V. Loterijen • B. Nationale Loterij • 1. Algemeen Wet 19 april 2002 (Art. 3)
B. Nationale Loterij INHOUDSOPGAVE 1. Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2. Statuten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3. Beheerscontract . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
179 198 206
1. Algemeen Wet 19 april 2002 – Nationale Loterij, rationalisering van werking en beheer. . . . . . . . . . . .
179
Wet 19 april 2002 tot rationalisering van de werking en het beheer van de Nationale Loterij (B.S., 4 mei 2002)
Piet Van Baeveghem en Nicolas Fanuel Alle standpunten die doorheen deze bijdrage zijn verwoord, zijn louter het persoonlijke standpunt van de individuele auteurs en reflecteren niet noodzakelijkerwijs de mening, het officiële standpunt of het beleid van (één van) de instellingen waarmee de auteurs zijn verbonden. HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN EN WETTELIJKE OPDRACHT Art. 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2. Voor de toepassing van deze wet wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder de minister: de Minister tot wiens bevoegdheid Overheidsbedrijven en Overheidsdeelnemingen behoren.
Piet Van Baeveghem en Nicolas Fanuel Het Koninklijk Besluit van 20 juli 1999 houdende vaststelling van bepaalde ministeriële bevoegdheden (BS 27 juli 1999) bepaalde dat de Nationale Loterij afhing van de minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties (de heer R. Daems). Krachtens artikel 1 van het Koninklijk Besluit van 8 januari 2012 tot vaststelling van bepaalde ministeriële bevoegdheden valt de Nationale Loterij onder de bevoegdheid van de minister van Financiën (BS 12 januari 2012). De heer K. Geens legde op 5 maart 2013 de eed af als minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken. Art. 3. § 1. De Nationale Loterij wordt ermee belast, in het algemeen belang en volgens handelsmethodes, de openbare loterijen, }1[...]1 en wedstrijden te organiseren in de vormen en volgens de }2[algemene]2 regels bepaald door de Koning op voordracht van de minister. De Nationale Loterij wordt er tevens mee belast, in het algemeen belang en volgens handelsmethodes, kansspelen }3[en weddenschappen]3 te organiseren in de vormen en volgens de }4[algemene]4 regels bepaald door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de ministerraad, op voordracht van de minister en van de Minister van Justitie en na advies van de kansspelcommissie, bedoeld in artikel 9 van }3[de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de weddenschappen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers]3. § 2. De handelingen van de Nationale Loterij worden geacht daden van koophandel te zijn. § 3. Naast het uitwerken van handelsmethodes om de openbare loterijen, weddenschappen, wedstrijden en
kansspelen te promoten die zij organiseert, zorgt de Nationale Loterij er tevens voor: 1° het grote publiek duidelijk te informeren omtrent de reële winst die elk type product dat wordt voorgesteld, kan opleveren; 2° voorlichtingscampagnes op te zetten omtrent de risico's verbonden aan gokverslaving op economisch, sociaal en psychologisch vlak; 3° samen met de bevoegde overheden en de diverse op het terrein actieve verenigingen een actief en gecoördineerd preventie- en opvangbeleid inzake gokverslaving uit te stippelen. }1. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 56, 1°, wet 10 januari 2010, B.S., 1 februari 2010, inwerkingtreding: 1 januari 2011 (art. 61) }2. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 488 Programmawet (I) 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003 }3. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 56, 2°, wet 10 januari 2010, B.S., 1 februari 2010, inwerkingtreding: 1 januari 2011 (art. 61) }4. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 488 Programmawet (I) 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003
Larcier – Duiding Kansspelen (Nele Hoekx) (1 oktober 2014) – © Larcier---TREE_4611--Export:04-11-2014_16:02---
179
V. Loterijen • B. Nationale Loterij • 1. Algemeen Wet 19 april 2002 (Art. 3)
Piet Van Baeveghem en Nicolas Fanuel 1. De wet van 22 juli 1991 betreffende de Nationale Loterij (BS 31 juli 1991) bepaalde dat de Nationale Loterij ermee gelast was in het algemeen belang en volgens handelsmethodes, de openbare loterijen te organiseren in de vormen bepaald door de Koning, waarbij de Koning deze opdracht kon uitbreiden naar alle andere vormen van weddenschappen, wedstrijden en kansspelen die bij wet zijn toegestaan. De wet van 19 april 2002 tot rationalisering van de werking en het beheer van de Nationale Loterij (hierna "Loterijwet" genoemd) breidt de opdracht van de Nationale Loterij zelf uit met de organisatie van kansspelen, weddenschappen en wedstrijden. Bij de voorbereiding van de wet van 22 juli 1991 maakte de wetgever het onderscheid tussen de organisatie van de verschillende vormen van openbare loterijen, kansspelen, weddenschappen en wedstrijden, en de uitbating ervan. De eerste activiteit kwam toe aan de Koning, terwijl de tweede activiteit toekwam aan de Nationale Loterij (Parl.St. Kamer 1990-1991, nr. 1296/001, 6). Dit is nog steeds het geval. De Nationale Loterij beslist niet zelf welke openbare loterijen zij zal aanbieden. Dit is de bevoegdheid van de Koning. Aangezien de overheid beslist welke loterijen volgens welke spelmodaliteiten worden aangeboden en het lotenplan bepaald wordt door de Koning was de wetgever van oordeel dat dit aanzienlijk de mogelijkheden verbetert om een politiek te voeren welke tot een vermindering van het risico van gokverslaving moet leiden (Parl.St. Kamer 2000-2001, nr. 1339/001, 20). Dit maakt dat de activiteiten van de Nationale Loterij strikt gecontroleerd worden door de overheid. De regering behoudt totale controle. Private operatoren daarentegen hebben de vrijheid om te beslissen welke kansspelen zij aanbieden als onderdeel van hun commercieel beleid, mits deze kansspelen uiteraard legaal zijn (Parl.St. Kamer 2000-2001, nr. 1339/001, 14 en 18.) Bovendien oefent de Nationale Loterij, in tegenstelling tot private operatoren van kansspelen, als publiekrechtelijke operator haar opdracht uit in het algemeen belang. De wetgever wou het Belgisch beleid verankeren rond twee pijlers: de profit sector onder controle van de Kansspelcommissie en de non profit sector, zijnde in overwegende orde, de Nationale Loterij, onder controle van de Regering (Parl.St. Kamer 2000-2001, nr. 1339/001, 20). Door te stellen dat de algemene regels door de Koning worden bepaald benadrukte de wetgever dat hij aan de Nationale Loterij meer ruimte en soepelheid wil geven in de uitwerking van de door haar georganiseerde openbare loterijen. De wetgever meende dat de Nationale Loterij in functie van de noodwendigheden van de markt snel moet kunnen reageren. Daarom is het mogelijk om enkel de vormen en algemene regels van de openbare loterijen en van de andere spelen die de Nationale loterij krachtens de huidige wetgeving op de markt mag brengen vast te leggen en op deze wijze de minstens te respecteren basisregels op te leggen die volstaan als juridisch kader zonder daarbij alle aspecten inhoudelijk te willen bestrijken. Op deze wijze worden de algemene regels, die de essentie uitmaken van de door de Nationale Loterij georganiseerde loterijen, weddenschappen en spelen, vastgelegd in een reglementaire tekst die uitgaat van een politiek verantwoordelijk orgaan (Parl.St. Kamer 2002-2003, nr. 2124/001, 242-243). De deelnemingsregels die bij koninklijk besluit worden bepaald zijn van reglementaire aard en zijn door de bekendmaking en publicatie in het Belgisch Staatsblad tegenstelbaar aan de deelnemers (Kh Brussel 12 juni 2002, onuitg.) Dit reglement is zowel voor de Nationale Loterij als voor de spelers bindend als een normatieve handeling (Rb. Hoei 18 november 2002, bevestigd door Luik 18 december 2006, onuitg.). In de mate dat slechts algemene regels worden vastgelegd bij koninklijk besluit is het directiecomité van de Nationale Loterij ermee belast om de deelnemingsregels en de spelregels verder gedetailleerd uit te werken. Zoals dit het geval is voor deelnemingsreglementen aan loterijen, wedstrijden en spelen georganiseerd door private personen, hebben deze uitvoeringsregels geen reglementair karakter in de zin van artikel 3, § 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State (Parl.St. Kamer 2002-2003, nr. 2124/001, 242243). 2. De wet van 10 januari 2010 tot wijziging van de wetgeving inzake kansspelen (art. 56), die op 1 januari 2011 in werking trad wijzigt de Loterijwet (BS 1 februari 2010). De Nationale Loterij wordt rechtstreeks door de Loterijwet ermee belast om weddenschappen te organiseren in de vormen en volgens de algemene regels bepaald door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op voordracht van de minister en van de minister van Justitie en na advies van de Kansspelcommissie. Tevens wordt bepaald in de Kansspelwet (art. 3bis) dat weddenschappen die door de Nationale Loterij worden georganiseerd niet langer uitgezonderd zijn
180
Larcier – Duiding Kansspelen (Nele Hoekx) (1 oktober 2014) – © Larcier---TREE_4611--Export:04-11-2014_16:02---
V. Loterijen • B. Nationale Loterij • 1. Algemeen Wet 19 april 2002 (Art. 3)
van het toepassingsgebied van de Kansspelwet. Met die wijziging worden weddenschappen die de Nationale Loterij op basis van de Loterijwet zou organiseren voortaan onderworpen aan dezelfde regeling die reeds van toepassing was op de kansspelen die de Nationale Loterij op basis van de Loterijwet zou organiseren. Hierbij moet worden opgemerkt dat art. 39 van de Loterijwet initieel bepaalde dat de kansspelen die de Nationale Loterij op basis van de Loterijwet zou organiseren gedeeltelijk werden uitgesloten van het toepassingsgebied van de Kansspelwet. Maar het Arbitragehof heeft met zijn arrest nr. 33/2004 van 10 maart 2004 deze uitzonderingsbepaling vernietigd, waardoor de kansspelen die de Nationale Loterij op basis van de Loterijwet zou organiseren wel degelijk onder de toepassing van de Kansspelwet vallen. Het Arbitragehof maakte wel het onderscheid tussen enerzijds onderworpen zijn aan de controle van de Kansspelcommissie en anderzijds ertoe gehouden zijn om een vergunning aan te vragen aan de Kansspelcommissie. In het arrest nr. 33/2004 van 10 maart 2004 (p. 15) stelde het Arbitragehof meer bepaald naar aanleiding van de toetsing van artikel 39 van de Loterijwet: “De Nationale Loterij moet bij de kansspelcommissie evenwel geen vergunning aanvragen omdat ze daarover beschikt krachtens de wet. Bijgevolg is het de wetgever die, in de plaats van de kansspelcommissie, aan de Nationale Loterij haar vergunning geeft (Parl.St. Senaat 2001-2002, nr. 2-1003/4, 74).” In datzelfde arrest (p. 24) oordeelde het Arbitragehof bij de toetsing van de artikelen 40 en 41 van de Loterijwet in dezelfde zin: “Betreffende de controle op de kansspelen georganiseerd door de Nationale Loterij dient de kansspelcommissie geen toezicht te houden op de vergunningen omdat de vergunning van de Nationale Loterij voortvloeit uit de wet.” Precies omwille van deze bijzondere situatie, waaruit men kan afleiden dat dit niet automatisch voortvloeit uit de bepalingen van de Kansspelwet, voorziet de Loterijwet in artikel 21, § 1 dat de Kansspelcommissie belast is met de controle op de naleving van de nadere regels, vastgesteld in de uitvoeringsbesluiten, genomen op grond van artikel 3, § 1, tweede lid. Met de wet van 10 januari 2010 tot wijziging van de wetgeving inzake kansspelen heeft de wetgever uitdrukkelijk artikel 21 van de Loterijwet dermate aangepast dat niemand er nog kan aan twijfelen dat weddenschappen die de Nationale Loterij op basis van de Loterijwet zou organiseren op dezelfde wijze dienen behandeld te worden als de kansspelen die de Nationale Loterij op basis van de Loterijwet zou organiseren. Het voormelde onderscheid dat het Arbitragehof in zijn arrest nr. 33/2004 van 10 maart 2004 bekrachtigde tussen enerzijds onderworpen zijn aan de controle van de Kansspelcommissie en anderzijds ertoe gehouden zijn om een vergunning aan te vragen aan de Kansspelcommissie is bij uitbreiding derhalve ook van toepassing op de weddenschappen die de Nationale Loterij zou organiseren op basis van de Loterijwet. Dat de Nationale Loterij weddenschappen kan organiseren op basis van de Loterijwet lijkt op zich geen beletsel om ook weddenschappen aan te bieden op basis van de Kansspelwet. In dat geval dient de Nationale Loterij daartoe een vergunning aan te vragen aan de Kansspelcommissie. Het koninklijk besluit van 20 juli 2012 betreffende de voorwaarden voor het organiseren van weddenschappen door de Nationale Loterij (BS 9 augustus 2012) had als rechtsbasis zowel de Loterijwet als de Kansspelwet. Het koninklijk besluit gaf uitvoering aan artikel 3, § 1 tweede lid van de Loterijwet, maar ook aan artikel 43/3 van de Kansspelwet door te bepalen dat “Een bijkomende vergunning klasse F1 kan toegekend worden aan de Nationale Loterij om weddenschappen in te richten krachtens de wet van 19 april 2002 tot rationalisering van de werking en het beheer van de Nationale Loterij en overeenkomstig de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de weddenschappen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers. De Kansspelcommissie verleent deze vergunning klasse F1 indien aan alle vergunningsvoorwaarden voldaan is.” Dit koninklijk besluit werd vernietigd door de Raad van State met arrest nr. 226.797 van 18 maart 2014 wegens een schending van de materiële motiveringsplicht en het ontbreken van adequate en pertinente motieven door enerzijds te stellen dat het besluit gerechtvaardigd wordt door de noodzaak om de Nationale Loterij de mogelijkheid te bieden haar opdracht van openbare dienst te vervullen die haar door de wetgever is toevertrouwd, terwijl anderzijds volgens de Raad van State op het ogenblik dat dat besluit is uitgevaardigd de desbetreffende nadere regels van openbare dienst nog steeds niet waren uitgewerkt en deze ook niet vastgesteld waren in het besluit.
Larcier – Duiding Kansspelen (Nele Hoekx) (1 oktober 2014) – © Larcier---TREE_4611--Export:04-11-2014_16:02---
181
V. Loterijen • B. Nationale Loterij • 1. Algemeen Wet 19 april 2002 (Art. 3)
Met het koninklijk besluit van 2 april 2014 betreffende de voorwaarden voor het organiseren van weddenschappen door de Nationale Loterij (BS 17 april 2014) werd door de Koning geremedieerd aan het vernietigde koninklijk besluit. Het dispositief van het besluit is identiek aan het vernietigde besluit, maar de aanhef van het koninklijk besluit bevat een omstandige motivering. Zo wordt in de aanhef gemotiveerd dat de algemene regels waarnaar art. 3, § 1 tweede lid verwijst en die dus moeten worden opgenomen in het betrokken koninklijk besluit betrekking hebben op die algemene regels die de essentie uitmaken van de door de Nationale Loterij georganiseerde weddenschappen, wat onderscheiden kan worden van de voorwaarden waaronder de Nationale Loterij haar taken van openbare dienst vervult. Deze laatste worden immers op basis van artikel 14, § 1 van de Loterijwet bepaald door het beheerscontract volgens de wettelijk voorgeschreven procedure waarvan de Koning niet eenzijdig kan afwijken middels een koninklijk besluit. Met zijn arrest nr. 33/2004 van 10 maart 2004 heeft het Arbitragehof zich ook uitgesproken over de grondwettelijkheid van de artikelen 3, § 1, tweede lid en 6, § 1, 2°. Op basis van de volgende overweging werd het verzoek om vernietiging verworpen: “Het Hof ziet niet in hoe bepalingen die de taak van de Nationale Loterij omschrijven discriminerend kunnen zijn, te meer daar in die bepalingen niet wordt geregeld hoe die taak moet worden uitgevoerd. Dat vormt immers het voorwerp van andere bepalingen van de wet van 19 april 2002” (eigen onderlijning). Met betrekking tot het arrest nr. 33/2004 van 10 maart 2004 van het Arbitragehof merkte de Raad van State in het arrest nr. 226.797 van 18 maart 2014 op dat de stelling van het Arbitragehof niet langer pertinent was aangezien het arrest dateerde van vóór de hervorming van de wet van 7 mei 1999 door de wet van 10 januari 2010. Het arrest van de Raad van state bevat hieromtrent geen verdere overwegingen. 3. Krachtens dit artikel werden onder meer de volgende Koninklijke Besluiten genomen: het koninklijk besluit van 5 juni 2004 betreffende wedstrijden en loterijen waarvan, naar aanleiding van promotieacties, de door de Nationale Loterij georganiseerde openbare loterijen vergezeld kunnen gaan (BS 11 juni 2004), het koninklijk besluit van 24 november 2009 tot bepaling van de algemene deelnemingsvoorschriften aan de openbare loterijen en wedstrijden georganiseerd door de Nationale Loterij met behulp van de instrumenten van de informatiemaatschappij (BS 3 december 2009) en het koninklijk besluit van 10 juli 2012 tot bepaling van de algemene deelnemingsvoorschriften aan de openbare instantloterijen georganiseerd door de Nationale Loterij met behulp van de instrumenten van de informatiemaatschappij (BS 16 juli 2012). 4. Regelmatig worden gerechtelijke vorderingen ingesteld door de Nationale Loterij (als burgerlijke partij) tegen allerlei onwettige loterijen of kansspelen die ofwel de taken van openbare dienst die haar worden toevertrouwd en haar maatschappelijk doel in het gedrang brengen, ofwel in strijd zijn met haar monopolie inzake loterijen. Zo werd er geoordeeld als volgt: “Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het zogenaamde prijsgarantiecertificaat wel degelijk aan de definitie van art. 2 [van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de kansspeleninrichtingen en de bescherming van de spelers] en moet dit als een kansspel worden aangezien (…). Uit de gegevens blijkt dat STARGAMES niet over een vergunning of toelating door de kansspelcommissie beschikt voor het exploiteren van dit kansspel” (Rb. Dendermonde 30 juni 2008, onuitg.). Verder verduidelijkt hetzelfde vonnis het volgende: “Terecht voert de burgerlijke partij aan dat door het foutieve optreden van de burgerlijke partij een sfeer gecreëerd wordt als zouden alle betrokken partijen in de gok- en kansspelwereld (sensu lato) zich bezig houden met malafide praktijken. Bovendien heeft de Nationale Loterij ook een wettelijke taak en bevoegdheid”. In een andere zaak werd ook beslist dat “de actie ondernomen door de verweerster, genaamd ‘Het grote Loterij-spel’, zoals omschreven in de dagvaarding, strijdig is met het wettelijk monopolie van de Nationale Loterij, en meer bepaald met de artikelen 2 en 21 van de Wet van 22 juli 1991 en stellen ten laste van de verweerster een inbreuk vast op artikel 93 WHPC” (Voorz. Kh Kortrijk 31 mei 2001, PROMECO, onuitg.). In dezelfde zin, zie ook Voorz. Kh. Gent, 24 september 2001, “Lottowizzard”, Tijdelijke vereniging Peter Frank, De Schepper en Coussement, onuitg.). In een zaak waar een intercommunale voor afvalbeheer een sensibiliseringscampagne organiseerde door middel van krasbiljetten en loten in natura, en waar de Nationale Loterij in kort geding de stopzetting van deze actie vorderde onder verwijzing naar haar monopolie inzake lote-
182
Larcier – Duiding Kansspelen (Nele Hoekx) (1 oktober 2014) – © Larcier---TREE_4611--Export:04-11-2014_16:02---
V. Loterijen • B. Nationale Loterij • 1. Algemeen Wet 19 april 2002 (Art. 4)
rijen, het verbod op loterijen op grond van de wet van 31 december 1851 op de loterijen (BS, 7 januari 1852) en artikel 301 Sw, heeft de rechter de vordering daarentegen ontvankelijk maar ongegrond verklaard, aangezien de intercommunale in kwestie niet de hoedanigheid had van verkoper in de zin van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de bescherming van de consument en, in de uitoefening van haar taken van ophaling en verwerking van huishoudelijk afval, niet handelde als marktpartij op een relevante markt (Voorz. Kh. Gent 5 augustus 2002, Nationale Loterij/CV Intercommunale Vereniging voor Afvalbeheer in Gent en Omstreken, onuitg.). 5. De wet van 22 juli 1991 betreffende de Nationale Loterij bepaalde reeds uitdrukkelijk dat de handelingen van de Nationale Loterij worden geacht daden van koophandel te zijn. Dit werd door de Loterijwet bevestigd. 6. De wettelijke opdracht omschreven in artikel 3, § 3 van de Loterijwet is een duidelijk onderscheid met de activiteiten van private operatoren. De toekenning van specifieke en exclusieve rechten aan de Nationale Loterij wordt als het ware in evenwicht gehouden door deze maatschappelijke opdracht die enkel aan de Nationale Loterij als operator wordt opgelegd. (zie daarover arrest Arbitragehof 10 maart 2004, nr. 33/2004, 20). HOOFDSTUK II
OMVORMING VAN DE NATIONALE LOTERIJ IN EEN NAAMLOZE VENNOOTSCHAP VAN PUBLIEK RECHT Art. 4. § 1. De Nationale Loterij, een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid ingedeeld bij de categorie C genoemd in artikel 1 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut wordt, overeenkomstig de volgende bepalingen, omgevormd in een naamloze vennootschap van publiek recht. De vennootschap draagt de naam «Nationale Loterij». Voor alles wat niet anders is geregeld in deze wet of bij de uitvoeringsbesluiten ervan, is zij onderworpen aan de wets- en verordeningsbepalingen die op de naamloze vennootschappen van toepassing zijn. § 2. De eerste statuten van de Nationale Loterij worden vastgesteld door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de ministerraad. Het verslag aan de Koning bevat de verzamelstaat bedoeld in artikel 5, die niet meer dan drie maanden voordien is vastgesteld.
§ 3. Het verslag aan de Koning bevat de conclusies van de bedrijfsrevisor, bedoeld in artikel 5, tweede lid. § 4. De omvorming geschiedt zonder onderbreking van de rechtspersoonlijkheid. § 5. Artikel 454, 4°, en artikel 646, § 1, tweede lid, van het Wetboek van vennootschappen zijn niet van toepassing op de Nationale Loterij. § 6. Elke statutenwijziging heeft pas uitwerking na goedkeuring door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de ministerraad. § 7. De omvorming van de Nationale Loterij in een naamloze vennootschap alsmede eventuele kapitaalinbrengen en latere kapitaalverhogingen zijn vrijgesteld van alle belastingen en taksen ten voordele van de Staat. § 8. De Nationale Loterij is voor onbepaalde duur opgericht.
Piet Van Baeveghem en Nicolas Fanuel 1. Dit artikel regelt de omzetting van de Nationale Loterij van een parastatale C in een naamloze vennootschap van publiek recht. Er wordt voorzien in een noodzakelijke afwijking van bepaalde voorwaarden in het Wetboek van Vennootschappen inzake het minimum aantal aandeelhouders, teneinde toe te laten dat de Federale Overheid haar belang in de Nationale Loterij volledig kan valoriseren via aandeelhouderschap (Parl.St. Kamer 2000-2001, nr. 1339/001, 26). Momenteel is de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij de tweede aandeelhouder van de Nationale Loterij, ten belope van 21,28%. 2. De Nationale Loterij is een naamloze vennootschap van publiek recht, maar evenzeer een administratieve overheid. In het arrest nr. 208.030 van 11 oktober 2010 (p. 6-7) stelt de Raad van State daarover het volgende: “De Nationale Loterij is sinds de inwerkingtreding van de wet van 19 april 2002 tot rationalisering van de werking en het beheer van de Nationale Loterij op 16 juli 2002 een naamloze vennootschap van publiek recht. Een dergelijke vennootschap is een administratieve overheid in de zin van artikel 14, § 1 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, wanneer zij, zoals te dezen, beslissingen neemt die kaderen in de ‘opdrachten van openbare dienst’ waarmee zij is belast. Het door de verwerende partij aangevoerde criterium van de bevoegdheid om ten aanzien van derden eenzijdig bindende beslissingen te nemen is niet dienstig.” 3. Op het vlak van de evolutie van haar rechtsvorm legt de parlementaire voorbereiding het volgende uit over de evolutie van de “Nationale Loterij” in de loop der tijd (Parl.St. Kamer 2000-
Larcier – Duiding Kansspelen (Nele Hoekx) (1 oktober 2014) – © Larcier---TREE_4611--Export:04-11-2014_16:02---
183