de zaken nu weer een ander aanzien voor hem kregen zei hij bij zichzelf: ‘Zoolang ze daar hun pijlen op me blijven afschieten, ben ik nergens bang voor, maar als ze straks de helling afdalen? In
het ergste geval spring ik in de rivier, neem mijn groene boot weer in bezit en een knapperd, die me dan te pakken krijgt!’ Nog steeds hagelde het pijlen om hem heen; een paar raakten zelfs zijn schouders, zijn borst, zijn beenen of zijn armen, maar natuurlijk vielen ze op den grond, zonder hem eenigen last te veroorzaken.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
110 Was Pinokkio's verbazing groot, die van de schutters was duizendmaal grooter! Ze keken elkaar verwonderd en doodelijk verschrikt aan en konden maar niet begrijpen, dat die marionet al niet lang dood was! Maar nu begon het onzen held te vervelen, woedend draaide hij zich naar zijn aanvallers om en begon luidkeels te schreeuwen: ‘Wilt ge wel eens ophouden met dat speelgoed......? Ziet ge dan niet, dat het tijd vermorsen is?’ Tenslotte schenen de zwartjes toch ook te begrijpen, dat ze zich nutteloos inspanden; ze hielden op met schieten en een groepje van de moedigsten kwam snel op den marionet af, vormde een kring om hem heen en één hunner riep hem toe: ‘Hoì! Hoì! Hoì?’ ‘Pinokkio!’ antwoordde de marionet. ‘Jah! Jah! Jah!’ ‘Pinokkio!’ schreeuwde de jongen weer. ‘Zijt ge soms doof?’ Toen begonnen ze met hun allen tegelijk: ‘Jah! Jah! Hoì! Hoì! Oef! Oef! Oef!’ En Pinokkio beantwoordde dit met: ‘Jah! Jah! Hoì! Hoì! Oef! Oef! Oef!’ Het vreemde tooneel duurde wel wat lang en Pinokkio, die er volkomen genoeg van had, zag zijn kans schoon en rende tusschen een paar zwarten door. Maar hij was net niet vlug genoeg, want die zwartjes, lenig als katten, sloten hem aan alle kanten in, pakten hem bij zijn beenen, lichtten hem van den grond en gilden als bezetenen: ‘Leve Koning Pinokkio de Eerste! Leve de Keizer! Hoera!!’ Pinokkio, die zoo iets heelemaal niet verwacht had, meende eerst dat ze hem voor den gek wilden houden, maar toen die kreten steeds luider werden, zei hij opgetogen: ‘Hè, eindelijk!...... Dat wist ik ook wel, dat mijn verdiensten ten slotte in Afrika aan het licht zouden komen...... Waar blijft ge nu, gij mooie waard met uw Napolitaansche macaroni, waar geen smaak aan is, en gij, mijn waarde zwarte veldwachters, die me zonder een schijn van reden wilde arresteeren, of gij,
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
111 mooie grijze kerel, die me hebt willen verkoopen voor een rhinoceros-hoorn; ik zeg, waar blijft ge nu?’ En na deze ontboezeming maakte Pinokkio zoo maar deze twee prachtige versregels: Heb ik een jaar het keizers-ambt vervuld, Ben ik dan nòg niet rijk, mijn eigen schuld!
Wat was hij verrukt van dezen eersten Afrikaanschen triomf! In zwermen zooals de kraaien en even zwart als die mooie vogels kwamen ondertusschen steeds meer onderdanen van Pinokkio, zoowel vrouwen als mannen, den nieuwen keizer hun hulde betuigen, die altijd nog op de schouders van eenige van hen door de menigte heen werd gedragen. Waar hij langs kwam lieten allen zich op den grond vallen; daarna richtten ze zich op en voegden zich achter dien onmetelijken zwarten stoet, die dus voortdurend langer werd en uit de verte gezien een pikzwarte strook scheen, alsof het een kolossale inktvlek was. Al voorttrekkende
zongen ze lofliederen op Pinokkio den Eerste, Keizer en Koning van alle Afrikaansche vorsten, die vanuit den hemel naar de aarde was gezonden, gelijk de voorspelling luidde van de wijzen en de waarzeggers van het land om den ouden keizer, die den vorigen dag gestorven was aan een maagoverlading, veroorzaakt doordat hij te veel sla had gegeten, op te volgen. En telkens riepen ze, luide in de handen klappend:
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
112 ‘Hij moest komen uit den bek van een krokodil, en zoo is het ook precies gebeurd! Hij moest bestand zijn tegen onze vergiftigde pijlen, en dat was hij. Hij moest een hoofd van hout hebben, en dat heeft hij ook. Lang leve dus onze Keizer Pinokkio de Eerste! Hij leve lang!’ ‘Het waren dus vergiftigde pijlen, die ze op me afschoten!’ mompelde Pinokkio bij zichzelf. ‘Het zijn mooie manieren, dat moet ik zeggen, waarmee die onmenschen hun toekomstigen heerscher ontvangen. Wat een geluk, dat ik van hout ben en van hard hout ook! Wat heb ik er toch goed aan gedaan als marionet naar Afrika te komen. Als ik een echte jongen van vleesch en bloed geweest was, zou er op dit oogenblik geen Pinokkio meer bestaan!’
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
113
XXXI
Hoe Pinokkio I, Keizer en Koning aller Afrikaansche vorsten, den eersten nacht doorbrengt. *** Terwijl de marionet vervuld van blijdschap deze dingen overdacht en rechts en links glimlachjes en kushanden uitdeelde, naderde de stoet de hoofdstad des rijks. Pinokkio kwam er aan onder de toejuichingen der menigte, die zich op de drempels der hutten, die van klei en takken gemaakt paleizen moesten verbeelden, verdrong, terwijl de kinderen als bewijs van blijdschap over den grond rolden, waardoor ze zulke stofwolken omhoog joegen, dat alles in een nevel werd gehuld. De stoet trok verder en verder en na een langen weg hield hij eindelijk stil op een pleintje, dat Pinokkio erg vuil vond, maar hij deed alsof hij er niets van merkte. ‘Daar zal ik voor zorgen!’ beloofde hij zichzelf plechtig, ‘daar zal ik voor zorgen, dat alles ordelijk en zindelijk gemaakt wordt.’
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
114 Aan den eenen kant van het plein stond een hut, die iets grooter was dan de andere: dat was het paleis des Keizers! Op den drempel rook Pinokkio de Eerste al geuren, die waarlijk niet aan Maartsche viooltjes deden denken en hij was op het punt zich om te keeren, toen hij zich bedacht en berustend zei: ‘Men moet een gegeven paard niet in den bek zien.’ Dadelijk werden de hovelingen aan hem voorgesteld, die de ‘paleizen’ aan den anderen kant van het plein bewoonden, om altijd gereed te zijn Zijner Majesteits bevelen uit te voeren; met een vloed van woorden werd dit door elk hunner herhaald. Om geen verkeerden indruk te maken stond Pinokkio maar ja te knikken, zijn armen en beenen te bewegen en in zijn handen te klappen, wat al die menschen beviel en waardoor hij aller genegenheid verwierf en dadelijk populair werd. Het was intusschen nacht geworden en die deftige personages gingen langzamerhand na vele buigingen en knievallen heen en lieten den keizer alleen met zijn eersten ceremoniemeester, een reus van een man, sterk als een leeuw en pikzwart, die Zijne Majesteit verzocht in zijn slaapkamer te gaan, die van de ontvangzaal gescheiden was door een groote mat van palmbladeren. De meubels waren in overeenstemming met den rijkdom en de pracht van de gansche woning: een touw, tusschen twee palen gespannen, deed dienst als kleerenhanger; vier in den grond gedreven palen, die ter hoogte van een meter met stokken aan elkaar waren verbonden, en waarover reepen dierenhuid waren gespannen, vormden het bed. De eerste ceremoniemeester wees op den kleerenhanger, daarna op het bed, maakte daarna een handbeweging naar een waterzak en naar een oude pan, waarop Zijne Majesteit met een houten hamer slaan moest, als hij de dienaren wilde roepen en na vele diepe buigingen trok hij zich terug, Zijne Majesteit een aangename nachtrust toewenschend. ‘Zouden ze in deze streken 's avonds niet eten?’ zei de marionet, ‘of denkt dit volk dat ik, nu ze me tot Keizer hebben uitgeroepen, zin heb om van honger om te komen?’ Hij had wel lust dadelijk op de pan te gaan hameren, maar het schoot hem te binnen, dat het een zeer slechten indruk zou
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
115 maken als de koning van alle Afrikaansche vorsten op den eersten avond toonde honger te hebben, en wijsgeerig bedacht hij: ‘één nacht is gauw voorbij.’ Hij kleedde zich dus snel uit, gooide zijn bladerpakje over de lijn en strekte zich op het bed uit. Aanvankelijk meende hij te kunnen slapen, maar na een paar minuten begon hij zich nu op de eene, dan op de andere zijde te wentelen zonder tot rust te kunnen komen. Die huiden waren wel heel hard; het hinderde hem bovendien dat er geen lakens en dekens waren, en alsof dat nog niet genoeg was, voelde hij plotseling iets ijskouds over zijn borst kruipen, waardoor hij een rilling kreeg van afschuw.
Beangst rees hij haastig van zijn zoogenaamde bed op en bij het onzekere licht van een vuurtje, dat voor het ‘koninklijk paleis’ brandde keek hij rond en zag, dat hij niet alleen in de kamer was. Spinnen zoo groot als kreeften liepen doodbedaard over den grond en de wanden, alsof ze ‘thuis’ waren. Ondertusschen staarde er één, die wel tweemaal zoo groot was als de andere en misschien wel het hoofd uitmaakte van
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
116 die talrijke familie, hem eerst met vurig glinsterende oogen aan en daarop sprak die onevenredig groote mond met een stem, die heel veel op die van den sprekenden krekel geleek, de woorden: ‘Waar zijt ge eigenlijk vandaan gekomen, domkop dat ge zijt! Wat denkt ge er nu bij gewonnen te hebben, dat deze menschen u tot hun keizer hebben uitgeroepen? Ga dadelijk naar huis terug en schik u erin, een jongen te worden zooals de andere en een ambacht te leeren, om uw vader te kunnen bijstaan en later als knap werkman eerlijk uw brood te verdienen.’ Bij het zien van die spin en het hooren van die woorden had de ontstelde marionet wel dadelijk op de pan willen slaan om hulp te ontbieden, maar toen bedacht hij, dat hij een heel slecht figuur tegenover zijn onderdanen zou maken, als hij den eersten avond toonde vreesachtig van aard te zijn. Daarom aanvaardde hij de omstandigheden en zei heel ernstig: ‘Eén nacht is gauw voorbij!...... Morgen avond zal ik zorgen, dat er een schildwacht in mijn kamer is!’ En weer strekte hij zich op zijn bed uit met den hamer in zijn hand, gereed om die spinnen - mochten ze hem willen naderen - te bestrijden. Op deze manier wat gerustgesteld trachtte hij zijn oogen te sluiten, maar al heel gauw begon hij boven zijn hoofd vliegengezoem te hooren, een heel orkest van sopranen en alten, die door diepe basstemmen werden begeleid: dziiii, dziiii, tzèèèèè, dzòeòeòem, dzòeòeòem...... en helaas zonder een oogenblik pauze. Buiten was het een rumoer van kwakende kikkers, sjirpende krekels, krijschende nachtvogels en brullende wilde dieren...... ‘Ach! wie kan er nu zóó slapen?’ zei de arme keizer half huilend, zich al maar omwentelend op zijn bed. En hij dacht terug aan zijn bed thuis, dat - hoe armoedig ook - toch frisch en zindelijk was en waarin hij naast zijn braven vader Jaap altijd zoo rustig en ongestoord sliep, en zijn hart kromp ineen door zijn geweldig verlangen naar huis om er te leven als marionet, wat veel prettiger was dan in Afrika keizer te moeten zijn.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
117 Zoo kwam het, dat ondanks de groote gebeurtenissen van dien dag, na al het gejoel en gejuich van zijn allertrouwste onderdanen, maar ook dat hij zonder avondeten naar bed moest en daarna die helsche muziek begonnen was van al die verschillende dieren, die wel uit de arke Noach's ontsnapt schenen, Pinokkio de Eerste, Keizer en Koning van alle Afrikaansche vorsten, den ganschen nacht geen oog dicht deed en telkens zijn pols voelde om het aantal slagen te tellen, want hij meende hard de koorts te hebben.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
118
XXXII Keizer Pinokkio I vreest, dat hij ziek is en laat den dokter komen die verklaart, dat hij door en door gezond is. Daarop wordt Zijne Majesteit met boter ingesmeerd en met goudpoeder bestrooid. *** Erg ongerust om zijn ziekte, die hem zou kunnen verhinderen zich met de staatszaken te bemoeien, sloeg Pinokkio I zoodra de dag begon aan te breken, op de pan en zond dadelijk iemand uit om den eersten hoofddokter te halen. Het was een oud mannetje met een koolzwart gezicht en een wit baardje, dat wel op vlokkig schuim geleek, waarmee iemand zich ingezeept heeft vóór het scheren. Het oude mannetje luisterde aandachtig naar de keizerlijke klachten, maar toen Pinokkio meende, dat de dokter een nauwkeurig onderzoek zou gaan instellen, zag hij den braven man de kralen van een soort van halsketting, die tot op zijn borst hing, losmaken en op den grond gooien; daarna ging hij ze nauwlettend bestudeeren om te zien of ze recht of verkeerd waren neergekomen, onder het mompelen van onverstaanbare woorden. Daarop maakte hij op zijn vingers een optelsom en eindelijk, na een goed kwartier, verklaarde hij dat Zijne Keizerlijke Majesteit zoo gezond als een visch was. De marionet was zoo nijdig als een spin, maar alweer om in het begin van zijn keizerlijke loopbaan geen mal figuur te slaan, bedankte hij den braven dokter beleefd en liet hem met een vriendelijk knikje vertrekken; daarop sloeg hij driftig op de pan om te gelasten, dat men hem zijn ontbijt bracht.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
119 Dadelijk verscheen er een tiental dienaren, die eerst wel een kwartier lang knielden aan den voet van het keizerlijke bed, en daarop met veel strijkages Zijne Majesteit naderden, hem voorzichtig, alsof hij een veertje was, opnamen en op een mooie panterhuid, die ze op den grond hadden uitgespreid, neerzetten. Met waren, koninklijken ernst liet Pinokkio ze begaan en zeide zelfs niets toen hij bemerkte, dat een der dienaren begon hem over zijn geheele lichaam met ranzige boter in te smeren, wat een akelige lucht verspreidde. Maar weldra begon dit hem danig te vervelen en dus vroeg hij met een onverschillig gezicht en alsof het hem eigenlijk niet aanging, waarom ze hem op die manier inwreven.
‘Majesteit, dat is om U te reinigen!’ zeiden de dienaren eerbiedig. ‘Mooie manier van schoonmaken!’ dacht de marionet. ‘Iemand zoo in het vet te zetten; maar zou ik dan vanmorgen mijn gezicht en mijn handen niet wasschen? Enfin, we zullen wel zien waar het op uitdraait!’ En hij liet toe, dat zijn dienaren naar goeddunken met hem handelden. Toen deze eerste bewerking was afgeloopen, moest Pinokkio de Eerste met gekruiste beenen gaan zitten om zijn hoofd in orde te laten maken. Eerst bedekten ze het met een heel fijne soort pommade, tusschen rood en blauw in en daarna - want dit scheen nog niet voldoende te zijn - werd het met goudpoeder bestrooid.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
120 Pinokkio was erg in zijn schik toen hij al dat geschitter zag, en juist wilde hij zijn innigen dank uitspreken, toen hij den eersten bediende met een droevigen zucht hoorde zeggen: ‘Wat jammer toch, dat Zijne Majesteit geen zwart gezicht heeft net als wij!’ En al de anderen herhaalden zuchtend en halfluid: ‘Wat jammer...... wat jammer!’ Bij het aanhooren van die woorden en die zuchten voelde Pinokkio zich diep getroffen en het scheelde weinig of hij had uitgeroepen: ‘Twijfelt er niet aan, mijn waarde onderdanen, dat ik niet mijn uiterste best zal doen om roetzwart te worden!’ maar hij sprak het niet uit, om zijn goeden naam niet op het spel te zetten.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
121
XXXIII De Eerste Kamerheer kondigt Keizer Pinokkio I aan, dat het aan de keuze van Zijne Majesteit wordt overgelaten of hij het verplichte pak slaag nu wil ontvangen of aan het eind van de maand. *** Bijna was het toilet-maken en aankleeden van Pinokkio I beëindigd, toen het bezoek van den Eersten Kamerheer werd aangekondigd. Dit plechtig personage kwam om te informeeren naar den gezondheidstoestand van zijn Keizer en om hem ter zelfder tijd te doen weten, dat de ministerraad den dag van de officieele voorstelling aan alle legerhoofden, commissarissen, hoogwaardigheidsbekleeders en onderdanen van het uitgebreide rijk had vastgesteld. Pinokkio I luisterde welwillend naar de lange toespraak en gaf door hoofdknikken van zijn instemming met alle besluiten, door zijn regeering genomen, blijk. De Eerste Kamerheer, zeer voldaan over de wijze waarop hij werd ontvangen, maakte een diepe buiging en scheen zich reeds te willen terugtrekken toen hij, alsof hij een zeer belangrijke zaak vergeten had, den nieuwen keizer opnieuw naderde en met grooten eerbied zei: ‘Majesteit, uit naam der regeering moet ik U aankondigen, dat de lessen morgen zullen beginnen......’ ‘Wat voor lessen?’ onderbrak de marionet hem haastig, terwijl het koude zweet hem uitbrak.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
122 ‘Wel, hoe zal ik het zeggen......,’ antwoordde de Kamerheer nederig, ‘de dingen, die Uwe Majesteit te doen heeft om de staatszaken af te wikkelen, zijn heel eenvoudig. U hebt alleen maar ja of neen te zeggen. Maar om ja of neen op het rechte tijdstip te kunnen zeggen, hebt U minstens zoowat een maand lang iederen dag lessen noodig, waarbij het verplicht is, dat Uwe Majesteit telkens tien zweepslagen in ontvangst neemt op dat deel van het lichaam, waar het Uwe Majesteit behaagt. Doch in aanmerking nemende, dat Uwe Majesteit zoo goed geschikt is voor het ambt en zich zoo goed gedraagt, heeft de Groote Raad besloten, dat de lessen en de stokslagen ook tot het eind van de maand kunnen worden uitgesteld. Uwe Majesteit gelieve te beslissen.’ Pinokkio, die bij de woorden lessen en verplichte stokslagen heel somber was geworden, kreeg bij die laatste woorden een schok van blijdschap, maar hield zich dadelijk in en liet zijn hoofd zinken, alsof hij diep nadacht, en na een langen tijd van stilte zei hij ernstig: ‘Ik heb besloten alles uit te stellen tot het einde van de maand.’ De Eerste Kamerheer maakte een diepe buiging en ging heen zonder verder een woord te zeggen. Ook de dienaren waren weggegaan en toen Pinokkio alleen was, maakte hij een luchtsprong en begon te dansen, dat het een lust was er naar te kijken. Daarop stond hij plotseling stil, schoot hartelijk in den lach en zei vroolijk: ‘De verplichte zweepslagen!...... Wat een dwaze kerels zijn het als ze denken, dat ik die van vandaag af zou in ontvangst nemen! Aan het eind van de maand hoor, misschien!...... Voordat het zoover is, heb ik nog negen en twintig dagen en in dien tijd kan er nog heel wat gebeuren!’ Hij maakte nog een luchtsprongetje en liep naar een deurtje achter in de hut om zich in een vijvertje te gaan spiegelen. Onze vriend was buitengewoon voldaan over zijn uitzicht, vooral over zijn haar, dat zoo prachtig schitterde door het erop gestrooide goudpoeder en dus trad hij zijn vorstelijke vertrekken
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
123 weer binnen, vast overtuigd dat zijn zaken in Afrika op den goeden weg waren. ‘Als ze ditmaal,’ zei hij tevreden, ‘alleen mijn haar met goudpoeder hebben bestrooid, zullen ze misschien een volgenden keer mijn zakken er mee vullen,’ en hij wilde er zijn handen alvast eens diep insteken. Maar hoe groot was zijn verbazing toen hij ontdekte, dat in de kleeren, die ze hem aangetrokken hadden, in het geheel geen zakken waren!! ‘Daarvoor zal ik, zoodra er gelegenheid is, zorgen!’ zei hij bij zichzelf en, met den hamer op de pan slaande, beval hij zijn ontbijt te brengen.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
124
XXXIV
De bezigheden van Pinokkio I gedurende de eerste dagen van zijn regeering. Officieele ontvangsten en maaltijden. *** Dadelijk werd hem een stuk olifantsneus voorgezet met een zoo scherpe en gekruide saus, dat men den sterksten azijn daarbij vergeleken wel rozenlikeur zou kunnen noemen. Het is niet mogelijk te beschrijven hoe de marionet zijn mond verwrong, terwijl hij dat gerecht, dat zijn verhemelte en maag haast in brand scheen te zetten, verorberde! Vurig verlangde hij naar een perzik, een trosje druiven of een dozijntje vijgen, maar hij vroeg niets om niet den indruk te geven, dat hij gulzig was! Hij spande zich in om zijn portie olifantsneus zoo goed mogelijk naar binnen te werken en uit een pompoen dronk hij er een vrij lekkeren drank bij, die zijn maag opknapte en hem weer in zijn humeur bracht. Zijn ministers wachtten al geruimen tijd op hem en Pinokkio meende zijn maaltijd niet te veel te moeten rekken. Met een waarlijk koninklijken tred kwam hij de raadszaal binnen, de ministers, die tot op den grond voor hem bogen, minzaam groetend. Zoodra eenige zaken van groot belang waren afgedaan,
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
125 meende Pinokkio I, Keizer en Koning van alle Afrikaansche vorsten, dat het zijn plicht was de regeering te danken voor het uitstekende ontbijt, dat hem was voorgezet. En de ministers antwoordden dadelijk, dat die maaltijd slechts een begin en een voorbereiding was voor de spijzen, die hij op dien dag en volgende dagen zou moeten verorberen, omdat de bestijging van den keizerlijken troon zich bliksemsnel verbreid had en er reeds hooggeplaatste personen in aantocht waren om hulde te brengen en gehoorzaamheid te betuigen aan het volledige hof van den koning der Afrikaansche vorsten. Het waren opperhoofden van nomaden-stammen, vorsten, die gepensionneerd waren of een ambt zochten, koningen van de omliggende staten, die Pinokkio moest ontvangen met veel ceremoniën en kostelijke, vele uren durende, gastmalen, en terwijl er tot barstens toe gegeten werd, ving men toch telkens weer opnieuw aan. Gedurende de eerste dagen genoot Pinokkio ervan en werd merkbaar dikker, maar na een dag of wat vond hij dat schier onafgebroken kaak-bewegen erg vervelend. Bijna ging hij naar den tijd terug verlangen, dat hij wel eens in acht en veertig uur zelfs geen kersepitje had om in zijn mond te steken. Maar hij troostte zich met de gedachte, dat men de dingen moet nemen, zooals ze uitvallen en van den nood een deugd maken. De arme jongen offerde zich dus zooveel mogelijk op tot welzijn van den Staat, en zijn onderdanen waren hem uiterst dankbaar. Wilt gij nog voorbeelden? Op zekeren dag vertoonden zich aan het hof drie van de machtigste vorsten van honderden mijlen in het rond. De eerste was rijk uitgedost in drie damesrokken en een uniformjas van een kapitein van de infanterie; met ontbloot hoofd en een erbarmelijk verfomfaaiden hoogen hoed in zijn rechterhand, trad hij naderbij. De tweede had een luitenants-uniform aan, terwijl hij een oude képi van de nationale garde als een steek dwars had opgezet. En de derde droeg een soort hemd, had een grooten sabel om zijn middel gegespt en hield in zijn hand een parapluie, waar de lappen bij hingen. Toen ze tot op twee pas afstands van Pinokkio I waren gekomen, lieten ze zich een paar maal voor hem op den grond
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
126 vallen, en daarna spuwde ieder op zijn beurt hem plechtig in 't gezicht. De marionet, die zoo iets natuurlijk niet had verwacht, wilde er juist het zijne van zeggen, toen de Eerste Ceremoniemeester hem ervan terughield door hem in het oor te fluisteren, dat in hun land zulk een groet sinds onheuglijke tijden voor zeer welgemanierd gold.
‘'sLands wijs, 's lands eer,’ schoot Pinokkio te binnen, en terwijl hij met een slip van zijn jas ongedwongen zijn gezicht afveegde, glimlachte hij koninklijk tegen zijn drie collega's. Het is misschien niet eens noodig te zeggen, dat na een half uur van complimentjes de Eerste Ceremoniemeester kwam aankondigen, dat de gastmaaltijd gereed stond.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
127 Pinokkio kreeg kippevel bij de gedachte alweer te moeten eten (dat was nu al de vijfde maal, en de zon stond nog hoog boven den horizon), maar hoe kon hij drie koningen tegelijk heenzenden zonder ze eerst iets te hebben laten gebruiken?...... Zoo iets schandelijks liet de waardigheid van zijn land niet toe! Ze begaven zich dus deftig naar de eetzaal, dat wil zeggen dat ze in de schaduw van een reusachtigen boom, waar drieduizend menschen gemakkelijk plaats gevonden zouden hebben, plat op den grond gingen zitten en bediend werden door de knapsten onder de jongelieden. De bedienden hielden een soort van schotels in hun handen, waarop de spijzen lagen; met die schotels bleven ze staan als levende tafels. Keizer Pinokkio, de drie bevriende vorsten en het gansche hof gaven zich - hongerig als ze waren! - zoo ijverig aan het genot over hun maag te vullen, dat men haast zou gelooven, dat ze in geen zes maanden iets gegeten hadden! De gasten namen telkens een lepel soep, gooiden dien leeg in de holte van hun hand en brachten deze heel ernstig naar hun mond. Met hun vork pikten ze een stuk vleesch op, groot genoeg voor een leeuw, om het met hun linkerhand er af te trekken en regelrecht naar hun maag door te zenden alsof het een pil was. De marionet, die aan andere tafelmanieren gewoon was, werd telkens halfluid vermaand door den ceremoniemeester, die rood van schaamte werd als hij zag hoe er tegen het decorum gezondigd werd door dengene, die juist het goede voorbeeld moest geven! Tot Pinokkio's geluk was hij heerscher geworden over een zeer welopgevoed en beschaafd volk, wat blijkt uit het feit, dat er, toen ze tegen zonsondergang allen verzadigd waren en in een kring zaten, een toestel gebracht werd, dat een afschuwelijken geur verspreidde. ‘Wat zal er nu weer gebeuren?’ dacht de marionet, maar hij hield zijn mond stijf dicht, daar hij al reeds begrepen had, dat het de plicht eens keizers is alles te weten zonder ooit te studeeren of iemand iets te vragen. De kwestie werd bovendien weldra opgehelderd. Dat toestel was een groote pijp met een langen steel en werd den keizer
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
128 door den Eersten Ceremoniemeester aangeboden met de beleefde vraag, of Zijne Majesteit de goede gewoonte had te rooken. ‘Ik?’ antwoordde Pinokkio, een zware stem opzettend: ‘Laat ik U zeggen, dat ik van het oogenblik af, dat ik op de wereld kwam, nooit minder dan tien Toscaansche sigaren - en dat zijn zware! - gerookt heb!’ En hij keek eens rond om te zien wat voor indruk deze woorden maakten. Maar niemand zei een woord. ‘Wat een uilskuikens!’ zei de marionet bij zichzelf. En na een keer of wat een mond vol rook te hebben uitgeblazen, gaf hij de pijp door aan één der aan zijn rechterzijde zittende vorsten. Deze deed plechtig één flinken trek, gaf de pijp door aan zijn rechter buurman, en zoo ging het voort totdat de heele kring een trek gedaan had en de beurt weer was aan de keizerlijke lippen van Pinokkio I. Doch deze worstelde al tegen een zware maagstoornis, en het is dus maar al te begrijpelijk hoe graag onze vriend al die vorsten samen met pijp en tabak op de Mookerhei wenschte, maar hij kon voor zijn collega's toch niet onderdoen en trok dus nog krachtiger dan te voren, zoodat hij zelfs een vijftal rookwolken meer uitblies. Arme jongen! Had hij dat maar nooit gedaan! Na een paar minuten van onuitsprekelijke benauwdheid kwam met een geweldigen schok zijn heele maaginhoud terug, zonder dat een van zijn ministers zich verwaardigde zich om te draaien. Toen hij weer wat bekomen was, had hij zoo'n dorst, dat hij een pompoen greep en al het vocht, dat er in was, achter elkaar uitdronk. Daarop maakte zich een groote lust tot praten van hem meester en begon hij er op los te babbelen. ‘Toen ik in mijn land koning was...... zei de Sprekende Krekel eens tegen me... omdat mijn voeten verbrand waren... en het a.b.c.-boek met den vos en de kat...... Ik werd opgehangen aan een eik, vlak voor een poedel...... en hol wat ge hollen kunt, toen barstte de slang...... maar de directeur van het paardenspel, toen ik een ez......’ Hij was op het punt het woord ezel uit te spreken, toen hij
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
129 vaag begreep, dat hij zijn mond moest houden en met schrik bedacht wat er gebeurd zou zijn, als zijn ministers te weten waren gekomen, dat hun keizer vroeger een ezel was geweest! Verschrikt keek hij rond, maar hij voelde zich dadelijk gerustgesteld toen hij de wezenlooze gezichten zag van al zijn gasten en hun gesprekken hoorde: Het water spreekt...... de zon is vol sterren...... de tijger lacht...... we zullen dit jaar een goeden dag hebben...... het seizoen is rood...... en dergelijke verstandige gezegden. ‘Wat is hier eigenlijk gebeurd?’ dacht de marionet, voor een oogenblik helder, en toen hij opmerkzaam om zich heen keek zag hij, dat een der vorsten languit op den grond was gaan liggen en al snurkte als een os. En weldra ging de een na den ander onder het uiten van onsamenhangende woorden op den grond liggen, viel in slaap en begon te snurken, zoodat het een heel orkest werd, dat met zijn lieflijke geluiden ook Pinokkio I, keizer en koning van alle Afrikaansche vorsten, in slaap deed vallen, terwijl de zon achter een vurigen berg onderging.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
130
XXXV
De eerste keizerlijke redevoering van Pinokkio I, en zijn uitdrukkelijke belofte, in zijn Staten den leerplicht niet te zullen invoeren. *** De plechtigheid van de officieele voorstelling van Keizer Pinokkio I had plaats op een schitterenden morgen, waarop hemel en aarde schenen samen te werken om het weer op zijn mooist te doen zijn. De hemel kon niet dieper blauw en blijder zijn, de aarde niet groener en meer vervuld van vreugdekreten, nu er duizenden en duizenden aan hun onuitsprekelijke vreugde lucht gaven. Pinokkio I, die een paar dagen lang met zijn Eersten Kamerheer samen de vorstelijke toespraak had ingestudeerd, stak, in al zijn luister op een grooten olifant gezeten, hoog boven de scharen zijner zwarte hovelingen uit, die allen in de prachtigste lappen van allerlei kleur en kwaliteit waren uitgedost. De trompetten schalden; de trommels werden geroerd; de kinderen
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
t.o. 130
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
131 duikelden zooals gewoonlijk over den grond, toen op een teeken van den Eersten Ceremoniemeester alles zweeg. Zelfs de vogels, die bij zwermen rondfladderden, hielden op met kweelen, ja zelfs de apen, die bij troepen aan de takken zwaaiden, staakten hun bewegingen en verroerden zich niet. Keizer Pinokkio sprak: ‘Stafofficieren, officieren, sergeants, korporaals, soldaten van de cavalerie en der infanterie; Ministers van Staat, onderministers, en toegevoegden aan Ons Keizerlijk hof; Commissarissen, ondercommissarissen van onze ontelbare provinciën; Chefs, onderchefs en beambten van Onze Keizerlijke administratie, zeer geliefde onderdanen, mannen, vrouwen en kinderen van beide geslachten, hoort de stem van Uw Keizer!’ zoo begon Pinokkio zijn toespraak, telkens even schuin naar zijn Eersten Kamerheer kijkend, die met lichte hoofdknikken zijn goedkeuring betuigde. ‘Wij, Pinokkio I, Keizer bij den wil des hemels en van den krokodil, richten voor het eerst Ons woord tot U; het is een woord van vrede en van liefde. Een nieuw tijdperk wordt voor Onze zeer uitgestrekte staten ingeluid. Luistert, Mijn volk! Wij hebben in samenwerking met Onze Regeering een programma opgesteld, dat alle harten van geluk zal vervullen en alle zakken met rijkdom zal vullen. Wij kunnen hier niet punt voor punt het groote hervormingsplan, dat We mettertijd hopen te verwezenlijken, bespreken. De tijd, mijne heeren, is één der kostbaarste dingen, de tijd is een onwaardeerbare schat, en daar Wij over heel wat tijd beschikken, hebben Wij gedecreteerd, dat ge er zooveel van moogt hebben als ge wilt. Hoe zouden We Ons edelmoediger en onzelfzuchtiger kunnen toonen?’ (Deze keizerlijke verklaring werd met een luid applaus ontvangen). ‘Ge ziet deze prachtige zon, dezen diepblauwen hemel; geen enkel rijk van de wereld kan op iets dergelijks bogen! Welnu, Wij en Onze regeering hebben besloten, dat elk Onzer zeer getrouwe onderdanen daarvan volkomen vrij mag genieten, vrij van belasting van welke soort ook, vrij van inkomend recht. Kunnen Wij onzelfzuchtiger en edelmoediger zijn?’ (Applaus als te voren).
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
132 ‘Gij hoort het gekweel der vogels, de dierengeluiden, het ruischen van den wind door het gebladerte. Welnu, ook daarvan moogt ge, volgens Ons besluit genieten, zooveel en hoe ge wilt zonder dat het U een halve cent kost. Maar Wij verzoeken voor één ding, dat We in speciale studie hebben genomen, o getrouwe onderdanen, Uw aandacht, en We leggen hierbij een plechtigen eed af, met al Onze kracht de hand er aan te houden!’ Op dit punt gekomen legde Pinokkio zijn eene hand tegen zijn borst, keek in het rond en zei, zijn stem nog wat meer verheffende: ‘Wij zullen in Onze Staten nooit die hatelijke instelling invoeren, die zoovele Ons bekende landen bedroeft, landen, die zich beroemen tot de beschaafde te behooren, ik bedoel dat afschuwelijk iets, dat heet: LEERPLICHT!...... Is het niet hartverscheurend, Mijn zeer geliefde onderdanen, zooveel aardige kinderen uren achtereen met een boek vóór zich te zien zitten, waarmee ze hun gezichtsvermogen bederven, dat ze toch gekregen hebben om om zich heen te zien, omhoog, omlaag, naar vlinders en vogels en zooveel andere mooie werken der schepping! Aan te zien, hoe zooveel arme kinderen genoodzaakt worden, allerlei vervelende dingen uit het hoofd te leeren, de wanhopige kreten van velen hunner te moeten aanhooren, daar ze hun geliefde spelletjes niet willen onderbreken om zich te gaan opsluiten in een leelijk, koud, vervelend lokaal, dat school heet......’ Hier moest Pinokkio even zwijgen, daar hij zag dat vele teedere moeders bij gebrek aan schortjes haar rijkelijk stroomende tranen met de handpalmen moesten afwisschen. Toen maakte Pinokkio, trotsch op de uitwerking van zijn gevoelige woorden in die lieve harten, zijn stem nog aandoenlijker, zoodat zelfs de olifant, die hem droeg, er aangedaan van werd, en vervolgde: ‘De tranen die ge schreit, Mijne zeer getrouwe vrouwelijke onderdanen, bewijzen den adel Uwer gevoelens en de teedere genegenheid, die ge Uw lieftallig kroost toedraagt. Koestert dus geen vrees! Verre zij van Ons de gedachte Uwe harten te willen bedroeven, door Uw geliefde kinderen aan Uw liefhebbende
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
133 armen te ontrukken! Zij zullen altijd mogen voortgaan zich in het stof te rollen; zich in vijvers te besmeuren, krekels te vangen, vogelnesten uit te halen, elkaar te bevechten met hun kleine lansen of met hun pijlen. Zij zullen mogen voortgaan met ronddolen door weiden en bosschen om apen te vangen. Wij houden van deze zeer opvoedende gymnastiek en zullen daarvan duidelijke voorbeelden geven ten allen tijde, als de ernstige staatsbeslommeringen Ons dat zullen veroorloven. Gij zult zien wat op dit gebied de uitvindersgeest van Uw Keizer vermag, die aan den lijve de boosaardige uitwerking van de school heeft kunnen ondervinden en ze opgemerkt heeft bij velen zijner jeugdmakkers, die door haar van hun gezichtsvermogen en hun hersens zijn beroofd! Officieren en soldaten! Raadgevers van de Kroon! Zeer beminde onderdanen! Wij, Pinokkio I, Keizer en Koning, Wij noodigen U uit zoo luid als ge maar kunt te roepen: ‘Weg met den leerplicht! Weg met de school!’ Een oorverdoovend geroep, sterker dan duizend donderslagen, steeg aan alle kanten op: ‘Weg met den leerplicht! Weg met de school!’ Daarop begon het groote defilé van alle troepen en van alle beambten van het rijk, dat tot diep in den nacht voortduurde en Keizer Pinokkio I woonde dit met lofwaardigen ijver bij, gemakkelijk op den rug van zijn olifant gezeten, terwijl hem te bestemder tijd ontbijt, koffie, middag- en avondeten opgediend werden.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
134
XXXVI Mharameho, de lievelingspage van Pinokkio I, onderricht Zijne Majesteit in de kunst, zoo zwart als een raaf te worden. *** De dagelijksche bezigheden van Keizer Pinokkio waren gering in aantal en niet vermoeiend. Hij moest opstaan, zich laten invetten als de as van een karrewiel, ontbijten en omringd door zijn hoogwaardigheidsbekleeders, drie uur op zijn troon gaan zitten ter afdoening van staatszaken. Weliswaar had hij slechts ja of neen te zeggen, maar de keuze tusschen die twee was niet altijd gemakkelijk, omdat de Eerste Kamerheer somtijds vergat hem met zijn voet of zijn elleboog aan te stooten. Dikwijls lieten ze hem alleen met een paar dienaren, waaronder een paar jongens, die hem gezelschap moesten houden en de vliegen verjagen met een soort borsteltje van vogelveertjes, zoodat hij meermalen erg moest niezen. Dat waren de beste oogenblikken van zijn leven als keizer; toch verveelde het hem heel erg, zoo lang te moeten stilzitten en als de echte kwajongen, die hij altijd geweest was, verzon hij een listig plan om van tijd tot tijd van dat gezeur af te zijn. Hij had een bijzondere genegenheid opgevat voor een van die jongens, die aan zijn Hof waren toegevoegd en die buitengewoon op hem geleek in gestalte en uiterlijk, als er niet dat verschil van huidkleur geweest was. Wat had Pinokkio nu bedacht?
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
135 Op zekeren dag, dat ze vrij rondwandelden in een boschje dichtbij het vorstelijk paleis, riep hij den jongen bij zich en hem vertrouwelijk onder den arm nemend, zei hij met een zachte, vleierige stem: ‘Luister eens, Mharameho, moogt ge uw Keizer graag lijden?’ ‘Majesteit, kunt U dat nog vragen?!’ antwoordde de jongen, tot tranen toe bewogen door deze onderscheiding. ‘Neem me niet kwalijk, hoor, het was zoo maar een vraag... En zoudt ge uw Keizer wel graag een plezier willen doen?’ ‘Majesteit, als ik er U genoegen mee kon doen, zou ik in staat zijn met dit borsteltje een groote slang op haar tong te gaan kriebelen!’ ‘Bravo!’ antwoordde Pinokkio; ‘zulke gevoelens zullen u zeker in staat stellen een prachtige carrière te maken. Maar laten we het nu niet over boa-constrictors hebben. Luister eens, ik zou de manier willen weten om mijn gezicht zóó te verven, dat ik heelemaal op een geboren Afrikaan zooals gij geleek. Ge begrijpt, hoe aangenaam mijn
ministers en mijn getrouwe onderdanen dat zouden vinden!’ ‘Majesteit, dat zou de schoonste dag van ons leven kunnen worden!’ ‘Bravo!’ riep de marionet. ‘Als ge altijd zulke antwoorden geeft garandeer ik u, dat ge de betrekking krijgt van eersten kassier bij de staats-administratie.’ De oogen van den jongen begonnen te schitteren als karbonkels. ‘Dat is dus uitvoerbaar?’ vroeg de marionet met grooten aandrang. ‘Niets gemakkelijker
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
136 dan dat, Majesteit!’ antwoordde Mharameho. ‘Ik ken een struik, waarvan de vruchten uitstekend voor dit doel geschikt zijn.’ Het scheelde een haar, of Pinokkio had op de hem eigen manier een paar luchtsprongen gemaakt van louter vreugde; maar om zijn goeden naam van ernstig Keizer niet in de waagschaal te stellen, bepaalde hij er zich toe eens flink in zijn handen te wrijven. ‘En wanneer kan ik zoo prachtig geverfd worden?’ ‘Vandaag al, als Uwe Majesteit mij veroorlooft een poosje heen te gaan,’ antwoordde Mharameho eerbiedig. ‘Ga maar!’ riep de marionet blij, ‘maar hoor eens, ik heb gedacht dat we, als we onder elkaar zijn, die titels maar moesten afschaffen. Voortdurend te moeten hooren: ‘Majesteit, Uwe Hoogheid, Keizerlijke Hoogheid’, verveelt me geweldig. Zeg maar gewoon Pinokkio tegen me, net zooals ik tegen u zeg: ‘mijn beste Mharameho,’ en bij deze woorden schudde hij hem stevig de hand. Die arme jongen was door deze edelmoedigheid zóó diep getroffen, dat hij bijna flauw viel, maar hij vatte moed en kuste vol eerbied de punt van Zijner Majesteits neus en daarna verdween hij tusschen de struiken. Den volgenden morgen werd over het geheele rijk een zeer belangrijk nieuwtje verspreid: Zijne Keizerlijke-Koninklijke Hoogheid was zwarter geworden dan de zwartste zijner onderdanen. Vol vreugde wenschten de ministers deze blijde gebeurtenis te vieren met een groot gala-diner, en dien dag deed men tot aan het vallen van den avond niets dan eten, en daarna begon het bal. Er werd gedanst voor den troon van den Keizer, die volgens een der oudste wetten, die nooit herroepen was, aan een bepaald soort van uitspanningen niet mocht deelnemen, daar die alleen voor de ministers en het volk waren. Maar ditmaal werd tegen deze eerbiedwaardige wet ernstig gezondigd, omdat Pinokkio, zich niet storend aan welke ceremonieele voorschriften ook en evenmin aan de Eerste Kamerheeren en Ceremoniemeesters
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
137 van zijn Hof, den heelen nacht als een dolle doordanste, terwijl zijn trouwe Mharameho, uitgedost in de kleeren van den Keizer, diens plaats innam en zoo goed, dat men zelfs met een verrekijker geen verschil had kunnen ontdekken tusschen page en keizer.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
138
XXXVII Pinokkio gaat, op een os gezeten, ter jacht op een nijlpaard, waarbij hij wonderen van dapperheid verricht en aanzienlijk rijst in de achting van zijn trouwe onderdanen. *** De volgende dag was bestemd voor een groote jacht, die gehouden werd ter eere van den jongen keizer Pinokkio I. Deze zou het best gevonden hebben, als men hem thuis gelaten had, maar hoe zou hij zulk een beleediging hebben kunnen aandoen aan den nijlpaardendoctor, die zich zoo ingespannen had om een heele kudde van die bevallige dieren op een paar km afstands van het vorstelijk verblijf te ontdekken? De ijver van dezen allertrouwsten onderdaan moest toch beloond worden, want hij was heel wat vlijtiger geweest dan de leeuwen-, olifanten- en tijgerdoctors, die in al dien tijd niets ontdekt hadden om er Zijne Majesteit mee te vermaken! Dat was tenminste de meening zijner Ministers en Pinokkio had al begrepen, dat de zijne tegenover de hunne geen steek waard was. Bovendien ging het om de wetenschap, en hoewel Pinokkio zijn eigen inzichten omtrent studeeren geuit had, kon hij toch niet nalaten de beoefenaars der wetenschap aan te moedigen, want zij vormden immers het mooiste intellectueele bezit van den Staat! Genoemde doctoren waren inderdaad menschen van aanzien, die zich bezighielden met het opsporen van de voetsporen van dieren; maar wat Pinokkio het vreemdst vond, ze deden dat niet om ze te genezen, maar om ze te dooden!
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
139 ‘'s Lands wijs, 's lands eer!’ besloot Pinokkio altijd maar, zonder er zich verder het hoofd mee te breken. Derhalve stonden twee uur vóór zonsopgang de Hofdignitarissen, gewapend met bogen, pijlen en assegaaien, voor het vorstelijk verblijf geschaard, wachtende totdat de keizer zijn plaats - ruiter te paard - op een os zou innemen, waarvan de Eerste Kamerheer de teugels vasthield. Men behoefde slechts kort te wachten, want Pinokkio I verscheen met een vriendelijk lachje op zijn gelaat en woede in het hart; maar goed, dat zijn trouwe onderdanen dat laatste niet wisten!!! De boosheid van den marionet kwam, doordat hij bij het eerste hanengekraai had moeten opstaan; dat vond hij allerminst passend voor den koning der vorsten! ‘Ben ik nu keizer, of ben ik het niet?!’ zei hij bij zichzelf. ‘Als ik werkelijk keizer ben, dan zou ik toch meenen het recht te moeten hebben te slapen, zoolang als ik wil, waarde heeren ministers! Wat dat eten betreft, het spreekt van zelf dat ik dat doen moet als de eischen van den dienst zulks vorderen, maar met het slapen is dat iets heel anders. En bij de eerste de beste gelegenheid, geachte heeren, zullen we het daarover eens hebben!’ Maar op het gezicht van den marionet stond van dit alles niets te lezen, en daar hij zag dat het heele Hof gereed was voor het vertrek, oordeelde hij het oogenblik van weggaan gekomen. En reeds maakte hij hiervoor toebereidselen, toen de Eerste Ceremoniemeester voor hem kwam staan, een eerbiedige buiging maakte, hem bij de hand vatte en hem uitnoodigde den os te bestijgen, dien de Eerste Kamerheer bereid hield. ‘Zijt ge allemaal gek geworden?’ dacht Pinokkio en zette een donker gezicht. ‘Daar is toch geen denken aan, dat ik op een stier zal gaan rijden, waarde heeren! Sinds wanneer worden ossen als rijdieren gebruikt?...... Wat zijn dat voor malle gewoonten!!...... Wie verzekert me, dat dit dier me niet in de eerste de beste sloot werpt? Wat zorgen die heeren hier goed voor hun Keizer! Ik zou haast gaan gelooven, dat ze zich van
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
140 mij willen ontdoen om een opvolger te kunnen kiezen en weer te gaan feestvieren!!’ Doch er zat niets anders op en de marionet, die dat best begreep, koos de wijste partij en nam een grooten sprong, zoodat hij ineens op den rug van den os zat, die roerloos bleef staan, als was er slechts een vliegje op hem komen zitten. ‘Braaf dier, dat je bent!’ zei Pinokkio geheel gerustgesteld, en met een prachtig gebaar gaf hij het teeken tot vertrekken. De zon straalde reeds in vollen glans boven den horizon, toen onze edele jagers zich dichtbij een groote rivier bevonden, waarvan de kristalheldere golfjes zich duidelijk afteekenden tegen de weelderig begroeide vlakte. Dit was de plek, waar de jacht zou worden gehouden, een jacht, die één van de allergevaarlijkste is onder de vele, waaraan Pinokkio's onderdanen met grooten hartstocht deelnemen. Als slangen tusschen het hooge dichte gras voortkruipend, en voorafgegaan door den nijlpaardendoctor, naderden de jagers met gespitste ooren de rivier; hun oogen staarden verlangend, hun handen omklemden hun boog, bereid als ze waren op het eerste dier, dat zich vertoonde, een hagelbui van pijlen af te schieten. Pinokkio, die beweerde wat pijn aan zijn linkervoet te hebben, was heel stilletjes achteraan geraakt. Hij had nooit, behalve voor het jagen op vlinders met een netje, of op vliegen met zijn hand, een groote liefde voor de jacht gekoesterd en in zijn hart verwenschte hij het noodlot, dat hem altijd dwong dingen te doen, die hem niet aanstonden. Graag was hij op den eersten den besten steen gaan zitten, dien hij zag, en daar keek hij dan ook naar uit; maar toen hij even opzag, ontmoetten zijn oogen die van den Eersten Kamerheer en daarin las hij een ernstig verwijt, en tegelijkertijd iets boosaardig plagerigs, wat hem hevig uit zijn humeur bracht. Daar hem die brutaliteit van zijn onderdaan buitengewoon onaangenaam aandeed, duwde de marionet met een snelle beweging zijn hoed achteruit en keek den man met een overmoedigen blik aan, alsof hij zeggen wilde: ‘Nu zal ik u toch eens laten zien, die Pinokkio is en hoe
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
141 hij altijd geweest is!’ en zijn pas versnellend kwam hij bij de rivier aan op hetzelfde oogenblik, dat de jagers een groot nijlpaard tusschen het riet hadden ontdekt en het met pijlen begonnen te bestoken. Het gewonde dier trachtte zich aan zijn verwoede aanvallers te onttrekken, en deze wanhoopten er reeds aan het op den oever te zullen krijgen. ‘Er zou iemand te water moeten gaan en het met assegaaien afmaken!’ zei de Eerste Kamerheer, maar niemand bewoog zich.
Plotseling klonk een luide stem: ‘Dan doe ik het!’ En onder de bewonderende en verschrikte kreten zijner onderdanen, wierp Pinokkio zich in de rivier en zwom naar het groote dier toe, dat hijgde als een locomotief onder stoom. Het nijlpaard, dat den vijand rook, draaide zich om met een verschrikkelijke bedoeling, maar de marionet draaide vlug als een tol er om heen en greep het bij zijn korten, dikken staart. Toen het dier zich zoo aan zijn staart voelde trekken werd het woedend, en om zich van dien lastpost te bevrijden, begon het als een dolle in het rond te draaien, zooals een hond wel doet als hij een vlieg wil ophappen, die hem van achteren steekt. Dat tegelijkertijd grappige en vreeselijke schouwspel duurde wel een minuut of vijf en al dien tijd schaterde Pinokkio van pret, zonder een oogenblik te denken aan wat er met hem zou gebeuren, als die vreeselijke slagtanden hem te pakken kregen.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
142 Eindelijk dook het dier als blind van woede zóó snel onder, dat het zich van den marionet bevrijdde en ze met hun allen leelijk op hun neus keken! Dit avontuur, dat er buitengewoon toe bijdroeg de achting voor den keizer bij zijn zwarte onderdanen te doen toenemen, beviel den Hofkok heelemaal niet, want hij had al plan gemaakt een buitengewonen maaltijd van het vleesch van den dikhuid te bereiden en de in asch gebraden tong en voeten ervan aan Zijne Keizerlijke Majesteit aan te bieden. Maar Pinokkio troostte hem onmiddellijk met de verzekering, dat hij het best kon stellen zonder die lekkernijen.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
143
XXXVIII Keizer Pinokkio is voor de eerste maal Voorzitter van het Hoog Gerechtshof en verbaast alle aanwezigen door de gevatheid van zijn uitspraken. *** Het gezag van Keizer Pinokkio nam snel bij al zijn ministers toe. Zijn moed in den strijd van man tegen man met het nijlpaard was met groot succes bekroond. Hij was toch waarlijk de voor hen bestemde heerscher. De profeten en de wijzen van het rijk hadden zich in hun voorspellingen niet vergist. Het was dan ook om die reden, dat de Groote Raad hem reeds rijp oordeelde om voorzitter te zijn van het Hoog Gerechtshof, dat dien dag zitting zou houden om uitspraak te doen in allerlei processen, die nog niet berecht hadden kunnen worden om de kroningsfeesten. Den volgenden morgen begaf de Eerste Ceremoniemeester zich dus naar het vorstelijk paleis en verzocht Zijne Majesteit met aandrang, zich wel te willen verwaardigen zijn licht te laten schijnen bij de behandeling der verschillende processen en over de uitspraken, die dien dag vallen zouden. Pinokkio's eerste gedachte was zich van zijn gewone krijgslist te bedienen, dat wil zeggen zich te doen vervangen door zijn vriend Mharameho, maar daarop bedacht hij, dat het een te ernstige zaak betrof en dat zijn tegenwoordigheid beslist noodzakelijk was. Hij hulde zich een minuut of wat in een plechtig stilzwijgen en daarop liet hij zich in zijn gelegenheids-kleeding steken en beval luid:
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
144 ‘Mijn hoogwaardigheidsbekleeders! Mijn Kamerheer! De rechters met hun toga's aan! Mijn soldaten van de wacht!’ Onmiddellijk traden al de genoemde personen naar voren. Zij bogen zóó diep, dat ze de aarde voor de voeten van Zijne Majesteit den Keizer hadden kunnen kussen, en na een goed half uur van plichtplegingen en kniebuigingen stelde het Groote Hof zich in beweging, gevolgd door de lijfwacht. In het midden, onder een groot baldakijn van struisveeren, omhooggehouden door een pracht van een jongeman zoo zwart als roet, schreed Pinokkio I, Keizer en Koning van alle Afrikaansche vorsten majestueus voort, gekleed in een wijden geel en rooden mantel, die letterlijk bezaaid was met kostbare steenen, dat wil zeggen met roode, blauwe en oranje stukjes van drinkglazen, zoutvaatjes, kandelabers en flesschen, waarbij schitterende keisteentjes en andere kostbare kleinodiën gevoegd
waren, die met veel inspanning uit de rijke mijnen van zijn onmetelijke en welvarende staten bijeen verzameld waren. De rechtszitting werd in de open lucht gehouden, wat Pinokkio buitengewoon beviel, want het was een gloeiend heete dag, zooals trouwens alle dagen onder dezen hemel. De menschen stroomden samen: ze klommen naar boven uit de helwitte dalen, ze daalden af van de donkergroene bergen, kortom ze kwamen van alle kanten bijeen. Toen het vor-
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
145 stelijk hof naderde bogen allen ter aarde met hun hoofd tusschen hun handen, en niemand stond op, voordat het Gerechtshof zich gemakkelijk neergevleid had op den kalen bodem en de trompetten dit met blij geschal verkondigden. Op een teeken van Keizer Pinokkio beval de Grootkanselier, dat de eerste zaak voorgelegd zou worden. En ziet! Dadelijk verschijnen twee kerels, wier hoofd, behalve mond en oogen geheel bedekt is door een grooten doek van een stof zoo slecht en smerig, dat het niet uit te maken is hoe ze er nieuw zou uitgezien hebben. Na een twintigtal buigingen voor Zijne Keizerlijke Hoogheid en het verzamelde hof, en na evenveel keer den grond met de punt van hun neus te hebben aangeraakt, kijken ze naar alle zijden van den hemel, waarbij ze hun mond zóó vertrekken, dat een masker van een fontein het hen niet verbetert. Eindelijk staan ze stil en wachten stokstijf op wat er gebeuren gaat. De Eerste Kamerheer geeft Pinokkio een teeken, maar deze begrijpt heelemaal niet wat deze hooge functionaris van hem wil. Medelijdend glimlachend om Zijner Majesteits onwetendheid veroorlooft de Kamerheer zich de keizerlijke ooren te naderen om er iets in te fluisteren. Nu begrijpt Pinokkio het op slag en, zich naar een van die havelooze kerels omwendend, vraagt hij vriendelijk: ‘Wat voert u voor Zijne Majesteit den Keizer?’ De ondervraagde wringt zich in allerlei bochten, alsof hij zoo juist een half ons Engelsch zout heeft geslikt; dan neemt hij beide handen vol zand, strooit dit over zijn hoofd, slaat met zijn vuisten op zijn buik en opent eindelijk zijn mond om te zeggen: ‘Er was eens......’ ‘Een koning!’ denkt Pinokkio. ‘Is die kerel van plan ons een verhaaltje op te disschen? Ik zou het anders niet naar vinden daarnaar te luisteren. Wie weet hoe aardig zoo'n Afrikaansche vertelling is......!’ En hij zette zich tot luisteren. ‘Er was eens een oude man...... een knappe oude man, heel wat zwarter dan ik, die veel zonen had, waarvan ik er een ben. Om welke reden, daar deze oude man mijn papa was......’ ‘Hij was immers zijn zoon! Die redeneering klopt als een
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
146 bus!’ dacht de marionet bij zichzelf, maar knipte zelfs niet met zijn oogen, waardoor hij toonde steeds meer aandacht aan de zaak te schenken, wat allen buitengewoon beviel. ‘......om welke reden, daar deze oude man mijn vader was, hij me uitstuurde om de familie-schapen te hoeden. Op zekeren dag, liever gezegd avond, bevond ik mij aan den oever van de rivier om mijn kudde te laten drinken en daar bemerk ik, dat er - hoe ik ook tel - een schaap te weinig is. Dat bedroeft me zeer en daar ik niet naar huis wou gaan zonder dat eene schaap, ga ik angstig overal zoeken, maar vergeefs: het lieve dier is niet te vinden. Met een hart zwaar van droefheid stond ik op den top van een heuvel te schreien toen ik, opkijkend, achter een dicht met riet begroeide plek dien mooien meneer daar heel op zijn gemak op een steen zie zitten met een schaap tusschen zijn knieën. Ik hol er heen en roep hem toe: “Waarom hebt ge mijn schaap gestolen?” Hij zwijgt. Luider herhaal ik: “Waarom hebt ge mijn schaap gestolen?” Ik had net zoo goed tegen een muur kunnen spreken. Verblind van woede kom ik naderbij met het plan mijn stok op zijn hoofd stuk te slaan, toen dit heerschap opstaat en zoo snel als de wind wegholt. Ik gun me den tijd niet hem na te rennen, maar loop op het schaap toe, omhels het en licht het heel gemakkelijk op; wat zeg ik, te gemakkelijk en toen bemerk ik (en ik ril van afgrijzen bij het vertellen) dat ik alleen maar de vacht in mijn hand heb, die zoo netjes is neergelegd, dat het precies een levend schaap gelijkt...... De roover had niets anders overgelaten, zelfs de beenderen niet......!’ Toen het verhaal uit was, barstte de arme herder zoo hevig in schreien uit, dat het zelfs een steen zou vermurwen. En onder het snikken door zei hij met een stem als een gebarsten trompet: ‘Mijn schaapje! Mijn schaapje! Nooit zal ik het lieve dier weerzien. Het was zoo aardig. Waar zou het nu zijn?’ Pinokkio was door het vertoon van diep medelijden en groote droefheid van dien man tot in zijn ziel getroffen en reeds opende hij den mond om wie weet wat voor zwaar vonnis te vellen over dien dief, die stil en onaandoenlijk als een standbeeld erbij stond. Maar hij had een te groote achting voor het recht, dat gebiedt ook te luisteren naar de verdediging van den-
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
147 gene, wiens schuld bewezen is, om hem niet met een donker gezicht een teeken te geven, dat hij spreken mocht. Bij die keizerlijke uitnoodiging schrikte de man op alsof hij uit een diepen slaap werd gewekt, keek wezenloos om zich heen en zei daarna met een plechtige, langzame stem: ‘De zon schijnt...’ En aangezien de schelm bleef doorpraten over sterrenhemels, blauwe zeeën en dergelijke, riep de marionet, die zijn geduld verloor, hem toe: ‘Om kort te gaan, hebt gij dat schaap gestolen en gevild, of niet?’ ‘Majesteit,’ antwoordde de man doodkalm, ‘dat heb ik zeer zeker......! Maar vraagt U eens aan dien mooien meneer, wie mij den vorigen dag in mijn kuit had gebeten?!’ En met een onverschilligheid, alsof hij er geen grein pijn aan had, wees hij op zijn linkerbeen, waaraan een leelijke wond te zien was. ‘Majesteit, ik had zoo'n honger!’ kermde toen de herder; ‘ik had honger, en daarom beet ik hem puur bij vergissing in zijn kuit.’ ‘Mooie vergissing,’ dacht Pinokkio trillend van boosheid, ‘maar wat zijn dat hier voor menschen, en in wat voor land ben ik hier terecht gekomen? Wat een geluk, dat ik van hout ben!’ Ondertusschen hadden de twee twistenden hun hoofd gebogen en wachtten nederig op hun vonnis, maar Pinokkio was te veel van streek om een woord te kunnen zeggen. De Eerste Kamerheer kwam hem te hulp, stootte hem tegen zijn elleboog en fluisterde hem iets in het oor. ‘Zegt U het maar,’ zei de marionet beleefd. ‘Zegt U het maar, al wat U doet, is welgedaan.’ De Eerste Kamerheer, verrukt om het vertrouwen, dat Zijne Majesteit in hem had, wendde zich met een gezicht zoo zwart als de nacht tot de twee boosdoeners en zei plechtig: ‘Een schaap te weinig of een wond in de kuit, dat is geen van beide onoverkomelijk; daarom zult ge ditmaal allebei opgehangen worden, maar een volgenden keer......’ En hij beval het tweetal te boeien en weg te leiden. Pinokkio keek den Kamerheer diep verbaasd aan en vroeg
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
148 zich af, wat voor straf hij op die beide booswichten zou kunnen laten toepassen, als ze eenmaal opgehangen waren; maar hij had geen tijd zich in deze gedachte te verdiepen. De rechtzaken volgden elkaar met een schrikbarende snelheid op en iederen keer, dat er een vonnis moest worden gewezen, zei de marionet onveranderlijk tegen zijn Kamerheer: ‘Och, zegt U het maar. Al wat U doet is wel gedaan.’ En die uitstekende ambtenaar vervulde zijn taak zóó goed, dat op dien dag vijfhonderd jaar gevangenisstraf toegewezen werden, tweehonderd jaar dwangarbeid, duizend zweepslagen en verscheidene doodvonnissen. Aan de gerechtigheid was voldaan, en Keizer Pinokkio werd plechtig naar het vorstelijk paleis teruggeleid en toegejuicht als de zachtmoedigste, wijste en rechtvaardigste aller vorsten, zoowel van het verleden als van het heden en de toekomst.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
149
XXXIX Keizer Pinokkio bepaalt, dat hij een groote reis door zijn staten gaat maken; maar eenmaal onderweg komt hij er achter, dat zijn ministers hem willen dooden, en daarom gaat hij op de vlucht. *** Opdat al zijn onderdanen tenminste eenmaal zouden kunnen genieten van den aanblik van hun nieuwen soeverein - die, zooals de waarzeggers en de geleerden voorspeld hadden, door den hemel gezonden en door den krokodil uitgespuwd was - besloot Pinokkio I, dat alle steden en dorpen van zijn uitgebreide rijk door hem bezocht zouden worden, opdat hij ter plaatse de behoeften der bevolking kon leeren kennen, haar klachten aanhooren en er zoo snel mogelijk in voorzien. Het was dus om kort te gaan niets meer of minder dan een politieke reis en het plan ervoor werd drie maanden lang door den ministerraad van alle kanten bezien en voorbereid. Met de toebereidselen werd belast een commissie, bestaande uit den Eersten Ceremoniemeester, den Eersten Kamerheer, den Minister van Oorlog en tien attaché's van buitenlandsche gezantschappen. Er werden telegrammen gezonden aan alle rijkscommissarissen, die op hun beurt de ontvangst moesten voorbereiden, deputaties benoemen, orders geven voor het schoonmaken van pleinen, straten en huizen, en op alle mogelijke wijzen hun beste beentje moesten voorzetten. Zonder ophouden werd er gewerkt, waarvan echter den
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
150 Keizer niet het geringste ter oore kwam, daar hij het zoo druk had met vliegen van zijn neus jagen, krekels, vogels en aapjes nazitten en aan zijn pages, vooral aan zijn vertrouweling Mharameho, uitleggen wat een vervelende bezigheid leeren is, en hoe heerlijk nietsdoen. Soms sprak hij van vroegere tijden en vertelde met tallooze bijzonderheden van de avonturen uit zijn jeugd, en bovenal, hoe hij in zee had moeten worstelen tegen de woedende golven en tegen vreeselijke zeemonsters, toen hij zijn vader van een wissen dood had willen redden. Vol geestdrift beschreef hij ook zijn lieve Fee, dat aardige mooie meisje met de Blauwe Haren, en met zijn hand op zijn hart zwoer hij bij zijn woord van keizer en koning, dat hij haar en zijn vader samen naar Afrika zou laten komen. Steeds meer in vuur gerakend bij die gedachte beschreef hij levendig het feest, dat op den dag van aankomst van die twee geliefde menschen gevierd zou worden, en het nog grootscher feest op den kroningsdag van zijn Fee, omdat hij reeds bij zichzelf had uitgemaakt, dat zij koningin van een zijner staten zou worden: ze zou een koningin zijn zoo mooi en bevallig, als niemand in Afrika ooit had gezien. Mharameho ging geheel op in de vreugde van zijn Keizer, maar iederen keer, dat hij zijn vorst over die mooie luchtkasteelen hoorde praten en over zijn prachtige toekomstplannen, trok er een waas van droefheid over zijn gezicht. Die arme jongen had al zoo heel veel meegemaakt, en geloofde niet meer, dat de toestanden op deze wereld van langen duur kunnen zijn. Uit enkele aanduidingen had hij begrepen, dat zijn Keizer een of ander ernstig gevaar liep, maar daarvan durfde hij hem niets zeggen om zijn benijdbaar gelukkige stemming niet te verstoren. Inderdaad was zijn lot al beslist. De voorbereidselen voor het vertrek waren gereed en op zekeren zonnigen dag, onder geweldig tromgeroffel en trompetgeschal, vertrok Pinokkio I, Keizer en Koning van alle Afrikaansche vorsten, gemakkelijk uitgestrekt op een keurigen draagstoel van takken, die op de schouders rustten van vier
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
151 stevige chocoladekleurige jonge mannen, terwijl alle rijkshoogwaardigheidsbekleeders het gevolg uitmaakten. Men reisde den ganschen dag door, terwijl die allergelukkigste keizer voortdurend werd toegejuicht. Vooral de mama's toonden haar bizondere geestdrift voor den vorst die beloofd had, het gevaar van den leerplicht verre te houden en ze uitten haar dankbaarheid met allerlei vriendelijke woorden, waarvan er vele de keizerlijke ooren bereikten. ‘Wat is dat houten hoofd lief!’ zeiden er enkele; ‘zie je, dàt is nog eens een koning, die tegen een stootje kan! Wat kan hij goed springen!...... 't Lijkt wel een marionet!’ Dit soort gezegden vleiden Pinokkio's eigenliefde zeer.
's Avonds werden de tenten opgeslagen en in de grootste bood Pinokkio I aan al zijn ministers een weidsch avondmaal aan. Het was een souper dat er wezen mocht, en dat tot laat in den nacht duurde bij het licht van groote vuren, aangestoken om het hof te vrijwaren voor de aanvallen van de wilde dieren, wier oorverdoovend gebrul zich voortdurend deed hooren, maar ook tegen de koude, die zich hier sterk deed voelen. Ten laatste namen de ministers afscheid en Pinokkio begon, in de tent alleen gebleven, op en neer te loopen, met zijn handen op zijn rug en gebogen hoofd, net zooals hij het op een plaatje in zijn schooltijd van Napoleon I gezien had. Hij dacht na over zijn verblijf in Afrika en over de allervreemdste dingen, die
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
152 hem in dien korten tijd waren overkomen. Hij dacht ook aan de schatten, die hij nog steeds niet had gevonden, maar die hij in overvloed hoopte te bemachtigen gedurende deze buitengewone reis. En al deze dingen overdenkend kwam hij toevallig in de buurt van de opening der tent, waardoor hij bij het zwakke licht der halfgedoofde vuren een groep menschen op verdachte manier met elkaar zag praten. Met ingehouden adem, steeds dichterbij komend, ving hij de volgende allergenoeglijkste samenspraak op: ‘Als de dingen naar ik hoop goed gaan, zal hij heel wat geschenken krijgen,’ zei de Eerste Kamerheer. ‘'tValt niet te ontkennen, hij is sympathiek, en ook ik ben er zeker van, dat onze trouwe bondgenooten zullen wedijveren wie hem de meeste cadeaux geeft!’ voegde de Eerste Ceremoniemeester er aan toe. ‘Daarom moet ik ook tot geduld aanmanen. Is dit bezoek afgeloopen, dan......’ ‘Dan zullen we wel zien het met elkaar eens te worden over de verdeeling,’ zei de Eerste Kamerheer met een nog meer gedempte stem dan eerst. Daarna was het even doodstil, welke stilte alleen nu en dan door het gebrul van den een of anderen leeuw, die in die buurt rondzwierf, werd verstoord, maar vervolgens zei de Eerste Kamerheer tusschen twee trekken aan zijn pijp door: ‘Wat hem betreft, we zullen ons op de meest afdoende wijze van hem bevrijden.’ ‘Als hij niet van hout was,’ ging hij even later voort, ‘konden we hem braden, maar......’ Meer kon Pinokkio niet afluisteren, want de Eerste Ceremoniemeester was opgestaan om het vuur aan te wakkeren door er groote takken op te gooien. De vlammen knetterden en verspreidden hun warmte en licht tot in de tent, maar Pinokkio had het bij het aanhooren van die gesprekken eerst erg koud gekregen aan zijn rechterbeen, daarna aan zijn linker en toen over zijn geheele lichaam. ‘Wacht maar, schelmen, dat ge zijt!’ wilde hij roepen, maar daartoe miste hij toch den moed.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
153 De gedachte, dat ze hem wilden braden, herinnerde hem aan het gevaar, dat hij in het marionettentheater van Vuureter had geloopen en zoo kwam het dat hij zich voelde, alsof zijn keel werd dichtgesnoerd. Tegen het aanbreken van den morgen verspreidde zich als een loopend vuurtje een verwonderlijk nieuwtje onder alle leden van het reusachtig gevolg van den keizer...... De keizer was verdwenen zonder eenig spoor na te laten!!! Het werd een onbeschrijflijk rumoer, het regende van alle kanten verdachtmakingen en beschuldigingen tegen het ministerie. En na de beschuldigingen begonnen er klappen te vallen, gevolgd door vuistslagen, totdat er tenslotte tusschen diegenen, die partij trokken vóór den verdwenen keizer en de aanhangers der regeering een gevecht ontstond, dat ter eere van de waarheid en de gerechtigheid eindigde met de volledige nederlaag van de ministers, die overhaast op de vlucht sloegen. Onder degenen, die het hardst wegholden was de Eerste Kamerheer, die behalve een stelletje beenen, dat een haas hem zou kunnen benijden, een allerfijnsten reuk had, die hem in staat stelde elk dier op het spoor te komen, laat staan een marionet. Na drie uur van een vreeselijke holpartij, waarbij zich allerlei moeilijkheden voordeden, ontdekte de Eerste Kamerheer bij het licht van de opgaande zon zijn keizer, voortrennende, op de hielen nagezeten door een troep wilde dieren, die hem voor een lekker hapje hielden en daarom achter hem aan galoppeerden om hem te verslinden. Doch dat edele heerschap wist, dat wilde dieren elke soort van prooi in den steek laten, als de zon opkomt, en daarom volgde hij dien belangrijken wedren met veel belangstelling zonder zich al te veel te vermoeien. Pinokkio, die veel ervaring van zulke spelletjes had, gebruikte allerlei listen, nu eens rechtuit hollende, dan weer onverwachts stilstaande, zoodat zijn vervolgers hem voorbij renden, met een handigheid en een geslepenheid, die alleen maar voor een marionet zijn weggelegd.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
154 Toen de zon triomfantelijk de in de vlakte heerschende duisternis overwon, en hierdoor die vreeselijke wilde dieren verjoeg, wierp de arme keizer zich voorover op den grond om eens even op adem te komen, doch een gehuil, dat wel tien maal zoo verschrikkelijk was als dat van de wilde dieren, joeg hem een rilling door de leden en deed hem opspringen om zijn vlucht voort te zetten. Helaas vergeefs!
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
155
XL De Eerste Kamerheer grijpt Pinokkio en kondigt hem aan, dat zijn rijk uit is. Om voor hen beiden het brood te verdienen dwingt hij hem, in een kooi van boomschors te kruipen. *** De eerste kamerheer had den marionet gegrepen en zonder zich om diens kreten en geweldige schoppen tegen zijn kuiten te bekommeren, had hij hem in een oogwenk een touw om zijn hals gebonden. Woorden kunnen niet beschrijven hoe boos de arme keizer was, op zoo'n manier door een van zijn onderdanen behandeld te worden. Graag had hij zich met woord
en daad er tegen verzet, maar juist had de wreede kamerheer een stevige zweep gegrepen, waarmee hij dreigend knalde. Deze manier van redeneeren overreedde den keizer, zich muisstil te houden, wat den Eersten Kamerheer opperbest beviel, want met een vriendelijke, gerige stem zeide hij: ‘Zoo wou ik u nu juist hebben!’ en hij duwde hem voort, hem
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
156 aldoor aan dat touw vasthoudend net zooals de boeren hun afgeladen ezels in toom houden, als ze van de markt terugkeeren. Ze liepen een heel eind stilzwijgend door zonder ooit achter zich te zien. Toen ze op den top van een heuveltje waren aangekomen, vanwaar men een breede strook land, als bezaaid met hutten en dorpen, kon overzien, wendde de Eerste Kamerheer zich vriendelijk naar Pinokkio om en hield de volgende toespraak tot hem: ‘Mijn waarde keizer, nu dienen we het een of andere besluit te nemen, als we niet binnenkort van honger willen sterven. Ge ziet zelf hoe ellendig we er aan toe zijn: we hebben geen geld en niets te eten; kortom, als we voordat de avond valt geen middel vinden iets te verdienen, zullen we onder den blooten hemel moeten slapen en tot overmaat van ramp met een leege maag. Als gij niet van hout waart zou het wat mij betreft niet zoo verkeerd geloopen zijn, want ik zou u opgepeuzeld hebben en daarop had ik dan weer een poosje kunnen teren. Maar aangezien dit niet mogelijk is heb ik bedacht, door die dorpen daar met u rond te trekken en u op de markt aan de menschen te vertoonen; ge zult eens zien, wat een prachtige zaken we zullen maken! Dat kunt gij nu nog wel niet zoo inzien, maar als ge braaf bent en naar mij luistert zult ge tevreden zijn, zoowel over mij als over uwzelf. Help me ondertusschen maar om een mooie kooi van boomschors te maken en dan...... zullen we zakken met geld verdienen.’ En die akelige kamerheer wreef zich krachtig de handen verrukt over zijn uitvinding. De marionet daarentegen kon die vreugde in 't geheel niet deelen; integendeel, hij was op het punt in bittere verwijten tegen zijn ontrouwen onderdaan uit te barsten, waar die er toch zelfs over had durven denken, zich te vergasten aan het vleesch van zijn keizer. En alsof dit nog niet genoeg was, schaamde hij zich zelfs niet hem zoo iets schandelijks voor te stellen als dat plan om hem op de markt als nar te vertoonen. Reeds wilde de marionet zijn mond opendoen, maar het scheen hem toch beter een geschikter gelegenheid af te wachten en dus te veinzen, dat hij er in berustte. En daarom begon hij dien verrader van een
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
157 kamerheer maar te helpen, toen deze ijverig mooie strooken afgescheurde boomschors om stokken ging winden, die hij eerst aan de uiteinden met wilgenrijs en brem aan elkaar gebonden had, om zoo een kooi te vervaardigen. Zoodra die klaar was, wendde de kamerheer zich tot Pinokkio en zei kortaf: ‘En nu er in en onthoud maar goed, dat er hier van dit oogenblik af geen keizers en geen eerste kamerheeren meer zijn; ik ben uw patroon, en gij mijn allergetrouwste slaaf! Vooruit, marsch!!’ Het bevel werd op zoo'n manier gegeven, dat Pinokkio begreep er geen tweede te moeten afwachten en, al stikte hij haast van woede, zonder een kik te gehoorzamen had. Even keek hij rechts en links in 't rond, maar er was geen levende ziel te bekennen, die hem te hulp had kunnen komen. Er was in de oogen van zijn beul een uitdrukking alsof hij hem wel had willen opeten, en hij ging dus met een diepen zucht de kooi binnen.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
158
XLI De Eerste Kamerheer stelt Pinokkio op de marktpleinen ten toon en haalt er veel geld en geschenken mee op. *** Met haastige schreden, de kooi op zijn hoofd balanceerend, stapte de ex-kamerheer het dichtstbijzijnde dorp binnen en maakte een trompet van zijn handen om de menschen bij elkaar te roepen. ‘Pepperepè, pippiripi, pepperepepepepè!’ Het was juist een feestdag, zoodat er van alle kanten ongelooflijk veel menschen kwamen aanhollen. Mannen, vrouwen, ouden van dagen, jonge menschen en kinderen verdrongen zich om de kooi. Iedereen wilde het vreemde beest, dat er in was, zien en bewonderen en hun verbaasde gebaren en verwonderde uitroepen verrieden, wat een opzien dit geval baarde.
Het is licht te begrijpen, hoe het Pinokkio te moede was......! Hij had wel een krekel of een muis willen wezen om in het eerste het beste holletje weg te kruipen, of anders een vlinder of een vogel, om weg te vliegen naar zijn huis zonder een enkel oogenblik om te zien, want deze allervernederendste toestand maakte hem regelrecht wanhopig.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
159 Hij zat in elkaar gedoken en trachtte zich zoo weinig mogelijk bloot te stellen aan de nieuwsgierige blikken der menigte, terwijl hij innig verlangend naar hulp of steun uitzag, maar er kwam geen uitkomst. Toen zijn wreede patroon zag, dat het plein vol dringende en duwende menschen was, maakte hij aanstalten de kooi te openen, om er den marionet uit te voorschijn te halen. Dadelijk trok de verschrikte menigte zich ijlings terug en vele vrouwen grepen inderhaast haar kleinste kinderen, zetten ze op haar hoofd en vluchtten ermee terug naar haar hut, om daarna met haar roetzwarte gezicht om een hoekje te gluren. Zelfs de honden op het plein renden blaffend weg. De kamerheer stelde de menschen met een paar woorden gerust en, om te maken dat allen het schouwspel op hun gemak konden zien, liet hij den marionet zoover als het touw het toeliet in het rond loopen, zoodat er op die manier een cirkel vrij bleef, waarbinnen geen der toeschouwers durfde komen. Toen hij op die manier genoeg ruimte had gemaakt, sprak hij luid: ‘Afrikanen van Afrika!! Wat ge hier ziet is geen dier, al denkt ge dat misschien, en nog minder een wild beest. Integendeel!! Dit hier is een jongen, zooals er een massa zijn in een zeker deel van de wereld, dat ge niet kent. Hoe hij mij in handen kwam is een te lang verhaal om hier te vertellen. Ik zal u alleen wat van zijn gewoonten en gebruiken verhalen, dat wil zeggen hoe hij leeft, en dan kunt ge zelf oordeelen over het vreemde van dit geval en tevens over de allerslechtste opvoeding, die hij in zijn jonge jaren gehad heeft. Verbeeldt ge bij voorbeeld, dat hij 's morgens, als hij opstaat, niets meer of minder verlangt dan zijn handen, zijn hals en zijn gezicht te wasschen! En raadt eens waarmee......? Met water......!!’ Bij deze woorden klonk uit de rijen der toeschouwers een verbaasd gemompel. Zelfs was er hier en daar een ironisch lachje te hooren, vooral van de moeders, die met welgevallen naar de gezichtjes van de babies keken, die nooit dergelijke beleedigingen hadden ondergaan. ‘En dat is niet alles!’ ging de ex-kamerheer voort. ‘Als hij zich gewasschen heeft, wil hij ook zijn haar kammen, dat wil
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
160 zeggen, dat hij een ding van been, met lange, dicht op elkaar staande puntige tanden door zijn haar wil trekken. Hoort ge het goed?’ De moeders keken elkaar aan en verscheidene klopten op de wollige hoofdjes harer lievelingen als waren ze bevreesd, dat zij ook zoo'n vreeselijk instrument zouden moeten gebruiken. Sommige keken den marionet met grooten afkeer aan en andere zeiden zachtjes tegen de kinderen, maar niet zoo zachtjes of Pinokkio hoorde het: ‘Als ge niet goed oppast, komt die daar 's nachts bij u om uw haar te kammen!’ ‘En nog ben ik niet aan het eind!’ ging de kamerheer onverdroten voort. ‘Weet dan, dat dit merkwaardig product, als hij zijn neus wil snuiten, een lap uit zijn zak opdiept, die zakdoek heet...... Maar ik schaam me te veel, om het verder uit te leggen....!’ Bij deze woorden verhief zich aan alle kanten zoo'n luid gelach, dat de stem van den spreker er geheel door overstemd werd. De kinderen lachten het hardst, en met een blik op hun moeder bewerkten ze hun neus met den rug van hun hand om Pinokkio te laten zien hoe men zijn neus behoort te snuiten. Toen het weer zoowat stil was, verhief de kamerheer zijn stem nog meer, om zich nog beter te doen verstaan. ‘Maar het is nog niet uit, dames en heeren! Dit wezen ziet kans rauwe boter te eten en vleesch braadt hij, en prikt het daarna op een voorwerp, dat ook alweer tanden heeft. Hij eet de soep zoo maar van een lepel en drijft zijn domheid zoo ver, dat hij brood snijdt met een allergevaarlijkst instrument, dat hij mes noemt!!!!’ Nu bereikte de verbazing haar toppunt en onder luid rumoer renden de vrouwen naar haar hut om weldra weer naar buiten te komen, de eene met een kan water, de andere met een stuk rauw vleesch, een derde met een kommetje boter, ja er was er zelfs een, die haar ijver zoo ver uitstrekte dat ze een kip meebracht, die de kamerheer in een oogwenk plukte en daarna roosterde op een vuurtje, dat dicht bij de kooi werd aangestoken.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
161 Daarna moest Pinokkio op bevel van zijn meester zijn gezicht, hals en handen wasschen in tegenwoordigheid van al die menschen; nu, dat deed hij wat graag, want daaraan had hij al lang behoefte. Daarop werd hem een soort van brood toegereikt, waarvan hij tot groot vermaak van de verzamelde toeschouwers, met de punt van een lans sneedjes afsneed, er groote stukken boter op smeerde en ze met den meesten eetlust opat. Toen was de kip er nog en het kostte Pinokkio heelemaal geen moeite, die aan stukjes te snijden en op te eten, waarbij hij zich bediende van een grooten vischhaak bij gebrek aan een betere vork. De vrouwen hadden hem graag zijn haar zien kammen, maar daar hij geen kam had, was Pinokkio wel zoo goed er met zijn vingers door te strijken en zoo een keurige scheiding te maken. Ten slotte haalde hij zijn zakdoek voor den dag en snoot eenige keeren zijn neus. Dat getrompetter werd door de kinderen met oorverdoovend gejuich begroet, terwijl hun vaders en moeders gierden van het lachen. Het valt niet te ontkennen, dat de marionet veel succes had, wat zijn listigen meester bijzonder beviel, want die kon zich nu volstoppen met al de lekkernijen, die hun beiden gebracht werden.
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
162
XLII Als Pinokkio het luie leven van tafelschuimer moe is, rukt hij in het bijzijn der toeschouwers de kooi aan stukken, springt over hun hoofd heen, rent naar de kust, werpt zich in zee en zwemt naar huis. *** Dagen en dagen achtereen moest de arme gewezen keizer en koning van alle Afrikaansche vorsten te kijk staan en telkens weer het wasschen van zijn gezicht, hals en handen herhalen, aangestaard door honderden paren nieuwsgierige oogen, die hem die vreemde bewerkingen wilden zien verrichten. Het was niet zoo zeer dat de arme marionet het onwillig deed, want eigenlijk vond hij het wel prettig, omdat hij altijd veel van reinheid had gehouden, ook voordat hij naar Afrika ging en keizer werd, maar hij begon het vernederend te vinden, op die manier zijn brood te verdienen. Om van den morgen tot den avond de vernederingen te moeten verduren van de kinderen, die - het is waar, dus dient het gezegd te worden - net als de jongens in zijn land om strijd probeerden, wie het brutaalst kon zijn en dan niet naar buiten te kunnen springen om ze eens ferm om hun ooren te slaan, of de grootsten eens flink door een plas te rollen, dat was bepaald een kwelling voor hem. Maar het meest hinderde hem het bevel van zijn patroon, dat
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
163 hij geen voedsel mocht weigeren, op welken tijd men hem ook iets eetbaars bracht. ‘Het is net of ik een aap ben!’ zuchtte de marionet droevig, zich herinnerend wat hij en zijn lieve schoolkameraden deden, als ze bij het uitgaan van de school een draaiorgelman met een aap zagen. Het is ook onnoodig te zeggen, hoe de gedachte aan zijn vader en aan zijn lieve Fee hem kwelde, terwijl daarbij nog het feit kwam, dat hij zoo ver weg was van de plek, waar hij geboren was, waar hij zijn eerste kwajongensstreken had uitgehaald, waarmee hij de zijnen ook heel wat verdriet had gedaan, maar waar ze ook wel eens trotsch op hem geweest waren om zijn goede hart en zijn goede gedrag. Zoo langzamerhand begon hij te bemerken, dat hij het niet verdragen kon zoo heel lang ver van zijn eigen land te wonen, en tenslotte voelde hij, dat hij als hij niet gauw zijn huisje met die waggelende, maar hem toch zoo dierbare meubels terugzag, of als hij niet weer eens gauw bruin brood en het water uit de kan van zijn beste vadertje proefde, sterven zou van hartzeer. ‘Ach, mijn eigen huis......!’ zei hij, en de waterlanders waren dichtbij, terwijl hij kippetjes oppeuzelde, heerlijke boter en de fijnste vruchten kreeg, ‘mijn eigen huis......,’ herhaalde hij, zonder een oogenblik meer te denken aan het goud en het zilver, dat hij in Afrika was komen zoeken. ‘Ik moet mijn vadertje weerzien!’ riep hij op een dag midden onder een voorstelling. En zich oprichtend in de kooi, rukte hij die in een oogenblik stuk, sprong over de hoofden van de vele toeschouwers heen, die het uitgilden van schrik, want de plof, waarmee hij neerkwam op de harde aarde maakte zulk een lawaai, alsof er een armvol hout uit het raam van een tweede verdieping werd gegooid. Daarop sloeg hij op hol en verdween als een vuurpijl. Bij die vaart vergeleken zou een stormwind nog maar een slakkengang geweest zijn! En hij holde en holde...... totdat hij voor de wijde zee stond. Even bleef hij staan. Hij keek eens om naar dat Afrika, waarnaar zijn verlangen altijd uitgegaan was, en waarvan hij
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika
164 als herinnering niets dan teleurstellingen meenam, en, in zee springend, zei hij onder het zwemmen: ‘Ik zal er eens terug komen, als ik wat meer ervaring heb opgedaan.’ Op dat oogenblik riep een heel bekende stem: ‘Bravo, Pinokkio, bravo!’
E. Cherubini, Pinokkio in Afrika