1 Paul Bottelberghs Reflectie: Onderwijs in een multimediale en multiculturele maatschappij. Pleidooi voor een filosofie en geschiedenis van de media, (in de eerste plaats in de lerarenopleidingen-.
Inleiding: Het is niet gemakkelijk om hier vandaag te spreken. Maar precies het feit DAT het niet gemakkelijk is, om hier vandaag te spreken, bewijst juist de absolute noodzaak van dit colloquium. Ik zal dat proberen uit te leggen. Stel dat dit een bijeenkomst zou zijn van leraren en onderwijsdeskundigen op het vlak van b.v. aardrijkskunde, of fysica, of zelfs geschiedenis. Dan zou het voor mij als spreker heel duidelijk zijn wat ik als algemeen gekend zou kunnen beschouwen. En het zou heel eenvoudig voor mij zijn om een spreekbeurt te houden die niet te simplistisch zou zijn, maar ook niet te gespecialiseerd. Waarom? Omdat er voor de meeste vakken op school een soort canon bestaat, een algemeen aanvaard kader dat men als gekend beschouwt voor wie er les in geeft. Voor het veld waar we het vandaag over hebben: audiovisuele vorming of mediaopleiding, bestaat zo’n canon niet. Nergens is duidelijk bepaald wat we van leerlingen verwachten op audiovisueel vlak, na de basisschool, of na het middelbaar, of na de leraren opleiding. Nergens is omschreven of bepaald wat men op dit terrein moet weten of kennen om er les in te geven. Als ik in de zaal kijk, dan zie ik mensen zitten waarmee ik dertig jaar gelden reeds naar de toenmalige minister van onderwijs ben getrokken om te pleiten voor audiovisuele vorming in het onderwijs, en die met deze materie even intens bezig zijn als ik. Maar ik kom ook mensen tegen die audiovisuele vorming geven zonder enig besef van de rijkdom of van de geschiedenis van het medium dat ze onderwijzen. En als ik dan vraag wat ze doen, dan zeggen ze: ik leer kinderen omgaan met een camera. Alsof iemand die muziekonderwijs geeft, zou zeggen: ik leer kinderen hoe een piano werkt. M.a.w het feit dat er geen canon bestaat op audiovisueel vlak of op het gebied van mediaopleiding, is voor mij als spreker erg vervelend. Want ik loop de kans om ofwel heel belerend over te komen, omdat ik heel simpele dingen die iedereen weet nog eens uitleg, of heel pedant door iets te vertellen waar niemand op zit te wachten. En ik hoop dan ook dat u daar begrip zult voor hebben en mij zult vergeven als ik mij teveel in de één of andere richting begeef. Maar anderzijds bewijst mijn ongemak juist dat het absoluut noodzakelijk is om werk te maken van de uitbouw van zo’n canon op audiovisueel vlak. Het is absoluut noodzakelijk om een soort curriculum vast te leggen waarbij we bepalen wat we als kennis en kunnen verwachten op het vlak van multimediale geletterdheid, op het einde van de kleuterschool, op het einde van de lagere school en op het einde van het middelbaar. Enkel dán vermijden we dat kinderen ofwel helemaal niets vernemen op school over de multimediale maatschappij waarin ze leven, zoals nu nog heel dikwijls het geval is, ofwel telkens opnieuw hetzelfde aanbod voorgeschoteld krijgen: een film met een nabespreking of een inleidende les over het hanteren van een camera, zonder onderscheid tussen lager en hoger onderwijs en zonder enige evolutie in wat ze leren.
2 Vandaag groeien kinderen op in een multimediale maatschappij. Zij leren vanzelf, bijna intuïtief, de talen van de verschillende media die hen omringen. Vandaar mijn stelling dat er grote gelijkenissen zijn tussen het ontwikkelen van een multimediale geletterdheid en onderricht in de moedertaal. Net zoals we in het lager onderwijs de kennis die kinderen op dat moment reeds intuïtief bezitten van hun moedertaal, discursief maken,kunnen we hen in het lager onderwijs bewust maken van de intuïtieve kennis van de media die ze op dat moment reeds bezitten. Het lager onderwijs is de plek waar je kinderen de basisgrammatica van de huidige mediatalen kunt leren . Op het vlak van moedertaal leren we jongeren in het middelbaar, dat die taal - waarvan ze de basisgrammatica in het lager geleerd hebben – veel meer is dan een vehikel voor concrete communicatie. Dat je met die taal méér kunt doen dan boodschappen. Dat die taal een middel is om je zelf uit te drukken: in dagboeken, in gedichten, in opstellen. Maar ook en vooral dat die taal het medium is, de poort, tot heel die waanzinnige culturele rijkdom van de wereldliteratuur. Hetzelfde kunnen we in het middelbaar doen op het vlak van multimediale geletterdheid, met al die media die ons op dit moment ter beschikking staan. De taal van het beeld, de taal van de klank, de taal van de dans, … Elke taal opent een complete wereld waarin je jezelf kunt uitdrukken, en van een onvoorstelbare rijkdom op cultureel vlak. Dat is maar een heel ruwe schets van een mogelijk curriculum op multimediaal vlak. Want deze studiedag kan maar het allereerste begin zijn van deze zoektocht. En het is niet aan mij om die schets verder uit te werken. Ik denk dat deze schets verder uitgewerkt zou moeten worden door de spelers op het veld: in samenspraak, tussen de verenigingen die audiovisuele vorming aanbieden enerzijds, en de verschillende onderwijsinrichtingen anderzijds. Maar dat het daarbij in elk geval de bedoeling moet zijn om op termijn tot een consensus te komen, een soort canon, over wat we verwachten dat kinderen en jongeren op een bepaald moment van hun opleiding, kennen en kunnen op multimediaal vlak. Zodat er een soort curriculum ontstaat dat jongeren in ons onderwijs doorlopen op het gebied van multimediale geletterdheid. En ik hoop dat deze studiedag, vooral door wat er vanmiddag gebeurt, een eerste aanzet zal zijn tot dit debat. Langs de andere kant maak ik mij niet veel illusies. Uit het onderzoek van Annemie Goegebuer blijkt overduidelijk dat het onderwijs nog altijd gevangen zit in een traditie van uitsluitend literaire geletterdheid. En we zullen die situatie maar kunnen doorbreken wanneer er een fundamentele mentaliteitsverandering plaats grijpt. Wanneer het onderwijs zelf - en dat betekent in de eerste plaats de mensen in dat onderwijs zelf – en dan bedoel ik niet de leerlingen want die hebben die evolutie al lang gemaakt, maar de leraren, de directies en de inspecties - wanneer zij die mentaliteit waarbij enkel en alleen een literaire geletterdheid als belangrijk wordt beschouwd achter zich kunnen laten, en de poorten van de scholen wagenwijd openzetten voor een multimediale geletterdheid.
3 Daarom ben ik ervan overtuigd dat heel de problematiek van audiovisuele of multimediale vorming zich uiteindelijk toespitst op één niveau: met name de lerarenopleiding. Het is in de lerarenopleiding dat de fundamentele doorbraak plaats moet vinden. Vroeger zei men dat elke leraar in de eerste plaats een leraar moedertaal hoort te zijn. Welnu, pas als we erin slagen in de lerarenopleiding toekomstige leraren op te leiden die ervan overtuigd zijn dat multimediale geletterdheid tot het basispakket behoort van wie les wil geven in een multimediale maatschappij, pas dan zullen we fundamenteel iets veranderen. Pas dan zullen we in de volgende tien, twintig, dertig jaar, mensen in de klas krijgen die mediaopvoeding niet langer als vreemd aan de schoolcultuur ervaren, maar integendeel, multimediale geletterdheid zullen beschouwen als een fundamentele verworvenheid waarover elke jongeren die afstudeert in een multimediale maatschappij dient te beschikken. Vandaar dat ik mij, in deze uiteenzetting vandaag, tot dit niveau van de lerarenopleiding wil beperken. Ik ben er namelijk van overtuigd dat het van primordiaal belang is, dat er in de lerarenopleiding aandacht komt voor een geschiedenis en een filosofie van de media. De lerarenopleiding moet ook op het vlak van multimediale vorming het sluitstuk zijn van het curriculum. Dáár moet aan toekomstige leraren het belang van multimediale geletterdheid duidelijk gemaakt worden. Dáár moet die multimediale geletterdheid ook geduid worden en in een groter historisch en maatschappelijk kader geplaatst worden. Zolang dat NIET gebeurt zal mediaopvoeding zich altijd beperken tot enkel ad hoc ingrepen, losse flarden, zonder duidelijk kader of lijn. We worden overspoeld door innovaties op technologisch vlak en daardoor hebben we de neiging ons blind te staren op de navel van deze tijd. Maar de essentie van media zijn NIET hun techniek, maar hun TAAL en hun CULTUUR. En die taal en cultuur hebben altijd wortels in het verleden. Het is onmogelijk om ook maar iets van de huidige beeldtaal van film of televisie te begrijpen, zonder kennis van de beeldtaal van de schilderkunst. Het is onmogelijk om ook maar iets te begrijpen van wat multimediaal betekent zonder in te zien dat de grote nieuwe wereldbeelden in het verleden altijd vorm kregen in ALLE media waarover men beschikte. Als de Franciscanen rond 1300 een compleet nieuwe blik ontwerpen doen zij dat in de literatuur, in de muziek, in de architectuur, in het beeld… Dáárom is geschiedenis van de media zo essentieel. En zonder ordenend principe, zonder groot basissjabloon waardoor je verbanden kunt leggen en evoluties kunt zien, slaag je er nooit in om de chaos van duizenden los van elkaar staande feiten en wetenswaardigheden te overstijgen. En zo’n basissjabloon kan enkel de filosofie aanreiken. M.a.w de geschiedenis en de filosofie van de media vormen het voetstuk zelf waarop al de rest steunt. Daarom wil ik mij vandaag dan ook beperken tot een pleidooi voor een geschiedenis en een filosofie van de media in de lerarenopleiding. En hier duikt die problematiek van het ontbreken van een canon weer op. Want wat betekent dat nu eigenlijk: filosofie van de media? En geschiedenis van de media? Ik vrees dat het helemaal niet duidelijk is wat ik daarmee bedoel. In plaats van mij nu uit te putten in een abstract betoog over het nut van zo’n geschiedenis en filosofie van de media, wil ik mij liever beperken tot twee concrete voorbeelden. Twee voorbeelden waarvan ik hoop, dat ze duidelijk zullen maken waarom zo’n filosofie en geschiedenis van de media zo belangrijk zou kunnen zijn voor de lerarenopleiding.
4 In een eerste deel wil ik laten zien dat wie vanuit een multimediale filosofie naar onze maatschappij kijkt, een totaal ander beeld van die maatschappij krijgt, dan wie vanuit de literaire traditie naar deze maatschappij kijkt. In een tweede deel wil ik laten zien dat wie vanuit de geschiedenis van het beeld naar onze huidige beeldproductie kijkt, een totaal ander beeld krijgt, dan wie zich uitsluitend blind staart op het heden.
Een multimediale blik op een multiculturele maatschappij. We komen uit een periode waarin de literaire traditie en literaire geletterdheid quasi hegemonisch waren, en we hebben nog altijd de neiging om naar onze huidige cultuur te kijken vanuit die traditie. Maar tegelijk is dat een traditie die haar alleenheerschappij verliest. En zoals elk einde van een periode wekt dat onzekerheid en angst. In het volgende stukje wil ik proberen te laten zien dat als je van oogpunt verandert, ook het beeld verandert dat je ziet. Die simpele audiovisuele waarheid geldt niet enkel bij het maken van beelden, maar geldt zelfs voor zo’n complex fenomeen als de maatschappij waarin we leven. Wie vanuit een multimediaal oogpunt naar onze samenleving kijkt (i.p.v. uit die literaire traditie) zal merken dat er niet alleen reden is voor ongerustheid, maar ook voor hoop. SLOTERDIJK lanceert in SFEREN het idee dat de mensen doorheen hun geschiedenis voortdurend virtuele baarmoeders creëren. Geconstrueerde werelden waarbinnen het veilig lijkt te leven. Die baarmoeders, die elkaar opvolgen in de tijd – doorheen heel onze cultuurgeschiedenis - bepalen op hun beurt heel de manier van waarnemen, van voelen en van zijn, van de mensen die in hun schoot leven. Eigenlijk zijn die baarmoeders van Sloterdijk alles overkoepelende paradigma’s die hun stempel drukken op een bepaalde historische periode, en zowel de wetenschap als de kunst, de verhouding tot het sacrale als de dagelijkse verhouding tot onszelf en tot de ander bepalen. Dat idee van een cultuurgeschiedenis bestaande uit een opeenvolging van geconstrueerde, virtuele baarmoeders staat heel dicht van wat ik in mijn filosofie van de media “BLIKKEN” noem. Een blik slaat dus niet enkel op het visuele, maar op al onze zintuiglijke waarnemingen. Een blik is een door mensen geconstrueerde manier om de wereld waar te nemen en te interpreteren. Een soort computerprogramma, een sjabloon, dat we op de werkelijkheid leggen. Een historisch en cultureel bepaalde bril. Hoewel deze blik geconstrueerd is, door mensen gemaakt, wordt hij binnen een bepaalde cultuur dikwijls als vanzelfsprekend beschouwd, als de enig mogelijke, “natuurlijke”, “menselijke” blik. In primitieve culturen bestaat er dikwijls maar één blik, maar in complexe maatschappijen zoals de onze, bestaan er verschillende blikken naast – en zelfs tegen - elkaar. De kern van een blik is de voorstelling van tijd en ruimte die - in een bepaalde cultuur (of subcultuur) op een bepaald historisch moment - dominant is. “Voorstellingen van tijd” hebben te maken met vragen als: hoe verloopt de tijd? Cirkelvormig, telkens weerkerend, als een wentelend rad: dat is de tijdsopvatting van bijna alle landbouw- en veeteeltculturen, en die opvatting zit ook nog altijd in onze week-, maand- en jaar- indelingen, of lineair, voortschrijdend in de tijd, zoals de drie monotheïstische godsdiensten die op Moses steunen, geloven? Verloopt de tijd altijd even snel? Of zijn er twee snelheden van de tijd, zoals Brel zingt in L’Ostendaise: de tijd van de visser die
5 tegen de storm vecht op zee, en de tijd van zijn geliefde die wacht op de kade? Of is de tijd relatief – en zijn er oneindig veel tijdssnelheden afhankelijk van de positie die men inneemt, zoals Einstein beweert? Is de tijd waarin we wakker zijn de belangrijkste? Of is juist de droomtijd de belangrijkste tijd, zoals de Aboriginals denken? “Voorstellingen van ruimte” hebben te maken met vragen als: bestaat er één werkelijkheid (één wereld), of zijn er meer? Een wereld voor en een wereld na de geboorte? Een wereld voor en na de dood? En waar bevinden die werelden zich dan? Op aarde? In onze fantasie? In onze dromen? Of in de hemel? En wat voor wereld is die hemel dan? De woning van God of van de Goden? Of een andere Melkweg zoals in Science Fiction verhalen? Of bestaat de ruimte uit baby melkwegen en zwarte gaten zoals Stephen Hawking beweert? Het zijn zulke opvattingen over ruimte en tijd die de basis vormen waarop een blik wordt geconstrueerd. De voorstelling van ruimte en tijd (het ruimte-tijdmodel) is het basissjabloon op basis waarvan we alle informatie waarnemen en opslaan. M.a.w het ruimte-tijdmodel bepaalt wat en hoe we waarnemen (maar ook wat we NIET waarnemen: want elke blik is tegelijk ook een vorm van blindheid, zoals we nog zullen zien). Wanneer op een bepaald moment natuurlijke, maatschappelijke of technologische evoluties aanleiding geven tot fundamentele wijzigingen in de omgeving en (dus ook) in het gedrag van mensen (b.v omdat er een overgang is van het leven op het platteland naar het leven in een stad), ontstaan er nieuwe gewaarwordingen van ruimte en tijd. Wie met paard en kar naar Parijs trekt, ervaart die afstand anders dan wie met de TGV reist. Wie zoals De Witte is opgegroeid op een boerderij zonder elektriciteit ervaart de realiteit anders dan wie leeft tussen videogames en websites. Door zulke veranderingen wordt de oude blik niet langer als adequaat ervaren en dringt de noodzaak aan een nieuwe blik zich op. Het zijn de sjamanen (in andere culturen en tijden noemt men dat: profeten, kunstenaars, filosofen of wetenschapslui) die deze nieuwe ervaringen i.v.m ruimte en tijd vorm trachten te geven in een met de nieuwe gewaarwordingen consistente – nieuw geconstrueerde blik. Media - van gebaren en gesproken woord, over dans, maskers, beelden en muziek, tot en met het schrift en multimedia - zijn de POORTEN waardoor de sjamaan die nieuwe blik doorgeeft aan de stam. Door die nieuwe blik bij voorbeeld in een beeld weer te geven, toont de sjamaan zijn blik aan de stam. Hierdoor wordt de stam gedwongen dat nieuwe beeld te leren lezen: m.a.w : om op die nieuwe manier te leren zien, en aldus die nieuwe blik over te nemen, te interioriseren (zichzelf eigen te maken). Met andere woorden: het zijn voor een groot stuk de media die blikken doorgeven en populariseren. In onze maatschappij betekent dat concreet dat er qua blik en wereldbeeld zeer grote verschillen bestaan tussen de generaties, afhankelijk van welk medium er dominant was in hun kinderjaren. Wie boven de 60 is, is opgegroeid in een wereld zonder televisie, in een cultuur die bijna uitsluitend literair was, en heeft het bijgevolg dikwijls nog altijd heel moeilijk om met beelden om te gaan. De veertigers en vijftigers zijn groot geworden met televisie, een medium dat ze bijgevolg verschrikkelijk overschatten, en dat er voor gezorgd heeft dat ze het heel moeilijk hebben om een
6 onderscheid te maken tussen beeld en werkelijkheid. Vandaar ook het succes van alle televisieprogramma’s die met deze problematiek spelen, bij deze generatie. Terwijl wie jonger is, opgegroeid is in een multimediale maatschappij. Dit is een generatie met een veel ontwikkelder beeldbewustzijn en met totaal verschillende opvattingen over ruimte en tijd, zoals we nog zullen zien. Kortom, een multiculturele maatschappij is een maatschappij waar verschillende blikken naast en met elkaar bestaan. Belangrijk daarbij is om in te zien dat dit naast elkaar bestaan van verschillende blikken in onze maatschappij, in wezen niets te maken heeft met de aanwezigheid van migranten. Ook zonder de migranten is al lang geen sprake meer is van een ééndimensionale bloed- en bodemgebonden Vlaamse Blik. De ingrijpende veranderingen van de voorbije 80 jaar – want we hebben een bevolking die zo oud wordt – hebben ervoor gezorgd dat er in Vlaanderen grote, fundamentele blikken naast elkaar leven. Blikken die het “eigen volk” en de migranten op gelijke wijze doorklieven; en die in wezen veel fundamenteler zijn dan het ras waartoe men behoort of de godsdienst die men aanhangt. De meest relevante indeling van deze blikken die men volgens mij kan maken, is die tussen blikken van VOOR de verlichting, van TIJDENS de Verlichting en van NA de Verlichting. Grote delen van de bevolking leven nog altijd voor de Verlichting. En dan gaat het heus niet alleen om fundamentalistische Moslims, maar er zijn ook nog heel wat integristische katholieken en orthodoxe joden en heel veel gewone mensen die nog absoluut niet toe zijn aan een rationalistisch wereldbeeld en die zelfs die primaire, literaire geletterdheid niet bezitten. Die blikken van voor de Verlichting worden trouwens nogal gemakkelijk als voorbijgestreefd onder tafel geveegd, terwijl zij op het vlak van aandacht voor het spirituele en het sacrale, van inzichten in de vervlochtenheid van liefde en lijden, van aan je zelf werken vanuit een moreel besef enz, heus wel behartenswaardige dingen te vertellen hebben. De dominante blik is ongetwijfeld nog altijd die van tijdens de Verlichting. Dit is de blik van de meeste politici en journalisten. De heersende blik in de media en in het onderwijs. Deze blik van de Verlichting is rationeel en analytisch, mannelijk en anti-emotioneel. Het is een blik die verankerd ligt in de literaire traditie en die stoelt op een quasi uitsluitende literaire geletterdheid. Het is de blik van de bange, blanke man die heel de huidige, dominante manier van waarnemen en denken bepaalt. Slechts één voorbeeld dat duidelijk maakt hoe hegemonisch deze blik nog altijd is. Het is deze blik immers, die de geschiedenis nog altijd laat beginnen met de man en met het schrift; terwijl steeds meer erop wijst dat de menselijke geschiedenis begint met het beeld, en dat de eerste beeldenmakers vrouwen waren. De fundamentele contradictie van deze blik is trouwens, dat hij op dit moment vooral gedragen wordt door mannen van veertig en vijftig, die opgevoed zijn met televisie, en die dus deze rationele blik voortdurend proberen te slijten in een louter visueel en dus emotioneel medium als televisie. Met alle gevolgen van dien: de open debatcultuur van paars I en de koningsdrama’s van de VLD, die telkens weer ontsporen tot audiovisuele soaps.
7 Maar tegelijkertijd leven grote groepen, vooral jongeren, al lang NA de Verlichting. Techno, hiphop, straight edge, house, gothic,… wie de moeite doet om de huidige jongerenculturen als volwaardige culturen te bekijken, merkt dat er naast hun onderlinge verschillen ook heel opmerkelijke overeenkomsten zijn. In de eerste plaats situeert geen van deze culturen zich nog uitsluitend binnen de literaire traditie, al deze culturen zijn multimediaal, en strekken zich uit over een hele waaier van media: muziek, beeld, dans, websites, mode. Geen van hen beperkt zich nog tot de rationele kant van de mens alleen, maar allemaal maken ze aanspraak op de totaliteit van het individu, ook en vooral op zijn emoties, zijn fantasie en heel dikwijls ook op zijn spiritualiteit. Daarenboven hebben al deze culturen radicaal gebroken met één van de belangrijkste peilers van de Verlichting, met name het Vooruitgangsgeloof. Allemaal concentreren ze zich op het NU, zonder veel illusies over de toekomst. Daarnaast is het opmerkelijk hoe al deze culturen heel uitgewerkte opvattingen en strategieën ontwikkelen op terreinen die voor de dominante cultuur van de Verlichting net taboe zijn: lustbeleving, drugs, agressie en omgaan met de vreemde Andere. Het gevolg hiervan is dat al deze jongerenculturen vertrekken van een totaal ander ruimte-en tijdmodel dan het klassieke ruimtetijdmodel van de Verlichting. In de blik van de Verlichting is er maar één realiteit relevant, m.n. die welke wij “de werkelijkheid” noemen. Een lege, ont-toverde ruimte waarin enkel de wetten van de fysica gelden. Alle andere realiteiten beschouwen deze blik eigenlijk als “niet bestaand” en dus in wezen onbelangrijk. En die ene “werkelijkheid” evolueert op een lineaire tijdslijn die van het verleden, over het heden naar de toekomst voert. Dat is het basis ruimte-tijdmodel van alle filosofieën van de Verlichting, eigenlijk het ruimte-tijdmodel van MOZES, en van de drie grote, monotheïstische godsdiensten, maar dan zonder God en zonder hiernamaals. Alle jongerenculturen vertrekken vanuit een totaal ander ruimte-tijdmodel: de tijd is niet langer lineair, maar wordt samengebald in één punt: enkel het NU telt. Maar in dit NU bestaan er heel veel verschillende realiteiten naast elkaar, die allemaal als belangrijk ervaren worden: de wereld van de dagelijkse sleur en de wereld van de vlucht, de nuchtere wereld en de wereld van de roes, de wereld van het werk en de wereld van de intimiteit, de wereld van de fictie en de wereld van de droom, de wereld van het videogame en de wereld van het journaal, de virtuele wereld en de wereld waarin je reist. In tegenstelling tot vorige generaties zijn jongeren ontzettend goed in het uit elkaar halen en apart beleven van elk van deze werkelijkheden. Op het eerste gezicht lijkt het vreemd dat de dominante blik, de blik van de van veertigers en vijftigers die de politiek en de media beheersen, de mond vol heeft van het einde van de grote verhalen en van zichzelf beweert op zoek te zijn naar de nieuwe maatschappelijke breuklijnen toch compleet blind blijft voor deze nieuwe blikken die onder haar neus ontstaan. Maar in feite is dat niet zo vreemd. Want elke blik is immers tegelijk een vorm van blindheid: daarom ziet de dominante blik de opkomende tegenblik nooit. De meester is altijd blind voor de blik van de slaaf, zo zou men de parabel van Hegel kunnen vertalen in beeldspraak. Door deze blindheid – die elke dialoog onmogelijk maakt – én door de enorme stroomversnelling waarin we terecht gekomen zijn - de digitalisering op technologisch vlak het einde van het patriarchaat op persoonlijk vlak en de globalisering op economisch vlak - krijgen jongeren het
8 gevoel dat ze in een totaal nieuwe wereld leven waarin niemand hen is voorgegaan, en die ze zelf als het ware moeten uitvinden. En zolang het onderwijs gevangen blijft in die uitsluitend literaire traditie, zonder oog voor de fundamentele stroomversnelling waarin we terecht gekomen zijn, zal dat latente gevoel blijven: dat het onderwijs hun nauwelijks iets te leren heeft over de wereld waarin zij volwassen zullen worden. Tot daar dit eerste stukje waarin ik heb geprobeerd aan te tonen dat wie vanuit een multimediale filosofie naar deze samenleving kijkt, een totaal ander beeld krijgt. Niet langer het beeld van het einde van een beschaving, dat alleen maar angst oproept, maar het beeld van een maatschappij in volle evolutie. Waarin verschillende grote en kleine blikken naast elkaar bestaan, opkomende blikken en verdwijnende blikken, dominante blikken en tegen-blikken. Vandaar dat het mooie beeld van Sloterdijk: de grote, bellen van de oude, hegemonische blikken hebben plaatsgemaakt voor schuim: voor een veelheid van kleine bellen of blikken. Blikken die met elkaar in dialoog kunnen treden, onderling coalities kunnen vormen, elkaar kunnen bevruchten of bestrijden. Maar ook een veelheid van blikken waaruit ieder van ons kan putten bij het vormen van zijn eigen blik. Want dat blijft de grote uitdaging ook in onze tijd: zelfstandig denken, een eigen blik ontwerpen. Je hoofd niet laten koloniseren door de massamedia. Als mediaopvoeding één fundamentele taak heeft dan is het dat wel: jongeren leren dat ze zich al deze media kunt toe-eigenen om zichzelf te ontplooien en te uiten, in plaats van zich te laten leven door de slogans van de reclame of van de laatste hype. Dan pas wordt deze verscheidenheid aan blikken een enorme rijkdom, in plaats van een symbolisch labyrint waarin je verloren loopt. Wie goed kijkt zal trouwens merken, dat hoe schijnbaar verschillend ook, het in wezen bij elk van deze blikken om dezelfde grote thema’s gaat: over onze relatie tot de kosmos, over het behoud van de aarde over respect voor de ander. Kortom, over verbondenheid en liefde. Het tijdperk van één grote, allesoverheersende literaire blik is onherroepelijk voorbij. Maar dat betekent geenszins het einde van de geschiedenis, noch het einde van onze traditie of cultuur. Wie dat inziet hoeft helemaal geen watervrees te koesteren voor dat opborrelend schuim van het menselijk tekort.
Geschiedenis van het gecastreerde beeld. We komen niet alleen uit een periode waarin die literaire traditie een quasi monopolie positie bezat, we komen ook uit een periode die erg beeld (en muziek) vijandig was. En die beeldvijandigheid heeft enorme repercussies op de beeldproductie van vandaag. We worden op dit moment overspoeld door beelden. Maar heel veel van die beelden hebben een erg bedenkelijke kwaliteit en stralen angst uit, wat maatschappelijk nefast is. Het is belangrijk om dit te herkennen, want een deel van de terechte tegenstand tegen het oprukkende beeld stoelt juist op die armzaligheid van de huidige beeldproductie. Deze problematiek van de armzaligheid van de huidige beeldproductie lijkt mij dan ook een goede aanleiding om het te hebben over de geschiedenis van de media en meer bepaald de geschiedenis van het beeld. Ik ben er immers van overtuigd dat men de huidige armzaligheid van het beeld alleen
9 maar kan begrijpen, en dat men deze situatie alleen maar kan overstijgen, op basis van een kennis van de geschiedenis. De vijandigheid tegenover het beeld zit zeer diep geworteld in onze cultuur. Onze Joods-Griekse, of beter nog Mesopotamische, patriarchale beschaving wordt immers gekenmerkt door een groot wantrouwen tegenover alle media die nog vanuit de vorige, matriarchale cultuur dateren: met name de dans, de muziek en het beeld. Maar deze tendens komt in een stroomversnelling terecht op het moment dat de literaire traditie in het Westen door breekt en hegemonisch wordt. Op dat moment wordt het beeld als het ware gecastreerd en gereduceerd tot een middel om de werkelijkheid te reproduceren. Het is immers opmerkelijk dat juist op het moment dat de literaire traditie – op het einde van de Middeleeuwen – uit de muren van de kloosters breekt, en door begint te dringen in de seculiere wereld – een evolutie die 150 jaar later in een stroomversnelling zal komen door de boekdrukkunst – ook het beeld in het Westen radicaal verandert. Oorspronkelijk verwijst het beeld immers ook in onze traditie – net als in andere culturen – absoluut NIET naar de dagelijkse werkelijkheid. Het beeld verwijst per definitie naar de Andere Wereld: de wereld van de doden en van de Goden. De eerste schilder in de Westerse traditie die een beeld maakt dat WEL naar de werkelijkheid verwijst is GIOTTO (c. 1267-1337). Rond 1300 krijgt GIOTTO de opdracht om in de kerk van Assisi het leven uit te beelden van Franciscus, die nauwelijks 70 jaar daarvoor in die stad geleefd heeft. De Franciscanen ontwerpen op dat moment een totaal nieuwe blik. Een blik voor de burgers in de opkomende steden. Een blik waarin de tastbare, verhandelbare, werkelijkheid plots veel belangrijker wordt dan in de vooraf gaande, archaïsche, feodale blik. Een blik waarin de historische werkelijkheid van de heilige Franciscus een centrale rol speelt: Franciscus is een heilige die HIER en NU geleefd heeft, onder ons.In deze stad: Assisi. En de Franciscanen ontwerpen die nieuwe blik op een totaal multimediale manier: met alle media die hun ter beschikking staan. In de geschreven traditie, denk aan de grote filosofen zoals ROGER BACON, DUNS SCOTUS of OCKHAM, die de basis leggen voor het empirisme en die stuk voor stuk Franciscanen zijn, in de architectuur - de basiliek in Assisi gold toen als één van de belangrijkste bouwwerken in het Westen, in de muziek, maar ook en vooral in het beeld dat toen - in een nog grotendeels analfabete wereld - nog een volwaardig medium was. In die context krijgt Giotto de opdracht om het leven van Franciscus te schilderen, op een manier die verwijst naar zijn werkelijk, historisch bestaan. Het probleem waar Giotto voor staat is enorm want hoe verander je beelden die tot dan toe altijd naar De Andere Wereld verwezen, in beelden die deze realiteit tonen? Het antwoord van GIOTTO is even simpel als geniaal. Op de muren van de kerk in Assisi schildert GIOTTO een kader waar je als het ware doorheen kunt kijken naar de stad die er achter ligt. En in die stad loopt Franciscus. M.a.w Giotto is de eerste die een imaginaire wand opent. Die het kader gebruikt als een imaginair raam waardoor je naar DEZE werkelijkheid kunt kijken. Het is het begin van een gigantische omwenteling in de voorstellingswijze van het beeld in het Westen. Enkel door deze geniale vondst van Giotto kon het perspectief ontstaan, en de unieke lichtbron, en al die parameters van het beeld die gedurende 600 jaar het de beeldproductie in de Westerse traditie zullen bepalen. Want dat imaginaire raam zal overgenomen door de fotografie en
10 de film, door de televisie en door de video. Het zal tot in 1906 duren voor Picasso met “Les Demoiselles d’Avignon”, dat imaginaire raam weer sluit. Maar tegelijkertijd wordt het beeld door deze vondst van Giotto in wezen gecastreerd, van zijn meest essentiële kracht ontdaan, namelijk van de mogelijkheid om het on-bestaande en het onzichtbare weer te geven. In het tijdperk van het schrift wordt het beeld langzaam gereduceerd tot een loutere reproductie van de werkelijkheid. Tot beeld en werkelijkheid schijnen samen te vallen, en wij alle moeite van de wereld hebben om beide uit elkaar te halen. Als Magritte het beeld van een pijp schildert en er onder schrijft: “Dit is geen pijp”, valt iedereen van verbazing van zijn stoel. Alsof één werkelijkheid al niet meer dan genoeg is, zou Virginia Woolf zeggen. Met die castratie van het beeld gaat ook het beeldbewustzijn in het Westen grotendeels verloren. Het beeld wordt de vreemde eend in een cultuur gedomineerd door de ratio en het schrift. Het gevolg hiervan is, dat als ik lees wat filosofen en schrijvers op dit moment over het beeld schrijven, ik heel dikwijls het gevoel heb dat zij absoluut geen affiniteit hebben met beeld precies omdat zij uit die literaire traditie komen waarbinnen het beeld gemarginaliseerd en gecastreerd werd. Het is dan ook opmerkelijk dat de interessantste discussie over het beeld in onze traditie gevoerd werd – lang voor die alleenheerschappij van de literaire blik. Na de val van het Romeinse Rijk discuteren de Kerkvaders in Byzantium over het beeld. Heel de discussie tussen de iconoclasten en iconodullen, gevoerd in een periode waarin men zich nog terdege bewust was van de visionaire kracht van het beeld. En met dat formidabele inzicht – dat ook in alle andere culturen bestaat: dat beelden in hun emotionaliteit niet kunnen liegen: beelden drukken altijd de intentie uit van hun maker. Precies daarom is in de meeste culturen het maken van beelden een sacrale bezigheid want beelden kunnen goed zijn als ze met goede intenties gemaakt worden, maar beelden kunnen ook des duivels zijn. Een heel simpele maar diepe waarheid. Zeker voor ons in dit tijdperk waarin de meeste beelden gemaakt worden uit winstbejag en ijdelheid, en dus ook alleen maar angst uitstralen. Met andere woorden, als we van beeldproductie naar beeldcultuur willen evolueren is een historische benadering van essentieel belang, want enkel een historische benadering maakt het mogelijk de huidige fase van beeldproductie te zien als een voorbijgaande fase die ook overstegen kan worden, i.p.v. een onafwendbaarheid die we alleen maar kunnen ondergaan.
Multimediaal Onderwijs Ik hoop dat deze dag het begin is van een evolutie in ons onderwijs. Van een onderwijs dat uitsluitend gericht is op een literaire traditie en geletterdheid, naar een onderwijs dat de deuren openzet voor de toekomst van een multimediale geletterdheid. Eindelijk zijn deuren opent voor de leefwereld, voor de cultuur en voor de blikken van de kinderen en de jongeren die er onderwijs volgen. Waardoor de kloof die er momenteel bestaat tussen die leefwereld van de jongeren enerzijds, en de schoolcultuur anderzijds, ontzettend zou verkleinen. Een onderwijs dat zich openstelt voor multimediale geletterdheid is tevens een onderwijs dat zich inschrijft in een evolutie die momenteel al volop aan de gang is: weg van een school die enkel gefocust is op het verstandelijk vermogen van de leerling, naar eens school die erop gericht is de totale mens te ontwikkelen en oog heeft voor alle capaciteiten van het individu.
11 Deze media zelf dwingen ons immers tot deze evolutie: als ik film, of als ik een website bouw, dan doe ik om beurt en heel bewust beroep op telkens andere geestelijke vermogens: als ik bedenk wat ik wil maken; laat ik mij leiden door mijn fantasie, als ik mijn opnamen plan of mijn montage voorbereid doe ik beroep op mijn verstand terwijl ik film of monteer laat ik me drijven op mijn intuïtie en emoties terwijl de ontroering van mijn beeld bepaald wordt door mijn integriteit en spiritualiteit. Als een multiculturele, multimediale maatschappij de maatschappij van de toekomst is, dan is het de taak van het onderwijs om jonge mensen voor te bereiden om als volwaardige, mondige burgers te kunnen leven in die maatschappij. Zoals het een basisvoorwaarde was voor de burgerlijke democratie in de twintigste eeuw dat mensen konden lezen en schrijven, zo is het nu een basisvoorwaarde dat iedereen kan omgaan met de verschillende media en blikken van de wereld waarin hij leeft. Zoals elke leraar in het verleden in de eerste plaats een leraar moedertaal was, wordt het de taak van elke leraar in de toekomst om in de eerste plaats een leraar te zijn van die nieuwe multimediale geletterdheid. Maar het gaat om méér dan alleen maar die voorbereiding op de toekomst. Het gaat ook om onze relatie tot het verleden, tot de traditie. Het gaat om de vraag of we onze traditie, die tot voor kort grotendeels binnen de literaire cultuur werd opgeslagen en door gegeven, zullen kunnen mee nemen in een multimediale toekomst. En of we dat op een democratische, voor iedereen die dat wenst, toegankelijke manier zullen kunnen doen. En dat is een heel fundamentele vraag. Want als we er niet in slagen om onze traditie door te geven dan verliezen we onze culturele wortels en daarmee onze identiteit en dan dreigen we echt verloren te lopen in de grote complexe wereld van morgen. En als we er niet inslagen om dat op een democratische manier te doen, dan verliezen we de voorwaarde zelf voor ons huidig maatschappelijk model. Heel vaak leidt deze vraagstelling tot een spijtige tegenstelling: wie zich terdege bewust is van het belang van de traditie is heel dikwijls bang dat deze verloren zal gaan onder invloed van de nieuwste media: “Staan we niet op het punt van de teloorgang van de klassieke traditie?” Terwijl wie zich bewust is van de mogelijkheden van de nieuwe media zich heel dikwijls nauwelijks lijkt te bekommeren om die traditie. Ik pleit voor een combinatie van beide, en voor het omvormen van het probleem tot een uitdaging. Want je kunt heel die problematiek ook omkeren en zeggen: eindelijk zijn we niet langer gedwongen de traditie enkel en alleen op een literaire manier door te geven, eindelijk hebben we een heel gamma van media ter beschikking om dat te doen. Wie nadenkt in over de westerse cultuurgeschiedenis, en zich af vraagt wat wij – vanuit onze traditie – te bieden hebben op het vlak van waarden en normen – in de dialoog met de grote andere blikken in deze wereld – kan alleen maar tot de vaststelling komen dat het mooiste in onze traditie dat verhaal over liefde en opstanding is, dat heel onze geschiedenis kleurt. Laten we de essentie van de westerse traditie: dat verhaal van liefde en opstanding doorgeven in alle media, en in alle talen die tot onze beschikking staan. Paul Bottelberghs 17 februari 2005