Pertussis – kinkhoest
A37
1. Algemeen Kinkhoest is een acute besmettelijke ziekte van de tractus respiratorius. Zij wordt veroorzaakt door de bacterie Bordetella pertussis en minder frequent door Bordetella parapertussis. Het langdurige hoesten wordt veroorzaakt door toxines. Sterfte ten gevolge van kinkhoest komt weinig voor en dan voornamelijk bij kinderen jonger dan een half jaar. Zuigelingen worden niet of nauwelijks beschermd door maternale antistoffen. Vaccinatie biedt wel bescherming tegen de ziekte. Die bescherming neemt echter in de loop der tijd af. Kinkhoest bij gevaccineerde personen verloopt in het algemeen licht. 2. Ziekte 2.1 Verwekker Bordetella pertussis is een aërobe, gramnegatieve bacterie die diverse toxines produceert. Ook Bordetella parapertussis, nauw verwant aan B. pertussis kan een kinkhoestachtig ziektebeeld veroorzaken. 2.2 Pathogenese B. pertussis en B. parapertussis hechten zich aan het trilhaarepitheel in de luchtwegen en produceren daar meerdere lokaal werkende toxinen. B. pertussis produceert in tegenstelling tot B. parapertussis bovendien pertussistoxine. (Omdat pertussistoxine lymfocytose veroorzaakt wordt het ook wel ‘lymfocytosis promoting factor’ of ‘LPF’ genoemd). Lokale necrotiserende weefselschade, ontstaan door de inwerking van toxine, leidt tot de typische hoest en vormt mogelijk ook de uitlokkende factor voor apneus bij zuigelingen. B. pertussis is niet invasief. 2.3 Incubatieperiode 7 tot 10 dagen, nooit langer dan 21 dagen. 2.4 Ziekteverschijnselen Kinkhoest begint met een catarraal stadium: een gewone (neus)verkoudheid en algeheel malaisegevoel. Vooral ‘s nachts is er een harde droge prikkelhoest. Later treedt deze hoest ook overdag op. Na één tot twee weken gaat het catarrale stadium over in een paroxysmaal stadium: verscheidene expiratoire hoeststoten, die elkaar snel opvolgen, waarna een lange piepende inhalatie volgt. De patiënt kan vijf tot vijftien hoeststoten hebben, voordat hij ademhaalt en dit kan wel vijftig keer per etmaal optreden. Het hoesten gaat gepaard met het opgeven van helder, taai sputum. Soms braakt de patiënt. Dit paroxysmale stadium kan ruim twee weken duren. In het derde stadium, het reconvalescentie stadium gaan de typische hoeststoten over in een losse hoest die nog enkele weken duurt. Bij zuigelingen kunnen in het catarrale stadium niet-specifieke symptomen zoals voedingsstoornissen en niet goed groeien op de voorgrond staan. Bij pasgeborenen en prematuren kan kinkhoest zelfs geheel atypisch verlopen met apneus en cyanose terwijl het hoesten ontbreekt. Bij personen die gedeeltelijk immuun zijn (gevaccineerde kinderen, volwassenen) kan een milder beeld optreden met langdurig hoesten als enige symptoom. 2.5 Verhoogde kans op ernstig beloop Niet of gedeeltelijk gevaccineerde zuigelingen jonger dan een jaar hebben een verhoogd risico op complicaties. Bij hen kan cerebrale schade ontstaan door hypoxie tijdens hoestbuien of door apneu. Ook kinderen met ernstige hart- of longafwijkingen
LCI/RIVM richtlijn infectieziekten
1
Pertussis - Kinkhoest
hebben bij kinkhoest een verhoogd risico op complicaties door hypoxie. Ten gevolge van de verhoogde druk door het hoesten kunnen subconjunctivaal, in de alveoli of intracerebraal, bloedingen ontstaan. De meest voorkomende complicatie van kinkhoest is een secundaire pneumonie. Sterfte ten gevolge van kinkhoest komt in Westerse landen weinig voor, en dan voornamelijk bij ongevaccineerde kinderen jonger dan een half jaar. In ontwikkelingslanden zonder vaccinatieprogramma maar met ondervoeding en vele onderliggende infecties verloopt kinkhoest vaker fataal, ook bij peuters. 2.6 Immuniteit Het doormaken van kinkhoest geeft geen levenslange immuniteit. Vier tot twintig jaar na doorgemaakte kinkhoestinfectie neemt de immuniteit af. Ook vaccinatie beschermt niet levenslang maar circa vier tot twaalf jaar. Zowel doorgemaakte infectie als vaccinatie beschermen langer tegen klinische verschijnselen van kinkhoest dan tegen infectie. Na hernieuwd contact met B. pertussis treedt een boostereffect op en is men weer tijdelijk immuun. Hoewel er wel transplacentaire overdracht van antistoffen tegen pertussis mogelijk is, bieden maternale antistoffen in de praktijk nauwelijks bescherming aan de pasgeborene. De antistoftiter bij de moeder is over het algemeen laag en de overgedragen antistoffen worden door het kind snel afgebroken. (Hea04) 3. Diagnostiek 3.1 Microbiologische diagnostiek Kweek Kweek van nasofaryngeaal materiaal wordt in de praktijk bij individuele diagnostiek weinig meer toegepast, maar is wel van belang in het kader van surveillance van circulerende stammen. Kweek heeft een hoge specificiteit maar een lage sensitiviteit. Ongeveer vier weken na het begin van de ziekte is de kweek vrijwel altijd negatief, behalve bij kinderen < 1 jaar bij wie de bacterie zich langer kan handhaven. Nota bene: Voor de kweek van B. pertussis is specifiek afnamemateriaal (dacronwattenstok) en transportmedium noodzakelijk. PCR PCR op nasofaryngeaal materiaal heeft een hogere sensitiviteit dan kweek, maar ook hier geldt dat het materiaal bij voorkeur zo vroeg mogelijk in de ziekte wordt afgenomen (eveneens met dacronwattenstok). Serologie Na infectie met B. pertussis worden antistoffen gevormd tegen de verschillende antigenen van de bacterie. De antistofrespons wordt beïnvloed door leeftijd, vaccinatiestatus, reeds eerder doorgemaakte infectie en tijdsverloop sinds de eerste ziektedag. Het RIVM dat een groot deel van de kinkhoestdiagnostiek in Nederland verzorgt bepaalt IgA tegen B. pertussis en IgG tegen pertussistoxine en interpreteert de uitslag aan de hand van de leeftijd en klinische gegevens. Vaak volstaat eenpuntsserologie. Als echter in het eerste serum de antistoftiters onder het niveau zijn dat specifiek is voor een actuele of zeer recente infectie dan dient enkele weken later een tweede serum onderzocht te worden. De immuunrespons kan namelijk traag verlopen. Ook bij personen die recent (korter dan één jaar geleden) gevaccineerd zijn met acellulair kinkhoestvaccin is tweepuntsserologie noodzakelijk om door middel van titerstijging een recente infectie aan te tonen. Vaccinatie met aK kan namelijk een sterke antistofrespons veroorzaken waardoor eenpuntsserologie niet meer betrouwbaar is. De interpretatie van kinkhoestuitslagen van andere laboratoria is afhankelijk van de
LCI/RIVM richtlijn infectieziekten
2
Pertussis - Kinkhoest
gebruikte testen. Niet alle in omloop zijnde testen zijn gevalideerd en gestandaardiseerd. De keuze voor PCR of serologie is afhankelijk van de ziekteduur. Bij een ziekteduur minder dan drie weken is B. pertussis vaak nog aanwezig in de nasofarynx en heeft PCR de voorkeur. Indien de PCR negatief is wordt alsnog serologie ingezet. Als het hoesten langer dan drie weken duurt heeft serologie de voorkeur, behalve bij kinderen <1 jaar bij wie PCR en/of kweek zinvol is ongeacht de ziekteduur. 3.2 Overige diagnostiek Bij patiënten met kinkhoest veroorzaakt door B.pertussis wordt vaak een lymfocytose gezien, met name bij zuigelingen en ongevaccineerden. Een infectie met B.parapertussis veroorzaakt geen lymfocytose omdat deze bacterie geen pertussistoxine produceert. 4. Besmetting 4.1 Reservoir De mens. 4.2 Besmettingsweg Transmissie vindt plaats door het aanhoesten van druppeltjes vanuit de keelholte van de patiënt. 4.3 Besmettelijke periode Besmettelijkheid is het grootst in het begin van het catarrale stadium, voordat de typische hoestbuien beginnen en duurt tot vier weken nadat deze hoestbuien begonnen zijn. Door antibioticatherapie wordt de besmettelijkheid teruggebracht tot vijf à zeven dagen na de start van de therapie. Dit geldt ook indien drie dagen azitromycine gegeven wordt, in verband met de lange halfwaardetijd van azitromycine. 4.4 Besmettelijkheid Kinkhoest is zeer besmettelijk. Bij blootstelling aan een symptomatische kinkhoestpatiënt binnen het gezin raakt 90% van de onbeschermde contacten geïnfecteerd. Kinkhoest wordt overgebracht door patiënten met een symptomatische infectie. Met name in landen met een hoge vaccinatiegraad spelen adolescenten en volwassenen een steeds belangrijkere rol in de transmissie van kinkhoest. 5. Desinfectie Oppervlakken: Instrumenten (niet huid- of slijmvliesdoorborend): Instrumenten (wel huid- of slijmvliesdoorborend): Textiel: Intacte huid: Niet-intacte huid: Handen:
niet van toepassing niet van toepassing niet van toepassing niet van toepassing niet van toepassing niet van toepassing standaardmethode 2.4.3.
6. Verspreiding 6.1 Risicogroepen Iedereen die niet (meer) beschermd is door vaccinatie of een doorgemaakte infectie kan (opnieuw) kinkhoest krijgen.
LCI/RIVM richtlijn infectieziekten
3
Pertussis - Kinkhoest
6.2 Verspreiding in de wereld Kinkhoest komt wereldwijd voor. Naar schatting van de WHO zijn er jaarlijks 45 miljoen ziektegevallen en 400.000 sterfgevallen door kinkhoest. Er zijn grote verschillen in de gerapporteerde incidentie, deels reëel door verschillen in de preventie- en bestrijdingsstrategie, deels ook door verschillen in diagnose en rapportagecriteria. 6.3 Voorkomen in Nederland Sinds 1996 is het aantal gevallen van kinkhoest in Nederland toegenomen. Jaarlijks worden er nu 4000 tot 8000 gevallen van kinkhoest gemeld. In 250 tot 500 gevallen is ziekenhuisopname noodzakelijk. Sterfte ten gevolge van kinkhoest komt weinig voor (in de orde van één geval per jaar) en treedt met name op bij ongevaccineerde zuigelingen. 7. Behandeling De hoestbuien bij kinkhoest zijn het gevolg van de schade aan het epitheel van de luchtwegen. B. (para)pertussis is alleen in het catarrale en vroeg-paroxismale stadium in de luchtwegen aantoonbaar. Door behandeling met macroliden wordt de bacterie geëlimineerd en secundaire ziektegevallen voorkomen. Het is onduidelijk of behandeling in het catarrale stadium tot een klinisch relevante verkorting van de ziekteduur of vermindering van de ernst van de symptomen leidt. In het verleden werd bij kinkhoest erytromycine gedurende veertien dagen voorgeschreven. Uit recent onderzoek blijken echter een kortere behandelduur met erytromycine en behandeling met azitromycine of claritromycine ook effectief. (Zie voor behandeling en profylaxe 9.4) Zie voor uitgebreide informatie over de behandeling de richtlijn van de Stichting Werkgroep Antibioticabeleid. 8. Preventie 8.1 Immunisatie Passief Niet van toepassing. Actief Er zijn zowel cellulaire als acellulaire vaccins beschikbaar. Beide vaccins moeten intramusculair worden toegediend. De dosis voor DKTP is 1 ml per injectie, voor aKvaccin 0,5 ml. De voorkeursplaats voor injectie bij kinderen tot twee jaar is de Musculus vastus lateralis. Bij oudere kinderen komt de Musculus deltoideus het eerst in aanmerking; de Musculus triceps is een alternatief. Cellulaire vaccins Cellulaire vaccins zijn gemaakt van gedode, hele bacteriën. Zij bevatten veel antigenen en veroorzaken soms milde bijwerkingen. In het Nederlandse Rijksvaccinatieprogramma werd tot 2005 cellulair kinkoestvaccin gebruikt in de DKTPinenting. De bescherming van de verschillende cellulaire kinkhoestvaccins is wisselend. De K-component van de Nederlandse DKTP-inenting leek sinds 1994 minder effectief te zijn geworden, mogelijk door verandering in de circulerende B. pertussisbacteriën. Er kunnen lokale en systemische reacties optreden die vrijwel altijd na vaccinaties worden gezien, zoals roodheid, pijn en zwelling op de plaats van injectie alsmede huilen en wat hangerigheid. Heftige bijwerkingen van het DKTP-vaccin zijn vrijwel altijd toe te schrijven aan de K-component daarin. Er blijkt geen oorzakelijk verband te bestaan tussen kinkhoestvaccinatie en epilepsie. Wel is het zo dat er bij het syndroom van West (een vorm van epilepsie) een relatie bestaat tussen het manifest worden van de ziekte en vaccinatie. De eerste verschijnselen treden vaker dan gemiddeld kort na vaccinatie op. Later na vaccinatie is de kans juist kleiner dan
LCI/RIVM richtlijn infectieziekten
4
Pertussis - Kinkhoest
gemiddeld, er is dus geen sprake van een toename van de ziekte, maar van een verschuiving van het manifest worden ervan. (Re-)vaccinatie met cellulaire vaccins na de leeftijd van vier tot zes jaar wordt onwenselijk geacht vanwege de bijwerkingen. Acellulaire vaccins Acellulaire vaccins bevatten in verschillende combinaties de eiwitcomponenten pertussistoxine, pertactine, filamenteus hemagglutinine en fimbriae. De effectiviteit van het vaccin hangt af van het aantal componenten. Er kunnen lokale en systemische reacties optreden die vrijwel altijd na vaccinaties worden gezien, zoals roodheid, pijn en zwelling op de plaats van injectie alsmede huilen en wat hangerigheid. Acellulaire vaccins kunnen wel gebruikt worden voor (re-)vaccinatie op latere leeftijd, het is echter nog niet duidelijk hoe vaak men vaccinatie mag herhalen. Vaccinatie tegen kinkhoest is sinds 1953 opgenomen in het Rijksvaccinatieprogramma. Tot 2005 werd op de leeftijd van twee, drie, vier en elf maanden een DKTP-injectie gegeven met een cellulaire K-component en op de leeftijd van vier jaar een vaccinatie met acellulair kinkhoestvaccin. Vanaf begin 2005 wordt ook in het eerste levensjaar een acellulair kinkhoestvaccin gebruikt. 8.2 Algemene preventieve maatregelen Hoesthygiëne. Contact van nog ongevaccineerde zuigelingen met hoestende en niezende personen dient men te vermijden. 9. Maatregelen naar aanleiding van een geval 9.1 Bronopsporing Bronopsporing is niet nodig. Er worden geen maatregelen geadviseerd ten aanzien van de bron. 9.2 Contactonderzoek Ga altijd na of er in de directe omgeving van een kinkhoestpatiënt personen zijn met een verhoogd risico op een ernstig beloop van kinkhoest. 9.3 Maatregelen ten aanzien van patiënt en contacten Het doel van de maatregelen naar aanleiding van een geval van kinkhoest is uitsluitend de preventie van ernstige complicaties van kinkhoest bij contacten. Gezien het veelvuldig voorkomen van niet als zodanig herkende kinkhoestinfecties bij volwassenen hebben maatregelen naar aanleiding van het relatief kleine aantal gemelde gevallen geen effect op de circulatie van B. pertussis. Voordat er tot maatregelen wordt overgegaan dient de diagnose kinkhoest bij de indexpatiënt door laboratoriumonderzoek bevestigd te zijn. Echter als er in het gezin een niet- of onvolledig gevaccineerde zuigeling aanwezig is dient, bij verdenking van kinkhoest bij een van de gezinsleden, in afwachting van de laboratoriumdiagnostiek reeds gestart te worden met behandeling en profylaxe. Maatregelen buiten het gezin worden alleen ingesteld na overleg met de GGD en als de diagnose bij de indexpatiënt bevestigd is door laboratoriumonderzoek. Onderbouwing Klinische diagnose van kinkhoest is niet betrouwbaar. Met bevestiging door laboratoriumonderzoek wordt voorkomen dat er ten onrechte profylaxe wordt ingesteld.
LCI/RIVM richtlijn infectieziekten
5
Pertussis - Kinkhoest
Gezinssituatie: Maatregel Indien een kinkhoestpatiënt deel uitmaakt van een gezin met niet of onvolledig gevaccineerde kinderen < 1 jaar of kinderen die op het punt staan om geboren te worden (zwangerschap > 34 weken) is chemoprofylaxe voor alle gezinsleden geïndiceerd. Elke vaccinatie draagt bij aan bescherming en na 3 vaccinaties (gegeven tussen 2 tot 4 maanden) zijn kinderen beschermd tegen kinkhoest. De vervolgvaccinaties (11 maanden en 4 jaar) zorgen voor een langere bescherming. Onderbouwing Profylaxe voor de zuigeling zelf beschermt deze tegen ernstige symptomen van de ziekte. (Gra87) (Buy95-7) Profylaxe voor de overige gezinsleden wordt ingesteld om verdere transmissie binnen het gezin te stoppen. (Ser95) (Hal99) Maatregel Profylaxe moet ingesteld worden binnen drie weken na de aanvang van de hoestbuien bij de indexpatiënt. Onderbouwing De attack-rate in gezinnen die na drie weken met profylaxe starten is gelijk aan attackrate in gezinnen zonder profylaxe. (Ser95) Maatregel Overweeg bij nog ongevaccineerde zuigelingen in het gezin van een kinkhoestpatiënt om tevens vervroegd te starten met vaccinatie, vanaf de leeftijd van vier weken. Onderbouwing Vaccinatie geeft langdurigere bescherming dan profylaxe. Maatregel Indien een kinkhoestpatiënt deel uitmaakt van een gezin waar een van de kinderen een verhoogd risico heeft op complicaties van kinkhoest door ernstig onderliggend hart- of longlijden kan profylaxe voor alle gezinsleden overwogen worden. Overleg hierover met de behandelend specialist. Onderbouwing Profylaxe voor het kind zelf beschermt het tegen ernstige symptomen van de ziekte. Profylaxe voor de overige gezinsleden wordt ingesteld om verdere transmissie binnen het gezin te stoppen. Maatregel Indien er in het gezin van een kinkhoestpatiënt een kind is met verhoogd risico wordt bij alle kinderen de vaccinatiestatus gecontroleerd en zo nodig op peil gebracht. Onderbouwing Ter preventie van reïntroductie van kinkhoest in het gezin. Vaccinatie geeft langdurigere bescherming tegen kinkhoest dan profylaxe. Verblijfsinstelling: Maatregel Indien in een verblijfsinstelling zoals een verpleeghuis of een instelling voor mensen met een beperking één of meer gevallen van kinkhoest worden vastgesteld en er zijn tevens personen aanwezig met een verhoogd risico op ernstig beloop van kinkhoest kan profylaxe overwogen te worden. Onderbouwing De omvang van de outbreak, de intensiteit van de onderlinge contacten, de vaccinatietoestand van de bewoners en het risico op complicaties van kinkhoest zijn bepalend voor het vaststellen van de doelgroep voor profylaxe. In de literatuur zijn enkele outbreaks beschreven waar profylaxe effectief is gebleken om de transmissie te doorbreken. (Ste88) ( Fis89)
LCI/RIVM richtlijn infectieziekten
6
Pertussis - Kinkhoest
Maatregel In plaats van profylaxe kan ook overwogen worden om verscherpte surveillance in te stellen. Onderbouwing Door verscherpte surveillance worden vroegtijdig nieuwe gevallen opgespoord. Behandeling in een vroeg stadium vermindert de besmettelijkheid en zodoende de kans op verspreiding binnen de instelling. Het is onduidelijk of vroegbehandeling, in het catarrale stadium, tot een klinisch relevante verkorting van de ziekteduur of vermindering van de symptomen leidt. (Ber87) (Wir98) Echter na bekende blootstelling is bij personen met klachten die een verhoogd risico hebben op ernstig beloop vroegbehandeling liefst na afname van materiaal voor diagnostiek toch aan te raden. Ziekenhuis: Maatregel Indien in een ziekenhuis kinkhoest wordt vastgesteld bij een medewerker of patiënt dient te worden nagegaan of deze intensief contact heeft gehad met patiënten met een verhoogd risico op ernstig beloop van kinkhoest. Vanwege de dynamiek in deze setting (opnameduur, overplaatsingen, dienstroosters) is het van belang goed in kaart te brengen wie, wanneer in welke mate contact heeft gehad met de kinkhoestpatiënt. Overleg met de arts-microbioloog en de afdeling ziekenhuishygiëne van het betreffende ziekenhuis en met de LCI. Overweeg om profylaxe in te stellen. Onderbouwing De omvang van de outbreak, de intensiteit van de contacten, de vaccinatietoestand van de betrokken patiënten en het risico op complicaties van kinkhoest zijn bepalend voor het beleid. In de literatuur zijn enkele outbreaks beschreven waar profylaxe werd toegepast. (Lin75) (Chri95) Maatregel In plaats van profylaxe kan ook overwogen worden om verscherpte surveillance in te stellen. Onderbouwing Door verscherpte surveillance worden vroegtijdig nieuwe gevallen opgespoord. Behandeling in een vroeg stadium vermindert de besmettelijkheid en zodoende de kans op verspreiding binnen de instelling. Het is onduidelijk of vroegbehandeling tot een klinisch relevante verkorting van de ziekteduur of vermindering van de symptomen leidt. (Ber87) (Wir98) Echter na bekende blootstelling is bij personen met een verhoogd risico op ernstig beloop vroegbehandeling, liefst na afname van materiaal voor diagnostiek toch aan te raden. Kinderdagverblijf: Maatregel Indien er bij een kind of leidster van een kinderdagverblijf kinkhoest wordt vastgesteld dienen de ouders hierover geïnformeerd te worden. De ouders van onvolledig gevaccineerde kinderen jonger dan één jaar dienen gericht geïnformeerd te worden, waarbij hen geadviseerd wordt om de vaccinatie op peil te brengen en in de tussentijd alert te zijn op symptomen. Onderbouwing Gezien de hoge vaccinatiegraad in Nederland en het in het Rijksvaccinatieprogramma gehanteerde vaccinatieschema zullen de meeste kinderen die een kindercentrum bezoeken tenminste al gedeeltelijk beschermd zijn tegen kinkhoest. De circulatie van B. pertussis lijkt beperkt. (Fij00) (Sru00) Er zijn in de literatuur geen onderzoeken beschreven naar de effectiviteit van profylaxe in kindercentra. Een belangrijke voorwaarde voor een effectieve profylaxe te weten het volgens voorschrift innemen van
LCI/RIVM richtlijn infectieziekten
7
Pertussis - Kinkhoest
de medicatie door alle personen van de doelgroep blijkt echter al moeilijk te vervullen. (Bos04) Kortdurende contacten: Maatregel Indien een kinkhoestpatiënt in de besmettelijke periode incidenteel contact heeft gehad met een niet-gevaccineerde zuigeling (bijvoorbeeld tijdens een kraamvisite) is waarschuwing van de ouders/verzorgers geïndiceerd, opdat zij alert zijn op eventuele symptomen van kinkhoest en tijdig diagnostiek en behandeling kunnen laten instellen. Onderbouwing Er is geen onderzoek bekend naar de noodzaak en effectiviteit van profylaxe na kortdurende contacten. Het is onduidelijk of vroegbehandeling, in het catarrale stadium, tot een klinisch relevante verkorting van de ziekteduur of vermindering van de symptomen leidt. (Ber87) (Wir98) Echter na bekende blootstelling is bij kinderen met een verhoogd risico op ernstig beloop vroegbehandeling liefst na afname van materiaal voor diagnostiek toch aan te raden. 9.4 Profylaxe Profylaxe en therapieadvies: Volwassenen: azitromycine 500 mg 1 dd; gedurende 3 dagen. Kinderen > 4 weken: azitromycine 10 mg/kg 1 dd, maximaal 500 mg; gedurende 3 dagen. Kinderen < 4 weken: claritromycine: kind < 1 week en > 2000 gram, en kind ouder dan 1 week:15 mg/kg per 24 uur, verdeeld in 2 doses, gedurende 5 dagen. Bij zwangerschap: erytromycine 500 mg 4 dd; gedurende 7 dagen. Zie voor uitgebreide informatie over de behandeling en de profylaxe de richtlijn van de Stichting Werkgroep Antibiotica (SWAB). Toelichting Wat betreft profylaxe van kinkhoest zijn er alleen studies bekend met erytromycine. Het is echter aannemelijk dat andere macroliden, die bij de behandeling van kinkhoest even effectief zijn gebleken als erytromycine, deze werkzaamheid ook als profylaxe hebben. (Aoy96) (Leb01) Op grond van een gunstiger bijwerkingenprofiel en een kortere behandelduur gaat de voorkeur uit naar azitromycine. (Lan04) Voor kinderen jonger dan 4 weken wordt claritromycine geadviseerd. Bij zwangerschap blijft erytromycine de eerste keus. 9.5 Wering van werk, school of kinderdagverblijf Wering van school of kinderdagverblijf is niet nodig. Wel verdient het aanbeveling om het vóórkomen van kinkhoest bijvoorbeeld op een school te melden aan de ouders van klasgenoten van de patiënt. Zij kunnen dan in hun eigen gezin alert zijn op verschijnselen van kinkhoest en tijdig contact opnemen met hun huisarts. Dit is met name van belang als er ongevaccineerde zuigelingen in het gezin zijn of andere personen met een verhoogd risico op ernstig verloop van kinkhoest. Onderbouwing Als de diagnose kinkhoest wordt gesteld, is de meest besmettelijke periode meestal verstreken of heeft mogelijke besmetting reeds plaatsgevonden. Voor iedereen waarbij kinkhoest voorkomt in het gezin en die professioneel contact heeft met kinderen waarbij een verhoogde kans is op ernstig beloop, wordt geadviseerd diagnostiek in te zetten en te onderzoeken of de werknemer kinkhoest heeft. Als de medewerker kinkhoest blijkt te hebben, overleg dan met een artsmicrobioloog of met de LCI. Overweeg om profylaxe in te stellen. In plaats van profylaxe kan ook overwogen worden om verscherpte surveillance in te stellen.
LCI/RIVM richtlijn infectieziekten
8
Pertussis - Kinkhoest
Het is onduidelijk of vroegbehandeling, in het catarrale stadium, tot een klinisch relevante verkorting van de ziekteduur of vermindering van de symptomen leidt. (Ber87) (Wir98) Echter na bekende blootstelling is bij kinderen met een verhoogd risico op ernstig beloop vroegbehandeling liefst na afname van materiaal voor diagnostiek toch aan te raden. Door verscherpte surveillance worden vroegtijdig nieuwe gevallen opgespoord. 10. Overige activiteiten 10.1 Meldingsplicht Kinkhoest is een meldingsplichtige ziekte groep B2. Het laboratorium en de arts melden aan de GGD. De GGD meldt anoniem conform de Wet publieke gezondheid en levert gegevens voor de landelijke surveillance van meldingsplichtige ziekten. Meldingscriterium: • kinderen en volwassenen met hoestklachten gedurende ten minste 14 dagen. of 1 van de 3 volgende symptomen: • paroxysmaal hoesten • hoesten met een piepende ademhaling • braken na hoesten in combinatie met: Ten minste 1 van de 3 laboratoriumcriteria • aantonen van B. pertussis of B. parapertussis • een hoge antistoftiter in eerste serum, passend bij recente infectie* • (significante) titerstijging in tweepuntsserologie of • contact (< 3 weken) met een persoon bij wie de infectie is bevestigd • bij personen die recent (korter dan één jaar geleden) gevaccineerd zijn met acellulair kinkhoestvaccin is eenpuntsserologie niet geschikt om een recente infectie aan te tonen. * Als er zich in een instelling meerdere gevallen met klachten en symptomen passend bij de ziekteverwekker uit deze richtlijn voordoen kan er sprake zijn van meldingsplicht op basis van artikel 26 Wet publieke gezondheid. 10.2 Inschakelen van andere instanties (Provinciale) entadministratie. 10.3 Andere protocollen en richtlijnen NHG-standaard Acuut Hoesten. LCI-Verpleegkundig Stappenplan Infectieziekten (VSI) Kinkhoest en registratieformulier Kinkhoest, 2006 10.4 Landelijk beschikbaar voorlichtings- en informatiemateriaal • Vragen en antwoorden kinkhoest • RVP-folder DKTP, Hib, HepB en Pneu • RVP-folder DKTP-prik 4 jaar 10.5 Literatuur - Aoyama T, Sunakawa K, Iwata S et al. Efficacy of short-term treatment of pertussis with clarithromycin and azithromycin. J Pediatr. 1996;129:761-764.
LCI/RIVM richtlijn infectieziekten
9
Pertussis - Kinkhoest
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Bergquist SO, Bernander S, Dahnsjo H, Sundelof B. Erythromycin in the treatment of pertussis: a study of bacteriological and clinical effects. Pediatr Infect Dis J 1987;6(11):1035. Brouwer AFJ, Gils JF van, Brand PLP, Graaf JH de.Perinatale pertussis: van moeder naar kind. Ned Tijdschr Geneeskd 2001;145 (47):2257-9. Buynder PG van, Owen D, Vurdien JE, Andrews NJ, Matthews RC, Miller E. Bordetella pertussis surveillance in England and Wales: 1995-7. Epidemiol. Infect. 1999;123:403411. Christie CDC, Glover AM, Wilkie MJ, Marx ML, Reising SF, Hutchinson NM. Containment of pertussis in the regional pediatric hospital during the Greater Cincinnati Epidemic of 1993. Infect Control Hosp Epidemiol 1995;16:556-63. Dodhia H, Miller E. Review of the evidence for the use of erythromycin in the management of persons exposed to pertussis. Epidemiol Infect 1998;120:143-149. Fije C, Hoebe C, Bové L et al. Transmissie van kinkhoest in kinderdagverblijven lijkt gering. Infectieziektenbulletin 2000;11(2):21-24. Fisher MC, Long SS, McGowan KL, Kaselis E, Smith DG. Outbreak of pertussis in a residential facility for handicapped people. J Pediatr 1989;114:934-9. Gezondheidsraad. Vaccinatie tegen kinkhoest. Den Haag: Gezondheidsraad, 2004; publicatie nr 2004/04. Granstrom G, Sterner G, Nord CE, Granstrom M. Use of erythromycin to prevent pertussis in newborns of mothers with pertussis. J infect Dis 1987;155:1210-1214. Halperin SA, Bartolussi R, Langley JM et al. Seven days of erythromycin is as effective as fourteen days for the treatment of Bordetella pertussis infections. Pediatrics 1997;100:65-71. Halperin SA, Bortolussi R et al. A randomised placebo-controlled trial of erythromycin estolate chemoprophylaxis for household contacts of children with culturepositive B. pertussis infection. Pediatrics 1999;104(4):e42. Healy CM, Munoz FM, Rench MA et al. Prevalence of pertussis antibodies in maternal delivery,cord and infant serum. J Infect Dis 2004;15 190(2):335-40. Honein MA, Paulozzi LJ, Himmelright IM et al. Infantile hypertrophic pyloric stenosis after pertussis prophylaxis with erythromycin: a case review and cohort study. Lancet 1999;354:2101-2105. Langley JM, Halperin SA, Boucher FD et al. Azithromycin is as effective and better tolerated than erythromycin estolate for the treatment of pertussis. Pediatrics 2004:14,96-101. Lebel MH, Mehra S. Efficacy and safety of clarithromycin versus erythromycin for the treatment of pertussis: a prospective randomized single blind trial. Pediatr Infect Dis J 2001;20:1149-1154. Linnemann CC Jr, Ramundo N, Perlstein PH, Minton SD, Englender GS. Use of pertussis vaccine in an epidemic involving hospital staff. Lancet 1975;ii:540-3. Melker HE de, Conyn-van Spaendonck MAE, Rümke HC et al. Pertussis in the Netherlands: an outbreak despite high levels of immunisation with whole cell vaccine. Emerg Inf Dis 1997;3;2:175-178. Mertens PL et al. An epidemic of pertussis among elderly people in a religious institution in the Netherlands. Eur J Clin Microbiol Infect Dis 1999;18(4):242-7. Serres G de, Boulianne N, Duval B. Field effectiveness of erythromycin prophylaxis to prevent pertussis within families. Pediatr Infect Dis J1995;14:969-75. Srugo I, Benilevi D, Madeb R et al. Pertussis Infection in fully vaccinated children in day-care centers, Israel. Emerg Infect Dis. 2000;6(5):526-529. Steketee RW, Wassilak SGF, Adkins WN Jr et al. Evidence for a high attack-rate and efficacy of erythromycin prophylaxis in a pertussis outbreak in a facility for the developmentally disabled. J Infect Dis 1988;157:434-40. Versteegh FG, Schellekens JF, Nagelkerke AF, Roord JJ. Laboratory-confirmed reinfections with Bordetella pertussis. Acta Paediatr 2002;91:95-7.
LCI/RIVM richtlijn infectieziekten
10
Pertussis - Kinkhoest
-
Wirsing von König CH, Postels-Multani S, Bogaerts H et al. Factors influencing the spread of pertussis in households. Eur J Pediatr 1998;157:391-394. Optimaliseren van het antibioticabeleid in Nederland VIII. Herziene SWAB-richtlijnen voor antimicrobiële therapie bij thuis-opgelopen pneumonie. (http://www.swab.nl/swab/swabcms.nsf/(WebFiles)/72C3381A6BF9F86FC12570C700 43C519/$FILE/cap_nl2005.pdf)
11. Wijzigingen • Goedgekeurd Gezondheidsraad, maart 2005. • December 2007: wijziging in paragraaf 9.3 Maatregelen ten aanzien van patiënt en contacten. 'Bij wijze van uitzondering kan de behandelend arts bij de klinische diagnose kinkhoest in afwachting van de resultaten van laboratoriumonderzoek reeds starten met gezinsprofylaxe.' Deze zin is vervangen door: 'Echter als er in het gezin een niet- of onvolledig gevaccineerde zuigeling aanwezig is dient, bij verdenking van kinkhoest bij een van de gezinsleden, in afwachting van de laboratoriumdiagnostiek reeds gestart te worden met behandeling en profylaxe.' • November 2008: aanpassing paragraaf 10.1 conform de Wet publieke gezondheid. • Februari 2009: de paragraaf behandeling is gebaseerd op de adviezen voor therapie van de Stichting Werkgroep Antibioticabeleid (SWAB). • Maart 2009: het registratieformulier pertussis-kinkhoest is als bijlage II bij de richtlijn geplaatst. • Augustus 2009: aan paragraaf 10.1 Meldingsplicht is de volgende zin toegevoegd: Bordetella parapertussis is niet meldingsplichtig. Het is echter wel mogelijk om dit (vrijwillig) in Osiris te melden. • Februari 2010: B. parapertussis is conform de ECDC-meldingscriteria toegevoegd aan de meldingsplicht. • December 2010: paragraaf 3 Diagnostiek is goedgekeurd door NVMM. • Juni 2012: paragraaf 9.4 wijziging in profylaxe voor kinderen jonger dan 1 jaar. • Januari 2014: paragraaf 9.4 toevoeging bij claritromycine voor kinderen, gedurende 5 dagen. Hierbij sluiten wij aan bij het advies van de praktijk van kinderartsen. • Juni 2016: paragraaf 4.3 toevoeging ‘Dit geldt ook indien drie dagen azitromycine gegeven wordt, in verband met de lange halfwaardetijd van azitromycine’.
LCI/RIVM richtlijn infectieziekten
11