Gemeente Den Haag Bestuursdienst Commissie
Onderwijs, Sociale Zaken en Werkgelegenheidsbevordering en Integratie
Retouradres: Postbus 12 600.2500 DJ Den Haag
Uw bn'ef van Uw kenmerk
Aan de leden en plv. leden van de
Commissie voor Onderwijs,
Ons kenmerk
Sociale Zaken en Werkgelegenheids-
BZ9000815
bevordering en Integratie
Doorkiesnummer
(070) 353 2986 Aantal bijlagen
1 Datum
15juni1999 Onderwerp
beleidsvoorbereidende notitie 'Normen en waarden
in een multiculturele stad Geachte dames en heren, Een samenleving waarvan de leden verschillende etnische en culturele achtergronden hebben is daarmee nog niet vanzelf een multiculturele samenleving. Dat predicaat verdient zij pas als allochtonen en autochtonen in dezelfde mate toegang hebben tot schaarse maatschappelijke goederen en als zij op gelijke voet deelnemen aan maatschappelijke besluitvormingsprocessen. Daarom is ons integratiebeleid enerzijds gericht op het wegnemen van sociaal-economische achterstanden en anderzijds op het bevorderen van participatie en emancipatie. In het kader van de laatstgenoemde doelstelling wil ik een nieuw initiatief starten, waarover ik graag uw mening hoor. Onder meer in het kader van het Beleidsprogramma 1998-2002 en het Plan Multiculturele Stad 19982001 is aangegeven dat in het integratiebeleid aandacht zal worden besteed aan het thema "waarden en normen in een multiculturele stad". Achtergrond hiervan is dat het ontbreken van gedeelde waarden en normen vaak als een van de oorzaken wordt genoemd van knelpunten in interculturele communicatie- en integratieprocessen. Daarbij gaat het niet alleen om waarden en normen in ethische zin, maar ook om verschillen in de waardering of de interpretatie van gedrag. Cultureel bepaalde verschillen in omgangsvormen bijvoorbeeld leiden vaak tot misverstanden en kortsluitingen in de communicatie. Die kunnen ook ontstaan uit het feit dat mensen uit andere culturen, gezien nun ervaringen in het herkomstland, vaak andere verwachtingspatronen hebben ten aanzien van de overheid, de politie of de school, andere denkbeelden over de man/vrouw of de ouder/kindrelatie, over de relatie burger/bestuur of over de rechten van minderheden. Tenslotte is van belang dat in andere culturen maatschappelijke besluitvormingsprocessen vaak niet verlopen zoals we in onze westerse democratieen gewend zijn. Onze consensusdemocratie en onze onderhandelingscultuur zijn voor mensen die in een andere traditie zijn grootgebracht vaak moeilijk te vatten. Streven naar consensus in plaats van het afdwingen van het eigen gelijk kan daardoor als een teken van zwakte worden geinterpreteerd in plaats van als een van de typische sterke punten van onze cultuur. Datzelfde geldt voor een opvoedings- en onderwijscultuur die mondigheid, zelfstandigheid, verantwoordelijkheid, creativiteit en kritisch denken belangrijker vindt dan gehoorzaamheid en eerbied voor traditie en Inlichtingen bij:
H. Metzemakers Postadres: Postbus 12 600. 2500 DJ Den Haag Bezoekadres: Spui 70, Den Haag
Telefoon 070 - 353 2508 Fax 070 - 353 2479
gezag. Tot nog toe zijn we als samenleving terughoudend geweest in het ter discussie stellen van (verschillen in) waarden en normen. Begrijpelijk, want daarmee begeef je je ook op glad ijs. Onze samenleving heeft niet voor niets, tot in de grondwet toe, diversiteit tot een wezenlijke basiswaarde van onze samenleving verklaard. In de grondrechten is tot uitdrukking gebracht dat de meerderheid niet het monopolie op het gelijk heeft. In onze samenleving is plaats voor verschillende culturen en
levensbeschouwingen, normen- en waardensystemen zonder dat daar op enigerlei wijze een rangorde in wordt aangebracht. Onze wetgeving stelt enkel een aantal minimale regels aan de wijze waarop men zijn levensovertuiging in het maatschappelijk verkeer tot uitdrukking mag brengen. Uitgangspunt daarbij is dat het recht van de een eindigt waar dat van de ander begint: anderen mogen in de
uitoefening van hun rechten niet beperkt worden door de wijze waarop iemand zijn eigen overtuiging uitdraagt. Gevolg daarvan is bijvoorbeeld dat het vanuit de rechten van het kind aan ouders niet wordt
toegestaan om leerplichtige kinderen thuis te houden of hun kinderen tegen hun wil uit te huwelijken, ook als dat binnen de culturele traditie van de ouders acceptabel of zelfs gebruikelijk is. Het hierboven geformuleerde uitgangspunt is zo fundamenteel voor onze samenleving dat op dit punt geen enkele concessie mogelijk kan zijn. Verdraagzaamheid jegens andere levensbeschouwingen en leefstijlen kan en mag nooit zover gaan dat in onze wetgeving verankerde rechten van mensen en groepen daardoor in de knel komen. Wel kan en moet veel energie worden gestoken in het communiceren en
uitleggen van deze maatschappelijke basisregels, die voor mensen met een andere culturele achtergrond immers minder vanzelfsprekend zijn dan voor wie in de Nederlandse culturele traditie is
grootgebracht. Binnen de grenzen die door de wetgeving worden gesteld is veel ruimte om mensen hun eigen keuzes te laten maken en, samen met anderen, hun eigen oplossingen te laten vinden voor problemen die verband houden met samenleven, samenwonen en samenwerken door mensen met verschillende leefstijlen en levensorientaties . Die ruimte wordt in de praktijk lang niet altijd optimaal benut. Veel maatschappelijke processen worden bepaald door factoren als macht (wie de baas is bepaalt de spelregels) of gewoonte ("zo doen wij dat nu eenmaal"). Daardoor kan in die processen verstarring optreden, met als gevolg dat een groot deel van de groep die met zo'n proces bereikt zou moeten worden afhaakt. Een pakkende illustratie hiervan zien wij bij de bewonersparticipatie. Veel mensen
kunnen zich niet meer herkennen in de wijze waarop de bewonersparticipatie is georganiseerd. Vooral jongeren en allochtonen nemen nauwelijks deel aan de "officiele" participatiekanalen. Ook politieke partijen, vakbonden, omroepverenigingen en een aantal kerkgenootschappen worden indringend geconfronteerd met het gegeven dat van hun door de jaren heen gegroeide werkwijze op grate groepen van de bevolking steeds minder aantrekkingskracht uitgaat. Dat betekent niet zonder meer dat zij hun maatschappelijke betekenis verioren hebben, wel dat het hoog tijd is voor herorientatie en vernieuwing. In een samenleving die draait om consensus en onderhandelen is van eminent belang dat de kwaliteit van communicatie- en besluitvormingsprocessen hoog is. Zeker als die samenleving zich tevens kenmerkt door individualisering en emancipatie, door mondige burgers die opkomen voor hun rechten en belangen, zichzelf in de eerste plaats als individu beschouwen en niet of nauwelijks meer als lid van een bepaalde groep, kritisch zijn ten opzichte van alle soorten macht(hebbers) en relatief snel afstand nemen van hun vertegenwoordigers zodradie standpunten innemen die hen niet bevallen.
Waar bestaande instrumenten belangrijke delen van de doelgroep kennelijk niet meer aanspreken is het nodig om nieuwe wegen te verkennen om mensen met verschillende maatschappelijke en culturele orientaties, verschillende leefstijlen en verschillende "normen en waarden" met elkaar rand de tafel en samen aan de slag te krijgen. Er zit enorm veel creativiteit onder de mensen, daar moet veel meer dan tot nog toe aan geappelleerd worden. Tegen die achtergrond kunnen en moeten wij ons afvragen of wij als overheid niet veel meer initiatieven uit de bevolking zouden moeten stimuleren en faciliteren in plaats van zelf alle oplossingen te willen bedenken (en daarmee ook de verantwoordelijkheid voor praktisch alles wat er mis kan gaan in een mensenleven naar ons toe te halen).
Dat lukt alleen in een open en uitnodigend klimaat en met zo weinig mogelijk voorwaarden vooraf. Een maatschappelijke discussie over waarden en normen in een multiculturele stad heeft geen zin als het enkele doel daarvan is allochtonen nog eenmaal uit te leggen hoe we in Nederland met elkaar omgaan. Uitleg over (autochtoon-)Nederfandse normen, waarden, gedragsregels en communicatiestijlen zal overigens wel in de meeste gevallen een nuttig en noodzakelijk onderdeel van die discussie zijn. Voorop zal echter de gedachte moeten staan dat de samenleving bestaat uit ons allemaal en dat iedereen het recht heeft om mee te denken, mee te praten en mee te beslissen over de wijze waarop die samenleving zichzelf organiseert. Daarbij hoort dat ook andere invalshoeken dan de in onze cultuur gebruikelijke aan de orde moeten kunnen komen. Zoals ik reeds aangaf en voor de goede orde herhaal: binnen de grenzen van de Nederlandse wetgeving, die voor iedereen die in dit land woont zonder uitzondering en onverkort bindend is. Binnen die grenzen hebben we echter dringend behoefte aan vemieuwing, nu de door de tijd geheiligde standaardoplossingen steeds vaker niet meer effectief blijken te zijn.
Op mijn verzoek is een ambtelijke notitie opgesteld, waarin een onderscheid is gemaakt tussen de verschillende in dit verband relevante typen waarden en normen en voorstellen zijn gedaan over de wijze waarop de thema's die ik hierboven heb aangesneden kunnen worden geoperationaliseerd. Deze notitie is als bijlage 1 bij deze brief gevoegd. De notitie voorziet in een aantal acties random elk van de onderscheiden typen waarden en normen. Ik kan mij daarin goed vinden. Ik zal de mogelijkheden bezien om in inburgeringsprogramma's meer dan tot nog toe aandacht te laten schenken aan het communiceren van de basiswaarden van onze Nederlandse samenleving en de wijze waarop deze worden gehandhaafd. Daarop kom ik op een later tijdstip apart terug. Thans wil ik mij vooral richten op de gedachten die op pagina 7 en volgende van de notitie zijn ontwikkeld over de categorieen d en e, zoals beschreven op pagina 2.
Ik voel er voor om conform de voorstellen in de ambtelijke notitie discussies tussen autochtonen en allochtonen random dit thema te gaan starten. Daarbij denk ik niet aan grootschalige bijeenkomsten of aan discussies met een abstract-ethisch karakter. Het is mij niet in eerste instantie te doen om een discussie over waarden en normen als zodanig, maar om mensen te prikkelen om nieuwe wegen in te slaan om concrete alledaagse problemen op het gebied van multicultureel samenleven op te lossen. Het moet dan ook niet bij een uitwisseling van gedachten en opvattingen blijven. De discussies moeten gericht zijn op het maken van concrete afspraken over actiepunten die door de deelnemers aan de discussie zelf moeten worden uitgevoerd. Goede ideeen worden beloond met een stimuleringsof waarderingssubsidie die de initiatiefnemers in staat stelt het door hen bedachte idee ook uit te
voeren. Trefwoorden zijn derhalve kleinschalig, oplossingsgericht en vemieuwend. Op denken volgt beslissen en op beslissen uitvoeren. Daarmee wordt voorkomen dat we blijven hangen in een vrijblijvende theoretische discussie. Ik stel mij voor hieraan handen en voeten te geven via een aantal pilots. Inzet daarvan zou moeten zijn dat allochtone en autochtone professionals en gebruikers/deelnemers van een voorziening of een (duidelijk afgebakend) stuk openbare of semi-openbare ruimte samen afspraken maken over een zo concreet mogelijk thema (b.v. de inrichting van een gemeenschappelijke ruimte in een voorziening, het gebruik van een plein of binnenplaats, de "huisregels" van een accommodatie, de invulling van de ouderbetrokkenheid binnen een school, afspraken tussen school en ouders over belonen en straffen, de voorwaarden waaronder allochtone ouders hun dochters laten deelnemen aan een schoolreisje). Hiervoor worden situaties geselecteerd waarin de verantwoordelijke voor de voorziening of de ruimte het belangrijker vindt dat afspraken tot stand komen die breed worden gedragen en ook worden nagekomen dan hoe die afspraken er exact uitzien of volgens welk proces en in welke tijdspanne zij tot stand komen. Om verantwoordelijken over de streep te trekken om aan zo'n discussie, die best confronterend kan zijn, deel te nemen stellen we behalve geld om goede, uitvoerbare ideeen en afspraken die uit de discussie voortkomen snel en slagvaardig te kunnen realiseren en effectueren ook expertise beschikbaar in de vorm van gespreksleiding en eventueel nazorg door een deskundige met kennis en ervaring in intercultureel communiceren. Met de verantwoordelijken worden vooraf heldere afspraken vastgelegd over de marges waarbinnen de gesprekken zich kunnen begeven, zodat daarover werkenderweg geen misverstanden meer kunnen ontstaan. Wezenlijk is dat alle relevante belangen aan de besluitvorming deelnemen en dat partijen bereid zijn de te maken afspraken ook daadwerkelijk uit te voeren. Afspraken mogen zich uitsluitend richten op deelnemende partijen en niet op derden die niet bij het proces betrokken zijn. Normen en waarden zullen in veel gevallen niet als zodanig (en niet expliciet) het onderwerp van de discussie zijn, maar wel onderhuids een belangrijke rol spelen. Aantrekkelijk in deze opzet is dat verschillende invalshoeken (integratiebeleid, intercultureel communiceren, participatie, bestuurlijke vernieuwing, grote-stedenbeleid) hierin samenkomen.
Over deze globale opzet is overleg gevoerd met onder meer de Stedelijke Adviesraad Multiculturele Stad (SAM), de landelijke steunfunctie-instelling voor allochtonen "Forum" en de afdeling Lokaal Sociaal Beleid van het Ministerie van VWS. Al deze gesprekspartners hebben op hoofdlijnen positief gereageerd op de voorgestelde aanpak en aangegeven dat zij graag van dichtbij dan wel op afstand bij de verdere uitwerking betrokken willen zijn. Van dit aanbod zal ik graag gebruik maken. In aanvulling hierop zal ik ook advies vragen aan de Haagse Academische Advieskring. Ik stel mij het volgende uitvoeringstraject voor 1. Er wordt een regiegroep ingesteld met als taken: - de verdere invulling van het project binnen de hierboven geschetste hoofdlijnen, met gebruikmaking van ideeen en reacties van de bovenvermelde "meedenkers" - het opstellen van een projectbegroting - het vaststellen van de kaders voor de vormgeving van de pilots
- het selecteren van een deskundige organisatie die de uitvoering van het project ter hand neemt - het aansturen van deze uitvoeringsorganisatie
- het bewaken van voortgang van de uitvoering van de pilots
- het signaleren en (doen) oplossen van knelpunten - het rapporteren over de resultaten van het project en - het op basis van die rapportage uitbrengen van beleidsaanbevelingen. De regiegroep adviseert aan mij als eerstverantwoordelijke portefeuillehouder en zo nodig aan het college. Zij bestaat uit een onafhankelijke voorzitter, een vertegenwoordiger van de SAM, een vertegenwoordiger van Forum en vertegenwoordigers van de meestbetrokken gemeentelijke dienst(en).
2. De regiegroep werkt de opzet voor de pilots verder uit, nodigt professionele organisaties met deskundigheid op het gebied van interculturele communicatie uit om daarop te offreren en selecteert een of meer organisaties om (delen van) de pilots uit te voeren. De geselecteerde uitvoeringsorganisatie(s) wordt resp. worden belast met de concretisering en de uitvoering van de pilots binnen de daarvoor door de regiegroep aangegeven kaders. Zij rapporteren over de pilots aan
de regiegroep, assisteren zo nodig de gespreksdeelnemers bij het opstellen van actiegerichte plannen en het formuleren van subsidie-aanvragen, bewaken de follow-up (worden de oplossingen die in de discussies zijn bedacht uiteindelijk ook werkeltjk uitgevoerd en zo ja, met welk resultaat) en dragen bouwstenen aan voor de eindrapportage over het project.
3. Goede en uitvoerbare ideeen die uit de pilots voortkomen kunnen in aanmerking komen voor een subsidie, die het mogelijk maakt het idee snel en slagvaardig te realiseren. De subsidies worden door mij toegekend op voordracht van de regiegroep. De regiegroep doet nadere voorstellen over de subsidiecriteria en voor de procedure. De procedure-voorstellen moeten erop gericht zijn dat er zo weinig mogelijk tijd ligt tussen de indiening van een idee en het moment dat de subsidie wordt toegekend en dat er niet meer bureaucratische rompslomp bij komt kijken dan op grand van de bestaande wet- en regelgeving onvermijdelijk is.
4. Vooralsnog wordt gestart met 10 kleinschalige pilots, waarbij wordt gestreefd naar een zodanige verdeling dat zo veel mogelijk onderwerpen en invalshoeken aan de orde kunnen komen. De pilots vinden plaats in de periode 1999/2000. Voor het zomerreces 2000 rapporteert de regiegroep over de alsdan bereikte resultaten en doet daarbij tevens aanbevelingen gericht op het "hoe nu verder".
5. Afhankelijk van de bereikte resultaten wordt besloten deze werkwijze na afronding van de pilots verder voort te zetten. Ook wordt op dat moment bezien of het wenselijk is het werkmodel en de daarmee bereikte resultaten via een publicatie en/of een videofilm vast te leggen en onder de aandacht te brengen van een breder pubiiek.
Graag verneem ik van u of u zich in deze opzet kunt vinden.
Met vriendelijke groet,
1 Normen en waarden in een multiculturele samenleving. een discussiestuk Op diverse plekken, waaronder het Beleidsprogramma 1998-2002 en het Plan MCS 1998-2001, is als gewenste situatie aangegeven dat allochtone en autochtone Hagenaars weer -of meer dan tot nog toe- gaan beschikken over gedeelde waarden en normen die als fundament dienen voor regels die voor iedereen gelden. Gevraagd is hoe aan deze, vrij abstract geformuleerde, gedachte handen en voeten kan worden gegeven. Om te beginnen moet eerst een onderscheid worden gemaakt tussen de verschillende voor deze discussie relevante typen normen en waarden. Normen en waarden bestaan immers in allerlei gradaties. Het heeft de charme van de eenvoud om een onderscheid te maken tussen normen die vastgelegd zijn in wet- en regelgeving en dus onverkort voor alle ingezetenen van kracht zijn enerzijds en meer 'morele' normen en waarden die hun kracht voornamelijk ontlenen aan de breedte van de maatschappelijke consensus daarover anderzijds. Dit is echter een te simpele indeling. De praktijk van alledag tilt immers niet aan alle wetten en regels even zwaar. De ene regel wordt aanzienlijk intensiever gehandhaafd dan de andere. Er is in Nederland een bloeiende "gedoogpraktijk1 van allerlei zaken die officieel verboden zijn. Ook is er soms een wezenlijk verschil tussen de maatschappelijke en de juridische kwalificatie van gedragingen: gedragingen die verboden zijn worden niet altijd ook als moreel verwerpelijk beschouwd en vice versa is niet ieder moreel verwerpelijk gedrag ook strafbaar. Tenslotte zijn morele waarde-oordelen vaak sterk contextafhankelijk. Het is daarom goed te proberen om tot een meer gedifferentieerde indeling te komen. Daarvoor zijn onder meer van' belang: het doel van de norm: gaat het om het trekken van scherpe grenzen tussen toelaatbaar en ontoelaatbaar gedrag of om een maatschappelijke spelregel die gericht is op het soepel laten verlopen van het menselijk verkeer de 'hardheid' van de norm: sommige normen en waarden zijn zo fundamenteel dat daarover niet te marchanderen valt, andere zijn in beginsel 'onderhandelbaar1 en inwisselbaar voor een andere norm met meer draagvlak de cultuuraebondenheid van de norm: sommige normen en waarden komen in alle, of nagenoeg alle, culturen voor, andere zijn nadrukkelijk gekleurd door de culturele context waarbinnen ze zijn ontstaan en moeten derhalve aan mensen die uit een andere cultuur afkomstig zijn worden 'uitgelegd' het draacrvlak van de norm: is de norm breed maatschappelijk geinternaliseerd, hoeveel energie is nodig voor de handhaving van de norm, is zodanige handhaving wel altijd nodig en opportuun. Aan de hand hiervan kunnen de volgende vijf typen normen en waarden worden onderscheiden:
a. Waarden en normen die cultuuroverstijgend zijn en niet alleen in de Nederlandse wet- en regelgeving, maar ook in die van de herkomstlanden van allochtonen (grosso modo) terug te vinden zijn. Het betreft hier algemeen geldende, niet of nauwelijks cultuurgebonden 'basiswaarden' die elke samenleving nodig heeft om te overleven. b. Waarden en normen die sterker verankerd zijn in de Nederlandse cultuur dan in die van de meeste herkomstlanden en waaraan de Nederlandse samenleving zoveel waarde hecht dat zij ze als elementair voor die samenleving en derhalve als niet-onderhandelbaar beschouwt. c. Waarden en normen die primair zijn bedoeld als maatschappelijke verkeersregels, een relatief lage morele lading hebben en over het algemeen moeilijk te handhaven zijn. In principe gaat het om niet-onderhandelbare regels, maar in de praktijk wordt overtreding van die regels tot op zekere hoogte geaccepteerd als een maatschappelijke realiteit. Deze spelregels zijn wel nodig (zonder gaat het niet), ze staan ook niet ter discussie, maar bij de toepassing c.q. de handhaving ervan spelen opportuniteitsoverwegingen altijd een rol. d. Waarden en normen die in beginsel kunnen worden beschouwd als 'onderhandelbaar" tussen partijen: het is belangrijk dat er gezamenlijk gedragen regels zijn waarop mensen elkaar kunnen aanspreken, maar het enkele feit dat er zulke regels zijn is belangrijker dan hoe zij er precies uitzien. Het gaat erom dat de norm gedragen wordt en handhaafbaar is, pas op de tweede plaats om de inhoud. Zowel bij c. als bij d. gaat het niet om zwaar-ethische normen, maar om maatschappelijke verkeersregels. Het verschil met c. is dat daar nog wordt vastgehouden aan het uitgangspunt dat er een algemeen geldende regel moet zijn (ook al wordt deze in de praktijk niet altijd onverkort toegepast en/of is het maatschappelijk draagvlak ervan beperkt), terwijl deze gedachte onder d. wordt losgelaten en in plaats daarvan ruim baan wordt gemaakt voor maatwerk-oplossingen. Bij c. is het parool dus "je moet het regelen en wel op deze manier" en bij d. "het moet geregeld worden en de betrokkenen moeten zelf maar uitmaken hoe". e. Waarden en normen die worden aangehangen door (autochtone en allochtone)
minderheidsgroepen en waar de 'dominante samenleving' neutraal tegenover staat. Er is in de Nederlandse samenleving vaak weinig kennis van deze normen en er gebeurt daardoor ook weinig mee. Toch kan het interessant zijn om te bekijken of het gedrag van allochtonen kan worden beinvloed door een beroep op deze normen te doen. In een aantal gevallen betreft het normen en waarden die vroeger ook in de Nederlandse samenleving heersten, maar daar inmiddels teloor gegaan zijn en wellicht via deze invalshoek aan een herwaardering geholpen kunnen worden. Een paar voorbeelden ter illustratie:
a. Hieronder vallen algemeen geldende en voor iedere cultuur begrijpelijke, geaccepteerde en voor het voortbestaan van een samenleving zelfs noodzakelijke waarden en normen: niet stelen, niet moorden, niet verkrachten, verantwoordelijkheid dragen voor jezelf en je afhankelijke gezinsleden, voorzien in je eigen onderhoud als je daartoe in staat bent, rechten van anderen respecteren.
b. Hierbij gaat het om waarden en normen die in Nederland van fundamentele betekenis worden geacht maar die in andere culturen minder vanzelfsprekend
zijn: godsdienstvrijheid, scheiding van kerk en staat, vrijheid van meningsuiting, vrijheid van vereniging en vergadering, discriminatieverbod, rechten van de vrouw en het kind, leerplicht, verbod op kinderarbeid. Zo cruciaal in
de Nederlandse samenleving dat er niet mee geschipperd kan worden, maar niet altijd naadloos aansluitend bij wat allochtonen 'van huis uit1 gewend zijn. c. Dit zijn al dan niet in regelgeving vastgelegde, maar in de praktijk vaak moeilijk handhaafbare regels met een hoog "burgermansfatsoensgehalte". De Nederlandse middenklasse heeft deze normen en waarden met de paplepel meegekregen, maar de minder bevoorrechte segmenten van de tnaatschappij zijn soms wat minder overtuigd van het heil daarvan. Mede omdat zij vaak vooral beleefd worden als regels die de status quo in het zadel houden. Denk b.v. aan: verbod op zwartwerken, uitkerings- en belastingfraude, naleving van de winkelsluitingswet en van verkeers- en milieuwetten, regels m.b.t. het schoon en heel houden van het publieke domein, regels m.b.t. de zondagsrust, schoolreglementen. En, meer in de normen- dan in de regelsfeer: vervullen van 'burgerplichten', ruimte geven voor emancipatieprocessen, tolerant zijn voor andersdenkenden. d. Als we het over normen en waarden hebben gaat het lang niet altijd over fundamentele zaken, maar vaak om wenselijkheden. De leidende krachten in de samenleving zijn vaak geneigd hun wenselijkheden op te leggen aan anderen. Dat is vaak niet zo verstandig. In veel situaties zal het zinniger zijn mensen hun eigen oplossingen te laten bedenken. Ook al vallen die soms anders uit dan aan de top wenselijk wordt geacht, het zijn dan in ieder geval wel oplossingen die gedragen worden en daardoor vaak beter zullen beklijven dan iets wat van bovenaf wordt opgelegd. In deze situaties is het enkele feit dat er gemeenschappelijke regels zijn waarop mensen elkaar kunnen aanspreken belangrijker dan de exacte inhoud van die regels, die tussen partijen in beginsel "vrij onderhandelbaar" is. Dit soort oplossing zou uitdrukkelijk moeten worden overwogen als het erom gaat verantwoordelijkheden (terug) te geven aan bewoners, b.v. op het gebied van beheer van semi-openbare ruimte, het schoonhouden van het trappenhuis, het onderhoud van de gezamenlijke groenstrook voor de flat of het beheren van een speeltuintje. Verder kan onder dit kopje worden gedacht aan tussen alle betrokken partijen samen vast te stellen "spelregels" voor b.v. het gebruik van ruimte in buurthuizen of een gedeelde kantine op een sportveld.
e. Hierbij gaat het erom gebruik te maken van het gegeven dat mensen wellicht
niet aanspreekbaar zijn op Nederlandse middle-class waarden en normen, maar wel op andere, dichter bij hun cultuur en/of belevingswereld aansluitende begrippen zoals (familie- en groeps)eer, trouw, respect voor ouderen, gehoorzaamheid aan hierarchie, "goed moslim zijn" enz. Kenmerkend van dit soort normen en waarden is overigens vaak dat zij gelden ten opzichte van de eigen groep maar niet (vanzelfsprekend) ook ten opzichte van buitenstaanders. De zin van dit onderscheid is dat ten aanzien van elk van deze verschillende sets waarden en normen andere gedragslijnen moeten worden overwogen.
Ten aanzien van catecrorie a. hoeft geen energie te worden gestoken in het "uitleggen" van de norm als zodanig. Die kent en begrijpt men. Wel kan communicatie met burgers uit andere culturen nodig zijn om uit te leggen hoe we in Nederland met die normen omgaan. Bijvoorbeeld hoe ons strafrechtsysteem in elkaar zit. Het relatief laag straffen, uitstellen van het moment waarop strafrechtelijk wordt gereageerd en relatief begripvol omgaan met daders in het Nederlandse strafrechtsysteem kan zonder goede uitleg worden beschouwd als een teken van zwakte of als onvoldoende respect voor slachtoffers. Het strafrechtsysteem van veel herkomstlanden draait immers primair om vergelding, terwijl het onze in eerste aanleg om conflictoplossing en gedragsbeinvloeding gaat. Dat komt zonder nadere uitleg niet over. Overigens ervaren niet alleen veel allochtonen, maar ook grote groepen autochtone Nederlanders dit zo (lees er de ingezonden brievenkolommen maar op na). Het belangrijkste 'cultuurprobleem' dat op dit vlak speelt is de schijnbare kloof tussen het belang dat wij aan een norm zeggen te hechten en de in de ogen van iemand uit een andere cultuur 'softe' c.q. onvoldoende afschrikkende reactie als die zelfde norm wordt overtreden. Onbegrip op dit punt kan leiden tot de conclusie dat datgene wat niet, niet meteen of te soft wordt bestraft dus kennelijk mag, c.q. niet zo erg wordt gevonden, en derhalve tot normvervaging. Dit bergt vooral risico's in zich waar het om kinderen en jongeren gaat. Juist dezen zullen in gevallen waarin zij er afkomen met een in hun ogen lichte straf of zelfs met iets dat zij geheel niet als straf ervaren (een berisping, een Halt-afdoening of een voorwaardelijke straf) niet altijd het gevoel hebben dat zij iets verkeerds hebben gedaan. Evenzeer zal het 'licht' bestraffen van discriminatie kunnen worden opgevat als een teken dat de samenleving discriminatie eigenlijk helemaal niet zo verschrikkelijk vindt. Uitgelegd zal ook moeten worden wat de rollen van de verschillende actoren
(politie, overige overheid, school, ouders, jongeren zelf) zijn m.b.t. het voorkomen en bestrijden van jeugdcriminaliteit. Ouders zal duidelijk moeten worden gemaakt dat hun verantwoordelijkheid niet bij de voordeur ophoudt. Aan de andere kant zullen aan hun handreikingen moeten worden gedaan op het gebied van opvoedingsondersteuning. Onduidelijkheid over de normen, zowel in juridische zin als in de zin van 'maatschappelijke spelregels1 kan ertoe leiden dat mensen niet meer weten wat er van hen verwacht wordt en daardoor hun verantwoordelijkheid niet nemen.
Kortom, de oplossing moet hier worden gezocht in betere communicatie en voorlichting, aan jeugdigen en aan hun ouders en de wereldlijke en geestelijke leiders daarvan. Uiteraard kan en mag het gegeven dat een bepaald type straf op
iemand uit de ene bevolkingsgroep indringender overkomt dan op iemand uit een andere groep er nooit toe leiden dat er dus meerdere soorten straftoemeting
komen. Ten aanzien van catecrorie b. zal ook energie moeten worden gestoken in het uitleggen van de norm als zodanig, die immers geworteld is in de westeurope-
se/Nederlandse historie. Daarbij zal duidelijk moeten worden gemaakt dat in Nederland zwaar aan die normen wordt getild en dat hierover niet te marchanderen
valt. Dit is vooral van belang waar het gaat om zaken als de grondrechten, het discriminatie-verbod en b.v. de leerplicht. De inburgeringsprogramma's dienen hieraan ruime aandacht te schenken. Maar ook in dialoog-situaties met allochtone organisaties (vgl. het Integratieproject Schilderswijk) moet dit indringend aan de orde komen. In aansluiting daarop is verder van belang dat op overtreding van deze normen ook zichtbaar en zonder onderscheid des persoons wordt gereageerd:
leerplichtovertreding moet consequent beboet worden, het discriminatieverbod consequent worden gehandhaafd zonder "achterdeuren" die niet uit te leggen zijn,
overigens ook niet aan de autochtone bevolking. Voor beide catecrorieen a en b geldt dat: meer en betere communicatie nodig is, hetzij over de norm zelf, hetzij over de wijze waarop en de context waarbinnen ermee wordt omgegaan, hetzij over beiden organisaties als het Startpunt Nieuwkomers, het onderwijs, het welzijnswerk en specifieke voorzieningen voor allochtonen hierin uitdrukkelijk een taak hebben de boodschap sterk aan kracht zal winnen als in de praktijk ook zichtbaar en herkenbaar conform die boodschap wordt gehandeld: hoe meer spanning er
bestaat tussen 'het leven1 en 'de leer', hoe moeilijker het zal worden om de norm geinternaliseerd te krijgen of de indruk weg te nemen dat in Nederland
met twee maten wordt gemeten. Van een andere orde is categorie c. Deze heeft een gemengd karakter. Deels gaat
het om regels die vastgelegd zijn in wet- en regelgeving, maar lastig te handhaven zijn. Deze regels worden dan ook redelijk massaal overtreden en je moet wel flinke pech hebben als je eens tegen de lamp loopt.
Een ander probleem is dat je deze regels wel aan mensen kunt uitleggen en hen van het nut ervan kunt overtuigen, maar desondanks (zeer) velen van hen de regel onmiddellijk zullen overtreden zodra zij er beter van menen te worden en geen
risico lopen betrapt te worden. Ofwel: het is goed dat deze regel er is - voor andere mensen. Schoolvoorbeeld hiervan is natuurlijk de verkeersregelgeving, maar er zijn nog veel meer voorbeelden te vinden, b.v. waar het om het aanbieden
van huisvuil of om hondenpoep gaat. Veel van deze regels hebben een hoog
opportuniteitsgehalte: de maatschappij loopt vlotter als iedereen zich eraan houdt, maar overtreding van zo'n regel maakt iemand nog niet vanzelfsprekend tot 1 een slecht mens'. Het normatieve karakter van deze regels graaft vaak niet zo diep, campagnes die tot normconform gedrag moeten leiden maken dan ook vaak niet
zo'n geweldige indruk. Het 'voordeel1 van niet normconform gedrag (b.v. aanzien binnen de eigen groep, economisch gewin, groter persoonlijk gemak, een goed gevoel omdat je weer eens een punt tegen het systeem hebt gescoord, het gedrag sluit beter aan bij je eigen opvattingen over goed en verkeerd) weegt vaak ruimschoots op tegen het risico van bestraffing.
Nodig is hier een combinatie van voorlichting/opvoeding (probeer de norm zo jong c.q. zo vroeg mogelijk geinternaliseerd te krijgen) en verhoging van de pakkans en de indringendheid van de maatschappelijke reactie. Dat betekent niet per se strenger straf fen (daar los je au fond ook weinig mee op) , maar wel duidelijker de maatschappelijke afkeuring naar voren brengen. Dit heeft b.v. wel enigermate geholpen ten aanzien van delicten als dronken rijden (was vroeger stoer, nu in redelijk brede kring 'not done') of al te opdringerig macho-gedrag. Wonderen mogen hier overigens niet van worden verwacht: daarvoor gaat het vaak toch nog teveel om overtredingen die (zeker binnen de eigen groep) niet echt 'erg' worden gevonden, waar je in eigen kring soms zelfs nog wel een beetje over kan opscheppen en waar niet over aanwijsbare slachtoffers kan worden gesproken. In een aantal gevallen kan belonen van "goed" gedrag wellicht effectiever zijn dan het bestraffen van "slecht" gedrag. B.v. door organisaties die de door hen gebruikte ruimte schoongemaakt achterlaten een kleine korting op de huurprijs te geven of bewoners die een goede regeling hebben getroffen voor het beheer van de binnenplaats van hun flat te belonen met een zitbankje, een speeltoestel of een bloemperk. Dat roept soms bij derden wel weerstand op (je beloont dan immers gedrag dat eigenlijk 'normaal' zou moeten zijn en waar de velen die het al uit zichzelf doen ook niet voor beloond worden), maar in veel situaties kan dit wel uitgelegd worden. In een aantal situaties zal de vraag gesteld moeten worden of het stellen van een algemeen geldende norm in de wetenschap dat deze amper wordt gedragen en bovendien slechts beperkt handhaafbaar is nog wel zinvol is, of dat veeleer moet worden gekeken naar andere constructies, bv. conform categorie d: betrokkenen in de gelegenheid stellen zelf een norm-op-maat te stellen, waar zij ook allemaal voor willen gaan. Soms zal dat niet kunnen (je kunt moeilijk elke wijk zijn eigen verkeersregels laten vaststellen) , maar vaak (en wellicht vaker dan we op het eerste gezicht denken) ook wel. Dat zal dan wel een omslag in het denken vragen. Verderop komen we hierop terug. Een tweede segment binnen groep c betreft 'morele1 normen gebaseerd op de
Nederlandse middle class-moraal die vaak wel (enigermate) zijn gejuridiseerd maar zeer zelden daadwerkelijk 'voor de rechter komen'. Het gaat hierbij om boodschappen als: gij zult tolerant zijn, gij zult ruimte geven voor emancipa-
tieprocessen enz. Ofwel, de positieve variant van het discriminatieverbod. Hierbij geldt dat zelfs bij het zich als verlicht beschouwende deel van de samenleving het leven vaak sterker blijkt dan de leer. Deze boodschappen moeten uitgestraald blijven worden, maar duidelijk moet zijn dat dit een traject van lange adem is. Richting allochtonen zal er rekening mee gehouden moeten worden dat (soms) de religie en (vaker) de culturele traditie niet altijd meewerken om een gedragsverandering in de door de Nederlandse samenleving gewenste richting te realiseren. Het is dan ook van groot belang geestelijke en wereldlijke leiders van de allochtone gemeenschappen uitdrukkelijk bij dit soort processen te betrekken, ook al moeten daarvan op de korte termijn geen wonderen worden verwacht. Belangrijk hierbij is wederom dat niet met twee maten wordt gemeten. Van hindoes en islamieten mag niet meer tolerantie worden verwacht, laat staan geeist, dan van andere levensbeschouwelijke groepen. Veel conflicten zijn te herleiden tot het feit dat bepaalde structuren en regels door iemand met macht worden opgelegd aan mensen die van die 'machthebber' afhankelijk zijn, zich op zijn minst pro forma aan diens wensen zullen moeten aanpassen op straffe van onthouding van een gewenst maatschappelijk goed, maar het daar eigenlijk niet mee eens zijn. Zulke regels worden dus niet gedragen en zullen onmiddellijk worden ontdoken of overtreden zodra de machthebber of diens controleur hun hielen hebben gelicht. Hierboven is {onder c) een aantal voorbeelden van zulke situaties geschetst. Het kan onvermijdelijk zijn om ook in situaties waarin een norm redelijk massaal wordt ontdoken, toch daaraan vast te houden. Het feit dat veel mensen door rood rijden zal geen redelijk mens tot de conclusie brengen dat we de verkeersregels dus wel kunnen afschaffen of "vrij onderhandelbaar" moeten maken. In deze situatie zal dus moeten worden gekozen voor een combinatie van meer en betere voorlichting, verhoging van de pakkans en een lik-op-stuk beleid. (Enigszins) anders kan het liggen bij thema's waar het aantal belanghebbenden
begrensd en te overzien is. Waar het gaat om zaken als de huisregels van een jongerencentrum of van een woongebouw, de kledingvoorschriften op een school (hoofddoekjes !) of het beheer van een binnenterrein kan in plaats van een oplossing volgens model c (top-down regelen hoe het moet en vervolgens knarse-
tandend toezien dat niemand zich eraan houdt c.q. onevenredig veel energie besteden aan de handhaving) ook worden gekozen voor een oplossing volgens model d: de betrokkenen zelf binnen een beperkt aantal niet te stringente hoofdlijnen een regeling laten treffen. Doel daarvan moet zijn dat betrokkenen het onderling eens worden en zich voortaan laten aanspreken op de gemaakte afspraken. Voor lief genomen moet worden dat betrokkenen zelf kunnen kiezen voor een oplossing die de "machthebber" zelf niet zou hebben gekozen (maar wel binnen zijn randvoorwaarden past). Een dergelijke werkwijze zou vaker moeten worden toegepast en moet in situaties waar het hoofddoel in wezen het vergroten van de eigen verantwoordelijkheid van burgers/bewoners is, eigenlijk als vertrekpunt worden gehanteerd.
8
Een en ander veronderstelt dat de "machthebber/opdrachtgever" bereid is enige afstand te doen van zijn persoonlijke opvattingen over hoe een ideale oplossing eruit moet zien en genoegen neemt met het formuleren van (zo weinig mogelijk) randvoorwaarden (bv. beschikbare middelen of "van hogerhand" voorgeschreven, ook voor hemzelf niet beinvloedbare regels). In de meeste gevallen zal het nodig
zijn het proces waarin betrokkenen tot afspraken moeten komen te begeleiden. Dat zal de opdrachtgever geld kosten, maar naar alle waarschijnlijkheid minder dan
hij kwijt is als hij kiest voor de klassieke top down-oplossing en vervolgens zwaar moet inzetten op handhaving. Voorwaarde om deze constructie d te kunnen toepassen is dat het aantal betrokkenen zodanig af te grendelen is, dat alle belanghebben ook (desgewenst kunnen) meedoen. Deze werkwijze leent zich derhalve vooral voor relatief kleinschalige
zaken op het niveau van een wijk, buurt of straat, een flat, een buurthuis of een school.
Model e is nog niet of nauwelijks geexploreerd. Onderzocht zou moeten worden, in overleg met deskundigen uit de allochtone groepen, of en zo ja onder welke omstandigheden het zinvol kan zijn gedragsveranderingen te bewerkstelligen door
een beroep te doen op culturele of religieuze waarden van allochtonen zelf. Min of meer zoals aan het bijbelse 'rentmeesterschap' is geappelleerd om christenen
meer milieubewust te maken. Hier is specialistische advisering voor nodig. Interessant aan model e is dat er ook voor gekozen zou kunnen worden om normen
en waarden van allochtonen die bij de autochtone gemeenschap grotendeels teloor gegaan zijn aan deze gemeenschap ten voorbeeld te stellen. Daarmee wordt het
patroon doorbroken dat allochtonen zich telkens maar weer aan de wensen van autochtonen moeten aanpassen en dat de allochtoon per definitie de 'lerende
partij' is. In een aantal situaties levert het leven volgens de normen en waarden van allochtonen een meer wenselijk maatschappelijk resultaat op dan het
aanhouden van de autochtone middle class norm. Denk b.v. aan het bejegenen van ouderen, het nemen van verantwoordelijkheid voor oude en zieke familieleden,
solidariteit met de eigen groep. Conclusies: 1. Op het gebied van categorie a moet het accent worden gelegd op uitleg (niet van de norm zelf maar vooral van de wijze waarop hij in Nederland wordt
toegepast) en verbetering van de communicatie met de doelgroepen. Appelleren aan gezamenlijk gedragen waarden en normen en aan de eigen verantwoordelijk-
heid van betrokkenen zelf moet een prominente plaats in de discussie innemen. Van overheidszijde kan een ondersteuningsaanbod worden gedaan.
Constructieve ideeen van de kant van allochtonen moeten de ruimte krijgen en ondersteund worden, in beginsel ook in situaties waarin hun visie niet naadloos aansluit bij die van autochtone partners of instanties: dat allochtonen verantwoordelijkheid willen nemen moet onder omstandigheden
zwaarder kunnen wegen dan of ze dat ook ten voile overeenkomstig "onze" inzichten doen. Volstaan moet dan worden met een 'marginale toets': als het
allochtone ihitiatief niet in strijd met de Nederlandse wetgeving of maat-
schappelijk zeer ongewenst is, zou het in beginsel een kans moeten krijgen. De voorkeur moet m.i. worden gegeven aan een kleinschalige aanpak op maat, mede gelet op het beladen karakter van de thema's die in deze categorie centraal staan (m.n. criminaliteit). Langs deze lijn wordt thans al in een aantal projecten gewerkt. 2.
Op het gebied van categorie b ligt het accent eveneens op uitleg en betere communicatie, maar met een toegevoegd accent (de norm spreekt hier niet zonder meer vanzelf, maar moet zelf ook worden uitgelegd). Het onderwijs, het welzijnswerk, de inburgeringsorganisatie, de steunfuncties en de zelforganisaties hebben hierin uitdrukkelijk een rol. Gekozen kan worden voor een grootschaliger aanpak met inzet van b.v. speciaal hiervoor ontwikkelde c.q. te ontwikkelen lespakketten, migrantentelevisie en andere specifiek op allochtonen gerichte media.
3. Ten aanzien van categorie c kan de lijn als geschetst onder 2 worden gehanteerd. Onderwijs, welzijnswerk, inburgeringsorganisatie en zelforganisaties spelen ook hier de hoofdrol. Omdat het hier minder basale normen betreft maar primair 'maatschappelijke verkeersregels' zou waar dat mogelijk is (beperkt aantal belanghebbenden die allemaal -kunnen- meedoen) moeten worden bezien of niet effectiever kan worden gekozen voor belonen van gewenst gedrag in plaats van het bestraffen van ongewenst gedrag of voor een categorie d-model.
4.
Ten aanzien van categorie d ligt het initiatief voor het realiseren van "oplossingen op maat" waarbij het bereiken van overeenstemming en het maken van afspraken waaraan mensen zich ook willen houden belangrijker is dan de inhoud van de oplossing bij instellingen als een corporatie, een DWO of een schoolbestuur. Voorwaarde is de bereidheid van de partij die het uiteindelijk 'voor het zeggen heeft' om binnen vooraf bekende randvoorwaarden ruimte te scheppen voor oplossingen op maat, ook als die onconventioneel zijn. In mil voor die bereidheid zouden kunnen worden aangeboden: deskundige procesbegeleiding door een expert met kennis van interculturele communicatie en een stimulerings/waarderingssubsidie waarmee de uiteindelijk bereikte oplossing (voor zover daaraan 'meerkosten' verbonden zijn) ook slagvaardig kan worden uitgevoerd. Daarbij zal het niet om grote bedragen hoeven te gaan. Voorstelbaar is dit punt als hoofdpunt te kiezen van een op te zetten project 'waarden en normen in een multiculturele stad' en in te zetten op een aantal pilots. Aanbevolen wordt om in dit geval het trekken van het project uit te besteden aan een professionele organisatie met expertise op het gebied van interculturele communicatie. Om te voorkomen dat men blijft hangen in vrijblijvendheid zou binnen zo'n project de nadruk moeten worden gelegd op actiegerichtheid: praten, beslissen, uitvoeren.
5.
Ten aanzien van categorie e zou een opdracht aan een deskundige moeten worden gegeven om te onderzoeken waar er mogelijkheden en kansen liggen om religie en cultuur van allochtonen in te zetten als instrument voor gedrags-
10
beinvloeding. In aanvulling daarop zouden rondom thema's als opvoeding, zorg en omgang tussen de generaties de invalshoek van allochtone culturen nadrukkelijk(er) bij daarover te voeren discussies kunnen worden betrokken: de "autochtone" visie daarop zou minder vanzelfsprekend als uitgangspunt moeten worden gehanteerd en de positieve aspecten van andere culturen m.b.t. deze
punten zouden meer accent moeten krijgen. Directie Bestuurszaken Afdeling Management Bijzondere Activiteiten