,
Per Nilsson Jij, jij en jij
Lemniscaat
Rotterdam
© Nederlandse vertaling Femke Blekkingh-Muller Omslag: Bas Sebus Nederlandse rechten Lemniscaat b.v. Rotterdam © Text: Per Nilsson Oorspronkelijke titel: Du&du&du First published by Rabén & Sjögren Bokförlag, Sweden, in Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, geluidsband of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Druk: Drukkerij Haasbeek b.v., Alphen aan den Rijn Bindwerk: Spiegelenberg b.v., Zoetermeer Dit boek is gedrukt op milieuvriendelijk, chloorvrij gebleekt en verouderingsbestendig papier en geproduceerd in de Benelux waardoor onnodig milieuverontreinigend transport is vermeden.
Mijn vader is een god. Mijn moeder is een gewone vrouw, maar mijn vader is een god. Je wilt mijn hart, zeg je. En wat krijg ik daarvoor terug? Woorden. Wat heb ik aan jouw mooie woorden? Eerst leef je. Dan ga je dood. Er is niets om bang voor te zijn.
‘Anon?’ Ze bedoelt: Heeft iemand Anon vandaag gezien? Komt hij er zo aan of komt hij later? Of komt hij misschien helemaal niet? Ze stuurt de vraag zomaar de klas in, zonder zich tot iemand in het bijzonder te richten. Eerst wordt het stil. Iedereen is gaan zitten, het geschraap van stoelen en tafels over de vloer is verstomd en de vraag van de juf zorgt er zoals altijd voor dat het geklets ophoudt. Maar niemand geeft antwoord. Iemand haalt z’n schouders op. Iemand kijkt naar de lege bank helemaal rechts vooraan in de klas. Iemand doorbreekt de stilte met een diepe toneelzucht. Dan zegt iemand: ‘Hij zal wel komen.’ Iemand anders knikt met zijn hoofd naar buiten, naar het schoolplein: ‘Daar loopt hij.’ Iedereen draait zich om naar het raam, iedereen kijkt naar de jongen die daar buiten langzaam voorbijgaat. Hij loopt een beetje in elkaar gedoken, een beetje gebogen, alsof zijn rugzak een zware last is om te dragen, of alsof hij een interessant spoor volgt op de grond. Langzaam, langzaam schuifelen zijn blauwe laarzen over het asfalt. Al na een paar seconden is de belangstelling verdwenen. De meesten gaan weer gewoon op hun stoel zitten, draaien zich om naar voren en wachten zwijgend af, of ze buigen zich naar degene die naast hen zit en beginnen te praten. Twee jongens staan op van hun plaats, lopen naar voren, gaan op hun hurken naast een derde zitten en beginnen een gesprek. Ze hebben het over iets wat de
avond ervoor is gebeurd, het is duidelijk dat het iets grappigs is, want ze praten steeds opgewondener door elkaar en hun gelach klinkt steeds harder: ‘... en toen in de kleedkamer... hahaha... en toen ging hij... maar zij wist niet dat... hahaha...’ Een meisje gaapt luidruchtig terwijl ze haar nagels bestudeert, een ander meisje trekt zich terug in haar droomwereld en zit een beetje voor zich uit te staren, met lege blik en open mond. De meesten trekken zich helemaal niets aan van de jongen buiten, de jongen die ontbreekt, de jongen die Anon heet. Nu is Anon blijven staan. Hij staat stil en het lijkt of hij met veel belangstelling iets op de grond staat te bestuderen. In de klas zijn er nog maar twee personen die naar hem kijken. De ene is Kris. Hij kijkt door het raam en denkt: Ik wou verdomme dat ik van je af was, achterlijke slome met je klotelaarzen. En soortgelijke gedachten. Als Kris aan Anon denkt, zitten zijn gedachten meestal vol vloeken. ‘Kris, kom eens!’ Nu roept Henrik hem dwars door de klas heen en Kris staat op van zijn plaats en loopt naar hem toe. Op dat moment denkt hij niet langer aan Anon. De enige die zich nu nog voor Anon interesseert is de juf, Lena. Als je goed kijkt, kun je een klein rimpeltje in het voorhoofd van juf Lena zien, terwijl ze er anders altijd zo glad en jong uitziet. Ik moet vanavond bellen, denkt ze. Dit gaat zo niet. En dan denkt ze: het is elke keer weer moeilijk. Maar nu duurt het niet lang meer; nog even en dan hoef ik nooit meer te bellen, denkt ze. Juf Lena slaakt een opgeluchte zucht, haar gespannen gezicht ontspant zich in een vriendelijke juffenglimlach. Ze loopt naar het raam en doet het open.
Een heerlijke milde voorjaarswind waait door de klas. ‘Hallo daar!’ De jongen buiten reageert niet. ‘Joehoe! Anon!’ ‘Huh?’ Stomverbaasd, alsof hij die vrouw die daar uit het raam hangt nog nooit eerder heeft gezien, alsof hij nooit eerder op dit schoolplein is geweest, kijkt Anon in het rond. Maar onmiddellijk daarna lacht hij breeduit naar de juf. ‘O, hallo! Ben jij het? Zijn we al begonnen? Is de bel al gegaan?’ Juf Lena knikt ernstig. ‘Hm. Vijf minuten geleden.’ ‘O jee. Ik heb hem niet gehoord. Sorry. Ik kom meteen. Ik ben al onderweg.’ Plotseling lacht Anon en hij kijkt juf Lena recht in de ogen. ‘Ik liep aan mijn vader te denken,’ zegt hij. Na twee eindeloos durende ochtenduren aardrijkskunde met een slaapverwekkende groepsopdracht over Scandinavië is het pauze. De Noorse fjorden – gaap – de Deense export – gaap – de Finse meren – gaap – en de hete – gaap, gaap, gaap – bronnen op IJsland. Maar nu is het pauze en de juf drinkt koffie en eet een broodje in de docentenkamer en praat met haar collega’s over een tv-serie waarvan gisteravond de laatste aflevering werd uitgezonden en over de nieuwe schoolcomputers die het alweer niet goed doen en over een leerling die bijna altijd te laat komt. Het is pauze en het schoolplein vult zich met kinderen. Meisjes en jongens van verschillende leeftijden en met verschillende kleuren jassen: rode, blauwe, groene en zwarte. Ongewoon veel zwarte jassen dit jaar. Het schoolplein vult zich ook met geluiden: geroep en gelach, gegil en geheimzinnig gefluister, flarden van liedjes en geklets.
Het schoolplein vult zich met activiteit: op het voetbalveld is bijna een voltallige klas aan het voetballen, sommige leerlingen lopen alleen maar wat te praten, twee aan twee, of drie aan drie. Een paar schieten als een groepje mussen heen en weer over het plein. Een paar jongens zitten achter een paar andere jongens aan en een paar meisjes staan dicht op elkaar in een kring en spelen een spelletje waarbij veel gegiecheld wordt. Een paar zijn aan het touwtjespringen en alle autobandschommels zijn door kleuters bezet. Tegen de zuidmuur geleund zitten vier meisjes; ze laten hun gezicht verwarmen door de voorjaarszon. Ze zitten daar in hun truien; hun jassen hebben ze achter hun rug gepropt of ze zitten erop. Vier klasgenoten uit groep acht, vier meisjes die elkaar al heel lang kennen, die al jaren beste en slechtste vriendinnen zijn; vriendinnen door dik en dun of bittere vijanden. Van links naar rechts: Magdalena, Ida, Kristina en Frida. Een paar meter van hen vandaan staan drie jongens die in dezelfde klas zitten. Een van hen is een kop groter dan de andere twee. Hij heet Henrik, maar wordt Henk genoemd. De andere twee heten Kristoffel en Filip; Kristoffel wordt Kris genoemd. Henk en Kris en Filip staan dicht bij elkaar. Misschien laat Henk de andere twee iets zien, waarschijnlijk iets geheims, want af en toe richt hij zijn hoofd op en kijkt in het rond. Af en toe lijkt het wel of Henks blik bij de vier meisjes blijft hangen, misschien blijft zijn blik even rusten op een van de meisjes, voordat hij zich weer tot zijn vrienden wendt. Gefluister, jongensachtig gegrijns en een lach met een stem die nog niet gebroken is door de baard in de keel. De bel gaat. Plong plong plong. Altijd dezelfde, eeuwig schorre drieklank. De bel gaat en de jongste kinderen breken hun spel af en haasten
zich naar hun klassen. De oudere kinderen doen het wat rustiger aan. De vier meisjes bijvoorbeeld gaan gewoon door met praten terwijl ze opstaan en hun kleren afkloppen. Henk stopt iets in zijn achterzak en kijkt het schoolplein rond. Nu loopt Anon langs. ‘Hé!’ roept Kris, terwijl hij een paar stappen in zijn richting doet. Anon blijft staan en wacht af. ‘Hé Anon,’ zegt Kris en hij gaat vlak voor Anon staan. ‘Hm,’ zegt Anon. Hij blijft rustig staan, zonder een stap achteruit te doen. ‘Vind jij dat het regent vandaag?’ vraagt Kris. ‘Ah joh, laat hem toch,’ zegt Henk, terwijl hij Kris met zich mee probeert te trekken. Maar Kris rukt zich los en mompelt iets en hij blijft voor Anon staan. Anon kijkt omhoog naar de helderblauwe voorjaarshemel en zegt kalm: ‘Nee.’ ‘Nee, precies,’ zegt Kris. ‘Het regent niet, hè?’ ‘Nee,’ zegt Anon. ‘Waarom,’ vraagt Kris terwijl hij zich naar voren buigt, ‘heb je dan laarzen aan?’ Anon geeft geen antwoord. ‘Waarom heb jij altijd die lelijke, smerige klotelaarzen aan?’ ‘De bel is gegaan,’ zegt Anon. Ja, de bel is gegaan en het schoolplein is bijna leeg nu. De vier meisjes staan er nog, ze staan een paar meter verderop en proberen te zien en te horen wat er gebeurt. Twee late vijfdegroepers komen in volle vaart de hoek om rennen, maar verder is het schoolplein weer helemaal leeg. Maar Anon kan niet naar zijn klas, want Kris staat in de weg. ‘Kom nou,’ zegt Henk, terwijl hij nog eens probeert Kris mee te trekken. Kris luistert niet.
‘Misschien ben je bang dat het gaat regenen,’ zegt hij in plaats daarvan tegen Anon. Anon zegt niets. Dan rochelt Kris eens flink, buigt zich voorover en stuurt een grote klodder spuug in de richting van Anons voeten. ‘O jee, nou regent het toch. Wat een geluk dat je je laarzen aanhebt.’ Ja, de klodder spuug belandt precies midden op Anons ene laars. Daar ligt hij, als een dode kwal. Alle vier staan ze ernaar te staren. Niemand zegt iets. Waarom trok hij zijn voet niet weg? denkt Kris. Hij zag toch wat ik van plan was. Het had makkelijk gekund. Waarom bleef hij staan? Zonder een woord te zeggen draait Henk zich om en loopt naar de klas. Kris en Filip lopen achter hem aan. ‘Hallo Anon.’ Anon staat nog steeds naar zijn laars te staren als de meisjes langslopen. Nu kijkt hij op en zegt: ‘Hallo...’ ‘Ida,’ zegt Ida. ‘Wat?’ ‘Ik heet Ida,’ zegt Ida. ‘Dat weet ik,’ zegt Anon. ‘Zeg het dan,’ zegt Ida. ‘Zeg dan: Hallo Ida.’ ‘Hallo Ida,’ zegt Anon. ‘Dag Anon,’ zegt Ida. ‘Het was leuk je te zien, maar nu moet ik helaas weer verder. Er zit iets vies op je ene laars.’ ‘Dag Ida,’ zegt Anon. ‘Idioot,’ zegt Ida. Frida en Kristina giechelen vrolijk. Samen lopen ze naar de klas en de rekenles. Maar Magdalena blijft staan.
‘Anon...’ ‘Hm.’ ‘Kom nou. De bel is gegaan. Je komt te laat. Alweer.’ ‘Hm. Ik kom.’ Zegt Anon, maar er gebeurt niets. Magdalena kijkt naar Anon en Anon kijkt naar zijn ene laars. Het schoolplein is nu leeg en stil. Hij ziet er niet uit alsof hij het erg vindt, denkt Magdalena. Hij heeft geen tranen in zijn ogen. Daarna begint ze in zichzelf te tellen. Ze is al bij tweeëndertig, en dan heeft ze heel langzaam geteld, als Anon opkijkt. Maar hij kijkt haar niet recht aan, hij houdt zijn blik ongeveer op Magdalena’s schouder gericht als hij zegt: ‘Ik kom.’ ‘Goed,’ zegt Magdalena en ze draait zich om en loopt weg. Terwijl Anon achter haar aan loopt, probeert hij het spuug op zijn rechterlaars met zijn linkerlaars eraf te vegen. Het ziet er ingewikkeld uit. Als je niet wist wat hij aan het doen was, zou je kunnen denken dat hij aan het oefenen was voor Silly Walks. Ik vind het mooi als meisjes borsten hebben, denkt Anon. Nu is het lunchpauze en Anon zit in de eetzaal. Hij zit alleen aan een tafeltje. Aan het tafeltje voor hem zitten Ida, Frida, Kristina en Magdalena. Kristina en Magdalena zitten met hun rug naar Anon toe. Mooi als je een meisje zo schuin van achteren ziet, denkt Anon, als je ziet hoe het aan de zijkant een beetje uitsteekt. Bij Kristina zie je dat, maar Magdalena naast haar zou net zo goed een jongen kunnen zijn. Ja, Kristina is mooi schuin van achteren, vindt Anon. Een paar minuten geleden heeft hij haar borsten nog bijna tegen zijn rug gevoeld toen hij vóór haar stond in de rij voor het eten en iemand achteraan in de rij stond te duwen. ‘O o, Magdalena, niet omdraaien, maar er zit een zeker persoon
naar jou te staren, en die zekere persoon ziet eruit alsof hij jou wel ziet zitten, o o, Magdalena...’ Dat is Ida, die Anons blikken heeft opgevangen. Magdalena en Kristina draaien zich om en Magdalena zegt tegen Ida dat ze op moet houden. Anon staart naar zijn bord. Flippervis. Het eten heet flippervis vandaag, maar het ziet er precies zo uit als gebakken kabeljauw. Anon werkt het laatste stukje vis naar binnen. Nu staren twee stukgekookte aardappelen en een schep gekookte worteltjes Anon aan vanaf zijn bord. En het was nog wel de aardige kantinedame vandaag en hij had het nog wel tegen haar gezegd. Maar ze had alleen gezegd dat Anon best wist wat de schoolzuster had gezegd en toen had ze Anon aardappelen en worteltjes opgeschept zonder zich iets van zijn protesten aan te trekken. Anon zit een hele tijd onbeweeglijk naar zijn bord te staren. Dan staat hij op en haalt twee servetten. Terwijl Anon weer op zijn plaats gaat zitten, kijkt hij alle kanten op. Anon ziet Kristina niet. Anon denkt dat niemand het ziet als hij al zijn gekookte worteltjes op het ene servet schuift en zijn twee aardappelen op het andere. Maar Kristina ziet het. Ze staat bij de kar waar de dienbladen op moeten en ze ziet het. Ze ziet ook hoe Anon de servetten opvouwt tot twee kleine pakketjes en daarna opstaat en vlug één servetpakketje in zijn rechterbroekzak stopt en één in zijn linker. Als Anon zijn dienblad oppakt en naar de kar loopt, haast Kristina zich de eetzaal uit. Maar ze wacht buiten. Om de hoek, in het halletje waar de kapstokken zijn, staat Kristina. Ze ziet Anon langskomen. Zijn zakken puilen uit. Dat zal wel een lekker zooitje worden, denkt Kristina.
Ze ziet hoe Anon de wc van groep acht binnengaat. ‘Kristina!’ roept Ida van het voetbalveld. ‘Ik kom zo!’ roept Kristina terug. Als Anon de wc weer uitkomt, puilen zijn zakken niet meer uit. Zodra hij uit het zicht is verdwenen, schiet Kristina naar binnen en daar, in het rondwervelende water in de toiletpot, ziet ze een eenzaam stukje wortel rondzwemmen.
‘Zullen we neuken?’ ‘Alweer?’ vraagt hij. ‘Ja. Zullen we het nog een keer doen?’ zegt zij. De jonge man lacht vergenoegd, leunt achterover in zijn stoel en vouwt zijn handen achter zijn nek. Bruine armen met getrainde spieren die zich spannen onder de zomen van zijn shirt met korte mouwen. Hij lacht en schudt zijn hoofd: ‘Nee. Niet nog eens. Het is veel te warm, ik ga er zo van zweten. Ik heb geen zin om wéér te douchen.’ De jonge vrouw laat zich voor hem op haar knieën zakken, ze legt haar handen op zijn dijen en smeekt: ‘Ah, toe nou. Ik wil het.’ De jonge vrouw kijkt op naar het lachende gezicht van de jonge man. Nog even en hij wil, denkt ze. Hij speelt nu alleen een plagerig jongetje. Ze buigt zich voorover, maakt twee knopen van het witte shirt van de jonge man los en kust hem op zijn buik. Ik ben nog nooit iemand tegengekomen met zo’n soepele huid, denkt ze. Ik ben nog nooit iemand tegengekomen die tegelijk zo zacht en zo hard is. En nog nooit iemand die zo lekker smaakt. Nu wil hij. Nu voelt ze dat hij wil. Hij lacht nog steeds zijn stralende glimlach als hij zich voor haar op de grond laat zakken. ‘Krijg jij er dan nooit genoeg van?’ vraagt hij lachend.
Dat was een filmrepliek, denkt ze. En ze antwoordt natuurlijk: ‘Van jou niet.’ De jonge vrouw heet Zarah. De jonge man heet Victor. Nu neuken Zarah en Victor. In Zarahs flat, in de kamer, op de grond, op het rode kleed voor de tv doen ze het, op een zonnige middag in mei. Daarna zit Zarah in de vensterbank te roken. Ze heeft alleen haar slipje en een hemdje aan en zit met haar voeten opgetrokken. Ze leunt met haar kin op haar knieën. De voorjaarszon is warm en ze voelt zich lekker. De blauwe sigarettenrook kringelt langs de stenen muur omhoog naar het dak. Beneden op straat staat een jongetje. Hij staat heel stil. Hij staat naar boven te staren, het lijkt wel of hij naar Zarah staart. Ze zwaait. Hij zwaait terug. Dan loopt hij door. ‘Naar wie zwaai je?’ Victor staat midden in de kamer. Hij komt net onder de douche vandaan, hij is naakt en zijn gitzwarte haar is achterover gekamd. Je bent lekker, boef, denkt Zarah en ze kijkt naar hem zonder te antwoorden. Victor blijft staan, hij lacht, hij staat te poseren. Je bent lekker en dat weet je maar al te goed, jij zelfverzekerde boef, denkt Zarah. ‘Ach, er liep alleen maar een van mijn geheime minnaars langs beneden op straat,’ zegt ze. ‘Ja, ja,’ knikt Victor en hij begint zich aan te kleden. Zarah blijft naar hem kijken en voelt de blijdschap door haar lijf borrelen. Verdorie, ik ga bijna geloven dat ik van je houd, boef, denkt ze. Ze lacht verbaasd in zichzelf om die gedachte.
Dan zegt Victor dat hij weg moet om wat te regelen. Zarah weet wel ongeveer wat voor zaken hij moet regelen en ze stelt geen vragen. Victor zegt dat hij vanavond komt en dat ze dan wel even wat kunnen gaan drinken. Zarah zegt ‘ja prima’ en kust hem op z’n wang. Au, het lijkt wel schuurpapier. Nu alweer stoppels, terwijl hij zich vanmorgen nog heeft geschoren. Maar hij ruikt wel lekker. Dag, tot vanavond. Zarah blijft in het halletje staan. Ze staart naar de deur die Victor achter zich heeft dichtgetrokken. Ze denkt na over uiterlijk. Schoonheid. De buitenkant. Het lichaam. Iedereen zegt altijd dat het niet uitmaakt, denkt Zarah, dat het niet belangrijk is, dat iedereen na verloop van tijd toch oud en rimpelig wordt en dat schoonheid vergaat. En dan? Wie kan het iets schelen hoe hij er over vijftig jaar uitziet? Over vijftig jaar is de aarde er misschien niet eens meer. Vraag: Wie zegt dat uiterlijk niet belangrijk is? Antwoord: Lelijke mensen. De lelijken en de slimmen zeggen dat uiterlijk geen rol speelt. De lelijke meisjes, degenen die het slechts in hun verboden dromen met iemand als Victor mogen doen. Degenen die zich in werkelijkheid tevreden moeten stellen met jongens met kromme ruggen, pukkels en brillen; magere, bleke jongens met goede cijfers die een heleboel mooie woorden kennen en een heleboel theorieën hebben, maar niet één haartje op hun borst. De mooien krijgen de mooien en de lelijken krijgen de lelijken. Zo is het. De lelijke mensen hebben besloten: uiterlijk is niet belangrijk. De binnenkant is belangrijker dan de buitenkant. En de grootte speelt geen rol. Ha, jullie moesten eens weten, meiden!
Dat staat Zarah te bedenken in haar halletje. Ze draait zich om naar de spiegel en bekijkt zichzelf. ‘Je bent mooi,’ zegt ze tegen haar spiegelbeeld. Haar spiegelbeeld knikt instemmend. Ja, Zarah is altijd een van de mooie mensen geweest, een van de lieve, een van de meest begeerde, een van die twee of drie meisjes in de klas waar de jongens over droomden en fantaseerden. Ze heeft de hoofdrol gespeeld in heel wat schunnige fantasieën; het beeld van Zarah speelde door de hoofden van heel wat pubers als ze ’s avonds alleen in hun bed lagen. En toen ze in de derde klas van de middelbare school zat, is ze Lucia geweest op het Luciafeest. Ze stond op het toneel van de aula met een kater, rode ogen en donkere kringen onder haar ogen na een nacht doorhalen. Het gedicht dat ze moest opzeggen was totaal verdwenen uit haar hoofd, terwijl de muziekleraar haar steeds maar weer had laten oefenen. ‘Wees niet bang voor het duister, want het licht sluimert...’ Nee, de rest was verdwenen en is tot op heden niet teruggekomen. Het was iets met ‘sterren’. Iets over een ‘donkere pupil’. En het kaarsvet van de kaarsenkrans die op haar hoofd stond, droop in haar haren, en al de kaarsvlammetjes van haar gevolg maakten haar duizelig, en toen het laatste gedeelte van de voorstelling was afgelopen was ze naar de toiletten gerend en ze bleef maar overgeven. Maar ze was Lucia geweest op school, ze had de meeste stemmen gekregen; het mooiste meisje van de school was Zarah. ‘Waardoor komt dat?’ vraagt ze haar spiegelbeeld. ‘Wat is je geheim? Zijn het je ogen, je haar, je gelaatstrekken, je lach, de manier waarop je beweegt, je stem?’ De spiegel geeft geen antwoord. ‘Misschien zijn het mijn mooie borsten,’ zegt Zarah met een lachje.
Ze tilt haar hemdje op en laat ze zien: ‘Kijk zelf maar.’ Haar andere hand stopt ze in haar slipje. Ze schuift het een beetje naar beneden en laat een klein stukje van haar donkere schaamhaar zien. Zo, denkt Zarah, zou ik eruit kunnen zien op een foto in een of ander mannenblad. Ze zet haar benen een klein beetje uit elkaar en likt langzaam haar lippen: ‘Zarah, zeventien. Je wildste dromen worden werkelijkheid. Wil je mij, kom me dan maar halen.’ Zarah, zeventien, staat voor de spiegel in haar halletje en ze lacht hardop om zichzelf. Haar spiegelbeeld lacht ook naar haar. Nee, je hoeft helemaal niet dom te zijn, alleen omdat je mooi bent. Een dom blondje? Vergeet het maar. Dat je lelijk bent, hoeft trouwens helemaal niet te betekenen dat je ook slim bent. ‘Ik ben niet dom,’ zegt Zarah tegen de spiegel terwijl ze haar hoofd schudt, nog steeds lachend. ‘Niet dom zoals de dommen. Niet lelijk zoals de lelijken.’ Ze trekt haar hemd en slipje uit. Haar lach verstomt maar er ligt nog steeds een glimlach op haar lippen als ze haar naakte lichaam in de spiegel zorgvuldig onderzoekt. Is die moedervlek niet nieuw? denkt ze terwijl ze haar zij naar de spiegel draait. Hoe kun je weten welke moedervlekken gevaarlijk zijn? Hoe herken je huidkanker? Misschien moet ik eens naar de dokter gaan, misschien moet ik al mijn moedervlekken laten weghalen? Wat maakt het uit, wat maakt het allemaal uit op dit moment? Voor Zarah, zeventien, maakt het in elk geval niets uit. Ze glimlacht naar haar spiegelbeeld. Vers geneukt. Je ziet het aan je ogen, een soort matte glans. Het voelt in je lijf als een lichte, gelukkige vermoeidheid. Vers geneukt. Wat klinkt dat mooi!
Naakt, vers geneukt en bijna gelukkig blijft Zarah nog even voor de spiegel staan, dan gaat ze de badkamer in om te douchen.
‘To know Life you must know Death, to know Life you must die.’ uit The Quest
Om kwart over vier ontmoetten Nils en Hannes elkaar voor het kantoor van de begrafenisonderneming. Nils knikte kort. Hannes deed zijn mond open om wat te zeggen, maar Nils hield de deur open en gebaarde dat hij naar binnen moest gaan. Alles ging volgens plan. Hannes stelde zich voor als student en vertelde dat hij bezig was met een project over ‘begrafenisrituelen in verschillende culturen’. De vriendelijke dame achter het bureautje zei dat ze graag wilde proberen om zijn vragen te beantwoorden. ‘De eigenaar is helaas niet aanwezig op dit moment...’ ‘Nou, het zal zo ook wel lukken,’ zei Hannes met een lach die hij probeerde aan te passen aan de omgeving en het onderwerp. Hij stelde een paar vragen en deed alsof hij de antwoorden opschreef en hij kreeg een paar smaakvol uitziende brochures zodat hij ‘er zelf wat meer over kon lezen’. Nils stond schuin achter hem, zonder iets te zeggen. ‘Is het misschien ook mogelijk om de kisten te bekijken?’ vroeg Hannes toen hij geen vragen meer had. Natuurlijk, dat was mogelijk. De dame ging hun voor, een paar treden af naar een donkere ruimte. Plotseling begon er een tl-buis
te knipperen. Nils en Hannes bleven midden in de ruimte staan en keken rond. ‘Aha,’ zei Hannes. Langs de lengtewanden van de rechthoekige ruimte stonden kisten in verschillende uitvoeringen en modellen, van het eenvoudigste soort, gemaakt van spaanplaat (prijs: 1.265 kronen) tot een prachtig versierde, gelakte kist met vergulde handgrepen en beslag (prijs: 16.245 kronen). Alle prijzen waren inclusief BTW, noteerde Hannes. Tegen de korte wand stond een vitrine met allerlei soorten urnen en aan alle wanden hingen grote kleurenafbeeldingen met voorbeelden van verschillende bloemendecoraties die je kon kiezen voor de rouwdienst. ‘Nr. 272: Herfst- en oogstdecoratie. Twee stukken met haver, heide, klimopranken, natuurstenen, echeveria en groen’, las Nils en hij dacht: Natuurstenen? ‘Dus er zitten ook sloten op de kisten?’ constateerde Hannes. ‘Ja, op die modellen wel, maar bij die iets eenvoudigere modellen daar wordt het deksel erop geschroefd,’ legde de dame uit. ‘Aha,’ zei Hannes. Nils zei niets. Maar toen ze bij de deur stonden en al op weg naar buiten waren en Hannes net ‘hartelijk dank voor uw hulp’ wilde zeggen, en ‘het was erg vriendelijk van u’, toen zei Nils: ‘O jee!’ Hannes en de dame keken hem aan. ‘O jee, ik ben mijn tas vergeten daarbinnen,’ zei Nils en hij liep met vlugge passen terug naar de kistenzaal om hem te halen. ‘Ik help u wel even...’ begon de dame en ze wilde al achter hem aan lopen, maar toen zei Hannes vlug: ‘Dus je hoeft tegenwoordig helemaal niet meer in het zwart te gaan naar een begrafenis?’ De dame wierp een blik achter Nils aan, aarzelde even, maar
wendde zich toen weer tot Hannes: ‘Nee, maar mensen denken er vaak niet aan dat...’ De dame vertelde nog een heleboel over begrafeniskleding, over algemeen aanvaarde gebruiken en nieuwe ideeën, en Hannes stelde nog een paar belangstellende vragen en vervolgvragen, voordat Nils weer terugkwam, met zijn tas. ‘Zo...’ ‘Hartelijk bedankt voor de informatie,’ zei Hannes terwijl hij de deur opendeed. ‘Graag gedaan,’ zei de dame. Op de stoep voor het kantoor van Begrafenisonderneming Kjellgren N.V. bleef Nils staan. ‘Is het gelukt?’ vroeg Hannes. Nils gaf geen antwoord. Hij zei: ‘Bestaan er ook stenen die geen natuurstenen zijn?’ Hannes haalde zijn schouders op. ‘Plastic stenen,’ stelde Nils zelf voor. ‘Nepstenen. Cultuurstenen. Of begrijp ik het verkeerd?’ ‘Bakstenen,’ zei Hannes. ‘Is het gelukt?’ ‘Ja ja. Natuurlijk is het gelukt.’ Nu is het avond. Laat in de avond. De kleine binnenplaats is verlaten en Nils kan zonder problemen naar binnen klimmen door het kelderraampje waarvan hij het haakje heeft losgemaakt toen hij alleen in de kistenzaal was. Daarna laat hij Hannes binnen door de achterdeur van de begrafenisonderneming. Het is donker in de zaal, maar niet pikdonker. ‘Het is hier in elk geval niet zo donker als in het graf, haha. Hoewel...’ ‘Shhht...’
‘Wat zouden ze met de sleutel doen?’ fluistert Hannes nadat hij een tijdje om zich heen heeft staan kijken. ‘Hè?’ ‘Wat zouden ze met de sleutel van de kist doen? Als ze de dode in de kist hebben gelegd en hem op slot hebben gedaan, wat zouden ze dan met de sleutel doen? Gooien ze die in het graf? Of houden ze hem als aandenken?’ ‘Ik weet het niet.’ Nils luistert niet. Hij loopt rond, tilt de deksels van verschillende kisten op en kijkt erin. Uiteindelijk blijft hij voor een van de eenvoudigste en goedkoopste modellen staan. ‘Heb je er een gekozen?’ Nils knikt. ‘Die daar? Waarom kies je niet een wat luxere, zoals die daar bijvoorbeeld,’ vraagt Hannes terwijl hij wijst. ‘Die heeft witte bekleding,’ fluistert Nils, ‘en een sprei en een kussen en... Ik wil hem niet vies maken. Deze hier is beter.’ Hannes kijkt in de kist. Hij is gevoerd met bordeauxrode stof. ‘Het ziet er hard uit.’ ‘Het moet ook hard zijn,’ zegt Nils en hij trekt zijn schoenen en zijn jack uit. ‘Dood zijn is geen vakantiereisje.’ Hannes houdt het deksel open terwijl Nils in de kist kruipt. Het is krap. Hij kan zijn benen niet helemaal strekken en hoewel hij smalle schouders heeft en slank is, heeft hij in de breedte ook niet veel ruimte. ‘Lig je lekker?’ vraagt Hannes. Hij bekijkt hem nieuwsgierig. ‘Nee,’ zegt Nils. Hij schuift en draait een beetje om erachter te komen welke houding het minst pijn doet. Zo ja. Maar comfortabel zal het niet zijn. ‘Doe het deksel er nu maar op,’ zegt hij tegen Hannes, ‘maar...’ ‘Ja?’
‘Ga niet weg voordat ik heb geprobeerd of ik hem van binnen uit open krijg.’ ‘Oké,’ zegt Hannes. Voorzichtig legt hij het deksel van de kist erop. Dan blijft hij voor de kist staan en bekijkt hem nadenkend. Onder de kist liggen het jack en de gympen van Nils. Hannes zucht en hij denkt: Nils is anders dan anderen. Overnachten in een kist in het kantoor van een begrafenisonderneming. Daar zou je bijvoorbeeld over kunnen praten als je eens een avond op een feestje met een groepje gekke dingen zat te verzinnen. Het verschil met Nils is dat hij er niet alleen over praat, maar het ook echt doet. En hij doet het niet om te laten zien hoe interessant of spannend hij wel is. Want niemand komt dit te weten, niemand behalve ik. Nee, als Nils iets in z’n kop heeft gezet, dan... Hij heeft geen rem als het ware. Hij is anders dan anderen. Dat bedenkt Hannes terwijl hij daar voor die kist staat. Nu wordt het deksel opzijgeschoven en Nils’ hoofd komt tevoorschijn. ‘Hoe voelt het?’ ‘Eenzaam,’ zegt Nils. ‘En stil. En zwart.’ ‘Had je iets anders verwacht?’ ‘Nee. Nu mag je hem weer dichtdoen en dan mag je naar huis gaan. Ik zie je morgen wel weer.’ Hij gaat weer in de kist liggen. ‘Welterusten,’ zegt Hannes terwijl hij zich over Nils heen buigt. Ineens voelt Hannes zich een beetje raar. Er gaat een gevoel van onrust door hem heen en daar is hij helemaal niet op voorbereid. Hij krijgt een bittere smaak in zijn mond en zijn lichaam voelt vermoeid. Hij zucht nog eens en huivert, alsof hij het nare gevoel van zich af wil schudden. ‘Welterusten,’ zegt Nils vanuit de kist. ‘Doe hem maar dicht.’
‘Anon.’ Als Anon de telefoon opneemt, zegt hij zijn naam. Zijn voornaam en verder niets. Als Anon de telefoon opneemt, is het bijna nooit voor hem. Van de honderd keer dat hij opneemt, is het ongeveer tweeënnegentig keer voor zijn moeder en ongeveer vijf keer verkeerd verbonden. Drie keer kan het voor Anon zijn. En die drie keer is het dan een en dezelfde persoon. Er is maar één persoon die Anon opbelt, maar één in de hele wereld. Nu is het avond. Anon en zijn moeder hebben net gegeten als de telefoon gaat en Anon opneemt. ‘Moeder! Het is voor jou. Het is juf!’ Hij houdt de hoorn omhoog. Zijn moeder neemt hem aan, zucht even en zegt dan: ‘Laarzen of aardappelen?’ Wat een merkwaardige manier om een schooljuffrouw te begroeten! Maar Anon weet natuurlijk wat zijn moeder bedoelt en hij gaat rustig verder met het afruimen van de keukentafel, terwijl zij met juf Lena praat. ‘Nee,’ zegt zijn moeder. De juf zegt iets. ‘Ja,’ zegt zijn moeder. De juf zegt iets. Iets wat heel lang duurt. ‘Hm,’ zegt zijn moeder. Dan bladert ze in een agenda die naast de telefoon ligt, klemt de hoorn tussen haar schouder en haar oor en schrijft terwijl ze
praat: ‘Donderdag, nee liever niet, dan moet ik naar gym. Woensdag, ja dat is goed. Half zes? Dan moet ik me wel haasten maar... nou ja, misschien kan ik wat eerder weggaan van mijn werk. Woensdag half zes dan.’ De juf zegt iets en zijn moeder zegt: ‘Tot ziens.’ Ze hangt op, draait zich om naar Anon en vraagt: ‘Hoe vind je het eigenlijk op school?’ Anon ziet eruit alsof hij nadenkt. Het lijkt of hij zich iets probeert te herinneren: School? O ja, dat. Ja hoe vind ik het daar eigenlijk? ‘Erg saai,’ zegt Anon als hij klaar is met nadenken. ‘Het meeste weet ik al, van waar ze mee bezig zijn, bedoel ik.’ ‘Je juf zei dat je vaak te laat komt. Bijna altijd. Je komt bijna nooit op tijd, zei ze. Je loopt maar wat te dromen, zei ze, en ze was bang dat je misschien gepest werd.’ Anon haalt zijn schouders op. ‘Ik kom soms wel te laat,’ geeft hij toe. ‘Maar niet altijd. Ik kom ook wel eens op tijd. En ik kom niet te laat omdat ik loop te dromen. Ik denk na. Ik loop niet te dromen.’ ‘Waarover denk je na?’ Anon wacht even met antwoorden. ‘Misschien weet ik wel waar je over nadenkt?’ zegt zijn moeder met een ernstige glimlach. Anon knikt. ‘Hm.’ Dan loopt zijn moeder naar hem toe. Hij staat bij de gootsteen met de afwasborstel in de aanslag. Ze legt een zachte moederhand op zijn schouder. ‘Als je wat ouder bent, zal ik je meer vertellen,’ zegt ze. ‘Hm,’ zegt Anon zonder zich om te draaien. Hé Anon. Ja jij, Anon. Waarom zeg jij moeder tegen je moeder?
Hoezo? ‘Moeder en vader’ zeggen, is niet meer zo gebruikelijk tegenwoordig. De meesten zeggen ‘mamma en pappa’. Of ‘Lena en Göran’, of hoe de ouders dan ook heten. Dat kwam door vader. Hij wilde dat. Dat ik hem vader zou noemen. En moeder moeder. Dat heb ik altijd gedaan. Aha. ‘En dat andere dan?’ vraagt zijn moeder een poosje later, als ze klaar zijn met de afwas en aan de keukentafel zitten met hun koffie. ‘Dat je gepest wordt?’ Anon haalt diep adem en schudt zijn hoofd. ‘Er zijn er wel een paar die kinderachtig doen,’ zegt hij. ‘Maar ik trek me er niets van aan.’ ‘Echt?’ Zijn moeder bekijkt Anon aandachtig. Ze zoekt of ze een spoor van verdriet of angst in zijn stem of in zijn blik kan vinden. Maar ze vindt niets. ‘Ik heb er altijd in geloofd,’ zegt ze. ‘Ik heb altijd geloofd dat jij je wel zou redden, ook al...’ ‘Ook al ben ik zoals ik ben,’ lacht Anon. ‘Precies. Of misschien wel omdát je bent zoals je bent.’ Zonder iets te zeggen drinken ze hun koffie op. Als zijn moeder daarna voor de televisie is gaan zitten en Anon op weg is naar zijn kamer, vraagt ze: ‘Heb je iemand om mee op te trekken? Op school bedoel ik? Als je dat zou willen?’ ‘Ja hoor,’ antwoordt Anon vlug. ‘Natuurlijk.’ Zijn moeder wacht. ‘Kris,’ zegt Anon. ‘Of...’ Hij aarzelt even. ‘... of Magdalena.’
Zijn moeder draait zich weg van het journaal en kijkt hem aan. ‘Magdalena... O.’ ‘Ja. En Kris.’ ‘Kristoffel, waar je mee speelde toen jullie nog in de middenbouw zaten?’ ‘Ja, die.’ Zijn moeder draait zich weer om naar het journaal en Anon gaat zijn kamer binnen en doet de deur achter zich dicht. ‘Anon!’ Klopperdeklop op de deur. ‘Mag ik binnenkomen?’ ‘Ja... natuurlijk...’ Anon zit op zijn kamer, zijn moeder staat voor zijn deur en ze klopt. Het is al laat, het is bijna tijd om naar bed te gaan. ‘Maar hij is op slot. Je hebt de deur op slot gedaan.’ ‘O ja, dat is waar ook,’ roept Anon vanuit de kamer. ‘Wacht even.’ Zijn moeder luistert naar de geluiden die uit Anons kamer komen. Het klinkt alsof er een bureaula open en dicht wordt gedaan. Wat geritsel. En dan Anons voetstappen die naar de deur toe komen. Hij doet de deur open en laat haar binnen. ‘Waarom heb je de deur op slot?’ ‘Eh...’ zegt Anon. ‘Ach, je hoeft het trouwens ook niet te vertellen. Natuurlijk mag jij je deur op slot doen.’ ‘Hm.’ Stilte. Nu denkt ze dat ik in de puberteit ben gekomen, denkt Anon. Nu denkt ze dat ik hier binnen een seksboekje zat te bekijken, denkt Anon. En misschien bezig was. Met mezelf. ‘Ik wilde alleen maar even welterusten zeggen,’ zegt zijn moeder. ‘Moet jij ook niet eens naar bed?’ ‘Hm,’ gaapt Anon. ‘Dat was ik net van plan.’ ‘Nou, welterusten dan.’ ‘Welterusten.’
Als Anon vanuit de badkamer het geluid van tandenpoetsen hoort, trekt hij voorzichtig zijn deur weer dicht en doet hem zo geruisloos als hij maar kan op slot. Hij loopt weer naar zijn bureau, doet de rechterla open en haalt tevoorschijn wat hij daar helemaal achter in de la had verstopt. Sara’s portemonnee. Sara’s portemonnee, die Anon drie dagen geleden heeft gevonden in het hoge gras achter de bushalte. Hij legt de zwarte portemonnee weer voor zich op zijn bureau, bekijkt hem even en haalt dan de inhoud er weer uit. Het is niet veel: Een bibliotheekkaart. Twee verkreukelde kassabonnetjes: een van een platenzaak en een van een kledingzaak. Een foto van een dikke geelwitte kat. Dat is alles. Geen plastic kaartjes en geen geld. Geen cent. O ja, er zat toch nog iets in de portemonnee toen Anon hem vond. Er zat nóg een foto in, zo een uit een pasfoto-automaat. Er stond een jongen op. Hij leek een jaar of achttien, of twintig, en omdat Anon vond dat de jongen eruitzag als een misdadiger heeft hij de foto in heel kleine stukjes gescheurd en die door de wc gespoeld. Misschien was de jongen op de foto Sara’s grote broer. Anon heeft Sara nog nooit gezien, maar hij weet precies hoe ze eruitziet en het zou natuurlijk vreemd zijn als zo’n mooi meisje als Sara zo’n lelijke broer had. Anon zit achter zijn bureau te staren naar een bibliotheekkaart. Dankzij die bibliotheekkaart weet Anon dat de portemonnee van Sara is. En dat Sara’s achternaam Enoksson is. Dankzij die bibliotheekkaart weet hij ook dat Sara Enoksson in de Östra Storgata nummer 14 woont en dat haar telefoonnummer 445637 is. Anon zou Sara kunnen opbellen en haar vertellen dat hij haar portemonnee heeft gevonden. Maar hij heeft een veel beter idee.
Hij zal zelf bij Sara langsgaan om haar de portemonnee terug te geven. Maar niet meteen. Eerst moet hij zich voorbereiden. Vandaag is hij bijvoorbeeld naar de Östra Storgata gegaan en heeft hij gekeken welk trappenhuis nummer 14 was. Morgen zal hij het trappenhuis binnengaan en kijken op welke verdieping Sara woont. En dan, op een dag, zal hij de portemonnee meenemen en daarheen gaan en bij Sara aanbellen. Zo zal het gaan, denkt Anon: Sara doet de deur open en ze is heel erg blij als ze ziet wat ik in mijn hand heb.‘Hartstikke bedankt,’ zal ze zeggen. Ze is heel mooi als ze lacht en haar steile pony hangt bijna in haar levendige eekhoornogen en ze kijkt me nieuwsgierig en een beetje vragend aan en haar moeder vraagt of ik binnen wil komen voor een glas sap en versgebakken cake. De hele keuken ruikt naar cake bakken en we zitten tegenover elkaar aan de keukentafel, Sara en ik en we eten zachte, warme cake en we praten voorzichtig een beetje over niets bijzonders en Sara’s ogen lachen zo lief en precies op dat moment gaat de telefoon en Sara’s moeder loopt weg om hem op te nemen en dan buigt Sara zich naar mij toe en zegt: ‘Zal ik je eens iets vertellen?’‘Ja,’ zeg ik. Dan vertelt ze dat ze die nacht over mij heeft gedroomd en dan vertel ik dat ik elke nacht sinds ik haar portemonnee heb gevonden in het hoge gras over haar heb gedroomd. Dan kijkt ze mij aan, een beetje onderzoekend, met een nieuwsgierig lachje. En voordat Sara’s moeder terugkomt van de telefoon hebben Sara en ik afgesproken dat we elkaar de volgende dag na school zullen ontmoeten en iets zullen gaan doen samen. En de daaropvolgende dag en de daaropvolgende dag en de daaropvolgende dag. Zo zal het gaan, denkt Anon. Anon drukt een kusje op Sara Enokssons bibliotheekkaart voordat hij hem in de portemonnee terugstopt.
Deze portemonnee heeft in Sara’s achterzak gezeten, hij is heel dicht bij Sara geweest, denkt Anon en hij houdt hem een poosje tegen zijn wang. De portemonnee ruikt naar aarde en leer. Voordat Anon in slaap valt, denkt hij nog even aan Sara en hoe het zal zijn als hij haar zal ontmoeten. Misschien vraagt ze wel naar mijn ouders, denkt Anon. Dat zal wel. Ze wil vast iets over mijn ouders weten. Dan zal ik haar vertellen dat mijn vader een god is.