VTS 3101 weg95_binnenVTS25-1.XPR 22-03-13 21:58 Pagina 27
Permanente connectiviteit stimuleert gebruik openbare ruimte
Amsterdamse publieke sfeer in tijden van sociale media Dr. J. Gadet Gemeente Amsterdam, hoofdplanoloog Dienst Ruimtelijke Ordening Amsterdam (DRO) Postbus 2758, 1000 CT Amsterda
[email protected] Dr. H. Smeets Gemeente Amsterdam, senior onderzoeker Bureau Onderzoek & Statistiek Amsterdam (O&S)
[email protected] Dit artikel is gebaseerd op het onderzoeksrapport ‘Monitor Digitale Toepassingen 2012, 2de meting (2012)’, dat O&S (Ellen Lindeman, Nienke Laan, Harry Smeets en Esther Jacobs) in opdracht van en samenwerking met de DRO heeft geproduceerd.
In dit artikel worden de resultaten van de 2012 monitor Digitale Toepassingen gepresenteerd en vergeleken met de uitkomsten uit 2010 en 2011. De monitor gaat in op het gebruik van mobiele telefoons, digitale communicatiemiddelen en het gebruik van openbare ruimten, in het bijzonder parken. Smartphonebezit en –gebruik nemen snel toe, evenals lidmaatschappen van sociale media. Met name door het exploderende gebruik van WhatsApp neemt de connectiviteit zowel in omvang als tijd sterk toe. De resultaten wijzen erop dat het aantal face to face contacten in de publieke sfeer stijgt. Het ruimtelijk beleid moet daarom gericht zijn op het accommoderen van deze face tot face contacten en het ‘updaten’ van het voorzieningenniveau in parken, waaronder het aanbieden van WiFi.
1 | Inleiding Het gebruik van de openbare ruimte is, ook in Amsterdam, de laatste jaren aan het veranderen. Er komen meer, zowel binnenlandse als buitenlandse, bezoekers naar Amsterdam en die maken samen met de bewoners intensiever gebruik van openbare ruimten als terrassen, pleinen, maar ook parken. Vooral binnen de Ring A10 wordt het daardoor in de openbare ruimte steeds drukker (Gadet en Smeets 2009, Gadet 2011). De intensivering van het gebruik van de openbare ruimte loopt parallel aan (snelle) ontwikkelingen op het gebied van de telecommunicatie. Een kenmerk hiervan is de ‘paradox van de telecommunicatie’: hoe groter de digitale contactmogelijkheden, hoe intensiever het aantal face to face contacten. De socioloog Castells wijst in dit verband op het groeiende belang van digitale connectiviteit: ‘Permanent connectivity, not motion, is the critical thing’ (The Economist 2008). De snelle ontwikkeling op het gebied van telecommunicatie en digitale media uit zich de afgelopen jaren vooral in een grote opkomst van de smartphone i. Steeds meer mensen hebben hierdoor de mogelijkheid om het internet overal waar zij zijn, te gebruiken. Het CBS rapporteerde medio 2011 43% mobiel gebruik onder internetters en dat is in een jaar tijd verdubbeld (21% in 2010). Deze ontwikkeling wordt volledig toegeschreven aan de toename van het smartphonebezit (The Economist 2008, CBS 2011). De applicaties op deze smartphones maken communicatie en vermaak efficiënter en laagdrempeliger. De smartphone wordt door velen ieder moment gebruikt wanneer daar even tijd voor is. De Dienst Ruimtelijke Ordening (DRO) verwacht dat deze permanente verbinding met de digitale wereld, zoals Castells het omschrijft, invloed heeft op het gebruik van de openbare ruimte - waaronder het onderhouden van sociale contacten en werken. Voor DRO is het
vrijetijdstudies nummer 1, jaargang 31, 2013
I
27
VTS 3101 weg95_binnenVTS25-1.XPR 22-03-13 21:58 Pagina 28
AMSTERDAMSE PUBLIEKE SFEER IN TIJDEN VAN SOCIALE MEDIA
van belang om te weten wat die veranderingen inhouden, om te kunnen bepalen hoe de inrichting van de openbare ruimte daaraan tegemoet kan komen. Om de ontwikkelingen te kunnen volgen en na te kunnen gaan of de verwachtingen ten aanzien van de veranderingen in het gebruik van de openbare ruimte kloppen heeft O+S in opdracht van DRO drie keer onderzocht hoeveel Amsterdammers toegang hebben tot digitale middelen en hoe zij deze gebruiken. In dit artikel worden de resultaten van de 2012 monitor Digitale Toepassingen gepresenteerd en vergeleken met de uitkomsten uit 2010 en 2011. Centraal daarbij staan het bezit en gebruik van digitale middelen en toepassingen, alsmede de gevolgen met betrekking tot sociale contacten en werk.
2 | Methode De monitor Digitale Toepassingen volgt het bezit en gebruik van digitale middelen en toepassingen, alsmede de gevolgen van het gebruik (in de openbare ruimte) voor sociale contacten en werk. In dit artikel staan de resultaten van de 2-meting centraal, maar wordt waar zinvol en mogelijk, ook verwezen naar de eerdere metingen. Uitgangspunt bij de metingen was niet representativiteit, maar inzicht krijgen in hoeverre digitale toepassingen bekend zijn. Daarvoor is gebruik gemaakt van het panel van O+S. Het is bekend dat de leden van dit panel meer dan gemiddeld interesse hebben in digitale ontwikkelingen/toepassingen. Dit veroorzaakt de oververtegenwoordiging van bepaalde groepen. Om enigszins tegemoet te komen aan de oververtegenwoordiging van hoge opleiding, hogere leeftijd en ondervertegenwoordiging van het aandeel allochtonen, is daarnaast gekozen voor een telefonische benadering van meer lager opgeleiden en meer allochtonen om ook een idee te krijgen van de bekendheid van dit soort toepassingen onder deze groepen. Meer dan representativiteit was monitoring het doel. Dat betekent dus dat onder behoud van een constant gehouden design en steekproef iets over de ontwikkeling verteld kan worden. Er heeft geen weging plaats gevonden. De respondenten van de monitor worden gevormd door Amsterdammers van 16 jaar en ouder. Om deze groep te bereiken bestaan de metingen uit twee onderdelen: – online enquête onder het panel van O+S, – telefonische enquête onder Amsterdammers. Van het O+S-panel zijn ongeveer 4.500 Amsterdammers lid. Ongeveer de helft van het panel is benaderd voor deelname aan het onderzoek, 2.272 panelleden. De leden van het panel wonen verspreid over de hele stad en zijn gemiddeld wat hoger opgeleid dan de telefonisch bereikte respondenten. Verder zijn ze meer betrokken bij en/of geïnteresseerd in Amsterdam en meer digitaal georiënteerd. Dat beïnvloedt natuurlijk de representativiteit. De bekendheid met nieuwe digitale toepassingen is in deze groep eerder aanwezig dan in andere groepen. Om toch een beeld te krijgen van wat er leeft onder minder hoogopgeleiden en allochtonen is daarnaast een aselecte telefonische steekproef getrokken over zowel vaste als mobiele telefoonnummers in Amsterdam om circa 400 geslaagde telefonische enquêtes te bewerkstelligen. Vanwege het monitoringdoel is dit design uit de 0-meting ook in de 1- en 2-meting gehandhaafd.
28
I
vrijetijdstudies nummer 1, jaargang 31, 2013
VTS 3101 weg95_binnenVTS25-1.XPR 22-03-13 21:58 Pagina 29
JOS GADET EN HARRY SMEETS
Respons Het veldwerk voor de laatste monitor (2de meting) vond plaats van 19 september tot en met 8 oktober 2012. Het online invullen van de enquête nam gemiddeld 11 minuten in beslag, het afnemen van de telefonische enquête gemiddeld 17 minuten. In totaal deden 1.751 mensen mee met het onderzoek.
Online panel Van de 2.272 benaderde panelleden hebben uiteindelijk 1.342 mensen de enquête ingevuld. Dat komt neer op een respons van 58%. Bij de eerste meting was de respons 60% en bij de nulmeting 38%. De respondenten zijn relatief hoog opgeleid en overwegend autochtoon: 83% is van autochtone herkomst, 11% is van een andere westerse herkomst en 5% is van niet-westerse herkomst. De verdeling mannen-vrouwen is nagenoeg gelijk (52% versus 48%) en de gemiddelde leeftijd is afgerond 53 jaar. Het gaat hier dus om een groep hoog opgeleide, autochtone en wat oudere mensen.
Telefonische enquête Er zijn 409 telefonische enquêtes verzameld (29%). De respondenten hebben een gemiddelde leeftijd van afgerond 53 jaar. Er hebben vrijwel evenveel mannen (206) als vrouwen (203) aan de telefonische enquêtes meegedaan. Ook hier gaat het bij de meerderheid om autochtonen (71%), maar het aandeel allochtonen in deze groep is groter dan bij het panel. Bijna drie van de tien respondenten (28%) hebben een niet-Nederlandse achtergrond (eerste meting 23%), 17% een niet-westerse en 11% een westerse.
Vragenlijst In de nulmeting ging het specifiek over het gebruik van digitale telecommunicatiemiddelen en de effecten daarvan op het gebruik van Amsterdamse parken, in de 1-meting en deze 2meting meer om het gebruik van deze middelen in het algemeen. In grote lijnen is in gevraagd: – wat voor communicatiemiddelen gebruikt men voor het onderhouden van contacten? – hoe vaak gebruikt men deze middelen? – hoe kwam het laatste face to face contact tot stand? – wat voor telefoon heeft men? – waarvoor gebruikt men de telefoon: hoe vaak, en waar doet men dat? – van welke sociale netwerken is men lid: hoe vaak en waar gebruikt men (welke) sociale netwerken? – werkt men in publieke gelegenheden met digitale middelen: hoe vaak en waar? – kent men recente digitale toepassingen zoals Mobile Tagging, Layar en RFID en gebruikt men die iii? – wat zijn (de verwachtingen over) de effecten van digitale toepassingen op de eigen sociale contacten? Aan de vragenlijst van de 1-meting is in 2012 een aantal vragen toegevoegd, te weten: – op welke wijze wordt Twitter gebruikt, Facebook en Linkedin? – hoe vaak maakt men gebruik van de verschillende mogelijkheden om face to face afspraken te maken? – wat zijn de effecten van sociale media op (face to face) sociale contacten?
vrijetijdstudies nummer 1, jaargang 31, 2013
I
29
VTS 3101 weg95_binnenVTS25-1.XPR 22-03-13 21:58 Pagina 30
AMSTERDAMSE PUBLIEKE SFEER IN TIJDEN VAN SOCIALE MEDIA
– op welke plekken heeft men (face to face) contacten (welke parken, wel/niet in eigen buurt)? – extra vragen over de eigen bezigheden (waar, in welke sector, wel/niet volgens principes Nieuwe Werkeniv? In dit artikel worden gegevens van 2012, 2011 en 2010 voor zover mogelijk met elkaar vergeleken.
3 | Resultaten Bezit mobiele telefoon met internet, incl. smartphone, verder toegenomen Bijna alle respondenten bezit een mobiele telefoon (figuur 1). De vier procent zonder mobiele telefoon zijn vooral ouderen. Het aandeel dat een mobiele telefoon heeft met toegang tot internet is verder toegenomen tussen 2011 en 2012. Dit gaat vooral om smartphones. Vooral jonge, hoog opgeleide mannen hebben vaak een smartphone, maar het bezit is ook toegenomen onder ouderen.
Gebruik internet en apps neemt toe De mobiele telefoon (inclusief smartphone) wordt door de respondenten nog steeds het vaakst gebruikt om te telefoneren en sms’en, maar dit aandeel is wel licht gedaald (figuur 2). Het gebruik van chatapplicaties is het sterkst toegenomen, alsmede het gebruik van apps in het algemeen, sociale netwerken en betaalapps. Het internetgebruik op de telefoon is toegenomen naar 68%. Ruim driekwart van de respondenten gebruikt internet dagelijks en ruim een derde gebruikt internet de gehele dag door. Een meerderheid (78%) heeft een of meerdere communicatieapps op zijn telefoon, zoals Figuur 1. Kerngetallen bezit mobiele telefoons, 2010-2012 (procenten)
30
I
vrijetijdstudies nummer 1, jaargang 31, 2013
VTS 3101 weg95_binnenVTS25-1.XPR 22-03-13 21:58 Pagina 31
JOS GADET EN HARRY SMEETS
Figuur 2. Kerngetallen gebruik van functie met daarvoor geschikte mobiele telefoons, 2011 en 2012 (procenten)
WhatsApp en Skype. Het aandeel van Ping is fors teruggelopen, van 11% in 2011 naar 5% in 2012.
Toenemende populariteit tablets De digitale/internet toepassingen van de mobiele telefoon worden het vaakst ‘overal’ gebruikt (zie tabel 1). Met ‘overal’ wordt hier bedoeld dat de respondenten geen onderscheid maken naar een specifieke categorie. De overige respondenten beperken hun gebruikstoepassing tot een specifieke plek. Ook thuis, op het werk of in een openbare ruimte komt vaak voor.v De populariteit van mobiel internet zien we niet alleen terug in het gebruik van mobiele telefoons. Twee derde van de ondervraagden heeft een laptop en ruim een kwart een tablet.
Tabel 1. Waar gebruikt u de toepassing ....? 2012 (onder gebruikers daarvan, procenten)
e-mail (n=692) overal thuis op mijn werk openbare ruimte, buiten horecagelegenheden overige openbare ruimte openbaar vervoer op vakantie overig
72 24 17 12 6 7 10 9 1
googelen/ internet (n=688)
applicaties (n=586)
chatten (n=571)
sociale netwerken (n=449)
77 16 9 13 7 5 8 8 1
75 24 6 7 4 3 6 5 1
87 14 7 7 4 3 6 6 1
81 19 7 8 5 5 7 7 1
vrijetijdstudies nummer 1, jaargang 31, 2013
I
31
VTS 3101 weg95_binnenVTS25-1.XPR 22-03-13 21:58 Pagina 32
AMSTERDAMSE PUBLIEKE SFEER IN TIJDEN VAN SOCIALE MEDIA
Figuur 3. Kerngetallen sociale contacten, 2011 en 2012 (percentage respondenten)
De populariteit van tablets is toegenomen: in 2011 had 17% van de ondervraagden een tablet, in 2012 gaat dit om 27%. Mensen die een mobiele telefoon met internet hebben, beschikken ook vaker over een tablet en/of laptop. Dit zijn vooral hoger opgeleiden en jongeren. Driekwart van de ondervraagden (73%) beschikt bovendien over een pc.
Sociale contacten nog vooral face to face Bijna alle respondenten gebruiken inmiddels één of meerdere digitale communicatiemiddelen zoals e-mail of andere internettoepassingen voor het onderhouden van zijn/haar sociale contacten (figuur 3). Fysieke contacten worden nog het vaakst geregeld door te telefoneren of te e-mailen. De sociale contacten vinden nog steeds vooral face to face plaats (61%) of in combinatie met gebruik van de sociale media (32%, niet in figuur).
Effecten sociale media op sociale contacten Een kwart van de respondenten meent dat de fysieke sociale contacten toenemen als gevolg van de sociale media. De helft van de gebruikers meent dat de sociale contacten hetzelfde blijven en slechts 2% meent dat ze afnemen. Dit verschilt nauwelijks van de resultaten in 2011.
Zeven van de tien lid van sociale netwerken Evenals in 2011 zijn bijna zeven van de tien respondenten lid van één of meer sociale netwerken. Meestal gaat het om Facebook of LinkedIn. Een vijfde deel is lid van Twitter. Hyves laat als enige sociale netwerk een afname zien in de lidmaatschappen: van 18% naar 12% in 2012. Twitter wordt voornamelijk gebruikt om te weten wat er speelt of om het nieuws te volgen, Facebook om met vrienden in contact te zijn en LinkedIn om te netwerken.
32
I
vrijetijdstudies nummer 1, jaargang 31, 2013
VTS 3101 weg95_binnenVTS25-1.XPR 22-03-13 21:58 Pagina 33
JOS GADET EN HARRY SMEETS
Figuur 4. Kerngetallen lid van sociale netwerken, 2011 en 2012 (percentage respondenten)
Toenemend gebruik Facebook en Twitter Facebook wordt het meest intensief gebruikt: zes van de tien leden gebruiken het dagelijks. Dat geldt voor vier van de tien Twitter-gebruikers. Dat is meer dan in 2011. LinkedIn wordt het vaakst wekelijks of maandelijks gebruikt. Hyves wordt niet intensief gebruikt door de leden (5% dagelijks). Hyves en LinkedIn worden minder frequent gebruikt dan in 2011. Ruim de helft van de respondenten (56%) gebruikt sociale netwerken als applicatie op de telefoon (2011 44%). Driekwart van de mensen die daartoe de mogelijkheid hebben, gebruiken een app voor Twitter, zeven van de tien bij Facebook, zes van de tien bij LinkedIn en twee van de tien bij Hyves. Het app-gebruik onder LinkedIn leden is sterk gestegen. Met uitzondering van Hyves en LinkedIn worden de sociale netwerken vaak overal gebruikt. Het aandeel dat de sociale netwerken overal gebruikt is toegenomen, het sterkst bij Facebook. Drie van de tien respondenten denken in de toekomst zeker of misschien (meer dan nu) gebruik te gaan maken van sociale netwerken. Onder de leden geldt dat voor vier van de tien. Dit is gelijk aan in 2011.
Communicatie-applicaties populairder, vooral WhatsApp Bijna acht van de tien respondenten met een daarvoor geschikte telefoon (n=958, 78%) hebben een of meerdere mobiele communicatie-applicaties erop staan. In de vorige meting van 2011 gold dat nog voor zes van de tien (61%). Zeven van de tien hebben WhatsApp en drie van de tien Skype. Overige-communicatie applicaties worden veel minder vaak genoemd: 5% Ping, 9% Viber en 1% XMS. Het gebruik van WhatsApp is in vergelijking met 2011 sterk toegenomen (van 48 naar 70%) en ook Viber en Skype namen toe, terwijl Pingen afnam (zie tabel 2). Tabel 2. Gebruik communicatie applicaties, 2011 en 2012 (percentage respondenten met een daarvoor geschikte telefoon)
WhatsApp Skype Ping Viber XMS geen
2011
2012
48 24 11 5 1 39
70 30 5 9 1 8
vrijetijdstudies nummer 1, jaargang 31, 2013
I
33
VTS 3101 weg95_binnenVTS25-1.XPR 22-03-13 21:58 Pagina 34
AMSTERDAMSE PUBLIEKE SFEER IN TIJDEN VAN SOCIALE MEDIA
Jongere respondenten hebben veel vaker communicatie-apps dan ouderen met een daarvoor geschikte telefoon. Zo heeft 92% van de 16-30 jarigen een dergelijke app tegenover 61% van de 60-plussers. De verschillen zijn het grootst bij WhatsApp: 91% onder 16-30 jarigen, tegenover 45% onder 60-plussers. Viber is ook een typisch jongeren app: 17% van de 16-30 jarigen heeft dat, tegenover 9% gemiddeld. Skype is iets voor alle leeftijden, de leeftijdsgroepen verschillen niet in het bezit van een Skype applicatie. Daarnaast hebben vrouwen wat vaker een communicatie applicatie (82% van diegenen met een daarvoor geschikte telefoon) dan mannen (75%), vooral WhatsApp (respectievelijk 76% en 64%). WhatsApp wordt door twee derde van de gebruikers dagelijks gebruikt. Dat gold in 2011 voor de helft van de gebruikers. Ping wordt, evenals vorig jaar, door de helft van de gebruikers dagelijks gebruikt. Skype en Viber worden veel minder intensief gebruikt.
Drie van de tien werken in de openbare ruimte, even veel als in 2011 Drie van de tien ondervraagden (29%) werken wel eens in een openbare ruimte: 18% doet dat buiten, 20% in een horecagelegenheid en 14% in overige openbare ruimten, bijvoorbeeld in de bibliotheek. (Omdat veel respondenten dat op meerdere openbare plekken doen, is de som van de percentages groter dan 29). Het vaakst gebeurt dat met smartphone, pen en papier of een laptop. Meestal wordt er één keer of enkele keren per maand in een publieke gelegenheid gewerkt (41%), maar frequenter komt ook vaak voor (38% wekelijks of (bijna) dagelijks). Het aandeel werkende respondenten in de openbare ruimte neemt af met de leeftijd(categorie), maar de verschillen zijn in 2012 vergeleken met een jaar eerder wat afgenomen.
Figuur 5. Hoe vaak maakt u gemiddeld gebruik van ....? 2012 (onder gebruikers, procenten)
34
I
vrijetijdstudies nummer 1, jaargang 31, 2013
VTS 3101 weg95_binnenVTS25-1.XPR 22-03-13 21:58 Pagina 35
JOS GADET EN HARRY SMEETS
Tabel 3 Werken in de openbare ruimte naar leeftijdsgroepen, 2011 en 2012 (procenten)
16-30 31-40 41-50 51-60 60+ totaal
jaar jaar jaar jaar
totaal 2011
totaal 2012
46 38 36 26 18
41 40 36 28 18
29
29
De respondenten die werken in de openbare ruimte zijn hoog opgeleid, niet gebonden aan een vaste werkplek en werken volgens het principe van het Nieuwe Werken. Daarnaast gaat het vooral om respondenten met een baan in de creatieve zakelijke dienstverlening, media en ICT dienstverlening en de kunst/cultuursector.
Bekendheid Mobile Tagging neemt verder toe, gebruik niet De bekendheid van Mobile Tagging (bijvoorbeeld door middel van een QR-code) is redelijk groot en is ook ten opzichte van 2011 toegenomen. De toepassingen Layar en RFID zijn minder bekend (rond een derde) en nauwelijks toegenomen sinds 2011. Bij alle toepassingen hebben de smartphonebezitters een voorsprong. Bijna de helft van de respondenten geeft aan in de toekomst zeker of misschien gebruik te zullen maken van deze toepassingen. Smartphonebezitters geven dit veel vaker aan dan mensen zonder smartphone. Deze resultaten wijken niet af van die in 2011. Het regelmatig gebruik van deze toepassingen is nauwelijks veranderd ten opzichte van de meting in 2011. Van 2010 op 2011 zagen we wel een toename in het gebruik.
Beschikbaarheid WiFi werkt stimulerend Vier van de tien respondenten geven aan locaties (vaker) te zullen bezoeken als er een gratis en volledige WIFI dekking zal zijn; 19% zal dat zeker doen, 22% misschien. De helft zal dat niet doen en 6% weet het niet.
Figuur 6 Kerngetallen digitale toepassingen, 2011 en 2012 (percentage smartphonebezitters)
vrijetijdstudies nummer 1, jaargang 31, 2013
I
35
VTS 3101 weg95_binnenVTS25-1.XPR 22-03-13 21:58 Pagina 36
AMSTERDAMSE PUBLIEKE SFEER IN TIJDEN VAN SOCIALE MEDIA
Figuur 7 Vaker locatie bezoeken in de openbare ruimte als daartoe meer mogelijkheden zijn in 2012 (procenten)
Van de mensen die overwegen om openbare ruimten (vaker) te bezoeken als er WIFI is (n=719), zouden ruim zes van de tien (63%) er ook eventueel (vaker) gaan werken. Figuur 8 Vaker werken op locatie in de openbare ruimte als daartoe meer mogelijkheden zijn in 2012 (procenten)
Over digitale connectiviteit en ruimtelijke contractie In de meting van 2012 is de vraag gesteld waar de via de mobiele telefoon gemaakte afspraken buitenshuis (in de publieke ruimte) plaatsvinden. De gedachte is namelijk dat permanente connectiviteit leidt tot afspraken op ‘leuke’ plekken (‘waar wat te doen is’) (The Economist 2008, 2010; Gadet 2011). De resultaten wijzen erop dat het levendige deel van de stad Amsterdam, het gebied binnen de Ring A10, met een veelheid en veelsoortigheid aan interne (bijvoorbeeld horeca of bibliotheken) en externe ontmoetingsplekken (parken, pleinen) de fysieke plek is waar toenemende digitale connectiviteit mensen naar toe brengt (60%). Tabel 4: Waar in de stad vinden sociale contacten buitenshuis gemaakt via mobiele telefoon voornamelijk plaats? 2012 (n=1519) in mijn buurt in de buurt van mijn werk elders binnen de ring A10 in Amsterdam elders buiten de ring A10 in Amsterdam buiten Amsterdam weet niet, geen antwoord totaal
36
I
vrijetijdstudies nummer 1, jaargang 31, 2013
22 3 60 6 7 2 100
VTS 3101 weg95_binnenVTS25-1.XPR 22-03-13 21:59 Pagina 37
JOS GADET EN HARRY SMEETS
4 | Conclusies en discussie Er zijn een aantal interessante bevindingen uit de resultaten te destilleren. De eerste is dat de connectiviteit onder de respondenten sterk toegenomen is, en dat die waarschijnlijk (naar eigen zeggen) nog verder zal toenemen. De tweede is dat het gebruik van (gratis) WhatsApp geëxplodeerd is. Een verband tussen deze twee lijkt aannemelijk. Vervolgens is gebleken dat smartphones en tablets overal gebruikt worden, dus ook (in toenemende mate) in de openbare ruimte buiten horeca en dergelijke. Een andere belangrijke constatering is dat de bekendheid van Mobile Tagging, Layar en RFID niet noemenswaardig is toegenomen. Ze lijken over hun hoogtepunt heen en hebben (tot nu toe) niet voldaan aan de hoge verwachtingen ervan (The Economist 2008). Ook blijkt dat de beschikbaarheid van WiFi naar zeggen van de respondenten het opzoeken van een locatie met WiFi, stimuleert. Tenslotte blijkt dat de aantrekkelijke delen van de stad, in Amsterdam het gebied dat in de volksmond ‘binnen de Ring’ genoemd wordt, de digitaal met elkaar verbonden respondenten uitlokt tot daadwerkelijke face to face contacten (Overigens is dat gebied meer precies begrensd door de Ringweg A10 en ten zuiden van het IJ). Dit lijkt in lijn met de constatering eerder gedaan in The Economist (2008) dat ‘… the next big wave of social networking will revolve around mobile phones and the places that people take them to’. In het laatste deel van dit artikel willen we graag starten met een discussie over de consequenties van deze resultaten. We willen hierbij de relatie leggen met een wezenlijk thema voor de ruimtelijke ordening in tijden van economische transitie: de transitie van een industrieel-dienstverlenende naar een specifieke (creatieve) kenniseconomie. In een kenniseconomie draait het om interactie en zijn ‘interactiemilieus’ doorslaggevende vestigingsfactoren (zie bijvoorbeeld Gadet 2011, Glaeser 2011 en Engelsdorp Gastelaars et al. 2006). In een kennisstad als Amsterdam zijn openbare ruimten de meest toegankelijke plekken om anderen en andersdenkenden te ontmoeten. Daar doet men nieuwe ideeën op en wisselt men kennis het snelst uit. Voor het toenemend aantal zzp-ers (zelfstandigen zonder personeel) is de openbare ruimte ook nog eens letterlijk ‘het kantoor’ waar men klanten of anderen ontmoet. Kortom, stedelijke openbare ruimten en gelegenheden zijn de productiemilieus van de nieuwe economie (zie Gadet 2011, Gadet en Van Zanen 2006; Glaeser 2011; Van Zanen 2006; Engelsdorp Gastelaars et al. 2006; Florida 2002). Het gebruik van de openbare ruimte als productiemilieu wordt vergemakkelijkt door de hoge vlucht die de toepassingsmogelijkheden van smartphones nemen. Men is niet alleen constant in contact met anderen, maar plukt ook alle documenten, portfolio’s, presentaties en dummy’s vanuit het park, de bibliotheek, het café, Coffee Company of vanaf het terras ‘uit de lucht’. De concentratie van creatieve en kennisbedrijvigheid binnen de Ring spreekt wat dit betreft boekdelen. Een concentratie die in rap tempo intensiveert en gestaag uitdijt. Kortom, de urban fabric is een productiemilieu van onschatbare waarde (Gadet 2011, Glaeser 2011, Van Zanen 2006). Daarbij is WiFi in de openbare ruimte geen overbodige luxe. De al eerder gememoreerde constatering in The Economist onderbouwt een verdere vergroting van publiek toegankelijke WiFi: plekken in de stad waar de toegang tot het net mogelijk is, zullen in belang toenemen! Het toenemend bezit en gebruik van smartphones gaat gepaard met toenemend gebruik en
vrijetijdstudies nummer 1, jaargang 31, 2013
I
37
VTS 3101 weg95_binnenVTS25-1.XPR 22-03-13 21:59 Pagina 38
AMSTERDAMSE PUBLIEKE SFEER IN TIJDEN VAN SOCIALE MEDIA
bezit van tablets. Waar smartphones door het telefonische netwerk per definitie verbonden zijn met het web, geldt dat voor tablets zonder 3G-abonnement niet zonder meer. Tablets zijn op dit moment veel meer dan smartphones afhankelijk van WiFi in de openbare ruimte. Dat geldt natuurlijk in nog sterkere mate voor laptops. In het parkenbeleid dat de centrale stad Amsterdam in samenwerking met de stadsdelen ontwikkelt en uitvoert, wordt nu gekeken of en welke parken WiFi-dekking moeten krijgen en hoe dit gefinancierd moet worden. Het Westerpark en het Oosterpark zijn inmiddels voorzien van WiFi. Niet alleen digitale ontwikkelingen spelen in dit vraagstuk een rol. Ook de toenemende stroom bewoners naar Amsterdam heeft invloed. De vraag naar woningen is vele malen groter dan het (nieuw te bouwen) aanbod. Hierdoor neemt het aantal personen per huishouden (met name jonge hoog opgeleide huishoudens) weer toe, en daarmee het gemiddeld woonoppervlak per persoon af (zie o.a. Sleurink 2012). Dat brengt een toenemend gebruik van de openbare ruimte met zich mee. Zo is het bezoek aan (Amsterdamse) parken geëxplodeerd (Gadet & Smeets 2009). Met de permanente connectiviteit is hiermee de vraag naar aantrekkelijke en WiFi-toegankelijke publieke plekken manifester dan ooit. In de recente Structuurvisie 2040 en het in ontwikkeling zijnde Strategisch Plan van de gemeente Amsterdam speelt deze constatering geen rol aan de zijlijn meer. Het is een ankerpunt in ruimtelijk beleid geworden.
Literatuur CBS (2011) Mobiel Internet fors toegenomen. Persbericht 25 oktober 2011. Economist (2008) The new oases. Nomadism changes buildings, cities and traffic. In: The Economist Special Report: Nomads at last. London: The Economist , April 12th 2008. Economist (2010) Yammering away at the office: A distraction or a bonus? In: The Economist Jan 28th 2010: A special report on social networking. Engelsdorp Gastelaars, R., van & D. Hamers (2006) De nieuwe stad. Stedelijke centra als brandpunten van interactie. Den Haag: Ruimtelijk Planbureau. Florida, R. (2003) The Rise of the Creative Class, and how it is Transforming Work, Leisure, Community and Everyday Life. New York. Gadet, J. (2011) Terug naar de stad. Geografisch portret van Amsterdam. Amsterdam: SUN Trancity. Gadet J. & H. Smeets (2009) Het Grote Groenonderzoek. In: Plan Amsterdam nr. 3 Jrg. 2009. Amsterdam: Dienst Ruimtelijke Ordening. Gadet, J. & K. van Zanen (2006) Succesvolle vestigingsplekken. Aantrekkende stadsmilieus voor de creatieve kenniseconomie. In: Plan Amsterdam, Jrg. 2006 nr. 3. Amsterdam: Dienst Ruimtelijke Ordening. Gemeente Amsterdam (2011) Structuurvisie Amsterdam 2040. Economisch sterk en duurzaam. Amsterdam: DRO. Glaeser, E. (2011) Triumph of the City. How Our Greatest Invention Makes Us Richer, Smarter, Greener, Healthier, and Happier. New York: The Penguin Press. Lindeman, E., N. Laan, H. Smeets & E. Jacobs (2012) Monitor Digitale Toepassingen 2012, 2de meting. Amsterdam: Bureau Onderzoek & Statistiek. Sleurink, M. (2012) The transformation of the Amsterdam housing market and how young adults respond to declined access to housing. Amsterdam: UvA (Master Thesis). Zanen, K. van (2006) Productiemilieus van de creatieve industrie in Amsterdam. Amsterdam: DRO.
38
I
vrijetijdstudies nummer 1, jaargang 31, 2013
VTS 3101 weg95_binnenVTS25-1.XPR 22-03-13 21:59 Pagina 39
JOS GADET EN HARRY SMEETS
Noten i
Een smartphone is een mobiele telefoon met de mogelijkheid tot internet en het gebruiken van verschillende (communicatie) applicaties. Een smartphone is een combinatie tussen een laptop en een telefoon.
ii
Daarvan hebben 70 personen de vragenlijst niet volledig ingevuld.
iii
Mobile Tagging is het met een mobiele telefoon scannen van een speciale code. Layar is een toepassing die werkt op de techniek van Augmented Reality (AR), of virtuele realiteit. Deze techniek voegt extra informatie toe aan het beeld van de werkelijkheid. RFID staat voor Radio Frequency Identification en is een techniek waarmee informatie kan worden opgeslagen en afgelezen van zogenaamde RFID-tags. Deze tags kunnen worden aangebracht in objecten en zenden radiosignalen uit. Deze signalen kunnen worden opgevangen door een ontvanger. RFID-tags kunnen worden gebruikt als persoonlijke chip, waarmee informatie op bepaalde plaatsen kan worden verzonden naar een ontvanger, die deze informatie doorstuurt naar het internet.
iv
Het Nieuwe Werken houdt kort gezegd in dat door de toegenomen digitale mogelijkheden de werknemer onafhankelijker wordt van een vaste werkplek waardoor andere locaties als werkplek worden gebruikt zoals cafés e.d. (Third Places) en de eigen woning (thuiswerken). Dit houdt ook in dat werktijd, vrije tijd en privé-tijd meer in elkaar overvloeien.
v
Door een wijziging in de antwoordcategorieën bij deze vraag, met name de toevoeging van de mogelijkheid ‘overal’, zijn de resultaten van deze vraag niet met de voorgaande metingen te vergelijken.
vrijetijdstudies nummer 1, jaargang 31, 2013
I
39