NfN richtlijn PD gerelateerde infecties, 2012
Peritoneale dialyse gerelateerde infecties: preventie, diagnostiek en behandeling NfN Richtlijn 2012 Gebaseerd op ISPD Guidelines/Recommendations “Peritoneal Dialysis-Related Infections Recommendations: 2010 update” (Perit Dial Int 2010;30:393-423) en “ISPD Position Statement on Reducing the Risk of Peritoneal Dialysis-Related infections” (Perit Dial Int 2011;31:614-630)
Verantwoordelijk lid kwaliteitscommissie: Mw dr CE Douma,
[email protected] Auteurs: A.C. Abrahams, C.E. Douma en W. Smit Geen financiële belangenverstrengeling
De richtlijn bevat aanbevelingen van algemene aard. Het is mogelijk dat in een individueel geval deze aanbevelingen niet van toepassing zijn. Het is de verantwoordelijkheid van de behandelend arts te beoordelen of de richtlijn in de praktijk toepasbaar is. Er kunnen zich feiten of omstandigheden voordoen waardoor, in het belang van een goede zorg voor de patiënt, van een richtlijn moet worden afgeweken.
1
NfN richtlijn PD gerelateerde infecties, 2012
Inhoudsopgave
Inleiding………………………………………………………………………………….3
I. Rapporteren van PD-gerelateerde infecties……………………………………..4
II. Preventie van PD-gerelateerde infecties………………………………………...5
III. Huidpoort- en tunnelinfecties……………………………………………………..9
IV. Initiële presentatie en beleid bij peritonitis……………………………………11
V. Vervolgbehandeling van peritonitis……………………………………………..13
VI. Doseringsadviezen voor frequent gebruikte antibiotica……………………26
VII. Referenties……………………………………………………………………........31
2
NfN richtlijn PD gerelateerde infecties, 2012
INLEIDING Voor u ligt de nieuwe NfN richtlijn “Peritoneale dialyse gerelateerde infecties; preventie, diagnostiek en behandeling”. Deze richtlijn vervangt de NfN richtlijn uit 2007 die gebaseerd was op de “Guidelines on Peritoneal Dialysis-Related Infections Recommendatons: 2005 update” van de International Society for Peritoneal Dialysis (ISPD). De huidige NfN richtlijn is gebaseerd op 2 recent verschenen publicaties van de ISPD, te weten de in 2010 verschenen “Guidelines on Peritoneal Dialysis-Related Infections Recommendations: 2010 update” en de in 2011 verschenen “ISPD Position Statement on Reducing the Risk of Peritoneal Dialysis-Related infections”. Deze publicaties zijn door een subcommissie van de NfN kwaliteitscommissie beoordeeld. De “Guidelines on Peritoneal Dialysis-Related Infections Recommendations: 2010 update” zijn evidence-based voor zover er evidence bestaat. Dit wordt uitsluitend aangegeven met (Evidence). Er wordt geen level of evidence aangegeven. De aanbevelingen in deze guideline zijn niet alleen maar gebaseerd op gerandomiseerde studies, aangezien zulke studies schaars zijn in PD patiënten. Indien geen evidence beschikbaar is, maar naar de mening van de Advisory Committee van de ISPD voldoende ervaring is om een bepaald beleid te adviseren, is bij de aanbeveling aangegeven (Opinie). In de “ISPD Position Statement on Reducing the Risk of Peritoneal Dialysis-Related infections” wordt de term “guidelines” vermeden, gezien de beperkte hoeveelheid kwalitatief goede studies naar preventie van PD gerelateerde infecties. Het is een samenvatting van meningen van experts, gecombineerd met de beschikbare evidence, waarin het onderscheid wordt aangegeven met (Evidence) en (Opinie). Het vormt een fraai overzicht van maatregelen die genomen kunnen worden om PD gerelateerde infecties te voorkomen. De subcommissie van de NfN kwaliteitscommissie heeft gepoogd beide ISPD publicaties te vertalen naar één, voor de Nederlandse situatie, praktische richtlijn. Hiertoe is zoveel mogelijk gebruik gemaakt van tabellen en stroomdiagrammen. Waar nodig heeft de subcommissie commentaar of aanvullingen gegeven gericht op de praktijk in Nederland. Deze zijn als commentaar aan de richtlijn toegevoegd. Voor uitgebreide onderbouwing van de richtlijn wordt verwezen naar de originele documenten, gepubliceerd in Peritoneal Dialysis International (Peritoneal Dialysis International 2010;30:393-423 resp. Peritoneal Dialysis International 2011;31:614-630), en naar de website http://www.ispd.org/langen/treatmentguidelines/guidelines.
3
NfN richtlijn PD gerelateerde infecties, 2012
I.
RAPPORTEREN VAN PD-GERELATEERDE INFECTIES
MONITORING PERITONITIS • Elke centrum moet tenminste jaarlijks het aantal peritonitisepisodes en huidpoort- en tunnelinfecties rapporteren en de verwekkers, gevoeligheid en eventuele etiologie (zie tabel 1) binnen het team bespreken.1-7 (Opinie) • De sleutel tot een succesvol PD programma is een team (bestaande uit nefrologen, verpleegkundigen, maatschappelijk werkers en diëtisten) dat gericht is op continue kwaliteitsverbetering en regelmatig bijeenkomt voor overleg.3-4 (Opinie) Er moet gestreefd worden naar: - < 1 peritonitisepisode per patient per 18 maanden (0,67 per jaar) - Per centrum < 10% kweek-negatieve peritonitiden Commentaar KK: dit is de NfN kwaliteitsstandaard; ISPD richtlijn accepteert een percentage tot 20%
-
Minstens 80% van de PD-patiënten is peritonitisvrij in een bepaald jaar
Tabel 1: Oorzaken van peritonitis
Contaminatie, met name met huidflora Contaminatie tijdens connectie Contaminatie via slangen Gaatje in slang of katheter Verlies van afsluitkap of t.g.v. niet afklemmen Productdefecten Katheter-gerelateerd, meestal met Staphylococcus species of P. aeruginosa Biofilmvorming op intern deel van de katheter (relapsing en repeat peritonitis) Huidpoort- en tunnelinfectie Infectie vanuit tractus digestivus met enterale micro-organismen Diverticulitis Cholecystitis Darmischemie Colitis Maag- of darmperforatie Colonoscopie, al dan niet met poliepectomie Obstipatie met transmurale migratie van micro-organismen Bacteriëmie, vaak met Streptococcus en Staphylococcus Na tandheelkundige ingrepen Vanuit geïnfecteerd vreemd lichaam Infectie vanuit gynaecologische bron, vaak met Streptococcus, Candida, sommige Gram-negatieve staven Peritoneale vaginale lekkage Vaginale partus Hysteroscopie
4
NfN richtlijn PD gerelateerde infecties, 2012
II. PREVENTIE VAN PD-GERELATEERDE INFECTIES Voor een succesvol PD programma is preventie van PD-gerelateerde infecties van groot belang. Preventieve maatregelen die kunnen worden genomen ter preventie van PDgerelateerde infecties zijn samengevat in onderstaande tabel 2, met daaronder het standpunt van de ISPD voorzien van commentaar van de kwaliteitscommissie. Zie tabel 4 op pagina 8 voor potentieel modificeerbare risicofactoren voor peritonitis.
Tabel 2: Maatregelen ter preventie van PD-gerelateerde infecties
Preventieve maatregelen rondom katheterplaatsing Goede trainingsprogramma’s Aandacht voor connectiemethoden Goede huidpoortverzorging Preventie van infecties vanuit tractus digestivus Preventie van bacteriëmieën Preventie van peritonitis uit gynaecologische bronnen Reductie van risico van relapsing en repeat peritonitis Soort PD vloeistof
PREVENTIEVE MAATREGELEN RONDOM KATHETERPLAATSING • •
Er is geen verschil tussen de standaard siliconen Tenckhoff katheter en andere katheters in het voorkomen van peritonitis.8-10 (Evidence) Profylactische toediening van antibiotica ten tijde van katheterplaatsing verlaagt het risico op infecties.11 (Evidence) Commentaar KK: Uit een prospectieve gerandomiseerde studie11 bleek eenmalige toediening van 1 gram Vancomycine i.v. 12 uur voor katheterplaatsing beter dan eenmalige toediening van 1 gram Cefazoline i.v. in het voorkomen van vroege peritonitis. Dit gunstige effect wordt toegeschreven aan de lange werkingsduur van Vancomycine bij dialysepatiënten. De nadelen van Vancomycine zijn de kans op resistentie en dat het langzaam moet worden toegediend. Het is de ervaring van de kwaliteitscommissie dat het geven van Vancomycine als profylaxe in de dagelijkse praktijk lastig kan zijn en dat in veel centra rondom chirurgische ingrepen al standaard Cefazoline wordt gegeven.
GOEDE TRAININGSPROGRAMMA’S • • •
Trainingsmethoden beïnvloeden het risico op PD-gerelateerde infecties.12-22 (Evidence) Indien mogelijk dient de PD verpleegkundige de training te verzorgen conform de ISPD guidelines/recommendations uit 2006.14 (Opinie) Elke centrum dient deze ISPD guidelines/recommendations te raadplegen bij het trainen van de trainer en bij het ontwikkelen van een specifiek trainingsprogramma. (Opinie)
5
NfN richtlijn PD gerelateerde infecties, 2012
AANDACHT VOOR CONNECTIEMETHODEN • •
Data betreffende het vóórkomen van peritonitis in APD en CAPD zijn tegenstrijdig.3135 (Evidence) De keuze voor APD dan wel CAPD dient niet gebaseerd te zijn op het risico op peritonitis. (Opinie)
GOEDE HUIDPOORTVERZORGING • •
Preventie van katheterinfecties (en derhalve peritonitis) is het primaire doel van huidpoortverzorging. Antibiotische protocollen gericht tegen S. aureus zijn effectief in het reduceren van het risico op katheterinfecties met S. aureus.36-51 (Evidence) Alle PD patiënten dienen topicale antibiotica te gebruiken op de huidpoort, intranasaal of beide.36,40,41,43-46,48,52 (Evidence) Commentaar KK: Zie tabel 3 voor mogelijke strategieën ter preventie van katheterinfecties
Tabel 3: Mogelijke protocollen ter preventie van katheterinfecties Protocol
Commentaar
Mupirocine dagelijks op de huidpoort (en evt. ook intranasaal) bij alle patiënten
Eenvoudig; makkelijk implementeerbaar; kosteneffectief
Mupirocine intranasaal gedurende 5-7 dagen iedere maand bij dragers van S. aureus
Vergt neuskweken; daardoor duur
Gentamicine crème dagelijks op de huidpoort bij alle patienten
•
Even effectief als mupirocine in voorkomen van S. aureus infecties; reduceert huidpoortinfecties met P. aeruginosa; reduceert risico op peritonitis; verhoogt risico op huidpoortinfectie met schimmels; kans op resistentievorming; moet speciaal gemaakt worden; kans op allergische reacties
Polyethyleenglycol bevattende antibiotische zalf dient niet gebruikt te worden op de huidpoort van polyurethaan katheters.52 (Evidence) Commentaar KK: Polyethyleenglycol bevattende mupirocine huidzalf kan polyurethaan katheters aantasten. Geadviseerd wordt om altijd mupirocine neuszalf te gebruiken voor zowel de huidpoort als intranasaal.
6
NfN richtlijn PD gerelateerde infecties, 2012
PREVENTIE VAN INFECTIES VANUIT TRACTUS DIGESTIVUS • • •
Ernstige obstipatie en diarree zijn beide geassocieerd met peritonitis veroorzaakt door enterale micro-organismen.53,54 (Evidence) Hypokaliëmie is geassocieerd met een toegenomen risico op enterale (faecale) peritonitis.55-57 (Evidence) Hypokaliëmie dient derhalve te worden vermeden en, indien aanwezig, te worden behandeld. (Opinie) Invasieve gastro-intestinale procedures kunnen soms een peritonitis veroorzaken bij PD patiënten.58-60 (Evidence) Intraveneuze antibiotische profylaxe reduceert vroege peritonitis in deze patiënten. (Evidence??) Commentaar KK: Het is niet duidelijk waaruit de Evidence bestaat die de ISPD voor de antibiotische profylaxe bij gastro-intestinale procedures afgeeft. De opinie van de kwaliteitscommissie is ten gunste van antibiotische profylaxe. In een retrospectieve studie59 werd gevonden dat door het nemen van colonbiopten of een poliepectomie tijdens een colonoscopie het risico op een peritonitis niet nog verder werd verhoogd. Een profylactisch antibiotisch regime dat gebruikt kan worden bestaat uit amoxicilline 1 gram in combinatie met een gift aminoglycoside (bijvoorbeeld tobramycine 1.5 mg/kg, max. 120 mg) al dan niet met toevoeging van metronidazol (500 mg eenmalig) intraveneus kort voor de procedure. Tijdens de procedure dient de buik leeg te zijn.
PREVENTIE VAN BACTERIEMIEËN Een tijdelijke bacteriëmie, bijvoorbeeld na tandheelkundige procedures, kan leiden tot een peritonitis.58 Een enkele dosis amoxicilline (2 gram oraal 2 uur voorafgaand aan de procedure) als profylaxe kan overwogen worden doch studies die dit ondersteunen ontbreken. PREVENTIE VAN PERITONITIS UIT GYNAECOLOGISCHE BRONNEN Peritonitis kan optreden na vaginale partus,61 na hysteroscopie58,62 en na peritoneale vaginale lekkage.63-66 PREVENTIE VAN PERITONITIS MET SCHIMMELS • •
De meeste episodes van schimmelperitonitis worden voorafgegaan door het gebruik van antibiotica.67-71 (Evidence) Schimmelprofylaxe tijdens antibiotische behandeling kan sommige gevallen van peritonitis met Candida voorkomen in centra met een hoge incidentie.67,68,72-79 (Evidence)
REDUCTIE VAN RISICO VAN RELAPSING EN REPEAT PERITONITIS •
Vervanging van de PD katheter in geval van een relapsing peritonitis reduceert het risico op een nieuwe episode.80-81 (Evidence)
SOORT PD VLOEISTOF •
Er kan geen aanbeveling worden gedaan betreffende een specifieke keuze voor een PD vloeistof waarmee het risico op peritonitis wordt gereduceerd.
7
NfN richtlijn PD gerelateerde infecties, 2012
Tabel 4: Potentieel modificeerbare risicofactoren voor peritonitis
Hypoalbuminemie Vitamine D deficiëntie Depressie Connectiemethodologie Techniekfouten Hypokaliëmie Langdurig gebruik van antibiotica Medische ingrepen Obstipatie Huidpoortkolonisatie en –infectie Contact met huisdieren
8
NfN richtlijn PD gerelateerde infecties, 2012
III. HUIDPOORT- EN TUNNELINFECTIES DEFINITIES •
Huidpoortinfectie wordt gedefinieerd als de aanwezigheid van purulente uitvloed, met of zonder roodheid van de huid op de overgang van katheter en huid.82-85 (Evidence) Roodheid rondom de katheter zonder purulente uitvloed is soms een vroeg teken van infectie, maar kan ook een eenvoudige huidreactie zijn, vooral in geval van een recent geplaatste katheter of na trauma/irritatie van de katheter. Een positieve kweek in combinatie met een normaal ogende huidpoort wijst op kolonisatie en hiervoor wordt intensievere huidpoortverzorging geadviseerd. Tunnelinfectie kan zich presenteren met roodheid, met oedeem of met pijn over het traject van de tunnel, maar is vaak klinisch occult zoals aangetoond met echografische studies.85 Een tunnelinfectie treedt meestal op in aanwezigheid van een huidpoortinfectie, maar kan in zeldzame gevallen alleen voorkomen. In deze richtlijn worden huidpoort- en tunnelinfecties gezamenlijk aangeduid als katheterinfecties.
THERAPIE •
S. aureus en Pseudomonas aeruginosa zijn ernstige en frequent voorkomende verwekkers van huidpoortinfecties. Aangezien huidpoortinfecties met deze microorganismen vaak leiden tot peritonitis dienen deze infecties agressief behandeld te worden.82,86-106 (Evidence) Empirische behandeling: altijd mede gericht op S. aureus. Indien patiënt eerder Pseudomonas aeruginosa huidpoortinfectie heeft gehad moet empirische behandeling daar mede op gericht zijn.91,92 Voor vervolgbehandeling zie figuur 1 op pagina 10.
•
Over het algemeen volstaan orale antibiotica, behalve in geval van MRSA.84 (Opinie) Voor doseringsadviezen zie tabel 6 op pagina 26. Commentaar KK: Een huidpoortinfectie met Pseudomonas aeruginosa kan lokaal behandeld worden met gentamicine (0.5%, in de vorm van oogdruppels) of tobramycine (0.3%, verkrijgbaar als oogzalf en als oogdruppels). Gentamicine zalf moet speciaal gemaakt worden door een apotheker (bereidingsvoorschrift verkrijgbaar via apotheek UMCU).
9
NfN richtlijn PD gerelateerde infecties, 2012
Gerichte behandeling afhankelijk van kweekuitslag
Gram negatief micro-organisme
Gram positief micro-organisme
Orale penicillinase-resistente penicilline of eerste generatie cefalosporine Bij zeer ernstige S. aureus infectie eventueel rifampicine toevoegen
Behandeling gericht op kweekuitslag
Pseudomonas langer behandelen, vaak met 2 antibiotica
MRSA-infecties: enige infectie die behandeld moet worden met vancomycine IP
Duur behandeling: tot genezing (tenminste 2 weken)
Falen behandeling: katheter vervangen onder antibiotische bescherming
Bij uitbreiding naar peritonitis of combinatie van huidpoortinfectie en peritonitis met dezelfde verwekker katheter verwijderen. Uitzondering coagulase-negatieve staphylococcus (makkelijk te behandelen)
Figuur 1: Vervolgbehandeling van huidpoort- en tunnelinfecties.
10
NfN richtlijn PD gerelateerde infecties, 2012
IV. INITIËLE PRESENTATIE EN BELEID BIJ PERITONITIS KLINISCHE PRESENTATIE VAN PERITONITIS •
Patiënten met peritonitis presenteren zich doorgaans met troebele vloeistof en buikpijn. Peritonitis moet echter altijd ook worden overwogen als slechts één van de symptomen aanwezig is. PD patiënten met troebele vloeistof worden verondersteld een peritonitis te hebben. Dit moet worden bevestigd door bepaling van leukocytengetal, differentiatie en kweek.107-116 (Evidence)
•
Het is belangrijk dat zo spoedig mogelijk gestart wordt met empirisch gekozen antibiotica gezien de potentieel ernstige gevolgen van te laat starten (relapse, katheterverwijdering, techniekfalen, overlijden). (Opinie) Zie figuur 2 op pagina 12 voor het beleid bij een patiënt die zich presenteert met troebel dialysaat en/of buikpijn.
11
NfN richtlijn PD gerelateerde infecties, 2012
PD-patiënt met troebel dialysaat en/of buikpijn
DD van troebele PD-vloeistof: -
Start i.g.v. troebel dialysaat z.s.m. empirisch gekozen antibiotica (voor doseringsadviezen zie tabel 7 en 8 op pagina 29 en 30) - Gram-positieven kunnen worden gedekt door vancomycine of een cefalosporine - Gram-negatieven kunnen worden gedekt door een derde generatie cefalosporine of een aminoglycoside Overweeg bij zeer troebel dialysaat toevoegen van heparine (500 U/L) aan PD-vloeistof om occlusie v/d katheter door fibrine te voorkomen
Bepaal leukocytengetal met differentiatie in dialysaat, maak Gram-preparaat en doe een kweek Leukocytengetal > 100/μL (minimale verblijfstijd 2 uur) met > 50% polymorfonucleaire cellen duidt op inflammatie, met peritonitis als meest waarschijnlijke oorzaak
-
Infectieuze peritonitis Infectieuze peritonitis met negatieve kweek Chemische peritonitis Eosinofilie v/d vloeistof Hemoperitoneum Maligniteit Chyleuze ascites Monster afgenomen uit een lege buik
Leukocytengetal in dialyaat is deels afhankelijk v/d verblijfsduur; bij een korte verblijfsduur zoals bij APD is er een grotere kans op een normaal leukocytengetal. Bij een korte verblijfsduur dient gekeken te worden naar het % polymorfonucleaire cellen (> 50% is zeer verdacht voor peritonitis) Laat bij patiënten met een lege buik 1L PD-vloeistof inlopen en laat dit 1-2 uur zitten alvorens dit te onderzoeken
Hoewel het Gram-preparaat vaak negatief is kunnen hierin wel schimmels gevonden worden
Zijn er aanwijzingen voor techniekfalen? Is er een (recente) huidpoortinfectie? Heeft patiënt recent endoscopische of gynaecologische procedures ondergaan?
De standaard kweekmethode is met bloedkweekflesje
Maak op indicatie een buikoverzichtsfoto Neem op indicatie bloedkweken
Pas de antibiotica aan op geleide van de kweekuitslag (zie hoofdstuk V op pagina 13)
Figuur 2: Stroomdiagram in geval van troebel dialysaat.
12
NfN richtlijn PD gerelateerde infecties, 2012
V. VERVOLGBEHANDELING VAN PD-PERITONITIS •
Wanneer de kweekuitslagen en het gevoeligheidsspectrum bekend zijn dient het antibiotisch beleid versmald te worden. Bij patiënten met aanzienlijke restnierfunctie (rest GFR ≥ 5 mL/min/1.73m²) moet de dosis van antibiotica die renaal uitgescheiden worden aangepast worden. (Opinie) Er bestaan weinig data waarop dosisadviezen gebaseerd kunnen worden voor APDpatiënten. Extrapolatie van data afkomstig van CAPD naar APD kan leiden tot significante onderdosering. Patiënten met een snelle transportstatus van de peritoneale membraan en een hoge dialysaatklaring verwijderen sommige antibiotica mogelijk sneller. Aangepaste doseringen voor dergelijke patiënten zijn nog niet bekend, maar de clinicus zou voor wat hogere doses kunnen kiezen. Voor doseringsadviezen zie tabellen 7 en 8 op pagina 29 en 30.
TERMINOLOGIE VOOR PERITONITIS Recurrent
Een episode < 4 weken na behandeling van een vorige peritonitis, maar met een ander micro-organisme
Relapsing
Een episode < 4 weken na behandeling van een vorige peritonitis met hetzelfde micro-organisme of een negatieve kweek
Repeat
Een episode > 4 weken na behandeling van een vorige peritonitis met hetzelfde micro-organisme
Refractair
Persisterend troebel dialysaat na 5 dagen adequate antibiotische behandeling
Katheter-gerelateerd
Peritonitis in samenhang met huidpoort- of tunnelinfectie met hetzelfde micro-organisme of een negatieve kweek
•
Bij een refractaire peritonitis dient de katheter verwijderd te worden vanwege toegenomen kans op morbiditeit en mortaliteit en om de peritoneale membraan te beschermen ten behoeve van toekomstig gebruik.117-120 (Evidence)
•
“Recurrent”, “relapsing” of “repeat” peritonitiden dienen te worden beschouwd als aparte klinische entiteiten waarvan de uitkomst van behandeling slechter is (vooral van recurrent peritonitis). Het tijdig verwijderen van de katheter dient sterk overwogen te worden.121 (Opinie)
13
NfN richtlijn PD gerelateerde infecties, 2012
PERITONITIS MET COAGULASE-NEGATIEVE STAPHYLOCOCCUS •
Peritonitis door Coagulase–negatieve Staphylococcus, inclusief S. epidermidis, is vaak het gevolg van contaminatie door handcontact. De kliniek is over het algemeen mild. Meestal is er een snelle respons op antibiotische therapie maar het kan soms ook resulteren in relapsing peritonitis door biofilmvorming. Dan wordt geadviseerd om de katheter in één sessie te verwijderen en te vervangen onder antibiotische dekking.102,122-124 (Evidence) Geadviseerd wordt om 1e generatie cefalosporinen continu te doseren.
Kweek toont andere Gram-positieve micro-organismen, inclusief Coagulase-negatieve Staphylococcus
Continueer gram-positieve dekking o.b.v. gevoeligheidsspectrum Stop gram-negatieve dekking
Beoordeel klinisch herstel, herhaal leukocytentelling en kweek van vloeistof na 3 tot 5 dagen
Klinische verbetering: - Continueer antibiotica - Doe onderzoek naar huidpoortof tunnelinfecties, intraabdominale abcessen, katheter kolonisatie etc.
Geen klinische verbetering: - Opnieuw kweken en evalueren (cave biofilmvorming)
Indien geen klinische verbetering na 5 dagen ondanks adequate antibiotica: verwijder katheter
Behandelduur: 14 dagen
Peritonitis met huidpoort of tunnelinfectie: - Overweeg katheterverwijdering ‡ - Behandelduur: 14-21 dagen (afhankelijk van klinisch beloop)
Figuur 3: Behandelschema i.g.v. peritonitis met Coagulase-negatieve Staphylococcus. ‡ behandelduur van de antibiotische therapie na het verwijderen van de katheter en het moment van hervatten van PD kan aangepast worden aan het klinisch beloop.
14
NfN richtlijn PD gerelateerde infecties, 2012
PERITONITIS MET STREPTOCOCCUS EN ENTEROCOCCUS •
Peritonitiden door Streptococcus en Enterococcus veroorzaken vaak veel pijn. Men dient bedacht te zijn op onderliggende katheterinfecties, intra-abdominale pathologie (m.n. i.g.v. Enterococci) en gebitsproblemen. Peritonitiden door Streptococcus zijn goed te behandelen met antibiotica. Peritonitiden door Enterococcus kunnen ernstiger verlopen en kunnen het best behandeld worden met amoxicilline intraperitoneaal als het micro-organisme daar gevoelig voor is.125,126 (Opinie) Commentaar KK: de ISPD adviseert ampicilline maar dit middel is hier niet verkrijgbaar
•
Dit geldt ook voor vancomycine-resistente Enterococcus (VRE), tenzij er sprake is van ongevoeligheid voor amoxicilline. Dan dient behandeling met linezolid overwogen te worden (cave beenmergsuppressie). (Opinie) Bij ca. 50% van de peritonitiden door Enterococcus worden tevens andere micro-organismen gevonden. Infecties met amoxicilline-resistente Enterococcus (ARE) zijn een toenemend probleem maar exacte data betreffende incidentie bij PD infecties ontbreken.127
Kweek toont Enterococcus of Streptococcus
Stop gestarte antibiotica (afhankelijk van gevoeligheidsspectrum) Start amoxicilline 125 mg/L IP in alle zakken; overweeg toevoeging van aminoglycoside bij Enterococcus (1x daags 20 mg/L) Indien amoxicilline resistent: start vancomycine Indien VRE: overweeg linezolid
Beoordeel klinisch herstel, herhaal leukocytentelling en kweek van vloeistof na 3 tot 5 dagen
Klinische verbetering - Continueer antibiotica - Doe onderzoek naar huidpoortof tunnelinfecties, intraabdominale abcessen, katheter kolonisatie etc.
Behandelduur: - 14 dagen (Streptococcus) - 21 dagen (Enterococcus)
Geen klinische verbetering - Opnieuw kweken en evalueren
Indien geen klinische verbetering na 5 dagen ondanks adequate antibiotica: verwijder katheter
Peritonitis met huidpoort- of tunnelinfectie: - Overweeg katheterverwijdering ‡ - Behandelduur: 21 dagen
Figuur 4: Behandelschema i.g.v. peritonitis met Streptococcus en Enterococcus. ‡ behandelduur van de antibiotische therapie na het verwijderen van de katheter en het moment van hervatten van PD kan aangepast worden aan het klinisch beloop.
15
NfN richtlijn PD gerelateerde infecties, 2012
PERITONITIS MET STAPHYLOCOCCUS AUREUS •
Staphylococcus aureus veroorzaakt ernstige peritonitiden. S. aureus peritonitis kan het gevolg kan zijn van contactcontaminatie, echter de oorzaak is vaak een geïnfecteerde katheter. Een kathetergerelateerde S. aureus peritonitis reageert meestal niet op antibiotische behandeling zonder katheterverwijdering.88,128,129 (Evidence)
•
Ter preventie van een relaps of recidief kan toevoeging van rifampicine per os (maximaal 1 week) overwogen worden. Men dient dan te letten op eventuele interacties met andere medicatie.130 (Opinie) Daarnaast dient men voorzichtig te zijn met het gebruik van rifampicine bij patiënten die een hoog risico hebben op tuberculose. Methicilline resistente S. aureus (MRSA) peritonitis dient behandeld te worden met vancomycine of teicoplanine. In geval van vancomycine-resistente S. aureus dient behandeling met linezolid overwogen te worden.
Kweek toont Staphylococcus aureus
Continueer gram-positieve dekking o.b.v. gevoeligheidsspectrum Stop gram-negatieve dekking, beoordeel huidpoort opnieuw
Beoordeel klinisch herstel, herhaal leukocytentelling en kweek van vloeistof na 3 tot 5 dagen
Klinische verbetering: - Continueer antibiotica - Doe onderzoek naar huidpoortof tunnelinfecties, intraabdominale abcessen, katheter kolonisatie etc.
Behandelduur: - Minimaal 21 dagen
Geen klinische verbetering: - Opnieuw kweken en evalueren
Indien geen klinische verbetering na 5 dagen ondanks adequate antibiotica: verwijder katheter
Peritonitis met huidpoort of tunnelinfectie: - Overweeg katheterverwijdering - Stop PD minimaal 3 weken ‡
Figuur 5: Behandelschema i.g.v. peritonitis met S. aureus. ‡ behandelduur van de antibiotische therapie na het verwijderen van de katheter en het moment van hervatten van PD kan aangepast worden aan het klinisch beloop.
16
NfN richtlijn PD gerelateerde infecties, 2012
PERITONITIS MET CORYNEBACTERIUM •
Corynebacterium is een ongebruikelijke maar belangrijke verwekker van peritonitiden en huidpoortinfecties. De meeste patiënten zijn goed te behandelen met alleen antibiotische therapie.131,132 (Opinie) Corynebacterium species behoren tot de normale huidflora. Peritonitiden met Corynebacterium kunnen recidiveren bij een antibiotische behandeling van 2 weken. Recidief infecties kunnen meestal goed behandeld worden met vancomycine intraperitoneaal gedurende 3 weken.131
17
NfN richtlijn PD gerelateerde infecties, 2012
KWEEK-NEGATIEVE PERITONITIS •
Als een centrum > 10% kweek-negatieve peritonitiden heeft (commentaar KK: dit is de NfN kwaliteitsstandaard), moeten de kweekmethoden herzien en verbeterd worden.133,134 (Opinie) Voorafgaand gebruik van antibiotica is een belangrijke oorzaak voor kweek-negatieve peritonitis.134 In de dagelijkse praktijk wordt een kweek-negatieve peritonitis vaak veroorzaakt door Gram-positieve bacteriën die om technische redenen niet gekweekt worden. Kweek negatief op dag 1 en 2
Continueer initiële therapie
Dag 3: kweek nog steeds negatief Beoordeel klinisch herstel en herhaal leukocytentelling inclusief differentiatie
Infectie verbetert Patiënt verbetert klinisch
Continueer initiële therapie gedurende 14 dagen
Infectie verbetert niet: Gebruik speciale kweektechnieken voor zeldzame verwekkers (viraal, Mycoplasma, Mycobacteria, Legionella). Overweeg schimmels.
Bij positieve kweek
Pas therapie aan o.b.v. gevoeligheidsspectrum. Behandelduur is afhankelijk van geïdentificeerd microorganisme
Bij negatieve kweek
Bij klinische verbetering: Continueer antibiotica Behandelduur: 14 dagen -
Geen klinische verbetering na 5 dagen: - Verwijder katheter ‡
Continueer antibiotica tot minimaal 14 dagen na katheterverwijdering
Figuur 6: Behandelschema i.g.v. kweek-negatieve peritonitis. ‡ behandelduur van de antibiotische therapie na het verwijderen van de katheter en het moment van hervatten van PD kan aangepast worden aan het klinisch beloop.
18
NfN richtlijn PD gerelateerde infecties, 2012
PERITONITIS MET PSEUDOMONAS AERUGINOSA •
Peritonitis met Pseudomonas aeruginosa is over het algemeen ernstig en vaak gerelateerd aan katheterinfectie. In geval van een gelijktijdige of voorafgaande katheterinfectie moet de katheter verwijderd worden en dient patiënt tijdelijk overgezet te worden op hemodialyse. Gelijktijdige behandeling met 2 verschillende antibiotica met verschillende werkingsmechanismen is geïndiceerd (bijvoorbeeld oraal chinolone, ceftazidime, tobramycine, intraveneus piperacilline).90,135,136 (Evidence) Bij een recurrente, relapsing of refractaire katheterinfectie zonder peritonitis kan de katheter vervangen worden in één sessie.
Kweek toont Pseudomonas species
Zonder katheterinfectie (huidpoort/tunnel)
Met katheterinfectie (huidpoort/tunnel), tegelijkertijd of voorafgaand aan peritonitis
Geef 2 verschillende antibiotica
Verwijder katheter ‡
Beoordeel klinisch herstel, herhaal leukocytentelling en kweek van vloeistof na 3 tot 5 dagen
Continueer orale en/of systemische antibiotica gedurende minimaal 2 weken
-
Klinische verbetering: Continueer antibiotica Behandelduur: minimaal 21 dagen
Geen klinische verbetering: - Opnieuw kweken en evalueren
Geen klinische verbetering na 5 dagen adequate antibiotische therapie: verwijder katheter ‡
Figuur 7: Behandelschema i.g.v. peritonitis met Pseudomonas aeruginosa. ‡ behandelduur van de antibiotische therapie na het verwijderen van de katheter en het moment van hervatten van PD kan aangepast worden aan het klinisch beloop.
19
NfN richtlijn PD gerelateerde infecties, 2012
PERITONITIS MET EEN ANDER ENKEL GRAM-NEGATIEF MICRO-ORGANISME •
Peritonitis met een enkel Gram-negatief micro-organisme kan het gevolg zijn van contactcontaminatie, huidpoortinfectie of translokatie door obstipatie, diverticulitis of colitis.137-145 (Evidence) Biofilmvorming is mogelijk een belangrijke oorzaak voor therapiefalen.140,141 Stenotrophomonas heeft een beperkt gevoeligheidsspectrum.137,145 Vaak is er sprake van voorafgaand antibioticagebruik (carbapenems, fluoroquinolonen, 3e en 4e generatie cefalosporinen). Peritonitiden met Stenotrophomonas verlopen meestal minder ernstig dan peritonitiden met Pseudomonas en zijn vaak niet geassocieerd met katheterinfecties.
Kweek toont een enkel Gram-negatief micro-organisme
Stenotrophomonas
Ander micro-organisme zoals E.coli, Proteus, Klebsiella, etc.
Behandel met 2 middelen met verschillende werkingsmechanismen o.b.v. gevoeligheidsspectrum (voorkeur voor co-trimoxazol PO)
Pas antibiotica aan o.g.v. gevoeligheidsspectrum. Cefalosporinen kunnen geïndiceerd zijn
Beoordeel klinisch herstel, herhaal leukocytentelling en kweek van vloeistof na 3 tot 5 dagen
Beoordeel klinisch herstel, herhaal leukocytentelling en kweek van vloeistof na 3 tot 5 dagen
Klinische verbetering: - Continueer antibiotica - Behandelduur: 21-28 dagen
Geen klinische verbetering na 5 dagen adequate antibiotische therapie: verwijder katheter
Klinische verbetering: - Continueer antibiotica - Behandelduur: 14-21 dagen
Figuur 8: Behandelschema i.g.v. peritonitis met een ander enkel Gram-negatief microorganisme.
20
NfN richtlijn PD gerelateerde infecties, 2012
PERITONITIS MET MEERDERE MICRO-ORGANISMEN •
Een peritonitis met meerdere enterale micro-organismen, met name indien ook anaerobe bacteriën worden gekweekt, is verdacht voor intra-abdominale pathologie. Patiënten zijn vaak ziek en de mortaliteit is verhoogd. Chirurgische beoordeling dient dan ook plaats te vinden.146-150 (Evidence) Een CT-abdomen kan nuttig zijn voor het aantonen van intra-abdominale pathologie; een normale scan sluit dit echter niet uit.
•
Een peritonitis ten gevolge van meerdere Gram-positieve micro-organismen reageert over het algemeen goed op antibiotische therapie.151-156 (Evidence)
Kweek toont meerdere micro-organismen op dag 1 tot 3
Meerdere Gram-negatieve microorganismen of combinatie van Gramnegatieve en Gram-positieve: - Overweeg GI probleem
Meerdere Gram-positieve micro-organismen: - Contactcontaminatie - Overweeg katheterinfectie
Verander therapie in metronidazol gecombineerd met amoxicilline en ceftazidime of aminoglycoside
Continueer therapie o.g.v. gevoeligheidsspectrum
Verkrijg chirurgische beoordeling en overweeg CT-abdomen
Verwijder katheter indien bij laparotomie intra-abdominale pathologie gezien wordt*
Zonder huidpoort- of tunnelinfectie: continueer antibiotica
Met huidpoort- of tunnelinfectie: verwijder katheter‡
Behandelduur: minstens 21 dagen o.g.v. klinische respons
Continueer antibiotica gedurende 14 dagen Figuur 9: Behandelschema i.g.v. peritonitis met meerdere micro-organismen. ‡ behandelduur van de antibiotische therapie na het verwijderen van de katheter en het moment van hervatten van PD kan aangepast worden aan het klinisch beloop. GI = gastro-intestinaal
21
NfN richtlijn PD gerelateerde infecties, 2012
PERITONITIS MET SCHIMMELS •
Peritonitis met schimmels is een ernstige complicatie met een hoge mortaliteit (25%). Deze diagnose moet sterk overwogen worden na een recente antibiotische behandeling voor een bacteriële peritonitis. Directe verwijdering van de PD-katheter is geïndiceerd wanneer schimmels gekweekt worden.157-160 (Evidence) Initiële therapie kan bestaan uit een combinatie van amfotericine B en flucytosine per os in afwachting van het gevoeligheidsspectrum. Intraperitoneale toediening van amfotericine B veroorzaakt een chemische peritonitis en pijn. De peritoneale beschikbaarheid van intraveneus amfotericine B is laag. Alternatieven zijn fluconazol intraperitoneaal, caspofungin intraveneus of voriconazol intraveneus. Flucytosine is toxisch voor het beenmerg. Geadviseerd wordt om regelmatig serumconcentraties te controleren (streef dalspiegel 25-50 µg/ml).106 Commentaar KK: indien een patiënt katheterverwijdering weigert of als de klinische toestand van een patiënt verwijdering niet toelaat kan voor een schema gekozen worden beschreven door Boer et al.161 Hierbij worden APD patiënten overgezet op CAPD en gedurende 4 weken behandeld met flucytosine 2 dd 500 mg per os, fluconazol intraperitoneaal 150 mg om de dag in de nachtzak en amfotericine B 0,1 mg/ml intrakatheter na elke wissel (als katheterlock, opvulvolume afhankelijk van type katheter, meestal 5-10 ml). Dit schema is zeer effectief gebleken waarbij in alle gevallen de PD-katheter behouden kon worden, waarschijnlijk doordat het lumen gedurende 24 uur per dag aan hoge concentraties amfotericine B blootgesteld wordt.
22
NfN richtlijn PD gerelateerde infecties, 2012
PERITONITIS MET MYCOBACTERIËN •
Peritonitis met Mycobacteriën (M. tuberculosis of nontuberculeuze Mycobacteriën) is zeldzaam en is moeilijk te diagnosticeren. De diagnose dient overwogen te worden bij patiënten die niet reageren op adequate antibiotische therapie en bij een relapsing peritonitis met negatieve kweken. Wanneer er een verdenking bestaat moeten specifieke kweektechnieken worden gebruikt.88,162-172 (Evidence) Een leukocytendifferentiatie kan niet gebruikt worden om een Mycobacteriële peritonitis te onderscheiden van een peritonitis door een andere verwekker. Soms is een laparoscopie nodig om een biopt van het peritoneum of omentum te verkrijgen.
•
Behandeling van M. tuberculosis peritonitis vindt plaats met meerdere middelen conform algemeen geldende TBC-protocollen; meestal een combinatie van rifampicine intraperitoneaal, isoniazide per os, pyrazinamide per os en ofloxacine per os.88,162-172 (Evidence) Streptomycine en ethambutol dienen vermeden te worden i.v.m. kans op ototoxiciteit resp. neuritis opticus. Katheterverwijdering is niet altijd nodig.
23
NfN richtlijn PD gerelateerde infecties, 2012
DUUR VAN DE BEHANDELING VOOR EEN PERITONITIS •
De minimale duur van de behandeling voor een peritonitis is naar het oordeel van de werkgroep 2 weken, hoewel voor ernstige infecties 3 weken wordt aanbevolen. (Opinie) In de dagelijkse praktijk zal de behandelduur met name bepaald worden door de klinische respons. Klinische verbetering hoort op te treden binnen 72 uur na starten van antibiotische therapie. Persisterend troebel dialysaat na 5 dagen adequate antibiotische behandeling duidt op een refractaire peritonitis. Katheterverwijdering is dan geïndiceerd.
24
NfN richtlijn PD gerelateerde infecties, 2012
KATHETERVERWIJDERING EN REÏMPLANTATIE BIJ PD-GERELATEERDE INFECTIES
Tabel 5: Indicaties voor het verwijderen van de katheter i.g.v. PD-gerelateerde infecties 99-102,117,122,173-175 (Opinie)
Refractaire peritonitis Relapsing peritonitis Peritonitis met schimmels Refractaire huidpoort- of tunnelinfecties Overweeg ook verwijdering van de katheter i.g.v. Repeat peritonitis Peritonitis met Mycobacteriën Peritonitis met meerdere enterale micro-organismen
Preservatie van het peritoneum moet altijd prevaleren boven het behoud van de katheter. In geval van een relapsing peritonitis kan, na helder worden van dialysaat, in dezelfde sessie een nieuwe katheter geïmplanteerd worden (onder adequate antibiotische therapie). In geval van een refractaire peritonitis of een schimmel peritonitis is gelijktijdige vervanging van de katheter niet mogelijk. De optimale tijdsperiode tussen katheterverwijdering i.v.m. een infectie en reïmplantatie is niet bekend. Empirisch wordt een periode van 2-3 weken geadviseerd, hoewel sommigen een langere periode adviseren in geval van een schimmelperitonitis.
25
NfN richtlijn PD gerelateerde infecties, 2012
VI. DOSERINGSADVIEZEN VOOR FREQUENT GEBRUIKTE ANTIBIOTICA
HUIDPOORT- EN TUNNELINFECTIES Orale antibiotica zijn voor de behandeling van huidpoort- en tunnelinfecties net zo effectief als intraperitoneaal toegediende antibiotica, behalve in geval van MRSA.84 (Opinie) Tabel 6 toont doseringsadviezen van de meest gebruikte in Nederland verkrijgbare antibiotica.
Tabel 6: Orale antibiotica bij huidpoort- en tunnelinfecties
Amoxicilline* Cefalexine
250-500 mg, 2 dd
106
Ciprofloxacine
500 mg, 2 dd -3 dd 94
250 mg, 2 dd
Claritromycine95
500 mg oplaaddosis; 250 mg 1-2 dd
Cotrimoxazol
80/400 mg per dag
Erytromycine
500 mg, 4 dd
Flucloxacilline
500 mg, 4 dd
Fluconazol106
200 mg, 1 dd gedurende 2 dagen; daarna 100 mg, 1 dd
Flucytosine106
0,5-1 gr /dag op geleide van respons en serumdalspiegels (25-50 µg/ml)
Isoniazide
177
200-300 mg, 1 dd
Linezolid106
400-600 mg, 2 dd
Metronidazol
500 mg, 3 dd
Moxifloxacine
400 mg, 1 dd
Ofloxacine
400 mg 1e dag, daarna 200 mg per dag
Pyrazinamide96
25-35 mg/kg, 3 maal per week
Rifampicine
450 mg per dag voor <50 kg 600 mg per dag voor >50 kg
Toevoegingen KK: Amoxicilline/Clavulaanzuur*
500/125 mg, 3 dd
Clindamycine
300 mg, 4 dd
* Commentaar KK: amoxicilline en amoxicilline/clavulaanzuur mogen ook 3 dd gedoseerd worden.176
26
NfN richtlijn PD gerelateerde infecties, 2012
PERITONITIS In geval van peritonitis zijn intraperitoneaal toegediende antibiotica superieur over intraveneus toegediende antibiotica, daar intraperitoneale toediening leidt tot veel hogere lokale spiegels, door patiënten zelf gedaan kan worden en venapuncties vermeden kunnen worden. Intraperitoneale toediening kan gedaan worden tijdens elke wisseling (i.e. continue dosering) en eenmaal daags (i.e. intermitterende dosering).178-183 Indien gekozen wordt voor intermitterende toediening moet de verblijfstijd minstens 6 uur zijn voor adequate absorptie. De meeste antibiotica worden tijdens een peritonitisepisode sneller geabsorbeerd. Tabel 7 op pagina 28 toont doseringen voor continue en intermitterende toediening van in Nederland verkrijgbare antibiotica voor CAPD patiënten. Er zijn minder gegevens over de effectiviteit van intermitterende toediening van antibiotica bij APD dan bij CAPD. Tabel 8 op pagina 30 geeft doseringsadviezen voor APD voor de meest gebruikte middelen waarvoor gegevens bekend zijn of waarvoor voldoende ervaring het mogelijk maakt een aanbeveling te geven. Vancomycine, aminoglycosides en cefalosporines kunnen worden gemixt in dezelfde zak PD-vloeistof zonder dat dit ten koste gaat van de bioactiviteit. De meest toegepaste combinaties die zijn uitgetest zijn weergegeven in tabel 9.184 Aminoglycosiden en penicillines kunnen niet samengevoegd worden in één zak PD-vloeistof omdat dit het aminoglycoside inactiveert.
27
NfN richtlijn PD gerelateerde infecties, 2012
Tabel 7: Adviezen voor intermitterende en continue IP dosering van antibiotica bij CAPD patiënten Intermitterend
Middel
Continu
1 x per dag
Oplaaddosis, mg/L
Onderhoudsdosis, mg/L (in alle wisselingen)
2 mg/kg
Initieel 25 mg/L,
Onderhoud 12 mg/L
Gentamicine
0,6 mg/kg
Initieel 8 mg/L,
Onderhoud 4 mg/L
Tobramycine
0,6 mg/kg
Initieel 8 mg/L,
Onderhoud 4 mg/L
Cefalosporines Cefazoline
15 mg/kg
Initieel 500 mg/L,
Onderhoud 125 mg/L
Cefalotine
15 mg/kg
Initieel 500 mg/L,
Onderhoud 125 mg/L
Ceftazidim
1000-1500 mg
Initieel 500 mg/L,
Onderhoud 125 mg/L
Penicillines Amoxicilline
Niet bekend
Initieel 250-500 mg/L,
Onderhoud 50 mg/L
Penicilline G
Niet bekend
Initieel 50.000 EH,
Onderhoud 25.000 EH
Chinolonen Ciprofloxacine
Niet bekend
Initieel 50 mg/L,
Onderhoud 25 mg/L
Andere Daptomycine185
Niet bekend
Initieel 100 mg/L,
Onderhoud 20 mg/L
Aminoglycosiden* Amikacine
Linezolid
106
Teicoplanine Vancomycine*
Fungiciden Amfotericine Fluconazol
Oraal 200-300 mg per dag 15 mg/kg
Initieel 400 mg/L,
Onderhoud 20 mg/L
15-30 mg/kg per 5-7 dagen
Initieel 1000 mg/L,
Onderhoud 25 mg/L
Niet van toepassing
Onderhoud 1,5 mg/L
200 mg iedere 24-48 uur
28
NfN richtlijn PD gerelateerde infecties, 2012
Combinaties Imipenem/Cilistatin
1 g, 2 x per dag
Cotrimoxazol†
Initieel 250mg/L
Onderhoud 50 mg/L
Oraal 960 mg, 2 x per dag
Toevoegingen KK Meropenem
Initieel 125 mg/L,
Onderhoud 125 mg/L
Cotrimoxazol†
Initieel 480 mg/dwell,
Onderhoud 480 mg/dwell
* Commentaar KK: het meten van aminoglycoside dalspiegels dient te worden gedaan voor het detecteren van toxiciteit en niet als maat voor effectiviteit. † Commentaar KK: trimethoprim/sulfamethoxazol wordt bij voorkeur oraal gegeven, echter intraperitoneale toediening is ook mogelijk.186
Tabel 8: Adviezen voor intermitterende dosering van antibiotica voor APD patiënten Middel
IP dosis
Cefazoline
20 mg/kg IP iedere dag, tijdens lange dwell overdag
Fluconazol
200 mg IP in één wisseling overdag, iedere 24-48 uur
Tobramycine Oplaaddosis 1,5 mg/kg IP tijdens lange dwell, onderhoud 0,5 mg/kg IP iedere dag tijdens lange dwell Vancomycine Oplaaddosis 30 mg/kg IP tijdens lange dwell, herhalingsdosis 15 mg/kg IP tijdens lange dwell iedere 3-5 dagen, op geleide van spiegels (streef naar serumdalspiegel >15 µg/mL)
29
NfN richtlijn PD gerelateerde infecties, 2012
Tabel 9: Onderzochte antibioticacombinaties in PD vloeistof met houdbaarheid184 Combinatie antibiotica
Houdbaarheid
Cefazoline/gentamicine
2 dagen bij 4, 26 en 37°C
Ceftazidim/tobramycine
16 uur bij 24°C en 8 uur bij 37°C
Ceftazidim/vancomycine
6 dagen bij 4°C, 2 dagen bij 25°C en 12 uur bij 37°C
Clindamycine/gentamicine
4 dagen bij 8 en 23°C
Gentamicine/vancomicine
2 dagen bij 4°C en 1 dag bij 25°C
Tobramycine/vancomycine
1 dag bij 4°C en 2 dagen bij 25°C
30
NfN richtlijn PD gerelateerde infecties, 2012
REFERENTIES 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19.
Borg D, Shetty A, Williams D, Faber MD. Fivefold reduction in peritonitis using a multifaceted continuous quality initiative program. Adv Perit Dial 2003; 19:202–5. Schaefer F, Kandert M, Feneberg R. Methodological issues in assessing the incidence of peritoneal dialysis-associated peritonitis in children. Perit Dial Int 2002; 22:234–8. Finkelstein FO. Structural requirements for a successful chronic peritoneal dialysis program. Kidney Int Suppl 2006; (103):S118–21. Nasso L. Our peritonitis continuous quality improvement project: where there is a will there is a way. CANNT J 2006; 16:20-3. Borg D, Shetty A, Williams D, Faber MD. Fivefold reduction in peritonitis using a multifaceted continuous quality initiative program. Adv Perit Dial 2003;19:202-5. Diaz-Buxo JA, Wick GS, Pesich AA. Using CQI techniques for managing infections in PD patients. Nephrol News Issues 1998; 12:22-4. Schaefer F, Kandert M, Feneberg R. Methodological issues in assessing the incidence of peritoneal dialysis-associated peritonitis in children. Perit Dial Int 2002; 22:234–8. Strippoli GF, Tong A, Johnson D, Schena FP, Craig JC. Catheter type, placement and insertion techniques for preventing peritonitis in peritoneal dialysis patients. Cochrane Database Syst Rev 2004; (4):CD004680. Eklund BH, Honkanen EO, Kala AR, Kyllšnen LE. Peritoneal dialysis access: prospective randomized comparison of the swan neck and Tenckhoff catheters. Perit Dial Int 1995; 15:353–6. Lo WK, Lui SL, Li FK, Choy BY, Lam MF, Tse KC, et al. A prospective randomized study on three different peritoneal dialysis catheters. Perit Dial Int 2003; 23(Suppl 2):S127–31. Gadallah MF, Ramdeen G, Mignone J, Patel D, Mitchell L, Tatro S. Role of preoperative antibiotic prophylaxis in preventing postoperative peritonitis in newly placed peritoneal dialysis catheters. Am J Kidney Dis 2000; 36:1014–9. Bender FH, Bernardini J, Piraino B. Prevention of infectious complications in peritoneal dialysis: best demonstrated practices. Kidney Int Suppl 2006; (103):S44– 54. Hall G, Bogan A, Dreis S, Duffy A, Greene S, Kelley K, et al. New directions in peritoneal dialysis patient training. Nephrol Nurs J 2004; 31:149–54,159–63. Bernardini J. Price V, Figueiredo A. ISPD guidelines/recommendations: peritoneal dialysis patient training, 2006. Perit Dial Int 2006; 26:625–32. Holloway M, Mujais S, Kandert M, Warady BA. Pediatric peritoneal dialysis training: characteristics and impact on peritonitis rates. Perit Dial Int 2001; 21:401–4. Chow KM, Szeto CC, Law MC, Fun Fung JS, Li KTP. Influence of peritoneal dialysis training nurses’ experience on peritonitis rates. Clin J Am Soc Nephrol 2007; 2:647– 52. Russo R, Manili L, Tiraboschi G, Amar K, De Luca M, Alberghini E, et al. Patient retraining in peritoneal dialysis: why and when it is needed. Kidney Int Suppl 2006; (103):S127–32. Ballerini L, Paris V. Nosogogy: when the learner is a patient with chronic kidney failure. Kidney Int Suppl 2006; (103):S122–6. Martin A, Simmons WK. 6. Structural basis of semantic memory. In: Byrne JH, ed. Concise Learning and Memory: The Editor’s Selection. San Diego, CA: Elsevier/ Academic; 2009.
31
NfN richtlijn PD gerelateerde infecties, 2012
20. 21. 22. 23.
24.
25. 26. 27. 28. 29.
30. 31. 32. 33. 34. 35. 36. 37. 38.
Arndt J. The role of memory activation in creating false memories of encoding context. J Exp Psychol Learn Mem Cogn 2010; 36:66–79. Bordin G, Casati M, Sicolo N, Zuccherato N, Eduati V. Patient education in peritoneal dialysis: an observational study in Italy. J Ren Care 2007; 33:165–71. Dong J, Chen Y. Impact of the bag exchange procedure on risk of peritonitis. Perit Dial Int 2010; 30:440–7. Li PK, Law MC, Chow KM, Chan WK, Szeto CC, Cheng YL, et al. Comparison of clinical outcome and ease of handling in two double-bag systems in continuous ambulatory peritoneal dialysis: a prospective, randomized, controlled, multicenter study. Am J Kidney Dis 2002; 40:373–80. Monteón F, Correa–Rotter R, Paniagua R, Amato D, Hurtado ME, Medina JL, et al. Prevention of peritonitis with disconnect systems in CAPD: a randomized controlled trial. The Mexican Nephrology Collaborative Study Group. Kidney Int 1998; 54:2123– 8. Cox SD, Steddon S, Mallinder S, Fan SL, Punzalan S. Re-training and switching of PD system to reduce recurrent gram-positive PD peritonitis. J Ren Care 2006; 32:198–201. Peritonitis in continuous ambulatory peritoneal dialysis (CAPD): a multi-centre randomized clinical trial comparing the Y connector disinfectant system to standard systems. Canadian CAPD Clinical Trials Group. Perit Dial Int 1989; 9:159–63. Harris DC, Yuill EJ, Byth K, Chapman JR, Hunt C. Twin- versus single-bag disconnect systems: infection rates and cost of continuous ambulatory peritoneal dialysis. J Am Soc Nephrol 1996; 7:2392–8. Kiernan L, Kliger A, Gorban–Brennan N, Juergensen P, Tesin D, Vonesh E, et al. Comparison of continuous ambulatory peritoneal dialysis-related infections with different “Y-tubing” exchange systems. J Am Soc Nephrol 1995; 5:1835–8. Li PK, Szeto CC, Law MC, Chau KF, Fung KS, Leung CB, et al. Comparison of double-bag and Y-set disconnect systems in continuous ambulatory peritoneal dialysis: a randomized prospective multicenter study. Am J Kidney Dis 1999; 33:535– 40. Strippoli GF, Tong A, Johnson D, Schena FP, Craig JC. Catheter-related interventions to prevent peritonitis in peritoneal dialysis: a systematic review of randomized controlled trials. J Am Soc Nephrol 2004; 15:2735–46. Nessim SJ, Bargman JM, Austin PC, Nisenbaum R, Jassal SV. Predictors of peritonitis in patients on peritoneal dialysis: results of a large, prospective Canadian database. Clin J Am Soc Nephrol 2009; 4:1195–200. Piraino B, Sheth H. Peritonitis—does peritoneal dialysis modality make a difference? Blood Purif 2010; 29:145–9. Mehrotra R, Chiu YW, Kalantar–Zadeh K, Vonesh E. The outcomes of continuous ambulatory and automated peritoneal dialysis are similar. Kidney Int 2009; 76:97– 107. Rabindranath KS, Adams J, Ali TZ, MacLeod AM, Vale L, Cody J, et al. Continuous ambulatory peritoneal dialysis versus automated peritoneal dialysis for end-stage renal disease. Cochrane Database Syst Rev 2007; (2):CD006515. Rodríguez–Carmona A, Pérez Fontán M, García Falcón T, Fernández Rivera C, Valdés F. A comparative analysis on the incidence of peritonitis and exit-site infection in CAPD and automated peritoneal dialysis. Perit Dial Int 1999; 19:253–8. Tacconelli E, Carmeli Y, Aizer A, Ferreira G, Foreman MG, D’Agata EM. Mupirocin prophylaxis to prevent Staphylococcus aureus infection in patients undergoing dialysis: a meta-analysis. Clin Infect Dis 2003; 37:1629–38. Strippoli GF, Tong A, Johnson D, Schena FP, Craig JC. Antimicrobial agents to prevent peritonitis in peritoneal dialysis: a systematic review of randomized controlled trials. Am J Kidney Dis 2004; 44:591–603. Amato D, de Jesœs Ventura M, Miranda G, Lea–os B, Alc‡ntara G, Hurtado ME, et al. Staphylococcal peritonitis in continuous ambulatory peritoneal dialysis:
32
NfN richtlijn PD gerelateerde infecties, 2012
39. 40.
41. 42. 43. 44.
45. 46. 47. 48. 49. 50. 51. 52. 53. 54. 55. 56. 57.
colonization with identical strains at exit site, nose, and hands. Am J Kidney Dis 2001; 37:43–8. Lye WC, Leong SO, van der Straaten J, Lee EJ. Staphylococcus aureus CAPDrelated infections are associated with nasal carriage. Adv Perit Dial 1994; 10:163–5. Bernardini J, Piraino B, Holley J, Johnston JR, Lutes R. A randomized trial of Staphylococcus aureus prophylaxis in peritoneal dialysis patients: mupirocin calcium ointment 2% applied to the exit site versus cyclic oral rifampin Am J Kidney Dis 1996; 27:695–700. Bernardini J, Bender F, Florio T, Sloand J, Palmmontalbano L, Fried L, et al Randomized double blinded trial of antibiotic exit site cream for the prevention of exit site infection in peritoneal dialysis patients. J Am Soc Nephrol 2005; 16:539–45. Herwaldt LA, Boyken LD, Coffman S, Hochstetler L, Flanigan MJ. Sources of Staphylococcus aureus for patients on continuous ambulatory peritoneal dialysis. Perit Dial Int 2003; 23:237–41. Nasal mupirocin prevents Staphylococcus aureus exit-site infection during peritoneal dialysis. Mupirocin Study Group. J Am Soc Nephrol 1996; 7:2403–8. Chu KH, Choy WY, Cheung CC, Fung KS, Tang HL, Lee W, et al. A prospective study of the efficacy of local application of gentamicin versus mupirocin in the prevention of peritoneal dialysis catheter-related infections. Perit Dial Int 2008; 28:505–8. Xu G, Tu W, Xu C. Mupirocin for preventing exit-site infection and peritonitis in patients undergoing peritoneal dialysis. Nephrol Dial Transplant 2010; 25:587–92. Piraino B, Bernardini J, Florio T, Fried L. Staphylococcus aureus prophylaxis and trends in gram-negative infections in peritoneal dialysis patients. Perit Dial Int 2003; 23:456–9. Luzar MA, Brown CB, Balf D, Hill L, Issad B, Monnier B, et al. Exit-site care and exitsite infection in continuous ambulatory peritoneal dialysis (CAPD): results of a randomized multicenter trial. Perit Dial Int 1990; 10:25–9. Mahajan S, Tiwari SC, Kalra V, Bhowmik DM, Agarwal SK, Dash SC, et al. Effect of local mupirocin application on exit-site infection and peritonitis in an Indian peritoneal dialysis population. Perit Dial Int 2005; 25:473–7. Sit D, Kadiroglu AK, Kayabasi H, Yilmaz ME. Prophylactic intranasal mupirocin ointment in the treatment of peritonitis in continuous ambulatory peritoneal dialysis patients. Adv Ther 2007; 24:387–93. Lim CT, Wong KS, Foo MW. The impact of topical mupirocin on peritoneal dialysis infection in Singapore General Hospital. Nephrol Dial Transplant 2005; 20:1702–6. Piraino B. Can we reduce the rates of Staphylococcus aureus and other peritonitis in peritoneal dialysis patients? Perit Dial Int 2010; 30:277–9. Riu S, Ruiz CG, Martinez–Vea A, Peralta C, Oliver JA. Spontaneous rupture of polyurethane peritoneal catheter. A possible deleterious effect of mupirocin ointment. Nephrol Dial Transplant 1998; 13:1870–1. Singharetnam W, Holley JL Acute treatment of constipation may lead to transmural migration of bacteria resulting in gram-negative, polymicrobial, or fungal peritonitis. Perit Dial Int 1996; 16:423–5. Wood CJ, Fleming V, Turnidge J, Thomson N, Atkins RC. Campylobacter peritonitis in continuous ambulatory peritoneal dialysis: report of eight cases and a review of the literature. Am J Kidney Dis 1992; 19:257–63. Chuang YW, Shu KH, Yu TM, Cheng CH, Chen CH. Hypokalaemia: an independent risk factor of Enterobacteriaceae peritonitis in CAPD patients. Nephrol Dial Transplant 2009; 24:1603–8. Szeto CC, Kwan BC, Chow KM, Law MC, Pang WF, Chung KY, et al. Recurrent and relapsing peritonitis: causative organisms and response to treatment. Am J Kidney Dis 2009; 54:702–10. Shu KH, Chang CS, Chuang YW, Chen CH, Cheng CH, Wu MJ, et al. Intestinal bacterial overgrowth in CAPD patients with hypokalaemia. Nephrol Dial Transplant
33
NfN richtlijn PD gerelateerde infecties, 2012
58. 59. 60. 61. 62. 63. 64. 65. 66. 67. 68. 69. 70. 71. 72. 73. 74. 75. 76. 77. 78.
79.
2009; 24:1289–92. Fried L, Bernardini J, Piraino B. Iatrogenic peritonitis: the need for prophylaxis. Perit Dial Int 2000; 20:343–5. Yip T, Tse KC, Lam MF, Cheng SW, Lui SL, Tang S, et al. Risks and outcomes of peritonitis after flexible colonoscopy in CAPD patients. Perit Dial Int 2007; 27:560–4. Machuca E, Ortiz AM, Rabagliati R. Streptococcus viridans–associated peritonitis after gastroscopy. Adv Perit Dial 2005; 21:60–2. Tison A, Lozowy C, Benjamin A, Usher R, Prichard S. Successful pregnancy complicated by peritonitis in a 35-year-old CAPD patient. Perit Dial Int 1996;16(Suppl 1):S489–91. Li PK, Leung CB, Leung AK, Luk WK, Lai KN. Posthysteroscopy fungal peritonitis in a patient on continuous ambulatory peritoneal dialysis. Am J Kidney Dis 1993; 21:446– 8. Ceri M, Altay M, Unverdi S, Kurultak I, Duranay M. An unusual presentation of vaginal leakage in a peritoneal dialysis patient. Perit Dial Int 2010; 30:663–5. Cobelo C, Ros S, Trujillo C, Garcia P. An unusual case of vaginal leak in a patient on peritoneal dialysis. Perit Dial Int 2010; 30:665–6. Neumann JL, Moran J. Peritonitis due to a peritoneal vaginal fistula. Nephrol Nurs J 2010; 37:177–8,181. Yildiz N, Turhan P, Bilgic O, Ergüven M, Candan C. Vaginal dialysate leakage in a child on peritoneal dialysis. Perit Dial Int 2010; 30:666–7. Matuszkiewicz–Rowinska J. Update on fungal peritonitis and its treatment. Perit Dial Int 2009; 29(Suppl 2):S161–5. Prabhu MV, Subhramanyam SV, Gandhe S, Antony SK, Nayak KS. Prophylaxis against fungal peritonitis in CAPD—a single center experience with low-dose fluconazole. Ren Fail 2010; 32:802–5. Prasad KN, Prasad N, Gupta A, Sharma RK, Verma AK, Ayyagari A. Fungal peritonitis in patients on continuous ambulatory peritoneal dialysis: a single centre Indian experience. J Infect 2004; 48:96–101. Wang AY, Yu AW, Li PK, Lam PK, Leung CB, Lai KN, et al. Factors predicting outcome of fungal peritonitis in peritoneal dialysis: analysis of a 9-year experience of fungal peritonitis in a single center. Am J Kidney Dis 2000; 36:1183–92. Goldie SJ, Kiernan–Troidle L, Torres C, Gorban–Brennan N, Dunne D, Kliger AS, et al. Fungal peritonitis in a large chronic peritoneal dialysis population: a report of 55 episodes. Am J Kidney Dis 1996; 28:86–91. Miles R, Hawley CM, McDonald SP, Brown FG, Rosman JB, Wiggins KJ, et al Predictors and outcomes of fungal peritonitis in peritoneal dialysis patients. Kidney Int 2009; 76:622–8. Záruba K, Peters J, Jungbluth H. Successful prophylaxis for fungal peritonitis in patients on continuous ambulatory peritoneal dialysis: six years’ experience. Am J Kidney Dis 1991; 17:43–6. [Erratum in: Am J Kidney Dis 1991; 17:726] Robitaille P, Mérouani A, Clermónt MJ, Hébert E. Successful antifungal prophylaxis in chronic peritoneal dialysis: a pediatric experience. Perit Dial Int 1995; 15:77–9. Thodis E, Vas SI, Bargman JM, Singhal M, Chu M, Oreopoulos DG. Nystatin prophylaxis: its inability to prevent fungal peritonitis in patients on continuous ambulatory peritoneal dialysis. Perit Dial Int 1998; 18:583–9. Wadhwa NK, Suh H, Cabralda T. Antifungal prophylaxis for secondary fungal peritonitis in peritoneal dialysis patients. Adv Perit Dial 1996;12:189–91. Williams PF, Moncrieff N, Marriott J. No benefit in using nystatin prophylaxis against fungal peritonitis in peritoneal dialysis patients. Perit Dial Int 2000; 20:352–3. Lo WK, Chan CY, Cheng SW, Poon JF, Chan DT, Cheng IK. A prospective randomized control study of oral nystatin prophylaxis for Candida peritonitis complicating continuous ambulatory peritoneal dialysis. Am J Kidney Dis 1996; 28:549–52. Wong PN, Lo KY, Tong GM, Chan SF, Lo MW, Mak SK, et al. Prevention of fungal
34
NfN richtlijn PD gerelateerde infecties, 2012
80.
81. 82. 83. 84. 85. 86. 87. 88. 89. 90. 91. 92. 93. 94. 95. 96. 97. 98. 99.
peritonitis with nystatin prophylaxis in patients receiving CAPD. Perit Dial Int 2007; 27:531–6. Williams AJ, Boletis I, Johnson BF, Raftery AT, Cohen GL, Moorhead PJ, et al. Tenckhoff catheter replacement or intraperitoneal urokinase: a randomised trial in the management of recurrent continuous ambulatory peritoneal dialysis (CAPD) peritonitis. Perit Dial Int 1989; 9:65–7. Finkelstein ES, Jekel J, Troidle L, Gorban–Brennan N, Finkelstein FO, Bia FJ. Patterns of infection in patients maintained on long-term peritoneal dialysis therapy with multiple episodes of peritonitis. Am J Kidney Dis 2002; 39:1278–86. Abraham G, Savin E, Ayiomamitis A, Izatt S, Vas SI, Matthews RE, et al. Natural history of exit-site infection (ESI) in patients on continuous ambulatory peritoneal dialysis (CAPD). Perit Dial Bull 1988; 8:211–16. Gonthier D, Bernardini J, Holley JL, Piraino B. Erythema: does it indicate infection in a peritoneal catheter exit site? Adv Perit Dial 1992; 8:230–3. Flanigan MJ, Hochstetler LA, Langholdt D, Lim VS. Continuous ambulatory peritoneal dialysis catheter infections: diagnosis and management. Perit Dial Int 1994; 14:248– 54. Plum J, Sudkamp S, Grabensee B. Results of ultra sound assisted diagnosis of tunnel infections in continuous ambulatory peritoneal dialysis. Am J Kidney Dis 1994; 23: 99–104. Piraino B, Bernardini J, Sorkin M. The influence of peritoneal catheter exit-site infections on peritonitis, tunnel infections, and catheter loss in patients on continuous ambulatory peritoneal dialysis. Am J Kidney Dis 1986; 8:436–40. Piraino B, Bernardini J, Sorkin M. Catheter infections as a factor in the transfer of continuous ambulatory peritoneal dialysis patients to hemodialysis. Am J Kidney Dis 1989; 13:365–9. Gupta B, Bernardini J, Piraino B. Peritonitis associated with exit site and tunnel infections. Am J Kidney Dis 1996;28:415–19. Krothapalli R, Duffy WB, Lacke C, Payne W, Patel H, Perez V, et al. Pseudomonas peritonitis and continuous ambulatory peritoneal dialysis. Arch Intern Med 1982; 142:1862–3. Bernardini J, Piraino B, Sorkin M. Analysis of continuous ambulatory peritoneal dialysis-related Pseudomonas aeruginosa infections. Am J Med 1987; 83:829–32. Bunke M, Brier ME, Golper TA. Pseudomonas peritonitis in peritoneal dialysis patients: the Network 9 Peritonitis Study. Am J Kidney Dis 1995; 25:769–74. Kazmi HR, Raf fone FD, Kliger AS, Finkelstein FO. Pseudomonas exit site infections in continuous ambulatory peritoneal dialysis patients. J Am Soc Nephrol 1992; 2:1498–501. Juergensen PH, Finkelstein FO, Brennan R, Santacroce S, Ahern MJ. Pseudomonas peritonitis associated with continuous ambulatory peritoneal dialysis: a six-year study. Am J Kidney Dis 1988; 11:413–17. Fillastre JP, Leroy A, Moulin B, Dhib M, Borsa-Lebas F, Humbert G. Pharmacokinetics of quinolones in renal insufficiency. J Antimicrob Chemother 1990; 26(Suppl B):51–60. Hardy DJ, Guay DR, Jones RN. Clarithromycin, a unique macrolide. A pharmacokinetic, microbiological, and clinical overview. Diagn Microbiol Infect Dis 1992; 15:39–53. American Thoracic Society; CDC; Infectious Diseases Society of America. Treatment of tuberculosis. MMWR Recomm Rep 2003; 52(RR-11):1–77. Schiffl H, Mucke C, Lang SM. Exit-site infections by nondiphtheria corynebacteria in CAPD. Perit Dial Int 2004; 24:454–9. Kwan TH, Tong MK, Siu YP, Leung KT, Luk SH, Cheung YK. Ultrasonography in the management of exit site infections in peritoneal dialysis patients. Nephrology (Carlton) 2004; 9:348–52. Lui SL, Li FK, Lo CY, Lo WK. Simultaneous removal and reinsertion of Tenckhoff
35
NfN richtlijn PD gerelateerde infecties, 2012
100. 101. 102. 103. 104. 105. 106. 107. 108. 109. 110. 111. 112. 113. 114. 115. 116. 117.
118.
catheters for the treatment of refractory exit-site infection. Adv Perit Dial 2000; 16:195–7. Posthuma N, Borgstein PJ, Eijsbouts Q, ter Wee PM. Simultaneous peritoneal dialysis catheter insertion and removal in catheter-related infections without interruption of peritoneal dialysis. Nephrol Dial Transplant 1998; 13:700–3. Cancarini GC, Manili L, Brunori G, Camerini C, Zubani R, Colombrita D, et al. Simultaneous catheter replacement/ removal during infectious complications in peritoneal dialysis. Adv Perit Dial 1994; 10:210–13. Swartz R, Messana J, Reynolds J, Ranjit U. Simultaneous catheter replacement and removal in refractory peritoneal dialysis infections. Kidney Int 1991; 40:1160–5. Vychytil A, Lorenz M, Schneider B, Horl WH, Haag-Weber M. New criteria for management of catheter infections in peritoneal dialysis patients using ultrasonography. J Am Soc Nephrol 1998; 9:290–6. Lui SL, Yip T, Tse KC, Lam MF, Lai KN, Lo WK. Treatment of refractory Pseudomonas aeruginosa exit-site infection by simultaneous removal and reinsertion of peritoneal dialysis catheter. Perit Dial Int 2005; 25:560–3. Yoshino A, Honda M, Ikeda M, Tsuchida S, Hataya H, Sakazume S, et al. Merit of the cuff-shaving procedure in children with chronic infection. Pediatr Nephrol 2004; 19:1267–72. Cervelli MJ. The Renal Drug Reference Guide. Adelaide: Kidney Health Australia; 2007. Gould IM, Casewell MW. The laboratory diagnosis of peritonitis during continuous ambulatory peritoneal dialysis. J Hosp Infect 1986; 7:155–60. Betjes MG, Tuk CW, Visser CE, Zemel D, Krediet RT, Arisz L, et al. Analysis of the peritoneal cellular immune system during CAPD shortly before a clinical peritonitis. Nephrol Dial Transplant 1994; 9:684–92. Flanigan MJ, Freeman RM, Lim VS. Cellular response to peritonitis among peritoneal dialysis patients. Am J Kidney Dis 1985; 6:420–4. Fussholler A, zur Nieden S, Grabensee B, Plum J. Peritoneal fluid and solute transport: influence of treatment time, peritoneal dialysis modality, and peritonitis incidence. J Am Soc Nephrol 2002; 13:1055–60. Koopmans JG, Boeschoten EW, Pannekeet MM, Betjes MG, Zemel D, Kuijper EJ, et al. Impaired initial cell reaction in CAPD-related peritonitis. Perit Dial Int 1996; 16(Suppl 1):S362–7. Rocklin MA, Teitelbaum I. Noninfectious causes of cloudy peritoneal dialysate. Semin Dial 2001; 14:37–40. Toure F, Lavaud S, Mohajer M, Lavaud F, Canivet E, Nguyen P, et al. Icodextrininduced peritonitis: study of five case and comparison with bacterial peritonitis. Kidney Int 2004; 65:654–60. Wolfson M, Piraino B, Hamburger RJ, Morton AR; Icodextrin Study Group. A randomized controlled trial to evaluate the efficacy and safety of icodextrin in peritoneal dialysis. Am J Kidney Dis 2002; 40:1055–65. Posthuma N, ter Wee P, Donker AJ, Dekker HA, Oe PL, Verbrugh HA. Peritoneal defense using icodextrin or glucose for daytime dwell in CCPD patients. Perit Dial Int 1999; 19:334–42. Gokal R, Mistry CD, Peers EM. Peritonitis occurrence in a multicenter study of icodextrin and glucose in CAPD. MIDAS Study Group. Multicenter investigation of icodextrin in ambulatory dialysis. Perit Dial Int 1995; 15:226–30. Choi P, Nemati E, Banerjee A, Preston E, Levy J, Brown E. Peritoneal dialysis catheter removal for acute peritonitis: a retrospective analysis of factors associated with catheter removal and prolonged postoperative hospitalization. Am J Kidney Dis 2004; 43:103–11. Krishnan M, Thodis E, Ikonomopoulos D, Vidgen E, Chu M, Bargman JM, et al. Predictors of outcome following bacterial peritonitis in peritoneal dialysis. Perit Dial Int 2002; 22:573–81.
36
NfN richtlijn PD gerelateerde infecties, 2012
119. 120. 121. 122. 123. 124. 125. 126. 127. 128. 129. 130. 131.
132. 133. 134.
135. 136. 137.
Szeto CC, Chow KM, Wong TY, Leung CB, Wang AY, Lui SF, et al. Feasibility of resuming peritoneal dialysis after severe peritonitis and Tenckhoff catheter removal. J Am Soc Nephrol 2002; 13:1040–5. Chow KM, Szeto CC, Cheung KK, Leung CB, Wong SS, Law MC, et al. Predictive value of dialysate cell counts in peritonitis complicating peritoneal dialysis. Clin J Am Soc Nephrol 2006; 1:768–73. Szeto CC, Kwan BC, Chow KM, Law MC, Pang WF, Chung KY, et al. Recurrent and relapsing peritonitis: causative organisms and response to treatment. Am J Kidney Dis 2009; 54:702–10. Epub 4 Jul 2009 as doi:10.1053/j.ajkd.2009.04.032. Finkelstein ES, Jekel J, Troidle L, Gorban-Brennan N, Finkelstein FO, Bia FJ. Patterns of infection in patients maintained on long-term peritoneal dialysis therapy with multiple episodes of peritonitis. Am J Kidney Dis 2002; 39:1278–86. Dasgupta MK, Ward K, Noble PA, Larabie M, Costerton JW. Development of bacterial biofilms on Silastic catheter materials in peritoneal dialysis fluid. Am J Kidney Dis 1994; 23:709–16. Read RR, Eberwein P, Dasgupta MK, Grant SK, Lam K, Nickel JC, et al. Peritonitis in peritoneal dialysis: bacterial colonization by biofilm spread along the catheter surface. Kidney Int 1989; 35:614–21. Munoz de Bustillo E, Aguilera A, Jimenez C, Bajo MA, Sanchez C, Selgas R. Streptococcal versus Staphylococcus epidermidis peritonitis in CAPD. Perit Dial Int 1997; 17: 392–5. O’Shea S, Hawley CM, McDonald SP, Brown FG, Rosman JB, Wiggins KJ, et al. Streptococcal peritonitis in Australian peritoneal dialysis patients: predictors, treatment and outcomes in 287 cases. BMC Nephrol 2009; 10:19. Arias CA, Murray BE. Emergence and management of drugresistant enterococcal infections. Expert Rev Anti Infect Ther 2008; 6:637–55. Bayston R, Andrews M, Rigg K, Shelton A. Recurrent infection and catheter loss in patients on continuous ambulatory peritoneal dialysis. Perit Dial Int 1999; 19:550–5. Lye WC, Leong SO, van der Straaten J, Lee EJ. Staphylococcus aureus CAPDrelated infections are associated with nasal carriage. Adv Perit Dial 1994; 10:163–5. Szeto CC, Chow KM, Kwan BC, Law MC, Chung KY, Yu S, et al. Staphylococcus aureus peritonitis complicates peritoneal dialysis: review of 245 consecutive cases. Clin J Am Soc Nephrol 2007; 2:245–51. Barraclough K, Hawley CM, McDonald SP, Brown FG, Rosman JB, Wiggins KJ, et al. Corynebacterium peritonitis in Australian peritoneal dialysis patients: predictors, treatment and outcomes in 82 cases. Nephrol Dial Transplant 2009; 24:3834–9. Epub 2 Jul 2009 as doi:10.1093/ndt/gfp322. Szeto CC, Chow KM, Chung KY, Kwan BC, Leung CB, Li PK. The clinical course of peritoneal dialysis-related peritonitis caused by Corynebacterium species. Nephrol Dial Transplant 2005; 20:2793–6. Bunke M, Brier ME, Golper TA. Culture-negative CAPD peritonitis: the Network 9 Study. Adv Perit Dial 1994; 10:174–8. Fahim M, Hawley CM, McDonald SP, Brown FG, Rosman JB, Wiggins KJ, et al. Culture-negative peritonitis in peritoneal dialysis patients in Australia: predictors, treatment and outcomes in 435 cases. Am J Kidney Dis 2010; 55:690–7. Epub 29 Jan 2010 as doi:10.1053/j.ajkd.2009.11.015. Szeto CC, Chow KM, Leung CB, Wong TY, Wu AK, Wang AY, et al. Clinical course of peritonitis due to Pseudomonas species complicating peritoneal dialysis: a review of 104 cases. Kidney Int 2001; 59:2309–15. Siva B, Hawley CM, McDonald SP, Brown FG, Rosman JB, Wiggins KJ, et al. Pseudomonas peritonitis in Australia: predictors, treatment, and outcomes in 191 cases. Clin J Am Soc Nephrol 2009; 4:957–64. Bunke CM, Brier ME, Golper TA. Outcomes of single organism peritonitis in peritoneal dialysis: gram-negatives versus gram-positives in the Network 9 Peritonitis Study. Kidney Int 1997; 52:524–9.
37
NfN richtlijn PD gerelateerde infecties, 2012
138. 139. 140. 141.
142. 143. 144. 145.
146. 147. 148. 149. 150. 151. 152. 153. 154. 155. 156.
Szeto CC, Li PK, Leung CB, Yu AW, Lui SF, Lai KN. Xanthomonas maltophilia peritonitis in uremic patients receiving continuous ambulatory peritoneal dialysis. Am J Kidney Dis 1997; 29:91–5. Troidle L, Gorban-Brennan N, Kliger A, Finkelstein F. Differing outcomes of grampositive and gram-negative peritonitis. Am J Kidney Dis 1998; 32:623–8. Sepandj F, Ceri H, Gibb A, Read R, Olson M. Minimum inhibitory concentration (MIC) versus minimum biofilm eliminating concentration (MBEC) in evaluation of antibiotic sensitivity of gram-negative bacilli causing peritonitis. Perit Dial Int 2004; 24:65–7. Valdes-Sotomayor J, Cirugeda A, Bajo MA, del Peso G, Escudero E, SanchezTomero JA, et al. Increased severity of Escherichia coli peritonitis in peritoneal ialysis patients independent of changes in in vitro antimicrobial susceptibility testing. Perit Dial Int 2003; 23:450–5. Prasad N, Gupta A, Sharma RK, Prasad KN, Gulati S, Sharma AP. Outcome of grampositive and gram-negative peritonitis in patients on continuous ambulatory peritoneal dialysis: a single center experience. Perit Dial Int 2003; 23(Suppl 2):S144–7. Szeto CC, Chow VC, Chow KM, Lai RW, Chung KY, Leung CB, et al. Enterobacteriaceae peritonitis complicating peritoneal dialysis: a review of 210 consecutive cases. Kidney Int 2006; 69:1245–52. Zurowska A, Feneberg R, Warady BA, Zimmering M, Monteverde M, Testa S, et al. Gram-negative peritonitis in children undergoing long-term peritoneal dialysis. Am J Kidney Dis 2008; 51:455–62. Tzanetou K, Triantaphillis G, Tsoutsos D, Petropoulou D, Ganteris G, Malamou-Lada E, et al. Stenotrophomonas maltophilia peritonitis in CAPD patients: susceptibility of antibiotics and treatment outcome: a report of five cases. Perit Dial Int 2004; 24:401– 4. Steiner RW, Halasz NA. Abdominal catastrophes and other unusual events in continuous ambulatory peritoneal dialysis patients. Am J Kidney Dis 1990; 15:1–7. Tzamaloukas AH, Obermiller LE, Gibel LJ, Murata GH, Wood B, Simon D, et al. Peritonitis associated with intra-abdominal pathology in continuous ambulatory peritoneal dialysis patients. Perit Dial Int 1993; 13(Suppl 2):S335–7. Wakeen MJ, Zimmerman SW, Bidwell D. Viscous perforation in peritoneal dialysis patients: diagnosis and outcome. Perit Dial Int 1994; 14:371–7. Kern EO, Newman LN, Cacho CP, Schulak JA, Weiss MF. Abdominal catastrophe revisited: the risk and outcome of enteric peritoneal contamination. Perit Dial Int 2002; 22:323–34. Faber MD, Yee J. Diagnosis and management of enteric disease and abdominal catastrophe in peritoneal dialysis patients with peritonitis. Adv Chronic Kidney Dis 2006; 13:271–9. Szeto CC, Chow KM, Wong TY, Leung CB, Li PK. Conservative management of polymicrobial peritonitis complicating peritoneal dialysis—a series of 140 consecutive cases. Am J Med 2002; 113:728–33. Kiernan L, Kliger A, Gorban-Brennan N, Juergensen P, Tesin D, Vonesh E, et al. Comparison of continuous ambulatory peritoneal dialysis-related infections with different “Y-tubing” exchange systems. J Am Soc Nephrol 1995; 5:1835–8. Kim GC, Korbet SM. Polymicrobial peritonitis in continuous ambulatory peritoneal dialysis patients. Am J Kidney Dis 2000; 36:1000–8. Holley JL, Bernardini J, Piraino B. Polymicrobial peritonitis in patients on continuous peritoneal dialysis. Am J Kidney Dis 1992; 19:162–6. Harwell CM, Newman LN, Cacho CP, Mulligan DC, Schulak JA, Friedlander MA. Abdominal catastrophe: visceral injury as a cause of peritonitis in patients treated by peritoneal dialysis. Perit Dial Int 1997; 17:586–94. Barraclough K, Hawley CM, McDonald SP, Brown FG, Rosman JB, Wiggins KJ, et al. Polymicrobial peritonitis in peritoneal dialysis patients in Australia: predictors, treatment, and outcomes. Am J Kidney Dis2010; 55:121–31. Epub 22 Nov 2009 as doi:10.1053/j.ajkd.2009.08.020.
38
NfN richtlijn PD gerelateerde infecties, 2012
157. 158. 159. 160. 161. 162. 163. 164. 165. 166. 167. 168. 169. 170. 171. 172. 173. 174.
175. 176.
Prasad KN, Prasad N, Gupta A, Sharma RK, Verma AK, Ayyagari A. Fungal peritonitis in patients on continuous ambulatory peritoneal dialysis: a single centre Indian experience. J Infect 2004; 48:96–101. Wang AY, Yu AW, Li PK, Lam PK, Leung CB, Lai KN, et al. Factors predicting outcome of fungal peritonitis in peritoneal dialysis: analysis of a 9-year experience of fungal peritonitis in a single center. Am J Kidney Dis 2000; 36: 1183–92. Goldie SJ, Kiernan-Troidle L, Torres C, Gorban-Brennan N, Dunne D, Kliger AS, et al. Fungal peritonitis in a large chronic peritoneal dialysis population: a report of 55 episodes. Am J Kidney Dis 1996; 28:86–91. Miles R, Hawley CM, McDonald SP, Brown FG, Rosman JB, Wiggins KJ, et al. Predictors and outcomes of fungal peritonitis in peritoneal dialysis patients. Kidney Int 2009; 76:622–8. Boer WH, Ampting JMA, Vos P. Successful treatment of eight episodes of Candida peritonitis without catheter removal using intracatheter administration of amphotericin B. Perit Dial Int 2007;27:208-210. Ahn C, Oh KH, Kim K, Lee KY, Lee JG, Oh MD, et al. Effect of peritoneal dialysis on plasma and peritoneal fluid concentrations of isoniazid, pyrazinamide, and rifampin. Perit Dial Int 2003; 23:362–7. Abraham G, Mathews M, Sekar L, Srikanth A, Sekar U, Soundarajan P. Tuberculous peritonitis in a cohort of continuous ambulatory peritoneal dialysis patients. Perit Dial Int 2001; 21(Suppl 3):S202–4. Gupta N, Prakash KC. Asymptomatic tuberculous peritonitis in a CAPD patient. Perit Dial Int 2001; 21:416–17. Harro C, Braden GL, Morris AB, Lipkowitz GS, Madden RL. Failure to cure Mycobacterium gordonae peritonitis associated with continuous ambulatory peritoneal dialysis. Clin Infect Dis 1997; 24:955–7. Lui SL, Tang S, Li FK, Choy BY, Chan TM, Lo WK, et al. Tuberculosis infection in Chinese patients undergoing continuous ambulatory peritoneal dialysis. Am J Kidney Dis 2001; 38:1055–60. Lui SL, Lo CY, Choy BY, Chan TM, Lo WK, Cheng IK. Optimal treatment and longterm outcome of tuberculous peritonitis complicating continuous ambulatory peritoneal dialysis. Am J Kidney Dis 1996; 28:747–51. Lye WC. Rapid diagnosis of Mycobacterium tuberculous peritonitis in two continuous ambulatory peritoneal dialysis patients, using DNA amplification by polymerase chain reaction. Adv Perit Dial 2002; 18:154–7. Ogutmen B, Tuglular S, Al Ahdab H, Akoglu E, Ozener Q. Tuberculosis peritonitis with clear fluid accompanying systemic disseminated tuberculosis in a CAPD patient. Perit Dial Int 2003; 23:95–6. White R, Abreo K, Flanagan R, Gadallah M, Krane K, el- Shahawy M, et al. Nontuberculous mycobacterial infections in continuous ambulatory peritoneal dialysis patients. Am J Kidney Dis 1993; 22:581–7. Akpolat T. Tuberculous peritonitis. Perit Dial Int 2009; 29(Suppl 2):S166–9. Tse KC, Lui SL, Cheng VC, Yip TP, Lo WK. A cluster of rapidly growing mycobacterial peritoneal dialysis catheter exitsite infections. Am J Kidney Dis 2007; 50:e1–5. Mitra A, Teitelbaum I. Is it safe to simultaneously remove and replace infected peritoneal dialysis catheters? Review of the literature and suggested guidelines. Adv Perit Dial 2003; 19:255–9. Williams AJ, Boletis I, Johnson BF, Raftery AT, Cohen GL, Moorhead PJ, et al. Tenckhoff catheter replacement or intraperitoneal urokinase: a randomised trial in the management of recurrent continuous ambulatory peritoneal dialysis (CAPD) peritonitis. Perit Dial Int 1989; 9:65–7. Troidle L, Gorban-Brennan N, Finkelstein FO. Outcome of patients on chronic peritoneal dialysis undergoing peritoneal catheter removal because of peritonitis. Adv Perit Dial 2005; 21:98–101. Ashley C, Currie A. Renal Drug Handbook.3th ed. Oxford: Radcliffe Publishing;2009.
39
NfN richtlijn PD gerelateerde infecties, 2012
177. 178. 179. 180. 181. 182. 183. 184. 185. 186.
Cheung WC, Lo CY, Lo WK, Ip M, Cheng IK. Isoniazid induced encephalopathy in dialysis patients. Tuber Lung Dis 1993; 74:136–9. Boyce NW, Wood C, Thomson NM, Kerr P, Atkins RC. Intraperitoneal (IP) vancomycin therapy for CAPD peritonitis— a prospective, randomized comparison of intermittent v continuous therapy. Am J Kidney Dis 1988; 12:304–6. Low CL, Bailie GR, Evans A, Eisele G, Venezia RA. Pharmacokinetics of once-daily IP gentamicin in CAPD patients. Perit Dial Int 1996; 16:379–84. Low CL, Gopalakrishna K, Lye WC. Pharmacokinetics of once daily intraperitoneal cefazolin in continuous ambulatory peritoneal dialysis patients. J Am Soc Nephrol 2000; 11:1117–21. Manley HJ, Bailie GR, Frye R, Hess LD, McGoldrick MD. Pharmacokinetics of intermittent intravenous cefazolin and tobramycin in patients treated with automated peritoneal dialysis. J Am Soc Nephrol 2000; 11:1310–16. Manley HJ, Bailie GR, Frye RF, McGoldrick MD. Intravenous vancomycin pharmacokinetics in automated peritoneal dialysis patients. Perit Dial Int 2001; 21:378–85. Manley HJ, Bailie GR, Frye R, McGoldrick MD. Intermittent intravenous piperacillin pharmacokinetics in automated peritoneal dialysis patients. Perit Dial Int 2000; 20:686–93. de Vin F, Rutherford P, Faict D. Intraperitoneal administration of drugs in peritoneal dialysis patients: a review of compatibility and guidance for clinical use. Perit Dial Int 2009;29:5-15. Huen SC, Hall I, Topal J, Mahnensmith RL, Brewster UC, Abu-Alfa AK. Successful use of intraperitoneal daptomycin in the treatment of vancomycin-resistant enterococcus peritonitis. Am J Kidney Dis 2009; 54:538–41. Glasson P, Favre H. Treatment of peritonitis in continuous ambulatory peritoneal dialysis patients with co-trimoxazole. Nephron 1984;36:65-67.
40