1 januari 2016
1
Pensioenreglement van de
Stichting Pensioenfonds RBS Nederland 1 januari 2016
1 januari 2016
2
Hoofdstuk I: Algemene bepalingen ......................................................................................................4 Artikel 1 – Definities ............................................................................................................................4 Artikel 2 – Deelnemerschap ...............................................................................................................7 Artikel 3 – Pensioenaanspraken van de Deelnemers ........................................................................7 Artikel 4 – Ouderschapsverlof, langdurig zorgverlof, sabbatsverlof en adoptieverlof ........................8 Hoofdstuk II: Grondslagen voor de bepaling van de pensioenaanspraken .....................................9 Artikel 5 – Pensioengevend salaris ....................................................................................................9 Artikel 6 – Franchise ...........................................................................................................................9 Artikel 7 – De maandelijkse Pensioengrondslag ................................................................................9 Hoofdstuk III: Pensioenaanspraken .................................................................................................. 10 Artikel 8 – Ouderdomspensioen ...................................................................................................... 10 Artikel 9 – Partnerpensioen ............................................................................................................. 10 Artikel 10 – Toestemming Partner ................................................................................................... 10 Artikel 11 – Wezenpensioen ............................................................................................................ 11 Artikel 12 – Fiscale grenzen ............................................................................................................ 11 Hoofdstuk IV: Uitkeringen .................................................................................................................. 12 Artikel 13 – Voorwaarden ................................................................................................................ 12 Artikel 14 – Vervroeging of uitstel ouderdomspensioen .................................................................. 13 Artikel 15 – Uitruil partnerpensioen voor hoger ouderdomspensioen ............................................. 14 Artikel 16 – Uitruil ouderdomspensioen voor hoger partnerpensioen ............................................. 14 Artikel 17 – Deeltijdpensioen ........................................................................................................... 14 Artikel 18 – Hoog-laaguitkering en Laag-hooguitkering ouderdomspensioen ................................ 14 Hoofdstuk V: Ziekte, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid ...................................................... 15 Artikel 19 – Voortzetting pensioenopbouw bij ziekte en Arbeidsongeschiktheid ............................ 15 Artikel 20 – Samenloop ouderdomspensioen en uitkeringen uit hoofde van arbeidsongeschiktheid .......................................................................................................... 16 Hoofdstuk VI: Scheiding ..................................................................................................................... 17 Artikel 21 – Bijzonder partnerpensioen ........................................................................................... 17 Artikel 22 – Pensioenverevening bij scheiding ................................................................................ 17 Hoofdstuk VII: Einde deelnemerschap, waardeoverdracht en afkoop .......................................... 19 Artikel 23 – Beëindiging van het deelnemerschap .......................................................................... 19 Artikel 24 – Waardeoverdracht ........................................................................................................ 19 Artikel 25 – Afkoop van kleine pensioenaanspraken ...................................................................... 19
1 januari 2016
3
Hoofdstuk VIII: Toeslagen .................................................................................................................. 20 Artikel 26 – Toeslagen ..................................................................................................................... 20 Hoofdstuk IX: Financiering ................................................................................................................. 21 Artikel 27 – Financiering van de pensioenregeling ......................................................................... 21 Artikel 28 – Vermindering van de bijdrage door de Werkgever ...................................................... 21 Artikel 29 – Betaling van de pensioenen ......................................................................................... 21 Hoofdstuk X: Informatieverstrekking ................................................................................................ 23 Artikel 30 – Informatieverstrekking door Deelnemers, Gewezen Deelnemers, Pensioengerechtigden en andere Aanspraakgerechtigden .................................................. 23 Artikel 31 – Informatieverstrekking door het Pensioenfonds ........................................................... 23 Hoofdstuk XI: Overige bepalingen ..................................................................................................... 25 Artikel 32 – Behoud pensioenbestemming ...................................................................................... 25 Artikel 33 – Herziening Pensioenreglement .................................................................................... 25 Artikel 34 – Korten pensioenaanspraken en pensioenrechten ....................................................... 26 Artikel 35 – Klachten- en geschillenregeling ................................................................................... 26 Artikel 36 – Hardheidsclausule ........................................................................................................ 26 Artikel 37 – Onvoorziene gevallen................................................................................................... 27 Artikel 38 – Fiscale toets ................................................................................................................. 27 Hoofdstuk XII: Inwerkingtreding ........................................................................................................ 28 Artikel 39 – Inwerkingtreding ........................................................................................................... 28 Hoofdstuk XIII: Overgangsbepalingen .............................................................................................. 29 Artikel 40 – Aanspraken uit oude pensioenregeling ........................................................................ 29 Artikel 41 – Conversie wijziging pensioenrichtleeftijd...................................................................... 29 Bijlage 1: Ruilvoeten ........................................................................................................................... 30 Artikel 14 - Vervroeging of uitstel van de pensioendatum ............................................................... 30 Artikel 15 - Uitruil partnerpensioen in ouderdomspensioen ............................................................ 34 Artikel 16 - Uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen ............................................................ 36 Artikel 18 - Hoog-laaguitkering en Laag-hoog uitkering ouderdomspensioen ................................ 38 Artikel 25 – Afkoop kleine pensioenbedragen ................................................................................. 40 Artikel 41 - Conversiefactoren per 1 januari 2015 ........................................................................... 42
1 januari 2016
4
Hoofdstuk I: Algemene bepalingen Artikel 1 – Definities In dit pensioenreglement wordt verstaan onder: 1. Aanspraakgerechtigde: De persoon die begunstigde is voor een nog niet ingegaan pensioen tegenover het Pensioenfonds. 2. RBS CAO: De laatst door de Bank en de vakbonden vastgestelde collectieve arbeidsovereenkomst. 3. Arbeidsongeschikt: Een Deelnemer wordt voor de pensioenregeling beschouwd als arbeidsongeschikt, indien en zolang: • de Deelnemer recht heeft op een uitkering krachtens de WAO wegens arbeidsongeschiktheid van 15% of meer; • de Deelnemer die meer dan 35% arbeidsongeschikt is krachtens de Regeling Inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) of de Werkhervattingsregeling Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) zoals bedoeld in de WIA. 4. Bank: The Royal Bank of Scotland NV en The Royal Bank of Scotland plc (Netherlands branch). 5. Basisarbeidsduur: De arbeidsduur van gemiddeld 36 uur per week. 6. Beëindiging Partnerrelatie: a. echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed; b. beëindiging van het geregistreerd partnerschap als bedoeld in sub 19 letter b anders dan door dood, vermissing, of omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk; c. beëindiging van de gezamenlijke huishouding als bedoeld in sub 19 letter c anders dan door dood, vermissing, of het aangaan van een huwelijk of geregistreerd partnerschap met dezelfde Partner. Deze beëindiging gaat in op de dag waarop een schriftelijke melding daaromtrent is ontvangen van degene die de aanmelding heeft gedaan dan wel van zijn Partner, of op de dag waarop een van de Partners met een ander huwt, een geregistreerd partnerschap aangaat, of een ander als Partner aanmeldt. 7. Beleidsdekkingsgraad: De gemiddelde dekkingsgraad van het Pensioenfonds van de 12 maanden voorafgaand aan het moment van vaststelling. 8. Bestuur: Het bestuur van het Pensioenfonds. 9. Consumentenprijsindex: De ‘Consumentenprijsindex, reeks Alle Huishoudens’ zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek. De procentuele verhoging van de ‘Consumentenprijsindex, reeks Alle Huishoudens’ wordt vastgesteld over de referentieperiode van een jaar eindigend drie maanden voor de maand waarin de Peildatum valt. 10. Deelnemer: De Werknemer of gewezen Werknemer die op grond van een Pensioenovereenkomst Pensioenaanspraken verwerft jegens het Pensioenfonds en die ingevolge de bepalingen van de Statuten en het Pensioenreglement en/of overeenkomsten met derden deelnemer is. 11. Deeltijdfactor: De op de eerste dag van enige maand geldende verhouding van het werkelijk aantal overeengekomen arbeidsuren en de Basisarbeidsduur. De Deeltijdfactor bedraagt ten hoogste 1 (100%). 12. Eigen Vermogen: Het Eigen Vermogen is het verschil van het pensioenvermogen en de technische voorziening. Onder het pensioenvermogen wordt verstaan de som van de beleggingen, de annuïtaire lening, de (her)verzekeringen, de vorderingen en overlopende activa onder aftrek van de overige schulden en overlopende passiva.
1 januari 2016
5
13. Feitelijke Pensioendatum: De eerste dag van de maand volgend op de maand waarin het pensioen ingaat, maar niet eerder dan 57 en niet later dan vijf jaar na ingangsdatum van de AOW. 13. Franchise: Onder Franchise wordt verstaan de franchise als omschreven in artikel 6. 14. Gepensioneerde: De Pensioengerechtigde voor wie krachtens de bepalingen van de Statuten, dit Pensioenreglement en een Pensioenovereenkomst het ouderdomspensioen is ingegaan. 15. Gewezen Deelnemer: De Werknemer of gewezen Werknemer door wie op grond van een Pensioenovereenkomst geen pensioen meer wordt opgebouwd en die bij beëindiging van de deelneming, anders dan door arbeidsongeschiktheid, pensionering, overlijden, vervroegd uittreden (VUT) of een daarmee vergelijkbare beëindigingsovereenkomst, een Pensioenaanspraak heeft behouden jegens het Pensioenfonds. 16. Gewezen Partner: De Partner als bedoeld in sub 19 van de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde waarmee de Partnerrelatie is beëindigd. 17. Kind(eren): Onder Kind(eren) wordt verstaan: a. elk kind, dat voor de Feitelijke Pensioendatum als kind in een familierechtelijke betrekking staat tot de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde, b. elk stiefkind dat voor de Feitelijke Pensioendatum als stiefkind van de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde is aan te merken, c. elk pleegkind van de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde, dat voor de Feitelijke Pensioendatum door deze als zijn eigen kind wordt opgevoed en onderhouden, d. elk kind van de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde, voor wie voor de Feitelijke Pensioendatum geldt dat deze verplicht is bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding in de zin van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en e. elk (ongeboren) kind van de Deelnemer waarvan de Partner van de Deelnemer aantoonbaar in verwachting is op de dag van overlijden van de Deelnemer. 18. Minimaal Vereist Eigen Vermogen: Het Minimaal Vereist Eigen Vermogen bedraagt circa 5% van de technische voorziening. 19. Partner: Onder Partner wordt verstaan: a. de man of vrouw met wie de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde vóór de Feitelijke Pensioendatum is gehuwd; b. de man of vrouw die vóór de Feitelijke Pensioendatum als partner van de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde een geregistreerd partnerschap in de zin van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek is aangegaan. Een na 1 januari 2005 buiten Nederland aangegaan geregistreerd partnerschap dat, met inachtneming van de bepalingen uit de Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap als zodanig wordt erkend, wordt als geregistreerd partnerschap in de zin van dit Pensioenreglement aangemerkt; c. de man of vrouw, met wie de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde een gezamenlijke huishouding voert, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan: de partner en Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde zijn beiden niet gehuwd of zijn geen geregistreerd partnerschap aangegaan; de partner is geen bloed- of aanverwant in de rechte lijn van de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde; de gezamenlijke huishouding is notarieel vastgelegd in een samenlevingsovereenkomst waarin ten minste de vermogensrechtelijke gevolgen van de samenleving, dan wel de wederzijdse zorgplicht, zijn geregeld; de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde heeft slechts, behoudens een eventueel van toepassing zijnde bijzonder partnerpensioen, één bij het Pensioenfonds aangemelde partner die in aanmerking komt voor partnerpensioen;
1 januari 2016
6
De partner dient vóór de Feitelijke Pensioendatum bij het Pensioenfonds te worden aangemeld onder overlegging van de hierboven bedoelde notarieel verleden samenlevingsovereenkomst dan wel een door de notaris gewaarmerkt uittreksel daarvan. Om in aanmerking te komen voor een uitkering van partnerpensioen of een bijzonder partnerpensioen dient uit de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens te blijken dat de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde met de partner bedoeld onder c. ten minste zes maanden onafgebroken op hetzelfde adres wonen op het tijdstip van overlijden van de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde of ingeval van bijzonder partnerpensioen ten minste zes maanden onafgebroken op hetzelfde adres woonden op het tijdstip van beëindiging van de gezamenlijke huishouding. De partner van de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde die buiten Nederland woont dient aan het Pensioenfonds stukken te overleggen waaruit ten genoegen van het Pensioenfonds blijkt dat de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde op het moment van overlijden ten minste zes maanden onafgebroken op hetzelfde adres woont met de partner dan wel ingeval van bijzonder partnerpensioen ten minste zes maanden onafgebroken op hetzelfde adres woonden op het tijdstip van beëindiging van de gezamenlijke huishouding. 20. Partnerrelatie: De formele relatie met een Partner als bedoeld in sub 19. 21. Peildatum: De peildatum is 1 april, tenzij in de geldende CAO anders is bepaald. Op de peildatum kunnen, wanneer het Bestuur daartoe besluit, de pensioenaanspraken en pensioenrechten worden aangepast met een toeslag. 22. Pensioenaanspraak: Het recht op een nog niet ingegaan pensioen, uitgezonderd de nog niet toegekende voorwaardelijke toeslagen. 23. Pensioenfonds: De Stichting Pensioenfonds RBS Nederland. 24. Pensioengerechtigde: De persoon voor wie krachtens de bepalingen van de Statuten, dit Pensioenreglement, en een Pensioenovereenkomst met de Werkgever het pensioen is ingegaan. 25. Pensioenovereenkomst: Hetgeen tussen de Werkgever en een Werknemer is overeengekomen betreffende pensioen. De pensioenovereenkomst houdt in een uitkeringsovereenkomst als bedoeld in de Pensioenwet. 26. Pensioenrecht: Het recht op een ingegaan pensioen, uitgezonderd de nog niet toegekende voorwaardelijke toeslagen. 27. Pensioenreglement: Het door het Pensioenfonds opgestelde Pensioenreglement. 28. Pensioenrichtdatum: De eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de 67-ste verjaardag van de Deelnemer of Gewezen Deelnemer valt. 29. RBS Bestuur: Het (lokale) bestuur van de Bank. 30. Scheiding: Echtscheiding, scheiding van tafel en bed, of beëindiging van het geregistreerd partnerschap als bedoeld in sub 6 onder a en b. Onder scheiding wordt niet verstaan omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk. 31. Statuten: De statuten van het Pensioenfonds. 32. Uitvoeringsovereenkomst: De overeenkomst tussen de Werkgever en het Pensioenfonds over de uitvoering en financiering van de Pensioenovereenkomsten.
1 januari 2016
7
33. Werkgever: De Bank alsmede de gelieerde ondernemingen die met de Bank tot één en dezelfde groep behoren of hebben behoord als bedoeld in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en waarmee het Pensioenfonds op verzoek van de Bank een uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten, dan wel de ondernemingen die geen onderdeel meer uitmaken van de hiervoor bedoelde groep en die conform het bepaalde in artikel 122 van de Pensioenwet bij het Pensioenfonds blijven aangesloten. 34. Werknemer: Degene, die een arbeidsovereenkomst naar Nederlands burgerlijk recht heeft met de Werkgever. 35. WAO: De Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. 36. WIA: De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. 37. AOW: De Algemene Ouderdomswet.
Artikel 2 – Deelnemerschap 1. Het deelnemerschap vangt aan op de eerste dag van de maand waarop de Werknemer in dienst treedt bij de Werkgever op voorwaarde dat tussen Werknemer en Werkgever een Pensioenovereenkomst is gesloten. Indien een onderneming conform het bepaalde in de Statuten toetreedt als Werkgever, vangt het deelnemerschap van de Werknemers van de betreffende onderneming niet eerder aan dan op het tijdstip waarop de betreffende onderneming met de Bank tot een zelfde groep is gaan behoren en is aangesloten bij het Pensioenfonds. 2. Het deelnemerschap eindigt: a. op de dag waarop de Deelnemer overlijdt indien dit samenvalt met de laatste dag van de maand of in andere gevallen op de eerste dag van de maand waarin de Deelnemer overlijdt; b. op de dag voorafgaande aan de Feitelijke Pensioendatum; c. op de dag waarop de arbeidsovereenkomst tussen de Deelnemer en de Werkgever eindigt, anders dan wegens pensionering, overlijden, arbeidsongeschiktheid, vervroegd uittreden (VUT) of een daarmee vergelijkbare beëindigingovereenkomst waarin in de voortzetting van het deelnemerschap is voorzien, indien dit samenvalt met de laatste dag van de maand of in andere gevallen, anders dan wegens hiervoor genoemde gronden, op de eerste dag van de maand waarin de arbeidsovereenkomst tussen de Deelnemer en de Werkgever eindigt, een en ander met inachtneming van de fiscale wet- en regelgeving; d. de dag dat het groepsverband als bedoeld in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek tussen de onderneming waar de Deelnemer in dienst is en de Bank wordt verbroken, tenzij het Pensioenfonds besluit, dat de onderneming conform het bepaalde in artikel 122 van de Pensioenwet bij het Pensioenfonds blijft aangesloten; e. op de dag waarop de arbeidsongeschiktheid eindigt bij of na beëindiging van de arbeidsovereenkomst met de Werkgever indien dit samenvalt met de laatste dag van de maand of in andere gevallen op de eerste dag van de maand waarin de arbeidsongeschiktheid eindigt bij of na beëindiging van de arbeidsovereenkomst met de Werkgever, tenzij het Pensioenfonds besluit dat het deelnemerschap wordt voortgezet.
Artikel 3 – Pensioenaanspraken van de Deelnemers 1. Overeenkomstig de bepalingen van dit Pensioenreglement en met inachtneming van de bepalingen in de Statuten geeft het deelnemerschap recht op: a. ouderdomspensioen ten behoeve van de Deelnemer of Gewezen Deelnemer; b. partnerpensioen ten behoeve van de Partner; c. bijzonder partnerpensioen ten behoeve van de Gewezen Partner; d. wezenpensioen ten behoeve van de Kinderen. 2. De verwerving van de pensioenaanspraken vindt gedurende het deelnemerschap evenredig in de tijd plaats.
1 januari 2016
8
3. De aanspraken inzake deze regeling kunnen niet worden afgekocht, vervreemd, prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
Artikel 4 – Ouderschapsverlof, langdurig zorgverlof, sabbatsverlof en adoptieverlof 1. Indien een Deelnemer gebruik maakt van de regelingen met betrekking tot ouderschapsverlof, langdurig zorgverlof of sabbatsverlof zoals bedoeld in de CAO, wordt de pensioenopbouw onder dezelfde voorwaarden voortgezet gedurende een periode van maximaal de maand waarin het verlof ingaat en de vijf daaropvolgende maanden, op basis van de deeltijdfactor zoals die gold voorafgaand aan het verlof. 2. Indien een Deelnemer gebruik maakt van de regeling met betrekking tot adoptieverlof zoals bedoeld in de CAO, wordt de pensioenopbouw voortgezet op basis van de deeltijdfactor zoals die gold voorafgaand aan het verlof. 3. Het opnemen van onbetaald verlof tot een maximum van 18 maanden door de Deelnemer tijdens de deelneming is niet van invloed op de dekking uit hoofde van het partnerpensioen.
1 januari 2016
9
Hoofdstuk II: Grondslagen voor de bepaling van de pensioenaanspraken Artikel 5 – Pensioengevend salaris Het pensioengevend maandsalaris is gelijk aan hetgeen is beschreven in de cao. Het pensioengevend salaris op jaarbasis voor ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen is per 1 januari 2016 gemaximeerd op € 101.519 (niveau 2016) zoals bedoeld in artikel 18ga Wet LB, eerste lid. Bij dienstbetrekkingen in deeltijd wordt dit bedrag verminderd overeenkomstig de deeltijdfactor.
Artikel 6 – Franchise De Franchise per 1 januari 2016 bedraagt EUR 12.953,- en wordt jaarlijks per 1 januari aangepast aan de ontwikkeling van de conform de fiscale wet- en regelgeving minimaal toegelaten franchise behorend bij een opbouw van 1,875%, doch tenminste de minimale AOW-franchise als bedoeld in artikel 18a Wet LB, tenzij het Bestuur op grond van hetgeen in de RBS CAO is bepaald, anders beslist.
Artikel 7 – De maandelijkse Pensioengrondslag De maandelijkse pensioengrondslag is gelijk aan het verschil tussen het pensioengevend maandsalaris en het product van een twaalfde deel van de Franchise en de Deeltijdfactor.
1 januari 2016
10
Hoofdstuk III: Pensioenaanspraken Artikel 8 – Ouderdomspensioen 1. De maandelijkse opbouw bedraagt per 1 januari 2016, onverlet het bepaalde in artikel 12 lid 1, 1,875% van de maandelijkse pensioengrondslag. Het ouderdomspensioen is gelijk aan de som van de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen en de toeslagen uit hoofde van artikel 26. 2. Het ouderdomspensioen gaat standaard in op de Pensioenrichtdatum en wordt uitgekeerd tot en met het einde van de maand waarin de Gepensioneerde overlijdt.
Artikel 9 – Partnerpensioen 1. De maandelijkse opbouw bedraagt per 1 januari 2016, onverlet het bepaalde in artikel 12 lid 2, 1,313% van de voor de Deelnemer vastgestelde maandelijkse pensioengrondslag. Het partnerpensioen is gelijk aan de som van de opgebouwde aanspraken op partnerpensioen en de toeslagen uit hoofde van artikel 26. 2. Bij overlijden van de Deelnemer tijdens het deelnemerschap wordt het partnerpensioen vastgesteld alsof de Deelnemer tot de Pensioenrichtdatum zou hebben deelgenomen op basis van de maandelijkse pensioengrondslag geldend op het tijdstip van overlijden van de Deelnemer.
3. Bij overlijden nadat het deelnemerschap is beëindigd, is het partnerpensioen gelijk aan de premievrije aanspraak op partnerpensioen die de Gewezen Deelnemer heeft verkregen bij het einde van het deelnemerschap, dan wel de aanspraak op het partnerpensioen die de Gepensioneerde heeft verkregen bij de pensionering, inclusief de nadien toegekende toeslagen uit hoofde van artikel 26. 4. Het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde en wordt uitbetaald tot en met het einde van de maand van overlijden van de Partner. 5. Indien er sprake is geweest van een eerdere partnerrelatie ter zake waarvan door een Gewezen Partner recht op bijzonder partnerpensioen is verworven of had kunnen zijn verworven indien geen gebruik zou zijn gemaakt van de mogelijkheid van conversie als bedoeld in artikel 22 lid 6 wordt het partnerpensioen berekend over de periode van deelnemerschap na het tijdstip van beëindiging van die eerdere partnerrelatie. 6. Bij het vaststellen van de hoogte van het partnerpensioen wordt rekening gehouden met de gemaakte keuzes zoals bedoeld in Hoofdstuk IV. Indien de Deelnemer of Gewezen Deelnemer bij ingang van het ouderdomspensioen geen Partner heeft, wordt het opgebouwde partnerpensioen, voor zover niet toekomend aan een Gewezen Partner, omgezet in extra ouderdomspensioen op basis van de ruilvoet die volgens Bijlage 1 van toepassing is.
Artikel 10 – Toestemming Partner De aanspraak op (bijzonder) partnerpensioen kan zonder de toestemming van de (Gewezen) Partner niet worden verminderd, anders dan bij afkoop zoals voorzien in de Pensioenwet.
1 januari 2016
11
Artikel 11 – Wezenpensioen 1. Het wezenpensioen bedraagt voor elk Kind 20% van het volgens artikel 9 lid 2 of artikel 9 lid 3 vastgestelde partnerpensioen. 2. Indien het Kind niet eerder dan op of na het einde van het deelnemerschap als Kind kan worden aangemerkt, zal geen recht op wezenpensioen worden verleend, tenzij sprake is van een Kind van de Deelnemer of van de Partner van de Deelnemer die aantoonbaar in verwachting is op de dag van overlijden van de Deelnemer. 3. Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgende op het overlijden van de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde en wordt uitbetaald tot en met het einde van de maand waarin het Kind de leeftijd van 21 jaar bereikt, of, indien het Kind eerder overlijdt, tot en met de maand van overlijden van het Kind. 4. Het wezenpensioen wordt verdubbeld met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de Partner van de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde eveneens komt te overlijden dan wel met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde komt te overlijden terwijl zijn Partner reeds is overleden.
Artikel 12 – Fiscale grenzen 1. De opbouw van het ouderdomspensioen stopt indien en voor zolang het fiscale maximum als bedoeld in de fiscale wet- en regelgeving voor ouderdomspensioen is bereikt. 2. De opbouw van het partnerpensioen stopt indien en voor zolang het fiscale maximum als bedoeld in de fiscale wet- en regelgeving voor partnerpensioen is bereikt. 3. Bij de toepassing van de keuzes uit hoofde van hoofdstuk lV worden de fiscale maxima uit de fiscale wet- en regelgeving in acht genomen.
1 januari 2016
12
Hoofdstuk IV: Uitkeringen Artikel 13 – Voorwaarden 1. De keuzes bedoeld in dit Hoofdstuk vinden plaats met in achtneming van artikel 12 lid 3 en de bepalingen van artikel 14 tot en met 18 en zijn na de Feitelijke Pensioendatum onherroepelijk. 2. De keuzes bedoeld in dit Hoofdstuk vinden plaats in navolgende volgorde: 1. een eventuele vervroeging of een eventueel uitstel, waaronder eventueel deeltijdpensioen, 2. een eventuele uitruil en 3. een eventuele variatie in hoogte van het ouderdomspensioen. 3. Een schriftelijk verzoek van de Deelnemer om uitstel of deeltijdpensioen wordt door het Pensioenfonds ingewilligd, indien de Deelnemer het voornemen tot de keuze minimaal zes maanden vóór de gewenste pensioendatum, maar in ieder geval zes maanden vóór de Pensioenrichtdatum ter instemming aan de Werkgever heeft voorgelegd en deze van geen bezwaar heeft doen blijken en daarnaast de Deelnemer dit verzoek ten minste drie maanden voor de gewenste pensioendatum, maar ten minste drie maanden vóór de Pensioenrichtdatum aan het Pensioenfonds heeft voorgelegd. Een schriftelijk verzoek van de Deelnemer om vervroeging wordt door het Pensioenfonds ingewilligd, indien het verzoek ten minste drie maanden vóór de gewenste pensioendatum aan het Pensioenfonds is voorgelegd. Een verzoek van de Gewezen Deelnemer of de Gewezen Partner die op grond van conversie een eigen aanspraak op ouderdomspensioen heeft verworven, om vervroeging of uitstel wordt door het Pensioenfonds ingewilligd, indien de Gewezen Deelnemer of de Gewezen Partner het voornemen tot de keuze ten minste drie maanden vóór de gewenste pensioendatum, maar ten minste drie maanden vóór de Pensioenrichtdatum aan het Pensioenfonds heeft voorgelegd. Een schriftelijk verzoek van de Deelnemer of Gewezen Deelnemer om een hoog-laaguitkering wordt door het Pensioenfonds ingewilligd, indien het verzoek ten minste drie maanden vóór de gewenste pensioendatum, maar ten minste drie maanden vóór de Pensioenrichtdatum aan het Pensioenfonds is voorgelegd. 4. Een schriftelijk verzoek van de Deelnemer of Gewezen Deelnemer om uitruil van partnerpensioen voor een hoger ouderdomspensioen of uitruil van ouderdomspensioen voor hoger partnerpensioen wordt door het Pensioenfonds ingewilligd, indien de Deelnemer of Gewezen Deelnemer het voornemen tot de keuze ten minste drie maanden vóór de gewenste pensioendatum, maar ten minste drie maanden vóór de Pensioenrichtdatum aan het Pensioenfonds heeft voorgelegd. 5. Voor elke keuze als bedoeld in dit hoofdstuk die leidt tot een vermindering van het partnerpensioen is de schriftelijke toestemming van de Partner vereist. 6. Het Pensioenfonds stelt periodiek met betrekking tot de keuzemogelijkheden bij pensionering voor alle Deelnemers en Gewezen Deelnemers ruilvoeten vast. Het Pensioenfonds kan de ruilvoeten aanpassen voor al degenen die op het moment van aanpassing nog geen gebruik hebben gemaakt van de betreffende ruilmogelijkheid. De ruilvoeten en hun geldigheidsduur zijn opgenomen in Bijlage 1 bij dit Pensioenreglement.
1 januari 2016
13
Artikel 14 – Vervroeging of uitstel ouderdomspensioen 1. De Deelnemer, Gewezen Deelnemer of de Gewezen Partner die op grond van conversie als bedoeld in artikel 22 lid 6 een eigen aanspraak op ouderdomspensioen heeft verworven, heeft het recht het ouderdomspensioen op een eerder dan wel later tijdstip te laten ingaan dan de Pensioenrichtdatum. Het ouderdomspensioen kan niet eerder ingaan dan op de eerste dag van de maand waarin de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gewezen Partner die op grond van conversie als bedoeld in artikel 22 lid 6 een eigen aanspraak op ouderdomspensioen heeft verworven de 57-jarige leeftijd bereikt. Voor de Deelnemer geldt daarbij als voorwaarde dat de dienstbetrekking met de Werkgever direct voorafgaand aan de pensioeningangsdatum wordt beëindigd, zonder dat elders een dienstbetrekking wordt aanvaard. Voor de Gewezen Deelnemer geldt daarbij als voorwaarde dat de dienstbetrekking met een niet bij het Pensioenfonds aangesloten werkgever is beëindigd wegens het ingaan van het ouderdomspensioen en de vervroeging ertoe dient het ingangstijdstip van het pensioen uit hoofde van deze regeling op een gelijk tijdstip te laten ingaan als de ouderdomspensioenuitkering uit hoofde van de regeling met de werkgever van de Gewezen Deelnemer. Het ouderdomspensioen kan niet later ingaan dan op de eerste dag van de maand waarin de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gewezen Partner die op grond van conversie als bedoeld in artikel 22 lid 6 een eigen aanspraak op ouderdomspensioen heeft verworven de leeftijd heeft bereikt die vijf jaar na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd ligt. Voor de Deelnemer geldt daarbij als voorwaarde dat uitstel alleen mogelijk is als en zolang het dienstverband met de Werkgever wordt voortgezet. Het ouderdomspensioen van de Deelnemer kan uitsluitend ingaan indien de arbeidsovereenkomst met de Werkgever op het tijdstip van pensioeningang is beëindigd of, ingeval van deeltijdpensioen, naar rato van het aantal overeengekomen arbeidsuren dat is verlaagd, tenzij een herziene arbeidsovereenkomst zonder verdere pensioenopbouw wordt afgesloten. Het ouderdomspensioen gaat uiterlijk in op de dag dat het actuarieel herrekende ouderdomspensioen gelijk is aan 100% van het laatstgenoten salaris dat op grond van de fiscale wet- en regelgeving in aanmerking mag worden genomen. Het pensioengevend salaris is gemaximeerd op € 101.519 (niveau 2016). Voor de Gewezen Deelnemer en de Gewezen Partner geldt daarbij als voorwaarde dat uitstel wordt verleend indien en zolang een dienstbetrekking bij een andere werkgever dan genoemd in artikel 1, wordt vervuld en het uitstel er toe dient om de ingangstijdstip van het ouderdomspensioen uit hoofde van deze regeling op een gelijk tijdstip in te laten gaan als het ouderdomspensioen uit hoofde van de pensioenregeling van de Gewezen Deelnemer / Gewezen Partner met de werkgever ten tijde van het uitstel. De Gewezen Deelnemer / Gewezen Partner geeft jaarlijks in de eerste maand van het kalenderjaar aan het Pensioenfonds een verklaring omtrent de mate waarin wordt doorgewerkt. Bij gebreke van tijdige ontvangst van die verklaring gaat het ouderdomspensioen onmiddellijk in per de maand februari daaropvolgend. Bij het beëindigen van de dienstbetrekking bij de werkgever ten tijde van het uitstel gaat het ouderdomspensioen eveneens direct in. Het ouderdomspensioen gaat uiterlijk in op de dag dat het actuarieel herrekende ouderdomspensioen gelijk is aan 100% van het salaris dat op grond van de fiscale wet- en regelgeving in aanmerking mag worden genomen. Het pensioengevend salaris is gemaximeerd op € 101.519 (niveau 2016). 2. Wanneer de Deelnemer, of Gewezen Deelnemer of Gewezen Partner heeft gekozen om eerder dan op de Pensioenrichtdatum met pensioen te gaan, kan op verzoek van de Deelnemer, of Gewezen Deelnemer of Gewezen Partner eerst een tijdelijk ouderdomspensioen door uitruil worden verkregen ter grootte van maximaal tweemaal het AOW-bedrag voor één gehuwde die de pensioengerechtigde leeftijd op grond van de Algemene Ouderdomswet heeft bereikt of ouder is. Hiervoor is de ruilvoet op bais van Bijlage 1 van toepassing. Vervolgens het jaarlijks ouderdomspensioen verminderd door dit pensioen te vermenigvuldigen met de ruilvoet die volgens Bijlage 1 van toepassing is.
1 januari 2016
14
Wanneer de Gewezen Deelnemer of Gewezen Partner heeft gekozen om later dan op de Pensioenrichtdatum met pensioen te gaan wordt het jaarlijks ouderdomspensioen vermeerderd door dit pensioen te vermenigvuldigen met de ruilvoet die volgens Bijlage 1 van toepassing is. 20 3. Indien en voor zover de deelnemer en de werkgever zijn overeengekomen dat de deelnemer op een latere datum dan op de Pensioenrichtdatum met pensioen kan gaan, wordt de deelnemer verzocht aan te geven op welke datum het pensioen in zal gaan. Het reeds opgebouwde ouderdomspensioen wordt dan vermeerderd door dit pensioen te vermenigvuldigen met de ruilvoet die volgens Bijlage 1 van toepassing is. In de periode vanaf de Pensioenrichtdatum tot de Feitelijke Pensioendatum wordt de opbouw van het ouderdomspensioen op reguliere wijze voortgezet, conform het bepaalde in dit reglement. Indien de deelnemer vervolgens het ouderdomspensioen eerder wil laten ingaan dan op de opgegeven datum, wordt het ouderdomspensioen herrekend op basis van de ruilvoet die volgens Bijlage 1 van toepassing is.
Artikel 15 – Uitruil partnerpensioen voor hoger ouderdomspensioen Op verzoek van de Deelnemer of Gewezen Deelnemer kan op de Feitelijke Pensioendatum de aanspraak op partnerpensioen of een gedeelte daarvan worden aangewend voor ouderdomspensioen. De keuze heeft geen betrekking op de op het tijdstip van de keuze bestaande premievrije aanspraken op bijzonder partnerpensioen. De omzetting vindt plaats door vermenigvuldiging van het partnerpensioen met de ruilvoet die volgens Bijlage 1 van toepassing is.
Artikel 16 – Uitruil ouderdomspensioen voor hoger partnerpensioen Op verzoek van de (Gewezen) Deelnemer kan bij beëindiging van het deelnemerschap en op de Feitelijke Pensioendatum de aanspraak op ouderdomspensioen gedeeltelijk worden aangewend voor een hoger partnerpensioen. Het verhoogde partnerpensioen bedraagt, samen met het bijzonder partnerpensioen, maximaal 70% van het ouderdomspensioen dat na uitruil resteert. De omzetting vindt plaats met inachtneming van de ruilvoet die volgens Bijlage 1 van toepassing is. Het deel van het ouderdomspensioen dat in verband met pensioenverevening bij scheiding en eventuele daaropvolgende conversie niet aan de Deelnemer wordt uitbetaald, komt niet voor omzetting in aanmerking.
Artikel 17 – Deeltijdpensioen Voorafgaand aan de volledige pensionering kan de Deelnemer vanaf zijn 57ste jaar het Pensioenfonds éénmalig verzoeken voor een deel van de overeengekomen arbeidsuren een eerdere pensioendatum vast te stellen, onder de voorwaarde dat het aantal overeengekomen arbeidsuren voor dit deel wordt verlaagd.
Artikel 18 – Hoog-laaguitkering en Laag-hooguitkering ouderdomspensioen Op verzoek van de Deelnemer of Gewezen Deelnemer kan het ouderdomspensioen dat wordt uitgekeerd gedurende 5 of 10 jaar hoger of lager worden vastgesteld dan het ouderdomspensioen dat wordt uitbetaald in een periode die hierop volgt. De hoogste uitkering is 33 1/3% hoger dan de laagste uitkering. Bij de toepassing van de hiervoor genoemde verhouding kan voor wat betreft het uitkeringsniveau voorafgaand aan de AOW-gerechtigde leeftijd een bedrag ter grootte van tweemaal het AOW-bedrag voor gehuwden zonder toeslag die de pensioengerechtigde leeftijd op grond van de Algemene Ouderdomswet heeft bereikt of ouder is, vermeerderd met de vakantietoeslag buiten beschouwing blijven.
1 januari 2016
15
De uitkeringen worden vastgesteld door vermenigvuldiging met de ruilvoet die volgens Bijlage 1 van toepassing is. De keuze voor een laag-hooguitkering is niet van toepassing indien en voor zover de pensioenopbouw van de Deelnemer die per 31 december 2005 arbeidsongeschikt was, wordt voortgezet in verband met arbeidsongeschiktheid.
Hoofdstuk V: Ziekte, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid Artikel 19 – Voortzetting pensioenopbouw bij ziekte en Arbeidsongeschiktheid 1. Gedurende de eerste twee ziektejaren wordt de pensioenopbouw voortgezet als ware de Deelnemer niet ziek. 2. Indien en zolang een Deelnemer geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is en recht heeft op een WAO-uitkering, wordt – indien en voor zover de arbeidsongeschiktheid is ontstaan of vermeerderd tijdens het dienstverband met de Werkgever – de pensioenopbouw voor het deel dat qua grootte correspondeert met de mate van arbeidsongeschiktheid voortgezet uitgaande van de pensioengrondslag als ware de Deelnemer niet ziek geweest voorafgaand aan de datum waarop de Deelnemer gerechtigd is tot een uitkering uit hoofde van de WAO. Dit gebeurt volgens onderstaande tabel: Mate van arbeidsongeschiktheid 65 tot en met 100% 55 tot 65% 45 tot 55% 35 tot 45% 25 tot 35% 15 tot 25% 0 tot 15%
Mate van premievrije voortzetting pensioenopbouw 100% 60% 50% 40% 30% 20% 0%
Wijzigingen in de mate van arbeidsongeschiktheid hebben wanneer de Deelnemer niet meer in dienst is van de Werkgever slechts gevolg voor de voortzetting indien deze wijzigingen een verlaging van de mate van arbeidsongeschiktheid inhouden, met dien verstande dat de laagst vastgestelde arbeidsongeschiktheid bepalend blijft. Voor de toepassing van de tabel wordt voor de Deelnemer die bij aanvang van het deelnemerschap al gedeeltelijk arbeidsongeschikt was, de mate van arbeidsongeschiktheid gelijkgesteld aan de toename van het percentage van arbeidsongeschiktheid conform de WAO na aanvang van het deelnemerschap gedeeld door een factor gelijk aan 100% minus het percentage van arbeidsongeschiktheid conform de WAO op de datum van aanvang van het deelnemerschap. 3. Indien en zolang een Deelnemer die volledig en al dan niet duurzaam of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is en recht heeft op een uitkering uit hoofde van de WIA, wordt – indien en voor zover de gedeeltelijke of volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid is ontstaan of is vermeerderd tijdens het dienstverband met de Werkgever – de pensioenopbouw voor het deel dat qua grootte correspondeert met de mate van arbeidsongeschiktheid tot de eerste dag van de maand waarin de Deelnemer de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt voortgezet uitgaande van 75% van het loon als ware de Deelnemer niet ziek geweest voorafgaand aan de datum waarop de Deelnemer gerechtigd is tot een uitkering uit hoofde van de WIA, vermenigvuldigd met het arbeidsongeschiktheidspercentage. Mate van arbeidsongeschiktheid 80 tot en met 100%
Mate van premievrije voortzetting pensioenopbouw 100%
1 januari 2016
65 tot 80% 55 tot 65% 44 tot 55% 35 tot 45% 0 tot 35%
16
72,5% 60% 50% 40% 0%
Voor de Deelnemer die bij aanvang van het deelnemerschap al gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, wordt de mate van arbeidsongeschiktheid gelijkgesteld aan de toename van het percentage van arbeidsongeschiktheid conform de WIA na aanvang van het deelnemerschap gedeeld door een factor gelijk aan 100% minus het percentage van arbeidsongeschiktheid conform de WIA op de datum van aanvang van het deelnemerschap. Wijzigingen in de mate van arbeidsongeschiktheid hebben wanneer de Deelnemer niet meer in dienst is van de Werkgever slechts gevolg voor de voortzetting indien deze wijzigingen een verlaging van de arbeidsongeschiktheid inhouden, met dien verstande dat de laagst vastgestelde arbeidsongeschiktheid bepalend blijft. 4. De Deelnemer dient binnen een maand na de toekenning of wijziging van de uitkering ingevolge de WAO of WIA, onder overlegging van een afschrift van de betreffende beschikking, het Pensioenfonds en de Werkgever op de hoogte te stellen van die toekenning of wijziging. Wijzigingen in de mate van arbeidsongeschiktheid worden door de Deelnemer dan wel de Werkgever, onder overlegging van een afschrift van de betreffende beschikking, binnen een maand na dagtekening van de beschikking aan het Pensioenfonds verstrekt. Bovenstaande verplichtingen vervallen voor zover UWV bovenstaande gegevens aan het Pensioenfonds verstrekt. 5. Tijdens de duur van de Arbeidsongeschiktheid exclusief de eerste twee jaren van de ziekte wordt de pensioengrondslag op de Peildatum aangepast op basis van de procentuele ontwikkeling van de Consumentenprijsindex.
Artikel 20 – Samenloop ouderdomspensioen en uitkeringen uit hoofde van arbeidsongeschiktheid Indien en voor zover naast een uitkering van ouderdomspensioen een WAO of WIA uitkering, daaronder mede begrepen eventuele aanvullingen hierop door de Werkgever, wordt ontvangen, wordt deze uitkering gekort op de uitkering van het ouderdomspensioen.
1 januari 2016
17
Hoofdstuk VI: Scheiding Artikel 21 – Bijzonder partnerpensioen 1. Bij beëindiging van de Partnerrelatie tijdens het deelnemerschap wordt een bijzonder partnerpensioen toegekend. Het bijzonder partnerpensioen is gelijk aan de premievrije aanspraak op partnerpensioen die aan de Deelnemer bij beëindiging van het deelnemerschap zou zijn toegekend indien het deelnemerschap anders dan wegens pensionering of overlijden zou zijn beëindigd op de datum van beëindiging van de Partnerrelatie. Indien de beëindiging van de Partnerrelatie plaatsvindt nadat het deelnemerschap is beëindigd, is het bijzonder partnerpensioen gelijk aan de premievrije aanspraak op partnerpensioen die bij het einde van het deelnemerschap is verkregen, dan wel het partnerpensioen dat de Gepensioneerde ten behoeve van de Partner heeft verkregen bij de pensionering, inclusief de nadien toegekende toeslagen en met inachtneming van een eventuele uitruil als bedoeld in artikel 15 en 16. 2. Indien er sprake is geweest van een eerdere Partnerrelatie ter zake waarvan door een Gewezen Partner recht op bijzonder partnerpensioen is verworven of had kunnen zijn verworven indien geen gebruik zou zijn gemaakt van de mogelijkheid van conversie als bedoeld in artikel 22 lid 6, wordt het bijzonder partnerpensioen berekend over de periode van deelnemerschap na het tijdstip van beëindiging van die eerdere Partnerrelatie. 3. Ingang en einde uitkering Het bijzonder partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand van overlijden van de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde en wordt uitbetaald tot en met het einde van de maand van overlijden van de Gewezen Partner. 4. Het bepaalde in lid 1 vindt geen toepassing indien de partners bij voorwaarden met betrekking tot de Partnerrelatie of een schriftelijke overeenkomst met betrekking tot de beëindiging van de Partnerrelatie anders zijn overeenkomen. Deze overeenkomst is slechts geldig indien het Pensioenfonds zich bereid heeft verklaard hiermee in te stemmen. 5. Het Pensioenfonds verstrekt binnen een redelijke termijn na de melding van de beëindiging van de Partnerrelatie aan de Gewezen Partner een bewijs van diens aanspraak, informatie over de toeslagverlening als bedoeld in artikel 26 en de overige in de Pensioenwet voorgeschreven informatie.
Artikel 22 – Pensioenverevening bij scheiding 1. Indien het huwelijk of het geregistreerd partnerschap eindigt door Scheiding heeft de Gewezen Partner recht op uitbetaling van 50 procent van het aan de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde toekomende ouderdomspensioen dat zou gelden indien de periode van deelnemerschap van de Deelnemer of Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde die tot verevening verplicht is, beperkt zou worden tot de jaren gelegen tussen de huwelijkssluiting respectievelijk de aanvang van het geregistreerd partnerschap en het tijdstip van Scheiding. 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 wordt bij de pensioenverevening rekening gehouden met een ander percentage respectievelijk een andere periode indien dit door de partner bij huwelijkse voorwaarden, voorwaarden met betrekking tot het geregistreerd partnerschap of schriftelijke overeenkomst met het oog op de Scheiding is overeengekomen. Indien de partners de toepasselijkheid van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding hebben uitgesloten, dienen zij ten bewijze hiervan een afschrift of uittreksel van de in dit artikel bedoelde overeenkomst aan het Pensioenfonds te overleggen. De overeenkomst is slechts geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van het Pensioenfonds is gehecht, dat het bereid is een uit de afwijking voortvloeiend risico te dekken. De keuze is onherroepelijk.
1 januari 2016
18
3. Indien op het tijdstip van Scheiding het deel van het ouderdomspensioen, waarop recht op uitbetaling bestaat, gelijk of lager is dan het in de Pensioenwet genoemde bedrag wordt het ouderdomspensioen niet verevend. 4. De uitbetaling aan de Gewezen Partner op grond van de bepalingen in lid 1 en lid 2 vindt plaats volgens de in dit Pensioenreglement vastgelegde voorwaarden. Met betrekking tot de aanvang en het einde van de uitbetaling, geldt: a. De uitbetaling gaat in op het tijdstip waarop volgens de Wet pensioenverevening bij scheiding recht op uitbetaling jegens het Pensioenfonds bestaat; b. Het recht op uitbetaling van ouderdomspensioen van de Gewezen Partner eindigt op de laatste dag van de maand waarin de Gepensioneerde overlijdt dan wel, indien eerder, op de laatste dag van de maand waarin de Gewezen Partner overlijdt. Na het vooroverlijden van de Gewezen Partner wordt dit recht op uitbetaling toegevoegd aan het ouderdomspensioen van de Gepensioneerde. 5. Zolang de Gewezen Partner recht heeft op uitbetaling van het verevend ouderdomspensioen inclusief eventuele toeslagen heeft de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde daarop geen recht. 6. Het Pensioenfonds kan in het kader van pensioenverevening ingeval van Scheiding instemmen met de omzetting van het verevende ouderdomspensioen en het bijzonder partnerpensioen in een eigen Pensioenaanspraak van de Gewezen Partner. Daarbij geldt het volgende: a. De contante waarde van het op grond van lid 1 en lid 2 vastgestelde recht op uitbetaling van ouderdomspensioen van de Gewezen Partner én het op grond van artikel 21, lid 1 vastgestelde recht op bijzonder partnerpensioen berekend op het tijdstip van Scheiding kunnen worden omgezet in een eigen aanspraak op ouderdomspensioen voor de Gewezen Partner. b. De sub a bedoelde omzetting vindt slechts plaats indien dit bij huwelijkse voorwaarden respectievelijk voorwaarden van een geregistreerd partnerschap of bij geschrift gesloten overeenkomst met betrekking tot de Scheiding is overeengekomen, binnen de grenzen van lid 8. De overeenkomst is slechts geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van het Pensioenfonds is gehecht dat het instemt met bedoelde omzetting. Het Pensioenfonds kan de instemming met de omzetting afhankelijk stellen van de uitslag van een medisch onderzoek naar de gezondheid van de Deelnemer en/of Gewezen Deelnemer. 7. Het Pensioenfonds verstrekt aan de Gewezen Partner binnen een redelijke termijn na de melding van de Scheiding een bewijsstuk waaruit blijkt wat de tijdens het huwelijk respectievelijk de tijdens het geregistreerd partnerschap opgebouwde aanspraak is waarop de verevening zal worden gebaseerd is, dan wel het eigen recht op ouderdomspensioen als bedoeld in lid 6. Uit dit bewijsstuk blijkt ook de standaard ingangsdatum van de uitbetaling. De Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde ontvangt daarvan een afschrift. 8. Het recht op verevening kan rechtstreeks jegens het Pensioenfonds worden uitgeoefend, indien de Scheiding binnen twee jaar na het tijdstip van de Scheiding aan het Pensioenfonds schriftelijk is gemeld. 30 9. In geval van beëindiging van een gezamenlijke huishouding van een Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde en een Partner in de zin van artikel 1 lid 19 sub c past het Pensioenfonds dit artikel (inclusief de mogelijkheid tot conversie) toe als ware sprake van Scheiding indien de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde en de Gewezen Partner de toepassing van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding ingeval van beëindiging van de gezamenlijke huishouding zijn overeengekomen in een notarieel verleden akte.
1 januari 2016
19
Hoofdstuk VII: Einde deelnemerschap, waardeoverdracht en afkoop Artikel 23 – Beëindiging van het deelnemerschap 1. Indien het deelnemerschap eindigt anders dan wegens pensionering of overlijden behoudt de Gewezen Deelnemer recht op premievrij ouderdomspensioen, een premievrij partnerpensioen en een premievrij wezenpensioen. De premievrije aanspraken op ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen zijn gelijk aan de tot de datum van beëindiging van het deelnemerschap opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen. 2. De Gewezen Deelnemer ontvangt van het Pensioenfonds een opgave van de premievrije pensioenrechten, die per de datum van beëindiging van het deelnemerschap zijn toegekend. De opgave gaat vergezeld van informatie over de toeslagregeling als bedoeld in artikel 26 en de overige op grond van Pensioenwet te verstrekken informatie.
Artikel 24 – Waardeoverdracht 1. Het Pensioenfonds is verplicht om een Deelnemer die daarom verzoekt toe te staan de waarde van de aanspraken, die vóór de aanvang van de deelneming in het Pensioenfonds bij een andere pensioenuitvoerder zijn opgebouwd, naar het Pensioenfonds over te dragen indien wordt voldaan aan de voorwaarden bij en krachtens de Pensioenwet. 2. De waarde van de aan een inkomende waardeoverdracht ten grondslag liggende aanspraken wordt ingevolge de krachtens de Pensioenwet vastgestelde ‘reken- en procedureregels’, aangewend voor de inkoop van aanspraken op ouderdomspensioen en partnerpensioen in de pensioenregeling, conform de tussen de betreffende pensioensoorten geldende verhoudingen. Deze uit de overgedragen waarde bij het Pensioenfonds te verkrijgen aanspraken worden verhoogd conform artikel 26. 3. Het Pensioenfonds is verplicht om de waarde van de opgebouwde aanspraken van de Gewezen Deelnemer over te dragen naar een andere pensioenuitvoerder indien de Gewezen Deelnemer in dienst is getreden bij een nieuwe werkgever en wordt voldaan aan de overige voorwaarden bij en krachtens de Pensioenwet. 4. Het Pensioenfonds is bevoegd dan wel verplicht uitvoering te geven aan de overige situaties waarin waardeoverdracht op grond van de Pensioenwet mogelijk dan wel verplicht is.
Artikel 25 – Afkoop van kleine pensioenaanspraken Het Pensioenfonds zal conform de bepalingen bij en krachtens de Pensioenwet: a. het ouderdomspensioen en eventuele andere pensioenaanspraken ten behoeve van de Gewezen Deelnemer of zijn nabestaanden bij beëindiging van het deelnemerschap, op zijn vroegst twee jaar doch niet later dan twee en een half jaar na beëindiging van het dienstverband dan wel de eerdere Feitelijke Pensioendatum; b. het partnerpensioen bij ingang; c. het bijzonder partnerpensioen bij Scheiding; afkopen, indien deze pensioenaanspraken op de onder a. tot en met c. genoemde tijdstippen minder bedragen dan het krachtens de Pensioenwet bepaalde grensbedrag (per 1 januari 2016: € 465,94). Dit grensbedrag wordt jaarlijks aangepast aan de ontwikkeling van de Consumentenprijsindex alle Huishoudens.
1 januari 2016
20
Hoofdstuk VIII: Toeslagen Artikel 26 – Toeslagen 1. Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt met in achtneming van de toeslagruimte als bedoeld in lid 2 jaarlijks per 1 april toeslag verleend van maximaal de stijging van de Consumentenprijsindex. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagtoezegging is geen bestemmingsreserve gevormd en kan voor de actieve deelnemers een opslag op de premie worden betaald. Deze toeslagverlening is voorwaardelijk en hangt af van de financiële positie van het Pensioenfonds per 31 december van het voorafgaande jaar. De toeslagverlening wordt allereerst toegekend aan Deelnemers en daarna, voor zover daartoe ruimte bestaat, aan de Gewezen Deelnemers, Pensioengerechtigden en andere Aanspraakgerechtigden. Ingeval de procentuele ontwikkeling van de CPI negatief is, wordt voor de toepassing van dit artikel een procentuele ontwikkeling van 0% gehanteerd. In het jaar of de jaren hierna wordt, zolang de negatieve procentuele ontwikkeling in voorafgaande jaren nog niet is verrekend, slechts een procentuele verhoging toegekend voor zover deze hoger is dan het restant van de negatieve procentuele ontwikkeling uit voorafgaande jaren. Een besluit om in enig jaar op basis van dit artikel een toeslag te verlenen, vormt geen garantie voor in toekomstige jaren te verlenen toeslagen en houdt geen inperking in van de beleidsvrijheid die het Bestuur heeft op grond van dit artikel. 2. De toeslagruimte wordt als volgt bepaald. Het Bestuur van het Pensioenfonds zal, rekening houdend met een evenwichtige belangenafweging, er naar streven de voorwaardelijke toeslag als bedoeld in lid 1 te verlenen. Hiertoe zal het Bestuur jaarlijks beoordelen of en in hoeverre het verlenen van een toeslag mogelijk is. Het Bestuur zal in zijn beoordeling onder meer betrekken: de financiële positie van het Pensioenfonds en de eisen die de Pensioenwet daaraan stelt in het algemeen; én de beleidsdekkingsgraad van het Pensioenfonds en de vrije reserve van het pensioenfonds in het bijzonder. Voor de toe te kennen toeslag zal het Bestuur de onderstaande leidraad hanteren. Het Bestuur kan besluiten om van deze leidraad af te wijken. Als de beleidsdekkingsgraad lager is dan 110% worden geen toeslagen verleend. Als de beleidsdekkingsgraad boven de 110% is dan wordt er (gedeeltelijke) toeslag verleend voor zover deze in de toekomst te realiseren is. Als de beleidsdekkingsgraad hoger is dan 127% kan een een volledige toeslag worden verleend. Inhaaltoeslagen worden verleend als dit wettelijk is toegestaan. 4. Het Bestuur behoudt zich het recht voor om het toeslagenbeleid als vastgelegd in dit artikel volgens de bepalingen uit de Statuten en conform de Uitvoeringsovereenkomst aan te passen. Toekomstige wijzigingen in dit artikel zijn direct van toepassing op de nog toe te kennen (toekomstige) toeslagen ten behoeve van alle Deelnemers, Gewezen Deelnemers, Pensioengerechtigden en andere Aanspraakgerechtigden van het Pensioenfonds.
1 januari 2016
21
Hoofdstuk IX: Financiering Artikel 27 – Financiering van de pensioenregeling 1. De financiering van de opbouw van pensioenaanspraken vindt plaats door middel van jaarlijkse en maandelijkse premies, waarvan de hoogte wordt vastgesteld conform hetgeen is vastgelegd in de Uitvoeringsovereenkomst. De premies zijn verschuldigd door de Werkgever. 2. Ingeval de Deelnemer gebruik maakt van deeltijdpensioen, als bedoeld in artikel 17, blijft de Werkgever de in lid 1 bedoelde premies aan het Pensioenfonds afdragen, met inachtneming van de gewijzigde Deeltijdfactor.
Artikel 28 – Vermindering van de bijdrage door de Werkgever Conform het bepaalde in de Uitvoeringsovereenkomst en met inachtneming van het bepaalde in de Pensioenovereenkomst behoudt de Werkgever zich het recht voor om zijn bijdrage aan de pensioenregeling tussentijds te verminderen, op te schorten, of te beëindigen, bij een ingrijpende wijziging van de omstandigheden. Hieronder wordt onder meer verstaan: a. indien er sprake is van een ingrijpende uitbreiding van bestaande pensioenaanspraken en pensioenrechten als gevolg van wettelijke regelingen betreffende pensioen- of overige uitkeringen ter zake van ouderdom, arbeidsongeschiktheid of overlijden; b. indien de Deelnemers wettelijk worden verplicht om aan een andere pensioenregeling deel te nemen; of c. indien de financiële positie van de Werkgever naar het oordeel van het RBS Bestuur onverminderde betaling van deze bijdrage niet langer rechtvaardigt. Zodra de Werkgever van dit voorbehoud gebruik maakt, zal het Pensioenfonds de Deelnemers hierover direct informeren. De opbouw van de pensioenaanspraken wordt in dezelfde mate verminderd, opgeschort of beëindigd. De Werkgever kan de betaling van de bijdrage geheel of gedeeltelijk hervatten en de verminderde aangroei van de pensioenaanspraken als gevolg van de hiervoor bedoelde wijziging van betaling van de bijdrage geheel of gedeeltelijk en al dan niet met terugwerkende kracht ongedaan maken.
Artikel 29 – Betaling van de pensioenen 1. De pensioenuitkeringen worden bij achterafbetaling door of namens het Pensioenfonds betaald in maandelijkse termijnen, uiterlijk de laatste dag van de kalendermaand. Alle betalingen geschieden in euro’s op een door de Pensioengerechtigde aangewezen bank- of girorekening, waarbij bij betalingen aan Pensioengerechtigden in het buitenland transactiekosten op de pensioenuitkeringen in mindering kunnen worden gebracht. 2. De pensioenuitkeringen worden verminderd met die belastingen en heffingen, welke het Pensioenfonds gerechtigd dan wel verplicht is in te houden en af te dragen ingevolge de op het tijdstip van uitkering van kracht zijnde wet- en regelgeving. 3. De pensioenuitkeringen worden uitbetaald aan de in artikel 3, lid 1 genoemde Pensioengerechtigden met dien verstande dat het wezenpensioen van het Kind dat minderjarig is, zal worden uitbetaald aan de wettelijke vertegenwoordiger van het Kind, tenzij in een door het Kind en de wettelijke vertegenwoordiger gezamenlijk ondertekend verzoek om rechtstreekse uitbetaling aan het Kind is verzocht. 4. Niet opgeëiste pensioenuitkeringen vervallen niet bij leven van de pensioengerechtigde.
1 januari 2016
22
5. Voor de betaling dienen aan het Pensioenfonds - voor zover het Pensioenfonds dat verlangt - een bewijs van in leven zijn, alsmede alle overige stukken te worden verstrekt, waaruit het recht op uitkering blijkt. 6. Onverschuldigd door het Pensioenfonds betaalde pensioenuitkeringen dan wel andere uitkeringen zijn direct opeisbaar. De inning van het teveel uitgekeerde kan geschieden door verrekening met (eventueel) nog door het Pensioenfonds te verrichten uitbetalingen.
1 januari 2016
23
Hoofdstuk X: Informatieverstrekking Artikel 30 – Informatieverstrekking door Deelnemers, Gewezen Deelnemers, Pensioengerechtigden en andere Aanspraakgerechtigden 1. De Deelnemer, Gewezen Deelnemer, Pensioengerechtigde of andere Aanspraakgerechtigde is verplicht binnen een door het Pensioenfonds gestelde termijn alle naar het oordeel van het Pensioenfonds voor een goede uitvoering van dit Pensioenreglement nodig geachte informatie te verstrekken. Wordt niet, niet juist of niet tijdig aan deze verplichting voldaan, dan is de Werkgever op grond van de Pensioenovereenkomst bevoegd om de werkgeversbijdrage ex artikel 27 met betrekking tot de desbetreffende persoon geheel of gedeeltelijk al dan niet tijdelijk te laten vervallen of op te schorten en is het Pensioenfonds bevoegd om de uitkering van pensioen op te schorten, te korten, te verrekenen en/of terug te vorderen indien ten onrechte uitkeringen zijn gedaan. 2. De Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Pensioengerechtigde is verplicht het Pensioenfonds direct schriftelijk te informeren over: b. het aangaan van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap; c. het beëindigen van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap; d. het overlijden van de Partner; e. het aangaan van een gezamenlijke huishouding indien wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 1 lid 19 letter c; f. het beëindigen van een gezamenlijke huishouding. Bovenstaande verplichtingen vervallen voor zover de Gemeentelijke Basis Administratie bovenstaande gegevens aan het Pensioenfonds verstrekt. Het Pensioenfonds deelt dit aan de Deelnemer of Gewezen Deelnemer mee. 3. Het Pensioenfonds aanvaardt geen aansprakelijkheid voor de gevolgen die uit een niet, niet juist, niet tijdig of niet volledig nakomen van de informatieverplichtingen voortvloeien.
Artikel 31 – Informatieverstrekking door het Pensioenfonds 1. Iedere Werknemer met wie de Werkgever een Pensioenovereenkomst heeft gesloten wordt binnen drie maanden na de start van de verwerving van pensioenaanspraken door het Pensioenfonds geïnformeerd over de kenmerken van de pensioenregeling, en over persoonlijke omstandigheden die een actie van de Werknemer kunnen vergen. De Werknemer wordt daarbij tevens gewezen op de website van het Pensioenfonds en op de mogelijkheid het pensioenregister te raadplegen. Het Pensioenfonds informeert de Werknemer tevens binnen drie maanden na de wijziging van de Pensioenovereenkomst over de inhoud van deze wijziging en de mogelijkheid om het als gevolg daarvan gewijzigde Pensioenreglement op te vragen bij het Pensioenfonds. 2. Het Pensioenfonds verstrekt de Deelnemer jaarlijks en op verzoek een opgave waarin de informatie is opgenomen die het Pensioenfonds dient te verstrekken op grond van de Pensioenwet. Deze opgave bevat in ieder geval de reeds verworven en de te bereiken pensioenaanspraken, de aan het voorgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei, informatie over de toeslagregeling als bedoeld in artikel 26 en informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 34. 3. Het Pensioenfonds verstrekt de Gewezen Deelnemer en de Gewezen Partner ten minste een keer in de vijf jaar en op verzoek een opgave van de in de Pensioenwet bedoelde informatie. Deze opgave bevat in ieder geval de opgebouwde pensioenaanspraken, informatie over de toeslagregeling als bedoeld in artikel 26 en informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 34.
1 januari 2016
24
4. Het Pensioenfonds verstrekt degene die Pensioengerechtigde wordt een opgave waarin de informatie als bedoeld in de Pensioenwet is opgenomen. Deze opgave bevat in ieder geval informatie over de hoogte van het pensioenrecht, de opgebouwde aanspraken op partnerpensioen, de toeslagregeling als bedoeld in artikel 26 en informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 34. 5. Het Pensioenfonds verstrekt de Pensioengerechtigde jaarlijks en op verzoek een jaaropgave waarin de informatie als bedoeld in de Pensioenwet is opgenomen. Deze opgave bevat in ieder geval de hoogte van de pensioenuitkering in het voorafgaand jaar, informatie over de toeslagregeling als bedoeld in artikel 26 en informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 34. 6. Naast de startbrief die de Deelnemer op grond van lid 1 ontvangt, zijn de geldende Statuten, het geldende Pensioenreglement en het geldende huishoudelijk reglement voor de Raad van Deelnemers en wijzigingen daarin, alsmede een toelichting hierop door de Deelnemer, Gewezen Deelnemer, Pensioengerechtigde en Gewezen Partner via een website te raadplegen. 7. Het Pensioenfonds zal de Deelnemers schriftelijk informeren, zodra het kennis heeft genomen van het voornemen van de Werkgever om van zijn bevoegdheid bedoeld in artikel 28 gebruik te maken en daarbij aangeven wat de gevolgen zullen zijn. Het Pensioenfonds zal de Deelnemers schriftelijk informeren, zodra het kennis heeft genomen van het voornemen van de Werkgever om de premiebetaling geheel of gedeeltelijk te hervatten en daarbij tevens aangeven of de verminderde aangroei van de pensioenaanspraken als gevolg van de hiervoor bedoelde vermindering van de bijdrage van de Werkgever geheel of gedeeltelijk en al dan niet met terugwerkende kracht ongedaan wordt gemaakt. 8. Het Pensioenfonds zal de Deelnemers, Gewezen Deelnemers, Pensioengerechtigden en andere Aanspraakgerechtigden schriftelijk informeren, over haar besluit om opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten te verminderen als bedoeld in artikel 34 en zal daarbij aangeven wat de gevolgen zullen zijn.
1 januari 2016
25
Hoofdstuk XI: Overige bepalingen Artikel 32 – Behoud pensioenbestemming 1. Vervreemding of elke andere handeling, waardoor de Deelnemer, Gewezen Deelnemer, Pensioengerechtigden en andere Aanspraakgerechtigde van het Pensioenfonds enig recht op zijn pensioenaanspraken of pensioenrechten aan een ander toekent is nietig, tenzij: a. verpanding plaatsvindt voor het verlenen van zekerheid voor het verkrijgen van uitstel van betaling als bedoeld in de Invorderingswet 1990; b. vervreemding plaatsvindt door een Gewezen Partner met een recht op bijzonder partnerpensioen aan een eerdere of latere partner van de overleden Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde, mits het Pensioenfonds bereid is een eventueel uit die overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te dekken en de vervreemding onherroepelijk is en wordt overeengekomen bij notarieel verleden akte; c. verevening plaatsvindt op basis van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding; d. in het kader van een verrekening van pensioenrechten bij scheiding in plaats van de Aanspraakgerechtigde of de Pensioengerechtigde diens Gewezen Partner respectievelijk diens Partner wordt aangewezen als begunstigde voor het geheel of een deel van het ouderdomspensioen, mits het Pensioenfonds hiermee instemt; of e. in het kader van een verrekening van pensioenrechten bij scheiding de waarde van het geheel of een deel van het ouderdomspensioen van de Aanspraakgerechtigde of de Pensioengerechtigde bij het Pensioenfonds wordt aangewend voor een ouderdomspensioen op het leven van diens Gewezen Partner respectievelijk diens Partner, mits het Pensioenfonds hiermee instemt. 2. Een volmacht tot invordering van uitkeringen uit hoofde van een pensioenrecht, onder welke vorm of welke benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.
Artikel 33 – Herziening Pensioenreglement 1. Ingeval de Pensioenovereenkomsten en/of de Uitvoeringsovereenkomst wijzigen, zal het Bestuur dit Pensioenreglement met inachtneming van het bepaalde in de Statuten en de Uitvoeringsovereenkomst dienovereenkomstig wijzigen. Het voorgaande is van toepassing voor zover: a. de bepalingen uit de genoemde overeenkomsten niet strijdig zijn met de geldende wet- en regelgeving; b. de financiële toestand van het Pensioenfonds dit toelaat; c. de bepalingen naar het oordeel van het Bestuur van het Pensioenfonds in redelijkheid uitvoerbaar zijn. Het gewijzigde Pensioenreglement is ook van toepassing op alle Deelnemers, Gewezen Deelnemers, Pensioengerechtigden en andere Aanspraakgerechtigden waarop het voorafgaande reglement ten tijde van de wijziging van toepassing was, tenzij anders wordt bepaald. 2. Het Bestuur kan besluiten tot het doorvoeren van door de wetgever en de toezichthouder vereiste wijzigingen van het Pensioenreglement die niet van invloed zijn op de omvang of de aard van de pensioenaanspraken.
1 januari 2016
26
Artikel 34 – Korten pensioenaanspraken en pensioenrechten 1. Het Pensioenfonds kan verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten als omschreven bij of krachtens de Pensioenwet uitsluitend verminderen indien: a. het Pensioenfonds gezien de beleidsdekkingsgraad niet voldoen aan het bij of krachtens artikel 131 van de Pensioenwet gestelde eisen ten aanzien van het Minimaal Vereist Eigen Vermogen of de bij of krachtens artikel 132 van de Pensioenwet gestelde eisen ten aanzien van het Vereist Eigen Vermogen; b. het Pensioenfonds niet in staat is binnen een redelijke termijn te voldoen aan artikel 131 of 132 van de Pensioenwet zonder dat de belangen van Deelnemers, Gewezen Deelnemers, Pensioengerechtigden andere Aanspraakgerechtigden of de Werkgever onevenredig worden geschaad; en c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet in het herstelplan, bedoeld in artikel 138 of 139 van de Pensioenwet. 2. Het Pensioenfonds informeert de Deelnemers, Gewezen Deelnemers, Pensioengerechtigden, andere Aanspraakgerechtigde en de Werkgever schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten. 3. De vermindering, bedoeld in het eerste lid, kan op zijn vroegst een maand nadat de Deelnemers, Gewezen Deelnemers, Pensioengerechtigden, andere Aanspraakgerechtigde, de Werkgever en de toezichthouder hierover geïnformeerd zijn, worden gerealiseerd.
Artikel 35 – Klachten- en geschillenregeling 1. Een klacht is een uiting van onvrede over de uitvoering van het Pensioenreglement. Het Pensioenfonds behandelt een klacht zoals beschreven in het door het bestuur vastgestelde klachtenreglement. De klacht kan - indien de klacht naar het oordeel van de klager niet afdoende is afgehandeld, worden voorgelegd aan de Ombudsman Pensioenen. Informatie over deze procedure staat op www.ombudsmanpensioenen.nl. 2. Een geschil is een bezwaar tegen een beslissing van het Pensioenfonds over de uitleg van rechten en plichten op grond van het Pensioenreglement. Een bezwaar dient schriftelijk en met redenen omkleed bij het Pensioenfonds kenbaar te worden gemaakt. Het Pensioenfonds zal uiterlijk binnen zes weken zijn beslissing op het bezwaar schriftelijk kenbaar maken. Binnen zes weken na de beslissing op bezwaar kan hiertegen gemotiveerd schriftelijk beroep worden ingesteld bij de Commissie van Beroep. De Commissie van Beroep is samengesteld uit één werkgevers- en één werknemerslid van het Bestuur die gezamenlijk een - externe - derde aanwijzen. De Commissie zal het beroep behandelen met toepassing van het principe van hoor en wederhoor. De Commissie doet uiterlijk twee maanden na ontvangst van het beroepschrift schriftelijk uitspraak. Na de uitspraak van de Commissie van Beroep bestaat de mogelijkheid de Ombudsman Pensioenen om bemiddeling te vragen. 3. Wanneer bemiddeling door de Ombudsman Pensioenen noch bij een klacht noch bij een geschil leidt tot een oplossing voor betrokken partijen staat voor partijen slechts de weg open van de procedure die is opgenomen in artikel 19 van de Statuten.
Artikel 36 – Hardheidsclausule In gevallen, niet van algemene aard zijnde, waarin toepassing van dit Pensioenreglement aanleiding zou geven tot bijzondere hardheid, is het Pensioenfonds bevoegd daarvan in zoverre af te wijken, dat aansluiting wordt gevonden bij de gedachten die aan de opzet en het doel van het Pensioenfonds ten grondslag liggen. De afwijkende bepalingen mogen niet in strijd zijn met de wet- en regelgeving.
1 januari 2016
27
Artikel 37 – Onvoorziene gevallen In incidentele gevallen, niet van algemene aard zijnde, zulks ter beoordeling van het Bestuur, waarin dit Pensioenreglement of de Statuten niet voorzien, beslist het Bestuur, onverminderd het bepaalde in de Statuten omtrent de regeling voor geschillen. De beslissingen mogen niet in strijd zijn met de weten regelgeving.
Artikel 38 – Fiscale toets Indien na een verzoek door het Pensioenfonds aan de belastingdienst om te beslissen of de onderhavige pensioenregeling voldoet aan de vereisten die op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 onherroepelijk is komen vast te staan dat de pensioenregeling niet voldoet aan de eisen die deze wet aan een pensioenregeling stelt, zal onverwijld en met terugwerkende kracht tot de inwerkingtredingsdatum van dit reglement, de pensioenregeling worden gewijzigd in een pensioenregeling die wel voldoet aan de vereisten die deze wet stelt.
1 januari 2016
Hoofdstuk XII: Inwerkingtreding Artikel 39 – Inwerkingtreding Dit pensioenreglement treedt in werking per 1 januari 2015 en is laatstelijk gewijzigd per 1 januari 2016.
28
1 januari 2016
29
Hoofdstuk XIII: Overgangsbepalingen Artikel 40 – Aanspraken uit oude pensioenregeling De opgebouwde Pensioenaanspraken en –rechten van Deelnemers, Gewezen Deelnemers, Pensioengerechtigden en andere Aanspraakgerechtigden worden gewaarborgd. De reeds opgebouwde aanspraken bij Stichting Pensioenfonds ABN AMRO worden – voor zover deze zijn overgedragen aan het pensioenfonds - als premievrije Pensioenaanspraken en -rechten meegenomen in de in de tot 31 december 2013 beschreven pensioenregeling.
Artikel 41 – Conversie wijziging pensioenrichtleeftijd De per 31 december 2014 opgebouwde pensioenaanspraken (ouderdoms- en partnerpensioen) van de (gewezen) deelnemers zijn gericht op een pensioenrichtleeftijd van de eerste van de maand waarin de 67-jarige leeftijd wordt bereikt. Per 1 januari 2015 worden de pensioenaanspraken omgezet naar de pensioenrichtleeftijd op basis van het onderhavige pensioenreglement. Hiertoe worden conversiefactoren ten behoeve van de omzetting door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgesteld op basis van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen en collectieve actuariële gelijkwaardigheid. De conversiefactoren zijn opgenomen in bijlage 1 bij dit pensioenreglement;
1 januari 2016
30
Bijlage 1: Ruilvoeten Artikel 14 - Vervroeging of uitstel van de pensioendatum Leeftijd 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 67 + 1 maand 68 69 70
Percentage van het opgebouwde ouderdomspensioen bij vervroeging of uitstel 60,5% 63,2% 66,1% 69,3% 72,7% 76,3% 80,3% 84,6% 89,2% 94,1% 99,5% 100,0% 105,4% 112,1% 119,5%
Ter illustratie: wanneer een deelnemer op leeftijd 60 € 1.000 levenslang ouderdomspensioen heeft opgebouwd met als ingangsdatum leeftijd 67 + 1 maand, dan kan de deelnemer deze aanspraak op leeftijd 60 omzetten in een direct ingaand levenslang ouderdomspensioen van € 693. Het partnerpensioen wordt niet verlaagd.
AOW-compensatie De AOW-leeftijd gaat meer fluctueren (ingangsdatum is afhankelijk van geboortedatum). Als een deelnemer er voor kiest om te vervroegen wordt eerst zijn latente ouderdomspensioen (exclusief partnerpensioen) vervroegd. Als de deelnemer dan ook nog een tijdelijke AOW (compensatie) wenst tot ingang AOW dan kan de deelnemer in de onderstaande tabel afleiden hoeveel euro ouderdomspensioen (ingegaan na vervroeging) ingeleverd dient te worden voor een tijdelijk AOW (compensatie) van 1.000 euro. Voorbeeld: Stel een deelnemer wil met 64 jaar en 3 maanden met pensioen en hij ontvangt pas AOW vanaf 65 jaar en 2 maanden. Op basis van voorgaande tabel is het percentage van het opgebouwde ouderdomspensioen bij vervroeging gelijk aan 85,8% (interpolatie op basis van 64 jaar en 3 maanden). Wanneer een deelnemer op leeftijd 64 jaar en 3 maanden een uitkering (ter compensatie AOW) van € 1.000 wil hebben tot en met 65 jaar en 2 maanden, dan wordt het ingegane ouderdomspensioen vanaf 64 jaar en 3 maanden verlaagd met € 46,60. Als de deelnemer € 10.296 voor AOW compensatie maar na vervroegen had, dan wordt het pensioen aan de hand van de vervroegingsfactoren van artikel 14 berekend. De uitkeringen na AOWcompensatie worden dan: Levenslang vanaf 64 jaar en 3 maanden: € 10.249,40 (=€ 10.296 -/- € 46,60) Tijdelijk vanaf 64 jaar en 3 maanden tot 65 jaar en 2 maanden: € 1.000
1 januari 2016
Situatie voor omzetting:
Stap 1: vervroegen
Stap 2: uitruilen voor deel prepensioen
31
1 januari 2016
32
1 januari 2016
33
1 januari 2016
34
Artikel 15 - Uitruil partnerpensioen in ouderdomspensioen
Leeftijd 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 67 + 1 maand 68 69 70
Verhoging direct ingaand ouderdomspensioen uitgedrukt in een percentage van het uitruilbaar partnerpensioen 18,0% 18,7% 19,4% 20,2% 21,0% 21,9% 22,8% 23,7% 24,7% 25,8% 26,9% 27,0% 28,1% 29,3% 30,6%
Ter illustratie, wanneer een deelnemer op leeftijd 60 € 1.000 partnerpensioen heeft opgebouwd dan kan de deelnemer dat omruilen voor € 202 direct ingaand extra levenslang ouderdomspensioen.
1 januari 2016
Leeftijd 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67
35
Verhoging latent ouderdomspensioen uitgedrukt in een percentage van het uitruilbaar partnerpensioen 24,3% 24,5% 24,7% 24,9% 25,1% 25,3% 25,5% 25,7% 25,9% 26,1% 26,3% 26,5% 26,8% 27,0% 27,2% 27,4% 27,6% 27,8% 28,0% 28,2% 28,4% 28,6% 28,8% 29,0% 29,1% 29,3% 29,4% 29,6% 29,7% 29,8% 29,9% 29,9% 30,0% 30,0% 30,0% 30,0% 30,0% 29,9% 29,8% 29,7% 29,5% 29,3% 29,1% 28,9% 28,6% 28,4% 28,1% 27,7% 27,4% 27,0%
1 januari 2016
67 + 1 maand
36
27,0%
Ter illustratie, wanneer een deelnemer op leeftijd 60 € 1.000 partnerpensioen heeft opgebouwd dan kan de deelnemer dat omruilen voor € 291 latent ouderdomspensioen (met ingangsleeftijd 67 jaar + 1 maand).
Artikel 16 - Uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen
Leeftijd 67 + 1 maand 68 69 70
Verhoging partnerpensioen uitgedrukt in een percentage van het ingegaan ouderdomspensioen 370,1% 355,9% 341,1% 326,7%
Ter illustratie, wanneer een deelnemer op leeftijd 67 + 1 maand € 1.000 levenslang ouderdomspensioen heeft opgebouwd dat ingaat op de leeftijd 67 jaar + 1 maand, dan kan de deelnemer dat omruilen voor € 3.701 extra partnerpensioen.
1 januari 2016
Leeftijd 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67
37
Verhoging partnerpensioen uitgedrukt in een percentage van het latent ouderdomspensioen 411,9% 408,6% 405,3% 402,1% 398,9% 395,7% 392,5% 389,3% 386,1% 382,9% 379,8% 376,7% 373,7% 370,7% 367,8% 365,0% 362,2% 359,5% 356,9% 354,4% 351,9% 349,5% 347,3% 345,2% 343,2% 341,3% 339,6% 338,2% 336,8% 335,6% 334,7% 334,0% 333,5% 333,1% 333,1% 333,3% 333,8% 334,6% 335,7% 337,1% 338,9% 341,0% 343,4% 346,2% 349,3% 352,7% 356,4% 360,4% 364,9% 369,8%
1 januari 2016
38
67 + 1 maand
370,1%
Ter illustratie, wanneer een deelnemer op leeftijd 60 € 1.000 levenslang ouderdomspensioen heeft opgebouwd dat ingaat op de leeftijd 67 + 1 maand, dan kan de deelnemer dat omruilen voor € 3.434 extra partnerpensioen.
Artikel 18 - Hoog-laaguitkering en Laag-hoog uitkering ouderdomspensioen
Leeftijd 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 67 + 1 maand 68 69 70
Hoogperiode 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5
Factor hoog 1,249 1,247 1,245 1,242 1,240 1,237 1,235 1,232 1,228 1,225 1,222 1,221 1,218 1,214 1,209
Factor laag 0,937 0,935 0,933 0,932 0,930 0,928 0,926 0,924 0,921 0,919 0,916 0,916 0,913 0,910 0,907
Leeftijd 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 67 + 1 maand 68 69 70
Hoogperiode 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10
Factor hoog 1,179 1,176 1,172 1,169 1,165 1,161 1,156 1,152 1,147 1,142 1,137 1,136 1,131 1,125 1,119
Factor laag 0,884 0,882 0,879 0,876 0,873 0,870 0,867 0,864 0,860 0,856 0,852 0,852 0,848 0,844 0,839
Ter illustratie, wanneer een deelnemer op leeftijd 64 € 1.000 levenslang ouderdomspensioen heeft opgebouwd dat ingaat op de 64-jarige leeftijd en kiest voor een hoog-laag constructie waarbij de hoge uitkering 10 jaar duurt (en de hoge uitkering 33 1/3% hoger is dan de lage uitkering) dan zal de deelnemer de eerste 10 jaar € 1.152 ouderdomspensioen ontvangen en de jaren daarna € 864 ouderdomspensioen.
1 januari 2016
39
Leeftijd 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 67 + 1 maand 68 69 70
Laagperiode 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5
Factor laag 0,790 0,791 0,792 0,794 0,795 0,796 0,798 0,800 0,801 0,803 0,805 0,805 0,808 0,810 0,812
Factor hoog 1,053 1,055 1,056 1,058 1,060 1,062 1,064 1,066 1,068 1,071 1,074 1,074 1,077 1,080 1,083
Leeftijd 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 67 + 1 maand 68 69 70
Laagperiode 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10
Factor laag 0,831 0,834 0,836 0,839 0,841 0,844 0,847 0,851 0,854 0,858 0,862 0,862 0,866 0,871 0,876
Factor hoog 1,109 1,112 1,115 1,118 1,122 1,126 1,130 1,134 1,139 1,144 1,149 1,150 1,155 1,161 1,167
Ter illustratie, wanneer een deelnemer op leeftijd 67 + 1 maand € 1.000 levenslang ouderdomspensioen heeft opgebouwd dat ingaat op de leeftijd 67 + 1 maand en kiest voor een laaghoog constructie waarbij de lage uitkering 10 jaar duurt (en de hoge uitkering 33 1/3% hoger is dan de lage uitkering) dan zal de deelnemer de eerste 10 jaar € 862 ouderdomspensioen ontvangen en de jaren daarna € 1.149 ouderdomspensioen.
1 januari 2016
40
Artikel 25 – Afkoop kleine pensioenbedragen Leeftijd
18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62
Afkoopfactor ouderdomspensioen ingaand vanaf 67 + 1 maand 9,377 9,479 9,582 9,685 9,790 9,895 10,000 10,107 10,213 10,321 10,429 10,539 10,650 10,762 10,875 10,989 11,105 11,222 11,340 11,459 11,581 11,704 11,831 11,960 12,092 12,227 12,366 12,510 12,659 12,812 12,971 13,136 13,310 13,491 13,680 13,878 14,086 14,303 14,532 14,772 15,024 15,287 15,560 15,844 16,135
Afkoopfactor latent partnerpensioen
Afkoopfactor ingegaan partnerpensioen
2,222 2,267 2,312 2,359 2,406 2,454 2,503 2,553 2,604 2,656 2,709 2,762 2,817 2,872 2,927 2,984 3,040 3,097 3,155 3,213 3,271 3,329 3,388 3,448 3,508 3,567 3,627 3,687 3,748 3,808 3,867 3,927 3,987 4,046 4,105 4,163 4,220 4,277 4,332 4,386 4,438 4,488 4,537 4,582 4,625
43,438 43,062 42,681 42,293 41,900 41,501 41,095 40,683 40,264 39,837 39,403 38,962 38,514 38,058 37,595 37,124 36,646 36,160 35,667 35,167 34,659 34,144 33,621 33,091 32,553 32,008 31,455 30,896 30,329 29,756 29,178 28,592 28,000 27,402 26,798 26,189 25,574 24,953 24,328 23,697 23,063 22,424 21,780 21,135 20,486
1 januari 2016
Leeftijd
63 64 65 66 67 67 + 1 maand 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110
41
Afkoopfactor ouderdomspensioen ingaand vanaf 67 + 1 maand 16,434 16,737 17,043 17,352 17,664 17,687
Afkoopfactor latent partnerpensioen
Afkoopfactor ingegaan partnerpensioen
4,665 4,701 4,732 4,758 4,778 4,779
19,834 19,181 18,526 17,870 17,213 17,155 16,555 15,898 15,241 14,582 13,928 13,279 12,633 11,994 11,364 10,744 10,138 9,547 8,968 8,407 7,868 7,344 6,842 6,362 5,903 5,470 5,061 4,677 4,322 3,988 3,679 3,394 3,133 2,896 2,680 2,486 2,312 2,159 2,025 1,914 1,814 1,726 1,648 1,579 1,517 1,464 1,416 1,375 1,338
1 januari 2016
42
Ter illustratie, wanneer een deelnemer op leeftijd 62 € 100 ouderdomspensioen (ingaand vanaf 67 + 1 maand) heeft opgebouwd en kiest voor afkoop van zijn pensioen (grensbedrag voor afkoop van klein pensioen ligt per 2016 op € 465,94) zal de deelnemer eenmalig € 1.613,50 ontvangen.
Artikel 41 - Conversiefactoren per 1 januari 2015 Bij de conversie van aanspraken ingaand op pensioenleeftijd 67 naar aanspraken ingaand op pensioenleeftijd 67 + 1 maand per 1 januari 2015 als bedoeld in artikel 41 wordt de volgende tabel gehanteerd: Leeftijd 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42
Conversiefactor 1,003 1,003 1,003 1,003 1,003 1,003 1,003 1,003 1,003 1,003 1,003 1,003 1,003 1,003 1,004 1,004 1,004 1,004 1,004 1,004 1,004 1,004 1,004 1,004 1,004
Leeftijd 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67
Conversiefactor 1,004 1,004 1,004 1,004 1,004 1,004 1,004 1,004 1,004 1,004 1,004 1,004 1,004 1,004 1,004 1,004 1,004 1,004 1,004 1,004 1,004 1,004 1,004 1,004 1,004