Staatshervorming Wat betekent de 6de staatshervorming voor de gezondheidszorgsector? Peter Hannes, departement R&D Met dank aan: Naïma Regueras (departement R&D) en Jonathan Bouvy (CM Verviers-Eupen)
1. Inleiding Na 540 dagen onderhandelen kwam men in het najaar van 2011 tot het zogenaamde Vlinderakkoord.1 Het Vlinderakkoord was een politiek compromis tussen de acht federale partijen die de staatshervorming hebben onderhandeld. De precieze draagwijdte van alle afspraken uit dit akkoord werd pas volledig duidelijk op het ogenblik dat de bijzondere wet tot hervorming der instellingen (BWHI) en de bijzondere financieringswet (BFW) herschreven werden en de politieke begrippen en stellingen uit het Vlinderakkoord vertaald werden naar juridisch consistente begrippen. De 6de staatshervorming bouwt – voor wat betreft gezondheidszorg – verder op de 2de staatshervorming van 1980. In 1980 werden immers Gemeenschappen opgericht die bevoegdheden kregen voor zgn ‘persoonsgebonden aangelegenheden’. Die persoonsgebonden aangelegenheden worden nu verder ingevuld in de BWHI door de bijzondere wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming. 2 & 3 De BFW werd aangepast door de Bijzondere wet van 6 januari 2014 tot hervorming van de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten en tot financiering van de nieuwe bevoegdheden.4 De totale overdracht van bevoegdheden (arbeidsmarktbeleid, kinderbijslag, gezondheidszorg, …) is goed voor in totaal 20 miljard euro, waarvan meer dan 5 miljard euro ihk van gezondheidszorg en hulp aan personen. Het grootste deel van dat bedrag (m.n. 2,9 miljard euro) heeft betrekking op de overdracht van de oudereninstellingen.
Bedoeling van deze uiteenzetting is om een beeld te geven van de verschillende overgehevelde materies inzake gezondheidszorg en de financiering ervan. Daarbij zullen een aantal aandachtspunten en verduidelijkingen aan bod komen. Hoe de nieuw overgedragen bevoegdheden uiteindelijk zullen worden uitgeoefend door de deelstaten is nog niet vastgelegd. Wel nam de Vlaamse Regering al het initiatief om een groenboek op te stellen met een aantal mogelijke scenario’s voor de integratie van de nieuwe bevoegdheden.5 In september 2013 stelden de vier Franstalige partijen (PS, CDH, Ecolo en MR) een gemeenschappelijk model voor het toekomstige beheer van de overgehevelde bevoegdheden in Wallonië en Brussel voor. Hierbij werd gesteld dat de principes van globaal paritair beheer van de nieuwe bevoegdheden moesten gevrijwaard blijven en dat tegelijkertijd een sterke coördinatie van Wallonië en Brussel moest worden gewaarborgd. In de Duitstalige Gemeenschap nam de Regering het initiatief voor de oprichting van een werkgroep "kinderbijslag". Deze bracht vertegenwoordigers van alle partijen in het Parlement, de administratie, de Regering en de sociale gesprekspartners rond de tafel en deze legde haar rapport neer op 16 januari 2014. Voor de bevoegdheidsoverdracht op het vlak van gezondheid is geen werkgroep opgericht maar een aantal aanbevelingen van de werkgroep "kinderbijslag" omtrent de principes voor de organisatie en het beheer, zullen waarschijnlijk ook op gezondheid kunnen worden toegepast.
1 http://www.lachambre.be/kvvcr/pdf_sections/home/NLdirupo.pdf 2
Bijzondere wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming, BS 31 januari 2014, 8.641. Hierna genoemd: BW 6de SHV.
3
Merk op dat in de Duitstalige Gemeenschap eveneens de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap die deze Gemeenschap opricht en meer bepaald de financiering ervan regelt, zal worden aangepast.
4
Bijzondere wet van 6 januari 2014 tot hervorming van de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten en tot financiering van de nieuwe bevoegdheden, BS 31 januari 2014, 8.594. Hierna genoemd: BW hervorming BFW.
5
Zie p. 135 ev van http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties/detail/groenboek-zesde-staatshervorming
CM-Informatie 255 • maart 2014
27
2. Overzicht overgehevelde materies in het kader van gezondheidszorg6 De volgende ‘homogene’ bevoegdheidspakketten worden overgedragen: 1) Gehandicaptenzorg: 661,7 miljoen euro (Art. 8 BW 6de SVH) ✔ Tegemoetkoming Hulp aan Bejaarden (THAB): 581 miljoen euro ✔ Mobiliteitshulpmiddelen: 80,7 miljoen euro De deelstaten worden bevoegd voor de toekenning van de THAB aan personen waarvan de handicap erkend wordt na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar. Op te merken valt dat de integratietegemoetkoming (IT) en de inkomensvervangende tegemoetkoming (IVT) niet worden overgedragen. De federale overheid blijft dus bevoegd om de voortgang van de betaling van de IVT of de IT te verzekeren, na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar, van de personen met een handicap die reeds een tegemoetkoming ontvingen voor hun 65ste verjaardag (de deelstaten kunnen wel een toeslag geven ihk van de THAB).7 Dit doet echter geen afbreuk aan de beleidsvrijheid van de gemeenschappen om de THAB desgewenst stop te zetten en/of te integreren in andere beleidsinstrumenten waarvoor zij bevoegd zijn.8 In Vlaanderen komen de zwaar zorgbehoevenden die in de thuissituatie verzorgd worden en bewoners van een RVT of PVT vandaag de dag in aanmerking voor een tegemoetkoming ihk van de Vlaamse zorgverzekering (130 euro/maand). De THAB zou mogelijks kunnen worden geïntegreerd in de Vlaamse Zorgverzekering aangezien ze hetzelfde doel nastreven, m.n. een tegemoetkoming omwille van gebrek aan zelfredzaamheid. Men dient er wel rekening mee te houden dat de THAB inkomensgerelateerd is itt de zorgverzekering. Bovendien is de THAB enkel voor +65jarigen, terwijl 26% van de rechthebbenden op de zorgverzekering vandaag de dag jonger zijn dan 65 jaar. Een dergelijke zorgverzekering bestaat niet langs Frans- en Duitstalige kant. De overdracht van de Bejaardenhulp naar de gemeenschappen zou echter de kans bieden om het debat hierover te hervatten. Wat mobiliteitshulpmiddelen betreft wordt dit vandaag al gedeeltelijk uitgevoerd door regionale fondsen. In
28
Vlaanderen (en voor de Nederlandstalige Brusselaar) is dit het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH). In Wallonië is dat het Agence Wallone pour l’Intégration des Personnes Handicapées (AWIPH). Voor de Duitstaligen is dat de Dienststelle für Personen mit Behinderung (DPB). En tot slot voor de Franstalige Brusselaars: het Phare (Personne Handicapée Autonomie Recherchée). Deze overdracht van bevoegdheden zorgt voor een verregaande homogenisering. Het is bv zo dat men voor een rolstoel terecht moet bij het RIZIV, maar indien er aanpassingen moeten gebeuren aan die rolstoel dit een bevoegdheid is van het regionaal fonds (althans voor dossiers met erkenning vóór men de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt). Naar de toekomst toe kan dit alles worden samengebracht bij één instantie, wat de persoon met een beperking ten goede zal komen.9 2) Ziekenhuizen (Art. 6 BW 6de SHV) ✔ Erkenningsnormen ✔ Ziekenhuisinfrastructuur: budget voor bouw/renovatie (BFM A1) en investeringskosten NMR, Pet, Radiotherapie (BFM A3): 630,2 miljoen euro De erkenningsnormen van ziekenhuizen worden overgedragen maar dit mag geen negatieve impact hebben op het federale budget. Dienaangaande wordt een procedure uitgewerkt in art. 5, I, in fine BWHI met een belangrijke rol voor het Rekenhof; zie kader.
Elk voorontwerp of voorstel van decreet, elk amendement op een ontwerp of voorstel van decreet, evenals ieder ontwerp van besluit van een gemeenschap met als doel om de erkenningsnormen van ziekenhuizen, ziekenhuisdiensten, zorgprogramma’s en ziekenhuisfuncties vast te leggen, dient voor verslag te worden voorgelegd aan de algemene vergadering van het Rekenhof zodat het de gevolgen kan evalueren op korte en lange termijn op de begroting van de federale overheid en van de sociale zekerheid. Dit (voor)ontwerp, voorstel of amendement wordt ook overgemaakt aan de federale regering evenals aan alle gemeenschapsregeringen. >>
6
De bedragen die per sector vermeld worden zijn louter indicatief en zijn de bedragen zoals ze bij de inwerkingtreding – op 1 januari 2015 – zullen overgedragen worden. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het uiteindelijk om globale dotaties gaat en geen enveloppes per sector.
7
Doc Senaat, 52-2232/1, p. 52.
8
Doc Senaat, 52-2232/5, p. 251.
9
Doc Senaat, 52-2232/1, p. 50-52
CM-Informatie 255 • maart 2014
>> Na verplicht advies te hebben ingewonnen van het Rijksinstituut voor Ziekte en Invaliditeitsverzekering en de bevoegde administratie van de betrokken gemeenschap en na, in voorkomend geval, het facultatief advies te hebben ingewonnen van het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg, brengt de algemene vergadering van het Rekenhof binnen de twee maanden na de ontvangst van het voorontwerp, het voorstel, het amendement of het ontwerp een omstandig verslag uit met betrekking tot de gevolgen van deze normen, op korte en lange termijn, op de begroting van de federale overheid en van de sociale zekerheid. Deze termijn kan met één maand worden verlengd. Dit verslag wordt meegedeeld door het Rekenhof aan de aanvrager van het verslag, aan de federale regering en aan alle gemeenschapsregeringen. Indien het verslag stelt dat de aanpassing van deze normen, op korte of lange termijn, een negatieve impact heeft voor de begroting van de federale overheid en van de sociale zekerheid, zal een overleg plaatsvinden tussen de federale regering en de gemeenschapsregeringen op vraag van de federale regering of de betrokken gemeenschapsregering. Indien dit overleg niet tot een akkoord leidt, zullen de normen onderworpen worden aan het akkoord van de federaal bevoegde ministers of aan het akkoord van de Ministerraad indien één van zijn leden de evocatie van het dossier vraagt. Indien het verslag niet wordt gegeven binnen de termijn van twee maanden, verlengd met één maand, kan het overleg zoals bepaald in het vorige lid plaatsvinden op initiatief van de betrokken gemeenschapsregering of de federale regering. Het Rekenhof stelt elk jaar een omstandig verslag op dat betrekking heeft op de weerslag, tijdens het vorige begrotingsjaar, van de van kracht zijnde erkenningsnormen van de gemeenschap op de begroting van de federale overheid en van de sociale zekerheid. Dit verslag wordt meegedeeld aan de federale regering en aan de gemeenschapsregeringen.
De bevoegdheid inzake financiering10 en programmatie van ziekenhuizen blijft federaal. In de memorie van toelichting aangaande artikel 6 van de BW 6de SHV11 wordt een definitie gegeven van wat wordt verstaan onder “organieke regelgeving” en “basisregelen inzake programmatie”, vermits beiden een federale bevoegdheid blijven; zie kader.
1. Organiek zijn: a) de basiskenmerken van de: i) ziekenhuizen (onder meer wat betreft de ziekenhuisgebonden prestaties, uitsplitsing over verschillende vestigingsplaatsen, minimaal activiteitsniveau), psychiatrische ziekenhuizen, universitaire ziekenhuizen; ii) ziekenhuisdiensten, afdelingen, ziekenhuisfuncties, medische en medisch-technische diensten, zorgprogramma’s, zware apparaten, netwerken en zorgcircuits. Zo kunnen basiskenmerken vernoemd worden die een direct verband vertonen met de programmatie en/of financiering alsook een structureel karakter vertonen (bijvoorbeeld noodzakelijke apparatuur, de aard van de verleende zorg binnen een ziekenhuis of ziekenhuisdienst of de doelgroep, het minimale personeelskader); iii) samenwerkingsverbanden tussen ziekenhuizen. b) de regelen met betrekking tot het beheer en de besluitvorming in de ziekenhuizen, met inbegrip van de interne adviesorganen; c) het statuut van de ziekenhuisarts en de betrokkenheid bij de besluitvorming van ziekenhuisartsen en andere gezondheidszorgberoepen; d) de algemene regelen met betrekking tot de structurering van de verpleegkundige en medische activiteiten; e) de regelen inzake de boekhouding, de financiële controle en de mededeling van gegevens; f) de implicaties van het al dan niet voldoen aan de basisregelen inzake programmatie of maximum aantal diensten, functies, enz., of aan de bepalingen van de organieke wetgeving; >>
10 Behoudens BFM A1 en A3 (zie verder). 11 Doc Senaat, 5-2232/1, p. 35-37. Zie ook: Doc Senaat, 5-2232/5, p. 239-241.
CM-Informatie 255 • maart 2014
29
>>
Er wordt een jaarlijkse dotatie ingeschreven in de financieringswet (zie ook punt 5.3)) voor de overdracht van het BFM A1 en A3 die rekening houdt met:
g) de algemene regelen inzake de gevolgen van het al dan niet voldoen aan de erkenningsnormen van de diensten, functies,..., of de toelatingen tot het opstellen van zware apparaten, (dit betreft bijvoorbeeld de regel "intrekking erkenning = geen financiering").
• een uitdovend deel (gedurende max. 33 jaar; zijnde de afschrijvingen) voor de reeds aangegane engagementen • een bedrag voor nieuwe toekomstige en toegestane investeringen.
2. Niet organiek zijn en behoren dus tot de bevoegdheden van de gemeenschappen: a) het vaststellen van voorwaarden waaraan moet worden voldaan of het bepalen van aangelegenheden waarop de normen minimaal betrekking moeten hebben (dit valt onder de erkenningsnormen), met inbegrip van de regels met betrekking tot de kwaliteit van de ziekenhuisdienst, -instelling of -organisatie; b) de procedures en uitvoeringsbesluiten met betrekking tot de bevoegdheden die niet tot de federale overheid zullen behoren (bijvoorbeeld de erkenningsprocedures (voorlopige erkenning, opschortend beroep...)); c) in het kader van de overgedragen bevoegdheden, de regelgeving met betrekking tot de kwaliteitstoetsing en het uitwerken van de kwaliteitsevaluatie (dit interfereert sterk met de erkenningsnormen). De kenmerken van de zorg die te maken hebben met het proces en het resultaat (outcome) moeten – zo nodig – ingebed kunnen worden in de erkenningsnormen); d) de bepaling van de medisch-sociale inrichtingen, de plaatsen beschut wonen, en doorgangstehuizen en de categorale (Sp en G) ziekenhuizen.
De basisregelen inzake de programmatie blijven een federale bevoegdheid. Onder "basisregelen inzake programmatie" wordt verstaan de vaststelling van de maximale aantallen ziekenhuisdiensten, afdelingen, ziekenhuisfuncties, medische en medisch-technische diensten, zorgprogramma’s, zware apparaten, enz, rekening houdende met onder meer de bevolkingscijfers, de leeftijdsstructuur, de morbiditeit en de verdeling tussen de deelstaten, en mits een mogelijke bijzondere regeling voor de universitaire ziekenhuizen. De criteria inzake geografische spreiding binnen een deelstaat en toewijzing worden daarentegen vastgesteld door deelstaten.
In Vlaanderen is er voor wat betreft de bouw/renovatie van ziekenhuizen vandaag al een subsidiëring voor 60% en dit op basis van een bouwkalender. Dit alles wordt gecoördineerd door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA). Het zou dan ook voor de hand liggen dat deze instantie na de overheveling verder blijft instaan voor de (volledige) subsidiëring. Het Waalse Gewest subsidieert eveneens 60% van de ziekenhuisinvesteringen. Administratief is het Directoraat-generaal DGO5 van de Waalse Overheidsdienst voor de uitvoering van dit beleid in Wallonië verantwoordelijk terwijl de subsidies door het Centre Régional d’aide aux Communes (CRAC - Gewestelijk Hulpcentrum voor Gemeenten) worden beheerd. Dit geldt ook voor de Duitstalige Gemeenschap maar de Administratie beheert er de subsidies rechtstreeks. Opmerking: Elke gemeenschap of de GGC kan met de federale Staat een samenwerkingsakkoord afsluiten dat de omzetting van ziekenhuisbedden tot voorwerp heeft mho op de tenlasteneming van patiënten buiten het ziekenhuis door een dienst die tot de bevoegdheid van de gemeenschap, de gemeenschappen of de GGC behoort. Desgevallend wordt in dat samenwerkingsakkoord voorzien dat bijkomende middelen worden toegekend aan de gemeenschap, de gemeenschappen of de GGC die in dat akkoord betrokken partij zijn. De middelen kunnen de kostprijs van de omgezette ziekenhuisbedden niet overschrijden.12
3) Oudereninstellingen (art. 6 BW 6de SHV) ✔ Rust- en VerzorgingsTehuizen (RVT), RustOorden voor Bejaarden (ROB), Centra voor DagVerzorging (CDV) en Centra voor KortVerblijf (CKV): 2,9 miljard euro Vandaag de dag is er sprake van een gedeelde bevoegdheid inzake RVT’s en ROB’s. Elke overheid heeft specifieke bevoegdheden maar er zijn overlappingen, bv: • De gemeenschappen zijn bevoegd voor de normering van de ROB’s en de federale overheid voor de normering van de RVT’s; • Gewoonlijk zijn de rusthuizen gemengde structuren met ROB- en RVT-bedden, die wel in hun geheel gecontroleerd worden door de inspectie van de Gemeenschappen; • Het RIZIV staat in voor een belangrijk deel van de kostenfinanciering van RVT’s en ROB’s;
12 Doc Kamer 53, 2974/001, p. 242-243. 30
CM-Informatie 255 • maart 2014
5
• Planning, toezicht en erkenning zijn bevoegdheden van de Gemeenschappen; • De prijsregulering is dan weer een bevoegdheid van de FOD economie. Ook op het niveau van de dagverzorgingscentra is er sprake van een gedeelde bevoegdheid. Momenteel zijn er verschillende soorten dagverzorgingscentra met elk hun eigen planning-, vergunnings-, erkennings- en financieringssysteem: • Federale erkenning als ‘Centra voor dagverzorging’ (CDV); • Vlaamse dagverzorgingscentra (DVC); • De Vlaamse Collectieve Autonome Dagopvang (CADO), thans volledig losgekoppeld van RIZIV-financiering en van een woonzorgcentrum, en georganiseerd door diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg, waarbij de Vlaamse overheid zelf de programmatie, erkenning en financiering bepaalt; • De dagcentra voor palliatieve verzorging met bovendien ook een specifieke bijzondere federale erkenning en financiering; • Waalse centra voor dagopvang ; • Duitstalige dagverzorgingscentra Naar de toekomst toe zal de ganse bevoegdheid mbt RVT’s, ROB’s, CDV’s en CKV’s overgaan naar Vlaanderen, inclusief de RIZIV-financiering en het prijsbeleid. Hierdoor wordt een einde gesteld aan de versnippering die bestond voor de zesde staatshervorming.13 Momenteel wordt er enerzijds gewerkt met RIZIVdagforfaits - afhankelijk van de zorgzwaarte van de resident - die aan de rusthuizen worden betaald via de ziekenfondsen. Aan deze RIZIV-financiering hangt van overheidswege de verplichting vast om te voldoen aan een aantal personeelsnormen. Anderzijds worden rusthuizen gefinancierd door een bijdrage van de resident (de zgn ‘dagprijs’).
opteren voor het systeem dat nu al wordt gehanteerd in de gehandicaptenzorg: een persoonsgebonden assistentiebudget. Ook de Katz-schaal die vandaag de dag wordt gehanteerd om de zorgafhankelijkheid (en de daarbij horende financiering) vast te stellen is geen certitude; elke deelstaat kan zijn eigen accenten en schalen vastleggen. Eigen keuzes zullen kunnen worden gemaakt waarbij men meer kan investeren in die zaken die voor elke deelstaat van belang zijn.
Het Fonds Sociale Maribel zal niet worden overgeheveld. De middelen daarvan worden niet getransfereerd vermits het hier gaat om structurele RSZ-kortingen die federaal blijven. Enkel de specifieke doelgroepkortingen worden overgedragen.14 Wat het budget van de zorgvernieuwingsprojecten aangaat, worden enkel de categorieën 1 en 4 overgedragen omdat er een link is met de RVT’s.15 Tot slot werd er wel rekening gehouden met de impact van het sociaal akkoord 2013 op de bepaling van het over te dragen budget.16
✔ Geïsoleerde Geriatrische ziekenhuizen (G-diensten) + Geïsoleerde Gespecialiseerde ziekenhuizen (Sp-diensten): 214,4 miljoen euro Ook de geïsoleerde geriatrische- en gespecialiseerde ziekenhuizen (ook wel ‘categorale ziekenhuizen’ genoemd) worden overgedragen naar de deelstaten.17 Zij vallen nu onder de Ziekenhuiswet. De grote vraag is dan ook of zij dit ‘statuut’ zullen behouden.
Hoe dit alles in de toekomst zal worden georganiseerd dienen de deelstaten nog te beslissen. Zij kunnen dit laten uitvoeren door hun eigen administratie of gebruik maken van de spelers die vandaag de dag instaan voor de uitvoering (m.n. de ziekenfondsen) of andere instanties. Ook voor wat betreft de financiering van de rusthuizen liggen alle pistes nog open: instellingenfinanciering, persoonsgebonden financiering (rechtstreeks aan de bewoner of via een verzekeringssysteem), …. Vlaanderen zou dus kunnen
13 Doc Senaat, 5-2232/5, p. 234-235. 14 Doc Senaat, 5-2232/5, p. 236. 15 Doc Senaat, 5-2232/5, p. 243. 16 Doc Senaat 5-2232/5, p. 243-244 en Doc Kamer 53-2974/005, p. 20. 17 Voor een oplijsting van de overgedragen categorale ziekenhuizen; zie doc Senaat, 5-2232/5, p.432. De Duitstalige Gemeenschap heeft geen enkel G- of SPziekenhuis. Deze telt slechts twee algemene ziekenhuizen.
CM-Informatie 255 • maart 2014
31
4) Long term care revalidatie (art. 6 BW 6de SHV): 290,3 miljoen euro De oorspronkelijke oplijsting uit het Vlinderakkoord. was achterhaald aangezien de onderhandelaars destijds gebruik maakten van RIZIV-lijsten die dateerden van 2009. Vandaar dat de 8 federale partijen die de staatshervorming hebben onderhandeld, nog wat aanpassingen hebben moeten aanbrengen. 18
Uiteindelijk werd besloten om in de memorie van toelichting van de BW 6de SHV zowel te werken met een definitie (voor wat betreft de bevoegdheidsafbakening naar de toekomst toe) als een oplijsting (voor wat betreft de bevoegdheidsafbakening zoals die vandaag de dag is) van wat moet worden verstaan onder ‘long term care revalidatie’.19
Onder ‘long term care revalidatie’ wordt verstaan: De niet acute of post-acute zorg die op multidisciplinaire wijze wordt verstrekt, ongeacht de instelling waar deze zorgen worden verstrekt in het kader van de interactie ouders-kinderen, in het kader van mentale-, sensoriële-, verslavings-, stem- en spraakstoornissen, voor hersenverlamden, in het kader van kinderen met respiratoire en neurologische aandoeningen, evenals de niet acute of post-acute zorg die op multidisciplinaire wijze wordt verstrekt voor wat betreft motorische stoornissen buiten algemene en universitaire ziekenhuizen en ziekenhuizen waar tegelijkertijd chirurgische en geneeskundige verstrekkingen verricht worden exclusief voor kinderen of voor de behandeling van tumoren. Op te merken valt dat het ganse beleid (dus bv ook het vervoer tussen de instellingen en de woonplaats van de patiënt) inzake long term care-revalidatie wordt overgedragen en dus niet alleen de desbetreffende revalidatie-overeenkomsten die hiernaast worden opgelijst.20
18 Op p. 34 van het Vlinderakkoord (http://www.lachambre.be/ kvvcr/pdf_sections/home/NLdirupo.pdf) werd melding gemaakt van een reeks revalidatieovereenkomsten, m.n.: centra voor ambulante revalidatie (vroeger ook wel NOK/PSY-centra genoemd), verslaafden, slechthorenden, gezichtsstoornissen, psychosociale revalidatie voor volwassenen, functionele revalidatie vroegtijdige stoornissen interactie ouders-kinderen, autisme, revalidatie-instellingen voor kinderen met een ernstige medischpsychologische aandoening, instellingen voor motorische revalidatie.
Het gaat om de overeenkomsten afgesloten met de revalidatiecentra waarvan het RIZIV-identificatienummer begint met: • 953 of 965: CAR (overdracht van het geheel van de overeenkomsten); • 773: verslaafden (overdracht van het geheel van de overeenkomsten); • 779: slechthorenden (overdracht van het geheel van de overeenkomsten); • 969: gezichtsstoornissen (overdracht van het geheel van de overeenkomsten); • 772: psychosociale revalidatie voor volwassenen (overdracht van het geheel van de overeenkomsten); • 7745: functionele revalidatie vroegtijdige stoornissen interactie ouders-kinderen (overdracht van het geheel van de overeenkomsten); • 7746: autisme (overdracht van het geheel van de overeenkomsten); • 771: Instellingen van motorische revalidatie (overdracht van de overeenkomsten afgesloten met volgende instellingen: - 7.71.020.33 NAH revalidatiecentrum VZW KMSL - 7.71.002.51 Centre de Traumatologie et de Réadaptation (C.T.R.) - 7.71.017.36 A.S.B.L. La Braise Centre de jour de Réadaptation fonctionnelle pour traumatisés crâniens graves - 7.71.014.39 A.S.B.L. Centre Neurologique et de Réadaptation Fonctionnelle - 7.71.015.38 A.S.B.L. Le Ressort Centre de jour de réadaptation fonctionnelle cognitive pour adultes traumatisés crâniens graves - 7.71.011.42 Nationaal Multiple Sclerose Centrum - 7.71.018.35 Ziekenhuis Inkendael) • 7740: Kinderpsychiatrische aandoeningen (overdracht van het geheel van de overeenkomsten); • 790: diensten die multidisciplinaire evaluaties opstellen in het raam van de nomenclatuur van de mobiliteitshulpmiddelen (overdracht van het geheel van de overeenkomsten); • 7767: eenheden voor respijtzorg (overdracht van het geheel van de overeenkomsten) ; • 770: Inrichtingen voor revalidatie van hersenverlamden (overdracht van het geheel van de overeenkomsten); • 7840: Inrichtingen voor revalidatie van hersenverlamden (overdracht van het geheel van de overeenkomsten); • 7765: Inrichtingen voor kinderen met respiratoire en neurologische aandoeningen (overdracht van het geheel van de overeenkomsten).
19 Doc Senaat, 5-2232/1, p 37-39 20 Doc Senaat, 5-2232/5, p. 244-245. 32
CM-Informatie 255 • maart 2014
5) Geestelijke gezondheidszorg (art. 6 BW 6de SHV): 206,8 miljoen euro ✔ PVT: 132,3 miljoen euro ✔ Beschut wonen: 62,8 miljoen euro ✔ Psychiatrische overlegplatforms: 11,7 miljoen euro Op te merken valt dat er geen (volledige) transfer is van de psychiatrische ziekenhuizen en psychiatrische afdelingen van algemene ziekenhuizen. Voor hen is er enkel een overdracht van de erkenningsnormen (zie punt 2)).
De geestelijke thuisverpleging blijft een federale materie ook al is de patiënt ambulant verbonden aan een PVT. De zogenaamde “artikel 107 projecten” worden niet overgedragen aan de Gemeenschappen.21
6) Preventie (art. 6 BW 6de SHV): 45,2 miljoen euro ✔ Vaccinatiecampagnes, screeningscampagnes, voedingsplan, mondhygiëne, tabaksontwenning: 39,8 miljoen euro ✔ Verslavingsfonds: 5,4 miljoen euro Preventie zou in se al een sector moeten zijn die nu reeds toekomt aan de deelstaten. In de praktijk merkt men dat dit niet het geval is. Met de 6de staatshervoming wil men hier verandering in brengen: alleen de deelstaten kunnen dergelijke preventie-initiatieven nemen.22 Als die preventieve acties de medewerking vragen van zorgverstrekkers door middel van terugbetaalde prestaties (bv. screeningshonoraria of het honorarium voor het toedienen van een vaccin) dan kunnen die prestaties vanuit het RIZIV worden gehonoreerd. De vaccins die via de apotheek worden verkocht, blijven na de 6de staatshervorming een federale materie. Enkel de vaccinatiecampagnes worden overgedragen aan de Gemeenschappen.23
7) Organisatie van de eerstelijnsgezondheidszorg (art. 6 BW 6de SHV): 61,1 miljoen euro
Onder "organisatie van de eerstelijnsgezondheidszorg en de ondersteuning van de gezondheidszorgberoepen van de eerste lijn" verstaat men de infrastructurele en organisatorische omkadering van het gezondheidszorgniveau buiten acute ziekenhuizen waar professionele hulpverleners zich toeleggen op de eerste deskundige opvang en de begeleiding van gezondheidsproblemen die de patiënt ervaart zelf niet te kunnen oplossen.
In de memorie van toelichting van de BW 6de SHV wordt expliciet melding gemaakt van: ✔ Impulseofonds: 25,5 miljoen euro Er bestaan vandaag de dag 3 impulseofondsen, m.n.: • Impulseo I = financiële hulp voor jonge huisartsen en streken met een tekort aan huisartsen • Impulseo II = financiële hulp voor de administratieve omkadering van groepspraktijken • Impulseo III = financiële hulp voor de administratieve omkadering van individuele praktijken ✔ Huisartsenkringen: 4 miljoen euro Huisartsenkringen spelen een belangrijke rol ihk van de organisatie van de wachtdiensten. Opm: de huisartsenwachtposten worden als dusdanig niet overgedragen. ✔ Lokale Multidisciplinaire netwerken (LMN): 6,8 miljoen euro LMN’s spelen een belangrijke rol ihk van de zorgtrajecten (momenteel: diabetes type 2 en nierinsufficiëntie). De zorgtrajecten zelf worden niet overgedragen. ✔ Geïntegreerde Diensten voor Thuisverzorging (GDT): 2,7 miljoen euro In Vlaanderen spreekt men over de Samenwerkingsinitiatieven EersteLijnsgezondheidszorg (SEL). ✔ Palliatieve netwerken en multidisciplinaire palliatieve teams: 24,5 miljoen euro
In de memorie van toelichting van de BW 6de SHV24 wordt een definitie gegeven van wat moet worden verstaan onder ‘organisatie van de eerstelijnsgezondheidszorg’.
21 Doc Senaat, 5-2232/5, p. 243. 22 Doc Senaat, 5-2232/5, p. 239. 23 Doc Senaat, 5-2232/5, p. 243. 24 Doc Senaat, 5-2232/1, p. 39-40.
CM-Informatie 255 • maart 2014
33
8) Sommige aspecten van de gezondheidszorgberoepen (art. 6 BW 6de SHV) ✔ Erkenning van zorgverstrekkers De gemeenschappen worden bevoegd om de zorgverstrekkers te erkennen, met naleving van de door de federale overheid bepaalde erkenningsvoorwaarden. ✔ Bepalen van subquota (binnen de specialismen) Op federaal niveau blijft men bevoegd om het globaal aantal maximum kandidaten te bepalen dat jaarlijks toegang heeft tot elk van de gezondheidszorgberoepen. Bv. het globaal aantal kandidaten artsen dat jaarlijks wordt toegelaten. De deelstaten daarentegen zullen binnen de specialismen quota kunnen vastleggen. Bv. het aantal psychiaters, pediaters, geriaters, internisten, … dat jaarlijks wordt toegelaten.
9) Maximumfactuur (art. 45 BW 6de SHV) Thans worden de volgende remgelden, waarvan de bevoegdheid in de toekomst zal worden overgedragen naar de deelstaten, in aanmerking genomen in de federale “maximumfactuur” (MAF): • Het persoonlijk aandeel van de dagprijs van de geïsoleerde G- en Sp-ziekenhuizen (zie onder punt 3)); • Het persoonlijk aandeel van de dagprijs van bepaalde revalidatie-instellingen (niet in alle instellingen is er een persoonlijk aandeel) (zie onder punt 4)). Gelijktijdig met deze bevoegdheidsoverdrachten zullen de middelen die betrekking hebben op deze remgelden, zoals deze worden vergoed in het kader van de MAF, worden overgedragen (zie ook onder punt 5.3.). Om de continuïteit en de budgettaire neutraliteit voor de patiënt te waarborgen, zullen de gemeenschappen en de GGC, gedurende een overgangsperiode (tot 2020) en enkel indien zij dat wensen, een beroep kunnen blijven doen op de federale overheid om, tegen vergoeding, de hierboven genoemde prestaties, geplafonneerd tot de geïndexeerde geldende bedragen en voor zover de prestatie vergelijkbaar blijft met die van vandaag, te blijven integreren in de federale MAF-teller.25
10) Diverse samenwerkingsakkoorden26 Over de volgende aangelegenheden zal een samenwerkingsakkoord, naargelang het geval, kunnen of moeten worden gesloten:
✔ Nog op te richten ‘instituut voor overlegde antwoorden op de grote uitdagingen inzake de gezondheidszorg’ (art. 43, 4° BW 6de SHV) Er zal een instituut worden opgericht dat een overlegd antwoord zal geven op de grote, onder meer budgettaire, uitdagingen mbt de toekomst van de gezondheidszorg (vergrijzing, knelpuntberoepen in dat domein, technologische ontwikkeling, maatschappelijke ontwikkelingen, leefmilieuaandoeningen, enz.) Dit instituut zal de permanente en interfederale ontmoetingsplaats vormen voor het overleg tussen de voor gezondheid bevoegde ministers, en zal tot taak hebben een gemeenschappelijke en toekomstgerichte visie en een duurzaam gezondheidsbeleid te definiëren. Het zal zich daarvoor onder andere steunen op de studies van het Studiecomité voor de vergrijzing en van het (inter) Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg. Het zal de opdrachten van het Kankercentrum overnemen. Een samenwerkingsakkoord zal zijn samenstelling en financiering regelen. Dit instituut zal van de bestaande structuren vertrekken teneinde de budgettaire weerslag strikt te beperken. ✔ E-health Een wederzijdse en onvoorwaardelijke verplichting tot uitwisseling van beschikbare informatie. De federale overheid en de deelstaten zullen E-health cofinancieren. Zie ook: https://www.ehealth.fgov.be/nl/home ✔ Contingenteringsmodaliteiten van de gezondheidszorgberoepen (art. 43, 4° BW 6de SHV) M.n. het uitwisselen van gegevens dienaangaande. ✔ Erkenning van zorgverstrekkers De aanpassings- en evaluatiemodaliteiten van het KB 78. ✔ Kenniscentrum voor Gezondheidszorg Het huidige federale Kenniscentrum voor Gezondheidszorg dient te worden omgevormd tot een interfederaal Kenniscentrum waarbij er een samenwerkingsakkoord dient te worden gesloten omtrent de wijze waarop het wordt bestuurd en gefinancierd. ✔ Eén loket - mobiliteitshulpmiddelen Brussel (art. 55, 2° BW 6de SHV) Ook inzake de mobiliteitshulpmiddelen in Brussel dient nog een samenwerkingsakkoord te worden gesloten met het oog op het instellen van één loket voor de gehandicapten wat betreft het beheer van de overgedragen mobiliteitshulpmiddelen en de andere hulpmiddelen van dezelfde aard die de gemeenschappen reeds toekennen obv een andere bevoegdheidsgrondslag.
25 Doc Senaat, 5-2232/1, p. 181-182. 26 Doc Senaat, 5-2232/1, p. 8 ev. 34
CM-Informatie 255 • maart 2014
In afwachting van het sluiten van dit samenwerkingsakkoord, kennen de bevoegde diensten inzake het gehandicaptenbeleid van de Vlaamse en Franse Gemeenschap de overgedragen mobiliteitshulpmiddelen toe aan de personen die zich tot hen richten.27 Voorts wordt er aangehaald dat er overleg nodig is aangaande: ✔ Sociale akkoorden voor de gezondheidszorgberoepen De federale overheid organiseert een overleg met de deelstaten vooraleer zij sociale akkoorden in de zogenaamde “federale sectoren” afsluit. En, insgelijks, overleggen de deelstaten vooraf met de federale overheid. Dit laatste is bv het geval voor de sector van de verpleegkundigen in de rusthuizen (terwijl de verpleegkundigen in de ziekenhuizen een “federale sector” blijft). ✔ Nalevingsmodaliteiten van internationale verplichtingen ivm het gezondheidsbeleid De federale overheid organiseert het noodzakelijk overleg wanneer nog niets is voorzien in de bestaande overlegstructuren (Coormulti).
3. Federaal bevoegdheidsvoorbehoud In het nieuwe art. 5, §1, I, 2de lid BWHI staan expliciet 2 federale bevoegdheidsvoorbehouden ingeschreven: 1) Inzake de ziekte- en invaliditeitsverzekering Het basisprincipe van de 6de staatshervorming is dat de nomenclatuur federaal blijft. Uiteraard zijn hier een aantal uitzondering op. Bv. de overdracht van de mobiliteitshulpmiddelen impliceert ook de overdracht van de desbetreffende nomenclatuurnummers. De akten die geen deel uitmaken van de instellingsfinanciering (Riziv) van revalidatiecentra, woonzorgcentra en geïsoleerde G- en Sp-diensten, en die momenteel worden vergoed via de nomenclatuur, zullen ook na de 6de staatshervorming worden betaald door de federale overheid (Riziv). Zo zal een doktersbezoek aan een bejaarde in het woonzorgcentrum terugbetaald worden via de nomenclatuur. Kinesitherapieverstrekkingen in een ROB (in tegenstelling tot een RVT) zitten niet in de (overgedragen) instellingsfinanciering; de federale overheid zal bijgevolg moeten instaan voor de betaling van dergelijke verstrekkingen.28
Wat specifiek de overgedragen revalidatiecentra betreft, is er geen sprake van nomenclatuur (enkel de diensten die multidisciplinaire evaluaties opstellen in het raam van de nomenclatuur van de mobiliteitshulpmiddelen doen momenteel een beroep op de nomenclatuur); het zullen dus de deelstaten zijn die instaan voor de betaling van de zorgverstrekkers voor wat betreft de overgedragen revalidatiecentra. 2) Inzake de nationale maatregelen inzake profylaxies Dit heeft enkel betrekking op verplichte vaccinaties (in casu: polio).
In de memorie van toelichting van de BW 6de SHV29 zijn er ook nog een aantal federale bevoegdheidsvoorbehouden terug te vinden: 3) Het crisisbeleid wanneer een pandemie dringende maatregelen vereist De federale overheid is echter op grond van haar residuaire bevoegdheid niet exclusief bevoegd voor het crisisbeleid wanneer een (acute) pandemie dringende maatregelen vereist. De federale overheid is bevoegd binnen de grenzen van haar materiële bevoegdheden, net zoals de Gemeenschappen en Gewesten dit zijn binnen de grenzen van hun materiële bevoegdheden. De federale overheid is op grond hiervan, ook in elk geval bevoegd voor de coördinatie en het beheer van een crisissituatie met betrekking tot een pandemie.30 4) De reglementering aangaande de uitoefening van de geneeskunde en paramedische beroepen (met uitzondering van de gerelateerde erkenningsnormen) 5) De geneesmiddelen- en levensmiddelenreglementering, 6) De medische hulpmiddelen 7) De reglementering van bloed, menselijk lichaamsmateriaal en de medisch begeleide voortplanting 8) De dringende geneeskundige hulpverlening
27 Doc Senaat, 5-2232/1, p. 194. 28 Doc Senaat, 5-2232/5, p. 236-237. 29 Doc Senaat, 5-2232/1, p. 49. 30 Doc Senaat, 5-2232/5, p. 247 ev.
CM-Informatie 255 • maart 2014
35
4. Naar welke instantie gebeurt de overheveling?31 Alle bevoegdheden die hierboven werden aangehaald zullen worden overgedragen naar de Gemeenschappen. Voor Brussel gelden er echter twee uitzonderingen. Daar zal de Gemeenschappelijke GemeenschapsCommissie (GGC) bevoegd zijn: • in de mate dat het om bicommunautaire instellingen gaat • voor zover de bevoegdheden – voor wat personen betreft – verplichtingen of rechten op een tegemoetkoming of toelage inhouden. Bijgevolg zal de GGC in Brussel bevoegd zijn voor: THAB; • impulseo; • consultaties voor tabaksontwenning; • de gecommunautariseerde prestaties die ten laste genomen worden ihk van de MAF (zie ook punt 2.9)); • mobiliteitshulpmiddelen (opm: zolang er geen samenwerkingsakkoord is tussen de GGC, de VG en de FG, mho op het instellen van één loket, zullen de bestaande diensten – VAPH en Phare – dit uitvoeren in Brussel); Bijgevolg zal de VG of FG in Brussel bevoegd zijn voor alle andere materies die overgedragen worden, wanneer de instellingen wegens hun organisatie moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de ene of de andere gemeenschap (bv. eentalige rusthuizen), of de GGC wanneer de instellingen wegens hun organisatie niet uitsluitend behoren tot de ene of de andere gemeenschap (bv. tweetalige rusthuizen).32
Allereerst is er een voorafgaande budgettaire sanering. Aan alle deelstaten samen wordt een bijdrage in de budgettaire sanering gevraagd om de financiën van de gezamenlijke overheid tegen 2016 in evenwicht te brengen. Deze bijdrage is gelijk aan: 1) 250 miljoen euro in 2014. Deze bijdrage is “eenmalig” en is opgenomen als een eenmalige negatieve term in de financieringswet (Zie art. 76 BW hervorming BFW, nieuw artikel 81quinquies BFW); 2) 1,25 miljard euro in 2015, oplopend tot 2,5 miljard euro vanaf 2016. Deze bijdrage wordt in mindering gebracht van de voorziene middelen in de financieringswet. Bovenop de bijdrage in de budgettaire sanering, zal ook aan de verschillende entiteiten een bijdrage worden gevraagd om het hoofd te bieden aan de toekomstige toename van de vergrijzingskosten. Dit moet toelaten dat de bedoelde entiteiten tegen 2030 een bijkomende inspanning leveren van 0,23 % bbp. De 0,23 % bbp wordt geleidelijk bereikt door het percentage van de groeikoppeling te verminderen. Voor de Gemeenschappen gaat de groeikoppeling op de dotaties ouderenzorg en gezondheidszorg (inclusief ziekenhuizen) van 82,50 % naar 65 % vanaf 2017 (zie ook infra). Om echter rekening te houden met een evenwichtige spreiding tussen enerzijds entiteit I en anderzijds entiteit II van de voordelen van een toekomstige sterke groei, wordt de reductie op de groeikoppelingen gemilderd wanneer de stijging van de reële groei meer bedraagt dan 2,25 %.33
5.2. Drie specifieke regelingen Inzake gezondheidszorg zijn er drie specifieke regelingen in artikelen 47/7, 47/8 en 47/9 BFW (respectievelijk artikelen 49, 50 en 51 BW hervorming BFW) uitgewerkt:
5. Financieringswet: verdeling en evolutie van de middelen 5.1. Algemeen principe en globale budgettaire sanering Allereerst wordt er een algemeen principe uitgewerkt in artikel 48/1 van de BFW (zie artikel 57 BW hervorming BFW) waarbij een overgangsmechanisme ervoor zal zorgen dat bij het aanvangsjaar geen enkele deelstaat wint of verliest. Het egaliseringsbedrag zal gedurende 10 jaar in nominale waarde constant blijven vooraleer in de volgende 10 jaar lineair af te nemen totdat het verdwenen is. Na toepassing van het principe van niet-verarming van de deelstaten, nemen de deelstaten een deel van de globale saneringsinspanning op zich. Deze inspanning is onderverdeeld in 2 belangrijke maatregelen.
1) Voor alle overdrachten die te maken hebben met ouderen (in concreto gaat het om de overdracht van RVT’s, ROB’s, CDV’s, CKV’s, geïsoleerde G-diensten en THAB) geldt een basisbedrag van 3.339.352.178 euro (begrotingsjaar 2013). Naar 2014 en 2015 toe wordt dit basisbedrag telkens: • geïndexeerd; • aangepast aan de evolutie van het aantal inwoners ouder dan 80 jaar tussen 1 januari van het huidig begrotingsjaar en 1 januari van het vorig begrotingsjaar; • aangepast aan de reële groei van het BBP per inwoner van het rijk. De verdeling van de middelen (in 2015) tussen de Gemeenschappen gebeurt op basis van het aantal bejaarden ouder dan 80 jaar.
31 Doc Senaat, 5-2232/1, p. 6 ev., Doc Senaat, 5-2232/5, p. 237-238. 32 Voor wat betreft de ‘subquota’ en de ‘erkenning van gezondheidszorgberoepen’ zie ook: Doc Senaat, 5-2232/5, p. 245-247. 33 Doc Kamer 53-2974/001, p. 9-11.
36
CM-Informatie 255 • maart 2014
Voor de evolutie van de middelen (vanaf 2016) wordt rekening gehouden met drie elementen: • de evolutie van het aantal bejaarden ouder dan 80 jaar; • de inflatie; • 82,5% (in 2016) of 65% (vanaf 2017, indien de reële groei niet hoger is dan 2,25%) of 100% (vanaf 2017, op het deel van de reële groei dat hoger is dan 2,25%) van de reële groei van het BBP. Opmerking: er zijn correcties op de dotatie mogelijk indien er geïsoleerde G-diensten zouden fusioneren in de periode 2013-2015.34 2) Voor de andere bevoegdheden gaat men uit van een basisbedrag dat voor het begrotingsjaar 2015 per entiteit is bepaald (op basis van de bevolkingssleutel): • 472.033.613 euro voor de Vlaamse Gemeenschap; • 257.732.297 euro voor de Franse Gemeenschap; • 128.644.410 euro voor de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, • 5.695.663 euro voor de Duitstalige Gemeenschap (nog niet officieel). Er wordt voor de evolutie van de middelen (vanaf 2016) rekening gehouden met drie elementen: de evolutie van de bevolking; • de inflatie; • 82,5% (in 2016) of 65% (vanaf 2017, indien de reële groei niet hoger is dan 2,25%) of 100% (vanaf 2017, op het deel van de reële groei dat hoger is dan 2,25%) van de reële groei van het BBP. Opmerking: er zijn correcties op de dotatie mogelijk indien er geïsoleerde Sp-diensten zouden fusioneren in de periode 2013-2015.35 3) Voorts wordt nog een specifieke regeling uitgewerkt voor de overdracht van het BFM A1 en A3 (zie ook punt 2.2)). Zowel de uitdovende (voor de bestaande engagementen) als de toekomstige dotatie (voor de nieuwe engagementen) worden opgenomen in één dotatie. Het gaat om een basisbedrag van 566.185.617 euro (begrotingsjaar 2013). Opgelet: deze dotatie gaat pas in op 1 januari 2016 (omdat dit het moment is dat de huidige bouwkalender afloopt). Het basisbedrag wordt voor de begrotingsjaren 2014 tem 2016 geïndexeerd en aangepast aan de reële groei van het BBP. Dit bedrag wordt (vanaf 2016) jaarlijks als volgt verdeeld: • Het bedrag wordt opgedeeld in een niet academisch
gedeelte dat overeenstemt met 84,40% van het totaal bedrag. Hiervan wordt een voorafname gedaan voor de Duitstalige Gemeenschap (verhouding aantal inwoners DGem/totaal aantal inwoners). Het resterende bedrag wordt verdeeld tussen VG/FG/GGC volgens bevolkingscijfers. • Het academisch gedeelte (15,60%) wordt verdeeld tussen VG en FG (hier is er dus geen GGC aandeel) volgens bevolking waarbij voor Brussel een 20 – 80 regeling wordt gehanteerd. • Het bedrag dat bekomen wordt voor de VG, GGC, FG en DGem wordt dan verminderd met bedragen waarvoor de federale staat is blijven instaan, de zogenaamde uitdovende dotatie. Met andere woorden: wanneer de investering gebeurt in een instelling waarvoor de Vlaamse gemeenschap bevoegd is, wordt deze aangerekend op de Vlaamse dotatie, wanneer deze betrekking heeft op een Franstalige instelling wordt deze aangerekend op de dotatie van de Franse Gemeenschap, wanneer deze betrekking heeft op een instelling waarvoor GGC bevoegd is, wordt deze aangerekend op de GGC-dotatie en wanneer deze betrekking heeft op een Duitstalige instelling, wordt deze aangerekend op de dotatie van de DGem. Dit bedrag evolueert (vanaf 2017) jaarlijks volgens: • de inflatie; • 65% (indien de reële groei niet hoger is dan 2,25%) of 100% (op het deel van de reële groei dat hoger is dan 2,25%) van de reële groei van het BBP.36
5.3. Overgangsregelingen Gelet op het feit dat de federale staat gedurende maximaal 5 jaar belast blijft om de remgelden van de verstrekkingen die worden overgeheveld naar de Gemeenschappen te blijven opnemen, op een geplafonneerde wijze, in de MAF (zie ook punt 2. 9)), wordt er dienaangaande een vergoeding bepaald in art. 70, §3 van de BW Hervorming BFW. Deze vergoeding bedraagt 80% van de persoonlijke aandelen voor de desbetreffende verstrekkingen en wordt in mindering gebracht van de dotaties. Voorts wordt er in art. 71 van de BW Hervorming BFW een overgangsperiode van 1 juli 2014 tem 31 december 2015 voorzien waarbij de federale overheid de administratieve dienst ten laste blijft nemen. Deze kost wordt gefinancierd door de Gemeenschappen. De bijdrage wordt vastgelegd na overleg met de betrokken regeringen bij KB. Deze bijdrage wordt in mindering gebracht van de dotaties.37
34 Doc Kamer 53-2974/001, p. 53-55. 35 Doc Kamer 53-2974/001, p. 55-57. 36 Doc Kamer 53-2974/001, p. 57-59. 37 Doc Kamer 53-2974/001, p. 82.
CM-Informatie 255 • maart 2014
37
Tot slot wordt er in art. 72 van de BW Hervorming BFW een overgangsperiode van 1 juli 2014 tem 31 december 2014 voorzien waarbij de federale overheid de uitgaven ten laste kan houden van de materies die overgeheveld worden voor rekening van de Gemeenschappen. Indien de entiteiten reeds regelgevend optreden vanaf 1 juli 2014 kunnen deze maatregelen slechts worden uitgevoerd vóór 1 januari 2015 onder zeer strikte en beperkende voorwaarden. Indien de gemeenschappen reeds regelgeving in werking zouden willen laten treden in de periode 1 juli 2014 - 31 december 2014 dient de regelgeving voorgelegd te worden voor verslag aan de inspecteur van Financiën die geaccrediteerd is bij de voor deze uitgaven bevoegde federale minister of overheid, zodat hiermee rekening kan gehouden worden bij de verrekeningen.38
6. Timing van de overdracht De bevoegdheidsoverdrachten inzake gezondheidszorg treden in werking op 1 juli 2014 (zie art. 67 BW 6de SHV). Vanaf dan zijn de deelstaten bevoegd en de federale overheid niet meer. Dit wil uiteraard nog niet zeggen dat de deelstaten vanaf die datum ook daadwerkelijk hun bevoegdheden zullen opnemen. Zolang de deelstaten de wetgeving niet wijzigen, blijft de bestaande federale wetgeving van toepassing (zie art. 94, §1 BWHI). De deelstaten zijn ook vanaf 1 juli 2014 volledig financieel verantwoordelijk voor de overgedragen bevoegdheden. Juridisch-technisch wordt hierbij een onderscheid gemaakt tussen de periode 1 juli 2014 - 31 december 2014 en de periode nadien: • De bijzondere financieringswet kent een dotatie toe vanaf 1 januari 2015 (voor BFM A1 en A3: vanaf 1 januari 2016); • Bij wijze van overgangsmaatregel (zie artikel 72 BW hervorming BFW) verricht de federale Staat gedurende de periode van 1 juli 2014 tot 31 december 2014 voor rekening van de deelstaten de vastleggingen, de ordonnanceringen en de betalingen die voortvloeien uit de toepassing van wetten, reglementeringen of beslissingen met betrekking tot de nieuwe bevoegdheden die aan de gemeenschappen, de gewesten en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie werden toegewezen.
38 Doc Kamer 53-2974/001, p. 82-84. 38
CM-Informatie 255 • maart 2014