Een effectmeting naar de BSO training ‘De opvang naar buiten’ Veldwerk Nederland
Pas op, een duizendpoot!
Wies Arts, juni 2012 Pedagogisch Management Kinderopvang Begeleiders: Ellen Rohaan & Liesbeth Vonk (Fontys Hogescholen) en Meike Bulten (Veldwerk Nederland).
Voorwoord Steeds meer kinderopvangorganisaties zien de toegevoegde waarde van natuur in de kinderopvang: uit verschillende onderzoeken blijkt dat natuurbeleving bijdraagt aan een gezonde en evenwichtige ontwikkeling van kinderen. Daarnaast kunnen kinderopvangorganisaties met een goede invulling van natuurbeleving bijdragen aan de kwaliteit van de sector. Door natuurbeleving een plek te geven in de organisatie geeft de kinderopvang op serieuze wijze invulling aan haar taak als mede-opvoeder van toekomstige generaties (Veldwerk Nederland 2012). Veldwerk Nederland verzorgt al een aantal jaren verschillende trainingen voor pedagogisch medewerkers in de kinderopvang. Pedagogisch medewerkers vervullen een belangrijke rol bij het vormgeven van natuurbeleving binnen de kinderopvang. Ik, en met mij mijn collega’s van Veldwerk Nederland, waren benieuwd wat het effect van een dergelijke training is op de pedagogisch medewerkers. Hebben de medewerkers na een training meer zicht op wat er allemaal mogelijk is? Is hun houding ten aanzien van natuurbeleving positiever? Gaan ze daadwerkelijk naar buiten om daar met kinderen kriebelbeestjes te zoeken? Deze vragen zijn de aanleiding geweest voor dit onderzoek. Het verslag is als volgt opgebouwd. Eerst wordt er in de inleiding een contextbeschrijving gegeven en wordt de probleemstelling toegelicht. De daaruit volgende onderzoeksvraag en bijbehorende deelvragen en doelstelling worden behandeld in hoofdstuk 2. In het theoretisch kader in hoofdstuk 3 wordt er ingegaan op verschillende onderwerpen en thema’s die binnen het onderzoek een rol hebben gespeeld. In hoofdstuk 4 wordt het onderzoeksinstrument en de procedure van het onderzoek besproken. In hoofdstuk 5 wordt er ingegaan op hoe de analyse verricht is en vervolgens worden in hoofdstuk 6 de resultaten weergegeven. De conclusie wordt getrokken in hoofdstuk 7, na eerst de gegevens geïnterpreteerd te hebben. In hoofdstuk 8 staat de discussie weergegeven waar de conclusies in breder perspectief komen te staan en worden er gerichte aanbevelingen gegeven voor zowel Veldwerk Nederland als voor nader onderzoek. Hierbij wil ik een aantal mensen bedanken. Als eerst mijn begeleiders Liesbeth Vonk en Ellen Rohaan en mijn medestudenten Romy, Fleur en Yara van de opleiding Pedagogisch Management Kinderopvang voor hun kritische, opbouwende feedback en de vele brainstormmomenten. Daarnaast wil ik mijn collega's van Veldwerk Nederland Marc Veekamp en Annelies Andringha bedanken voor het meedenken en hun open houding. Mijn dank gaat ook uit naar alle respondenten en andere medewerkers van de organisaties Kinderopvang Humanitas, Skon en Catalpa Kinderopvang, zonder wie het niet mogelijk was dit onderzoek uit te voeren. Ook wil ik hierbij Marie-Louise Dame van de Vrije Universiteit van Amsterdam bedanken voor haar input bij het opstellen van dit enquêtevragen. Speciale dank gaat uit naar Meike Bulten van Veldwerk Nederland voor de fijne begeleiding tijdens dit onderzoeksverslag en voor alle inspiratie, enthousiasme en zeer leerzame feedback. Mede hierdoor kan ik het onderzoek presenteren zoals het nu is! Wies Arts, mei 2012
2
Samenvatting Inleiding Veldwerk Nederland biedt voor de sector kinderopvang verschillende trainingen aan, waaronder de Masterclass training ‘De opvang naar buiten’. Deze training is bedoeld om natuurbeleving in de buitenschoolse opvang (BSO) te bevorderen. Veldwerk Nederland wil inzicht krijgen in de kwaliteit van deze training. Om deze kwaliteit te kunnen meten en om vervolgens gerichte aanbevelingen te geven hoe deze kwaliteit gewaarborgd blijft, wordt er zowel gekeken naar het effect van de training door te letten op kennis, houding en gedrag van de deelnemer, als door te kijken naar hoe de training wordt ervaren door de deelnemers. De onderzoeksvraag luidde: “Wat zijn de effecten op kennis, houding en gedrag t.a.v. de deelnemers van de natuurtraining ‘De opvang naar buiten’ en hoe wordt deze training door de deelnemers ervaren?” Onderzoeksmethode Het onderzoek is een enquêteonderzoek. Het onderzoek viel uiteen in twee deelvragen waarbij één deelvraag zich richtte op het onderzoeken van het effect van de training m.b.t. kennis, houding en gedrag van de deelnemer. De andere deelvraag van het onderzoek richtte zich op de ervaring van de deelnemer m.b.t. de inhoud van de training, de trainer en algemene aspecten. Er is gekozen om een onderzoeksopzet te gebruiken van een voor- en nameting en een controleen experimentele groep. Het onderzoek is uitgevoerd bij drie verschillende kinderopvangorganisaties: Kinderopvang Humanitas, Catalpa Kinderopvang en Skon. Resultaten Na de analyse blijkt dat de experimentele groep significant positieve veranderingen vertoont wanneer de voor- en nametingen met elkaar vergeleken worden op het gebied van kennis, houding, gedrag. Dit blijkt minder of niet het geval te zijn bij de controlegroep. Bij de component kennis en gedrag was de verandering duidelijker waar te nemen dan bij de component houding. Door de vergelijking van de controle groep met de experimentele groep, kan vastgesteld worden dat de grote significante verandering die wordt waargenomen bij de experimentele groep ligt bij de training die zij gevolgd hebben en niet bij andere factoren. De training wordt door de deelnemers positief ervaren. Bij alle onderdelen over de inhoud van de training, de trainer en algemene aspecten worden er positieve reacties gegeven. De deelnemers geven aan dat ze het meest geleerd hebben van de mogelijkheden van natuurbeleving en inzicht hebben gekregen dat een simpele, eenvoudige natuuractiviteit ook leuk kan zijn. Als eindconclusie voor dit onderzoek kan het volgende gesteld worden: de training ‘De opvang naar buiten’ heeft een positief effect op kennis, houding en gedrag t.a.v. de deelnemer. Bij kennis en gedrag is dit duidelijk zichtbaar. Bij houding is het effect minder zichtbaar. De deelnemer is positief over de inhoud van de training, de trainer en algemene aspecten.
3
Inhoudsopgave 1. Inleiding ............................................................................................................................................................................6 1.1 Contextbeschrijving Veldwerk Nederland ..................................................................................................6 Missie .............................................................................................................................................................................6 Visie ................................................................................................................................................................................6 Kinderopvang.............................................................................................................................................................6 1.2 Probleemstelling ....................................................................................................................................................7 2. Onderzoeksvraag......................................................................................................................................................8 2.1 Deelvragen ................................................................................................................................................................8 2.2 Doelstelling: .............................................................................................................................................................8 2.3 Verwachte opbrengsten ......................................................................................................................................8 3. Theoretisch kader ....................................................................................................................................................9 3.1 Het begrip natuurervaring en natuurbeleving ..........................................................................................9 3.2 Belang van de training .........................................................................................................................................9 3.3 Kennis,houding en gedrag ............................................................................................................................... 10 3.4 Effect van trainingen ......................................................................................................................................... 10 3.5 Kennis, houding en gedrag van de pedagogisch medewerker ......................................................... 12 3.5.1 De component kennis ............................................................................................................................... 12 3.5.2 De component houding ............................................................................................................................ 13 3.5.3 De component gedrag ............................................................................................................................... 13 3.6 Samenvatting ........................................................................................................................................................ 14 4. Gegevensverzameling .......................................................................................................................................... 15 4.1 Instrumenten en procedure ........................................................................................................................... 15 4.2 Respondenten ...................................................................................................................................................... 16 4.2.1 Kinderopvang Humanitas ....................................................................................................................... 16 4.2.1 Catalpa Kinderopvang .............................................................................................................................. 16 4.2.3 Skon.................................................................................................................................................................. 16 4.3 Betrouwbaarheid en validiteit ...................................................................................................................... 17 5. Analyse............................................................................................................................................................................ 19 5.1. Gegevens verwerking ....................................................................................................................................... 19 5.2 Analyse onderzoek ............................................................................................................................................. 19 5.2.1 Statistische analyse.................................................................................................................................... 19 5.2.2 Kwalitatieve analyse ................................................................................................................................. 19 5.3 Respons ................................................................................................................................................................... 20 5.3.1 Algemeen ....................................................................................................................................................... 20 5.3.2 Verschillen tussen organisaties ............................................................................................................ 21 5.3.2 Persoonlijk profiel...................................................................................................................................... 21 6. Resultaten ................................................................................................................................................................. 23 6.1 Kennis ...................................................................................................................................................................... 23 6.2 Houding................................................................................................................................................................... 24 6.3 Gedrag...................................................................................................................................................................... 24 6.4 Overig....................................................................................................................................................................... 26 6.4.1.Uitwisseling en communicatie .............................................................................................................. 26 6.4.2 Informatie opzoeken ................................................................................................................................. 26 Onderdeel 2 .................................................................................................................................................................. 27 6.5 De training ............................................................................................................................................................. 27 6.6 De trainer ............................................................................................................................................................... 28
4
6.7 Locatie en programma ...................................................................................................................................... 28 6.8 Cijfers voor training en trainer ..................................................................................................................... 28 6.9 Vergelijking tussen trainers ........................................................................................................................... 29 7. Conclusie ................................................................................................................................................................... 31 7.1 Hoofdvraag en deelvragen .............................................................................................................................. 31 7.2 Interpretatie van de resultaten ..................................................................................................................... 31 7.2.1 De componenten kennis, houding en gedrag .................................................................................. 31 7.2.2 Kruisbestuiving ........................................................................................................................................... 33 7.2.3 Verschil tussen organisaties .................................................................................................................. 33 7.2.5 Vraagstelling................................................................................................................................................. 34 7.2.6 Overige zaken............................................................................................................................................... 34 7.3 Antwoord op de hoofd- en deelvragen en eindconclusie .................................................................. 34 8. Discussie en aanbevelingen .............................................................................................................................. 36 8.1 Discussie ................................................................................................................................................................. 36 8.1.1 Theorie vs. praktijk .................................................................................................................................... 36 8.1.2 Vraagstelling................................................................................................................................................. 36 8.1.3.Betrouwbaarheid en validiteit .............................................................................................................. 36 8.2 Aanbevelingen...................................................................................................................................................... 37 8.2.1 Aanscherping van doelen ........................................................................................................................ 37 8.2.2 Aandacht voor themagericht werken ................................................................................................ 37 8.2.3 Meer aandacht voor de andere doelen binnen de training ....................................................... 37 8.2.4 Verder onderzoek: gedrag en houding meten ................................................................................ 37 8.2.5 Verder onderzoek: kruisbestuiving en invloed van de organisatie ....................................... 37 8.2.6 Lange termijn effect: implementatie .................................................................................................. 37 Literatuur ........................................................................................................................................................................... 39 Bijlage 1: Inhoud training ‘De opvang naar buiten’ ......................................................................................... 41 Bijlage 2: Enquête 1 en 2 .............................................................................................................................................. 44 Bijlage 3: P-waarden voor alle variabelen ........................................................................................................... 54 Bijlage 4: Aanbeveling aanscherping doelen ....................................................................................................... 56
5
1. Inleiding 1.1 Contextbeschrijving Veldwerk Nederland Veldwerk Nederland is een kennis- en praktijkcentrum voor natuureducatie. Ze ondersteunen intermediairs zoals kindercentra, basisscholen, voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs, zorginstellingen, recreatiebedrijven, natuurorganisaties en NME- organisaties bij het opzetten van zelfontdekkend leren van de buitenomgeving, natuurbeleving en natuureducatie. Zij trainen beroepskrachten en vrijwilligers in het uitvoeren van natuur educatieve activiteiten. Het kenniscentrum voert onderzoek uit naar de wijze waarop natuurbeleving of natuureducatie positief kan bijdragen aan de relatie tussen de mens en zijn natuurlijke omgeving. Veldwerk Nederland geeft advies over effectieve natuureducatieve methodes en producten die ze zelf uitgeprobeerd en ontwikkeld hebben. Veldwerk Nederland heeft verschillende praktijkcentra, verspreid door het land: het Woldhuis in Apeldoorn, de Veldhoeve in Orvelte en het Groene Wiel in Wageningen. In de praktijkcentra verzorgt Veldwerk Nederland natuureducatie in de vorm van natuurwerkweken of schoolkampen. De praktijkcentra zijn eveneens testlocaties voor de producten die Veldwerk Nederland ontwikkeld heeft. Daarnaast heeft Veldwerk Nederland een webwinkel waar producten online besteld kunnen worden (Veldwerk Nederland, 2007). Missie
Veldwerk Nederland stimuleert een duurzame leefstijl door verbondenheid tussen de mens en zijn leefomgeving te bevorderen. Als basis gebruikt Veldwerk Nederland wetenschappelijke kennis en praktijkervaring, in combinatie met beleven en zelf ontdekkend leren, voor het ontwikkelen van aansprekende educatieve activiteiten. Daarmee ondersteunt Veldwerk Nederland intermediairs om mensen van alle leeftijden waardering en zorg voor natuur en leefomgeving bij te brengen (Veldwerk Nederland, 2007). Visie
Veldwerk Nederland wil via natuureducatie en –communicatie een vooraanstaande rol spelen in het bevorderen van de waardering en zorg voor natuur. Dit doen ze door mensen inzicht te geven in de wisselwerking tussen mens en natuur. Als mensen de natuur op een positieve manier beleven, gaat leren en beleven hand in hand. Duurzaam denken en handelen geeft Veldwerk Nederland vorm door het ontwikkelen, verspreiden en uitvoeren van educatieve activiteiten in de natuur. De inspiratie daarvoor halen ze uit wetenschappelijk onderzoek en uit de dagelijkse praktijk van de praktijkcentra. De verspreiding ervan gebeurt via intermediairs zoals scholen en NME-centra (Veldwerk Nederland, 2007). Kinderopvang
Veldwerk Nederland verzorgt voor kindercentra trainingen over natuurbeleving in de dagopvang, op peuterspeelzalen, bij gastouders en in de buiten- en naschoolse opvang. Aandacht voor het belang van natuurbeleving, het welbevinden en de ontwikkeling van kinderen staat hierbij centraal. Ook de houding van pedagogisch medewerkers komt aan bod. Veldwerk Nederland geeft deze training op locatie. Ze voeren in iedere training meerdere activiteiten uit, die afgestemd worden op de leeftijd van de kinderen in het kindercentrum en de buitenruimte. Het trainingsaanbod richt zich op zowel het management als op pedagogisch medewerkers. Voor het management verzorgen ze de training “Groen aan kop”. Het aanbod voor de pedagogisch 6
medewerkers bestaat uit een drietal basistrainingen waarin een specifieke leeftijdsgroep centraal staat. Daarna kunnen zij deelnemen aan een vervolgtraining, de Masterclass. Daarnaast zijn er een aantal workshops waar deelnemers in korte tijd kennis kunnen maken met natuurbeleving in de kinderopvang. De tweedaagse masterclasses van Veldwerk Nederland staan vermeld op de BKK (Bureau Kwaliteit Kinderopvang) Lijst Opleidingen. Veldwerk Nederland coacht medewerkers in kindercentra. Daarbij richten ze zich op het actief begeleiden door pedagogisch medewerkers van kinderen in een natuurrijke omgeving (Veldwerk Nederland 2007). 1.2 Probleemstelling Veldwerk Nederland biedt voor de sector kinderopvang tien trainingen aan, waaronder de masterclass training ‘De opvang naar buiten’. Deze training is bedoeld om natuurbeleving in de buitenschoolse opvang (BSO) te bevorderen. De training heeft als doelgroep de pedagogisch medewerkers in kindercentra en gastouders die werken met kinderen van 4-12 jaar in de buiten- en/of naschoolse opvang (zie bijlage 1). Deze training wordt regelmatig uitgevoerd door Veldwerk Nederland (in 2011 11 maal, in 2012 14 maal). Veldwerk Nederland wil inzicht krijgen in de kwaliteit van deze training. Dit gebeurt door te onderzoeken wat de (korte termijn) effecten zijn van de masterclass training ‘De opvang naar buiten’ met betrekking tot de kennis, houding en gedrag van de deelnemer. Veldwerk Nederland wil weten in welke mate de zes doelen die van te voren zijn aangegeven daadwerkelijk behaald worden, zodat er meer inzicht ontstaat op wat het effect van de training is. De zes doelen die geformuleerd zijn voor de training ‘De opvang naar buiten’ zijn: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Het bevorderen van een positieve houding ten aanzien van natuurbeleving. Inzicht geven in de mogelijkheden van natuurbeleving. Inzicht geven in het belang van natuurbeleving. Het verlagen van drempels om natuurbeleving in het pedagogisch werk te integreren. Het stimuleren van het zelf opzetten en uitvoeren van uiteenlopende natuuractiviteiten. Het uitwisselen van ervaringen met natuur op kindercentra.
Daarnaast wil Veldwerk Nederland weten op welke punten de training aangescherpt kan worden, zodat er nog beter kan worden aangesloten op de behoefte van de (toekomstige) deelnemers. Er wordt gekeken naar hoe de inhoud en de opzet van de training, de trainer en algemene aspecten van de training (bijvoorbeeld locatie, communicatie e.d.) ervaren wordt door de deelnemers die de training gevolgd hebben. Door zowel te kijken naar het effect van de training door het meten van kennis, houding en gedrag van de deelnemer, als te kijken naar hoe de training wordt ervaren door de deelnemers, kunnen conclusies worden getrokken over de kwaliteit van de training en kunnen er gerichte aanbevelingen worden gegeven hoe deze kwaliteit verder gewaarborgd kan blijven.
7
2. Onderzoeksvraag De onderzoeksvraag luidt: “Wat zijn de effecten op kennis, houding en gedrag t.a.v. de deelnemers van de natuurtraining ‘De opvang naar buiten’ en hoe wordt deze training door de deelnemers ervaren?” 2.1 Deelvragen 1. In welke mate worden de verschillende doelen die gesteld zijn in de training ‘De opvang naar buiten’ bereikt als gevolg van de training? 2. Hoe ervaren de deelnemers van de training ‘De opvang naar buiten’ de inhoud van de training, de trainer en algemene aspecten (zoals locatie en communicatie) van de training? 2.2 Doelstelling: Het doel van het onderzoek is om zicht te krijgen op de kwaliteit van de training ‘De opvang naar buiten’. Dit gebeurt aan de hand van een kleinschalige effectmeting. Door te kijken in hoeverre de verschillende doelen die gesteld zijn in de training bevorderd worden en aan de hand van een evaluatie hoe de deelnemers de training ervaren hebben, wordt deze effectmeting bewerkstelligd. 2.3 Verwachte opbrengsten Eind mei 2012 kan het resultaat aan Veldwerk Nederland worden gepresenteerd. Het onderzoek geeft inzicht in de effecten van de training met betrekking tot de kennis, houding en gedrag van de deelnemer. Dit zorgt ervoor dat Veldwerk Nederland de kwaliteit van de training ‘De opvang naar buiten’ aantoonbaar en bespreekbaar kan maken, Daarnaast geeft het onderzoek inzicht in de ervaringen van de deelnemers met betrekking tot de training. Hierdoor kan in de toekomst de training nog beter worden afgestemd op de behoefte van de deelnemer. De opbrengst van dit onderzoek resulteert eveneens in een meetinstrument voor de training ‘De opvang naar buiten’. Dit instrument is in de praktijk getest waardoor er een evaluatie kan plaatsvinden om op deze manier het instrument zo effectief mogelijk in te kunnen zetten. Dit meetinstrument kan vervolgens worden toegepast bij iedere training binnen verschillende kinderopvangorganisaties, waardoor het beklijven van de training verder gewaarborgd kan worden.
8
3. Theoretisch kader In dit hoofdstuk worden verschillende begrippen en onderwerpen die binnen het onderzoek en de onderzoeksvraag een rol spelen uitgelegd en verder uitgediept. 3.1 Het begrip natuurervaring en natuurbeleving Het doel van training “De opvang naar buiten" is om natuurbeleving in de buiten- en naschoolse opvang te bevorderen. In het onderzoek worden regelmatig de begrippen natuurbeleving en natuurervaring aangehaald. Maar wat wordt er eigenlijk verstaan onder deze begrippen? Natuurervaring en natuurbeleving zijn begrippen die gaan om de ervaringen en belevingen van de natuur voor zowel de pedagogisch medewerker als het kind. Beide begrippen hangen nauw samen, maar zijn toch verschillend. Kellert (2002) benoemt in zijn onderzoek drie soorten natuurervaring. De eerste is de 'directe natuurervaring'. Dit is het direct zintuiglijk en spontaan contact met planten, dieren en leefomgeving, die een grote mate van natuurlijkheid hebben. De tweede soort is de 'indirecte natuurervaring'. Dit is direct zintuiglijk contact met planten, dieren en leefomgeving, maar dan in een context die door volwassenen geregeld is. De derde natuurervaring is 'natuurervaringen uit tweede hand'. Dit is zonder direct zintuiglijk contact, zoals in musea boeken en media. Hierbij gaat het om de ervaring die je als gebruiker opdoet met natuur, waarbij de wijze van ervaring (direct, indirect) verschillend kan zijn. Natuurbeleving gaat een stapje verder. Het is een breder begrip dat behalve het contact met natuur eveneens betrekking heeft op de inhoud van het contact met de natuur: gevoelens, betekenisverlening en waardetoekenning (Margadant- Van Arcken, 1990). Margadant- Van Arcken geeft in haar boek ‘Groen Verschiet’ (1990) weer dat er een onverbrekelijke relatie tussen beleving, waarneming en kennis bestaat. Kennis kan de waarneming verscherpen en daarmee beleving oproepen. Omgekeerd kan beleving de waarneming intensiveren, wat op haar beurt de behoefte aan kennis kan doen toenemen. Het ene moment staat beleving op de voorgrond en volgt de waarneming en kennis. Het andere moment staat kennis of door kennis gestuurde waarneming op de voorgrond en volgt beleving. 3.2 Belang van de training Waarom is een dergelijke training als 'De opvang naar buiten' belangrijk? Uit verschillende onderzoeken blijkt dat kinderen die nu opgroeien in mindere mate ervaring met natuur opdoen dan vroeger. In deze paragraaf wordt er ingegaan op de rol die natuur speelt in het leven van kinderen die momenteel opgroeien. Veldwerk Nederland wil met haar trainingen in de kinderopvang deze rol herstellen en versterken, zodat recht wordt gedaan aan het belang van natuurbeleving binnen de BSO. Uit onderzoek van Van der Spel & Noyon (1993) blijkt dat van de kinderen die nu opgroeien, een groot deel van hen geen eigen natuurervaring of beleving heeft. Meer dan de helft van de jongeren komt nooit in een natuurgebied, park of dierentuin en het agrarische gebied is helemaal onbekend. Van der Boorn (2007) laat zien dat ouders van nu minder interesse hebben in de natuur dan ouders van vroeger. Ze nemen hun kinderen minder mee de natuur in en hebben of maken minder tijd vrij om met hun kinderen naar buiten te gaan. Het gebrek aan ervaring met en beleving in de natuur komt niet alleen door een veranderende interesse van de opgroeiende generatie, maar ook door een verminderde toegankelijkheid van natuurlijke speelplekken (Masterplan Veldwerk Nederland 2011). Op steeds meer plekken in de stad verdwijnt het groen. Een berekening van Rensen (1998) laat zien dat er voor kinderen in grote 9
steden 4m² beschikbaar is om te spelen, voor een gemiddelde auto wordt 10m² uitgetrokken. In de loop der jaren is deze verhouding verder uiteen gelopen. Er zijn minder groene speelplekken of ze liggen op grotere afstand. In het boek ‘Het laatste kind in het bos’ van Louv (2007) wordt een aantal hedendaagse problemen van kinderen, zoals ADHD, depressies en overgewicht, in direct verband gebracht met het tekort aan natuur. Louv noemt dit de `natuurtekortstoornis´. Dit tekort is niet alleen een gemis voor het kind zelf, maar ook voor de maatschappij als geheel. Door de natuur van dichtbij mee te maken, ontwikkelen kinderen een gevoel van verantwoordelijkheid en betrokkenheid. Ze ontwikkelen een zorgende houding ten opzichte van natuur en het belang van natuur- en milieu behoud (van den Berg & Koenis, 2007). De afgelopen tien jaar is natuur een belangrijk onderwerp geworden binnen de kinderopvang. In het pedagogisch kader kindercentra 0-4 jaar (Singer & Kleerekoper 2009) en het pedagogisch kader kindercentra 4-13 jaar (Schreuder, Boogaard, Fukkink, Hoex 2011) is natuur een item. Er zijn verschillende groene kinderdagverblijven (bijvoorbeeld kinderdagverblijf Confetti van Kanteel in Rosmalen en kinderdagverblijf Zandvlinder in Dordrecht), waar natuur en duurzaamheid een belangrijke rol spelen. Voor de buitenschoolse opvang zijn er verschillende initiatieven gerealiseerd (bijvoorbeeld BSO Struin in Nijmegen en BSO de Wolvenbende van SKAR in Arnhem) waar kinderen vrijwel de gehele dag buiten in de natuur zijn. De natuurbeleving van kinderen van nu is anders dan vroeger. De deelnemers van de training 'De opvang naar buiten' die allen werkzaam zijn in de kinderopvang, hebben te maken met allerlei verschillende situaties en ervaringen van kinderen. Het ene kind zal wel toegang hebben tot het bos, de ander heeft alleen een betonnen speelplaats tot zijn beschikking. De training 'De opvang naar buiten' houdt rekening met al deze verschillende situaties en laat zien hoe er op een eenvoudige manier natuuractiviteiten aan de kinderen kunnen worden aangeboden. 3.3 Kennis,houding en gedrag In dit onderzoek worden regelmatig de componenten kennis, houding en gedrag aangehaald. In binnen en buitenland is veel onderzoek gedaan naar de effecten van Natuur- en Milieueducatie, zie o.a. de Bruyn & Aartsen (2004) en Bogner (1998). Al deze onderzoeken gebruiken de componenten kennis, houding en gedrag om meer te weten te komen over effecten van Natuur- en Milieueducatie op de persoon. Stokking (1991) geeft aan dat voor het meten van gedragsverandering ten opzichte van een bepaald object vaak gebruik wordt gemaakt van deze drie componenten. Daarbij kunnen cognitieve, affectieve en gedragscomponenten worden onderkend. De cognitieve component verwijst naar het belang van kennis over het betreffende object, de affectieve component naar het bestaan van positieve of negatieve gevoelens ten opzichte van het object en de gedragscomponent naar de gedragsintentie of gedragsbereidheid (Stokking, 1991). 3.4 Effect van trainingen Dit onderzoek gaat over het effect van een training op kennis, houding en gedrag van de deelnemer (de pedagogisch medewerker). Om het effect van een training transparant te maken moet duidelijk zijn wat onder het effect verstaan wordt. Bell & Hermann (2011) geven aan dat vastgesteld moet worden in welke mate de deelnemer de beoogde kennis en vaardigheden heeft verkregen. Daarnaast zal bepaald dienen te worden of de deelnemer de opgedane kennis en vaardigheden daadwerkelijk toepast in de praktijk. Om informatie over het bovenstaande te kunnen verstrekken is het nodig een verschil te kunnen meten. Hoe was de situatie vóór de trainingen en hoe is de situatie na de training? Als er kan en mag worden aangenomen dat de veroorzaker van het gemeten verschil de training is, is er inzicht in het effect. In de regel worden
10
als informatiebronnen de deelnemer en zijn direct leidinggevende gebruikt (Bell & Herrmann, 2011). Fukkink en Lont (2007) hebben een overzichtstudie gedaan naar verschillende studies die zijn verschenen in de periode 1980-2005. Deze studie laat een positief effect zien van training op de competenties van pedagogisch medewerkers in de kinderopvang. De resultaten uit de metaanalyse zijn kleiner wanneer er geen vast curriculum is, de training op meerdere plaatsen wordt gegeven en er sprake is van grootschalige programma's. De effecten blijken kleiner wanneer tests zijn afgenomen die niet direct aansluiten op de inhoud van de training. De resultaten zijn eveneens bescheidener voor het gedragsdomein, vergeleken met het kennis- en attitudedomein (Fukkink & Lont, 2007). In het artikel 'Veranderen gebeurt niet zomaar' van Verweij-Kwok en Speetjes (2011) wordt er ingegaan of de cursus 'werken met baby's van het NJI en Trimbos instituut veranderingen in de werkhouding van pedagogisch medewerkers teweegbrengt. De cursus werd aangeboden aan zestig pedagogisch medewerkers van verschillende kinderdagverblijven, verspreid over vier regio's in het land. Deze pedagogisch medewerkers lieten zich drie keer filmen: voor de cursus, direct erna en drie maanden later. Uit de evaluatie blijkt dat er geen noemenswaardige verschillen gevonden zijn in werkhouding op de drie verschillende meetmomenten. In gedrag is er geen verandering waar te nemen, in kennis en vaardigheden daarentegen zeggen de cursisten en ook hun leidinggevenden, veel van de cursus te hebben geleerd. Pedagogisch medewerkers en hun leidinggevenden wisten in de evaluatie precies te benoemen wat ze geleerd hebben. Er kan daarom vanuit worden gegaan dat de cursus de kennis en vaardigheden van de cursist beïnvloed heeft. Maar, zo schrijven Verweij-kwok en Speetjes, een cursus wordt pas succesvol wanneer het geleerde ook toegepast wordt in de praktijk en als het gedrag 'automatisch gedrag' wordt. Een op zichzelf staande cursus kan dit niet bereiken (Verweij-Kwok & Speetjes, 2011) De cursus is altijd een aanzet tot een veranderingsproces. Het is onderdeel van een groter geheel, in een plan-do-check-act cyclus. Verweij-Kwok & Speetjes vertellen dat pedagogisch medewerkers reminders nodig hebben om het geleerde toe te passen in de praktijk. De leidinggevende, die de pedagogisch medewerkers inhoudelijk aanstuurt en motiveert, is onmisbaar in het proces en moet zorgen voor een goede borging (Verweij-Kwok & Speetjes 2011). JSO (expertisecentrum voor jeugd, samenleving en ontwikkeling) geeft aan dat een deelnemer leert tijdens een training, maar vooral ook in de praktijk tijdens het werk (ervarend/ natuurlijk leren). Het is belangrijk om tijdens het werk reflectiemomenten en intervisie in te bouwen. De deelnemers worden gestimuleerd om dit soort momenten voor zichzelf te creëren binnen hun werksituatie (persoonlijke mededeling JSO, 4 november 2011). De onderzoeken Fukkink & Lont (2007) en Verweij-Kwok & Speetjes (2011), geven aan dat een training in de kinderopvang een effect kan hebben op de kenniscomponent van de medewerker. Beide onderzoeken geven aan dat bij de gedragscomponent de resultaten minder zichtbaar zijn. Voor dit onderzoek is dit relevante informatie aangezien de componenten gedrag, houding en kennis aangehaald worden. Zowel Verweij-Kwok & Speetjes (2011) als JSO (2011) denken dat een training niet op zichzelf staand is maar onderdeel is van een groter geheel en dat het belangrijk is dat er aandacht wordt besteed aan het proces na de training, om de daadwerkelijke praktijkslag te maken.
11
3.5 Kennis, houding en gedrag van de pedagogisch medewerker De training ‘De opvang naar buiten’ van Veldwerk Nederland is speciaal gericht op de pedagogisch medewerker in de buitenschoolse opvang (BSO). Het bevorderen van natuurbeleving in de buitenschoolse opvang doet een beroep op de componenten kennis, houding en gedrag van de pedagogisch medewerker. Binnen dit onderzoek wordt er dieper ingegaan op deze drie componenten. Er wordt gekeken wat het effect is van de training op de kennis, de houding en het gedrag van de pedagogisch medewerker en het moet om deze reden duidelijk zijn wat deze componenten inhouden. In de volgende paragraaf wordt per component weergegeven op welke aspecten er in de training wordt ingegaan en wat Veldwerk Nederland als beoogt resultaat zou willen zien nadat een medewerker de training gevolgd heeft. 3.5.1 De component kennis
Binnen de training ‘De opvang naar buiten’ wordt er ingegaan op verschillende kennisaspecten zoals het belang en de mogelijkheden van natuurbeleving. Als uitgangspunt hanteert Veldwerk Nederland dat natuurbeleving in de kinderopvang onmisbaar is voor een gezonde en evenwichtige ontwikkeling van kinderen (Veldwerk Nederland, 2012) Diverse onderzoeken uit binnen- en buitenland hebben aangetoond dat natuur een belangrijke rol speelt voor een gezonde ontwikkeling van kinderen. Vooral kinderen in de basisschoolleeftijd hebben een speciale band met de natuurlijke omgeving. Ze vinden een natuurlijke omgeving veel aantrekkelijker dan een bebouwde omgeving (Gezondheidsraad & RMNO, 2004). Uit onderzoek van Fjørtoft (2004) tussen een traditioneel kindcentrum en een natuurlijke speelplek in Noorwegen werd natuur als een positief effect op de grove motoriek gevonden, het gaat hierbij onder andere om snelheid van armbewegingen, coördinatie, balans, kracht, snelheid en behendigheid. Ook in een onderzoek van Grahn, Stigsdotter & Berggren Bärring (2005) in Zweden werd een positief effect op de grove motoriek gevonden. Voor de sociale ontwikkeling kan natuur ook een positieve invloed hebben. Informele, sociale contacten van kinderen vinden vaak buiten plaats waar zij andere kinderen tegenkomen bij het spelen. Uit onderzoek van Malone en Tranter (2003)blijkt dat een gevarieerde, natuurlijke speelomgeving mogelijkheid biedt tot interactie tussen kinderen van verschillende leeftijden, verveling voorkomt en ook lijkt het pesten en agressief gedrag te verminderen. Natuur heeft een positief effect op de spelontwikkeling van kinderen. Uit onderzoek van Faber, Tayor, Wiley,Kuo, & Sullivan (1998) blijkt dat een avontuurlijke omgeving met natuurlijke elementen constructie en fantasiespel stimuleert. Voor de cognitieve ontwikkeling is het belangrijk dat kinderen de mogelijkheid hebben om de omgeving in vrijheid te verkennen. Kinderen leren van de omgeving en de verschillende aspecten die de natuur biedt zoals dieren en planten, maar ook ruwe materialen zoals gras, takken, zand, modder etc. Ze leren hoogte, diepte, afstanden en snelheid in te schatten. Ze leren problemen op te lossen, te analyseren en logisch te denken (Platform van de jeugd, 2005). Buiten treffen kinderen steeds een andere wereld aan. Het weer, de mensen, de materialen en de omstandigheden zijn elke dag weer een verrassing. Dit nodigt uit tot creativiteit, tot inspelen op onverwachte situaties, tot nieuwsgierigheid naar het onbekende. Er worden nieuwe spelvormen bedacht, ze leren nieuwe woorden en oefenen nieuwe bewegingen. Al spelend leren ze hun hindernissen overwinnen. Zo verleggen kinderen hun grenzen en ontwikkelen ze zich op alle mogelijke manieren; fysiek, maar ook cognitief, sociaal, emotioneel en psychisch (Platform van de jeugd, 2005). Belangrijk is dat de pedagogisch medewerkers kennis hebben van bovenstaande bevindingen. Als de pedagogisch medewerkers het belang inzien van 12
natuurbeleving en de mogelijkheden die dit met zich mee brengt, is het meer waarschijnlijk dat zij vervolgens hier ook naar gaan handelen (persoonlijke communicatie met Bulten, 5 november 2011). Daarnaast geeft Veldwerk Nederland aan dat het belangrijk is dat de pedagogisch medewerker kennis heeft van de verschillende mogelijkheden (van activiteiten, van de omgeving en van materialen) van natuurbeleving. Als deze kennis er is, kan zij deze uitdragen (persoonlijke communicatie met Bulten, 5 november 2011). 3.5.2 De component houding
Veldwerk Nederland en JSO beschrijven in de handreiking BSO Natuurlijk! (2010) de rol van de pedagogisch medewerkers bij het vormgeven van natuurbeleving: Pedagogisch medewerkers spelen een belangrijke rol bij het vormgeven van natuurbeleving. Belangrijk is dat zij kindvolgend werken, een actieve, positieve en open houding hebben en dat ze kinderen de ruimte geven. Hierbij is van belang dat ze de mogelijkheden van de fysieke omgeving voor de ontwikkeling van kinderen kennen en kunnen benutten. Voor het goed begeleiden van kinderen in hun natuurbeleving is het belangrijk dat medewerkers aansluiten bij dat wat het kind raakt en beweegt. Vanuit een gerichte waarneming besluiten ze of en welke interventie ze eventueel plegen. Een actieve houding betekent dat pedagogisch medewerkers oog hebben voor de ontdekkingen en het spel van de kinderen. Een positieve houding stimuleert kinderen om zelf te gaan ontdekken in plaats van zich wat afzijdig te houden omdat beestjes ‘eng’ zijn. Goede begeleiding houdt in dat medewerkers kinderen de ruimte geven. Ze beschermen kinderen maar grijpen alleen in als er echt gevaar dreigt. Zij durven kinderen ook los te laten. (pag. 8) 3.5.3 De component gedrag
Medewerkers moeten kinderen zoveel mogelijk volgen in hun belangstelling voor de natuur en nieuwe aanvullende, uitdagende activiteiten aanbieden (Veldwerk Nederland & JSO, 2010). In de training worden er verschillende kleine, eenvoudige natuuractiviteiten met de deelnemers uitgevoerd, om te laten zien dat het niet moeilijk hoeft te zijn om natuuractiviteiten aan te bieden aan kinderen. Belangrijk is dat de natuurbeleving van kinderen voorop staat. Samen naar het bos gaan en dingen ontdekken kent een grotere beleving dan het voorlezen van een boek over natuur. Daarnaast worden tijdens de training verschillende materialen met de deelnemers besproken/gemaakt die gebruikt kunnen worden bij het uitvoeren van een natuuractiviteit. Ook wordt er ingegaan op diverse buitenruimtes om op deze manier de mogelijkheden met elkaar te bespreken (persoonlijke communicatie met Bulten, 5 november 2011). Natuurbeleving kan dilemma’s met zich meebrengen. Het is belangrijk dat pedagogisch medewerkers weten hoe ze om moeten gaan met dilemma’s die natuurbeleving met zich mee kan brengen. Als medewerkers weten welke dilemma’s er zijn en genoeg handvatten hebben om hier mee om te gaan, hoeft dit geen drempel te vormen om natuurbeleving te integreren in het pedagogisch werk (persoonlijke communicatie met Bulten, 5 november 2011). Voorbeelden van dilemma’s zijn; omgeving (uitstekende boomwortels, giftige besjes), wet- en regelgeving (bijvoorbeeld de regels van de GGD), ouders (bijvoorbeeld ouders die niet willen dat hun kind vies wordt), het weer (regen, hittegolf), veiligheid (klimmen, vallen, splinters) en ethiek (bijvoorbeeld schade aan tuin, kinderen die beestjes expres dood maken)( persoonlijke communicatie met Veekamp, 12 oktober 2011). De kans op gevaar lijkt gegrond, maar het tegendeel blijkt waar te zijn. Mits goed begeleid draagt natuurbeleving juist bij aan het voorkomen van ongelukken. Kinderen leren van jongs af aan omgaan met risico’s en oefenen de
13
daarvoor noodzakelijke motorische vaardigheden (Veldwerk Nederland & JSO, 2010). Naast de dilemma's kan ook de tijd en moeite die het in beslag neemt om een natuuractiviteit uit te voeren een drempel zijn voor pedagogisch medewerkers om dit te integreren in hun dagprogramma (persoonlijke mededeling Bulten, 5 november 2011). Om natuurbeleving goed te verankeren in de organisatie is het onder andere van belang dat pedagogisch medewerkers onderling ervaringen met natuur uitwisselen op het kindcentra. Dit kan formeel gebeuren (bijvoorbeeld tijdens een teamoverleg, het bezoeken van websites omtrent natuur, het lezen van artikelen, een conferentie over natuur etc.) maar ook informeel (onderling informatie uitwisselen, informatie uitwisseling naar ouders, presentatie op de groepen). In de training wordt er aandacht besteed aan het uitwisselen van gedachten, meningen en opvattingen omtrent praktijkvoorbeelden en eigen ervaringen. 3.6 Samenvatting Dat natuurbeleving belangrijk is voor de ontwikkeling van kinderen is met dit theoretisch kader uiteengezet. Het onderwerp natuurbeleving wordt in de sector Kinderopvang steeds belangrijker en de opvang is bij uitstek een plek om kinderen in aanraking te laten komen met natuur. De training ‘De opvang naar buiten’ geeft de pedagogisch medewerker handvatten om natuurbeleving te bevorderen binnen de BSO. Het bevorderen van natuurbeleving doet een beroep op specifieke competenties van de pedagogische medewerker. De training probeert op verschillende componenten (kennis, houding en gedrag) de medewerkers te trainen. Eerder onderzoek heeft laten zien dat effect van een training vooral te zien is op gebied van kennis over het betreffende onderwerp. Gedrag en houding van de medewerker zijn moeilijker aan te tonen. De verwachting is dat ook bij dit onderzoek er vooral verschil te meten is op het gebied van kennis.
14
4. Gegevensverzameling 4.1 Instrumenten en procedure Het onderzoek is een kwantitatief surveyonderzoek, ofwel een enquêteonderzoek. Het onderzoek viel uiteen in twee deelvragen waarbij deelvraag een zich richtte op het onderzoeken van het effect van de training m.b.t. kennis, houding en gedrag van de deelnemer. Deelvraag twee van het onderzoek richtte zich op de ervaring van de deelnemer m.b.t. de inhoud van de training, de trainer en algemene aspecten. Bij deelvraag een zijn als basis van de enquête de zes doelen van de training ‘De opvang naar buiten’ van Veldwerk Nederland gebruikt. Deze doelstellingen zijn nader bekeken en de begrippen die in de doelstelling staan zijn geoperationaliseerd. Om de validiteit van dit onderzoek te waarborgen is dit gebeurd aan de hand van gesprekken met experts van Veldwerk Nederland. Tijdens deze gesprekken zijn specifieke vragen gesteld om te kunnen achterhalen wat er precies bedoeld wordt met de verschillende doelen. Daarnaast is er, waar mogelijk, gebruikt gemaakt van literatuur. Om een compleet beeld te krijgen van de training zijn de activiteiten die in de training behandeld worden, naast de doelen gelegd. Na het operationaliseren van de doelstellingen, is de keuze gemaakt om de trainingselementen op te splitsen in drie componenten: kennis, houding en gedrag. Vanuit deze componenten zijn de enquêtevragen opgesteld. Om de tweede deelvraag, de ervaringen van de deelnemers, te onderzoeken is er een tweede enquête opgesteld die ging over de opzet, de inhoud, de trainer en algemene aspecten van de training. Deze enquêtevragen zijn opgesteld aan de hand van literatuur (o.a. de Galan, 2008 en Bell & Hermann, 2011). De enquêtes van zowel deelvraag een als twee zijn terug te vinden in bijlage 2. Er is gekozen om de enquête van deelvraag een af te nemen bij zowel een experimentele groep (medewerkers die de training ‘De opvang naar buiten’ gevolgd hebben) als bij een controlegroep (medewerkers die de training ‘De opvang naar buiten’ niet gevolgd hebben). Door te werken met een controlegroep is aan te tonen of de eventuele verandering die gemeten wordt bij de experimentele groep door het volgen van de training wordt veroorzaakt of door iets anders, bijvoorbeeld doordat door het seizoen de deelnemers meer naar buiten gaan of als gevolg van de tweede enquête van dezelfde vragen. Hoe meer de controlegroep lijkt op de experimentele groep, hoe beter (Kok, Meertens & Wilke, 1987). Om te zorgen dat de deelnemers uit de controlegroep zoveel overeenkwamen met de deelnemers uit de experimentele groep, zijn deze gekozen uit dezelfde organisatie en locaties. Daarnaast zijn er in de enquête een aantal vragen over de deelnemers zelf opgenomen, om op deze manier een goed beeld te vormen van de deelnemers. Dit zijn onder andere vragen omtrent de privésituatie, hoe de deelnemers zijn opgegroeid, welke affiniteit ze hebben met natuur en wat hun werkzaamheden zijn als pedagogisch medewerker. Deelnemers die grote verschillen lieten zien t.o.v. de gemiddelde deelnemer zijn niet meegenomen in de analyse. Om inzicht te kunnen krijgen in het effect van de training is de enquête die hoort bij deelvraag een bij zowel de experimentele- als de controlegroep twee keer afgenomen: een keer voor de training (de voormeting) en een keer direct erna (de nameting). De enquête die betrekking heeft op deelvraag twee (de ervaringen van de deelnemers) is alleen afgenomen bij de experimentele 15
groep, nadat de training heeft plaatsgevonden. De controlegroep is hierin niet meegenomen. Zij hebben de training niet gevolgd. De enquêtes zijn afgenomen bij medewerkers uit drie verschillende organisaties: Kinderopvang Humanitas, Catalpa Kinderopvang en Skon. De resultaten zijn verwerkt in SPSS en er zijn verschillende statistische testen afgenomen om de enquête te toetsen. 4.2 Respondenten Veldwerk Nederland voert in de periode februari tot juni 2012 bij drie organisaties de training ‘De opvang naar buiten’ uit. In deze paragraaf wordt er kort ingegaan op deze organisaties. 4.2.1 Kinderopvang Humanitas
De organisatie Kinderopvang Humanitas neemt in de periode maart tot juni 2012 de training Masterclass ‘De opvang naar buiten’ af. Dit gebeurt in 11 verschillende trainingen van maximaal 16 pedagogisch medewerkers uit de BSO. Kinderopvang Humanitas heeft ingestemd met het uitvoeren van het onderzoek onder hun medewerkers. Aan zes trainingsgroepen (en regio’s), bestaande uit 16 deelnemers is gevraagd deel te nemen aan de voor- en de nameting als experimentele groep. Dit betekent in totaal 96 deelnemers. Voor de controlegroep zijn er 20 medewerkers per regio gevraagd om mee te doen aan de voor- en nameting. Dit betekent in totaal 120 medewerkers. Kinderopvang Humanitas is een grote kinderopvangaanbieder met kinderdagverblijven, centra voor buitenschoolse opvang, peuterspeelzalen en gastouders door heel Nederland. Natuur is een belangrijk speerpunt in de organisatie. In 2003 hebben Kompan en Kinderopvang Humanitas samen de kaders voor het buitenspelen vastgesteld. Dit heeft geresulteerd in het beleidsstuk ‘Buiten spelen, buiten zijn’. Daarnaast heeft dit mede geresulteerd in de (her) inrichting van een aantal tuinen. Buitenspelactiviteiten en natuurbeleving moeten een vast onderdeel zijn van het activiteiten gericht werken. Het inspireren en trainen is een continu proces binnen de organisatie. 4.2.2 Catalpa Kinderopvang
De organisatie Catalpa Kinderopvang neemt in de periode maart tot april de training Masterclass ‘ De opvang naar buiten’ af. Dit is één training waar maximaal 16 BSO medewerkers van verschillende locaties uit Noord Holland aan mee kunnen doen. Aan de trainingsgroep is gevraagd om deel te nemen aan de voor- en de nameting als experimentele groep. Dit betekent dus in totaal 16 medewerkers. Voor de controlegroep zijn er acht locaties benaderd om mee te doen aan de voor- en nameting. Catalpa Kinderopvang biedt diverse vormen van kinderopvang aan in ruim 250 vestigingen verspreid in Nederland. Catalpa Kinderopvang maakt onderdeel uit van de Estro Groep. Binnen de kindercentra van Catalpa Kinderopvang wordt er gewerkt via Ontwikkelingsgericht Werken. Het werken op een ontwikkelingsgerichte manier kent twee pijlers; welbevinden en betrokkenheid. Verder worden er bij Catalpa Kinderopvang zes aandachtsgebieden omschreven die gestimuleerd worden: ontwikkeling van zelfstandigheid en omgevingsbewustzijn, sociaal-emotionele ontwikkeling, spelontwikkeling, taalontwikkeling, de motorische ontwikkeling en de cognitieve ontwikkeling. Zorg voor andere mensen, dieren, natuur en milieu heeft op veel locaties van Catalpa Kinderopvang een belangrijke plek. 4.2.3 Skon
De kinderopvangorganisatie Skon neemt in de periode maart tot april 2012 de training ‘De opvang naar buiten’ af. Dit is één training waar maximaal 16 BSO medewerkers van Skon (organisatie breed) aan mee kunnen doen. Aan de trainingsgroep is gevraagd om deel te nemen aan de voor- en de nameting als experimentele groep. Dit betekent dus in totaal 16 medewerkers. Voor de controlegroep zijn er 15 locaties van Skon benaderd om mee te doen aan de voor- en nameting. 16
Skon is een grote kinderopvangaanbieder voor diverse vormen van kinderopvang en is werkzaam in heel Nederland. Skon is onderdeel van Kinderopvang Nederland. Dit is een landelijk werkende groep kinderopvangorganisaties. Skon kiest per locatie voor één accent (sport &bewegen, kunst &cultuur of natuur & techniek) naast wat er al is op de locatie. Het gekozen accent geeft de locatie de mogelijkheid om zich te specialiseren en het personeel te scholen, bepaalde deskundigheid binnen het team te halen of samen te werken met externen die daarin gespecialiseerd zijn. In paragraaf 5.3 wordt er dieper ingegaan op de uiteindelijke respons en wordt er een deelnemersschets gegeven van de respondent die meegenomen is in de analyse 4.3 Betrouwbaarheid en validiteit Om de betrouwbaarheid van dit onderzoek te verhogen, is er aandacht besteed aan de volgende zaken. -
Een grote steekproef Peer examination Statistische analyse Check enquête deeltijdstudenten Logboek
Steekproef Er is sprake van een grote steekproef onder drie verschillende organisaties. Er zijn in totaal 519 pedagogisch medewerkers benaderd. Dit verhoogt de betrouwbaarheid aangezien er nauwkeuriger een uitspraak gedaan kan worden. Peer examination Het onderzoek is regelmatig nagemeten en gelezen door verschillende collega’s. Statistische analyse. Bij de verwerking is het programma SPSS gebruikt. Er zijn verschillende testen gedaan om de samenhang tussen de variabelen te meten en te testen op significante verschillen tussen de controle- en experimentele groep. Check deeltijdstudenten De enquête is voorgelegd aan deeltijdstudenten van de opleiding Pedagogisch Management Kinderopvang. Zij zijn redelijk representatief voor de betrokken respondenten. Hun antwoorden en feedback zijn meegenomen bij het opstellen van de definitieve enquête. Rapportage en verantwoording. Van het hele onderzoeksproces is er een logboek bijgehouden. Hierin staan alle onderzoekshandelingen met daarin gemaakte keuzes, leermomenten, veranderingen en omstandigheden. Om de validiteit van dit onderzoek te waarborgen, is er aandacht besteed aan de volgend zaken. De afgebakende begrippen, de items, zijn voorgelegd aan inhoudsdeskundigen van Veldwerk Nederland. De vragen zelf zijn tevens voorgelegd aan een onderzoeksspecialist van de Vrije Universiteit Amsterdam. Na overleg met hen is de vragenlijst aangepast. Daarnaast is er bij de
17
operationalisatie gebruik gemaakt van theorie. Dit verhoogt de begripsvaliditeit. Per doelstelling worden meerdere enquêtevragen gesteld die gebruikt worden om hetzelfde te weten te komen. Verder is er gebruik gemaakt van een deelnemersschets om de deelnemers uit de controle- en experimentele groep zo gelijk mogelijk te houden. Dit verhoogt de populatievaliditeit. Daarnaast is er gebruik gemaakt van een controle- en experimentele groep om eventuele verandering te kunnen wijten aan de training.
18
5. Analyse 5.1. Gegevens verwerking De gegevens van Kinderopvang Humanitas zijn digitaal verworven via het programma ‘Questback’. De gegevens van Catalpa Kinderopvang en Skon zijn handmatig verkregen en ingevoerd. Aangezien de respondenten hier de enquête op papier kregen, was er de mogelijkheid voor extra aanvullingen en andere scores vanuit de respondenten. Hierdoor zijn er een aantal keuzes gemaakt: - Wanneer de respondent een keuze moest maken op een schaal en een kruisje heeft gezet tussen cijfer 4 en cijfer 5, is de keus gemaakt om het laagste cijfer (in dit geval de 4) aan te houden. - Wanneer de respondent meerdere antwoorden gaf bij de kennis- of gedragvragen, is de keus gemaakt om deze antwoorden niet mee te nemen. - Wanneer de respondent de keuze had tussen drie antwoordmogelijkheden en er is er geen aangekruist maar een eigen mogelijkheid gegeven, is het antwoord aangehouden dat het meest bij de eigen mogelijkheid lag. Als dit niet mogelijk was, is er gekozen om deze vraag niet mee te nemen. 5.2 Analyse onderzoek In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze de analyse is verricht. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de variabelen die statistisch zijn geanalyseerd en de ‘open vragen’ die kwalitatief zijn geanalyseerd. 5.2.1 Statistische analyse
Alle vragen waarop de respondent een ‘score’ kon aangegeven of waarbij de antwoorden naar scores omgezet konden worden, zijn gebruikt in de statistische analyse. Om de antwoorden te kunnen analyseren, zijn de gegevens voorbereid. In onderstaand stuk is beschreven welke stappen zijn ondernomen. De stellingen (bij de component houding) zijn, indien nodig, opnieuw gecodeerd waardoor stellingen die ‘negatief’ gesteld zijn, in antwoord zijn omgedraaid. Alle variabelen hebben hierdoor dezelfde richting en kunnen met elkaar vergeleken worden. De vragen over kennis zijn opnieuw gecodeerd. Hierbij zijn de gegevens gecodeerd naar ‘goed’ en ‘fout’. De vragen over gedrag zijn opnieuw gecodeerd. De gegevens zijn geschaald naar negatieve, neutrale en positieve antwoorden. Binnen de volledige database is een selectie gemaakt van respondenten die zowel de voor- als de nameting hebben ingevuld en minimaal 70% van de enquête hebben ingevuld. Alleen deze respondenten zijn in de analyse meegenomen. Er is gekeken of de respondenten vanuit de verschillende organisaties voldoende op elkaar leken wat betreft het persoonlijk profiel. Tevens is gekeken hoe dit persoonlijk profiel eruit ziet en of de controle- en experimentele groep voldoende op elkaar leken. Er is gekeken naar de samenhang tussen de variabelen voor de kenmerken kennis, houding, gedrag en uitwisseling. Er bleek voldoende samenhang te zijn voor elk van de kenmerken (crombach’s alpha > 0,65), maar omdat de variatie bij sommige vragen onvoldoende bleek te zijn, kan een construct voor de kenmerken niet gebruikt worden. In de analyse is gekeken naar significante verschillen tussen de controle en de experimentele groep voor de voor- en nameting met behulp van een paired t-test. 5.2.2 Kwalitatieve analyse
In de enquête zijn verschillende ‘open vragen’ opgenomen over de houding, de kennis en het gedrag van de medewerker en over de evaluatie van de trainingen. Aan de hand van de 19
antwoorden op de open vragen, is gekeken of het mogelijk is om deze vragen te schalen. Waar mogelijk is dit gedaan in overleg met diverse experts van stichting Veldwerk Nederland. Voor de kwalitatieve analyse is gekeken naar het verschil tussen de voor- en nameting voor zowel de controlegroep als de experimentele groep. Per vraag zal de wijze van analyse kort beschreven worden. Vraag: Een kind pakt een duizendpoot […] hoe reageer jij? De antwoorden zijn geschaald in negatief (schrikreactie, angst, afkeuring ), neutraal (geen afkeuring maar 'liever niet' of de medewerker gaat er niet verder op in) en positief (kindvolgend, enthousiast, ondersteunend). Vraag: Een boze ouder […] hoe reageer jij? De antwoorden geschaald in negatief (excuses aanbieden, verontschuldigen), neutraal (de medewerker legt de situatie uit, vertelt wat er is gebeurd, geeft aan dat dit kan gebeuren, maar benoemt niet het belang van buitenspelen) en positief (de medewerker legt de situatie uit en legt het belang/meerwaarde van buitenspelen van het kind uit aan de ouder). Vraag: Noem vijf ontwikkelingsgebieden In de analyse is gekeken naar het aantal goede ontwikkelingsgebieden die de respondent vooraf en achteraf noemde. De juiste ontwikkelingsgebieden (voor dit onderzoek) waren: motorische ontwikkeling, zintuiglijke ontwikkeling, creatieve ontwikkeling, cognitieve ontwikkeling en sociaal-emotionele ontwikkeling. Met elk correct genoemd ontwikkelingsgebied kon 1 punt behaald worden. Het minimum was 0, het maximum 5. Vraag: Noem drie kleine natuuractiviteiten In de analyse is gekeken of het soort activiteit die de respondent noemde bij de voormeting anders was dan bij de nameting. In het evaluatiedeel van de enquête zijn ook vier open vragen opgenomen. Bij de analyse van deze vragen is gekeken naar veel voorkomende en/of opvallende antwoorden.
5.3 Respons 5.3.1 Algemeen
In totaal hebben 184 personen deelgenomen aan de voor- en/of nameting. Dit is een respons van 35% ten opzichte van de 519 personen die zijn gevraagd deel te nemen. Na controle van de gegevens konden van 78 personen de gegevens worden gebruikt. Deze personen hebben zowel de voor- als de nameting ingevuld. De respons per organisatie en groep is weergegeven in tabel 5.1. Tabel 5.1 Aantallen gebruikte enquêtes per organisatie en groep
Organisatie Kinderopvang Humanitas Catalpa Kinderopvang Skon1
Controlegroep 29 3
Experimentele groep 33 13 -
1
De training van de Skon is uiteindelijk door te weinig aanmeldingen komen te vervallen. De gegevens van de controlegroep zijn wel gebruikt. 20
5.3.2 Verschillen tussen organisaties
Gebaseerd op eerder onderzoek van o.a. Bögeholz (2006) en Van den Berg (1999) is te verwachten dat er verschillen zijn in kennis, houding en gedrag ten aanzien van natuur en natuurbeleving tussen mannen en vrouwen, leeftijd, gezinssituaties en plek van opgroeien (stad / dorp). In de enquête is daarom gevraagd naar deze persoonskenmerken. Daarnaast zijn stellingen opgenomen om een compleet beeld te krijgen van de deelnemer en zijn persoonlijke blik op natuur en natuurbeleving. Om respondenten van de drie verschillende organisaties samen mee te mogen nemen in de analyse, moeten deze groepen op elkaar lijken. Hiervoor is gekeken naar persoonskenmerken en de antwoorden op de stellingen die als aanvulling op de persoonskenmerken fungeerden. Wat betreft de persoonskenmerken blijkt dat alle respondenten ongeveer evenveel ervaring hebben als medewerker in de kinderopvang, zowel bij hun huidige werkgever als in de kinderopvang algemeen en ze hebben allemaal een vergelijkbaar opleidingsniveau. Op andere kenmerken (o.a. plek van opgroeien, leeftijd) zijn er verschillen te zien, maar die zijn niet zo groot en verklaarbaar door de verschillen in respondent aantallen van de verschillende organisaties (Kinderopvang Humanitas 62 respondenten, Catalpa Kinderopvang 13 respondenten en Skon 3 respondenten). Wanneer gekeken wordt naar de resultaten van de stellingen, blijken er geen verschillen te zijn tussen respondenten van de drie organisaties. Omdat het persoonlijk profiel voldoende gelijk is tussen de respondenten van de drie verschillende organisaties en de verschillen die er zijn, verklaard kunnen worden door het kleinere aantal respondenten, worden de respondenten van alle drie de organisaties in de verdere analyse als één groep beschouwd. 5.3.2 Persoonlijk profiel
Van de 78 respondenten was 96% vrouw en 3% man. De leeftijd is zeer variabel en heeft een range tussen de 63 en 21 jaar. De respondenten hebben gemiddeld 10 jaar werkervaring in de kinderopvang. Bijna de helft van de respondenten heeft een partner en kinderen (48%), duidelijk minder respondenten hebben wel een partner maar geen kinderen (22%), geen partner en wel kinderen (8%) of geen partner en geen kinderen (15%). Van de 78 respondenten is 42% is een stedelijke omgeving opgegroeid en 56% in een dorpse omgeving. De antwoorden op de stellingen zijn overwegend positief. Onderstaande grafiek laat zien dat de meeste respondenten het antwoord ‘een beetje mee eens’ of ‘helemaal mee eens’ geven op de stellingen. Alleen de stelling ‘Ik heb veel kennis van de natuur’ wordt minder positief beantwoord. Daar antwoord 42% van de respondenten ‘neutraal’, 22% ‘een beetje mee oneens’ en 20% ‘een beetje mee eens’.
21
Procent (%)
70
Zomer Winter
60
Vaak buiten 50
Tuinieren Seizoenen
40
Vakantie Bos
30 20 10
geheel mee eens
een beetje mee eens
neutraal
een beetje mee oneens
geheel mee oneens
0
Grafiek 5.1: Antwoorden (in procenten) van de respondenten op de stellingen van het deelnemersprofiel. Voor een uitleg van de legenda wordt verwezen naar de enquête in bijlage 2.
Er zijn geen grote verschillen gevonden in het persoonlijk profiel (zowel bij de persoonskenmerken als bij de stellingen) tussen de controlegroep en de experimentele groep. Deze groepen mogen dus in de analyse met elkaar vergeleken worden.
22
6.
Resultaten
In onderstaande paragrafen worden de resultaten van de analyse besproken. Hierbij wordt zowel de kwalitatieve- als de statistische analyse besproken. Uitkomsten die statistisch significant zijn op het niveau p<0,05 zijn aangegeven met een asterisk (*), significantie op het niveau van p<0,005 is aangegeven met een dubbele asterisk (**). De uitgebreide resultaten met p-waarden zijn opgenomen in bijlage 3. Onderdeel 1 6.1 Kennis Het onderdeel kennis bestond uit twee open vragen (vraag kennis 1 & 2) en 10 vragen met meerkeuze antwoorden (vraag kennis 3 t/m 12). De vragen kennis 3 t/m kennis 12 zijn meegenomen in de statistische analyse. Na het creëren van een schaal kon ook vraag kennis 1 meegenomen worden. Alle gegevens zijn getoetst met een paired t-test. Uit de analyse blijkt dat de training een significant effect heeft op kennis (zie tabel 6.1). De experimentele groep laat bij 7 van de 11 kennisvragen significantie zien. De controlegroep laat alleen bij kennisvraag 7 een significant verschil zien wat betreft de voor- en nameting. Tabel 6.1. Significanties voor het onderdeel kennis weergegeven per vraag.
Kennis 1: Noem de vijf ontwikkelingsgebieden Kennis 3: Welk ontwikkelingsgebied wordt gestimuleerd door geluidenmemorie? Kennis 4: Wat wordt bedoeld met ‘natuur draagt bij aan het welbevinden’? Kennis 5: Welke pedagogisch medewerker heeft gelijk? Kennis 6: Een plek waar kinderen alleen kunnen spelen is belangrijk. Waarom? Kennis 7: Een insectenzuiger wordt gebruikt om … Kennis 8: Welke materialen neem je mee tijdens een uitstapje? Kennis 9: Wat is kinderosie? Kennis 10: Hoe kun je bodemdieren vangen? Kennis 11: Welke uitspraak over de GGD is het meest juist? Kennis 12: Met welke factor houd je rekening wat betreft uitdaging of risico?
Controlegroep ns
Experimentele groep *
ns
ns
ns
**
ns
ns
ns
ns
* ns ns ns ns
** * ** ** *
ns
ns
Bij open kennisvraag 2 (drie kleine natuuractiviteiten) noemt de experimentele groep 65% meer trainingsactiviteiten dan bij de voormeting (0%). De controlegroep noemt bij de nameting 3% meer trainingsactiviteiten t.o.v. de voormeting (0%), (zie tabel 6.2). Verder valt op dat er bij zowel de controlegroep als de experimentele groep vaak een herfstactiviteit wordt genoemd (bladeren/paddenstoelen zoeken, herfsttafel maken). Dit wordt bij beide groepen in de voormeting vaker genoemd dan in de nameting (zie tabel 6.2) In de nameting valt op dat er redelijk wat lenteactiviteiten worden benoemd door zowel de controle als de experimentele groep.
23
Tabel 6.2 Genoemde trainingsactiviteiten en herfstactiviteiten in percentages.
Trainingsactiviteit Herfstactiviteit
Controle Groep Voormeting 0% 74%
Nameting 3% 48%
Experimentele Groep Voormeting Nameting 0% 65% 52% 32%
6.2 Houding Om het onderdeel houding in kaart te kunnen brengen, kregen de respondenten in de enquête 17 stellingen voorgelegd. Alle gegevens zijn getoetst met een paired t-test. Het blijkt dat de training voor een aantal onderdelen een significant effect heeft. Op een schaal van 1 tot en met 5 (heel negatief t/m heel positief) is de gemiddelde houding van de respondent in tabel 6.3 weergegeven voor zowel de controle- als de experimentele groep. Tabel 6.3 Gemiddelde waarde voor de houding van de voor/nameting van de respondent en de bijbehorende significanties voor het onderdeel houding weergegeven per vraag.
Houding 6: Ik ga gerust vuur maken met kinderen van 10 jaar Houding 8: Ik ga graag naar buiten met kinderen als het heeft geregend Houding 10: In het teamoverleg moet natuurbeleving besproken worden Houding 12: Als het regent kost naar buiten gaan teveel tijd Houding 13: Buiten lunchen draagt bij aan natuurbeleving Houding 16: Ik heb geen speciale buitenruimte nodig voor natuurbeleving
Controle groep 2,62 / 3,13 3,19 / 3,39 3,13 / 3,41 2,56 / 2,31 3,84 / 3,94 3,69 / 3,74
Sign *
Experimentele Groep 2,98 / 3,24 3,54 / 3,89
0,071
Sign
3,15 / 3,91 2,11 / 2,46 3,96 / 4,24 3,35 / 3,96
* ** 0,051 0,052 **
Houding 10 laat een significant verschil zien bij de experimentele groep. Voor de controlegroep is dit verschil wel zichtbaar (de score gaat omhoog van gemiddeld 3,13 naar 3,41), maar deze is net niet significant. De verandering die te zien is bij houding 12 en 13 is aanzienlijk, maar net niet significant in de experimentele groep. De variabelen die niet opgenomen zijn in de tabel zijn niet significant. 6.3 Gedrag Het onderdeel gedrag bestond uit twee open vragen en zeven vragen die statistisch geanalyseerd konden worden. De gegevens zijn statistisch getoetst met een paired t-test. De antwoorden van de respondenten zijn geschaald naar negatief, neutraal en positief (score 1 t/m 3) voor vraag 2 t/m 6. Tabel 6.4 laat zien dat de deelnemers na de training een positiever gedrag ten toon spreiden dan voor de training.
24
Tabel 6.4 Gemiddelde waarde voor de houding van de voor/nameting van de respondent en de bijbehorende significanties voor het onderdeel gedrag weergegeven per vraag.
Gedrag 2: Het is guur buiten. Wat doe je? Gedrag 3: De kinderen klimmen in een hoge boom. Wat doe je? Gedrag 4: Kinderen kunnen vies worden buiten. Wat doe je? Gedrag 6: Bij thema Herfst gaat mijn voorkeur uit naar: Gedrag 7: Hoe vaak voer je een activiteit buiten de BSO uit? Gedrag 8: Hoe vaak wordt er een natuuractiviteit uitgevoerd? Gedrag 9: Hoe vaak voer jij een natuuractiviteit uit?
Controle groep 1,70 / 1,94 1,63 / 2,00
Sign *
2,69 / 2,78 2,81 / 2,75 2,42 / 2,38 2,37 / 2,63 2,06 / 2,29
Experimentele Groep 1,89 / 2,21
Sign *
1,89 / 2,41
**
2,74 / 2,93 2,91 / 2,91 2,58 / 3,09 2,32 / 3,13
** ns **
2,18 / 3,07
**
**
Vraag 7 t/m 9 hebben een schaal van 1 tot 4, van nooit (1) naar drie keer per maand of vaker (4). Alle drie de vragen zijn voor de experimentele groep significant positief veranderd. Bij de open gedragsvraag 1 (Een kind pakt een duizendpoot […] hoe reageer jij?), is er verschil te zien tussen de verschillende organisaties (zie tabel 6.5). Bij de controlegroep van Skon valt op dat de hele groep zowel bij de voor- als nameting overwegend negatieve antwoorden geven. Er is bij de hele groep geen positieve verandering te zien. Bij de controle- en experimentele groep van Kinderopvang Humanitas zijn de antwoorden zowel bij de voormeting als bij de nameting overwegend positief. Er is geen duidelijk verschil te zien. Bij de experimentele groep van Catalpa Kinderopvang zijn de antwoorden bij de voormeting overwegend positief en bij de nameting in zijn geheel positief. Er zijn bij zowel de hele controlegroep als experimentele groep in totaal negen opvallende veranderingen te zien, waarvan de meeste veranderingen van neutraal naar positief zijn gegaan. Tabel 6.5 Per organisatie de verandering van open gedragsvraag 1 in procenten weergegeven
Skon
Kinderopvang Humanitas
Catalpa Kinderopvang
Controlegroep Voormeting Positief: 0% Neutraal:33% Negatief:67% Geen antw:0% Positief: 89% Neutraal:11% Negatief:0% Geen antw:0%
Nameting Positief:0% Neutraal:33% Negatief:67% Geen antw:0% Positief:96% Neutraal:2% Negatief:2% Geen antw:0%
Experimentele groep Voormeting Nameting
Positief: 91% Neutraal:0% Negatief:4% Geen antw:0% Positief: 85% Neutraal: 15% Negatief: 0% Geen antw: 0%
Positief:91% Neutraal:6% Negatief:3% Geen antw:0% Positief:92% Neutraal:0% Negatief:0% Geen antw:8%
Bij de open gedragsvraag 2 (Een boze ouder […] hoe reageer jij?) is er geen duidelijk verschil te zien in soorten antwoorden tussen de controle- en experimentele groep. Bij zowel de voor- als nameting is het grootste deel van de antwoorden neutraal, waar de respondent de situatie uitlegt en vaak 'kan gebeuren' als antwoord geeft. Tussen de voor- en nameting is weinig verandering te zien. Neutrale antwoorden blijven veelal neutraal, positieve antwoorden veelal positief. Alle antwoorden die vooraf als negatief zijn geschaald, zijn positief veranderd naar neutraal. 25
6.4 Overig 6.4.1.Uitwisseling en communicatie
Er waren vijf vragen over uitwisseling en communicatie over natuur binnen de eigen locatie. Deze vragen zijn statistisch getoetst met een paired t-test. De analyse laat zien dat er na de training bij zowel de experimentele groep als de controlegroep meer uitwisseling over natuur is tussen ouders en pedagogisch medewerkers en op de locatie zelf (tabel 6.6). Tabel 6.6 Gemiddelde waarde voor de houding van de respondent en de bijbehorende significanties voor het onderdeel gedrag weergegeven per vraag.
Controlegroep ** ns * ns ns
Uitwisseling 1 (met ouders): Uitwisseling 2 (tussen groepen): Uitwisseling 3 (op locatie): Uitwisseling 4 (tussen collega's): Uitwisseling 5 (fotocollages):
Experimentele groep ** ** * ** **
6.4.2 Informatie opzoeken
Er zijn drie vragen gesteld in de enquête over het opzoeken en verkrijgen van informatie. De respondent kon kiezen voor een multiple choice antwoord of zelf een antwoord invullen bij 'anders, n.l.' Het blijkt dat de gemiddelde respondent uit de controlegroep algemene informatie over de kinderopvang het meest opzoekt via vakbladen (zie tabel 6.7). Dit is constant in de voor- en nameting. De gemiddelde respondent vanuit de experimentele groep zoekt deze informatie ook in vakbladen, maar internet en conferenties scoren eveneens hoog. Tabel 6.7 Het opzoeken van informatie in het algemeen over de kinderopvang geschiedt via de volgende middelen in percentages.
Geen informatie opzoeken Informatie zoeken via internet Informatie zoeken via vakbladen Informatie zoeken via conferenties Anders
Controlegroep Voormeting 13% 13% 41% 16% 16%
Experimentele groep nameting 3% 18% 38% 19% 22%
Voormeting 13% 20% 30% 20% 17%
nameting 4% 33% 20% 11% 32%
Bij de respondent die zelf een antwoord invult, valt op dat zowel de controle- als experimentele groep de informatiebron 'collega's’ vaker noemt bij de nameting (9% en 18%) dan bij de voormeting (0% en 6%). Specifieke informatie over de kinderopvang met betrekking tot natuur wordt door de controlegroep voornamelijk opgezocht via internet (zie tabel 6.8). Dit is constant in de voor- en nameting. De experimentele groep blijkt naast internet hiervoor ook gebruik te maken van specifieke conferenties gericht op natuur(beleving).
26
Tabel 6.8 Het opzoeken van informatie over natuur in de kinderopvang geschiedt via de volgende middelen in percentages.
Experimentele groep
Controlegroep voormeting 3% 64% 10% 0% 22%
Geen informatie opzoeken Informatie zoeken via internet Informatie zoeken via vakbladen Informatie zoeken via conferenties Anders
Nameting 3% 63% 9% 0% 25%
Voormeting 9% 46% 6% 13% 26%
nameting 2% 48% 7% 11% 30%
Opvallend is dat zowel de controlegroep als de experimentele groep in de nameting minder vaak aangeeft geen informatie op te zoeken. Bij de vraag of de deelnemers specifiek konden aangeven waar ze de informatie over het thema natuur vandaan haalden, worden bij de nameting de websites van Veldwerk Nederland (www.veldwerknederland.nl en www.kindvannature.nl) vaker genoemd dan bij de voormeting. Dit is bij zowel de controlegroep als de experimentele groep het geval. Bij de experimentele groep is het verschil groter dan bij de controlegroep (zie tabel 6.9) Tabel 6.9 het benoemen van websites van Veldwerk Nederland in de antwoorden in percentages.
Noemen van websites Veldwerk Nederland
Controlegroep Voormeting 3%
Nameting 6%
Experimentele groep Voormeting Nameting 2% 17%
Onderdeel 2 De respondenten die de training hebben gevolgd, hebben na afloop een uitgebreide enquête over deze training ingevuld. De gegevens van 50 respondenten is in deze analyse meegenomen.
6.5 De training
Procent (%)
De respondenten geven aan dat zij hebben geleerd van de training. Het merendeel geeft o.a. aan dat de positieve houding t.o.v. het uitvoeren natuuractiviteiten is gegroeid, dat ze meer inzicht hebben gekregen in mogelijkheden voor activiteiten en materialen en dat hun drempels om met natuur aan de slag te gaan zijn verlaagd (zie grafiek 6.1). 35
Positieve houding gegroeid Meer inzicht activiteiten
30
Meer inzicht materialen 25
Meer inzicht omgeving Meer kennis belang
20
Drempels verlaagd 15
Zelf activiteiten bedenken
10 5
Geheel mee eens
Een beetje mee eens
Neutraal
Een beetje mee oneens
Geheel niet mee eens
0
Grafiek 6.1. Scores over de training, inhoud en opzet.
27
Ook de communicatie op de locatie met betrekking tot natuur is verbeterd. Van de 50 respondenten geeft 70% aan dat zij na de training meer praten met collega’s over natuur en natuuractiviteiten en 68% praat hier meer met ouders over. De opzet van de training wordt ook als positief ervaren. De respondenten geven o.a. aan dat de training inhoudelijk vernieuwend en uitdagend was, dat er voldoende aansluiting met de praktijksituatie was en dat de afwisseling tussen theorie en praktijk goed was (zie grafiek 6.2). Procent (%)
. 35 Verwachtingen 30
Inhoudelijk uitdaging
25
Inhoudelijk vernieuwend Afwisseling
20
Aansluitng praktijk Tempo
15
Power Point Presentatie
10 5
Geheel mee eens
Een beetje mee eens
Neutraal
Een beetje mee oneens
Geheel niet mee eens
0
Grafiek 6.2 Waardering van de respondenten voor de trainingsopzet
6.6 De trainer De trainingen zijn gegeven door drie verschillende trainers. Het oordeel dat de respondenten over de trainers vellen is positief (zie tabel 6.10). Tabel 6.10 Waardering van de respondenten voor de trainer
Neutraal
De trainer straalde enthousiasme uit De trainer had voldoende kennis De trainer wist de stof goed en duidelijk over te brengen De trainer kon vragen goed en volledig beantwoorden De trainer maakte een goede koppeling tussen theorie en praktijk
2% 0% 0% 2% 2%
Een beetje mee eens 28% 24% 26% 22% 22%
Geheel mee eens 70% 76% 74% 72% 76%
6.7 Locatie en programma Aan de respondenten is gevraagd of zij tevreden waren over de communicatie (vooraf) over het programma van de training. Het blijkt dat 10% niet tevreden was, 18% neutraal en 72% in meer of mindere mate tevreden was over deze communicatie. Ook is de respondenten gevraagd naar hun mening over de locatie waar de training is gehouden. Hierbij geeft 10% een neutraal antwoord, 38% is redelijk tevreden over de locatie en 52% erg tevreden.
6.8 Cijfers voor training en trainer De respondenten zijn in het algemeen tevreden over de training en de trainer. Zij geven gemiddeld een 8,3 voor de training en een 8,5 voor de desbetreffende trainer.
28
6.9 Vergelijking tussen trainers De trainingen zijn uitgevoerd door 4 verschillende trainers. In tabel 6.11 staat weergegeven hoeveel respondenten de enquête hebben ingevuld over een bepaalde trainer. Tabel 6.11 Aantal respondenten per trainer.
Aantal respondenten
Trainer 1 9
Trainer 2 2
Trainer 3 2
Trainer 4 32
Vanwege de lage respondentaantallen van trainer 2 en trainer 3 kan er niets gezegd worden over verschillen tussen de trainers. Bij open vraag 1 werd aan de deelnemer gevraagd aan te geven wat ze goed vonden aan de training. Het merendeel van de deelnemers geeft aan 'het doen van de buitenactiviteiten' het beste item van de training te vinden (zie tabel 6.12). Tabel 6.12 het beste item van de training in procenten
Genoemde beste item Doen van buitenactiviteiten Onderling uitwisselen van ideeën/ervaringen Goede afwisseling tussen theorie en praktijk Overig
Percentage 62% 14% 6% 18%
Bij open vraag 2 werd er aan de deelnemer gevraagd welke onderdelen ze overbodig/niet nuttig vonden aan de training. Het merendeel geeft aan dit niet te weten of dat er geen overbodige items waren (zie tabel 6.13).
29
Tabel 6.13 nutteloze/overbodige items van training in procenten
Genoemde nutteloze/overbodige item Weet niet/geen nutteloze of overbodige items Filmpjes over andere natuur BSO Overig (bv meer diepgang, buitenlunch overbodig)
Percentage 78% 6% 16%
Bij de vraag wat het belangrijkste is wat de deelnemers geleerd hebben geven de meeste deelnemers aan dat ze meer inzicht hebben gekregen in de mogelijkheden van natuuractiviteiten. Daarnaast geeft een groot deel aan geleerd te hebben dat een kleine, simpele natuuractiviteit ook leuk kan zijn. Inzicht dat de houding van de pedagogisch medewerker belangrijk is, nieuwe kennis en het belang van natuur inzien wordt minder vaak genoemd (zie tabel 6.14). Tabel 6.14 De belangrijkste leeraspecten volgens de respondenten in procenten
Genoemde leeraspecten Inzicht dat er veel mogelijk is met natuur (activiteiten + buitenruimten) en nieuwe inspiratie Dat een kleine, simpele natuur activiteit ook leuk kan zijn Inzicht dat houding van pedagogisch medewerker belangrijk is Nieuwe kennis Het belang van natuur inzien Geen antwoord
Percentage 44% 26% 8% 8% 6% 6%
Bij de vraag welke suggesties de deelnemers hebben geeft het merendeel geen suggesties te hebben of de deelnemers geven aan dat de training zo goed is (zie tabel 6.15). Tabel 6.15 over suggesties/verbeteringen van de training in procenten
Genoemde suggesties Geen suggesties/training is goed zo Meer trainingsdagen/langer Meer diepgang Communicatie
Percentage 90% 4% 4% 2%
30
7. Conclusie 7.1 Hoofdvraag en deelvragen De ambitie van dit onderzoek was om de effecten van de training ‘De opvang naar buiten’ te achterhalen en punten te beschrijven waarop de training aanscherping behoeft. Door zowel te kijken naar het effect van de training door het meten van kennis, houding en gedrag van de deelnemer, als te kijken naar hoe de training wordt ervaren door de deelnemers, kunnen hierover gerichte conclusies worden getrokken. De hoofdvraag van het onderzoek luidt als volgt: ‘Wat zijn de effecten op kennis, houding en gedrag t.a.v. de deelnemers van de natuurtraining ‘De opvang naar buiten’ en hoe wordt deze training door de deelnemers ervaren?‘ De bijbehorende deelvragen zijn: 1.
In welke mate worden de verschillende doelen die gesteld zijn in de training ‘De opvang naar buiten’ bereikt als gevolg van de training?
2. Hoe ervaren de deelnemers van de training ‘De opvang naar buiten’ de inhoud van de training, de trainer en algemene aspecten (zoals locatie en communicatie) van de training? In de komende paragrafen worden de resultaten van het onderzoek besproken en gerelateerd aan bestaande literatuur en onderzoeken, waarna een antwoord wordt gegeven op de verschillende deelvragen en een eindconclusie wordt geformuleerd. 7.2 Interpretatie van de resultaten 7.2.1 De componenten kennis, houding en gedrag
In de operationalisatie is er voor gekozen om de drie componenten kennis, houding en gedrag uit elkaar te halen, om vanuit hier de enquêtevragen op te stellen. Op deze manier kon een mogelijk effect gemeten worden. Zowel op het gebied van kennis, houding als gedrag is een significant positief effect te zien van de training op de experimentele groep. Op een klein aantal gebieden laat ook de controlegroep positieve (significante) effecten zien. De kennis blijkt bij de experimentele groep te zijn toegenomen voor zeven van de elf (statistisch) geteste variabelen. Ook bij de vraag die kwalitatief verwerkt is, is positief verschil te zien tussen de voor- en nameting. De respondenten laten ook bij houding een positief verschil zien. Bij de experimentele groep geldt dat voor drie van de 17 variabelen er een significant positief verschil is en voor nog eens twee variabelen een bijna significant verschil. De analyse laat zien dat bij zes van de 17 vragen al in de voormeting een zeer positief antwoord is gegeven, waardoor geen verbetering mogelijk is. Wanneer deze variabelen niet meegenomen worden, is er een significant effect op houding bij 50% van de variabelen. De component gedrag blijkt op bijna alle onderdelen positief significant veranderd te zijn voor de experimentele groep.
31
Door de vergelijking van de controlegroep met de experimentele groep, kan vastgesteld worden dat de grote significante verandering die wordt waargenomen bij de experimentele groep ligt bij de training die zij gevolgd hebben en niet in andere factoren, zoals seizoensveranderingen, thema’s in de jaarplanning of het dagelijkse weer. Uit de resultaten blijkt dat de significante veranderingen die bij de experimentele groep wordt waargenomen bij de component kennis, samenhangt met de activiteiten die in de training aan bod zijn gekomen (insectenzuiger maken, bodemdieren zoeken). Onderzoek van Fukkink & Lont (2007) en Verweij-Kwok & Speetjes (2011) sluit hierbij aan. De resultaten in hun onderzoek laten zien dat trainingen in de kinderopvang effect hebben op de kennis van een medewerker. In hun onderzoek is de relatie van een training met gedrag en houding minder zichtbaar. Bij de vragen met betrekking tot de component gedrag worden de trainingsactiviteiten in de nameting vaker genoemd dan in de voormeting. Deze activiteiten zijn dus door de deelnemers onthouden. Dit resultaat wordt ondersteund door onderzoek van Van Baaren (2009). Dit onderzoek toont aan dat gedrag leidt tot kennis en dat men leert door te doen. Er kan daarom worden aangenomen dat ook in dit onderzoek er sprake is van een samenhang tussen kennis en gedrag. Wanneer de componenten kennis, houding en gedrag teruggezet worden naar de doelen zoals deze voor de training beschreven worden, wordt het volgende zichtbaar: Doel1: Het bevorderen van een positieve houding ten aanzien van natuurbeleving. Dit doel valt onder houding en in de enquête werden er verschillende stellingen voorgelegd aan de respondenten die inzicht konden verschaffen in de houding t.o.v. natuurbeleving. Uit het onderzoek blijkt dat bij 50% van de variabelen er een significant effect te zien is bij de experimentele groep. Bij de andere 50% is het effect minder duidelijk zichtbaar. De positieve houding van de deelnemer is op bepaalde gebieden bevorderd. Doel 2: Inzicht geven in de mogelijkheden van natuurbeleving. Dit doel valt voor het grootste deel onder kennis. In de enquête wordt aan de deelnemer gevraagd of hij/zij drie kleine natuuractiviteiten kan noemen en worden er verschillende vragen gesteld over de omgeving/materialen die gebruikt kunnen worden bij natuurbelevingactiviteiten. Op al deze vragen is een positief significant verschil te zien bij de experimentele groep. Er worden ook meer trainingsactiviteiten genoemd in de nameting. Dit doel is bevorderd. Doel 3: Inzicht geven in het belang van natuurbeleving; Dit doel valt onder kennis. In de enquête werden er bij de component verschillende vragen gesteld die gingen over het belang van natuurbeleving voor kinderen en over de ontwikkelingsgebieden die door natuurbeleving gestimuleerd worden. Er is een positief significant verschil te zien bij de experimentele groep. Er worden in de nameting meer goede antwoorden gegeven dan in de voormeting. Dit doel is bevorderd. Doel 4: Het verlagen van drempels om natuurbeleving in het pedagogisch werk te integreren. Dit doel valt onder gedrag en voor een deel onder houding. In de enquête stonden verschillende casussen waar gedrag werd gemeten. Hierbij werd een significant verschil waargenomen. Het gedrag is in de nameting positiever beoordeeld dan in de voormeting. Ook werden er bij de component houding een aantal vragen gesteld die betrekking hadden op eventuele drempels die 32
natuurbeleving met zich mee kan brengen. Bij deze vragen is, zoals hierboven al aangegeven werd, geen duidelijk verschil te zien. Doordat er bij de component gedrag een sterk significant verschil te zien is, kan er toch aangenomen worden dat dit doel bevorderd is. Doel 5: Het stimuleren van het zelf opzetten en uitvoeren van uiteenlopende natuuractiviteiten. Dit doel valt onder gedrag en voor een deel onder kennis. In de enquête werd er gevraagd naar de hoeveelheid natuuractiviteiten die de deelnemer op de BSO uitvoert. Hier was er voor de experimentele groep een sterk significant verschil te zien. Bij de component kennis werd er een open vraag gesteld die vroeg of de deelnemer verschillende natuuractiviteiten kon noemen. Het bleek in de nameting dat er meer trainingsactiviteiten genoemd werden. Doordat er een sterk significant verschil gemeten is bij beide componenten is dit doel bevorderd. Doel 6: Het uitwisselen van ervaringen met natuur op kindercentra. Dit doel valt onder gedrag. In de enquête werd dit doel gemeten door te vragen hoe vaak er uitwisseling is op de locatie, met ouders en tussen collega’s over het thema natuur. Hier blijkt een significant verschil voor de experimentele groep. Dit doel is bevorderd. 7.2.2 Kruisbestuiving
In de nameting bij de controlegroep zijn bij de open vragen antwoorden gegeven die zij niet zouden moeten kunnen weten. Ook zijn bij de controlegroep veranderingen gevonden, waar eigenlijk geen verandering te verwachten valt. Respondenten uit de controlegroep noemden in de nameting een aantal specifieke trainingsactiviteiten (insectenzuiger maken) en werd er bij de vraag over uitwisseling over het thema natuur bij beide groepen veel positiever geantwoord in de nameting. Deze resultaten suggereren dat er kruisbestuiving heeft plaatsgevonden tussen de controlegroep en de experimentele groep. 7.2.3 Verschil tussen organisaties
De drie organisaties die meegenomen zijn in het onderzoek, verschillen onderling van visie en werkwijze (zie paragraaf 4.2, respondenten). De profielen van de mensen uit deze verschillende organisaties leken voldoende op elkaar om de groepen in de analyse met elkaar te vergelijken (zie paragraaf 5.3, respons). Er zijn echter aanwijzingen dat de organisaties in de enquête verschillend scoren. Zo lijkt het dat de controlegroep van Skon over het algemeen wat negatiever scoort op houding en gedrag. Dit is te verklaren vanuit de wijze waarop de verschillende organisaties met het thema natuur omgaan. Bij Kinderopvang Humanitas en bij Catalpa Kinderopvang is natuur een speerpunt bij of de organisaties (kinderopvang Humanitas) of bij de locaties (in dit geval de locaties van Catalpa Kinderopvang die mee hebben gedaan met het onderzoek). De locatie die mee heeft gedaan als controlegroep van Skon heeft natuur niet als speerpunt, maar heeft zijn nadruk op kunst en cultuur liggen. 7.2.4 Evaluatie
De resultaten van de evaluatie laten zien dat de respondenten tevreden zijn over de training. Bij de evaluatievraag over het belangrijkste wat deelnemers geleerd hebben, geeft het merendeel aan dat ze ‘inzicht krijgen in de mogelijkheden van natuurbeleving’ (activiteiten, nieuwe inspiratie) en ‘inzicht krijgen dat een kleine eenvoudige natuuractiviteit ook leuk kan zijn en dat het niet zo moeilijk hoeft te zijn’. Als deze antwoorden naast de zes doelen van de training worden gelegd, kan worden vastgesteld dat de antwoorden vallen onder doel 2 (inzicht in mogelijkheden), doel 4 (verlagen van de drempel tijd/moeilijkheid) en doel 5 (stimuleren van zelf opzetten van uiteenlopende natuuractiviteiten). De andere doelen van de training worden
33
duidelijk minder benoemd. 7.2.5 Vraagstelling
Een aantal vragen kon in de analyse niet gebruikt worden. Het blijkt dat er bij een aantal kennisvragen de respondenten in de voormeting bijna 100% goede antwoorden gaven. Ook bij enkele houdingvragen gaven bijna alle respondenten het meest positieve antwoord. Bij deze vragen is geen ruimte voor verbetering meer mogelijk en er kan geen verandering waargenomen worden. Verder bleek dat sommige open vragen die in de enquête werden gesteld, lastig te scoren waren. Soms werd er door een respondent een antwoord van minder dan vijf woorden gegeven, waardoor interpretatie door de analist onvermijdelijk was. 7.2.6 Overige zaken
Bij open kennisvraag 2 (het noemen van natuuractiviteiten) valt op dat er door de respondenten in thema’s wordt gedacht. Bij natuuractiviteiten wordt er bij veel respondenten aan de herfst en af en toe aan de lente gedacht. Dit kan komen doordat in de opleiding veelal met deze thema’s gewerkt wordt. Ook in de jaarplanningen van kinderopvangorganisaties wordt het jaar verdeeld in thema´s waarbij vervolgens activiteiten verzonnen worden. Opvallend is dat voor deze factor na de training een afname is waargenomen. Dit kan komen doordat er in de training er in werd gegaan op de aanname dat natuurbeleving altijd en overal mogelijk is. 7.3 Antwoord op de hoofd- en deelvragen en eindconclusie De onderzoeksvraag zoals deze in hoofdstuk 2 gesteld is, luidde: ‘Wat zijn de effecten op kennis, houding en gedrag t.a.v. de deelnemers van de natuurtraining ‘De opvang naar buiten’ en hoe wordt deze training door de deelnemers ervaren?’ Om antwoord te kunnen geven op de hoofdvraag wordt er eerst antwoord gegeven op de twee deelvragen. 1. In welke mate worden de verschillende doelen die gesteld zijn in de training ‘De opvang naar buiten’ bereikt als gevolg van de training? De doelen zijn ondergebracht in drie componenten: kennis, houding en gedrag. Er kan geconcludeerd worden dat de training een significant effect heeft op de component kennis. Dat wil zeggen dat de kennis over het belang van natuurbeleving en de mogelijkheden die dit met zich mee brengt bij de deelnemers is bevorderd aan de hand van de training. Op de component houding is er een significant effect te zien. Dit wil zeggen dat de positieve houding m.b.t. natuurbeleving naar aanleiding van de training is bevorderd. Dit effect is minder sterk aanwezig dan bij de component kennis en gedrag. Na correctie was er in de helft van de variabelen een significant effect te zien is. De andere helft kon of niet worden meegenomen doordat de antwoorden al erg positief waren of ze waren niet significant. Op de component gedrag heeft de training een significant effect gehad. Dat wil zeggen dat het gedrag van de deelnemer na de training positiever is beoordeeld dan voor de training en dat de deelnemer aangeeft vaker natuuractiviteiten binnen de BSO uit te voeren dan vooraf de training. Ook geeft de deelnemer aan dat er meer uitwisseling is over het thema natuur dan vooraf de training. 34
Alle doelen doe in de training gesteld worden, worden ook daadwerkelijk door de training in meer of minder mate bevorderd. 2. Hoe ervaren de deelnemers van de training ‘ De opvang naar buiten’ de inhoud van de training, de trainer en algemene aspecten (zoals locatie en communicatie) van de training? De training wordt door de deelnemers positief ervaren. Bij alle onderdelen over de inhoud van de training, de trainer en algemene aspecten worden er positieve reacties gegeven. De deelnemers geven aan dat ze het meest geleerd hebben over de mogelijkheden van natuurbeleving, inzicht hebben gekregen dat een simpele eenvoudige natuuractiviteit ook leuk kan zijn. Als eindconclusie voor dit onderzoek kan het volgende gesteld worden: De training ‘De opvang naar buiten’ heeft een positief effect op kennis, houding en gedrag t.a.v. de deelnemer. Bij kennis en gedrag is dit duidelijk zichtbaar. De doelen van de training die vallen onder deze twee componenten worden allemaal bevorderd. Bij houding is het effect wat minder zichtbaar. De deelnemer is positief over de inhoud van de training, de trainer en algemene aspecten. Uit de evaluatie blijkt dat de deelnemers vooral van doel 2,4 en 5 geleerd hebben. De andere doelen komen minder sterk naar voren.
35
8.
Discussie en aanbevelingen
In dit hoofdstuk worden de getrokken conclusies in een breder perspectief geplaatst. Er wordt ingegaan op algemene punten die binnen het onderzoek een belangrijke rol hebben gespeeld en er wordt kritisch op het onderzoek en de enquêtevragen terug gekeken. Daarnaast wordt er ingegaan op de betrouwbaarheid en validiteit van dit onderzoek Aan het eind volgen een aantal aanbevelingen voor de training van Veldwerk Nederland en voor toekomstig onderzoek.
8.1 Discussie 8.1.1 Theorie vs. praktijk
Literatuur laat zien dat onderzoek naar houding en gedrag lastig is (o.a. Smit, Jansen, van Koppen, Bulten, Damen & Custers, 2006). Gedrag is in deze enquête gemeten op basis van zelfgerapporteerd gedrag. Meting van daadwerkelijk gedrag was in dit onderzoek niet mogelijk. Het is bekend dat mensen in het algemeen graag een consistent beeld presenteren van hun houding en hun handelen (Smit et. al, 2006). Dit betekent dat iemands zelfgerapporteerde gedrag beïnvloedt wordt door de gerapporteerde houding en niet altijd een nauwkeurig beeld geeft van het daadwerkelijk handelen (Smit et. al, 2006). Bij de antwoorden in de enquête op de vragen over houding en gedrag kan de neiging om sociaal wenselijke antwoorden te geven een rol spelen. Dit kan leiden tot een vertekening in houding en gedrag zoals die gemeten zijn in dit onderzoek. De operationalisatie van de componenten houding en gedrag is zo uitgebreid mogelijk gebeurd. Daarnaast zijn er een aantal controlevragen opgesteld om sociaal wenselijke antwoorden te voorkomen en/of op te merken. Bij de controlevragen blijken de respondenten consistent te zijn in hun antwoorden. Sociaal wenselijke antwoorden zijn daarom in dit onderzoek niet sterk aanwezig. Dit blijkt ook uit de hoeveelheid ‘weet ik niet’ antwoorden. Echter, hier blijft ruimte voor verbetering. 8.1.2 Vraagstelling
Een aantal vragen kon in de analyse niet gebruikt worden. Dit kwam doordat de respondenten in de voormeting bijna 100% goede antwoorden gaven. Ook waren sommige open vragen lastig te scoren waardoor interpretatie door de analist onvermijdelijk was (zie paragraaf 7.2.6). Het aantal, dat houding moest beschrijven zijn behoorlijk verminderd door de 100% positieve antwoorden. Nog steeds blijkt er voldoende informatie te zijn om de resultaten weer te geven. Wel is het formuleren van vragen op dit gebied een punt van aandacht voor een volgend onderzoek. Er kan worden aangenomen dat zelfgerapporteerde houding van de respondent over het algemeen positiever is en dat bij sommige aspecten van kennis de uitgangssituatie beter is dan van te voren gedacht werd. Ook dit kan worden meegenomen in een volgend onderzoek. Subjectiviteit is niet te vermijden. Door het gebruik van één analist bij de open vragen, de controle bij experts en het gebruik van de zelfde methode om alle antwoorden te schalen is de subjectiviteit tot een minimum beperkt. 8.1.3.Betrouwbaarheid en validiteit
Voor het onderzoek is er een grote steekproef gehouden onder 519 mensen. De respons was minder groot dan verwacht. Echter de groep bleef groot genoeg om te kunnen analyseren en heeft daarom niet afgedaan aan de betrouwbaarheid dit onderzoek. Om de betrouwbaarheid van dit onderzoek verder te verhogen is er gekeken naar significante verschillen tussen de controle en experimentele groep door middel van een paired- t test. Dit is een statistische test waarbij 36
herhaling en controle van de resultaten mogelijk is. Daarnaast is er vaak een significant verschil gemeten en is er bij de interpretatie van gegevens en in de discussie, gezocht naar ondersteunende onderzoeken om de punten te onderbouwen. Ook deze punten verhogen de betrouwbaarheid. Om de validiteit van het onderzoek te verhogen is er door middel van de crombach’s alpha gekeken of de items van kennis, houding en gedrag 1 schaal mochten vormen. Dit was het geval waardoor bleek dat de vraagstellingen correct waren en allemaal hetzelfde hebben gemeten
8.2 Aanbevelingen 8.2.1 Aanscherping van doelen
Tijdens de operationalisatie van de verschillende doelen is gebleken dat deze aanscherping behoeven. Zo kan doel 2 (inzicht geven in de mogelijkheden van natuurbeleving) en doel 5 (stimuleren van zelf opzetten en uitvoeren van uiteenlopende natuuractiviteiten samengevoegd worden). Het inzicht geven van de mogelijkheden en het vervolgens zelf opzetten hoort bij elkaar en is een logisch gevolg. Zo wordt doel 5 sterker aangezien dit doel nu niet veel specifieke activiteiten heeft in de training die het doel waarborgen. Voor meer specifieke aanpassingen van de doelen, zie bijlage 4. 8.2.2 Aandacht voor themagericht werken
Uit het onderzoek blijkt dat de pedagogisch medewerkers vooral in thema’s denken als het gaat om natuur. Ook binnen de opleiding van de pedagogisch medewerker en binnen de organisaties wordt hier aandacht aan besteed. Het is voor Veldwerk Nederland interessant te weten dat themagericht werken leeft onder de pedagogisch medewerkers. Er kan vanuit hier bijvoorbeeld een discussie worden opgestart worden (natuur kan altijd en overal) of er kan juist hierop ingespeeld worden door themagerichte activiteiten aan te bieden. 8.2.3 Meer aandacht voor de andere doelen binnen de training
Het doen van de activiteiten worden door de deelnemers als zeer positief ervaren. Uit de resultaten van kennis en gedrag blijkt dat deze ook onthouden en toegepast worden. Het doel ‘bevorderen van een positieve houding’ komt in dit onderzoek minder duidelijk naar voren. Binnen de training kan hier nog meer aandacht voor komen door bijvoorbeeld meer discussie te voeren. 8.2.4 Verder onderzoek: gedrag en houding meten
Zoals in de discussie is aangegeven is het lastig om gedrag te meten door middel van een enquête. In een volgend onderzoek is het raadzaam om houding en gedrag op een daarvoor meer geschikte manier te onderzoeken, bijvoorbeeld door observaties of video-opnamen. 8.2.5 Verder onderzoek: kruisbestuiving en invloed van de organisatie
Uit dit onderzoek zijn er aanwijzingen dat er mogelijk kruisbestuiving plaatsvindt in een organisatie tussen mensen die de training volgen en mensen die de training niet volgen. Ook is het mogelijk dat de wijze hoe een organisatie omgaat met het thema natuur van invloed is op het gedrag en de houding van de medewerker. Echter dit is niet statistisch onderbouwd. In een volgend onderzoek kan hier aandacht aan worden besteed. 8.2.6 Lange termijn effect: implementatie
Dit onderzoek heeft de korte termijn effecten op de kennis, houding en gedrag van de deelnemer onderzocht. Er is echter nog niets bekend over de lange termijn effecten. Verweij-Kwok & Speetjes (2011) en JSO (2011) denken dat een training niet op zichzelf staand is maar onderdeel 37
is van een groter geheel en dat het belangrijk is dat er aandacht wordt besteed aan het proces na de training, om de daadwerkelijke praktijkslag te maken. Hier ligt een uitdaging voor zowel de kinderopvangorganisaties die de training hebben afgenomen als voor Veldwerk Nederland door dit gegeven mee te nemen in hun aanbod. In het document ‘verandermanagement’ van Arts (2012) wordt er dieper in gegaan op deze rollen en worden er adviezen gegeven aan zowel de organisaties als aan Veldwerk Nederland om de training ‘De opvang naar buiten’ zo succesvol mogelijk verder te implementeren en te borgen.
38
Literatuur Boeken: De Galan,K (2010) Trainen een praktijkgids. Amsterdam: Pearson Education Uitgeverij. Louv, R. (2007). Het laatste kind in het bos. Utrecht: Jan van Arkel. Margadant – van Arcken, M. (1990), Groen verschiet. Natuurbeleving en natuuronderwijs bij acht- tot twaalfjarige kinderen. Den Haag: SDU uitgeverij. Schreuder, L., Boogaard M. ,Fukkink R. , Hoex J. (2011) Pedagogisch Kader 4-13 jaar. Amsterdam: Uitgeverij Reed Business. Singer, E en Kleerekoper, L (2009) Pedagogisch kader 0-4 jaar. Maarssen: Elsevier gezondheidszorg.
Onderzoeken en publicaties: Arts, W (2012). Kennisdossier verandermanagement. ’s Hertogenbosch: Fontys Hogescholen. Berg, A. E. van den (1999). Individual differences in the aesthetic evaluation of natural landscapes. Groningen: Proefschrift R.U.G. Bogner, F. X. (1998). The influence of short-term outdoor ecology education on long-term variables of environmental perspective. Journal of Environmental Education. Washington, DC: U.S. Department of Agriculture. Bögeholz, S. (2006). Nature experience and its importance for environmental knowledge, values and action: recent German empirical contributions. Göttingen: Environmental Education Research. Bruyn, G.J. de & Aartsen, J. (2004) De houdingsverandering van kinderen ten opzichte van de natuur, door deelname aan het Bewaarde Land project. Leiden: Instituut voor Theoretische Biologie. Faber Taylor, A, Wiley, A, Kuo, F.E & Sullivan, W.C (1998) Growing up in the innercity: Green spaces as places to grow. Envirnoment and Behavior, 30 (1), 3-27. Fjørtoft. (2004). Landscape as Playscape: The effects of natural environments on Children's Play and Motor Development. Noorwegen: Telemark. Fukkink, R en Lont, A. (2007) Does training matter? A meta analysis and review of caregiver training studies. SCO Kohnstamm Instituut: Amsterdam. Gezondheidsraad en RMNO. (2004). Natuur en gezondheid. Invloed van natuur op sociaal, psychisch en lichamelijk welbevinden. Den Haag: GR.
39
Grahn,P., Stigsdotter, U. & Berggren-Bärring, A.M. (2005). A planning tool for designing sustainable and health ycities. The importance of experienced characteristics in urban green open spaces for people's health and well-being.Velp: Van Hall Larenstein University of Professional Education, 29-38. JSO en Veldwerk Nederland (2011) BSO Natuurlijk! Handreiking. Kellert,S.R.(2002) Experiencing nature: Affective, cognitive and Development in children. Cambridge, MA: MIT Press. Kok, G.J., R.W. Meertens en H.A.M. Wilke, (1987).Voorlichting en verandering. Wolters/Noordhoff, Groningen. Malone, K. & Tranter, P. (2003). Children's Environmental Learning and the Use, Design and Management of Schoolgrounds. Australië. Platform van de jeugd. (2005). Ruimte voor de jeugd. Hilversum: Platform ruimte voor de jeugd. Rensen, B. (1998) Symposium Buitenspelen. Smit, W., Jansen, P., van Koppen, C.S.A., Bulten, M., Damen, M.L.C. & Custers ,C. (2006) Hoe duurzaam is NME? Een explorerend kwantiatief onderzoek naar langetermijn effecten van natuur- en milieu educatie op basisscholen. Apeldoorn: Veldwerk Nederland. Stokking, K.M, (1991) Evaluatiemethoden voor natuur en milieu educatie, een vooronderzoek. Utrecht: I.S.O.R. Van den Berg, A. & Koenis, R. (2007)Spelen in het groen. Effecten van een bezoek aan een natuurspeeltuin op het speelgedrag. Wageningen: Alterra. Van der Boorn, C. (2007) Boomhut of chatroom. Onderzoek naar de natuurinteresse van Nederlandse kinderen in 2006 en 20 jaar eerder. Amsterdam: Vrije Universiteit. Van der Spel, M.&Noyon, R. (1993) Uitgeknikkerd, opgehoepeld. Een onderzoek naar de bewegingsvrijheid van kinderen op straat. Amsterdam: Regioplan, Kinderen Voorrang. Veldwerk Nederland (2007). Beleidsplan 2008-2012. Apeldoorn: Veldwerk Nederland Veldwerk Nederland (2011) Masterplan, kinderen verbinden met natuur. Apeldoorn: Veldwerk Nederland. Verweij-Kwok & Speetjes (2011) Veranderen gebeurt niet zomaar. Het effect van een cursus. Groningen: Elsevier Gezondheidszorg.
Websites: Bell& Hermann ondersteuning bij kwaliteitszorg en verbetertrajecten (2010). Opgeroepen op 6 december 2011 vanXolution: http://www.bellherrmann.eu Veldwerk Nederland, doelgroep kindercentra. (2012). Opgeroepen op oktober 4, 2011 van Dimotion: http://www.veldwerknederland.nl/doelgroepen/kindercentra/11 40
Bijlage 1: Inhoud training ‘De opvang naar buiten’ Masterclass De opvang naar buiten vier dagdelen
Doelgroep: pedagogisch medewerkers in kindercentra en gastouders die werken met kinderen van 4-12 jaar in de buiten- en/of naschoolse opvang. Doelen: 1. bevorderen positieve houding ten aanzien van natuurbeleving; 2. inzicht geven in de mogelijkheden van natuurbeleving; 3. inzicht geven in het belang van natuurbeleving; 4. verlagen drempels om natuurbeleving in het pedagogisch werk te integreren; 5. stimuleren van het zelf opzetten en uitvoeren van uiteenlopende natuuractiviteiten; 6. uitwisselen van ervaringen met natuur op kindercentra. Deelnemers: maximaal 16 Certificaat Deelnemers aan de training ontvangen na afloop een certificaat indien zij voldoen aan de volgende voorwaarden: aanwezigheid bij alle bijeenkomsten; uitvoeren van de huiswerkopdracht; voldoende resultaat toets. Ochtend 1, 10.00 uur 10.15 uur
10.45 uur
11.15 uur
11.45 uur 12.00 uur
Ontvangst met koffie en thee, inleiding Natuursymboliek Aan de hand van een meegebracht voorwerp dat een relatie heeft met natuur introduceren de deelnemers zichzelf Slakkenhotel Aan de hand van beeld en geluid denken de deelnemers na over het effect van hun eigen houding op de natuurbeleving door kinderen. Natuurkaartspel De deelnemers spelen in tweetallen een spel en praten met elkaar over hun natuurbeelden. Het belang van natuurbeleving in de bso Een presentatie waarbij de diverse ontwikkelingsgebieden voorbij komen. Op pad met je zintuigen Buiten voeren we diverse activiteiten uit, waarbij we de natuur anders beleven dan gebruikelijk. We bespreken de mogelijkheden van de activiteiten voor de eigen groep kinderen van de deelnemers.
41
13.00 uur
Afronding
Deelnemers nemen op ochtend 1 zelf mee: materiaal uit de natuur aan de hand waarvan ze zichzelf introduceren; twee lege fotokokertjes met dekseltjes; geschikte kleding i.v.m. buitenactiviteiten. Ochtend 2, 10.00 uur 10.15 uur
11.00 uur
12.00 uur
12.15 uur lunchen 13.00 uur
Ontvangst met koffie en thee, inleiding Naar een uitdagende buitenruimte We bekijken een dvd en bespreken de mogelijkheden voor de eigen locatie. We gaan ook in op de dilemma’s die de vertoonde beelden oproepen. Activiteiten Afhankelijk van de groepsgrootte en de omgeving voeren we deels binnen en deels buiten enkele activiteiten uit. We gaan o.a. op zoek naar bodemdieren. Huiswerkopdrachten De deelnemers krijgen een praktische opdracht mee die ze gedeeltelijk op hun eigen locatie uitvoeren. Ook gaan ze achtergronddocumentatie en een viertal artikelen lezen. Buitenlunch Deelnemers maken zelf warme dranken en ervaren hoe het is om buiten te Afronding
Deelnemers nemen op ochtend 2 zelf mee: geschikte kleding i.v.m. buitenactiviteiten en buitenlunch; leeg jampotje met deksel.
Ochtend 3, 10.00 uur 10.15 uur
10.45 uur
11.45 uur
Ontvangst met koffie en thee, inleiding Toen was natuur nog heel gewoon… Naar aanleiding van een foto van jezelf (van vroeger) vertellen de deelnemers iets over hun jeugdherinneringen aan natuur. Presentatie huiswerkopdrachten De deelnemers presenteren de resultaten van de huiswerkopdrachten. Ze voeren de voorbereide activiteiten met de andere deelnemers uit. Natuurboodschappen De deelnemers zoeken in kleinere groepen buiten zoveel mogelijk materialen die op de boodschappenlijst staan. Daarna nemen ze de materialen mee naar binnen. Spelen met natuur/ natuurtheater: Twee aan twee maken de deelnemers een spelletje, dat je kunt maken en of doen met kinderen. Hierbij rekening houdend met de betreffende leeftijdsgroep. Denk bijvoorbeeld aan een gezelschapsspelletje, als (geluiden) memory, raad je plaatje, ganzenbord, domino, lotto, wat hoort bij elkaar etc. De spelletjes worden onderling uitgewisseld en gespeeld.
42
13.00 uur
De uitvoering van Natuurtheater en Spelen met de natuur hangt af van het tijdsbeslag van de presentatie van de huiswerkopdrachten. Afronding
Deelnemers nemen op ochtend 3 zelf mee: een jeugdfoto van zichzelf in een natuurlijke omgeving; benodigde materialen huiswerkopdracht; geschikte kleding i.v.m. buitenactiviteiten.
Ochtend 4, 10.00 uur 10.15 uur
11.00 uur
12.15 uur
12.30 uur
12.45 uur
13.00 uur
Ontvangst met koffie en thee, inleiding Hoedje op, hoedje af Na het bekijken van een korte dvd bespreken de deelnemers de mogelijkheden van hun directe omgeving. Ze zetten daarbij verschillende petten op. Natuurtocht Deelnemers worden verdeeld in groepen en gaan een korte veldwerktocht bedenken, uitzetten en uitvoeren. De groepjes worden gemaakt aan de hand van de leeftijden waarmee de deelnemers werken: van 4 tot 8 jaar en van 8 tot 12 jaar. De deelnemers kiezen voor hun tocht een thema. Uiteindelijk zullen de deelnemers de tochten aan elkaar presenteren. Toets Deelnemers maken een korte, schriftelijke toets. Voor het verkrijgen van het certificaat moeten de deelnemers aan de volgende voorwaarden voldoen: - voldoende toets; - voldoende huiswerkopdracht. Materialen bekijken Deelnemers bekijken ondersteunende veldwerkmaterialen. Ondertussen wordt de toets beoordeeld. De kennis van deelnemers die de toets niet gehaald hebben kan na afloop van de training mondeling worden getoetst. Evaluatie We bespreken met de deelnemers het resultaat van de training en deelnemers verkrijgen de certificaten. Afronding
Deelnemers nemen op ochtend 4 zelf mee: geschikte kleding i.v.m. buitenactiviteiten.
Het programma is ontwikkeld door Veldwerk Nederland met input van ROC Koning Willem 1 College, ROC Landstede en het Amsterdams NME Centrum..
43
Bijlage 2: Enquête 1 en 2 Een paar vragen over jezelf Wat is je geslacht? 0 Man 0 Vrouw In welk jaar ben je geboren?
Waar werk je? 0 BSO 0 KDV en BSO 0 PSZ en BSO 0 TO en BSO 0 Anders nl… Op welke locatie werk je? Locatie …….. te ……… [Open vraag] Hoeveel uur per week werk je voor Kinderopvang Humanitas? 0 0-4 uur 0 5-12 uur 0 13-20 uur 0 21-30 uur 0 30- 40 uur Hoeveel jaar werk je in de kinderopvang? [niet per se voor Kinderopvang Humanitas] 0 Minder dan 1 jaar 0 1-3 jaar 0 4-8 jaar 0 9-13 jaar 0 14-25 jaar 0 Meer dan 25 jaar Hoeveel jaar werk je voor Kinderopvang Humanitas? 0Minder dan 1 jaar 0 1-3 jaar 0 4-8 jaar 0 9-13 jaar 0 14-25 jaar 0 Meer dan 25 jaar Wat is je hoogst genoten opleiding? 0 voortgezet onderwijs (Havo, VWO)
44
0 Middelbaar Beroepsonderwijs (MBO) Namelijk……. 0 Hoger beroepsonderwijs (HBO) Namelijk…… 0 Wetenschappelijk onderwijs (WO) Namelijk… 0 Anders nl… Waar ben je zelf (voornamelijk) opgegroeid? 0 In een dorpse omgeving 0 In een stadse omgeving Waar woon je op dit moment? 0 In een dorpse omgeving 0 In een stadse omgeving Hoe ziet de samenstelling van je huishouden eruit? 0 Alleenstaand zonder kinderen 0 alleenstaand met kinderen 0 Samenwonend/gehuwd zonder kinderen 0 samenwonend/gehuwd met kinderen
Geef aan in hoeverre je het eens/oneens bent met de volgende stellingen: Geheel mee eens Ik ben graag buiten in de zomer Ik ben graag buiten in de winter Ik ben vaak buiten Ik tuinier graag Ik geniet van de verschillende seizoenen In mijn vakantie zoek ik graag de natuur op Ik vind het fijn om in het bos te zijn Ik heb veel kennis van de natuur
0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0
Geheel mee oneens 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0
Volg je de training ‘De opvang naar buiten’? Ja / Nee [ Als de deelnemer hier ‘nee’ invult, hoeft hij/zij de volgende vraag niet te beantwoorden] Op welke datum is de eerste dag van je training ‘De opvang naar buiten?’ -------
Stellingen Geheel mee oneens Ik vind het leuk om met de kinderen van de BSO buiten activiteiten te doen.
0
Geheel mee eens
0
0
0
0
45
Wanneer kinderen buiten aan het spelen zijn, laat ik ze lekker hun gang gaan.
0
0
0
0
0
Ik vind het belangrijk dat kinderen van jongs af aan ervaring opdoen met de natuur.
0
0
0
0
0
Als kinderen na het buiten spelen met vieze kleren weer naar binnen komen is dat voor mij geen probleem.
0
0
0
0
0
Als een kind naar mij toe komt met een spin, schrik ik.
0
0
0
0
0
Met een groepje kinderen van de leeftijd van 10 jaar ga ik gerust samen vuur maken als activiteit.
0
0
0
0
0
Ik vind het interessant om samen met de kinderen op onderzoek uit te gaan in de natuur.
0
0
0
0
0
Ik ga graag met kinderen buiten spelen als het geregend heeft.
0
0
0
0
0
Als een kind van zes jaar twee meter hoog in een boom klimt vind ik dit eng en wil ik dat hij terug komt.
0
0
0
0
0
Ik vind het belangrijk dat natuur een gespreksonderwerp is binnen onze teamvergadering.
0
0
0
0
0
Ik vind dat je veel over natuur moet weten om natuurbeleving bij kinderen te stimuleren.
0
0
0
0
0
Als het regent kost naar buiten gaan met de kinderen van de BSO mij te veel tijd.
0
0
0
0
0
Ik vind dat buiten lunchen bijdraagt aan een intensere natuurbeleving van kinderen.
0
0
0
0
0
Buiten op zoek gaan naar bodemdiertjes vind ik een leuke activiteit om met de kinderen te doen.
0
0
0
0
0
Als een kind een slakkenhuis in zijn mond stopt vind ik dat vies.
0
0
0
0
0
Ik heb een speciale (buiten) ruimte nodig om kinderen enthousiast te maken voor natuur.
0
0
0
0
0
Ik ga met de kinderen van de BSO vaker naar buiten in de zomer dan in de winter.
0
0
0
0
0
Wat doe je als … Een kind pakt een duizendpoot op en komt naar jou toe. Hoe reageer jij? …………………….. [ Open vraag]
46
Het regent flink buiten en het weer is guur. Welk antwoord past het best bij jou? 0
Ik laat mijn collega naar buiten gaan met de kinderen die zin hebben om buiten te spelen en met de rest blijf ik binnen en doe ik een leuke binnenactiviteit.
0
Ik trek met de kinderen regenjassen en laarzen aan en we gaan met zijn allen buiten spelen.
0
Ik blijf lekker binnen en doe met alle kinderen een leuke binnenactiviteit.
De oudste kinderen van de BSO klimmen in de boom. Welk antwoord past het best bij jou? 0
Ik hou het van een afstandje in de gaten maar ga er niet naar toe.
0
In het kader van veiligheid loop ik naar de kinderen toe en zeg dat ze niet te hoog in de boom moeten klimmen.
0
In het kader van zelfstandigheid laat ik de kinderen lekker hun gang gaan.
Kinderen kunnen vies worden bij natuurbeleving. Welk antwoord past het best bij jou? 0 Ik zorg ervoor dat kinderen vooral spelen op de droge stukken in de tuin en niet in de modder. 0
Ik blijf bij regenachtig weer lekker binnen.
0
Ik vraag aan ouders of ze reserve kleding en sloffen voor hun kinderen mee willen geven.
Een boze ouder komt naar je toe, wanneer zijn/haar kind een tand door de lip heeft, nadat het buiten heeft gespeeld. Hoe reageer jij op deze ouder? ………………………………. [ Open vraag] Bij het thema herfst zou mijn voorkeur uitgaan naar de volgende natuuractiviteit: 0 Een boek voorlezen wat gaat over de herfst. 0
Met de kinderen naar buiten om blaadjes te zoeken.
0
Met de kinderen blaadjes tekenen en knutselen.
Hoe vaak doe je op de BSO een activiteit die niet op de BSO locatie zelf plaats vindt? 0
Nooit.
0
1-x per maand.
0
2-x per maand.
0
3 x per maand of vaker.
Hoe vaak wordt er op jullie locatie een activiteit uitgevoerd specifiek gericht op natuur? 0 Nooit. 0
1-x per maand.
0
2-x per maand.
47
0
3 x per maand of vaker.
Hoe vaak doe jij op de BSO een activiteit die specifiek gericht is op de natuur? 0 Nooit. 0
1-x per maand.
0
2-x per maand.
0
3 x per maand of vaker.
Waar zoek jij meer informatie over de sector kinderopvang en nieuwe trends (meerdere antwoorden mogelijk) 0 Niet. 0
Op internet namelijk de volgende websites…
0
In vakbladen namelijk…..
0
Ik ga naar conferenties/studiedagen namelijk….
0
Anders nl…
Waar zoek jij meer informatie over het thema natuur? (meerdere antwoorden mogelijk) 0
Niet.
0
Ik lees de artikelen die in de vakbladen staan namelijk…
0
Ik bezoek websites met het thema natuur, namelijk…
0
Ik ga naar conferenties/studiedagen omtrent het thema natuur, namelijk…
0
Anders nl…
Kruis aan wat voor jou van toepassing is: Er is uitwisseling met ouders over het onderwerp natuur. Er is uitwisseling tussen de groepen over het onderwerp natuur. Er wordt op onze locatie gepraat over het onderwerp natuur. Er is uitwisseling tussen collega’s over het onderwerp natuur. Ik maak fotocollages van activiteiten die we uitvoeren.
Niet 0
Weinig Soms Vaak 0 0 0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
48
Wat weet je al? [Als je het antwoord niet weet, vul dan ‘ ik weet het niet’ in, dit is ook een goed antwoord!] Kun je vijf verschillende ontwikkelingsgebieden van kinderen noemen die door natuur en natuurbeleving gestimuleerd worden ? [ Open vraag] ………………………………. ……………………………… ……………………………… ……………………………… ………………………………. Kun je drie kleine natuuractiviteiten noemen die je kunt doen met kinderen? [ Open vraag] …………………………… ………………………….. …………………………… Een medewerker doet met een aantal kinderen geluidenmemorie. Hierbij verzamelen de kinderen twee dezelfde natuurlijke materialen en stoppen deze in een dichte koker. Vervolgens moeten de kinderen raden welke twee geluiden bij elkaar horen. Deze activiteit stimuleert vooral: 0 de zintuiglijke ontwikkeling 0
de motorische ontwikkeling
0
de emotionele ontwikkeling
0
weet ik niet
Natuurbeleving draagt bij aan het welbevinden van kinderen. Wat wordt daarmee bedoeld? 0 Kinderen krijgen door natuurbeleving meer stress 0
Kinderen ontwikkelen door natuurbeleving meer zelfvertrouwen en ervaren zichtbaar plezier tijdens natuurbeleving
0
Kinderen ontwikkelen door natuurbeleving een respectvolle houding t.o.v. natuur.
0
Weet ik niet
Lees hieronder twee uitspraken van pedagogisch medewerkers over boom klimmen. Wie heeft er gelijk? Anne: Boom klimmen is goed voor de motorische ontwikkeling van kinderen. Tom: Boom klimmen is goed voor de ontwikkeling van het ruimtelijk inzicht bij kinderen. 0
Anne en Tom hebben beide gelijk
0
Anne en Tom hebben beide ongelijk
0
Tom heeft gelijk
0
Anne heeft gelijk 49
0
Weet ik niet
Waarom is het belangrijk om te zorgen voor een plek waar kinderen zich kunnen terugtrekken en alleen kunnen spelen? 0 Het is goed voor de sociale vaardigheden van kinderen 0
Dat geeft kinderen een gevoel van emotionele veiligheid
0
Zo leren de kinderen voor zichzelf op te komen
0
Dit draagt bij aan de cognitieve ontwikkeling
0
Weet ik niet
Een insectenzuiger kan ik gebruiken om: 0 De omgeving mee schoon te maken 0
Mieren te vangen
0
Regenwormen te vangen
0
Kevers te vangen
0
Alle bovenstaande beestjes te vangen
0
Weet ik niet
Je gaat met de kinderen in de zomer naar een park in de buurt. In dit park is er een vijver aanwezig en een groot grasveld. Wat neem je naast de materialen die je nodig hebt om activiteiten te doen in elk geval mee tijdens dit uitstapje? 0 EHBO setje, zonnebrillen, veldfles met water, gsm. 0
EHBO setje, zitlappen, veldfles met water, gsm.
0
Zitlappen, snoetenpoetsers, veldfles met water, gsm.
0
EHBO setje, gegevens van de kinderen, veldfles met water, gsm.
0
Weet ik niet
Bij welke uitspraak is de term ‘kinderosie’ juist gebruikt? 0 De tuin verslijt omdat de kinderen intensief spelen in de tuin, dit heet kinderosie. 0
Kinderen trekken bloemen en planten uit de tuin, dit heet kinderosie.
0
Op steile hellingen die gebruikt worden in de tuin spoelt pas ingezaaid gras makkelijk weg. Dit heet kinderosie.
0
Weet ik niet
Hoe kun je bodemdieren vangen zonder ze te beschadigen? 0 Grotere dieren met een insectenzuiger en kleine dieren oppakken met je vingers. 50
0
Grotere dieren oppakken met je vingers en kleine dieren met een insectenzuiger.
0
Grotere dieren oppakken met je vingers en kleine dieren met een pincet.
0
Grotere dieren met een schepje en kleinere dieren oppakken met de vingers.
0
Weet ik niet
Welke uitspraak is het meest juist? 0 De GGD verbiedt het doen van risicovolle activiteiten in de BSO, zoals vuur maken met kinderen. 0
De GGD stelt als regel dat kinderen in de BSO niet zelfstandig gebruik maken van gevaarlijk gereedschap, zoals zakmessen.
0
De GGD stelt geen specifieke regels aan een natuurtuin of aan het spelen met natuur, maar let er wel op dat de houder voldoet aan de Wet Kinderopvang en de bijbehorende beleidsregels.
0
Weet ik niet.
Waar houd je rekening mee om te beoordelen of iets een uitdaging of een risico is? A. Met de leeftijd van het kind. B. Met wat het kind aan kan. C. Met de situatie. 0 B en C 0 A en C 0 B en A 0 A, B en C 0 Weet ik niet.
Enquête 2: Evaluatie training Geheel mee oneens
Geheel mee eens
Inhoud/ Opzet Door de training is mijn positieve houding over natuur gegroeid
0
0
0
0
0
De training heeft mij meer inzicht gegeven in wat ik allemaal kan doen met natuur(beleving) wat betreft activiteiten
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
De training heeft mij meer inzicht gegeven welke materialen ik kan gebruiken als ik een natuuractiviteit wil doen
51
De training heeft mij meer inzicht gegeven welke mogelijkheden de omgeving biedt om natuuractiviteiten te doen Door de training heb ik meer kennis gekregen over het belang van natuurvoor de ontwikkeling van kinderen
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Door de training zijn de drempels die ik eerst had als ik dacht aan het uitvoeren van een natuuractiviteit verminderd
0
0
0
0
0
Door de training kan ik nu makkelijker een 0 natuuractiviteit bedenken om uit te voeren met de kinderen in de BSO
0
0
0
0
Door de training praat ik nu meer met mijn collega’s over het onderwerp natuur dan voorheen
0
0
0
0
0
Door de training praat ik nu meer met ouders over het onderwerp natuur dan voorheen
0
0
0
0
0
De training sloot goed aan bij mijn verwachtingen die ik vooraf had
0
0
0
0
0
De training bood mij inhoudelijk voldoende uitdaging
0
0
0
0
0
De training was voor mij inhoudelijk vernieuwend
0
0
0
0
0
De training had voldoende afwisseling tussen luisteren en doen
0
0
0
0
0
De training sloot goed aan op mijn eigen praktijksituatie
0
0
0
0
0
Het tempo van de training was goed
0
0
0
0
0
De presentaties zaten goed in elkaar
0
0
0
0
0
Ik heb voldoende ervaringen met mijn collega’s kunnen uitwisselen tijdens de training
0
0
0
0
0
Trainer De trainer straalde tijdens de training enthousiasme uit
0
0
0
0
0
De trainer beschikte over voldoende kennis
0
0
0
0
0
De trainer wist de stof goed en duidelijk over te brengen
0
0
0
0
0
De trainer beantwoorde vragen goed en volledig
0
0
0
0
0
52
De trainer wist de koppeling tussen de theorie en de praktijksituatie goed te maken Algemeen De inhoud van de training was voor aanvang duidelijk De locaties waar de training werd gehouden waren goed
0
0
0
0
0
0 0
0 0
0 0
0 0
0 0
Wat vond je de beste onderdelen van de training?
Welke onderdelen vond je overbodig/niet nuttig?
Wat is voor jou het belangrijkste wat je geleerd heeft?
Welke suggesties heb je ter verbetering van de training?
Welk cijfer zou je willen geven op een schaal van 1 tot 10? / voor de training (inhoudelijk) / voor de trainer zelf
53
Bijlage 3: p-waarden voor alle variabelen Kennis In onderstaande tabel zijn alle p-waarden voor het onderdeel kennis opgenomen die uit de analyse met de paired t-test komen. Tabel 1. p-waarden voor het onderdeel kennis weergegeven per vraag.
Kennis 1: Noem de vijf ontwikkelingsgebieden Kennis 3: Welk ontwikkelingsgebied wordt gestimuleerd door geluidenmemorie? Kennis 4: Wat wordt bedoeld met ‘natuur draagt bij aan het welbevinden’? Kennis 5: Welke pedagogisch medewerker heeft gelijk? Kennis 6: Een plek waar kinderen alleen kunnen spelen is belangrijk. Waarom? Kennis 7: Een insectenzuiger wordt gebruikt om … Kennis 8: Welke materialen neem je mee tijdens een uitstapje? Kennis 9: Wat is kinderosie? Kennis 10: Hoe kun je bodemdieren vangen? Kennis 11: Welke uitspraak over de GGD is het meest juist? Kennis 12: Met welke factor houd je rekening wat betreft uitdaging of risico?
Controle groep 0,147
Experimentele groep 0,020
0,325
0,323
1
0,001**
!!
0,083
0,083
0,070
0,001**
0,000**
0,161
0,013*
0,103
0,000**
0,662
0,000**
0,083
0,018*
0,263
0,160
!! = Er is geen p-waarde te geven. De gemiddelde waarden en de variaties verschilden te weinig en de test kon hier niet uitgevoerd worden.
Houding In onderstaande tabel zijn alle p-waarden voor het onderdeel houding opgenomen die uit de analyse met de paired t-test komen. Tabel 2 Gemiddelde waarde voor de houding van de voor/nameting van de respondent en de bijbehorende p-waardeb voor het onderdeel houding weergegeven per vraag.
Houding 1 Houding 2 Houding 3 Houding 4 Houding 5A Houding 6 Houding 7 Houding 8 Houding 9A Houding 10
Controle groep 4,12 / 4,47 4,09 / 4,23 4,31 / 4,59 4,42 / 4,39 3,75 / 3,88 2,62 / 3,13 3,87 / 4,09 3,19 / 3,39 3,00 / 3,19 3,13 / 3,41
Sign 0,062 0,231 0,152 0,856 0,640 0,021* 0,256 0,226 0,405 0,071
Experimentele groep 4,39 / 4,52 4,09 / 4,07 4,30 / 4,50 4, 46 / 4,43 3, 58 / 3,63 2,98 / 3,24 4, 17 / 4,39 3,54 / 3,89 3, 07 / 3,38 3,15 / 3,91
Sign 0,429 0,890 0,192 0,878 0,811 0,123 0,105 0,016* 0,066 0,000**
54
Houding 11A Houding 12A Houding 13 Houding 14 Houding 15A Houding 16A Houding 17A
2,84 / 3,21 2,56 / 2,31 3,84 / 3,94 3,97 / 4,25 2,43 / 2,34 3,69 / 3,74 2,55 / 2,51
0,076 0,255 0,681 0,163 0,731 0,687 0,895
2,78 / 2,91 2,11 / 2,46 3,96 / 4,24 4,00 / 4,26 2,43 / 2,62 3,35 / 3,96 2,58 / 2,74
0,466 0,051 0,052 0,090 0,236 0,001** 0,400
Deze vragen zijn in de enquête negatief gesteld. Voor de gemiddelde waarden in deze tabel en in de toetsing zijn de antwoorden omgepoold. Hoe hoger het gemiddelde, hoe positiever de respondenten in hun mening zijn. A
Gedrag In onderstaande tabel zijn alle p-waarden voor het onderdeel gedrag opgenomen die uit de analyse met de paired t-test komen. Tabel 3. Gemiddelde waarde voor de houding van de voor/nameting van de respondent en de p-waarden voor het onderdeel gedrag weergegeven per vraag.
Gedrag 2 Gedrag 3 Gedrag 4 Gedrag 6 Gedrag 7 Gedrag 8 Gedrag 9
Controle groep 1,70 / 1,94 1,63 / 2,00 2,69 / 2,78 2,81 / 2,75 2,42 / 2,38 2,37 / 2,63 2,06 / 2,29
Sign 0,147 0,032* 0,184 0,572 1 0,244 0,305
Experimentele Groep 1,89 / 2,21 1,89 / 2,41 2,74 / 2,93 2,91 / 2,91 2,58 / 3,09 2,32 / 3,13 2,18 / 3,07
Sign 0,070 0,003** 0,005** 0,160 0,002** 0,000** 0,000**
Uitwisseling In onderstaande tabel zijn alle p-waarden voor het onderdeel uitwisseling opgenomen die uit de analyse met de paired t-test komen. Tabel 4. Gemiddelde waarde voor de houding van de respondent en de bijbehorende p-waarden voor het onderdeel gedrag weergegeven per vraag.
Uitwisseling 1 (met ouders): Uitwisseling 2 (tussen groepen): Uitwisseling 3 (op locatie): Uitwisseling 4 (tussen collega's): Uitwisseling 5 (fotocollages):
Controle groep 0,008** 0,339 0,031* 0,095 1
Experimentele Groep 0,000** 0,001** 0,011* 0,002** 0,001**
55
Bijlage 4: Aanbeveling aanscherping doelen Tijdens de operationalisatie vielen de volgende punten op: 1. Bevorderen positieve houding ten aanzien van natuurbeleving; Helder, genoeg activiteiten, algemeen. 2. inzicht geven in de mogelijkheden van natuurbeleving; Dit doel kan worden samengevoegd met doel 5: 'stimuleren van het zelf opzetten en uitvoeren van uiteenlopende natuuractiviteiten'. Het inzicht geven van de mogelijkheden en het vervolgens zelf opzetten hoort bij elkaar en is een logisch gevolg. Zo wordt doel 5 sterker aangezien dit doel niet veel specifieke activiteiten heeft die het doel waarborgen. 3. inzicht geven in het belang van natuurbeleving; Dit doel kan worden uitgebreid met een beschrijving over de uitleg wat 'natuur' precies is voor de deelnemers. De activiteit 'Natuurkaartspel' valt nu onder geen enkel doel. Bij deze activiteit maken de deelnemers een onderscheid tussen natuur en cultuur en denken ze na wat natuur voor hen betekent. Deze activiteit past het best onder doel 3, maar dan moet dit op de een of andere manier verwerkt worden. 4. verlagen drempels om natuurbeleving in het pedagogisch werk te integreren; Doel is duidelijk verwoord en heeft genoeg activiteiten die het doel waarborgen 5. stimuleren van het zelf opzetten en uitvoeren van uiteenlopende natuuractiviteiten; Zie doel 2 6. uitwisselen van ervaringen met natuur op kindercentra. Dit doel is niet specifiek genoeg. De naam van het doel geeft niet goed weer wat het precieze doel is. Doel is tijdens de training tot uitwisseling te komen. Misschien is dit geen goed geformuleerd doel maar een werkvorm. Doel kan misschien beter zijn bijv. deelnemers krijgen een beeld van de ontwikkelingen t.a.v. natuurbeleving in de sector kinderopvang (door o.a. uitwisseling maar ook presentatie) Het is een doel van de training dat er tijdens de training meer uitwisseling is. Maar het is ook fijn als de mensen na de training verder informatie en kennis uitwisselen.
56