171743-sc-LMTA
10-02-2009
13:24
Pagina 1
MICROLABBLAD
informatiebulletin van het laboratorium microbiologie twente achterhoek
Terwijl Overijssel in bed ligt met griep, kunt u in dit nummer van ons MicroLabBlad lezen over respiratoire infecties. Sinds kort bieden we Bordetella PCR aan: hiermee is de diagnose “kinkhoest” snel en gemakkelijk te stellen. Verder uitgebreid aandacht voor lokaal onderzoek naar respiratoir syncytieel virus (RSV) bij kleine kinderen. En wist u dat de kwaliteit van het ingestuurde sputum van invloed is op de klinische besluitvorming? Ook de GGD heeft aan dit nummer meegewerkt: u kunt lezen over bronopsporing bij legionella. Daarnaast is er aandacht voor de nieuwe Wet Publieke Gezondheid; deze vervangt onder andere de Infectieziektenwet. Tot slot een evaluatie van de verbetering van de kwaliteit van ingezonden aanvragen en de stand van zaken aangaande elektronische berichtgeving
inhoudsopgave Diagnostiek van kinkhoest nu veel gemakkelijker
380
RSV: regionaal onderzoek naar preventie van complicaties
382
De impact van het toepassen van kwaliteitscriteria bij sputumanalyse op de klinische besluitvorming in COPD
386
Legionellose, bronopsporing en –onderzoek door de GGD
389
Wet Publieke Gezondheid
390
Verbetering van de kwaliteit van ingezonden aanvragen en patiëntenmaterialen
391
Stand van zaken betreffende elektronische berichten naar inzenders
393
colofon MicroLabBlad is een uitgave van: Laboratorium Microbiologie Twente Achterhoek, Burgemeester Edo Bergsmalaan 1, 7512 AD Enschede, Telefoon: (053) 8526300, Telefax: (053) 8526301, E-mail:
[email protected], Website: www.labmicta.nl Redactie: Froukje Bosma, Sandra Meijer Openingstijden: ma. t/m vr. 08:00 - 17:00 uur, za. en zo. 10:00 - 11:00 uur
Negende jaargang • Nummer 1 • Februari 2009
171743-sc-LMTA
10-02-2009
13:24
Pagina 380
DIAGNOSTIEK VAN KINKHOEST NU VEEL GEMAKKELIJKER DIAGNOSTIEK VAN KINKHOEST NU VEEL GEMAKKELIJKER RANK H HEILMANN EILMANN, A FFRANK ADRI DRI VAN VAN DER DER Z ZANDEN ANDEN
Gezien de ruim 1000 aanvragen voor diagnostiek van kinkhoest in 2008, blijkt kinkhoest in de Gezien de ruim 1000 aanvragen voor diagnostiek van kinkhoest, in 2008, blijkt kinkhoest in de
dagelijkse praktijk vaak voor te komen. Ondanks primaire vaccinatie en revaccinatie in het
dagelijkse praktijk vaak voor te komen. Ondanks primaire en revaccinatie in het
Rijksvaccinatieprogramma blijft kinkhoest een ziekte waar de huisarts regelmatig mee te
Rijksvaccinatieprogramma blijft kinkhoest een ziekte waar de huisarts regelmatig mee te maken
maken heeft.
heeft.
Sinds de plotselinge toename in 1996 is elke 2 à 3 jaar een verheffing in de incidentie van
Sinds de plotselinge toename in 1996 is elke 2 à 3 jaar een verheffing in de incidentie van
kinkhoest opgetreden (1996, 1999, 2001 en 2004).
kinkhoest opgetreden (1996, 1999, 2001 en 2004).
In figuur 1 is de leeftijdsspecifieke-incidentie van kinkhoest weergegeven. In 2001 is de inci-
In figuur 1 is de leeftijdsspecifieke-incidentie van kinkhoest weergegeven. In 2001 is de incidentie
dentie het hoogst voor de 4-5-jarigen. Na de invoering van de boostervaccinatie op 4-jarige
het hoogst voor de 4-5-jarigen. Na de invoering van de boostervaccinatie op 4-jarige leeftijd in
leeftijd in 2001 is het aantal meldingen weliswaar gedaald in de leeftijdscohorten die voor vac-
2001 is het aantal meldingen weliswaar gedaald in de leeftijdscohorten die voor vaccinatie in
cinatie in aanmerking komen, maar daar staat tegenover dat kinkhoest meer wordt gemeld en
aanmerking komen, maar daar staat tegenover dat kinkhoest meer wordt gemeld en het hoogst is
het meest voorkomt op leeftijden van 8 tot 9 jaar. Ook in 2005 is de incidentie in de voor de
op leeftijden van 8 tot 9 jaar. Ook in 2005 is de incidentie in de voor de booster in aanmerking
booster in aanmerking gekomen groepen (4-7-jarigen) laag en ligt de piekincidentie bij de
gekomen groepen (4-7-jarigen) laag en ligt de piekincidentie bij de 8-9-jarigen. Ook bij
8-9-jarigen. Eveneens is bij adolescenten en van volwassenen incidentie van kinkhoest in de adolescenten en volwassenen is de incidentie Kinkhoest de in de laatste jaren toegenomen. laatste jaren toegenomen. Tot nu toe moesten inzenders zich “behelpen” met een stijging van specifieke antistoffen. Tot nu toe moesten inzenders zich “behelpen” met stijging van worden specifieke antistoffen in Afhankelijk van de leeftijd kan tussen 2 en 6 weken heteen tweede monster afgenomen. het bloed. Afhankelijk van de leeftijd kan tussen 2 en 6 weken het tweede monster worden afgenomen.
Leeftijdsspecifieke-incidentie wettelijke meldingen, 2001, 2004 en 2005.
380
171743-sc-LMTA
10-02-2009
13:24
Pagina 381
Bij acuut hoesten, korter dan 3 weken, wordt door de NHG-standaard aanvullend onderzoek Bij acuut hoesten, dan 3 weken, wordt door aanvullend onderzoek aanbevolen bij hetkorter vermoeden van kinkhoest als de er NHG-standaard in de naaste omgeving zuigelingen of aanbevolen bij hetaanwezig vermoeden vankweek Kinkhoest (als(ziekteduur er in de naaste of hoog hoog zwangeren zijn: of PCR <3 àomgeving 4 weken),zuigelingen serologie (ziektezwangeren duur >3 à aanwezig 4 weken).zijn): kweek of PCR (ziekteduur <3 à 4 weken), serologie (ziekteduur >3 à 4 weken). Sinds half december wordt de PCR-kinkhoest door het Laboratorium Microbiologie aangebo-
den. Bij deze introductie is tevens een nieuw type wattendrager geïntroduceerd, de zoge-
Sinds half december wordt de PCR-Kinkhoest door het Laboratorium Microbiologie aangeboden.
naamde flocked swab, die tot doel heeft de opbrengst van het afgenomen materiaal te verho-
Bij deze introductie is tevens een nieuw type wattendrager geïntroduceerd, de zogenaamde flocked
gen. In de eerste maand zijn zo’n 50 monsters aangeboden waarvan ongeveer 10 procent een
swab, die tot doel heeft de opbrengst van het afgenomen materiaal te verhogen. In de eerste
positieve heeft gegeven. Het direct aantonen van10 een deel van genoom van maand zijnuitkomst zo’n 50 monsters aangeboden waarvan ongeveer procent eenhet positieve uitkomst Bordetella pertussis en parapertussis lijktdeel succesvol zijn. Devan diagnose kinkhoest kanenhierheeft gegeven. Het direct aantonen van een van hettegenoom Bordetella pertussis mee betrouwbaar en veel sneller het aantonen antistoffen worden parapertussis lijkt succesvol te zijn.dan De met diagnose Kinkhoestvan kanspecifieke hiermee betrouwbaar en veel gesteld.dan met het aantonen van specifieke antistoffen worden vastgesteld. sneller Op verzoek van het RIVM wordt van iedere positieve PCR een kweek verricht. Het isoleren van Op verzoek van het RIVM wordt van iedere positieve PCR een kweek verricht. Het isoleren van de
de bacterie Bordetella pertussis is op dit moment nog de beste methode om een eventuele bacterie Bordetella pertussis is op dit moment nog de beste methode om een eventuele verschuiving van het type te volgen. Dit is nodig om de samenstelling van het vaccin actueel verschuiving van het type te volgen. Dit is nodig om de samenstelling van het vaccin actueel te
te kunnen houden.
kunnen houden
Voor PCR-onderzoek PCR-onderzoekop opKinkhoest kinkhoestisishet hetinzenden inzenden droge noodzakelijk. Voor vanvan eeneen droge watwat noodzakelijk.
Literatuur:
S.C. de Greeff, H.E. de Melker, F.R. Mooi Kinkhoest in Nederland: Wat zijn de gevolgen van de veranderingen in het vaccinatieschema voor het vóórkomen van de ziekte en het pathogeen? Infectieziekten bulletin, jaargang 18 nummer 05 2007 (pagina 175 - 179). NHG-standaard ACUUT HOESTEN
MICROLABBLAD
381
171743-sc-LMTA
10-02-2009
13:24
Pagina 382
RSV: REGIONAAL ONDERZOEK ONDERZOEK NAAR PREVENTIE VAN COMPLICATIES RSV: REGIONAAL NAAR PREVENTIE VAN COMPLICATIES
ISTVAN MERTH, KINDERARTS ZGT-ALMELO, AGEETH KASPERS, KINDERARTS MST, ISTVAN M ERTH , KINDERARTS ZGT-ALMELO; AGEETH KASPERS, KINDERARTS MST; JOKE SPAARGAREN, ARTSOKE SPAARGAREN, ARTS-MICROBIOLOOG J MICROBIOLOOG
In 1956 werd door Morris et al. een verkoudheidsvirus geïsoleerd bij chimpansees dat ‘chimpansee coryza werd genoemd. Toen kort daarnabij duidelijk werd dat In 1956 werd door agent’ Morris(CCA) et al. een verkoudheidsvirus geïsoleerd chimpansees dat het virus ook bij mensen voorkwam en ziekte kon veroorzaken, werd de naam veranderd in ‘chimpansee coryza agent’ (CCA) werd genoemd. Toen kort daarna duidelijk werd dat‘respiratoir het virus synvirus’ voorkwam (RSV). Hetenvirus ontleent zijn nieuwe naam aan het feit dat het in celculturen ookcytieel bij mensen ziekte kon veroorzaken, werd de naam veranderd in ‘respiratoir syncytieel virus’ (RSV). Het virus ontleent zijn nieuwe naam aan het feit dat het in celculturen zgn. zgn. syncitia induceert. syncitia induceert.
Fig. 1: Hep-2 cellen van 4 dagen oud na beënting met een nasofarynx aspiraat van een kind met een pneumonie. Duidelijk zijn de syncitia waarneembaar ( ). )
Cijfers in Nederland Cijfers in Nederland De De incidentie van van RSV-infecties in Nederland in de in 1stede -lijnsgezondheidszorg wordt geschat op 46 incidentie RSV-infecties in Nederland 1ste-lijnsgezondheidszorg wordt geschat perop 100.000 in de winter. basis van wordt de 46 perhuisartspatiënten 100.000 huisartspatiënten in Op de winter. Opziekenhuisontslagdiagnoses basis van ziekenhuisontslagdiagnoses incidentie vanincidentie ziekenhuisopnamen tengevolge vanten RSV-infecties geschat op 29 per 100.000 wordt de van ziekenhuisopnamen gevolge van RSV-infecties geschat opper 29 per jaar,100.000 met de per hoogste incidentie bij kinderen van 0 t/m 4 jaar: 209 per 100.000 per jaar. De sterfteper jaar, met de hoogste incidentie bij kinderen van 0 t/m 4 jaar: 209 per 100.000 aanjaar. RSV-infecties geschat op 0,03 per geschat 100.000 op per0,03 jaar per (circa 5 personen per(circa jaar). 51 personen De sterftewordt aan RSV-infecties wordt 100.000 per jaar per jaar). 1 Een aantal vaak gestelde vragen rondom Respiratory syncytial virus (RSV) 1. Wat is RSV? vaakdegestelde rondom Respiratory syncytial virusbij(RSV) HetEen is inaantal 80% van gevallenvragen de verwekker van acute luchtweginfecties kinderen die jonger 1. Wat is RSV? zijn dan een jaar. Op de leeftijd van 2 jaar hebben praktisch alle kinderen een infectie met RSV Het is in 80% de gevallenisde verwekker van acute luchtweginfecties bij verkoudheid kinderen dietot jondoorgemaakt. Eenvan primo-infectie altijd symptomatisch, variërend tussen lichte ger zijn dan een jaar. Op de leeftijd van 2 jaar hebben praktisch alle kinderen een infectie ernstige bronchiolitis met respiratoire insufficiëntie. De infectie is sterk seizoensgebonden, met met RSV doorgemaakt. is (oktober altijd symptomatisch, tussen spelen lichte verde hoogste prevalentie Een in deprimo-infectie wintermaanden t/m maart). Devariërend meeste infecties zich af in de thuissituatie en betreffen zuigelingen. In ongeveerinsufficiëntie. 1-2% van alleDe gevallen leidt de infectie koudheid tot ernstige bronchiolitis met respiratoire infectie is sterk seitot zoensgebonden, ziekenhuisopname, b 1% van alle opgenomen blijkt overplaatsing naar eenmaart). kinder De met de hoogste prevalentie patiënten in de wintermaanden (oktober t/m intensive afdeling nodig. meestecare infecties spelen zich af in de thuissituatie en betreffen zuigelingen. In ongeveer 1-2%
van alle gevallen leidt de infectie tot ziekenhuisopname, bij 1% van alle opgenomen patiënten
RSVblijkt is het enige respiratoire micro-organisme dat care bij zuigelingen (van zes weken tot zes overplaatsing naar een kinder-intensive afdeling nodig. maanden) toch ziekte veroorzaakt, ondanks hoge titers moederlijke antistoffen. De neutraliserende
RSV is het enige respiratoire micro-organisme dat bij zuigelingen (van zes weken tot zes maanden) toch ziekte veroorzaakt, ondanks de aanwezigheid van hoge titers moederlijke anti-
382
171743-sc-LMTA
10-02-2009
13:24
Pagina 383
stoffen in het bloed. De neutraliserende activiteit van deze antistoffen is vanaf een maand na de geboorte meestal onvoldoende om tegen de ziekte te beschermen. Het RSV dringt het lichaam binnen via de mucosa van neus en keel. Het virus vermeerdert zich in de nasopharynx en kan zich snel verspreiden naar bronchi, bronchioli en alveoli. Door de geringe diameter van de bronchioli bij zuigelingen ontstaat er bij hen relatief snel afsluiting door celdebris en oedeem. De virusuitscheiding stopt na één tot drie weken, als secretoire en serum-antistoffen (IgA) gevormd worden. Dit valt samen met klinisch herstel en genezing. Kinderen met een gestoorde cellulaire immuniteit kunnen het virus echter maandenlang uitscheiden. Secundaire bacteriële infecties komen zelden voor. Is dit wel het geval, dan betreft het meestal een Haemophilus influenzae-infectie. De incubatieperiode bedraagt twee tot acht dagen (meestal vijf dagen). 2. Wat zijn de symptomen van een RSV-infectie? Indien de infectie bij zuigelingen tot bronchiolitis leidt (50-90% van de gevallen) is de diagnose klinisch niet moeilijk te stellen. In het typische geval betreft het een 2-6 maanden oude zuigeling, die na 2-3 dagen neusverkoudheid in toenemende mate kortademig wordt, soms piepende uitademing heeft, en vooral last heeft van snelle ademhaling in combinatie met hoestbuien. De laatste leidt vaak tot spugen en kan tot onvoldoende vochtinname leiden met dehydratie als gevolg. Doorgaans is de lichaamstemperatuur niet hoger dan 38 oC. In ernstige gevallen is er sprake van cyanose, bij zeer jonge zuigelingen (jonger dan 6 weken) kunnen apneus de eerste alarmsymptomen zijn van een infectie door RSV. Indien er sprake is van hypoxie (de transcutaan gemeten zuurstofverzadiging in de kamerlucht is lager dan 95%), vaak in combinatie met behoefte aan voeding per sonde, is ziekenhuisopname geïndiceerd. In 25% van de gevallen leidt besmetting door RSV tot pneumonie, in 10% tot laryngitis, of otitis. In deze gevallen is het aantonen van het virus door middel van een sneltest nodig om de diagnose van een RSV-infectie te kunnen stellen. Bij volwassenen passen de symptomen bij een bovenste luchtweginfectie met rhinitis en pharyngitis, hoesten, hoofdpijn, vermoeidheid en koorts. Meestal duurt deze periode minder dan 5 dagen. Bij ouderen kan de infectie ernstig verlopen. 3. Welke groep loopt het grootste risico om een (ernstige) RSV-infectie te krijgen? Van de zuigelingen die in een crèche of een dagverblijf zijn, wordt bijna 100% tijdens het RSV-seizoen besmet. Kans op besmetting voor een zuigeling in een gezin met oudere kinderen is ook zeer groot. Het risico voor ernstig verlopende infectie is het grootst bij vroeggeborenen (zwangerschapsduur <36 weken), vooral na kunstmatige beademing, met of zonder chronische longziekte (BPD), bij zuigelingen met een haemodynamisch belangrijke aangeboren (cyanotische) hartafwijking, (cellulaire) afweerstoornissen (al dan niet aangeboren), onderliggende longziekte, zoals cystische fibrose. Ook volwassenen met een afweerstoornis en die ouder zijn dan 65 jaar lopen meer risico. 4. Hoe is de verspreiding van het virus? RSV kan worden verspreid wanneer iemand, die het virus bij zich heeft, hoest of niest. Op die manier worden virusbevattende druppels (aerosolen) overgedragen. Infecties kunnen ook ontstaan door direct contact met uitscheidingsproducten van geïnfecteerde mensen zoals kan optreden bij bijv. het knuffelen van een met RSV geïnfecteerd kind of indirect via de omgeving of voorwerpen, bijv. via een deurknop (het virus overleeft op vaste oppervlakken bij kamertemperatuur circa 6 uur).
MICROLABBLAD
383
171743-sc-LMTA
10-02-2009
13:24
Pagina 384
5. Hoe stel je de diagnose?
5. Hoe stel je de diagnose? Op 2 verschillende manieren kan aannemelijk gemaakt worden dat iemand met RSV geïnfecOp 2 verschillende manieren kan aannemelijk gemaakt worden dat iemand met RSV geïnfecteerd teerd is: is. Direct Direct Doormiddel middelvan vanisolatie isolatievan vanhet het virus celcultuur figuur 1) door of door direct aantonen Door virus opop celcultuur (zie(zie figuur 1) of het het direct aantonen van vanvirus het virus een nasofarynxaspiraat 2) ofeen door PCR (polymerase chain reactihet in eeninnasofarynxaspiraat (figuur(figuur 2) of door PCReen (polymerase chain reaction) waarbij on)gedeelte waarbij een gedeelte van het virus-RNA wordtenvermeerderd aangetoond. Deze wordt laatste een van het virus-RNA wordt vermeerderd aangetoond. en Deze laatste methode binnen hetwordt Laboratorium Microbiologie al routinematig toegepast, omdat detoegepast, sensitiviteit van de methode binnen het Laboratorium Microbiologie al routinematig omdat de klassieke ‘sneltest’ van de beschikbare expertise de analist en het nogal sensitiviteit van deafhankelijk klassieke is ‘sneltest’ afhankelijk is van de bij beschikbare expertise bij een de analist bewerkelijke is. en het nogalmethode een bewerkelijke methode is. .
Fig. 2: Directe immuunfluorescentie op RSV met een nasofarynxaspiraat. De geïnfecteerde cellen lichten groen op.
Indirect Daarnaast is het mogelijk om een infectie door serologisch onderzoek vast te stellen met een Indirect complementbindingsreactie of een ELISA; hierbij wordenonderzoek anti-RSV antistoffen gemeten. Daarnaast is het mogelijk om een infectie door serologisch vast te stellen met een complementbindingsreactie of een ELISA; hierbij worden anti-RSV antistoffen gemeten.
6. Is er effectieve therapie voor een RSV-bronchiolitis? 6. Is ervan effectieve therapie voor een RSV-bronchiolitis? Geen de farmacologische interventies (bronchusverwijders, ribavirine, RSV-immuungloGeen vancorticosteroïden) de farmacologische interventies (bronchusverwijders, RSV-immuunglobuline, buline, bleken meetbare effect te hebben opribavirine, het klinische verloop van de corticosteroïden) bleken meetbare effect te hebben op het klinische verloop van de ziekte. De ziekte. De behandeling is derhalve ondersteunend, waarbij toediening van extra zuurstof behandeling derhalve toediening van extra zuurstof In 1% essentieel is.isIn 1% vanondersteunend, de opgenomenwaarbij patiënten is overplaatsing naar eenessentieel intensiveis. care van de opgenomen patiënten is overplaatsing naar een intensive care afdeling nodig. De indicatie afdeling nodig. De indicatie hiervoor is aanhoudend hypoxie (Sat O2 <92% ondanks steeds hiervoor is aanhoudendextra hypoxie (Sat hogere concentraties extra O2 in de 2 <92% ondanks steeds hogere concentraties O2 in deOinademinglucht), tekenen van uitputting en/of toenemeninademinglucht), tekenen van uitputting en/of toenemende frequentie apneus. de frequentie apneus. 7. Zijn er lange termijn gevolgen van een infectie? 7. Zijn er lange termijn gevolgen van een infectie? Er zij geen aanwijzingen voor een oorzakelijke verband tussen een doorgemaakte RSVEr zij geen aanwijzingen voor een oorzakelijk verband tussen een doorgemaakte RSV-bronchibronchiolitis en astma op latere leeftijd. Na een doorgemaakte infectie blijven geen meetbare olitis en astma op latere leeftijd. Na eenveel doorgemaakte infectie blijven geen meetbare longlongfunctieafwijkingen over. Toch blijven van de met RSV-infectie opgenomen zuigelingen functieafwijkingen over. Toch blijven veel van de metDe RSV-infectie opgenomen zuigelingen perioden van zagende, piepende ademhaling houden. frequentie van deze klachten neemt perioden van zagende, piepende ademhaling houden. De frequentie van deze klachten echter in de loop der jaren af. Deze symptomen (en de ten tijde van primo infectie ernstig neemt echter in dekliniek) loop der jarenteaf.maken Dezemet symptomen de ten tijde van primo-infectie ververlopende hebben in aanleg (en nauwere luchtwegen bij deze groep ernstig kinderen. lopende kliniek) hebben maken in aanleg nauwere luchtwegen bij dezevan groep Door de lichamelijke groeiteneemt demet luchtwegkaliber toe, waardoor de frequentie de kinderen. Door de lichamelijke groei neemt het luchtwegkaliber toe, waardoor de frequentie van de symptomen ook afneemt.
symptomen ook afneemt. 8. Is het mogelijk om een RSV-infectie te voorkomen? Is er een vaccin? Borstvoeding kan theoretisch beschermend zijn, in de praktijk blijktvaccin? dit maar van beperkte waarde. 8. Is het mogelijk om een RSV-infectie te voorkomen? Is er een Eenvoudige voorzorgsmaatregelen, zoals strenge aan huis gedurende de Borstvoeding kan theoretisch beschermend zijn,bezoekregeling in de praktijk blijkt dit maar van beperkte wintermaanden, handen wassen voor en na de zoals verzorging vanbezoekregeling de zuigeling enaan verbod roken in waarde. Eenvoudige voorzorgsmaatregelen, strenge huisop gedurende de omgeving, zijn simpel en effectief. de wintermaanden, handen wassen voor en na de verzorging van de zuigeling en verbod op
roken in de omgeving, zijn simpel en effectief. Voor de zuigelingen die tot de risicogroep behoren (zie eerder), is passieve immunisatie
384
171743-sc-LMTA
10-02-2009
13:24
Pagina 385
beschikbaar. Hyperimmuun RSV gammaglobuline voor i.v.-gebruik gaat met onaanvaardbaar grote vochtbelasting gepaard, waardoor de toepassing ervan niet meer geadviseerd wordt. De monoklonale RSV-immuunglobuline voor i.m.-gebruik (palivizumab) kan als profylaxe gebruikt worden. Het dient maandelijks te worden toegediend en geeft een gedeeltelijke bescherming. Gebruik ervan leidt in ongeveer de helft van de gevallen met chronische longziekte (BPD) tot minder ziekenhuisopname. Indien een opname wegens een RSV-infectie toch nodig blijkt, wordt een opname op een intensive care afdeling niet voorkomen en kan de opname aldaar langer duren. Aangezien de meeste opnames voldragen en voorheen gezonde zuigelingen betreffen, kan passieve immunisatie met palivizumab onmogelijk de prevalentie van de infectie beïnvloeden en vanwege het zeer kleine aantal patiënten dat tot de risicogroep behoort, kan het gebruik ervan nooit kosteneffectief zijn. Dit blijkt ook uit het systematisch overzicht dat gepubliceerd is door Wang et al. Deze groep heeft een systematisch overzicht van de literatuur uitgevoerd en kwam daarin tot de conclusie dat er 2 gerandomiseerde studies zijn gepubliceerd waarin aangegeven wordt dat in een groep kinderen met chronische longaandoeningen een 55% reductie in ziekenhuisopnames aangetoond kon worden wanneer palivizumab werd gebruikt t.o.v. de controlegroep. Voor een groep kinderen met coronair lijden bleek de reductie 45% te zijn. Echter wanneer gekeken werd naar de kosteneffectiviteit, dan bleek dat wanneer palivizumab ongeselecteerd ingezet werd, het niet kosteneffectief was. In Nederland is palivizumab geregistreerd; om de plaatsbepaling ervan na te gaan is een gezamenlijke retrospectieve studie gestart binnen de kinderafdelingen van de ZiekenhuisGroep Twente te Almelo (ZGT) en van het Medisch Spectrum te Enschede (MST). Binnen ZGT-Almelo is destijds besloten om geen actief beleid te voeren ten aanzien van profylaxe. Het uitgangspunt was dat goede informatie aan de ouders betreffende voorzorgsmaatregelen in de thuissituatie net zo goed zou werken en vele malen goedkoper is dan het voorschrijven van palivizumab. De ZGT-Almelo heeft over dit onderwerp een folder ontworpen, die uitgereikt wordt aan de ouders van patiënten, die behoren tot de risicogroepen, die geboren zijn tussen augustus en maart. Om de effectiviteit van dit beleid te toetsen is als controlegroep gekozen voor het MST, omdat binnen de kindergeneeskunde daar wel gekozen wordt voor het voorschrijven van palivizumab. Op dit moment wordt er hard aan gewerkt om alle gegevens uit beide ziekenhuissystemen te destilleren en te analyseren. In één van de volgende nummers van het MicroLabBlad zal verslag gedaan worden van de resultaten tot dan toe. Literatuur 1 www.RIVM.nl 2 www.CDC.gov 3 Principles and practice of infectious diseases; 6th edition. Mandell cs. Churchill Livingstone, Philadelphia, Pennsylvania, USA 4 Wang et al. Health Technol Assess, 2008 Dec; 12(36): iii, ix-x, 1-86.
Figuur 4: schematische weergave van het RSV virion
MICROLABBLAD
385
171743-sc-LMTA
10-02-2009
13:24
Pagina 386
DE IMPACT VAN HET TOEPASSEN VAN KWALITEITSCRITERIA BIJ SPUTUMANALYSE OP DE KLINISCHE BESLUITVORMING IN COPD MARJOLEIN BRUSSE-KEIZER, MAAIKE TELGEN, PAUL VAN DER VALK, JOB VAN DER PALEN, RON HENDRIX
COPD is wereldwijd een belangrijke oorzaak van chronische ziekte en sterfte. Volgens de “Global Burden of Disease Study”, was COPD de zesde doodsoorzaak in 1990 en zal het de derde doodsoorzaak wereldwijd zijn in 2020(1). De morbiditeit en mortaliteit onder patiënten met COPD zijn voor een groot deel gerelateerd aan exacerbaties, die gemiddeld één tot drie keer per jaar voorkomen(2). De behandeling van exacerbaties bestaat uit een behandeling met een kuur van orale corticosteroïden vaak in combinatie met een breedspectrumantibioticum zoals amoxicilline-clavulaanzuur of tetracycline om een veronderstelde bacteriële infectie te behandelen(3). Bij de keuze van deze behandeling is de analyse van het sputum een belangrijk klinisch hulpmiddel. Dit bepaalt namelijk de aanwezigheid en de overvloed van potentieel pathogene micro-organismen (PPMO) in het Grampreparaat en/of de kweek en daarmee de keus voor het antibioticum. Daarnaast worden ook inflammatiemarkers en andere celtypes veelvuldig bepaald in sputummonsters(4). Er is echter een grote mate van variabiliteit in de kwaliteit van de verkregen sputummonsters. In 1975 werden door Murray et al. criteria opgesteld om kwaliteit van sputum te bepalen(5). Sputummonsters worden gecategoriseerd op basis van het aantal leukocyten en plaveiselepitheelcellen in een Grampreparaat. Wanneer het aantal plaveiselepitheelcellen groter is dan het aantal leukocyten in het sputum, wordt ervan uitgegaan dat het monster afkomstig is uit de bovenste luchtwegen en dus niet verder geanalyseerd hoeft te worden. Ook de American Soceity of Microbiologists (ASM) adviseert het gebruik van kwaliteitscriteria en kweekinterpretatieregels. Maar hoewel kwaliteitscriteria al vele jaren bestaan, rapporteren studies bijna nooit over de kwaliteitscriteria die ze hanteerden bij de sputumanalyses. Tevens geven ze vaak niet aan of monsters van inadequate kwaliteit werden verwijderd uit de analyses. Onze onderzoeksgroep veronderstelde dat het gebruik van kwaliteitscriteria wel eens effect zou kunnen hebben op de interpretatie van de kweekresultaten en daardoor tevens op de klinische besluitvorming. We besloten een studie uit te voeren waarbij we keken naar de verschillen tussen resultaten in adequate sputummonsters en in inadequate monsters, verzameld bij COPD-patiënten in zowel stabiele staat als tijdens een exacerbatie, waarbij adequaatheid van de monsters werd gebaseerd op de ASM-criteria(6).
De studie werd uitgevoerd op basis van data van de COPE-studie(7;8). Tijdens deze studie werden zowel in stabiele staat als tijdens een acute exacerbatie sputummonsters verzameld. Conform de ASM-criteria zijn sputummonsters met minder dan 105*ml-1 plaveiselepitheelcellen gezien als representatieve bronchiale monsters en dus gedefinieerd als adequate sputum-
386
171743-sc-LMTA
10-02-2009
13:24
Pagina 387
monsters. Alle andere monsters werden geclassificeerd als inadequaat(6;9). Bacteriële infectie werd, volgens de ASM-criteria, gedefinieerd als de aanwezigheid van een potentieel pathogeen micro-organisme (PPM) in reinkweek of als de aanwezigheid van één of meer PPM in overmaat (1 log of meer) ten op zichte van de achtergrondflora(6;9).
Van 108 patiënten werden sputummonsters geanalyseerd. In totaal werden 261 monsters afgenomen, waarvan 122 in stabiele staat en 139 tijdens een acute exacerbatie.
Deze studie laat zien dat in sputummonsters die tijdens exacerbaties werden afgenomen en die volgens de ASM-kwaliteitsnormen als adequaat werden beoordeeld, in vergelijking met inadequate sputummonsters, drie keer (95%BI: 1.58 -3.05; P<0.0001) vaker een bacteriële infectie werd gevonden (40% versus 13%). Wanneer deze ASM-regels werden toegepast op sputummonsters die tijdens een stabiele fase van het COPD werden verkregen, werd precies hetzelfde patroon waargenomen (50% infectie versus 18%).
Deze studie laat zien dat het toepassen van strikte kwaliteitscriteria op sputummonsters een sterke invloed kan hebben op de klinische besluitvorming. Een groot deel van de afgenomen sputummonsters in deze studie bleek als inadequaat te worden beoordeeld, wat overeenkomt met de studie van Roche et al(10). Een mogelijke oplossing voor het verminderen van de hoeveelheid inadequate monsters is de toepassing van sputuminductie. Sputuminductie heeft bewezen veilig te zijn bij patiënten in stabiele staat met matig tot ernstig COPD(11). Recent is gebleken dat ook bij exacerbaties in patiënten met mild tot matig COPD sputuminductie veilig kan worden toegepast(12).
Deze studie leert ons dat het toepassen van strikte kwaliteitscriteria op sputummonsters een sterke invloed kan hebben op de klinische besluitvorming. Dit geldt waarschijnlijk tevens voor de analyse van andere biomarkers in sputummonsters. Het is daarom noodzakelijk dat kwaliteitscriteria worden gebruikt en in literatuur over sputumresultaten bij COPD ook expliciet worden vermeld.
Reference List (1)
Rabe KF, Hurd S, Anzueto A, Barnes PJ, Buist SA, Calverley P, et al. Global Strategy for the Diagnosis, Management, and Prevention of COPD - 2006 Update. Am J Respir Crit Care Med 2007 May 16.
(2)
Sethi S, Evans N, Grant BJ, Murphy TF. New strains of bacteria and exacerbations of chronic obstructive pulmonary disease. N Engl J Med 2002 Aug 15;347(7):465-71.
MICROLABBLAD
387
171743-sc-LMTA
10-02-2009
(3)
13:24
Pagina 388
Wilson R. Bacterial infection and chronic obstructive pulmonary disease. Eur Respir J 1999 Feb;13(2):233-5.
(4)
Sethi S, Wrona C, Eschberger K, Lobbins P, Cai X, Murphy TF. Inflammatory profile of new bacterial strain exacerbations of chronic obstructive pulmonary disease. Am J Respir Crit Care Med 2008 Mar 1;177(5):491-7.
(5)
Murray PR, Washington JA. Microscopic and baceriologic analysis of expectorated sputum. Mayo Clin Proc 1975 Jun;50(6):339-44.
(6)
Isenberg HD. Clinical microbiology procedures handbook. 2004.
(7)
Van der Valk PDLPM, Monninkhof E, van der Palen J., Zielhuis G, van Herwaarden C. Effect of discontinuation of inhaled corticosteroids in patients with chronic obstructive pulmonary disease: the COPE study. Am J Respir Crit Care Med 2002 Nov 15;166(10):1358-63.
(8)
Monninkhof E, Van der Valk P, Van der Palen J, van HC, Zielhuis G. Effects of a comprehensive self-management programme in patients with chronic obstructive pulmonary disease. Eur Respir J 2003 Nov;22(5):815-20.
(9)
Van der Valk P, Monninkhof E, van der Palen J., Zielhuis G, van Herwaarden C., Hendrix R. Clinical predictors of bacterial involvement in exacerbations of chronic obstructive pulmonary disease. Clin Infect Dis 2004 Oct 1;39(7):980-6.
(10)
Roche N, Kouassi B, Rabbat A, Mounedji A, Lorut C, Huchon G. Yield of sputum microbiological examination in patients hospitalized for exacerbations of chronic obstructive pulmonary disease with purulent sputum. Respiration 2007;74(1):19-25.
(11)
Bhowmik A, Seemungal TA, Sapsford RJ, Devalia JL, Wedzicha JA. Comparison of spontaneous and induced sputum for investigation of airway inflammation in chronic obstructive pulmonary disease. Thorax 1998 Nov;53(11):953-6.
(12)
Bathoorn E, Liesker J, Postma D, Koeter G, van Oosterhout AJ, Kerstjens HA. Safety of sputum induction during exacerbations of COPD. Chest 2007 Feb;131(2):432-8.
388
171743-sc-LMTA
10-02-2009
13:24
Pagina 389
LEGIONELLOSE, BRONOPSPORING EN - ONDERZOEK DOOR DE GGD KAREL SOETHOUDT, ARTS M&G, INFECTIEZIEKTEBESTRIJDING GGD REGIO TWENTE
Inleiding De ziektebeelden die veroorzaakt worden door de Legionella-bacterie worden samengevat onder de term legionellose. Het meest bekende beeld is dat van de legionella-pneumonie (veteranenziekte). Daarnaast komt een acute griepachtige ziekte voor, zonder dat er sprake is van een longontsteking, die Pontiac fever wordt genoemd en waarbij spontaan herstel optreedt na 2-7 dagen. Legionella verspreidt zich via vernevelende waterinstallaties zoals airco’s, sauna’s, douches en koeltorens. Legionella-infecties worden zowel in binnen- als buitenland opgelopen. Om nieuwe ziektegevallen te voorkomen is het van groot belang de besmettingsbron in zowel binnen- als buitenland op te sporen en uit te schakelen. Bronopsporing Legionella is een meldingsplichtige infectieziekte groep C en dient gemeld te worden aan de GGD, na bevestiging in het laboratorium. Na een melding inventariseert de GGD door middel van het invullen van een vragenlijst met welke risicovolle installaties de patiënt in contact is gekomen tijdens de incubatieperiode (2-14 dagen). De GGD meldt vervolgens de vermoedelijke bron(nen) aan het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb). Legionellosepatiënten, die vermoedelijk besmet zijn in een verblijfsaccommodatie in het buitenland, worden door het CIb gemeld aan EWGLI (European Working Group on Legionella Infections). EWGLI beheert een internationaal registratiesysteem waarin verblijfsaccommodaties zijn opgenomen, die geassocieerd zijn met een of meer legionellosepatiënten (zie http://www.ewgli.org/sites.htm). EWGLI coördineert het verdere brononderzoek en de eventuele daaruit voortvloeiende maatregelen in samenwerking met de autoriteiten van het betreffende land. Brononderzoek in Nederland Bij het vinden van een vermoedelijke bron beoordeelt de GGD in samenwerking met de toezichthoudende instantie (bijvoorbeeld VROM, Provincie ) welke vorm van brononderzoek moet worden uitgevoerd. Dit brononderzoek kan onder andere bestaan uit inspectie en risicobeoordeling van de installatie, controle van het Legionella-beheersplan (indien wettelijk vereist, bijvoorbeeld sauna`s, hotels met bad- en zweminrichting) en microbiologisch onderzoek van watermonsters. De uitgebreidheid van het onderzoek is afhankelijk van de ernst van de verdenking, de aard van de vermoedelijke bron en de aan de bron blootgestelde personen. Slechts indien de diagnose is gesteld/bevestigd op basis van een positieve kweek op Legionella kunnen klinische en omgevingsisolaten worden vergeleken en kan er een genotypische match plaatsvinden. De in de praktijk veelal gebruikte urineantigeentest volstaat hiervoor helaas niet. In de afgelopen 6 jaren zijn er slechts 28 gevallen geweest, waarbij een match gevonden kon worden tussen de legionellastam bij de patiënt en de bemonsterde bron (bron: Infectieziektebulletin, jaargang 19, nummer 10, blz. 229). Vanaf 2002 tot en met 2007 zijn landelijk 1781 legionella-patiënten gemeld (bron: RIVM). Bij de GGD Regio Twente zijn die jaren 72 patiënten gemeld; geen enkele keer kon een genotypische match gevonden worden. Maatregelen ter preventie van verdere ziektegevallen Naar aanleiding van de resultaten van het brononderzoek worden zo nodig maatregelen genomen om (verdere) infecties door de bron te voorkomen. Deze maatregelen kunnen bestaan uit een (tijdelijke) sluiting van de installatie, thermische of chemische desinfectie, of het door technische aanpassingen voorkomen van verneveling van met Legionella besmet water. Daarnaast is het te overwegen om personen die aan een bevestigde bron zijn blootgesteld en de lokale huisartsen en specialisten hierover te informeren, zodat zij extra alert zijn op legionellose.
MICROLABBLAD
389
171743-sc-LMTA
10-02-2009
13:24
Pagina 390
WET PUBLIEKE GEZONDHEID VOLKER HACKERT, ARTS IINFECTIEZIEKTEBESTRIJDING GGD REGIO TWENTE
Sinds 1 december 2008 is de nieuwe Wet Publieke Gezondheid (WPG) van kracht. Hiermee worden internationale afspraken op het gebied van de infectieziektebestrijding (“International Health Regulations” of IHR), nu ook in Nederland geïmplementeerd. De wet vervangt de Infectieziektewet, de WCPV en de Quarantainewet. De wijzigingen waren nodig om mondiale dreigingen van infectieziektecrises, zoals SARS of een grieppandemie, beter het hoofd te kunnen bieden. De nieuwe wet heeft geleid tot een veranderde meldingsplicht, met een herziene indeling van infectieziekten. In het beleid staat voortaan de potentiële dreiging die uitgaat van een ziekte centraal. De belangrijkste wijzigingen die hieruit voortvloeien op een rij: • Het aantal meldingsplichtige ziekten is uitgebreid van 36 naar 42. Toegevoegd zijn: infectie met aviair influenzavirus, bof, hantavirus, invasieve groep A-streptokokken, invasieve Haemophilus influenzae type b, listeriose, tetanus en West-Nilevirus, alsmede invasieve pneumokokkenziekte en clusters van MRSA-infecties buiten het ziekenhuis. Een aantal infecties, zoals vlektyfus en solitaire voedselinfecties, is geschrapt. • Alle ziekten worden voortaan door zowel de behandelende arts als door het laboratorium bij de GGD gemeld. • Alle ziekten worden met de personalia van de patiënt gemeld. • Een arts dient een van mens-op-mens overdraagbare infectieziekte, waarvan de oorzaak naar huidige inzichten niet vastgesteld kan worden, zonder uitstel te melden bij de GGD. • Een ongewone verheffing van een niet-meldingsplichtige infectieziekte, die zich voordoet in één praktijk, en die gevaar kan opleveren voor de volksgezondheid, moet gemeld worden aan de GGD; dit hoeft in eerste instantie niet op naam van de betrokken patiënten. • De GGD kan na melding opdracht geven aan het laboratorium tot nader onderzoek van de betreffende ziekteverwekker. De verantwoordelijkheid voor bestrijdingsmaatregelen in de bevolking blijft als vanouds bij de burgemeester liggen. De gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD) is daarbij volgens die nieuwe wet de adviserende en uitvoerende dienst. Tevens zijn de bevoegdheden van de burgemeester om dwingend op te treden bij een infectieziektecrisis, ook wanneer nog geen sprake is van ernstige wanordelijkheden, uitgebreid. Bij bepaalde zeer dreigende infectieziekten (Agroep = polio, pokken en SARS) en bij mondiale calamiteiten valt de regie van de bestrijding voortaan automatisch toe aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Wel kan elke burgemeester bij een zich uitbreidend probleem aan de minister verzoeken de regie over de bestrijding over te nemen. De behandelend arts en het laboratorium merken in de praktijk weinig van deze sporadisch voorkomende verlegging van de bestuurlijke verantwoordelijkheid. De uitvoering van centrale aanwijzingen blijft in alle gevallen een gemeentelijke aangelegenheid. Voor de behandelaars is in alle gevallen de arts infectieziektebestrijding van de GGD het aanspreekpunt.
390
171743-sc-LMTA
10-02-2009
13:24
Pagina 391
VERBETERING VAN DE KWALITEIT VAN INGEZONDEN AANVRAGEN EN PATIËNTENMATERIALEN TONNY SMITS, BERT MULDER
In het julinummer van 2008 maakten we al melding van het lopende traject om de kwaliteit van de ingezonden patiëntenmaterialen en aanvragen te verbeteren. In dit artikel werden de belangrijkste aandachtspunten geformuleerd. Inmiddels heeft een evaluatie plaatsgevonden van de belangrijkste problemen. Van april tot oktober 2008 is bijgehouden welke afwijkingen en problemen zijn gevonden met betrekking tot de inzending en acceptatie van aangeboden patiëntenmaterialen en aanvragen. Onderstaand leest u een overzicht van de meest opvallende zaken: het Laboratorium Microbiologie ontvangt per kwartaal ongeveer 36000 aanvragen. Hiervan bleken er in totaal 3912 een probleem te vertonen, hetgeen overeenkomt met 10,8 %. Een te hoog percentage. Bij de huisartsen bleek het ontbreken van de soort c.q. de herkomst van het ingezonden materiaal het meest voorkomende probleem (tabel 1). Bij de huisartsen vormen tevens onvolledig ingevulde patiëntgegevens een belangrijke foutenbron; bovendien kost het per individuele aanvraag achterhalen van de ontbrekende gegevens veel tijd.
Tabel 1 Door huisartsen ingezonden onvolledige aanvragen, 1107 van totaal 27057, (= 4,1%) • 301x ontbreken van soort c.q. herkomst materiaal • 233x onvolledig ingevulde patiëntgegevens • 136x ontbreken van gevraagde onderzoeken • 130x geen inzender op het aanvraagformulier vermeld • 127x ontbreken van gevraagde onderzoeken, algemeen kweek is ingezet • 101x geen patiëntgegevens op het patiëntenmateriaal, verificatie niet mogelijk • 79x inzendmateriaal niet goed afgesloten
Bij de aanvragen van de ziekenhuizen valt op dat de meest voorkomende problemen van heel andere aard zijn. Het vaakst kwam voor (793x): ‘geen inzender op het aanvraagformulier vermeld’. In 521 gevallen betrof de aanvrager een arts- of co-assistent, die inzendingen bij het laboratorium op naam van hun supervisor dienen in te zenden. Verder kwam het ontbreken van soort c.q. herkomst materiaal in de ziekenhuizen ook veelvuldig voor.
MICROLABBLAD
391
171743-sc-LMTA
10-02-2009
13:24
Pagina 392
Tot slot ontbreekt veelal het aangevraagde onderzoek(en) op het aanvraagformulier, zowel bij de ziekenhuizen als bij de huisartsen. De specialismen die opvallend hoog scoren zullen door ons rechtstreeks worden benaderd. Opvallend hierbij is nog te vermelden dat het Streekziekenhuis Koningin Beatrix in Winterswijk het gunstigste scoort met het laagste foutenpercentage (3.3%). Een ander opvallend probleem dat we onder de aandacht willen brengen is naar aanleiding van een evaluatie binnen het project ter verbetering van de dienstverlening (ook beschreven in het julinummer): Uit een voorlopige analyse kwam naar voren dat 8-17% van de patiëntenmaterialen vanuit de ziekenhuizen op maandag binnenkomt, terwijl deze al een dag eerder (dus op zondag) bij het Laboratorium Microbiologie Twente Achterhoek binnen hadden kunnen zijn op grond van de geregistreerde afnamedatum. Verheugend is wel dat we een stijging van het aanbod op zondag zien, maar dit is nog steeds voor verdere verbetering vatbaar.
ALGEMENE MEDEDELING ALGE M EN E M E D E D ELIN G
Invoering van een nieuwe flexibele droge wat zonder medium
Inv oe r i ng va n ee n n i e uwe flex i be l e d r oge wat zo nd e r me d i u m
Met ingang nieuwe flexibele zonder Met i ngangvan va nheden h e deis n een i s ee n n i e uwe flex droge i be l e wat d r oge wat medium zo nd e r ingevoerd me d i um iter ngev oe r d ter ve r v a ngi ngde vadraadwat n d e d r aa dwat met Stua rt- med D egeschikt ze wat voor i s ges c huitstrijken i kt v o o r h et vervanging van met Stuart-medium. Dezei um wat. is het uvan itst(per-nasaal) r i j k e n v a n nasofarynx ( p e r - na saaen l ) keel na s t.b.v. o fa ryonderzoek nx e n k eeop l t .PCR b. v . kinkhoest o nd e r zo een k o p P C R k i nk h o e st e n moleculair mo le c u l a i r r e s p i r ato i r p a ne l . respiratoir panel.
392
171743-sc-LMTA
10-02-2009
13:24
Pagina 393
STAND VAN ZAKEN BETREFFENDE ELEKTRONISCHE BERICHTEN NAAR INZENDERS ERIC VAN GEMERT
STA ND VAN ZAKEN BE TR EFFE ND E EL EK TR O NISCH E BHuisartsen: ERICHTEN NAAR INZENDERS ESinds RIC VANdecember GEMERT. 2006 stuurt het Laboratorium Microbiologie de berichten elektronisch naar
de huisartsen.
Huisartsen: Omdat de serologische berichten nog aangepast dienden te worden en het BSN ook binnenSinds december 2006 stuurt het Laboratorium Microbiologie de berichten elektronisch naar de huisartsen. kort mee ge-stuurd dient te worden, zijn wij een verbetertraject projectmee wordt Omdat de serologische berichten nog aangepast dienden te worden en hetgestart. BSN ookDit binnenkort gebegindient 2009teafgerond. stuurd worden, zijn wij een verbetertraject gestart. Dit project wordt begin 2009 afgerond. Het huisartsen in dein regio dat elektronische berichtenberichten ontvangt isontvangt inmiddels is gestegen naar gestegen 95,8%, in Hetaantal aantal huisartsen de regio dat elektronische inmiddels totaal 377 huisartsen uit de regio Gelderse Achterhoek en Twente. naar 95,8%, in totaal 377 huisartsen uit de regio Gelderse Achterhoek en Twente. Aantal huisartsen die digitale uitslagen ontvangen 4,2%
Huisartsen aangesloten Lifeline Huisartsen geen Lifeline 95,8%
ZZiekenhuizen: iekenhuizen: SStreekziekenhuis t r e e k z i e k e n h u Koningin i s K o n i nBeatrix g i n B e(SKB) a t r i x te( SWinterswijk. KB) te Winterswijk. Sinds september 2008 ontvangt het SKB alle uitslagen van het Laboratorium Microbiologie zowel elektroSinds september 2008 ontvangt het SKB alle uitslagen van het Laboratorium Microbiologie nisch als op papier. zowel elektro-nisch als Chipsoft op papier. Alle uitslagen worden naar (EZIS) gestuurd, ook de serologische uitslagen. Alle uitslagen worden naar Chipsoft (EZIS) gestuurd, ook de serologische uitslagen. Het SKB heeft aangegeven nog enige tijd intern nodig te hebben voordat de papieren versie niet meer ontvangen hoeft te worden. Het SKB heeft aangegeven nog enige tijd intern nodig te hebben voordat de papieren versie
niet meer ont-vangen hoeft te worden.
Z iekenhuis g roep Twente (Twentebor g en Streekziekenhuis M idden Twente ) te Almelo en Hengelo. Ziekenhuisgroep Twente (Twenteborg Streekziekenhuis Midden Microbiologie, Twente) Sinds oktober 2008 ontvangt de ZGT ook alleen uitslagen van het Laboratorium zowel elekte Almelo en papier. Hengelo. tronisch als op Sinds 2008 dit ontvangt de ZGT ook alle uitslagen van het Laboratorium Microbiologie, De ZGT oktober is intern bezig uit te rollen en “What’s new” te promoten. Ondertussen worden wel alle uitslagen naar Chipsoft (EZIS) gestuurd, inclusief de serologische uitslagen. zowel elek-tronisch als op papier.
De ZGT is intern bezig dit uit te rollen en “What’s new” te promoten.
Medisch Spectrum Twente (MST) te Enschede. Ondertussen worden wel alle uitslagen naar Chipsoft (EZIS) gestuurd, inclusief de Sinds mei 2008 ontvangt het MST alle uitslagen van het Laboratorium Microbiologie, zowel elektronisch serologische als op papier. uitslagen. Alle uitslagen komen in het ziekenhuissyteem terecht (XCARE), behalve de serologische uitslagen. Helaas is XCARE nog niet zover (MST) om ook te de Enschede. serologische uitslagen te tonen; hier wordt uiteraard aan geMedisch Spectrum Twente werkt door de afdeling ICT en Applicatiebeheer van het MST. Sinds mei 2008 ontvangt het MST alle uitslagen van het Laboratorium Microbiologie, zowel
elektronisch als op papier. Alle uitslagen komen in het ziekenhuissyteem terecht (XCARE), behalve de serologische uitslagen. Helaas is XCARE nog niet zover om ook de serologische uitslagen te tonen; hier wordt uiteraard aan ge-werkt door de afdeling ICT en Applicatiebeheer van het MST.
MICROLABBLAD
393
171743-sc-LMTA
394
10-02-2009
13:24
Pagina 394