Pensioenbericht februari 2015 Nettopensioen UPDATE Dit betreft de meest recente actualisering van ons eerdere nieuwsbericht van 2 december 2014 over ditzelfde onderwerp. In ons nieuwsbericht van 2 december 2014 hebben wij je over het nettopensioen geïnformeerd. In dit nieuwsbericht informeren je graag over de laatste ontwikkelingen over het nettopensioen: A. Regeling over waardeoverdracht als een deelnemer met nettopensioen besluit over te stappen naar een andere werkgever waarbij de pensioenuitvoerder geen nettopensioen uitvoert (wijziging wet pensioencommunicatie gepubliceerd 5 februari 2015) B. Kamerbrief nettopensioen en arbeidsongeschikte deelnemers van 27 januari 2015 C. Ontwerpbesluit nettopensioen dat op 1 september 2014 is gepubliceerd; D. Schriftelijk verslag (publicatiedatum 29 september 2014) over het ontwerpbesluit in verband met uitvoering van het nettopensioen en de waarborg voor fiscale hygiëne van het nettopensioen; E. Memorie van Antwoord bij Verzamelwet pensioenen 2014 F. Nadere memorie van antwoord bij Verzamelwet pensioenen d.d. 14 november 2014 en G. Beantwoording Kamervragen over ontwerpbesluit 'wijziging Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000' d.d. 14 november 2014 H. Premiestaffels voor nettopensioenregeling (Vraag & Antwoord 14-009 d.d. 22 oktober 2014). Omdat er naast het nettopensioen ook een nettolijfrente wettelijk mogelijk is, hebben wij om het voor je overzichtelijk te maken aan het einde van dit pensioenbericht een overzicht gemaakt van de verschillen tussen het nettopensioen en de nettolijfrente. A. Regeling over waardeoverdracht als een deelnemer met nettopensioen besluit over te stappen naar een andere werkgever waarbij de pensioenuitvoerder geen nettopensioen uitvoert De huidige regeling over waardeoverdracht bepaalt dat als een deelnemer met nettopensioen na 1 januari 2015 besluit bij wisseling van de werkgever waardeoverdracht te doen naar de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever, het opgebouwde nettopensioen in dat geval moet worden omgezet naar een hoger bruto pensioen bij de nieuwe pensioenuitvoerder. Dat kan ertoe leiden dat de pensioenregeling van die deelnemer boven de fiscale grenzen komt. Tegelijkertijd laat deze regeling echter niet toe dat bij waardeoverdracht het nettopensioen bij de oude pensioenuitvoerder achterblijft. Deze twee aspecten van de huidige regeling zijn dus niet volledig met elkaar in overeenstemming en daarom wordt in artikel 71, lid 1 Pensioenwet geregeld dat voor waardeoverdracht van een nettopensioen vereist is dat de ontvangende pensioenuitvoerder ook een regeling voor nettopensioen uitvoert. Is dit niet het geval dan blijft het nettopensioen buiten de waardeoverdracht. .
1
B. Kamerbrief nettopensioen en arbeidsongeschikte deelnemers Staatssecretaris Klijnsma (SZW) gaat in haar brief van 27 januari 2015 aan de Eerste Kamer in op de gevolgen van aftopping voor het nabestaandenpensioen in de situatie die tijdens de plenaire behandeling van de Verzamelwet pensioenen 2014 aan de orde is geweest. De kamerbrief heeft betrekking op de situatie van personen die vóór hun arbeidsongeschiktheid langdurig meer dan €100.000 verdienden, al langere tijd arbeidsongeschikt zijn, een slechte gezondheidsprognose hebben en die tevens premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid bij een pensioenfonds hebben. Door de premievrijstelling wordt de opbouw van het ouderdomspensioen en het nabestaandenpensioen voortgezet zonder dat de deelnemer daarbij premies moet afdragen. Vanaf 2015 is voor het inkomensdeel boven de €100.000 een nabestaandenvoorziening mogelijk door een nettopensioenregeling via de werkgever in de tweede pijler. Daarbij moet worden opgemerkt dat in de tweede pijler een keuringsverbod geldt, wat inhoud dat mensen nabestaandendekking voor het inkomen boven de €100.000 behouden wanneer hun werkgever is aangesloten bij een pensioenfonds waarbij vanaf 1 januari 2015 ook aan mensen met een slechte gezondheidsprognose een nettopensioen wordt aangeboden. Iemand met een premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid verwerft nog steeds pensioenaanspraken jegens een pensioenuitvoerder. Hieraan kan ook een aanbod van een nabestaandenpensioen in de vorm van een nettopensioen worden gedaan, omdat deze persoon voldoet aan de definitie van ‘deelnemer’ in de zin van artikel 1 Pensioenwet. Wanneer de (voormalige) werkgever echter geen nettopensioenregeling aanbiedt, dan zijn diens deelnemers voor het inkomensdeel bóven de €100.000 aangewezen op de derde pijler. Het gaat hierbij een zeer specifieke groep mensen waarbij de vraag is of deze groep ook na 1 januari 2015 toegang heeft tot een nabestaandendekking. Volgens Klijnsma hangt dit derhalve af van de afspraken die sociale partners daar over maken. Dat is dus het geval als zij ook een nettopensioen aanbieden aan de groep mensen met premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid. C. Ontwerpbesluit nettopensioen De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Jetta Klijnsma en de Staatssecretaris van Financiën Eric Wiebes hebben op 1 september 2014 het ontwerpbesluit nettopensioen aangeboden aan de Tweede Kamer. Het ontwerpbesluit is onderdeel van de Verzamelwet pensioenen 2014 (33 863, nr. 8, Tweede Kamer, 2013 -2014) en zal worden opgenomen in het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling. De Pensioenwet beoogt uiteraard geen fiscale uitvoering, de daadwerkelijke fiscale regelgeving is opgenomen in het Belastingplan 2015. In de begeleidende brief bij het ontwerpbesluit geven Klijnsma en Wiebes nadrukkelijk aan dat het ontwerpbesluit uitvoering nettopensioen tot stand is gekomen na overleg met het pensioenveld. Het ontwerpbesluit nettopensioen gaat dus alleen over de situatie dat een pensioenfonds een nettopensioenregeling uitvoert voor werknemers met een inkomen boven €
2
100.000 waarbij de ‘fiscale hygiëne’ in het fonds tot een bepaalde hoogte wordt gewaarborgd. Naast de reguliere voorschriften in de Pensioenwet noemt het ontwerpbesluit voor de uitvoering van nettopensioen door een pensioenfonds de volgende voorwaarden: 1. Er moet sprake zijn van een zuivere beschikbare premieregeling zonder rendementsgarantie. 2. Er mag een premiestaffel worden gehanteerd die is gebaseerd op een rekenrente van 3%. De premiepercentages zijn gericht op een maximale opbouw van nettopensioen volgens de middelloonregeling (zie ook: V&A 14009 d.d. 22 oktober 2014 op www.belastingdienstpensioensite.nl). 3. Nettopensioen is een premieovereenkomst waarbij de omzetting van het opgebouwde kapitaal in een pensioenaanspraak mag plaatsvinden bij beëindiging van de deelneming, bij overlijden en bij pensionering of in de tien jaar voorafgaande aan de pensioendatum. De omzetting dient op een actuarieel correcte wijze te geschieden. Het gaat om de levensverwachting van de specifieke groep deelnemers aan de nettopensioenregeling en niet de levensverwachting van de deelnemers van het pensioenfonds als geheel. 4. Voor de nettopensioenen die omgezet zijn, is vereist dat er altijd sprake is van voorwaardelijke toeslagverlening. Deze voorwaardelijke toeslagverlening is nodig, omdat dit dient als correctiemechanisme indien de verplichtingen voor het nettopensioen toenemen als gevolg van een sterkere stijging van de levensverwachting van de deelnemers aan het nettopensioen dan van de deelnemers aan de basispensioenregeling. In dat geval moet de voorwaardelijke toeslagverlening worden verminderd totdat deze toename is gecompenseerd. Indien het verminderen van de voorwaardelijke toeslagverlening in één jaar niet voldoende is om genoemde toename van de verplichtingen te compenseren, moet de voorwaardelijke toeslagverlening in het daaropvolgende jaar of de daaropvolgende jaren worden verminderd, net zolang totdat de toename volledig is gecompenseerd of gecorrigeerd. 5. Een pensioenfonds kan er voor kiezen de risico’s van premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid en nabestaandenpensioen op risicobasis intern binnen het fonds af te dekken. Voor de premievaststelling ter afdekking van deze risico’s wordt dan voorgeschreven dat er onderscheid moet worden gemaakt in de premievaststelling tussen de basispensioenregeling en de nettoregeling, rekening houdend met de karakteristieken van de deelnemers aan het nettopensioen. 6. Een fonds moet de kosten van het nettopensioen apart toerekenen en ook een gescheiden administratie bijhouden. 7. Het nettopensioen kan alleen als vrijwillige pensioenregeling uitgevoerd worden. Dat betekent ook dat een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds de nettopensioenregeling kan uitvoeren. Werkgevers die bij deze bedrijfstakpensioenfondsen zijn aangesloten, zijn verplicht de vrijwillige pensioenregeling van het nettopensioen aan hun werknemers met een inkomen boven € 100.000 aan te bieden. De deelname aan het nettopensioen is voor werknemers altijd een vrijwillige keuze. 8. Een werkgever die verplicht is aangesloten bij een bedrijfstakpensioenfonds kan ook kiezen om het nettopensioen bij een verzekeraar te laten uitvoeren. Om dit te kunnen realiseren, heeft het kabinet een wijzigingsvoorstel gedaan om het Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000 zodanig aan te passen
3
dat voor het deel boven € 100.000 op verzoek van de werkgever vrijstelling wordt verleend. Er moet dan wel de gelijkwaardigheid van de pensioenregeling worden aangetoond. 9. De werkgever is niet meer verplicht om een bijdrage van 10% te betalen. Deze eis is voor pensioenfondsen vervallen als bij overlijden, pensioneren of uitdiensttreding het kapitaal uit de vrijwillige beschikbare premieregeling wordt omgezet in een (uitgestelde) periodieke uitkering op basis van de tariefgrondslagen van de basisregeling. Nettopensioen maakt onderdeel uit van een arbeidsvoorwaardelijke afspraak tussen werkgevers en werknemers en daarmee is het ‘pensioen’ in de zin van de Pensioenwet. Dat geldt ook voor het nabestaandenpensioen. Fiscale Hygiëne Het ontwerpbesluit beoogt ook te voorkomen dat de bruto ingelegde premies via het nettopensioen worden uitbetaald (fiscus kan namelijk hierdoor inkomens missen). Deze zogenaamde ‘kruissubsidiering’ wordt door de verplichte toeslagverlening ongedaan gemaakt. De administratie van de bruto (basisregeling) en de nettopensioenen wordt zeer strikt gescheiden gehouden. Dat geldt ook voor de omzetting van het opgebouwde kapitaal van het nettopensioen in aanspraken in de basisregeling. D. Het schriftelijk verslag over het ontwerpbesluit (publicatiedatum 29 september 2014) Jetta Klijnsma heeft mede namens de Staatssecretaris van Financiën Wiebes aan de Tweede Kamer op 29 september 2014 haar reactie gegeven op de vragen en opmerkingen uit het schriftelijk verslag van de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het ontwerpbesluit in verband met uitvoering van het nettopensioen en de waarborg voor fiscale hygiëne van het nettopensioen. De staatssecretaris heeft ook de conceptwijziging van het vrijstellings- en boetebesluit wet BPF 2000 gepubliceerd die samenhangt met de introductie van nettopensioen. De belangrijkste vragen en antwoorden uit het schriftelijk overleg zijn:
Er is een vraag gesteld of een verplichtstelling van een pensioenregeling voor nettopensioen ertoe kan leiden dat andere pensioenuitvoerders dan het bedrijfstakpensioenfonds, zoals verzekeraars, deze regeling niet meer kunnen uitvoeren. De aanpassing van het Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000 zal hiervoor tot gevolg hebben dat voor het deel nettopensioen van de verplichtstelling vrijstelling kan worden verleend aan een werkgever, die daarom verzoekt. Hierbij geldt als voorwaarde dat er een gelijkwaardige regeling voor nettopensioen bij een andere pensioenuitvoerder, zoals een verzekeraar, wordt ondergebracht. De regeling moet gelijkwaardig zijn om te voorkomen dat er concurrentie op arbeidsvoorwaarden plaatsvindt en de deelnemer nadeel ondervindt van de vrijstelling. Is aan de voorwaarde van gelijkwaardigheid voldaan, dan is het bedrijfstakpensioenfonds verplicht vrijstelling aan de werkgever te verlenen. De bestaande gelijkwaardigheidstoets is kwantitatief van aard. Er wordt daarbij aan de hand van berekeningen getoetst op actuariële gelijkwaardigheid en financiële gelijkwaardigheid. Omdat het bij een regeling voor nettopensioen gaat om een voor de werknemer vrijwillige regeling is gekozen voor een andere
4
invulling van de gelijkwaardigheidstoets. Beoogd is een eenvoudige, kwalitatieve toets op gelijkwaardigheid, waarbij voldaan moet zijn aan de volgende drie elementen: 1. Maximale premie-inleg. De maximale premie-inleg bij de andere pensioenuitvoerder moet ten minste even hoog zijn als de maximaal mogelijke premie-inleg in de nettopensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds. 2. Werkgeversbijdrage. Als er sprake is van een werkgeversbijdrage, dan mag deze bij de andere pensioenuitvoerder niet lager zijn dan de werkgeversbijdrage aan de nettopensioenregeling bij het bedrijfstakpensioenfonds. 3. Pensioensoorten. Als de verplicht gestelde nettopensioenregeling bijvoorbeeld voorziet in ouderdomspensioen en partnerpensioen, dan dient ook de vrijgestelde regeling daarin te voorzien. Voor zover wordt voldaan aan de bovenstaande drie criteria van gelijkwaardigheid hebben werkgevers vrijheid ten aanzien van de pensioenuitvoerder voor de uitvoering van de regeling.
Er is opgemerkt dat dat deskundigen het er nog niet geheel over eens zijn of een 3%-staffel voldoende is om op hetzelfde pensioen uit te komen als bij een midden- of eindloonregeling. Het kabinet is van mening dat met een leeftijdsafhankelijke staffel die uitgaat van de wettelijk verplichte rekenrente van 4% met de nettoregeling een oudedagsvoorziening zou moeten kunnen worden opgebouwd die grosso modo overeenkomt met een brutopensioenopbouw van 1,875% van het gemiddelde loon. Met een 3%-staffel acht het kabinet dit dan ook zeker mogelijk. Om te voorkomen dat bij een 3%-staffel een hoger pensioen wordt opgebouwd dan bij middel- of eindloonregelingen, geldt er dan ook een uitkeringsbegrenzing.
Er wordt van het kabinet een reactie gevraagd op de visie van Mark Heemskerk dat aftopping van het Witteveenkader tot leeftijdsdiscriminatie kan leiden. In reactie op de vraag merkt het kabinet het volgende op. Het is aan sociale partners om in onderling overleg de arbeidsvoorwaarden te bepalen en aan de werkgever en de werknemer om te onderhandelen over gehele of gedeeltelijke compensatie aan de werknemer voor anders vormgeven van de fiscale facilitering voor de pensioenopbouw boven de aftoppingsgrens van € 100.000 (2015). Daarbij dienen sociale partners uiteraard rekening te houden met het juridische kader voor gelijke behandeling, zoals de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid.
C.
Memorie van Antwoord bij Verzamelwet pensioenen 2014
In de Memorie van Antwoord bij de Verzamelwet pensioenen 2014 (33 863, 17 oktober 2014) worden een aantal vragen van de fracties beantwoord door het kabinet en er is een reactie gevraagd op de punten uit de notitie van prof. Mr. H.M. Kappelle. Hierna gaan wij nader in op de belangrijkste vragen en antwoorden en de reactie van het kabinet op de notitie van Kappelle betreffende de nettopensioenregeling.
Naar aanleiding van de vraag om reactie te geven op het artikel 'Nettolijfrente, nettopensioen en pensioenverevening' (Hoens, WPNR, 20-092014/7031, p. 819-821) en in te gaan op de eventuele willekeur bij
5
verevening van het ouderdomspensioen in geval van echtscheiding, afhankelijk van de keuze voor de tweede of de derde pijler, merkt het kabinet het volgende op. Bij producten in de tweede pijler vindt wel pensioenverevening plaats en bij producten in de derde pijler niet. In het artikel wordt voorgesteld om alle derde pijler lijfrenten onder de wettelijke verevening te brengen. De veronderstelling in het artikel dat het om technisch hetzelfde product gaat bij nettopensioen in de tweede pijler en de nettolijfrente in de derde pijler, is niet juist. Bij het nettopensioen gaat het om ‘pensioen’ in de zin van de Pensioenwet terwijl de nettolijfrente geen ‘pensioen’ is in de zin van de Pensioenwet. De Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (WVPS) ziet uitsluitend op arbeidspensioen (pensioen in de tweede pijler), en niet op derdepijlerregelingen (lijfrentes). Het kabinet ziet geen aanleiding de WVPS op dit punt aan te passen.
Waarom is het noodzakelijk om de nettopensioenregeling onder de verplichtstelling te brengen als het een vrijwillige regeling in de zin van de Pensioenwet blijft? De verplichtstelling heeft tot gevolg dat als de deelnemer om dat aanbod voor die vrijwillige pensioenregeling vraagt, dat verzoek door de werkgever moet worden ingewilligd.
Wat is de noodzaak van een gelijkwaardigheidstoets bij een verzoek tot vrijstelling door een werkgever die de nettopensioenregeling bij een andere pensioenuitvoerder wil onderbrengen dan het bedrijfstakpensioenfonds. Ook wijzen zij op de te strikte eis in het huidige Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000 dat de pensioenregeling ten minste actuarieel en financieel gelijkwaardig moet zijn. Is aan de voorwaarde van gelijkwaardigheid voldaan, dan is het bedrijfstakpensioenfonds verplicht vrijstelling aan de werkgever te verlenen. De normale gelijkwaardigheidstoets in het Vrijstellings- en boetebesluit is kwantitatief van aard. Er wordt daarbij aan de hand van berekeningen getoetst op actuariële gelijkwaardigheid en financiële gelijkwaardigheid. Omdat het bij een regeling voor nettopensioen gaat om een voor de werknemer vrijwillige regeling, is gekozen voor een eenvoudige, kwalitatieve toets op gelijkwaardigheid.
Reactie op de punten uit de notitie Kappelle.
De eerste opmerking in die notitie heeft betrekking op “Fiscale hygiëne en taakafbakening”. Bij die opmerking wordt gesteld dat met het invoeren van de nettopensioenregeling het grotere geheel van de taakafbakening ter discussie wordt gesteld en/of wordt opgerekt. Dit wordt gebaseerd op de opvatting dat de regels van de taakafbakening zouden worden aangepast doordat een van de momenten waarop omzetting van het kapitaal in een aanspraak mag plaatsvinden in de tien jaar voor pensioeningangsdatum ligt. Het kabinet meent dat de regeling voor het nettopensioen de regels van de taakafbakening niet oprekt, maar binnen die regels blijft. In de brief van 1 september 2014 is aangegeven dat het nettopensioen een premieovereenkomst is waarbij de omzetting van het kapitaal in een pensioenaanspraak mag plaatsvinden in een limitatief aantal gevallen: a) bij
6
de mogelijkheden tot omzetting op het moment dat de deelnemer gewezen deelnemer wordt, b) bij overlijden van de deelnemer, of c) op de pensioeningangsdatum, Hiermee wordt voldaan aan de solidariteitscriteria uit hoofde van de taakafbakening die zijn opgenomen in artikel 120, tweede lid, onder b van de Pensioenwet. De mogelijkheid tot omzetting van het kapitaal in een aanspraak in de tien jaar voor de pensioeningangsdatum valt niet onder de criteria in artikel 120, tweede lid, onder b van de Pensioenwet. Als niet voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 120, tweede lid, onderdeel b of c, van de Pensioenwet moet worden voldaan aan de eis van de werkgeversbijdrage die is opgenomen in artikel 120, tweede lid, onder a van de Pensioenwet om binnen de afspraken van de taakafbakening te blijven. In dat geval is derhalve een werkgeversbijdrage verplicht.
Waarom moet een deelnemer als gevolg van deze uitkeringsbegrenzing in een beschikbarepremieregeling wel het volledig neerwaartse risico moet lopen, terwijl het opwaarts potentieel beperkt is tot het middelloonniveau. Het kabinet merkt op dat bij de huidige uitgangspunten van de begrenzing van het Witteveenkader, een uitkeringsbegrenzing bij een 3%-staffel nodig is om te voorkomen dat met een 3%-staffel een hoger pensioen zou kunnen worden opgebouwd dan bij een middel- of eindloonregeling. Indien (de gevolgen van) een dergelijke uitkeringsbegrenzing ongewenst wordt geacht, kan gekozen worden voor een 4%-staffel waarbij een dergelijke begrenzing niet geldt.
De heer Kappelle wijst op uitvoeringsproblemen bij het hanteren van verschillende AOW-franchises in één pensioenregeling waarbij het ouderdomspensioen op basis van middelloon is en het nabestaandepensioen op risicobasis op basis van eindloon is. Het kabinet heeft oog voor dit probleem bij pensioenuitvoerders. Om die reden heeft de Staatssecretaris van Financiën een goedkeurend beleidsbesluit gepubliceerd waarbij voor zogenoemde combinatieregelingen voor de duur van drie jaren wordt toegestaan dat voor het risicopartnerpensioen op eindloonbasis ook de AOW-franchise voor middelloon mag worden toegepast, onder de voorwaarde dat voor de periode na overlijden geen rekening gehouden wordt met toekomstige loonstijgingen.
Pensioeningangsdatum 1e van de maand of verjaardag? Tot slot brengt de heer Kappelle onder de aandacht dat de fiscale pensioenrichtleeftijd die bepalend is voor het fiscaal gefaciliteerd pensioen is gericht op 67 jaar en niet op de eerste dag van de maand waarin iemand 67 wordt. Hij pleit voor duidelijkheid over de pensioeningangsdatum. De aanpassing van het Witteveenkader per 1 januari 2015 wijzigt niets aan de pensioeningangsdatum en niets aan de pensioenrichtleeftijd. Het praktische probleem kan eenvoudig worden opgelost door de pensioeningangsdatum in de regeling te stellen op de eerste dag van de maand na het bereiken van de pensioenrichtleeftijd. Zoals reeds bij de parlementaire behandeling in de Eerste Kamer is toegezegd, zal de Staatssecretaris van Financiën de uitvoeringsaspecten van de implementatie van de aanpassing van het Witteveenkader evenwel blijven monitoren in de transitiefase.
7
D. Nadere memorie van antwoord bij Verzamelwet pensioenen d.d. 14 november 2014 In de nadere memorie van antwoord bij Verzamelwet pensioenen is een aantal vragen uit de Tweede Kamer beantwoord. Zo gaat de staatssecretaris in op de mogelijkheid voor een ernstig zieke werknemer om tijdig een verzekering af te sluiten. Dit is volgens de staatssecretaris mogelijk, het nettopensioen is een pensioen in de zin van de Pensioenwet, waarvoor een wettelijke acceptatieplicht geldt. Voor de nettolijfrente geldt de acceptatie niet. Ook gaat de staatssecretaris in op de constatering dat het Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000 niet van toepassing is op het ABP omdat voor het ABP de Wet privatisering ABP geldt. Dit betekent dat als een regeling van nettopensioen verplicht is gesteld, een overheidswerkgever niet de keuze heeft de regeling voor nettopensioen door een andere pensioenuitvoerder te laten uitvoeren. Het nettopensioen is meer gericht op individuele keuzevrijheid van werkgevers en werknemers, en past om deze reden niet in het systeem van de verplichte afbakening van pensioen zoals in de Wet privatisering ABP is vastgelegd. Dat maakt de reden voor afwijken op dit punt gewenst, zonder dat hiermee overigens afbreuk wordt gedaan aan de gehele systematiek van de Wet privatisering ABP. Van belang is daarom dat overheidswerkgevers, alleen op dit zeer specifieke afwijkende punt van het nettopensioen, dezelfde keuzevrijheid krijgen als de werkgevers in de markt.
E. Beantwoording Kamervragen over ontwerpbesluit 'wijziging Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000' d.d. 14 november 2014 In de Beantwoording Kamervragen over ontwerpbesluit 'wijziging Vrijstellingsen boetebesluit Wet Bpf 2000' gaat de staatssecretaris in op een aantal vragen uit de Tweede Kamer. Zo wordt bevestigd dat de vrijstelling van de basisregeling en de nettoregeling afzonderlijk van elkaar van toepassing zijn. Ook beantwoord de staatssecretaris vragen ten aanzien van de vrijstellingsmogelijkheid van het nettopensioen. Hierbij is gekozen voor een andere en eenvoudigere invulling van de gelijkwaardigheidstoets dan voor de basispensioenregeling, omdat het bij nettopensioen gaat om een vrijwillige pensioenregeling en omdat de bestaande criteria van de gelijkwaardigheidstoets niet goed passen bij het karakter van de nettopensioenregeling. Omdat de regeling van nettopensioen het karakter heeft van een (collectieve) DC-regeling en niet van een DB-regeling, concentreert de gelijkwaardigheidtoets zich in het toe te voegen achtste lid niet op de uitkeringsstromen van de pensioenregeling, maar op de inbreng in de regeling. Daarom is bepaald dat: - De maximaal mogelijke premie-inleg bij de andere pensioenuitvoerder ten minste even hoog moet zijn als de maximaal mogelijke premie-inleg in de nettopensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds - En dat een eventuele werkgeversbijdrage bij de andere pensioenuitvoerder niet lager mag zijn dan de werkgeversbijdrage aan de nettopensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds
8
- De pensioensoorten van de andere pensioenuitvoerder moeten aansluiten bij de pensioensoorten in de nettopensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds. Dus als de verplicht gestelde nettopensioenregeling voorziet in ouderdomspensioen en partnerpensioen, dan dient ook de vrijgestelde regeling daarin te voorzien
9
F.
Premiestaffels voor nettopensioenregeling (Vraag & Antwoord 14009 d.d. 22 oktober 2014)
Voor de premiestaffel op basis van 3% rekenrente zal een uitkeringsbegrenzing gelden. Hiervoor zullen soortgelijke voorwaarden worden gesteld als thans opgenomen in bijlage IV van het besluit van 12 februari 2013, nr. BLKB2013/43M voor de aanwijzing van afwijkende premieovereenkomsten als pensioenregeling in de zin van hoofdstuk IIB van de Wet LB. Uiteraard zullen de te stellen voorwaarden worden aangepast aan het netto karakter van een nettopensioenregeling. Voor de overige uitgangspunten van de premiepercentages van de staffels verwijzen u naar de ‘Premiestaffels voor nettopensioenregeling (Vraag & Antwoord 14-009 d.d. 22 oktober 2014 op www.belastingdienstpensioensite.nl)’. Premiestaffel voor de nettopensioenregeling op basis van 4% rekenrente Leeftijdsklassen tot 67 jaar
Percentage van de pensioengrondslag nettopensioenregeling
15 tot en met 19
2,3
20 tot en met 24
2,7
25 tot en met 29
3,3
30 tot en met 34
3,9
35 tot en met 39
4,7
40 tot en met 44
5,7
45 tot en met 49
6,8
50 tot en met 54
8,3
55 tot en met 59
9,9
60 tot en met 64
11,9
65 tot en met 66
13,5
Premiestaffel voor de nettopensioenregeling op basis van 3% rekenrente Leeftijdsklassen tot 67 jaar
Percentage van de pensioengrondslag nettopensioenregeling
15 tot en met 19
4,0
20 tot en met 24
4,6
25 tot en met 29
5,3
30 tot en met 34
6,0
35 tot en met 39
6,9
40 tot en met 44
8,0
45 tot en met 49
9,2
50 tot en met 54
10,6
10
55 tot en met 59
12,2
60 tot en met 64
14,0
65 tot en met 66
15,3
Verschillen Nettopensioen en Nettolijfrente Om het voor je overzichtelijk te maken, beginnen wij dit pensioenbericht met een overzicht van de verschillen tussen het nettopensioen en de netto lijfrente. Hoewel de fiscale behandeling van nettopensioen en nettolijfrente zoveel mogelijk gelijk is, zijn er toch verschillen omdat voor nettopensioen de bepalingen van de Pensioenwet gelden. Bovendien kan voor nettopensioen een staffel worden gebruikt op basis van een rekenrente van 3% met de bekende uitkeringstoets op basis van maximaal eindloon. Nettopensioen Tweede pijler Omkeerregel is niet van toepassing: premies zijn niet aftrekbaar maar de uitkeringen zijn niet belast in box 1. Voor het nettopensioen gelden de voorwaarden die voortvloeien uit de Pensioenwet en uit de Wet IB 2001. Inkomensvoorzieningen: ouderdomspensioen, partnerpensioen (voor overlijden van de werknemer), wezenpensioen (voor overlijden van de werknemer) of arbeidsongeschiktheidspensioen Aanbieder: pensioenfonds, verzekeraar of premiepensioeninstelling (PPI) Kring van gerechtigden: alleen (gewezen) werknemer, (gewezen) partner en kinderen Uitkeringsvormen: levenslange uitkering in geld (dus niet in beleggingseenheden) die kan variëren binnen de marge 100:75 bij ouderdom (ouderdomspensioen en wezenpensioen Kan niet vererven Afkoop wordt beheerst door Pensioenwet
Nettolijfrente Derde pijler Omkeerregel is niet van toepassing: premies zijn niet aftrekbaar, maar de uitkeringen zijn niet belast in box 1 Voor de nettolijfrente gelden alleen de voorwaarden die voortvloeien uit de Wet IB 2001. Inkomensvoorzieningen: oudedagslijfrente, nabestaandenlijfrente (voor overlijden van de verzekeringnemer of zijn partner) of tijdelijke lijfrente. Aanbieder: verzekeraar, PPI, bank of (beheerder van een) beleggingsinstelling Kring van gerechtigden: elke willekeurige begunstigde die verzekeringsnemer (belastingplichtige) heeft aangewezen Uitkeringsvormen: levenslange of tijdelijke uitkering die vast en gelijkmatig is in geld of beleggingseenheden bij ouderdom of overlijden Kan wel vererven (banksparen) Afkoop wordt niet beheerst door Pensioenwet
11