Peter Pan 8+ | 60 min www.DEMAAN.be -------------
Snuistermap
Sinds ze twee was wist juffrouw Wendy dat ze moest groeien. En dat deed ze dan ook moeiteloos; ze werd een mooie meid met een zoen op haar lippen die niemand krijgen kon, zelfs meneer Wendy niet. Op een avond was juffrouw Wendy de op de grond achtergelaten gedachten van haar kinderen aan het opplooien, om die terug in hun hoofdjes te stoppen; de akelige vanonder en de heel fijne vanboven. Zo vond ze een gedachte die ze zelf ook ooit gedacht had, maar al lang vergeten was. Die gedachte had een naam, een naam die elke kind kent. Peter Pan. -----------------------------------Bewerking en regie Stefan Lernous (van Abattoir Fermé) | schrijfopdracht DE MAAN Scenografie Paul Contryn
Spel Sara Haeck en Dries De Win Stem van kapitein Haak Chiel Van Berkel
Vanuit de verte gebaseerd op het werk van J.M. Barrie
Teksten snuistermap Stefan Lernous, Jelle Van Rossem en Jerina Colyn Foto’s Diego Franssens
Over deze snuistermap Kinderen beleven een toneelstuk op een andere manier dan volwassenen. Waar volwassenen geboeid worden door de verhaallijn, dialogen of een uitmuntend acteur, worden kinderen opgezogen door sfeerbeelden, verdrinken ze in de emotie die het stuk uitademt en kruipen ze in de huid van de personages. Kinderen kijken niet naar theater, kinderen leven theater.
Deze snuistermap is dan ook opgesteld met als doel om de voorstelling van Peter Pan met de kinderen vanuit alle zintuigen te beleven. Binnen deze map spreken we graag de kinderen van de 2de en de 3de graad aan.
Alle activiteiten zijn vakoverschrijdend en gemakkelijk te organiseren. Bij elke opdracht word je stap voor stap meegenomen met voldoende ruimte voor differentiatiemogelijkheden. Jij kent je klas het best. Aan jou de keuze wat het beste bij jouw kinderen past. Het staat je uiteraard vrij om de aangeboden lesmomenten aan te passen of om zelf andere verwerkingsmogelijkheden aan de kinderen aan te bieden.
In deze map vind je enkele losstaande concrete verwerkingsmogelijkheden en lesideeën die gekoppeld zijn aan een specifiek aspect of thema uit of rond de voorstelling. Bij sommige opdrachten is er extra informatie voorzien die je als bijlage vindt. Hier wordt telkens duidelijk naar Bij de opdrachten staat telkens vermeld of verwezen. deze als voor- en/of naverwerking kan dienen. De leeftijd zetten we er liever niet specifiek bij Vermits alle kinderen een voorstelling op een omdat jij het best kan inschatten wat werkt andere manier beleven zijn deze lesmomenten voor jouw klas. Hier en daar steken we enkele activerend, enthousiasmerend en speels van variatiemogelijkheden in waarop we wel een aard. Kortom, eerder gericht op de dynamischleeftijd plaatsen om de graad van moeilijkheid affectieve en psychomotorische ontwikkeling, dan aan te geven. op de cognitieve ontwikkeling.
Opdracht 1 (of 5 of 7)
James Matthew Barrie, de geestelijke vader van Peter Pan. Deze opdracht kan je zowel als voor- als naverwerking doen. Als voorwerking is het wel fijn dat de kinderen deze extra achtergrond in hun hoofd hebben. Dit zal hun blik voller maken. Materiaal Enkele bordjes met krijt of stift
--------------------------------------
UITLEG Verdeel de klas in groepjes van 4 maximum 5 kinderen. Maak de klasopstelling zo dat elke groepje een eiland heeft dat elkaar kan zien. (U-vorm). Elke groep krijgt een krijtbordje met een stuk krijt of een white bordje met een stift of … kortom iets dat uitwisbaar is. De vragen worden gesteld, de kinderen krijgen een tijd waarop ze het antwoord op hun bordje moeten schrijven. De scores worden op het grote bord vooraan bijgehouden. Uitgebreide info over de schrijver vind je terug in de bijlage. Bij sommige vragen wordt nog wat extra info gegeven. Vaak komt deze info in een verdere vraag terug aan bod.
--------------------------------------
Vragen 1. De schrijver James Matthew Barrie zou op 9 mei 2015 155 jaar geworden zijn. In welk jaar is hij dan geboren? Antwoord: 9 mei 1860 2. Hij is de zoon van een A: Een loodgieter B: Een wever C: Een Journalist 3. Hij groeit op met 3 broers en 7 zussen. Als zijn broer David sterft, gaat het gezin door een diep dal. Hoe probeert de zesjarige James zijn moeder te troosten? A: Hij kleedt zich in de kleren van overleden broer. B: Hij schrijft verhalen over zijn broer. C: Hij laat zich vanaf dan David noemen. Extra info: Hij brengt veel tijd door aan het ziekenbed van zijn moeder en luistert aandachtig naar haar verhalen.
4. Van kindsbeen in hij al actief als schrijver. Hij start zijn schrijfcarrière door A: deel te nemen aan de poëzie wedstrijd van het dorp en deze te winnen. B: artikels te schrijven voor de schoolkrant C: Het beste opstel van de klas te schrijven met als titel: ‘Later wil ik schrijver worden’. 5. Hij verzint ook stukken voor de toneelklas waarin hij zelf meespeelt. Met zijn jeugdvriendjes voert hij vaak zelfgeschreven toneelstukken op in: A: de kerk B: het tuinhuis C: in de wasserij tegenover het ouderlijke huis
6. James gaat aan de slag als schrijver bij verschillende kranten. Een Londense krant is geïnteresseerd in heel specifiek werk van James: A: zijn gedichten B: de brieven die hij schreef aan zijn overleden broer C: de jeugdverhalen van zijn moeder die hij omvormde tot kortverhalen. Extra info: De krant publiceert wekelijks een verhaal van James. 7. Hij maakt het ook als theatermaker. Zijn eerste succes is ‘Walker London’ een voorstelling die in 1892 497 keer opgevoerd wordt. James trouwt met Mary Ansell, een vrouw die meewerkte aan het stuk. Zij was: A: de hoofdrolspeelster B: de techniekster van het licht C: de naaister van de kostuums Extra info: Ze worden niet echt gelukkig samen. Uiteindelijk zullen ze hierdoor ook scheiden van elkaar.
Extra info: Deze hond zal een belangrijke rol gaan spelen in de latere fantasierijke verhalen die James schrijft. Denk aan Nana uit Peter Pan. 9. Het verhaal van Peter Pan is gebaseerd op: A: de vriendschap met een gezin met 5 jongens met wie James toneelstukjes bedenkt en speelt over verbannen kinderen. B: de dood van zijn broer David, de jongen die nooit ouder werd. C: de toneelstukken die hij schreef Extra info: zowel antwoord A als B zijn correct. A: Hij gaat een vriendschap aan met een gezin met 5 jongens. Ze ontmoeten elkaar in een park in London waar hij altijd zijn hond uitlaat. Daar spelen ze tofste verhalen over indianenkampen en bloeddorstige zeerovers.
B: In het boek Margret Ogilvy, dat hij schrijft over zijn moeder, beschrijft hij dat zijn moeder nog altijd met zijn broer probeerde te praten. Voor haar was David de jongen die nooit zou opgroeien om haar te verlaten. 10. De inkomsten van Peter Pan schonk James aan: A: een asielcentrum voor honden B: een opvanghuis voor zieke kinderen en weeskinderen C: het kinderkoor 11. Na zijn dood zijn heel wat van zijn werken in de vergetelheid geraakt. Tot: A: Walt Disney in 1953 een langspeelfim maakt van Peter Pan B: James 100 jaar dood is en dit gevierd wordt met een remake van het toneelstuk van Peter Pan C: bekend geraakt dat James de kleinzoon was van een heel beroemd schrijver. 12. James sterft om 19 juni 1937. Hoe oud was hij toen? Antwoord: 77 jaar
--------------------------------------
8. Op hun huwelijksreis in Zwitserland kopen ze samen: A: een wandtapijt B: een sint-bernardshond C: Een schilderij
De scores worden opgeteld. Welke ploeg wint? Stel als afsluiter de vraag: Welke ploeg is volgens jullie nu het dichtst bij Nimmerland, de ploeg met meeste punten? Of die met de minste punten?
Opdracht 2 (of 4 of 7)
Het Peter Pan
syndroom
Dit is een opdracht die je zowel als voorof naverwerking kan doen. Materiaal
- Tijdschriften en kranten - Scharen - Lijm - Grote vellen papier
--------------------------------UITLEG
Start een kringgesprek Vragen • Denk je dat je ouders zich nog jong voelen? • Vind je het belangrijk dat je je altijd jong voelt? • Heb je ooit een volwassenen als eens iets zien doen waarvan je dacht: “daar ben je toch te oud voor?” • Heb jezelf als eens iets moeten doen waar jij jezelf te oud voor vond? Overgang Onze samenleving zet ons op heel verschillende manieren aan tot ‘het zich eeuwig jong voelen’. Zo zijn er heel wat verjongingscrèmes of moet je je haar verven als je grijs wordt. Een grote stap verder zijn de plastische chirurgische ingrepen. In onze samenleving is de eeuwige jeugd bijna het schoonheidsideaal. Verdeel de klas in groepjes van ongeveer 3 kinderen. Elk groepje krijgt een stapel tijdschriften, een groot blad, scharen en lijm.
Leg kort uit aan de kinderen wat het Peter Pan syndroom is: Het Peter Pan-syndroom gaat over het feit dat volwassenen zich terug 16 en dus jong gaan voelen. Veel jonger dan hun eigenlijke leeftijd.
Opdracht Ga in de tijdschriften op zoek naar voorbeelden waarin dit schoonheidsideaal aan bod komt. Dan kan zowel in foto’s als in tekst. Maak met al je gevonden materiaal een collage.
De uitgebreide uitleg hierover vind je in bijlage. Naargelang de maturiteit van je kinderen kan je hier nog wat extra informatie uithalen om mee te geven.
Nabespreking De verschillende collages worden aan de groep getoond en samen besproken.
Opdracht 3 (of 2 of 4)
Papieren
figuren maken
De opdracht is vooral voorzien als naverwerking. Zo gaan ze dieper in op het poppenspel in de voorstelling. Als ze dit al gezien hebben kunnen ze zich beter in leven en kunnen ze vanuit nabootsing exploreren. Materiaal
-
Soepel maar stevig A4-papier Een schaar per kind Nietjesmachine Kleurpotloden Papieren strookjes van ongeveer 3cm breed en 7cm lang
Naar gelang de invulling van de opdracht nog extra nodig - grote flappen papier - knutselmateriaal zoals klei of wegwerpmaterialen als doosjes en flesjes - wasco’s
-------------------------------------UITLEG
Opstart van de opdracht, blik even terug op de voorstelling Vragen voor de kinderen • Sommige rollen in de voorstelling werden gespeeld door poppen. Weet je nog welke rollen? • Wat kan je nog vertellen over de poppen? Hoe zagen ze eruit? • Is er iemand van jullie die ook al een andere voorstelling heeft gezien met poppen? Is er een verschil? • De poppen zijn niet in 3D maar vlak. Kan je iets vertellen over hoe de spelers met poppen speelden? De leerlingen gaan zelf met een popje leren spelen. Ze maken een papieren figuur waarmee ze een reis maken naar Nimmerland.
Stap 1: Wie ben ik?
Stap 3: Hoe word je een goede poppenspeler?
(voor 10+ bij jongere leeftijd deze stap overslagen) Bij de poppen in het stuk is het karakter van de personages op te maken uit de gelaatstrekken en de vorm van de figuren. De kinderen gaan een popje van zichzelf maken. Laat ze kort even stilstaan bij hun eigen karaktertje voor ze aan de pop beginnen. Iedereen krijgt 5 minuten de tijd om na te denken over een zeer typische eigenschap van zichzelf. Je kan ervoor kiezen om iedereen zijn karaktereigenschap even klassikaal te laten benoemen of om dit net niet te doen.
Door gerichte opdrachten te geven kan je de leerlingen laten wennen aan hun figuur. Speel het spel mee door niet meer tegen de leerlingen te spreken maar tegen hun figuren. Start klein: laat ze een buiging maken, heel hard lachen, dansen, … Wijs de kinderen erop dat, net zoals in de voorstelling, ze met de ene hand het popje vasthouden en met de andere hand de armen en benen kunnen bewegen.
Stap 2: Hoe maak ik mezelf? Op een soepel maar stevig A4-papier tekenen ze zichzelf. Als je stap 1 gedaan hebt, geef je hen de opdracht om, net zoals bij de poppen in de voorstelling, deze eigenschap te verwerken in hun zelfportret. Geef de leerlingen op voorhand mee dat ze het figuurtje achteraf moeten uitknippen. Dus eenvoudige lijnen zijn noodzakelijk. Tip: geef de kinderen eerst een kladblad en de tijd om even te experimenteren. Een eenvoudig zelfportret tekenen met daarin een eigenschap verwerkt lukt niet van de eerste keer. Ondersteun de kinderen hier ook echt in door ze goed te laten zoeken hoe ze die eigenschap nu zichtbaar kunnen maken. Tekening klaar? Laat de kinderen hun figuurtje uitknippen. Om de figuren handig te kunnen gebruiken, maak je met de papieren stroken een lus die je op de achterkant bevestigt. Deze lus moet rond de wijsvinger van de leerling passen. Gebruik hiervoor het nietjesmachine.
Laat de kinderen ook kijken naar elkaar. Laat af en toe een kind iets voordoen als je een heel fijne beweging ziet of een spitsvondig idee. Laat ze elkaar inspireren. Al wat gewend? Laat de leerlingen vertrekken naar Nimmerland. Besteed hierbij voldoende aandacht aan het opstijgen, het wennen aan het vliegen (dat lukt immers niet op één-twee-drie), … Misschien kan je hen tijdens het vliegen in een storm of een wervelwind laten terechtkomen, zigzaggend tussen bliksem en regen. Stap 4: Ik stel je mezelf voor. Laat elk kind zichzelf kort even voorstellen aan de hand van zijn of haar poppetje. Bedenk samen met de kinderen wat dit juist betekent, jezelf voorstellen. Is dit alleen je naam zeggen? Of vertel je ook waar je woont en wat je hobby’s zijn? Spoor de kinderen aan om hun popje echt te laten beweging bij hun voorstelling, ondersteunend aan wat gezegd worden. Als tussenstap kan je ze eerst even per twee laten zitten en hun voorstelling voor elkaar laten doen zodat ze elkaar kunnen helpen.
Opdracht 4 (of 1 of 3)
Doen
alsof.
Naar gelang de invulling van de opdracht nog extra nodig
“Wendy zorgt voor de Verloren Jongens in hun ondergrondse huisje… Wendy vond het allemaal wel leuk. Ze zorgde voor haar kinderen, kookte hun eten en maakte hun kleren. Niemand wist precies of er echt eten op tafel stond of dat ze deden alsof. Dat kwam door Peter. Doen-alsof-eten was voor hem zo echt, dat hij er tijdens de maaltijd echt dikker van werd.”
- een pot met werkwoorden
Uit J.M. Barrie’s Peter Pan en Wendy, Rosey Impey, p. 51, Bakermat,
- 20 ‘play-knoppen’
(dit kunnen gewoon kleine kaartjes zijn waarop het ‘play’-teken afgebeeld is)
Mechelen, 1999
---------------------------------
Laat de kinderen volledig opgaan in de spelvorm. Via gerichte vragen en overtuigend acteerwerk van jou kan er een fijn interactie ontstaan tussen jou en de leerlingen.
Dit is een opdracht die je zowel als voorof naverwerking kan doen. Materiaal - een pot met woorden van voorwerpen
INLEIDING Vragen voor de kinderen als inleiding van de opdracht • Doen alsof, wat is dat eigenlijk? • Heb je al eens gedaan alsof? Wat deed je toen? • Is doen alsof eigenlijk hetzelfde als liegen? (vraag voor de hoogste graad) • Is dat leuk doen alsof? • Herinner de kinderen ook aan hun peuter- en kleutertijd waarin ze heel veel alsof spelletjes spelen, zoals schooltje of koken. Misschien is er wel een leerling met een kleutertje als jongere zus of broer en kan hij/zij daarover iets vertellen. Lees het volgende tekstfragment voor en laat de kinderen kennismaken met het doen-alsof-eten.
Bijvoorbeeld Sluit allemaal even jullie ogen. Je wandelt rustig door de klas. Je gaat terug vooraan staan. Open jullie ogen. Terwijl jullie ogen toe waren heb ik een appel op jullie bank gezet. Zie je hem staan. Neem hem maar eens vast. Ik heb sommigen een groene appel gegeven en andere een rode. Wie van jullie heeft een groene appel? Wie een rode? Draai hem maar eens rond. Heeft er iemand een rot plekje op zijn appel? Vergelijk je appel maar eens met je buur. Welke appel ziet het lekkerste uit? Laten we een proeven van onze appel. Pas op, het sap loopt over je kin. Veeg het snel af.
OPDRACHT Verdeel de klas in groepjes van ongeveer 4 kinderen. Voorzie een pot met woorden van alledaagse voorwerpen. Elke groep trekt 1 woord. De kinderen bedenken een kort verhaaltje rond dit voorwerp. Belangrijk is dat alle kinderen van het groepje meespelen in het spel. Ze beelden het verhaaltje uit, zonder het voorwerp te gebruiken. Ze doen dus alsof. Als alle groepen klaar zijn beelden ze hun verhaaltje klassikaal uit. De andere proberen zo exact mogelijk te raden wat er gebeurt in het verhaal. Begeleid dit goed. Start met een algemeen beeld, wat denken jullie dat er gebeurd is? En ga dan de verschillende leerlingen af. Wat deed zij bij de start? Wat deed hij ondertussen? … Laat de openheid voor verschillende invullingen van verschillende kinderen. Pols pas op het einde bij de groep die speelde wat klopte en wat niet.
Je doet de handeling en op een gegeven moment druk je op pauze. Belangrijk is ook dat ze nadenken over de daaropvolgende bewegingen. Wat gebeurt er als je terug op ‘play’ drukt. Daarnaast bedenken ze een zin die bij dat werkwoord hoort. Bv: ik doe het elke ochtend, ik doe het nooit alleen, ik zie mijn papa het vaak doen, … Na de voorbereidingstijd komen de groepen terug samen.
Mogelijke varianten 1. In het 5de en het 6de leerjaar kan je ervoor kiezen om ze twee voorwerpen te laten trekken of om twee potten te voorzien, eentje met voorwerpen en eentje met werkwoorden. De combinatie van de twee woorden moeten ze zo duidelijk mogelijk in hun verhaal krijgen.
Zet de klasopstelling zodanig dat de 4 groepen in groep kunnen zitten en de speler vooraan goed kunnen zien. Elke groep krijgt 3 ‘play-knoppen’. Per ronde komt er 1 leerling naar voor. Als vanzelfsprekend mag de groep van deze leerling niet mee raden. De leerling zegt de zin en gaat in positie staan. De groepen proberen te raden. Elke groep kan een ‘play-knop’ inzetten. Hierdoor moet de speler vooraan de daaropvolgende beweging maken. De groep die de play-knop heeft ingezet mag als eerste raden. Wordt het woord zonder ‘play-knop’ geraden dan krijgt de groep 2 punten. Met een ‘play-knop’, 1 punt.
2. Freeze. Verdeel de groep in 4 groepen. Elke groep krijgt 3 werkwoorden en 10 minuten om te overleggen. Hoe beelden ze die woorden uit? Belangrijk is dat ze er een ‘freeze’ uithalen.
Belangrijk om op voorhand mee te geven: maak het je medeleerlingen niet te moeilijk want met elk woord dat van jullie groep geraden wordt, krijgen jullie een extra ‘play-knop’.
Opdracht 5 (of 2 of 1)
Een
brief aan mijn latere ik Deze opdracht kan je zowel als voor- als naverwerking doen. Materiaal - tekenpapier - potloden - briefpapier - schrijfgerei - briefomslagen
-------------------------------------Fragment uit de theatertekst van Peter Pan: Ik liep weg op de dag dat ik geboren werd ik heb papa en mama horen praten over wat ik moest worden als ik ouder werd wanneer ik man zou zijn ik wil nooit een man worden ik wil voor altijd klein zijn en avonturen beleven ik ben naar het park weggelopen en ben bij de elfjes gaan wonen moeders missen doe ik niet.
OPDRACHT Lees het tekstfragment voor. Start een gesprek aan de hand van een aantal vragen. Doel van het gesprek: de kinderen staan stil bij het heden en de toekomst. Mogelijke vragen: Thema: de eeuwige jeugd van Peter Pan. • Hoe beleven de kinderen de eeuwige jeugd van Peter? • Zouden ze het fijn vinden om altijd jong te blijven in een land vol avonturen? • Zouden de kinderen hun ouders missen? • Is het mogelijk om eeuwig jong te blijven? Thema: Het eigen groeiproces • Zijn de leerlingen altijd al zo oud geweest als nu? • Weten ze nog veel van vroeger, echt vroeger? • Wat is er anders tussen vroeger en nu? • Is het fijn om groter te worden? • Mag je meer van je ouders nu je groter bent? • Of zou je liever klein blijven? • Wat is oud? Wie is er voor jou oud en hoe oud is die dan juist? Thema: De eigen toekomst • Hoe zie je je eigen toekomst? • Is er iemand op wie je wil lijken later? • Welk beroep wil je uitoefenen? • Waar wil je wonen? • Ga je trouwen? • Hoeveel kinderen wil je? Of liever geen? • Zijn er hobby’s die je nu doet die je later nog altijd wil doen? Het is niet belangrijk dat bij elke vraag elke kind luidop een antwoord kan formuleren. Zorg wel dat je genoeg tijd neemt voor het gesprek zodat iedereen tijd heeft om na te denken over de thema’s, al dan niet luidop.
Vervolgens stellen de leerlingen een document op voor de toekomst. Het is de bedoeling dat de kinderen in het document een beeld schetsen van zichzelf nu en een beeld van hoe ze zichzelf zien in de toekomst. 2 varianten: De tekening De kinderen plooien hun tekenblad in twee. Aan de linkerzijde tekenen zichzelf nu. Ook de ouders, huisdieren, vriendjes, hobby’s … mogen afgebeeld worden. Op de rechterkant van het blad tekenen ze zichzelf in de toekomst. Het toekomstig huis, de partner, mogelijke job, hobby’s vrienden, … De brief De kinderen schrijven een brief naar hun toekomstige ik. Ze houden hierbij rekening met de regels die verbonden zijn aan het schrijven van een brief (datum, begroeting, …) In het eerste deel van de brief vertellen ze over hun huidige zelf. Ze
schrijven over hun lievelingsactiviteiten, gevoelens, school, vriendjes, thuissituatie, … In het tweede deel van de brief vertellen ze over hun toekomstbeeld. Ze noteren wie ze graag zouden zijn, wat ze willen betekenen in de toekomst, hoe hun leven verloopt. Een combinatie van beiden is natuurlijk ook mogelijk. Dit document wordt in een briefomslag bewaard. Op de briefomslag noteren de kinderen de datum in de toekomst (over 20, 30 jaar?) waarop ze dit bewuste document opnieuw mogen bekijken. Leuk kort nagesprek kan gaan over de vraag: Waar bewaar je nu een document dat je pas om 20 jaar terug mag opendoen?
Opdracht 6 (of 4 of 7)
Wie ben ik? Test je Peter Pan-gehalte Dit is een opdracht die je zowel als voorof naverwerking kan doen. Materiaal
- De test die je in bijlage vindt.
--------------------------------UITLEG Deze opdracht is voornamelijk inzichtbevorderend. De kinderen krijgen een dieper inzicht in de karakters van de hoofdpersonages die meespelen in Peter Pan. Via een test komen ze te weten welk personage hun eigen persoonlijkheid het meest benadert. Wanneer de test is ingevuld moeten de leerlingen de symbolen optellen. Het symbool dat ze het meest hebben aangeduid verwijst naar hun Peter Pan-karakter. Bij het voorlezen van deze karakterbeschrijvingen, kan heel wat commotie ontstaan. Een leerling is misschien niet zo graag Haak en een jongen uit de klas is al helemaal niet opgezet dat hij een Wendy is. In een klasgesprek kan dit besproken worden. Dit gesprek is vooral noodzakelijk om tot de conclusie te komen dat elk karakter goed of slecht ingevuld kan worden. Haak is niet noodzakelijk slecht en Peter Pan niet noodzakelijk goed. Een Haak kan ook een goede leerling zijn die mooie taken inlevert. Peter
Pan is niet noodzakelijk goed. Een Peter Pan kan ook een leerling zijn die de hele les op de bank ligt te slapen. Na de test en het nagesprek. Zet dezelfde karakters bij elkaar in groepjes van ongeveer 3 à 4 man. Laat de Peters Pan, de Wendy’s en de Kapiteinen Haak met elkaar in gesprek gaan. Geef elke groep een groot blad mee en wat stiften. In het midden laat je een lijn trekken. Op de rechterzijde komen de mogelijke gelijkenissen. Op de linker zijde, de mogelijke verschillen. Hebben de kinderen die in het groepje samen zitten inderdaad gelijkenissen? Klopt het figuur vanuit het verhaal bij ieder van hun? Of zijn er ook onderlinge verschillen? Laat ze dit noteren. Laat na een 7 tal minuten elk groepje even klassikaal benoemen wat ze besproken hebben. Wat waren de gelijkenissen? Wat waren de verschillen. Op deze manier kunnen de kinderen een kritische houding ontwikkelen tegenover vooroordelen en de relativiteit van een persoonlijkheidstest. Benoem dit ook zeker als afsluiter.
Karakteromschrijvingen Heb je vooral Je bent een echte Peter Pan. Je bent niet vies van kattenkwaad en waar avontuur te vinden is, zal jij ook zijn. Je probeert zoveel mogelijk van het leven te genieten. Huiswerk is niet echt jouw ding. Stiekem hoop je dat voor jou de tijd stil blijft staan en dat je nooit oud wordt. Heb je vooral Je bent een echte Wendy. Je bent enorm lief en probeert voor iedereen het beste te doen. Als je aan een taak begint, zal je altijd je best doen. Ook al doe je dit taak niet graag. Je houdt van een nette, opgeruimde kamer. Je verzorgt jezelf heel goed en het een panische angst voor knopen in je haar. Heb je vooral Je bent een echte kapitein Haak. Je wilt altijd hoger, verder, beter. Het verleden bestaat voor jou niet. Omdat je zoveel nadenkt over je plannen en je toekomst, ben je heel slim. Je houdt van spanning en stoere verhalen. Krokodillen vind je maar vieze beesten.
Opdracht 7 (of 3 of 5)
Peter Pan
als begeleider van de dood Dit is een opdracht die je zowel als voorof naverwerking kan doen.
--------------------------------UITLEG In een interview met Stefan Lernous, de maker van dit stuk zegt hij het volgende: Het Peter Pan-verhaal zit vol mooie beelden en thematiek. De dood bijvoorbeeld. Peter Pan is niet bang voor de dood. Hij kijkt zelfs uit naar de dood. Doodgaan is voor hem een fantastisch avontuur. Peter Pan kan beschouwd worden als een kind dat andere kinderen begeleidt als ze dood gaan. Naar Nimmerland, wat een soort van hiernamaals is, waar het ook echt fijn is.
Start een filosofisch gesprek met de kinderen • Wat is doodgaan? • Wat zou er gebeuren als je dood bent? • Heb je schrik van de dood? • Waarom moeten mensen wenen als er iemand dood is? • Is er leven na de dood? • Denkt iedereen hetzelfde over de dood? Hoe zou dat komen? • Zou je graag willen weten wanneer en hoe je sterft? • Wat vind jij van het idee dat Peter Pan die kinderen begeleidt als ze dood gaan? Laat ze na dit gesprek een tekening maken.