EFFECTEN POSITIEVE EMOTIES
1
Running head: EFFECTEN POSITIEVE EMOTIES
De effecten van positieve emoties op vermindering van depressieve klachten Peter van der Meer Bachelorthese Psychologie Universiteit van Amsterdam Marcus Maringer 23 juni 2010
EFFECTEN POSITIEVE EMOTIES
2 Abstract
Depressie wordt gekenmerkt door langdurig negatief affect. Positief psychologische interventies beogen een toename van het welbevinden door meer ervaring van positief affect. Dit literatuuroverzicht bestudeert in hoeverre en op welke wijze het oproepen van positief affect leidt tot vermindering van depressieve klachten. Affect heeft de neiging in stand te blijven door een vicieuze cirkel van affect, cognities en gedrag. Depressieve mensen zijn minder goed in staat om de negatieve vicieuze cirkel van negatief affect te doorbreken. Positief affect wordt door veerkrachtige mensen gehanteerd bij de regulering van negatief affect. Het oefenen in het genereren van positief affect kan een bijdrage leveren aan het verminderen van depressieve klachten bij gezonde mensen en bij mensen met een lichte of matige depressie. De effectiviteit van deze oefeningen bij ernstig depressieve mensen is niet aangetoond. Uitbreiding van Fredricksons broaden-and-build-theorie (Fredrickson, 1998; Fredrickson, 2004; Fredrickson, Cohn, Coffey, Pek, & Finkel, 2008) met de positieve vicieuze cirkel van affect, cognities en gedrag verbetert de mogelijkheden om de effecten van positief affect op depressie te verklaren. Aanbevelingen voor nader onderzoek worden besproken. Implicaties voor de klinische praktijk worden besproken. Keywords: depressie, positieve psychologie, affectregulering, positief affect
EFFECTEN POSITIEVE EMOTIES
3
Inhoudsopgave
De effecten van positieve emoties op vermindering van depressieve klachten
4
Affect, cognities en gedrag
5
Affectregulering en depressie
10
Onderzoek naar effecten van positief affect op depressieve klachten
14
Theoretische verklaringen voor effect van positief affect op depressieve klachten
16
Conclusie
20
Literatuur
24
EFFECTEN POSITIEVE EMOTIES
4
De effecten van positieve emoties op vermindering van depressieve klachten Iedereen voelt zich wel eens somber. Bij de meeste mensen zijn dergelijke sombere periodes van voorbijgaande aard. Zo niet bij mensen met een depressieve stoornis. Zij ervaren een negatieve stemming gedurende het grootste deel van de dag en het merendeel der dagen, of hebben beduidend minder plezier en interesse in voorheen plezierig gevonden activiteiten (American Psychiatric Association, 2000). Afhankelijk van het aantal aanvullende symptomen en functionele beperkingen wordt de ernst van de depressie aangemerkt als licht, matig of ernstig. De depressieve stoornis ontstaat veelal in reactie op een ingrijpende gebeurtenis in het leven, zoals scheiding, baanverlies of ziekte (Kendler, Karkowski, & Prescott, 1999). Het is een chronische aandoening die jaarlijks 1 op de 25 Europeanen treft, terwijl 1 op de 8 er gedurende het leven aan lijdt (ESEMeD/MHEDEA 2000 Investigators, 2004). Driekwart van hen heeft terugkerende episodes van depressie, met een gemiddelde van tien episodes (Kessler, Zhao, Blazer, & Swartz, 1997). Vrouwen hebben een twee keer zo grote kans om een depressieve stoornis te ontwikkelen als mannen. Ook adolescenten, gescheiden mensen, werklozen, langdurig zieken en gehandicapten hebben een verhoogde kans op depressie (ESEMeD/MHEDEA 2000 Investigators, 2004). Depressieve mensen hebben een bijna twee keer zo grote kans om te overlijden als niet-depressieve mensen, mede door de met depressie gepaard gaande toename in suïcidaliteit (Cuijpers & Smit, 2002). De maatschappelijke kosten van depressie bedragen ongeveer 1 procent van de het bruto binnenlands product in Europa (Sobocki, Jönsson, Angst, & Rehnberg, 2006). Ter behandeling van depressie is een diversiteit aan therapieën ontwikkeld (Corsini & Wedding, 2008). Veel van deze benaderingen richten zich op de problemen die hebben geleid tot de depressie of het wegnemen van symptomen van de depressie (Seligman, Rashid, & Parks, 2006). Een andere, recente benadering van depressieve klachten vindt zijn grondslag in de positieve psychologie. Positieve psychologie bestudeert hoe positieve emoties en positieve
EFFECTEN POSITIEVE EMOTIES
5
karaktertrekken bijdragen aan welbevinden en gezondheid (Seligman & Csikszentmihalyi, 2000; Seligman, Steen, Park, & Peterson, 2005). Positieve psychologische interventies beogen een toename van het welbevinden door meer positieve emotionele ervaring, betrokkenheid en betekenis (Seligman, Rashid, & Parks, 2006). Dit wijkt af van de meer gangbare psychotherapieën, waarin de nadruk ligt op terugdringing van wat niet goed gaat in het leven van de depressieve mens. Depressiviteit wordt gekenmerkt door een gebrek aan ervaring van positieve emoties (Lovejoy & Steuerwald, 1995), in het bijzonder door een gebrek aan ervaring van trots (Gruber, Oveis, Keltner, & Johnson, in press). Het oproepen van positieve emoties is een belangrijke interventie in positieve psychotherapie. De wijze waarop het oproepen van positieve emoties zou kunnen bijdragen aan vermindering van depressieve klachten is echter onbekend. Mede hierdoor is evenmin duidelijk welke interventies wel en welke interventies niet bijdragen aan vermindering van depressieve klachten. Dit literatuuroverzicht bestudeert in hoeverre en op welke wijze het oproepen van positieve emoties leidt tot vermindering van depressieve klachten. Daartoe wordt de samenhang tussen affect, cognities en gedrag onderzocht, gevolgd door de verschillen in affectregulering bij gezonde en depressieve mensen. Daarna wordt onderzocht welke invloed positief affect heeft op vermindering van depressieve klachten, alsmede welke mechanismen daarvoor verantwoordelijk zijn en welke interventies het meest effectief zijn.
Affect, cognities en gedrag Na een korte bespreking van de relatie tussen emotie, stemming en affect en een classificatie van affect, wordt in deze paragraaf de wisselwerking tussen affect, cognities, gedrag en somatische reacties uiteengezet. Affect is de term waarmee zowel emotie als stemming wordt aangeduid. Een emotie is weliswaar niet hetzelfde als een stemming. Een emotie treedt op naar aanleiding van een
EFFECTEN POSITIEVE EMOTIES
6
persoonlijk betekenisvolle gebeurtenis (Arnold, 1960), is gewoonlijk kortdurend en is vooraan in het bewustzijn; een stemming heeft geen directe aanleiding, is gewoonlijk langdurend en in de achtergrond van het bewustzijn (Fredrickson, 2004). Maar een discussie over de verschillen tussen emoties en stemmingen valt buiten het bestek van dit overzicht. In het vervolg zal, in navolging van Forgas (1995) en net als in de literatuur over positieve psychologie, worden gesproken over affect als begrip dat zowel emoties als stemmingen omvat. Affect wordt vaak gecategoriseerd in een tweedimensionale ruimte, met een as die betrekking heeft op affectieve valentie (Watson & Tellegen, 1985) en een as die betrekking heeft op de mate van opwinding (Russell, 1980). Het “positieve” in de term positief affect duidt op de positieve valentie er van, ongeacht de mate van opwinding. Voorbeelden van positief affect zijn belangstelling, hoop, vreugde, tevredenheid, vertrouwen en acceptatie. Dergelijke duidelijk onderscheiden vormen van positief affect sluiten aan bij het alledaagse spraakgebruik, waarin mensen spreken over het hebben van hoop of het ervaren van vreugde. Er bestaat echter weinig bewijs voor de hypothese dat deze vormen van affect duidelijk van elkaar verschillen. Zo blijkt in meta-analyses dat verschillende vormen van affect niet gepaard gaan met verschillende neurale reactiepatronen (Cacioppo, Berntson, Larsen, Poehlmann, & Ito, 2000). Dit gebrek aan differentiatie lijkt met name te gelden voor positief affect (Fredrickson, 1998): anders dan bij negatief affect is noch qua gezichtsuitdrukking, noch qua autonome reactie sprake van differentiatie naar verschillende vormen (Fredrickson, 1998; Fredrickson, 2003). In de literatuur over positieve psychologie wordt vanwege dit vermeend gebrek aan differentiatie uitsluitend de categorie ‘positief affect’ gehanteerd. Dit sluit beter aan bij de bevinding dat perifere neurale systeemresponsen voorbereiden voor positief versus negatief affect (Cacioppo et al., 2000).
EFFECTEN POSITIEVE EMOTIES
7
Een emotie is een complex systeem van op elkaar in werkende cognitieve, somatische en gedragsreacties naar aanleiding van een betekenisvolle omstandigheid. Indien een bepaalde situatie beoordeeld wordt als een belangrijk verlies (betekenisvolle omstandigheid), kan dit leiden tot verdriet, gepaard gaand met piekeren (cognitieve reactie), met terugtrekken (gedragsreactie) en met vermoeidheid (somatische reactie). In het vervolg van deze paragraaf wordt achtereenvolgens de wisselwerking tussen affect en cognities, tussen affect en gedrag en tussen affect en somatische reacties uiteengezet. Emoties ontstaan, volgens appraisal-theorieën, nadat een cognitieve beoordeling heeft plaatsgevonden van de persoonlijke betekenis van een stimulus (Arnold, 1960; Lazarus, 1991). De aard van de beoordeling bepaalt welke emotionele reactie volgt. Verschillende mensen kunnen dan ook verschillende emotionele reacties hebben op dezelfde stimulus. Emoties ontstaan dus als gevolg van cognities, maar ze beïnvloeden op hun beurt ook cognities. Zo heeft affect invloed op de waarneming, de herinnering, de aandacht en het oordeel. De invloed van affect op cognities betreft zowel de inhoud van de cognities als de wijze waarop informatie verwerkt wordt (Forgas, 2008). De inhoud van cognities heeft de neiging om overeenstemming te gaan vertonen met het affect, een fenomeen dat bekend staat als affectcongruentie. Zo wordt de waarneming van ambigue aspecten van het zelf en anderen beïnvloed door de affectieve toestand: een positief affect leidt tot een meer positief beeld van het zelf (Sedikides, 1995) en van anderen (Baron, 1987) en tot een meer positief beeld van eigen gedrag en dat van anderen (Forgas, Bower, & Krantz, 1984). Nieuwe gebeurtenissen worden waargenomen in overeenstemming met de affectieve toestand. Zo zal iemand die boos is meer daaropvolgende situaties als irriterend interpreteren (Keltner, Ellsworth, & Edwards, 1993). Ook het geheugen wordt beïnvloed door de affectieve toestand. Het geheugen werkt beter wanneer het affect waarin de herinnering wordt opgehaald overeenkomt met het affect waarin de herinnering werd opgeslagen (Bower, Monteiro, & Gilligan, 1978; Weingartner,
EFFECTEN POSITIEVE EMOTIES
8
Miller, & Murphy, 1977), een fenomeen dat bekend staat als stemmingsafhankelijk geheugen. In een positieve affectieve toestand zullen mensen zich dan ook meer positieve ervaringen kunnen herinneren en in een negatieve affectieve toestand meer negatieve ervaringen (Ashby, Isen, & Turken, 1999). De wijze waarop informatie verwerkt wordt, wordt eveneens beïnvloed door de affectieve toestand. Affectcongruente informatie wordt met meer aandacht en dieper verwerkt (Bower, 1981). Ook de beoordeling van situaties wordt beïnvloed door de affectieve toestand. In het algemeen resulteert een positief affect in meer optimisme en een negatief affect in meer pessimisme. Maar de relatie tussen affect en oordeel is nog specifieker. Het specifieke affect verandert het oordeel over de oorzaak van gebeurtenissen: verdrietige mensen achten situationele factoren belangrijker ter verklaring van gebeurtenissen en achten situationeel veroorzaakte gebeurtenissen waarschijnlijker, terwijl boze mensen menselijk gedrag belangrijker vinden ter verklaring van gebeurtenissen en door menselijk gedrag veroorzaakte gebeurtenissen waarschijnlijker (Keltner, et al., 1993). De cognities, die zelf beïnvloed worden door het affect, beïnvloeden op hun beurt weer het affect. Immers, negatieve attributies, herinneringen en zelfevaluaties dragen bij aan het voortduren van het negatief affect. Cognities staan dus aan de basis van het affect, het affect roept vervolgens cognities op, die zelf weer het affect beïnvloeden. Zo kan een vicieuze cirkel van cognities en affect ontstaan waardoor een negatief affect in stand kan worden gehouden (Nolen-Hoeksema, 1991). Affect heeft niet alleen invloed op cognities, maar ook op het gedrag. Blije mensen communiceren meer en gedragen zich vaardiger, terwijl verdrietige mensen worden gezien als minder vriendelijk, minder ontspannen en minder competent (Forgas & Gunawardene, 2000). Verdrietige mensen zijn minder goed in staat om een direct verzoek te doen dan blije mensen (Forgas, 1999a; Forgas, 1999b). In onderhandelingen zijn blije mensen vaardiger en weten betere resultaten te bereiken (Forgas, 1998). Een negatief affect leidt ook vaker tot
EFFECTEN POSITIEVE EMOTIES
9
vermijdingsgedrag (Leventhal, 2008). Positief affect daarentegen fungeert als een bron van motivatie, waardoor mensen moeilijke situaties beter aan kunnen (Trope, Ferguson, & Raghunanthan, 2001). Negatief affect leidt vaker tot alcoholgebruik (Cooper, Frone, Russell, & Mudar, 1995) en tot piekeren (Nolen-Hoeksema, 1991). Het gedrag, dat zelf beïnvloed wordt door het affect, beïnvloedt op zijn beurt weer het affect. Immers, de geringere sociale effectiviteit, het meer teruggetrokken gedrag, het alcoholgebruik en het piekeren dragen bij aan het voortduren van het negatief affect. Zo kan een vicieuze cirkel van gedrag en affect ontstaan waardoor negatief affect in stand kan worden gehouden. Affect heeft niet alleen invloed op cognities en gedrag, maar ook op somatische verschijnselen. Negatief affect leidt tot slaapproblemen, zowel met het in slaap vallen als met de kwaliteit van de slaap (Harvey & Greenall, 2003; Riemann, Berger, & Voderholzer, 2001). Daarnaast leidt negatief affect tot hoofdpijn (Venable, Carlson, & Wilson, 2001). De somatische verschijnselen, die zelf beïnvloed worden door het affect, beïnvloeden op hun beurt weer het affect. Immers, de vermoeidheid, slaapproblemen en hoofdpijn dragen bij aan het voortduren van het negatief affect. Zo kan een vicieuze cirkel van somatische klachten en affect ontstaan waardoor negatief affect in stand kan worden gehouden. Door de effecten van affect op cognities, gedragingen en somatische klachten, en de effecten van deze cognities, gedragingen en somatische klachten op het affect, kan negatief affect een negatieve vicieuze cirkel in gang zetten en positief affect een positieve vicieuze cirkel (Burns et al., 2008). Ondanks deze tendens van negatief affect om zichzelf in stand te houden, slagen de meeste mensen er in om korter of langer na het ervaren van negatief affect weer positief affect te ervaren. Bij depressieve mensen, daarentegen, houdt het negatief affect langer aan. Het kan zijn dat depressieve mensen minder vaak positieve gebeurtenissen
EFFECTEN POSITIEVE EMOTIES
10
meemaken die leiden tot positief affect, maar het kan ook zijn dat depressieve en gezonde mensen verschillen in hun affectregulering.
Affectregulering en depressie Na een korte bespreking van manieren waarop mensen in het algemeen hun affect reguleren, volgt in deze paragraaf een overzicht van de wijze waarop de affectregulering bij depressieve mensen afwijkt en de samenhang van deze afwijking met cognitieve en gedragsfactoren. Mensen zijn geneigd om actie te ondernemen om een positief affect te behouden en om een negatief affect kwijt te raken (Larsen, 2000). Strategieën om een negatief affect te reguleren zijn (a) het zichzelf belonen door zich bloot te stellen aan bekrachtigende gebeurtenissen, (b) alcoholgebruik teneinde minder geconfronteerd te worden met zelfrelevante gedachten, (c) het zoeken van afleiding, en (d) diverse cognitieve strategieën die de betekenis of het belang van het probleem wijzigen, zoals neerwaartse vergelijking en attributiebias (Larsen, 2000). Ook positief affect wordt ingezet om de gevolgen van negatief affect teniet te doen. Veerkrachtige mensen gebruiken positief affect om te herstellen van negatieve ervaringen (Tugade & Fredrickson, 2004). Deze bufferfunctie is zo sterk dat bij mensen met een genetische kwetsbaarheid voor depressie het ontstaan van depressie voorkomen kan worden door het ervaren van positief affect (Wichers et al., 2007). Bij de meeste mensen zijn perioden van negatief affect van korte duur, maar bij depressieve mensen niet. Het lukt ze minder goed om hun negatief affect te reguleren (Gross & Muñoz, 1995). Dat geldt niet alleen voor negatief affect, maar evenzeer voor positief affect. In vergelijking met gezonde mensen worden depressieve mensen gekenmerkt door verminderde reactiviteit voor zowel positieve als negatieve stimuli, waarbij de reductie voor positieve stimuli groter is dan voor negatieve (Bylsma, Morris, & Rottenberg, 2008). Lagere
EFFECTEN POSITIEVE EMOTIES
11
niveaus van positieve reactiviteit blijken tevens een slechter verloop van de stoornis te voorspellen, alsmede van slechtere reactie op behandeling met antidepressiva (Fraguas et al., 2007). De geringere reactiviteit voor positieve stimuli komt niet zozeer voort uit een geringer vermogen om plezier te ervaren, maar meer uit een verminderde mogelijkheid om het positieve affect vast te houden (Heller et al., 2009; McMakin, Santiago, & Shirk, 2009). Dit laatste is in tegenspraak met de theorie dat affect door een vicieuze cirkel van affect, cognities en gedrag in stand wordt gehouden. Bij depressieve mensen wordt het positief affect niet met een positieve vicieuze cirkel in stand gehouden. Waarschijnlijk zijn cognitieve strategieën van depressieve mensen verantwoordelijk voor de verminderde mogelijkheid om het positief affect vast te houden. Mensen met een lage zelfwaardering, en dat zijn depressieve mensen vaak (Watson, Suls, & Haig, 2002), hanteren cognitieve strategieën die positief affect beperken of onderdrukken, zoals aandacht schenken aan wat beter had gekund of negatieve anticipatie van de gevolgen. Mensen met hoge zelfwaardering hanteren daarentegen strategieën die hen in staat stellen langer van positief affect te genieten, zoals het nonverbaal uiten of er bewust aandacht aan schenken (Quoidbach, Berry, Hansenne, & Mikolajczak, in press; Wood, Heimpel, & Michela, 2003). Ook voor het verminderd vermogen om negatief affect te reguleren zijn cognitieve oorzaken aan te wijzen. Dit betreft zowel cognitieve strategieën als cognitieve processen. Afleiding zoeken is de cognitieve strategie die niet-depressieve mensen vaker hanteren in reactie op negatief affect, terwijl piekeren een strategie is die depressieve mensen vaker hanteren (Nolen-Hoeksema, 1991). Attributiemodellen van depressie suggereren dat ook de inhoud van het piekeren een rol speelt bij het ontstaan en voortduren van depressie. Zo neemt de kans op depressie door verminderde zelfwaardering toe naarmate de oorzaak van negatieve gebeurtenissen vaker bij de persoon zelf (intern) wordt gelegd dan bij anderen of de omstandigheden (extern). De kans op chronische depressie neemt toe naarmate de oorzaak
EFFECTEN POSITIEVE EMOTIES
12
van negatieve gebeurtenissen vaker wordt gezien als vast en onveranderlijk (stabiel) dan als tijdelijk en veranderlijk (onstabiel). De kans op depressie neemt verder toe naarmate de oorzaak die aan negatieve gebeurtenissen toegedicht wordt een grotere reikwijdte heeft (globaal). Een kenmerkende depressieve attributiestijl is om negatieve gebeurtenissen toe te dichten aan interne, stabiele en globale attributies, en om positieve gebeurtenissen toe te dichten aan externe, onstabiele en specifieke factoren. Deze attributiestijl zorgt er voor dat slechte uitkomsten wel en goede uitkomsten niet in het zelfbeeld worden geïntegreerd. In een meta-analyse werd dit verband tussen attributiestijl en depressie inderdaad aangetroffen (Sweeney, Anderson, & Bailey, 1986). Longitudinale onderzoeken suggereren dat de attributiestijl depressie veroorzaakt, en niet andersom. Naast cognitieve strategieën kunnen ook cognitieve processen de oorzaak zijn van het verminderd vermogen van depressieve mensen om negatief affect te reguleren. Zo hebben depressieve mensen meer moeite om zich positieve toekomstige gebeurtenissen voor te stellen dan gezonde mensen. Een dergelijk verschil bestaat niet bij het zich kunnen voorstellen van negatieve gebeurtenissen (Holmes, Lang, Moulds, & Steele, 2008). Verder blijken, overeenkomstig theorieën van affectcongruentie, depressieve mensen een aandachtsbias te hebben ten gunste van negatieve stimuli en weg van positieve stimuli, alsmede een beter geheugen voor negatief emotioneel materiaal. Gezonde mensen hebben juist een aandachtsbias ten gunste van positieve stimuli (Matt, Vázquez, & Campbell, 1992). Sommige van deze afwijkingen in het verwerken van emotionele informatie blijven bestaan na symptoomremissie, en worden ook gevonden bij gezonde mensen die een verhoogd risico op depressie hebben (Leppänen, Milders, Bell, Terriere, & Hietanen, 2004). Depressieve mensen lijken meer moeite te hebben om informatie met een negatieve affectieve lading te onderdrukken (Goeleven, De Raedt, Baert, & Koster, 2006). Als depressieve mensen er wel in slagen om positieve emoties ervaren, dan zijn die minder effectief bij het reguleren van hun
EFFECTEN POSITIEVE EMOTIES
13
affect. Daar waar veerkrachtige mensen positieve herinneringen gebruiken om positief affect op te wekken om hun negatief affect te reguleren (Philippe, Lecours, & Beaulieu-Pelletier, 2009), daar leidt het oproepen van net zo veel en net zo positieve herinneringen bij depressieve mensen juist tot een negatiever affect (Joormann, Siemer, & Gotlib, 2007). Evenzo leiden positieve affirmaties bij personen met hoge zelfwaardering tot verbetering van het affect, terwijl ze bij personen met lage zelfwaardering tot een verslechtering van het affect leiden (Wood, Perunovic, & Lee, 2009). Afleiding, daarentegen, zorgt bij depressieve mensen wel tot eenzelfde mate van verbetering van de stemming als bij gezonde mensen (Joormann et al., 2007). Het gebrek aan emotieregulering bij depressieve mensen wordt niet alleen in stand gehouden door cognitieve factoren, maar ook door hun gedrag. Zo vertonen depressieve mensen meer vermijdingsgedrag. Door nieuwe ervaringen te vermijden, ontzeggen zij zich nieuwe positieve ervaringen die de negatieve ervaring kunnen overschrijven (Leventhal, 2008). Door hun teruggetrokken gedrag (Schelde, 1998) lopen ze een grotere kans op afwijzing, terwijl ze juist meer afhankelijk van anderen zijn. Verder gebruiken ze meer alcohol. Alcohol leidt weliswaar op korte termijn tot verbetering van een negatief affect (Larsen, 2000), maar houdt op lange termijn het negatief affect juist in stand (Conner, Pinquart, & Gamble, 2009). Het gebrek aan emotieregulering bij depressieve mensen wordt niet alleen in stand gehouden door cognitieve factoren en door hun gedrag, maar hangt tevens samen met biologische afwijkingen, met name in het serotoninetransport. Dit lijkt een genetische oorzaak te hebben (Bonvicini et al., in press; Hariri & Holmes, 2006). Depressie wordt veroorzaakt door een als negatief beoordeelde gebeurtenis, die een negatieve vicieuze cirkel van affect, cognities, gedrag en somatische klachten in gang zet, waar onvoldoende mogelijkheden tot affectregulering tegenover staan. Aangezien positief
EFFECTEN POSITIEVE EMOTIES
14
affect door veerkrachtige mensen gebruikt wordt om negatief affect teniet te doen, zijn depressieve klachten wellicht te verminderen door positief psychologische oefeningen die positief affect vermeerderen.
Onderzoek naar effecten van positief affect op depressieve klachten Er is de laatste jaren het nodige onderzoek verricht naar de effecten van positieve psychologische interventies op depressieve klachten. Onder de noemer positieve psychologische interventies wordt een breed scala aan interventies geschaard, zoals hooptherapie, vergevingstherapie, het op vernieuwende wijze inzetten van sterke karaktereigenschappen, het schrijven van een bedankbrief, en loving-kindness-meditatie (Sin & Lyubomirsky, 2009). Veel van de onderzoeken naar de effecten van deze interventies suggereren een vermindering van depressieve klachten door deze interventies. Zo werden met hooptherapie, waarbij in groepsverband gewerkt werd aan vaardigheden die de doelgerichtheid bevorderen, gunstige resultaten bereikt in het terugdringen van depressieve klachten bij een gemengde groep van depressieve en gezonde mensen (Cheavens, Feldman, Gum, Michael, & Snyder, 2006). Ook een zes weken durende positieve groepspsychotherapie, bestaand uit het op vernieuwende wijze inzetten van sterke karaktereigenschappen, het dagelijks opschrijven van drie dingen die goed gingen die dag en hun oorzaak, het schrijven en bezorgen van een bedankbrief aan iemand die men nooit adequaat bedankt heeft, het schrijven van een eigen in memoriam, het zichtbaar positief en enthousiast reageren op goed nieuws van iemand anders en het tijd nemen om te genieten van iets waar men zich gewoonlijk haastig van af maakt en te beschrijven hoe het voelde, bleek bij licht tot matig depressieve jongvolwassenen effectiever dan geen behandeling (Seligman, Rashid, & Parks, 2006; Onderzoek 1). De vermindering van depressieve klachten was een halfjaar en een jaar na de therapie nog
EFFECTEN POSITIEVE EMOTIES
15
onverminderd. Bij matig depressieve mensen bleek individuele positieve psychotherapie (met vergelijkbare inhoud als bij Onderzoek 1) in combinatie met meer traditionele behandelmethodes effectiever dan de voor hen gebruikelijke behandeling, al dan niet aangevuld met antidepressiva. De effectiviteit bleek zowel uit de verbetering in depressieve klachten als uit de geringere terugval (Seligman et al., 2006; Onderzoek 2). Ook interventies waarbij het ervaren van positief affect gecombineerd wordt met strategieën om langer van dat positief affect te genieten blijken effectief in het verminderen van depressieve klachten. Licht en matig depressieve studenten schreven in drie sessies verspreid over twee weken over een recente positieve ervaring, herbeleefden het gevoel dat ze daarbij hadden, beschreven hoe dit zou kunnen leiden tot meer positieve gebeurtenissen in de toekomst en beschreven hoe zij bijgedragen hadden aan deze gebeurtenis. Bij deze studenten namen de depressieve klachten af, terwijl bij studenten die neutraal schreven over hun tijdsbesteding de depressieve klachten niet veranderden (McMakin, Siegle & Shirk, in press). In een vergelijking van de effectiviteit van vijf verschillende positieve interventies met die van een placebo bleken twee oefeningen, het op vernieuwende wijze inzetten van sterke karaktereigenschappen en het dagelijks opschrijven van drie dingen die goed gingen en hun oorzaak, een duidelijke en langdurige vermindering van depressieve klachten te bewerkstelligen. Eén oefening, het schrijven van een bedankbrief aan iemand die men nooit adequaat bedankt heeft en deze persoonlijk bezorgen, veroorzaakte vermindering van depressieve klachten gedurende een maand. De andere twee oefeningen, het schrijven over zichzelf op zijn best en reflecteren op de sterke punten die hier uit naar voren komen en het louter identificeren van de sterke karaktereigenschappen, alsmede de placebo om dagelijks te schrijven over vroege herinneringen, veroorzaakten slechts een uiterst kortstondige vermindering van depressieve klachten. Hoewel de proefpersonen niet verzocht was om de
EFFECTEN POSITIEVE EMOTIES
16
oefeningen te blijven herhalen, bleek de mate waarin zij dit wel deden de langetermijneffecten te mediëren (Seligman, Steen, Park, & Peterson, 2005). In voorgaande onderzoeken werden de effecten van positieve psychologische interventies op depressieve klachten onderzocht, maar werd niet gemeten in hoeverre de effectiviteit van deze interventies gemedieerd werd door vermeerdering of versterking van positief affect. In een onderzoek naar de effecten van loving-kindness-meditatie op depressieve klachten van niet-depressieve mensen gebeurde dat wel (Fredrickson et al., 2008). Loving-kindness-meditatie is een concentratiepraktijk waarbij mensen bewust warme en zorgzame gevoelens cultiveren en deze op zichzelf en anderen richten (Salzberg, 1995). De toename in de dagelijkse ervaring van positief affect, met belangstelling en trots voorop, bleek de mediërende variabele te zijn voor het verminderen van depressieve klachten. Bovenstaande onderzoeken, hoe beperkt ook in aantal, wekken de indruk dat het oproepen van positief affect een bijdrage kan leveren aan vermindering van depressieve klachten van niet-depressieve mensen en van mensen met een lichte tot matige depressie. Daarbij dient aangetekend te worden dat in de voorgaande onderzoeken de aanwezigheid en ernst van de depressie niet vastgesteld werd door een clinicus aan de hand van de symptomatologie in American Psychiatric Association (2000), maar door zelfrapportage van deelnemers met behulp van een vragenlijst. Er bestaat nog geen onderzoek naar de mate waarin de depressieve klachten van ernstig depressieve mensen verminderen door het oproepen van positief affect.
Theoretische verklaringen voor effect van positief affect op depressieve klachten In de literatuur over positieve psychologie is de meest gangbare theoretische verklaring voor het effect van positief affect op depressieve klachten de broaden-and-buildtheorie (Fredrickson, 1998; Fredrickson, 2004; Fredrickson, Cohn, Coffey, Pek, & Finkel,
EFFECTEN POSITIEVE EMOTIES
17
2008). Het broaden-aspect van deze theorie behelst dat positief affect het ontdekken van nieuwe en creatieve acties, ideeën en sociale verbindingen bevordert. Positieve emoties verbreden het aandachtsveld en bevorderen het creatief denken. Het build-aspect stelt dat positief affect leidt tot de opbouw van persoonlijke hulpbronnen. Dat kunnen lichamelijke hulpbronnen zijn (bijvoorbeeld weerstand tegen verkoudheid), cognitieve (bijvoorbeeld de vaardigheid om zonder te oordelen naar het huidige moment te kijken), sociale (bijvoorbeeld emotionele steun kunnen geven en ontvangen) en psychologische (bijvoorbeeld het besef meester te zijn over omgevingsuitdagingen). Deze opgebouwde hulpbronnen kunnen later benut worden om negatieve ervaringen adequaat het hoofd te bieden en zijn daarmee een sleutel voor welbevinden. De broaden-and-build-theorie werd getoetst in het eerder besproken onderzoek van Fredrickson et al. (2008) naar de effecten van loving-kindness-meditatie. Hierin bleek dat een toename in de ervaring van positief affect leidde tot een toename van enkele hulpbronnen. Deze hulpbronnen bleken, in overeenstemming met de theorie, een negatieve samenhang te vertonen met depressieve klachten. Een toename in de ervaring van diverse vormen van positief affect hing samen met een toename in hulpbronnen als bewuster leven, meer flexibiliteit, zinvoller leven, betere relaties met anderen, de toekomst met plezier tegemoet zien en met minder ziektesymptomen. Dat een verband werd gevonden tussen deze hulpbronnen en depressieve klachten is niet verbazingwekkend, aangezien in een aantal gevallen vrijwel hetzelfde werd gemeten. Depressie werd in dit onderzoek gemeten met de CES-D-schaal (Radloff, 1977). Een item in de CES-D als “I felt lonely” is vrijwel identiek aan een item waarmee de hulpbron ‘positieve relaties met anderen’ werd gemeten, dat luidt “I often feel lonely because I have few close friends with whom to share my concerns”. Zo zijn er meer items in de CES-D die nauwe verwantschap vertonen met items waarmee hulpbronnen gemeten werden. Als de
EFFECTEN POSITIEVE EMOTIES
18
meetinstrumenten voor depressie en voor de verschillende hulpbronnen voor een deel hetzelfde meten, dan heeft het weinig zin om de gevonden correlatie als een bevestiging van de relatie tussen hulpbronnen en depressie te beschouwen. De waarde van dit onderzoek schuilt met name in de bevinding dat het ervaren van positief affect bijdraagt aan het opbouwen van hulpbronnen. Op welke wijze positief affect zou kunnen leiden tot vermindering van langdurig negatief affect wordt met de broaden-and-build-theorie niet duidelijk. In deze theorie wordt namelijk niet verklaard op welke wijze hulpbronnen die door positief affect zijn verkregen, zouden kunnen bijdragen aan vermindering van negatief affect. De eerder uiteengezette dynamische wisselwerking tussen affect, cognities, gedrag en somatische verschijnselen biedt wel een verklaring. Door de wisselwerking van affect, cognities, gedrag en somatische verschijnselen heeft negatief affect de neiging zichzelf in stand te houden. Depressieve klachten ontstaan indien het de persoon ontbreekt aan mogelijkheden om die negatieve vicieuze cirkel te doorbreken. Indien mensen met depressieve klachten door oefeningen met enige regelmaat positief affect ervaren, dan ontstaat daardoor de mogelijkheid om de negatieve vicieuze cirkel te doorbreken. Met het positief affect kunnen zij een positieve vicieuze cirkel van affect, cognities, gedrag en somatische verschijnselen in werking zetten. Bovenstaande theorie kan worden geïllustreerd met een praktijkvoorbeeld. De partner van een jonge vrouw beëindigde, tot haar verdriet, de liefdesrelatie. Zij ging vervolgens twijfelen aan haar aantrekkelijkheid als persoon en meende dat er met haar iets mis was. Daardoor ging ze zich minder authentiek gedragen en meed vaker het sociale contact. De ervaring dat iemand om haar geeft zoals ze is had ze niet meer, omdat ze nooit meer authentiek was. Ze werd overgevoelig voor afwijzing en legde elke keer dat ze meende afgewezen te zijn de schuld bij zichzelf. Na elk contact evalueerde ze uitgebreid haar eigen gedrag, waarbij ze met name de dingen zag die ze in haar eigen beleving niet goed deed.
EFFECTEN POSITIEVE EMOTIES
19
Eerdere afwijzingen schoten haar met grote regelmaat te binnen. Door piekeren en alcoholgebruik sliep ze slecht. Deze negatieve vicieuze cirkel leidde tot een overwegend negatieve stemming, minder plezier en interesse in voorheen plezierig gevonden activiteiten, slaapproblemen, verlies van energie en gevoelens van waardeloosheid, die het functioneren licht beperkten: een lichte depressie werd vastgesteld (American Psychiatric Association, 2000). Deze vrouw kreeg vervolgens de opdracht om elke dag drie dingen te noteren die die dag goed waren gegaan in haar contact met anderen. In het begin kostte haar dit enige moeite, maar al gauw leverde deze opdracht elke dag enkele momenten van positief affect op. Door deze regelmatige oefening kreeg ze oog voor de dingen die wel goed gingen, daar waar ze voorheen slechts oog had voor wat ze fout deed. Door het positieve affect kwamen ook herinneringen aan andere prettige momenten naar boven. Geleidelijk aan verminderde de twijfel aan zichzelf en ging ze met meer vertrouwen en opener het contact aan. Dat leverde vaker dan voorheen positieve reacties op. Ze bleef minder vaak stilstaan bij de dingen die ze niet goed deed in contacten en piekerde nauwelijks meer. Haar slaapproblemen en vermoeidheid zijn inmiddels verleden tijd. Datzelfde geldt voor de overige symptomen van de depressie. Door het met regelmaat oproepen van positief affect ontstond een positieve vicieuze cirkel van affect, cognities, gedrag en somatische verschijnselen, waardoor de depressieve klachten verdwenen. De mogelijkheid om met het regelmatig ervaren van positief affect aan de negatieve vicieuze cirkel te ontsnappen lijkt te bestaan voor mensen met een lichte of matige depressie. Dat positief affect bij mensen met een ernstige depressie op vergelijkbare wijze leidt tot vermindering van depressieve klachten kan niet zonder meer worden aangenomen. Eerder onderzoek heeft immers uitgewezen dat, anders dan bij mensen met een lichte of matige depressie, het negatief affect van mensen met een ernstige depressie juist verslechtert door het ophalen van positieve herinneringen (Joormann et al., 2007). Ook verslechterde, anders dan
EFFECTEN POSITIEVE EMOTIES
20
bij mensen met hoge zelfwaardering, het affect van mensen met lage zelfwaardering door het uiten van positieve affirmaties (Wood et al., 2009). Welke mechanismen verantwoordelijk zijn voor deze verschillen in effectiviteit van affectreguleringsprocessen tussen mensen met een lichte of matige en mensen met een ernstige depressie is speculatief. Een plausibele verklaring is dat, anders dan bij mensen met een lichte of matige depressie, bij ernstig depressieve mensen positieve autobiografische herinneringen niet in staat zijn om het negatief affect te verdrijven, omdat het negatief affect te sterk is of omdat zij er niet slagen om informatie met een negatieve lading te onderdrukken (Goeleven et al., 2006). In dat geval zouden positieve herinneringen een zodanig scherp contrast kunnen vormen met de huidige negatieve beleving van de werkelijkheid, dat de onwenselijkheid en uitzichtloosheid van de depressieve toestand er juist door wordt benadrukt. Dit zou kunnen leiden tot meer depressieve klachten. Op vergelijkbare wijze zouden positieve affirmaties bij mensen met lage zelfwaardering, anders dan bij mensen met een hoge zelfwaardering, te zwak kunnen zijn om de zelfwaardering te verbeteren, en zou het contrast tussen deze affirmaties en de zelfbeleving het eigen falen kunnen uitvergroten en daarmee leiden tot nog lagere zelfwaardering.
Conclusie Dit literatuuroverzicht bestudeert in hoeverre en op welke wijze het oproepen van positieve emoties leidt tot vermindering van depressieve klachten. Uit de onderzoeken blijkt dat interventies die beogen het ervaren van positief affect te versterken of te vermeerderen leiden tot vermindering van depressieve klachten, met name bij mensen die niet, licht of matig depressief zijn. Onbekend is of deze interventies ook bij ernstige depressie tot vermindering van depressieve klachten leiden. De gangbare broaden-and-build-theorie verklaart wel hoe positief affect leidt tot meer hulpbronnen en hoe opgebouwde hulpbronnen kunnen helpen
EFFECTEN POSITIEVE EMOTIES
21
om negatieve ervaringen adequaat het hoofd te bieden, maar verklaart niet hoe positief affect kan leiden tot vermindering van langdurig negatief affect. Met de in dit overzicht gepresenteerde theorie van de dynamische wisselwerking tussen affect, cognities, gedrag en somatische verschijnselen kan dat wel. Door de wisselwerking van affect, cognities, gedrag en somatische verschijnselen heeft negatief affect de neiging zichzelf in stand te houden. Depressieve klachten ontstaan indien het de persoon ontbreekt aan mogelijkheden om die negatieve vicieuze cirkel te doorbreken. Indien mensen met depressieve klachten door oefeningen met enige regelmaat positief affect ervaren, dan ontstaat daardoor de mogelijkheid om de negatieve vicieuze cirkel te doorbreken. Met het positief affect kunnen zij een positieve vicieuze cirkel van affect, cognities, gedrag en somatische verschijnselen in werking zetten. Zo leiden oefeningen die de aandacht vestigen op dingen die wel goed gaan tot momenten van positief affect. Dit positieve affect roept positieve herinneringen op, leidt tot minder aandacht voor dingen die niet goed gaan en tot minder piekeren. Verder brengt het positief affect effectiever sociaal gedrag teweeg en betere nachtrust. Op deze wijze kunnen depressieve klachten verminderen, door het herhaaldelijk starten van een positieve vicieuze cirkel. Hoewel de hoeveelheid onderzoeksliteratuur over de effecten van positief psychologische interventies op depressieve klachten snel toeneemt, is het aantal onderzoeken dat zich richt op de effectiviteit van dergelijke interventies bij depressieve mensen nog beperkt. Inzicht in de effecten bij ernstig depressieve mensen ontbreekt volledig. Nader onderzoek naar de differentiële effectiviteit van positief psychologische interventies bij mensen met lichte, matige en ernstige depressie is dan ook gewenst. Dergelijk onderzoek is met name van belang omdat bij ernstig depressieve mensen negatieve effecten van positief psychologische interventies zijn waargenomen (Joormann et al., 2007; Wood et al., 2009). Mogelijk ontstaan deze averechtse effecten door het contrast van een positieve herinnering of affirmatie met de huidige belevingswereld van ernstig depressieve mensen, bij wie deze
EFFECTEN POSITIEVE EMOTIES
22
herinneringen of affirmaties wellicht niet in staat zijn om het negatieve affect te verdrijven of informatie met een negatieve lading te onderdrukken. Daarnaast biedt de literatuur over positieve psychologie nog weinig inzicht in de rol van positief affect bij de vermindering van depressieve klachten. In de meeste onderzoeken wordt niet gemeten of de interventies leiden tot toename in het ervaren van positief affect. Evenmin is duidelijk in welke mate een eventuele toename in ervaren positief affect gepaard gaat met een toename in positieve cognities, gedragingen en somatische verschijnselen. In vervolgonderzoek naar de effectiviteit van positief psychologische interventies op depressieve klachten zouden positief affect, positieve cognities, positieve gedragingen en positieve somatische verschijnselen als potentiële mediërende variabelen opgenomen dienen te worden. Alleen zo kan duidelijk worden welke rol positief affect en positieve vicieuze cirkels spelen in het verminderen van depressieve klachten door positief psychologische interventies. Met meer inzicht in de werkzame mechanismen van positieve psychologische interventies is een gerichter ontwerp van effectieve interventies mogelijk. Met hetzelfde doel is ook nader onderzoek gewenst naar de effecten van verschillende vormen van positief affect op cognities, gedrag en somatische verschijnselen. In de literatuur over positieve psychologie worden louter de effecten van positief affect in brede zin bestudeerd, terwijl uit onderzoek naar negatief affect gebleken is dat specifieke vormen van negatief affect tot specifieke cognitieve beoordelingen van situaties leiden (Keltner et al., 1993; Lerner & Keltner, 2000). Ook de verschillende vormen van positief affect zouden tot verschillende cognitieve, somatische en gedragsreacties kunnen leiden en daarmee mogelijk tot verschillende effecten op depressieve klachten. Aangezien depressieve mensen met name minder trots ervaren (Gruber et al., in press), is nader onderzoek naar oefeningen die trots bevorderen in het bijzonder van belang.
EFFECTEN POSITIEVE EMOTIES
23
De implicaties van dit overzicht voor de klinische praktijk zijn dat oefeningen die in staat stellen om regelmatig zelf positief affect op te wekken het meest effectief lijken bij het terugdringen van depressieve klachten bij licht en matig depressieve mensen (gebruik bij ernstig depressieve mensen wordt vooralsnog ontraden). Voorbeelden van werkzame oefeningen zijn: loving-kindness-meditatie, persoonlijke sterkten op vernieuwende wijze inzetten, dagelijks opschrijven van drie dingen die goed gingen die dag en hun oorzaak, hoop geven op het bereiken van persoonlijke doelen, het zichtbaar positief en enthousiast reageren op goed nieuws van iemand anders en het tijd nemen om te genieten van iets waar men zich gewoonlijk haastig van af maakt en te beschrijven hoe het voelde. Gebleken is dat naarmate mensen de oefeningen langer blijven uitvoeren, de depressieve klachten langer wegblijven. Veel deelnemers in het onderzoek van Seligman et al. (2005) zetten vrijwillig hun oefeningen voort, hetgeen suggereert dat de oefeningen prettig worden gevonden. Om langer te kunnen profiteren van positief affect zouden parallel cognitieve strategieën aangeleerd kunnen worden, om positief affect dat ervaren wordt minder te beperken (zoals minder aandacht schenken aan wat beter had gekund of minder negatieve anticipatie van de gevolgen) en meer te verlengen en versterken (zoals het nonverbaal uiten of er bewust aandacht aan schenken). Het bevorderen van positief affect lijkt niet alleen prettig voor deelnemers, maar helpt ook werkelijk tegen depressieve klachten. Helaas is nog onbekend of deze methode ook geschikt is voor degenen die er het meest bij gebaat zouden zijn.
EFFECTEN POSITIEVE EMOTIES
24 Literatuur
American Psychiatric Association. (2000). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (4th ed., text revision). Washington, DC: Author.
Arnold, M. B. (1960). Emotion and personality. New York: Columbia University Press.
Ashby, F. G., Isen, A. M., & Turken, A. U. (1999). A neuropsychological theory of positive affect and its influence on cognition. Psychological Review, 106, 529-550.
Baron, R. A. (1987). Interviewer’s moods and reactions to job applicants: The influence of affective states on applied social judgments. Journal of Applied Social Psychology, 17, 911-926.
Bonvicini, C, Minelli, A., Scassellati, C., Bortolomasi, M., Segala, M., Sartori, R., et al. (in press). Serotonin transporter gene polymorphisms and treatment-resistant depression. Progress in Neuro-Psychopharmacology and Biological Psychiatry, xxx, xxx-xxx.
Bower, G. H. (1981). Mood and memory. American Psychologist, 36, 129-148.
Bower, G. H., Monteiro, K. P., & Gilligan, S. G. (1978). Emotional mood as a context for learning and recall. Journal of Verbal Learning and Verbal Behavior, 17, 573-578.
EFFECTEN POSITIEVE EMOTIES
25
Burns, A. B., Brown, J. S., Sachs-Ericsson, N., Plant, E. A., Curtis, J. T., Fredrickson, B. L., et al. (2008). Upward spirals of positive emotion and coping: Replication, extension, and initial exploration of neurochemical substrates. Personality and Individual Differences, 44, 360-370.
Bylsma, L. M., Morris, B. H., & Rottenberg, J. (2008). A meta-analysis of emotional reactivity in major depressive disorder. Clinical Psychology Review, 28, 676-691.
Cacioppo, J. T., Berntson, G. G., Larsen, J. T., Poehlmann, K. M., & Ito, T. A. (2000). The psychophysiology of emotion. In M. Lewis & J. M. Haviland-Jones (Eds.). Handbook of emotions (2nd ed.) (pp. 173-191). New York: Guildford.
Cheavens, J. S., Feldman, D. B., Gum, A., Michael, S. T., & Snyder, C. R. (2006). Hope therapy in a community sample: A pilot investigation. Social Indicators Research, 77, 61-78.
Cooper, M. L., Frone, M. R., Russell, M., & Mudar, P. (1995). Drinking to regulate positive and negative emotions. Journal of Personality and Social Psychology, 69, 990-1005.
Corsini, R. J. & Wedding, D. (Eds.). (2008). Current psychotherapies (8th ed.). Belmont: Thomson.
Cuijpers, P., & Smit, F. (2002). Excess mortality in depression: A meta-analysis of community studies. Journal of Affective Disorders, 72, 227-236.
EFFECTEN POSITIEVE EMOTIES
26
ESEMeD ⁄MHEDEA 2000 Investigators. Prevalence of mental disorders in Europe: Results from the European Study of the Epidemiology of Mental Disorders (ESEMeD) project. Acta Psychiatrica Scandinavica, 109, 21-27.
Forgas, J. P. (1995). Mood and judgment: The affect infusion model (AIM). Psychological Bulletin, 117, 39-66.
Forgas, J. P. (1998). On feeling good and getting your way: Mood effects on negotiation strategies and outcomes. Journal of Personality and Social Psychology, 74, 565-577.
Forgas, J. P. (1999a). Feeling and speaking: Mood effects on verbal communication strategies. Personality and Social Psychology Bulletin, 25, 850-863.
Forgas, J. P. (1999b). On feeling good and being rude: Affective influences on language use and request formulations. Journal of Personality and Social Psychology, 76, 928-939.
Forgas, J. P. (2002). Feeling and doing: Affective influences on interpersonal behavior. Psychological Inquiry, 13, 1-28.
Forgas, J. P. (2008). Affect and cognition. Perspectives on Psychological Science, 3, 94-101.
Forgas, J. P., Bower, G. H., & Krantz, S. (1984). The influence of mood on perceptions of social interactions. Journal of Experimental Social Psychology, 20, 497-513.
EFFECTEN POSITIEVE EMOTIES
27
Forgas, J. P. & Gunawardene, A. (2000). Affective influences on spontaneous interpersonal behaviors. Unpublished manuscript, University of New South Wales, Sydney, Australia.
Fraguas, R., Marci, C. Fava, M., Iosifescu, D. V., Bankier, B., Loh, R., et al. (2007). Autonomic reactivity to induced emotion as potential predictor of response to antidepressant treatment. Psychiatry Research, 151, 169-172.
Fredrickson, B. L. (1998). What good are positive emotions? Review of General Psychology, 2, 300-319.
Fredrickson, B. L. (2003). The value of positive emotions. American Scientist, 91, 330-335.
Fredrickson, B. L. (2004). The broaden-and-build theory of positive emotions. Philosophical Transactions of the Royal Society of London B, 359, 1367-1377.
Fredrickson, B. L., Cohn, M. A., Coffey, K. A., Pek, J., & Finkel, S. M. (2008). Open hearts build lives: Positive emotions, induced through loving-kindness meditation, build consequential personal resources. Journal of Personality and Social Psychology, 95, 1045-1062.
Goeleven, E., De Raedt, R., Baert, S., & Koster, E. H. W. (2006). Deficient inhibition of emotional information in depression. Journal of Affective Disorders, 93, 149-157.
EFFECTEN POSITIEVE EMOTIES
28
Gross, J. J., & Muñoz, R. F. (1995). Emotion regulation and mental health. Clinical Psychology: Science and Practice, 2, 151-164.
Gruber, J., Oveis, C., Keltner, D., & Johnson, S. L. (in press). A discrete emotions approach to positive emotion disturbance in depression. Cognition and Emotion, xxx, xxx-xxx.
Hariri, A. R., & Holmes, A. (2006). Genetics of emotional regulation : the role of the serotonin transporter in neural function. Trends in Cogntive Sciences, 10, 182-191.
Harvey, A. G., & Greenall, E. (2003). Catastrophic worry in primary insomnia. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 34, 11-23.
Heller, A. S., Johnstone, T., Shackman, A. J., Light, S. N., Peterson, M. J., Kolden, G. G., et al. (2009). Reduced capacity to sustain positive emotion in major depression reflects diminished maintenance of fronto-stratial brain activation. Proceedings of the National Academy of Sciences, 106, 22445-22450.
Holmes, E. A., Lang, T. J., Moulds, M. L., & Steele, A. M. (2008). Prospective and positive mental imagery deficits in dysphoria. Behaviour Research and Therapy, 46, 976-981.
Joormann, J., Siemer, M., & Gotlib, I. H. (2007). Mood regulation in depression: Differential effects of distraction and recall of happy memories on sad mood. Journal of Abnormal Psychology, 116, 484-490.
EFFECTEN POSITIEVE EMOTIES
29
Keltner, D., Ellsworth, P. C., & Edwards, K. (1993). Beyond simple pessimism: Effects of sadness and anger on social perception. Journal of Personality and Social Psychology, 64, 740-752.
Kendler, K. S., Karkowski, L. M., & Prescott, C. A. (1999). Causal relationship between stressful life events and the onset of major depression. American Journal of Psychiatry, 156, 837-841.
Kessler, R. C., Zhao, S., Blazer, D. G., & Swartz, M. (1997). Prevalence, correlates, and course of minor depression and major depression in the national comorbidity survey. Journal of Affective Disorders, 45, 19-30.
Larsen, R. J. (2000). Toward a science of mood regulation. Psychological Inquiry, 11, 129141.
Lazarus, R. S. (1991). Emotion and adaptation. New York: Oxford University Press.
Leppänen, J. M., Milders, M., Bell, J. S., Terriere, E., & Hietanen, J. K. (2004). Depression biases the recognition of emotionally neutral faces. Psychiatry Research, 128, 123133.
Lerner, J. S. & Keltner, D. (2000). Beyond valence: Toward a model of emotion-specific influences on judgment and choice. Cognition and Emotion, 14, 473-493.
EFFECTEN POSITIEVE EMOTIES
30
Leventhal, A. M. (2008). Sadness, depression, and avoidance behavior. Behavior Modification, 32, 759-779.
Lovejoy, M. C. & Steuerwald, B. L. (1995). Subsyndromal unipolar and bipolar disorders: Comparisons on positive and negative affect. Journal of Abnormal Psychology, 104, 381-384.
Matt, G. E., Vázquez, C., & Campbell, W. K. (1992). Mood-congruent recall of affectively toned stimuli: A meta-analytic review. Clinical Psychology Review, 12, 227-255.
McMakin, D. L., Santiago, C. D., & Shirk, S. R. (2009). The time course of positive and negative emotion in dysphoria. Journal of Positive Psychology, 4, 182-192.
McMakin, D. L., Siegle, G. J., & Shirk, S. R. (in press). Positive Affect Stimulation and Sustainment (PASS) module for depressed mood: A preliminary investigation of treatment-related effects. Cognitive Therapy and Research, xxx, xxx-xxx.
Nolen-Hoeksema, S. (1991). Responses to depression and their effects on the duration of depressive episodes. Journal of Abnormal Psychology, 100, 569-582.
Philippe, F. L., Lecours, S., & Beaulieu-Pelletier, G. (2009). Resilience and positive emotions: Examining the role of emotional memories. Journal of Personality, 77, 139175.
EFFECTEN POSITIEVE EMOTIES
31
Quoidbach, J., Berry, E. V., Hansenne, M., & Mikolajczak, M. (in press). Positive emotion regulation and well-being: Comparing the impact of eight savoring and dampening strategies. Personality and Individual Differences, xx, xxx-xxx.
Radloff, L. S. (1977). The CES-D scale: A self-report depression scale for research in the general population. Applied Psychological Measurement, 1, 385-401.
Riemann, D., Berger, M., & Voderholzer, U. (2001). Sleep and depression-results from psychobiological studies: An overview. Biological Psychology, 57, 67-103.
Russell, J. A. (1980). A circumplex model of affect. Journal of Personality and Social Psychology, 39, 1161-1178.
Salzberg, S. (1995). Lovingkindness. The revolutionary art of happiness. Boston/London: Shambhala.
Schelde, J. T. M. (1992). Major depression: Behavioral markers of depression and recovery. Journal of Nervous & Mental Disease, 186, 133-140.
Sedikides, C. (1995). Central and peripheral self-conceptions are differentially influenced by mood: Tests of the differential sensitivity hypothesis. Journal of Personality and Social Psychology, 69, 759-777.
Seligman, M. E. P., & Csikszentmihalyi, M. (2000). Positive psychology. An introduction. American Psychologist, 55, 5-14.
EFFECTEN POSITIEVE EMOTIES
32
Seligman, M. E. P., Rashid, T., & Parks, A. C. (2006). Positive psychotherapy. American Psychologist, 61, 774-788.
Seligman, M. E. P., Steen, T. A., Park, N., & Peterson, C. (2005). Positive psychology progress: Empirical validation of interventions. American Psychologist, 60, 410-421.
Sin, N. L., & Lyubomirsky, S. (2009). Enhancing well-being and alleviating depresssive symptoms with positive psychology interventions: A practice-friendly meta-analysis. Journal of Clinical Psychology, 65, 467-487,
Sobocki, P., Jönsson, B., Angst, J., & Rehnberg, C. (2006). Cost of depression in Europe. Journal of Mental Health Policy and Economics, 9, 87-98.
Sweeney, P. D., Anderson, K., & Bailey, S. (1986). Attributional style in depression: A metaanalytic review. Journal of Personality and Social Psychology, 50, 974-991.
Trope, Y., Ferguson, M., & Raghunanthan, R. (2001). Mood as a resource in processing selfrelevant information. In J. P. Forgas (Ed.), The handbook of affect and social cognition (pp. 256-274). Mahwah: Erlbaum.
Tugade, M. M. & Fredrickson, B. F. (2004). Resilient individuals use positive emotions to bounce back from negative emotional experiences. Journal of Personality and Social Psychology, 86, 320-333.
EFFECTEN POSITIEVE EMOTIES
33
Venable, V. L., Carlson, C. R., & Wilson, J. (2001). The role of anger and depression in recurrent headache. Headache, 41, 21-30.
Watson, D., Suls, J., & Haig, J. (2002). Global self-esteem in relation to structural models of personality and affectivity. Journal of Personality and Social Psychology, 83, 185-197.
Watson, D. & Tellegen, A. (1985). Toward a consensual structure of mood. Psychological Bulletin, 98, 219-235.
Weingartner, H., Miller, H., & Murphy, D. L. (1977). Mood-state-dependent retrieval of verbal associations. Journal of Abnormal Psychology, 86, 276-284.
Wichers, M. C., Myin-Germeys, I., Jacobs, N., Peeters, F., Kenis, G., Derom, C., et al. (2007). Evidence that moment-to-moment variation in positive emotions buffer genetic risk for depression: a momentary assessment twin study. Acta Psychiatrica Scandinavica, 115, 451-457.
Wood, J. V., Heimpel, S. A., & Michela, J. L. (2003). Savoring versus dampening: Selfesteem differences in regulating positive affect. Journal of Personality and Social Psychology, 85, 566-580.
Wood, J. V., Perunovic, W. Q. E., & Lee, J. W. (2009). Positive self-statements. Power for some, peril for others. Psychological Science, 16, 860-866.