Partiële herziening van het bestemmingsplan Uiterwaarden en het bestemmingsplan Claerwater, 7e partiële herziening tevens ruimtelijke onderbouwing ex artikel 19, lid 2 WRO ten behoeve van de aanleg van de hoofdaardgastransportleiding Hattem-Flevocentrale
Partiële herziening van het bestemmingsplan Uiterwaarden en het bestemmingsplan Claerwater, 7e partiële herziening tevens ruimtelijke onderbouwing ex artikel 19, lid 2 WRO ten behoeve van de aanleg van de hoofdaardgastransportleiding Hattem-Flevocentrale
Inhoud: Toelichting + bijlagen Voorschriften Plankaart
Hattem/Leeuwarden Projectnummer 704.01.51.00.00 10 maart 2008
..................................................................
Toelichting
................................................................... 704.01.51.00.00.toe
...................................................................
Inhoudsopgave 1
Inleiding 1.1 Aanleiding 1.2 M.e.r.-procedure 1.3 Het voorliggende plangebied 1.4 Vigerende bestemmingsplannen 1.5 Leeswijzer
3 3 4 6 7 7
2
Huidige situatie 2.1 Huidige ruimtelijke structuur 2.2 Huidige functionele structuur
9 9 9
3
Beleidskader en regelgeving 3.1 Rijk 3.1.1 Beleid 3.1.2 Wet- en regelgeving 3.2 Provincie Gelderland 3.3 Gemeente
11 11 11 12 20 25
4
Planologische randvoorwaarden 4.1 Bodem en water 4.2 Natuur 4.3 Geomorfologie, cultuurhistorie en visueel-ruimtelijke kenmerken 4.3.1 Geomorfologie 4.3.2 Cultuurhistorie 4.3.3 Ruimtelijke kenmerken 4.4 Archeologie 4.5 Externe veiligheid 4.6 Geluid en trillingen 4.7 Ruimtelijke omgeving
27 27 31 37 37 39 40 40 43 47 47
5
Planuitgangspunten 5.1 Uitgangspunten tracékeuze 5.2 Uitgangspunten voor veilig gebruik 5.3 Uitgangspunten bij de aanleg 5.4 Aanlegmethoden 5.4.1 Aanleg op land 5.4.2 Kruisingen met infrastructuur
49 49 51 53 54 55 56
6
Planbeschrijving 6.1 Juridische toelichting 6.2 Uitvoerbaarheid
61 61 62
................................................................... 704.01.51.00.00.toe
...................................................................
7
Overleg en inspraak 7.1 Overleg 7.2 Inspraak
63 63 67
Bijlagen
................................................................... 704.01.51.00.00.toe
...................................................................
1
Inleiding 1.1
Aanleiding
Gasunie is voornemens om tussen Hattem en de Flevocentrale bij Lelystad een aardgastransportleiding aan te leggen ten behoeve van de gasvoorziening van de elektriciteitscentrale. In figuur 1 is het traject Hattem – Flevocentrale weergegeven. Figuur 1. Het tracé van de nieuwe aardgastransportleiding tussen Hattem en de Flevocentrale
Doel
De noodzaak tot uitbreiding van de bestaande capaciteit tussen Hattem en de Flevocentrale volgt uit het besluit van eigenaar Electrabel om de centrale te moderniseren. De huidige centrale bestaat uit drie productie-eenheden. De primaire brandstof hiervoor is aardgas (zogenaamd G-gas). Twee oude productie-eenheden worden vervangen door twee moderne, met hoogcalorisch gas gestookte ‘STEG-eenheden’. Dit is met name nodig als gevolg van de alsmaar stijgende marktvraag naar elektriciteit. De derde eenheid blijft in bedrijf. Op termijn is het mogelijk dat ook die wordt vervangen door een zogenoemde STEG-eenheid. Het gas voor de twee nieuwe productie-eenheden moet per 1 januari 2009 beschikbaar zijn. De bestaande aardgastransportleiding naar de Flevocentrale heeft echter onvoldoende capaciteit om de benodigde hoeveelheid gas te transporteren. Om aan de toegenomen behoefte te kunnen voldoen, is een nieuwe leiding noodzakelijk. De uitvoering van deze leiding naar de Flevocentrale is gepland in de periode 20082009. Het is mogelijk dat in de toekomst, indien zich een concrete vraag voordoet, aftakkingen aan de nieuwe leiding worden gekoppeld.
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
3
...................................................................
Maatschappelijke en milieubelangen
De realisatie van het project zal plaatsvinden met in acht name van de volgende maatschappelijke en milieubelangen: duurzaam veilige ligging van de aardgastransportleiding ten opzichte van de omgeving, binnen de vigerende regelgeving; minimalisatie van het ruimtebeslag en optimale beheersbaarheid door bundeling met bestaande aardgastransportleidingen en andere infrastructuur. Dat betekent als uitgangspunt zoveel mogelijk parallelligging naast de bestaande infrastructuur; minimalisatie van overlast, door gebruik te maken van reeds uitgevoerde onderzoeken ten behoeve van de Hanzelijn en aanleg zo veel mogelijk plaats te laten vinden in dezelfde periode als de aanleg van de Hanzelijn; aanleg en bedrijfsvoering binnen de geldende milieuwetgeving.
Details aardgastransportleiding
De nieuwe aardgastransportleiding van Hattem naar de Flevocentrale wordt een 24” leiding (diameter van 60 cm) en zal ongeveer 50 km lang worden. De leiding heeft een ontwerpdruk van 79.9 bar en doorkruist vijf gemeenten en drie provincies: Hattem (Gelderland), Kampen (Overijssel), Oldebroek (Gelderland), Dronten (Flevoland) en Lelystad (Flevoland).
Initiatiefnemer
De initiatiefnemer van het realiseren van de nieuwe aardgastransportleiding is N.V. Nederlandse Gasunie, uit Groningen. 1.2
M.e.r.-procedure
Voor de nieuwe aardgasleiding dienen bestemmingsplannen herzien te worden. Voorafgaand aan deze herzieningen wordt een milieueffectrapportage (m.e.r.) opgesteld. Voor het project Hattem – Flevocentrale is om twee redenen de procedure van de zogenaamde plan-m.e.r. verplicht: het voorgenomen tracé doorkruist Natura 2000-gebieden, waarbij significant negatieve effecten op beschermde natuurwaarden niet op voorhand zijn uit te sluiten. Hiervoor dient tevens een zogenaamde passende beoordeling te worden uitgevoerd. De te herziene bestemmingsplannen kunnen een kader vormen voor project-m.e.r.-(beoordelings)plichtige besluiten op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr) en mogelijk de Grondwaterwet (Gww). Hoewel de aanleg van de aardgastransportleiding in formele zin planm.e.r-plichtig is, wordt de project-m.e.r.-procedure gevolgd. De vereisten voor een plan-m.e.r.-procedure zijn lichter dan die voor een project-m.e.r.-procedure. Dit betekent dat door het doorlopen van de
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
4
...................................................................
zwaarste procedure, die van de project-m.e.r., tevens invulling wordt gegeven aan de procedurele en inhoudelijke vereisten van een planm.e.r. Startnotitie
Als eerste stap van de m.e.r.-procedure is de “Startnotitie Aardgastransportleiding Wapenveld – Lelystad” opgesteld. Hierin wordt ingegaan op alle achtergronden die voor het tracé van belang zijn. De startnotie heeft ter inzage gelegen van donderdag 18 januari tot en met woensdag 28 februari 2007. De titel van de startnotitie is inmiddels verouderd. De naam van het tracé is gewijzigd in “Hattem – Flevocentrale”.
Bevoegde gezagen
De project-m.e.r.-plichtige besluiten met betrekking tot de aanleg van de aardgastransportleiding worden genomen door het wettelijk bevoegd gezag. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de te verlenen Wbr- en de Gww-vergunningen. Het bevoegde gezag voor de Wbrvergunningen is Rijkswaterstaat. Voor de Gww-vergunningen is de provincie het bevoegde gezag. De plan-m.e.r.-plicht is van toepassing voor de ruimtelijke plannen (de bestemmingsplannen), die een kader vormen voor de Wbrvergunningen en de passende beoordeling. Omdat de m.e.r.procedure wordt uitgevoerd voor de volledige activiteit, zijn de gemeenten Hattem, Oldebroek, Kampen, Dronten en Lelystad bevoegd gezag in het kader van de plan-m.e.r.-procedure. Bureau Energie Projecten (BEP) heeft zich bereid verklaard de betrokken bevoegde gezagen te coördineren. BEP is een samenwerkingsverband tussen de ministeries van EZ, VROM en LNV en heeft als doel de besluitvorming van grote energieprojecten te ondersteunen. BEP is ondergebracht bij SenterNovem, een agentschap van het ministerie van EZ.
Commissie m.e.r.
De m.e.r.-procedure en met name de rol van de Commissie voor de milieueffectrapportage (hierna te noemen: Commissie m.e.r.) geeft alle belanghebbenden de garantie dat de besluitvorming een toetsbare weg doorloopt, waarbij inspraak en advies wezenlijke elementen zijn. De Commissie m.e.r. adviseert het bevoegd gezag in een “Advies voor Richtlijnen” over de onderwerpen die in het milieueffectrapport aan de orde moeten komen. Hierbij beoordeelt de Commissie m.e.r. de reacties op de startnotitie en betrekt deze bij haar oordeel, indien ze relevante aandachtspunten opleveren voor het MER. De Commissie m.e.r. heeft op 6 december 2007 haar toetsingsadvies uitgebracht. Dit advies is als bijlage bij het plan gevoegd. De Commissie is van oordeel dat de benodigde informatie voor de besluitvorming over de bestemmingsplannen en de Gww en Wbr vergunningen in het MER en de aanvulling aanwezig is.
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
5
...................................................................
1.3 Leidingtracé
Het voorliggende plangebied
Zoals blijkt uit figuur 1, doorkruist het nieuwe leidingtracé verschillende gemeenten. Over een lengte van 9 km loopt het door de gemeente Hattem, uitsluitend door landelijk gebied. Een deel van het tracé wordt gecombineerd met dat van de toekomstige Hanzelijn (spoorlijn). Beide tracés volgen bovendien over enige afstand de N50 (Kampen-knooppunt Hattemerbroek). Figuur 2 geeft de ligging van de toekomstige gasleiding weer. In de gemeente Hattem loopt het tracé van west naar oost eerst parallel langs de N50 naar het knooppunt Hattemerbroek, kruist dan (samen met de Hanzelijn) de A28, de Zuiderzeestraatweg en de Gelderse Dijk (IJsseldijk) en buigt tenslotte vlak voor de spoorbrug de uiterwaarden van de IJssel in, waar de leiding ten zuidoosten van Hattem aansluit op een bestaande gasleiding. De afsluiterlocatie op dit aansluitpunt zal ten behoeve van de nieuwe leiding worden uitgebreid. Bij het knooppunt Hattemerbroek loopt de nieuwe leiding vrij dicht langs de locaties van enkele geplande windturbines. In de uiterwaarden duikt de leiding onder de IJsselhaven van Hattem door. Figuur 2. Ligging van het tracé (in rood) in de gemeente Hattem
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
6
...................................................................
1.4
Vigerende bestemmingsplannen
Voor het leidingtracé vigeren de volgende bestemmingsplannen: e “Claerwater 7 herziening”: vastgesteld door de raad van de gemeente Hattem op 14-9-1987 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland op 20-1-1988; “Uiterwaarden”: vastgesteld 24-6-2002 en goedgekeurd 21-12003; “Buitengebied”: vastgesteld 2-4-2007, nog niet goedgekeurd. Het bestemmingsplan “Buitengebied”, dat pas volledig van kracht wordt als goedkeuring is verkregen van Gedeputeerde Staten en de beroepstermijn bij de Raad van State achter de rug is, vervangt e “Claerwater 7 herziening”. In het bestemmingsplan Uiterwaarden ligt het tracé van de aardgasleiding voor het overgrote deel in de dubbelbestemming “agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarde” plus “waterstaatkundige doeleinden”. e In het bestemmingsplan Claerwater 7 herziening doorkruist het tracé de bestemming “agrarische doeleinden klasse C” (agrarisch productiegebied). Daarnaast worden wegen, spoorlijn, waterlopen en waterkeringen gekruist, die specifiek als zodanig zijn bestemd. Aanlegvergunning
Binnen de bestemmingen waarin de aardgasleiding is geprojecteerd hoeft geen vergunning voor de aanleg te worden aangevraagd (aanlegvergunning). 1.5
Leeswijzer
In hoofdstuk 2 van deze toelichting wordt nader ingegaan op de huidige situatie in het plangebied. Hoofdstuk 3 beschrijft het kader waarbinnen de ontwikkeling mogelijk gemaakt wordt. Naast het bestaande beleid wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de wet- en regelgeving en de milieuaspecten. In hoofdstuk 4 komen de concrete randvoorwaarden aan de orde waaraan de aanleg van de gasleiding dient te voldoen. Hoofdstuk 5 behandelt de uitgangspunten van de leidingaanleg. In hoofdstuk 6, tenslotte, volgt een toelichting op de voorschriften van de planologische regeling en wordt ingegaan op de economische, maatschappelijke en procedurele uitvoerbaarheid van het plan.
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
7
...................................................................
2
Huidige situatie 2.1
Huidige ruimtelijke structuur
Het karakter van het landschap, waar het leidingtracé in de gemeente Hattem door heen loopt, wordt bepaald door openheid, waterrijkdom en weidsheid. In de Hoenwaard, die deel uitmaakt van de uiterwaarden van de IJssel, wordt het beeld overheerst door het bebouwingslint langs de Hoenwaardse Weg, dat op een hoger liggende stroomrug van de rivier ligt. Ten westen van de spoorbrug over de IJssel loopt het leidingtracé door een polderlandschap dat een strakke ‘slagenverkaveling’ kent. De wegen en watergangen in dit gebied zijn veelal recht en kruisen elkaar haaks. De van nature natte omstandigheden in het poldergebied en de uiterwaarden leiden ertoe dat de landbouw een vrij extensief karakter heeft. 2.2
Huidige functionele structuur
De aardgastransportleiding loopt in de gemeente Hattem hoofdzakelijk door gebied dat in agrarisch gebruik is. Het overgrote deel daarvan bestaat uit grasland. De leiding passeert op vrij ruime afstand de kern Hattem. De bebouwde kom van Hattem begint buiten de 80 m brede toetsingsafstand van de leiding. De leiding loopt daarentegen wel vrij dicht langs de (agrarische) bebouwing van de Hoenwaardse Weg en doorsnijdt dit bebouwingslint ook. In de Hoenwaard kruist de leiding de uitmonding van het Apeldoorns kanaal in de IJssel. Bij de tracékeuze is er rekening mee gehouden dat de gemeente Hattem plannen heeft om de jachthaven van het Apeldoorns kanaal uit te breiden. Bij de spoorbrug over de IJssel loopt de leiding vrij dicht langs de camping IJsselstein. Het tracé kruist hier zowel de huidige spoorlijn Zwolle-Amersfoort als de toekomstige Hanzelijn. Vervolgens passeert het tracé de rioolwaterzuiveringsinstallatie, kruist het de A28 en loopt het ten noorden van het knooppunt Hattemerbroek langs. De gemeenten Hattem en Oldebroek zijn
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
9
...................................................................
voornemens bij dit knooppunt (A28 en A50) nieuwe bedrijventerreinen te realiseren. Rond het knooppunt Hattemerbroek (A28 en A50) is in het Streekplan Gelderland een zoekgebied windenergie aangeduid. De gemeenten Hattem en Oldebroek hebben een bestemmingsplan ter visie gelegd voor het plaatsen van windturbines. De afstand tot het tracé van de aardgasleiding is 100 m of meer. In de polder Hattem doorsnijdt het tracé een (natte) ecologische verbindingszone die tussen de Randmeren en de IJssel zal worden ingericht.
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
10
...................................................................
3
Beleidskader en regelgeving In dit hoofdstuk komen het bestaande beleid en de regelgeving van rijk, provincie en gemeente aan de orde, voor zover relevant voor de onderhavige bestemmingsregeling. De belangrijkste thema’s in dit verband zijn de bodem (eventuele aantasting van archeologische waarden), het risico van calamiteiten, de bescherming van het landschap, de natuur en het water, plus uiteraard de regelgeving rond de aanleg van hogedruk-aardgastransportleidingen.
Luchtkwaliteit
Een niet relevant thema, waar dus ook niet op wordt ingegaan, is bijvoorbeeld de luchtkwaliteit, omdat niet te verwachten is dat een gasleiding de luchtkwaliteit in z’n omgeving zal verslechteren. Dit zou wel het geval kunnen zijn tijdens de aanleg van de leiding (door de inzet van vervoermiddelen en ander motorisch materieel die de lucht vervuilen), maar de geldende regelgeving is niet van toepassing op werklocaties en richt zich bovendien op de toekomst en niet op verstoringen van zeer tijdelijke aard. 3.1
Rijk
3.1.1 Beleid Nota Ruimte (2006) Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid, zoals dat in de Nota Ruimte is verwoord, is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. De Nota Ruimte bevat generieke regels ter waarborging van de algemene basiskwaliteit, de ondergrens voor alle ruimtelijke plannen. Op het gebied van economie, infrastructuur en verstedelijking gaat het bijvoorbeeld om het bundelingsbeleid, het locatiebeleid, milieuwetgeving en veiligheid. Uitgangspunt is dat de initiatiefnemer zorgt voor opheffing van veroorzaakte knelpunten. Buisleidingen
In de Nota Ruimte is ten aanzien van ondergronds transport aangegeven dat het voor de toekomst van met name de Nederlandse industrie belangrijk is om netwerken van hoofdtransportleidingen voor het transport van grondstoffen (zoals aardgas, aardolie, water en chemicaliën), halffabricaten en rest- en afvalstoffen te creëren tussen de zeehavens en de industriële centra. Voor de energievoorziening in Nederland en de omringende landen is het netwerk van hogedruk aardgastransportleidingen belangrijk. Doel van het beleid ten aanzien van hoofdtransportleidingen is om problemen en knelpunten bij de ondergrondse ordening te voorkomen, waar mogelijk bundeling met andere lijninfrastructuur te bevorderen en de veiligheid rondom deze leidingen te waarborgen.
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
11
...................................................................
Het rijk ondersteunt het beleid van de Europese Unie ten aanzien van een Trans-Europees Netwerk Energie (TEN–E). De rol van de overheid ligt daarnaast bij de ruimtelijke reservering van tracés voor hoofdtransportleidingen. Er zijn op dit moment in de Nota Ruimte geen nieuwe tracés voorzien. Op een eventuele ruimtelijke reservering voor tracés met hoofdtransportleidingen is het beleid van toepassing, zoals weergegeven in de Nota Risico-Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (RNVGS, 1996). Daarin staan normen voor onder andere buisleidingen. De normen uit deze nota vormen de basis voor besluiten over ruimtelijke gevolgen van buisleidingen. Ten slotte zal het rijk, in nader overleg met betrokken partijen, onderscheid maken in tracés waar er (indien gewenst) nieuwe aardgastransportleidingen bij gelegd kunnen en mogen worden en tracés waar dat niet het geval is (conserverende aardgastransportleidingentracés). Provincies en gemeenten nemen de feitelijke ligging van de tracés van het landelijk net van hoofdtransportleidingen onverkort op in de streek- en bestemmingsplannen. Daarbij moet rekening worden gehouden met een breedte van 70 m van de tracés met aan beide zijden een veiligheidsgebied van 55 m In het veiligheidsgebied gelden beperkingen ten aanzien van grote ruimtelijke ontwikkelingen zoals woonwijken en flatgebouwen. Waar de ruimte beperkt is, kan de breedte van het tracé, in overleg met het rijk, over korte lengte worden beperkt door risicoreducerende maatregelen te treffen. Het rijk zal op grond van de Nota RNVGS alsmede het beleid zoals dat voortvloeit uit de beleidsvernieuwing van het Vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4), opnieuw de veiligheidsafstanden uitwerken die gelden vanaf de leidingen tot aan andere activiteiten en bestemmingen die zich niet laten verenigen met het karakter van de vervoerde (gevaarlijke) stoffen. Tenslotte zal het rijk een beheersstrategie voor hoofdtransportleidingen uitwerken. 3.1.2 Wet- en regelgeving Water Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw (2001) Op verzoek van de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en van de voorzitter van de Unie van Waterschappen heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw een advies (CWB21, 2000) uitgebracht over de waterstaatkundige toestand van Nederland met aanbevelingen voor het waterbeleid. Eén van de aandachtspunten in het advies is dat ruimte voor water noodzakelijk is, en dat er geen ruimte meer aan het waterhuishoudkundig systeem moet worden onttrokken. Water moet een sturend principe worden in de ruimtelijke ordening. Ruimtelijke besluiten moeten beter worden getoetst op de gevolgen voor het watersysteem, en in beleidsplannen moeten concrete taakstellingen voor ruimte voor water worden opgenomen.
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
12
...................................................................
Per 1 november 2003 is de watertoets als wettelijk instrument verankerd. Het besluit hierover verplicht de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan tot het opnemen van ‘een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding’. Wettelijk verplichte onderdelen van het besluit vormen de waterparagraaf en het vooroverleg. Naast deze elementen omvat de watertoets ook een procesbeschrijving met tussenproducten en de definitie van taken en verantwoordelijkheden voor de betrokken partijen. Doel van de watertoets is het expliciet aangeven van het belang van water in de ruimtelijke ontwikkeling. In paragraaf 4.1 wordt concreet ingegaan op de implicaties die de aanleg van de gasleiding op het grond- en oppervlaktewater heeft. Vierde Nota Waterhuishouding (1997) Het nationale waterbeleid is vastgelegd in de vierde Nota Waterhuishouding. De hoofddoelstelling van deze nota luidt “het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het instandhouden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd.” De kern van de nota is dat de waterbeheerder de inspanningsverplichting heeft na te streven dat de waterkwaliteit in het verzorgingsgebied de waarde voor het Maximaal Toelaatbaar Risico (MTR12) niet overschrijdt. Het bereiken van de streefwaarde blijft als lange termijn doel richtinggevend. Opvulling tot de MTR is niet toegestaan. Wet verontreiniging oppervlaktewateren (1969) en Wet op de waterhuishouding (1989) De Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) ziet toe op de kwaliteit van het oppervlaktewater in Nederland, waar de Wet op de waterhuishouding (Wwh) de kwantiteiten van de waterstromen beoogt te beschermen. In het kader van beide wetgevingen zijn vergunningen nodig. De Wvo-vergunning regelt primair de kwaliteit van effluent, de Wwh-vergunning de hoeveelheden te lozen en in te nemen water en de wijze waarop deze innames en lozingen plaatsvinden. Grondwaterwet (1984) Sinds 1984 is middels de Grondwaterwet één landelijk kader voor het doelmatig gebruik van grondwater van kracht. Deze wet draagt het grondwaterbeheer op aan het provinciaal bestuur. Ecologie Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) De EG-Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn richten zich op de bescherming van soorten planten en dieren en hun leefgebieden. Het hoofddoel van de Vogelrichtlijn is het instandhouden van alle natuurlijk
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
13
...................................................................
in het wild levende vogelsoorten op het Europese grondgebied van de Lidstaten. De richtlijn onderscheidt daarbij te beschermen gebieden en te beschermen soorten. De Habitatrichtlijn heeft tot doel bij te dragen aan het waarborgen van de biologische diversiteit door het instandhouden van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de Lidstaten waarop de richtlijn van toepassing is. De Habitatrichtlijn kent evenals de Vogelrichtlijn twee beschermingsdoelen: de bescherming van gebieden waarin belangrijke habitats en soorten voorkomen; de bescherming van zeldzame en bedreigde planten- en diersoorten. Elke Lidstaat wijst gebieden als speciale beschermingszones aan. In Habitat- en Vogelrichtlijngebieden mogen geen significant negatieve effecten van (schadelijke) activiteiten optreden, tenzij: er geen alternatieven voorhanden zijn èn de activiteiten dwingend en van groot openbaar belang zijn èn er mitigerende (verzachtende) en compenserende maatregelen worden getroffen. Alle lidstaten van de Europese Unie zijn verplicht de Vogel- en Habitatrichtlijn uit te voeren. De lidstaten moeten de bepalingen uit de richtlijn opnemen in de nationale regelgeving. Een belangrijk element hierin is het zogeheten afwegingskader van artikel 6 van de Habitatrichtlijn. Dit afwegingskader is opgenomen in de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. De vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn vereiste bescherming van soorten is overgenomen in de Flora- en faunawet. Plangebied
Het tracé van de aardgasleiding doorkruist in de gemeente Hattem de Hoenwaard, die deel uitmaakt van de uiterwaarden van de IJssel. Dit is Vogelrichtlijn- en gedeeltelijk ook Habitatrichtlijngebied. Flora- en faunawet (2002) In Nederland is de vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn vereiste bescherming van soorten overgenomen in de Flora- en faunawet. De Flora- en faunawet regelt de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In deze wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
14
...................................................................
plannen. Wanneer plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen of voornemens ontstaan om werkzaamheden uit te voeren, dient vooraf goed te worden beoordeeld of er mogelijke nadelige consequenties voor beschermde inheemse soorten zijn. In beginsel is daarvoor de initiatiefnemer zelf verantwoordelijk. Sinds februari 2005 is de AMvB artikel 75 van de Flora- en faunawet in werking getreden. Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk van de minister van LNV vrijstelling of ontheffing van de algemene verbodsbepalingen te krijgen voor activiteiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, worden de volgende groepen soorten onderscheiden: Groep 1: Algemene soorten (Tabel 1 AMvB). Voor schadelijke effecten door werkzaamheden bij (individuen van) algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling van de verboden uit de artikelen 8 tot en met 12. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Groep 2: Overige soorten (Tabel 2 AMvB). Voor plannen en projecten die leiden tot overtreding van verbodsbepalingen van de Flora en faunawet bij soorten uit tabel 2 moet ontheffing worden aangevraagd (tenzij de initiatiefnemer volgens een goedgekeurde gedragscode werkt). Voor de ontheffingaanvraag moet een zogenaamde lichte toets doorlopen worden, waarin getoetst wordt of de gunstige staat van instandhouding van de soort niet in het geding is. Groep 3: Soorten bijlage IV Habitatrichtlijn/ bijlage 1 AMvB (Tabel 3 AMvB). Voor deze soorten met het zwaarste beschermingsregime geldt dat er bij overtreding van verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet ontheffing vereist is. Bij de ontheffingsaanvraag moet een uitgebreide toets gedaan worden. Een ontheffing kan alleen worden verleend wanneer: er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; er geen alternatieven zijn; er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Vogels
Vanwege de bepalingen in de Vogelrichtlijn, die overgenomen zijn in de nationale regelgeving, geldt voor vogels een afwijkend beschermingsregime. Er is geen vrijstelling of ontheffing mogelijk voor het verstoren van broedende vogels, hun eieren of jongen. Voor het verstoren van vaste broedplaatsen van vogels buiten het broedseizoen dient een ontheffing te worden aangevraagd. Hiervoor dient de uitgebreide toets doorlopen te worden (zie groep 3).
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
15
...................................................................
De wet biedt in artikel 75 de mogelijkheid om ontheffing aan te vragen van overtreding van de verboden uit de artikelen 8 tot en met 18. Ontheffingen worden uitsluitend verleend door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Algemene zorgplicht
Naast bovengenoemde bepalingen is er in alle gevallen en bij alle (ook de algemene) soorten sprake van de algemene zorgplicht (artikel 2). Hierin staat beschreven dat iedereen voldoende zorg in acht neemt voor dieren, planten en hun leefomgeving. Dit houdt onder andere in dat, voor zover redelijk, handelingen nagelaten of juist genomen worden om negatieve invloeden op soorten te voorkomen, te beperken of tegen te gaan.
Plangebied
Voor het gehele plangebied is in het kader van de m.e.r.-procedure een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Op de ecologische aspecten wordt nader ingegaan in paragraaf 4.2. Natuurbeschermingswet (1998) De Natuurbeschermingswet 1968 is het oorspronkelijke wettelijke kader voor bescherming van natuur in Nederland. Deze wet regelde de bescherming van zowel natuurgebieden als soorten. De soortenbescherming is inmiddels overgenomen in de Flora- en faunawet. Voor de gebiedsbescherming, waarin het Europese Natura 2000 een belangrijke rol speelt, was een aanzienlijke aanpassing van de wet nodig. Dit heeft geresulteerd in de Natuurbeschermingswet 1998. Het afwegingskader volgens artikel 6 van de Habitatrichtlijn, inclusief compenserende maatregelen, is in deze wet overgenomen. In oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Op basis hiervan kan een terrein of water, dat van belang is om zijn natuurschoon of natuurwetenschappelijke betekenis, worden aangewezen als beschermd natuurmonument. Bepaalde schadelijke handelingen in natuurmonumenten zijn verboden, tenzij een vergunning is verleend. Dit betreft handelingen die de wezenlijke kenmerken van een beschermd natuurmonument aantasten of er schade aan toe brengen. Ook de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden worden met de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd. Archeologie Verdrag van Malta (1998) In 1992 hebben de Europese ministers van cultuur het Verdrag van Malta (Valletta) ondertekend. Het verdrag heeft tot doel het archeologisch erfgoed te beschermen als bron van het Europees gemeenschappelijk geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Grondgedachte is dat er wordt gestreefd naar het behoud van archeologische waarden in situ, dit wil zeggen in
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
16
...................................................................
het bodemarchief. Als behoud niet mogelijk is, moet er voor worden zorg gedragen dat de informatie die in de bodem zit niet verloren gaat. Dit houdt een onderzoeksverplichting in, die kan leiden tot een volledige, wetenschappelijke opgraving van de aanwezige resten. Om behoud in situ als prioriteit te stellen, wordt gestreefd naar het volwaardig meewegen van het archeologisch belang in planologische besluitvormingsprocessen door dit aspect al vanaf het begin bij de planvorming te betrekken. Het verdrag van Malta is verwerkt in de monumentenwet. Plangebied
Voor het gehele tracé van de aardgasleiding is een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. Op de archeologische aspecten wordt nader ingegaan in paragraaf 4.4. Externe veiligheid Het externe veiligheidsbeleid richt zich op risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en buisleidingen en heeft tot doel individuen en groepen te beschermen tegen ongelukken met gevaarlijke stoffen en tegen ontwrichtende effecten van een ramp.
Toetsings- en bebouwingsafstanden
Circulaire Zonering Hogedruk Aardgastransportleidingen (1984) De Circulaire ‘Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen’ van de Minister van VROM uit 1984 geeft regels voor zonering van nieuwe tracés van aardgastransportleidingen en voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bestaande leidingen. De circulaire komt met afstanden vanaf de transportleidingen waarop kwetsbare bestemmingen gerealiseerd kunnen worden, de zogenaamde toetsingsafstand. Wanneer de toetsingsafstand niet gehaald wordt, gelden er minimale bebouwingsafstanden. In de circulaire worden drie zones onderscheiden in verband met de aanwezigheid van aardgastransportleidingen: een belemmerende strook vastgelegd in het zakelijk recht, waar geen bebouwing is toegestaan; een gebied waar incidentele bebouwing en minder kwetsbare objecten zijn toegestaan; een gebied waar woonbebouwing en andere kwetsbare objecten zijn toegestaan. Deze zones zijn met bijbehorende toetsingafstanden en minimaal aan te houden bebouwingsafstanden uitgewerkt. De circulaire geeft aan dat, indien de bebouwingsafstand wegens knelpuntsituaties ten gevolge van de aard van de omgeving niet kan worden gerealiseerd, het is toegestaan de afstand eenmalig te halveren, indien bij de uitvoering extra constructieve maatregelen
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
17
...................................................................
worden genomen. De afstand dient minstens te voldoen aan die voor incidentele bebouwing (5 m). Extra maatregelen kunnen zijn: een gronddekking groter of gelijk aan 2 m, gecombineerd met extra markering of bewaking; een afdekking met betonplaten boven de aardgastransportleiding; een damwandconstructie naast de leiding; het toepassen van materiaal met hogere gespecificeerde minimum kerftaaiheid. In tabel 1 is de zonering voor een 24“ aardgastransportleiding met een bedrijfsdruk van 50 tot 80 bar opgenomen. Tabel 1. Toetsingsafstand en bebouwingsafstanden voor 24” aardgastransportleiding toetsingsafstand aardgastransportleiding bij bedrijfsdruk 50-80 bar
bebouwingsafstand woonwijk en flatgebouw bijzondere objecten categorie I *
bebouwingsafstand incidentele bebouwing en bijzondere objecten categorie II **
80 meter
25 meter
5 meter
* Bejaardentehuizen en verpleeginrichtingen; scholen winkelcentra; hotels en kantoorgebouwen (bestemd voor meer dan 50 mensen); objecten met een hoge infrastructurele waarde zoals computer- en telefooncentrales, gebouwen met vluchtleidingapparatuur; objecten die door secundaire effecten een verhoogd risico met zich meebrengen, zoals bovengrondse installaties en opslagtanks voor brandbare, explosieve en/of giftige stoffen. ** Sporthallen en zwembaden; weidewinkels; hotels en kantoorgebouwen die niet in categorie I vallen; industriegebouwen, zoals productiehallen en werkplaatsen, die niet in categorie I vallen.
Circulaire Risico-normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (2004) De Circulaire Risico-normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen van augustus 2004 is de basis voor het huidige externe veiligheidsbeleid ten aanzien van vervoer van gevaarlijke stoffen. In deze circulaire is de risico-normering voor het transport van gevaarlijke stoffen verwoord. De circulaire stoelt op de Nota Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (RNVGS) en het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI). In het externe veiligheidsbeleid wordt gewerkt met normen voor het zogenoemde plaatsgebonden risico van individuen en het groepsrisico. Deze normen geven de kans aan dat bij een ernstig ongeval dodelijke slachtoffers vallen. Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) wordt weergegeven door -6 risicocontouren, waarbij de zogenaamde 10 contour als de grenswaarde voor nieuwe situaties is aangewezen. Op deze manier geldt er bij vervoer van gevaarlijke stoffen een veiligheidszone langs een transportas waarbinnen geen kwetsbare of (‘beperkt kwetsbare’) objecten mogen worden geplaatst. Hiermee kan een minimaal veiligheidsniveau voor het individu worden gegarandeerd. Kwetsbare objecten zijn onder andere woningen, ziekenhuizen en scholen.
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
18
...................................................................
Beperkt kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld kleinschalige bedrijfsgebouwen. Eind 2007 mogen er volgens dezelfde regelgeving geen kwetsbare -5 objecten meer liggen binnen een 10 contour van een risicovol bedrijf. -6 Voor de 10 contour geldt deze verplichting op 1 januari 2010. Dit kan betekenen dat installaties moeten worden aangepast of dat sprake is van saneringsituaties. Er geldt een resultaatsverplichting om (op termijn) aan de gestelde normen te voldoen. Alleen met een goedkeuring van de Minister van Verkeer en Waterstaat kan hiervan worden afgeweken. In de handreiking Vervoer Gevaarlijke Stoffen wordt aangegeven hoe voor aardgastransportleidingen met het plaatsgebonden risico wordt omgegaan. Groepsrisico
Het groepsrisico is afhankelijk van het aantal mensen dat zich in de omgeving van de gevaarlijke activiteit bevindt en wordt getoetst aan een oriënterende waarde. De normstelling met betrekking tot het groepsrisico (GR) heeft de status van een inspanningsverplichting. Dit betekent dat bevoegd gezag onderbouwd van de oriënterende waarde kan afwijken. De onderbouwing wordt normaal geleverd door de partij die de ruimtelijke ontwikkeling doorgang wil laten vinden. De oriënterende waarde voor het groepsrisico voor transport is, per -4 km tracé, een kans van 10 per jaar op 10 slachtoffers, een kans van -6 10 per jaar op 100 slachtoffers et cetera. Over de consequenties van het Groepsrisico wordt in de RNVGS vermeld dat berekeningen dienen uit te wijzen welke invloed aanwezige personen in de directe omgeving van de aardgastransportleiding hebben op het Groepsrisico. Tevens dient er slechts een verwaarloosbare invloed op het Groepsrisico te worden uitgeoefend zodra deze personen zich buiten de toetsingsafstand bevinden (zie verder bij Handreiking Vervoer Gevaarlijke Stoffen). Handreiking Vervoer Gevaarlijke Stoffen (1998) De Handreiking Vervoer Gevaarlijke Stoffen is opgesteld om aan te geven hoe om te gaan met ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van spoor, weg, water en buisleidingen, uitgaande van de richtlijnen uit de Nota RNVGS. In de handreiking wordt gesteld dat de standaard bebouwingsafstanden voor het transport van aardgas onder hoge druk uit de Circulaire Zonering Hogedruk Aardgasleidingen een gelijke status hebben als de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico. De zogenaamde minimale ‘bebouwingsafstand’ voor woonbestemmingen -6 is gelijk aan de grenswaarde voor nieuwe situaties (10 per jaar). Toetsing van het groepsrisico vindt plaats als binnen de toetsingsafstanden kwetsbare bestemmingen liggen. De toetsingsafstand is afhankelijk van de druk en diameter van de aan te leggen aardgastransportleiding. Voor een 24” aardgastransportleiding is deze afstand 80 m.
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
19
...................................................................
Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (2004) Het externe veiligheidsbeleid ten aanzien van inrichtingen is opgenomen in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI), dat in oktober 2004 in werking is getreden. Het BEVI is het eerste besluit dat de Richtlijn voor externe veiligheid wettelijk verankert. Het BEVI is een AMvB die verbonden is aan de Wet milieubeheer en de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De belangrijkste noviteit in dit besluit is dat ten aanzien van het groepsrisico een verantwoordingsplicht is ingevoerd. Dit houdt in dat bij een toename van het groepsrisico ten opzichte van de oriënterende waarde gekeken moet worden naar alternatieven, de rol van de brandweer en dergelijke. 3.2
Provincie Gelderland
Streekplan Gelderland 2005 Op 29 juni 2005 is het Streekplan Gelderland 2005 door Provinciale Staten vastgesteld. In dit plan vindt het omgevingsbeleid van de provincie zijn weerslag, samen met het Gelders milieuplan, Waterhuishoudingsplan, Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan en de Reconstructieplannen. Het streekplan geeft de beleidskaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in Gelderland aan voor de komende tien jaar. Gasleidingen
In het streekplan zijn de bestaande bovenlokale gastransportleidingen ingetekend op ‘themakaart 4’, die de eerste opzet illustreert van een digitaal signalerings- en beschermingskaartsysteem dat de provincie ontwikkelt. In het signaleringskaartsysteem zijn de bronnen aangegeven waarvoor – als gevolg van nationale wet- of regelgeving (en de daarin geïmplementeerde Europese richtlijnen) – ruimtelijk relevante normstellingen of vrijwaringszones gelden. In verband met calamiteitenrisico’s zijn bovenlokale gastransportleidingen hiervan een voorbeeld. In het beschermingskaartsysteem worden de basiskwaliteiten weergegeven waar Provinciale Staten van Gelderland ruimtelijk relevante normen voor hebben vastgesteld. Met het opzetten van een digitaal raadpleegbaar geografisch systeem, waarin alle ruimtelijk relevante milieu-informatie (in de vorm van kaarten en toelichting) is opgenomen, bevordert de provincie dat de actuele basiskwaliteitsnormen goed doorwerken in bestemmingsplannen, zonder dat bij elke wijziging in normstelling het streekplan hoeft te worden gewijzigd. Een dergelijk systeem heeft een belangrijke signaleringsfunctie bij het opstellen van en de besluitvorming over gemeentelijke en regionale ruimtelijke plannen. De signaleringskaart is niet bedoeld om bij voorbaat ruimtelijke ontwikkelingen uit te sluiten. De kaart heeft geen planstatus in het streekplan. Het is de primaire verantwoordelijkheid van de
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
20
...................................................................
initiatiefnemer van een plan of project om procedureel en inhoudelijk de wettelijke vereisten te verdisconteren in de planvorming. Figuur 3. Signaleringskaart (themakaart 4) Streekplan Gelderland 2005 (bron: Streekplan provincie Gelderland)
Externe veiligheid
In het streekplan rekent de provincie de (externe) veiligheid tot één van de aspecten die aan basisnormen moet voldoen om de minimaal nodige omgevingskwaliteit te garanderen. Om dat te bereiken is het belangrijk veiligheidsaspecten vroegtijdig en gebiedsgericht in de planvorming te betrekken. De provincie toetst gemeentelijke bestemmingsplannen op deze aspecten en is bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer voor een aantal inrichtingen.
Natuur
Op 1 juli 2003 heeft de provincie vastgesteld welke gebieden tot de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) behoren. De EHS-begrenzing is
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
21
...................................................................
vastgelegd op de beleidskaart ‘ruimtelijke structuur’ van het Streekplan Gelderland 2005. Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere ruimtelijke waarden en kenmerken. Door de vergroting van natuurgebieden, de ontwikkeling van nieuwe natuurgebieden en de aanleg van ecologische verbindingszones ontstaat het beoogde samenhangende netwerk. Vergroting en verbinding zullen bijdragen aan het oplossen van problemen op het vlak van verdroging, vermesting en versnippering. Het doel is om te komen tot duurzame populaties van kwetsbare planten- en diersoorten. Binnen de ecologische hoofdstructuur geldt de “nee, tenzij”benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Om te kunnen bepalen of de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied significant worden aangetast, moet het bevoegde gezag erop toezien dat hiernaar door de initiatiefnemer onderzoek wordt verricht. Het tracé van de aardgasleiding doorkruist in de gemeente Hattem ten noorden van de A28 een ecologische verbindingszone, die evenals de uiterwaarden van de IJssel tot de EHS wordt gerekend. De uiterwaarden behoren tevens tot Vogelrichtlijngebied. De provincie Gelderland hanteert strenge regels voor het omgaan met de EHS, ten aanzien van Vogelrichtlijngebied zijn de regels nog strenger (zie ook 3.1.2). Dit geldt bijvoorbeeld voor het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen bij onontkoombare aantasting van de natuurwaarden. Cultuurhistorie
Gelderland kent een rijke schakering aan cultuurhistorische verschijnselen. Er zijn veel regionaal verschillende identiteiten, als gevolg van een diverse bewoningsontwikkeling. Het hoofduitgangspunt voor cultuurhistorie is ‘behoud door ontwikkeling’. Dit is het adagium van de provinciale Nota Belvoir2. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat omgaan met cultuurhistorische kwaliteiten niet inhoudt het bevriezen van ontwikkelingen, maar juist het omgaan met ontwikkelingen, zodanig dat de cultuurhistorische gegevenheden worden ingepast, waarbij ze beleefbaar blijven of juist worden. In het streekplan is Gelderland ingedeeld in tien gebieden met een eigen cultuurhistorische identiteit. De provincie hanteert deze indeling
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
22
...................................................................
om bij ruimtelijke ontwikkeling actief bij te dragen aan behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorische kwaliteiten. Het plangebied maakt deel uit van twee van deze gebieden: de IJsselvallei (polder Hoenwaard) en de Randmeerkust (tracédeel ten westen van de IJsselbrug). Met betrekking tot deze gebieden is in het Streekplan het volgende opgenomen: Tabel 2. Cultuurhistorische kenmerken van de IJsselvallei en de Randmeerkust (bron: Streekplan provincie Gelderland) IJsselvallei - Watereconomie (beken, weteringen, kanaal droegen bij aan ontwikkeling van bedrijvigheid - Keuter, kerk en adel (oude agrarische ontginningsstructuren getuigen van vroegere werkzaamheid van verschillende groepen) - Gave IJssel (IJsselland is uitzonderlijk gaaf in gebouwen en landschap) Randmeerkust - “Pompen of verzuipen” (bewoning verbinden met bodem en water; water van twee kanten: de Zuiderzee en het kwelwater van de Veluwe) - Introvert en extrovert (vanouds gemeenschappen op zichzelf maar wel via handel en bedrijvigheid verbonden met de wijde wereld, onder meer Elburg en Harderwijk als handelsstadjes) Landschap
Gelderland kent een grote variatie aan landschappen met een rijke cultuurhistorie. De provincie hanteert de volgende beleidsdoelen voor de Gelderse landschappen: het instandhouden van de variatie aan landschappen; het behouden van de openheid van karakteristieke open landschapseenheden (waardevolle open gebieden); het versterken van de samenhang in karakteristieke landschappen (waardevolle landschappen); het verbeteren van de kwaliteit en toegankelijkheid van het landschap. Ruimtelijke ontwikkeling moet niet alleen worden afgestemd op aanwezige landschapskenmerken, maar er ook toe bijdragen dat de landschappelijke samenhang verbetert (“ontwikkeling met kwaliteit”). Het tracé van de gasleiding loopt in de gemeente Hattem door gebied dat in het streekplan tot ‘waardevol landschap’ is gerekend. Waardevolle landschappen zijn gebieden met (inter)nationaal en provinciaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten van visuele, aardkundige en/of cultuurhistorische aard, en in relatie daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. De ‘ensemble’waarden van deze gebieden is groot, dat wil zeggen dat de samenhang tussen de verschillende landschapsaspecten groot is. Grondgebonden landbouw speelt een belangrijke rol bij het instandhouden van de landschapskwaliteiten.
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
23
...................................................................
In een schema in het streekplan zijn de kernkwaliteiten van de diverse waardevolle landschappen omschreven. Het tracé van de aardgasleiding loopt door gebied dat is aangegeven als “noordelijke IJsselvallei”. Hiervoor worden de volgende kernkwaliteiten genoemd: gave gradiënt in ensemble van kom – oeverwal – uiterwaard; karakteristiek grootschalig open komgebied met weidebouw doorsneden door lange zuid-noord lopende weteringen; fijnmazige rechthoekige verkaveling haaks op de weteringen, boerderijen in linten langs de weteringen, weinig bebouwing; karakteristieke kleinschalige oeverwal met afwisseling van buurtschappen en verspreide bebouwing, grasland en bouwland, onregelmatige blokverkaveling en houtsingels tussen de landwegen; rond Nijbroek markante viertiende-eeuws verkavelings- en slotenpatroon (slagenverkaveling); vrij uitzicht vanaf de dijk over het binnendijkse landschap; rust, ruimte, donkerte. Het ruimtelijk beleid voor waardevolle landschappen is: behouden en versterken van de landschappelijke kernkwaliteiten. Binnen de algemene voorwaarde dat de kernkwaliteiten worden versterkt geldt een ‘ja mits’-benadering voor het toevoegen van nieuwe bouwlocaties en andere ruimtelijke ingrepen. Archeologie
Bij ruimtelijke ingrepen die de bodem kunnen aantasten moet zoveel mogelijk rekening worden gehouden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Het door Nederland geratificeerde Verdrag van Malta bepaalt dat in beginsel de waarden in de bodem worden bewaard en dat bij plannen, waarmee het bodemarchief is gemoeid, de initiatiefnemer in een vroeg stadium een archeologisch (voor)onderzoek moet hebben uitgevoerd. Naar aanleiding van ‘Malta’ is een wijziging van de Monumentenwet in voorbereiding. In deze wet zullen de provincies de mogelijkheid krijgen om zogenaamde attentiegebieden aan te wijzen. Dergelijke gebieden worden bij voorrang planologisch beschermd, totdat gemeenten de bescherming hebben verankerd in het bestemmingsplan. Volgens het streekplan zal Gelderland in eerste instantie geen gebruik maken van dit instrument, maar vraagt de provincie van gemeenten om hun bestemmingsplannen aan te passen aan de archeologische kwaliteiten. De provincie zal de noodzaak, omvang en soort archeologisch onderzoek bij provinciale vergunningverlening verduidelijken door een afwegingskader te vervaardigen. Volgens het streekplan zou dit afwegingskader uiterlijk in december 2006 moeten zijn vastgesteld. Medio 2007 is de provincie daar echter nog niet in geslaagd.
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
24
...................................................................
3.3
Gemeente
Landschapsbeleidsplan
De belangrijkste landschappelijke en ecologische kwaliteiten in het buitengebied van Hattem bevinden zich aan de rand van het Centraal Veluws Natuurgebied en de overgang tussen dit gebied en de IJsselvallei. Deze kwaliteiten staan onder druk van milieuprocessen als verdroging, vermesting en verzuring, terwijl ook verstedelijking de mogelijkheden voor behoud en ontwikkeling van natuurwaarden kan belemmeren. Om natuur, milieu en landschap te behouden en te ontwikkelen is in het Landschapsbeleidsplan van de gemeente Hattem (1994) een visie opgesteld met landschapsecologische en visueel-ruimtelijke aspecten. Belangrijke elementen in deze visie zijn onder andere: het behoud van openheid in met name het polderlandschap; herstel van het kleinschalig karakter van het oeverwallandschap; versterking van de landschapsstructuur in het kampenlandschap rond de Hilsdijk door aanvulling van de lineaire, opgaande beplantingselementen; ontwikkeling van de belangrijke gradiënt tussen het Veluwemassief en de IJsselvallei, zowel in ecologisch als landschappelijk opzicht; aanwijzing van een aantal aandachtsgebieden, zoals de oorspronggebieden van de beken van het zandgebied; het vrijwaren van belangrijke zichtlijnen, zoals van de Polder Hattem op het Veluwemassief of van de uiterwaarden op de stadsrand (of omgekeerd).
Bestemmingsplan buitengebied 2007
In april 2007 is het Bestemmingsplan buitengebied 2007 door de gemeenteraad van Hattem vastgesteld. Dit bestemmingsplan vormt de planologische regeling voor het grootste deel van het gemeentelijke buitengebied. De uiterwaarden van de IJssel vallen erbuiten. De aan te leggen Hanzelijn is in het nieuwe plan meegenomen, de aardgastransportleiding daarentegen niet. In het plan is echter een aantal uitgangspunten te vinden die van belang zijn in het kader van de aanleg van de gasleiding. Zolang het bestemmingsplan niet door Gedeputeerde Staten is goedgekeurd heeft het nog geen rechtskracht, maar het is (uiteraard) wel verstandig rekening te houden met de nieuwe uitgangspunten. -
Bestaande beplantingselementen in het buitengebied, die in relatie staan tot de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek, dienen te worden beschermd. Werkzaamheden die afbreuk doen aan dergelijke elementen zullen aan een aanlegvergunning worden gebonden.
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
25
...................................................................
-
-
-
-
-
-
In de gebieden die zijn aangewezen als EHS worden geen ontwikkelingen toegelaten die de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten. In het noorden van de gemeente zal een ecologische verbindingszone worden gecreëerd. In deze zone zullen geen grootschalige verstorende ingrepen mogen plaatsvinden. De Hanzelijn komt echter wel door de verbindingszone te lopen. De bebouwing van agrarische bedrijven blijft geconcentreerd op bouwpercelen die, afhankelijk van de economische omvang van het bedrijf, maximaal 1,5 ha kunnen beslaan. Vergroting tot de maximum-oppervlakte zal alleen via een wijzigingsbevoegdheid en getoetst aan onder andere landschappelijke en ecologische kwaliteiten mogelijk zijn. Sleufsilo’s zullen ook buiten het bouwperceel mogen worden opgericht. Menstoegankelijke tunnelkassen worden beschouwd als kassen en mogen alleen op het bouwperceel worden opgericht. Vestiging van agrarische bedrijven op een nieuw bouwperceel of verplaatsing van een bestaand bouwperceel zal niet worden toegestaan. De praktijk wijst uit dat het grondgebruik in de gemeente overal dermate intensief is dat er geen ruimte en/of mogelijkheid is voor nieuwe bedrijven. Vestiging op een bestaand bouwperceel is wel mogelijk. Nieuwe boom- of sierkwekerijbedrijven zullen niet worden toegestaan. Glastuinbouwbedrijven zullen evenmin worden toegestaan. Nieuwbouw voor de vestiging van niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied zal niet mogelijk zijn. Dergelijke nieuwbouw zou leiden tot een ongewenste verstedelijkingsdruk en verdichting van het buitengebied. In beperkte mate zijn er mogelijkheden binnen vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing andersoortige, veelal kleinschalige bedrijvigheid te vestigen. Bestaande niet-agrarische bedrijvigheid kan worden voortgezet en de bebouwing ervan kan beperkt worden uitgebreid (20%), wanneer de activiteiten ter plaatse acceptabel zijn en sanering of verplaatsing naar een bedrijventerrein niet reëel is. Er wordt geen rekening gehouden met uitbreiding en nieuwvestiging van recreatiebedrijven (verblijfsrecreatie). Er mag geen nieuwbouw van burgerwoningen in het plangebied plaatsvinden, met uitzondering van nieuwbouw in het kader van het functieveranderingsbeleid in ruil voor sloop van oude stallen.
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
26
...................................................................
4
Planologische randvoorwaarden In dit hoofdstuk komen de randvoorwaarden aan de orde, waaraan de aanleg van de aardgastransportleiding zal moeten voldoen. Vanuit diverse wettelijke regelingen worden eisen aan het tracé en de leiding opgelegd (onder andere vanuit de ruimtelijke ordening, natuur-, wateren milieuwetgeving, monumentenwet). Gasunie streeft er nadrukkelijk naar om aan alle regels te voldoen. Bij de randvoorwaarden is onderscheid te maken tussen de aanlegfase en de gebruiksfase van de aardgastransportleiding. In de aanlegfase zullen vooral tijdelijke effecten optreden, in de gebruiksfase betreft het permanente effecten. Beide typen effecten, de eraan verbonden randvoorwaarden en de noodzakelijk te treffen maatregelen worden uitgebreid belicht in het milieueffectrapport (MER). 4.1
Bestaande situatie
Bodem en water
De bodem waarin de aardgastransportleiding in de gemeente Hattem komt te liggen bestaat uit klei- en veenlagen, die op een diepte variërend tussen 2 en 5 m rusten op grof zand. De grondwaterstanden zijn gemiddeld hoog. Tijdens natte perioden komt de grondwaterspiegel tot 0,25 à 0,30 m beneden het maaiveld (GHG). De gemiddeld laagste grondwaterstanden (GLG) bedragen 1,4 à 1,5 m –mv. Tientallen (tot honderden) meters onder het maaiveld bevinden zich watervoerende pakketten tussen afsluitende lagen. Deze beïnvloeden de (inter)regionale grondwaterstromingen. Gelet op de bodemopbouw in het plangebied en omgeving is voor de aanleg van de aardgastransportleiding alleen het eerste watervoerend pakket van betekenis. Dit is het groffe zand dat relatief dicht onder het maaiveld ligt, onder een afsluitende deklaag van klei en veen.
Tijdelijke verlaging van de grondwaterstand
Effectbeschrijving Bij de aanleg van de gasleiding ‘in den droge’ wordt de grondwaterstand in de sleuf en daardoor ook in de omgeving tijdelijk verlaagd. De daling van de grondwaterstand in de omgeving van het tracé is afhankelijk van de bodemopbouw en de benodigde verlaging in de sleuf. De tijdelijke daling is op zichzelf geen negatief effect, maar heeft wel (meerdere) negatieve neveneffecten. Afhankelijk van deze neveneffecten kan de daling van het grondwater worden beperkt door: toepassing van waterremmende maatregelen die de grondwateronttrekking beperken;
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
27
...................................................................
-
tegengaan van de effecten door hydrologische compensatie in de vorm van retourbemaling; aanleg ‘in den natte’, waarbij de leiding in een natte sleuf ingedreven wordt.
Zetting
Door de verlaging in grondwaterstand (waterspanning) en de belasting van het tracé met machines en gronddepots (korrelspanning) kan zetting van de bodem optreden. Aan de hand van beschikbare gegevens over de bodemopbouw, de opgegeven verlagingen en de van sonderingen afgeleide bodemparameters, zijn in het MER de zettingen als gevolg van de (tijdelijke) grondwaterstandverlagingen berekend. Het blijkt dat de zettingen zich voornamelijk zullen beperken tot de werkstrook. Binnen deze strook moet rekening worden gehouden met een maximale eindzetting van 1 tot 3 cm, buiten de strook neemt de zetting snel af naar nul. Hoewel in de bodem een buis met een diameter van 60 cm komt te liggen, moet door de zetting toch rekening worden gehouden met een grondtekort. Dit tekort is aan te vullen met grond van elders. Als alternatief voor deze maatregel gelden de eerder aangestipte mogelijkheden om de tijdelijke verlaging van de grondwaterstand te beperken. Indien het nodig is het grondtekort aan te vullen, dan geldt hiervoor dat de waterhuishouding per definitie niet negatief beïnvloed mag worden. Op basis van langs het tracé uitgevoerde bodemonderzoek wordt bepaald welke grond geschikt is om de grondtekorten op te heffen. Er zal daarbij zoveel mogelijk getracht worden grond met vergelijkbare eigenschappen te gebruiken, waarbij de regels van het Bouwstoffenbesluit in acht worden genomen.
Doorsnijding van afsluitende laag
De aanleg van een aardgastransportleiding vergt een ontgraving tot enkele meters. Dit kan de afsluitende laag van het eerste watervoerend pakket aantasten. Bij aanleg in den droge wordt de grond van de afsluitende laag vrijwel geheel teruggezet in de oorspronkelijke opbouw. Blijvende effecten op het watervoerend pakket (zoals beïnvloeding van de grondwaterstroming) worden daarmee voorkomen. Bij aanleg als een natte sleuf kan de oorspronkelijke afsluitlaag slechts gedeeltelijk worden hersteld. Binnen de gemeente Hattem is aanleg in den natte echter nergens gepland.
Effecten op de stabiliteit van infrastructuur en bebouwing
Dijken, wegen, spoor, kunstwerken in watergangen en bebouwing kunnen worden beïnvloed door zetting en doorsnijding van de afsluitende lagen (wat kan resulteren in een veranderende kwelweg onder dijken). Bij het effect op de bebouwing en de infrastructuur is belangrijk hoe deze zijn gefundeerd. In de gemeente Hattem staat in de omgeving van het tracé enige oude bebouwing die mogelijk gefundeerd is op houten palen of op staal. Deze funderingstechnieken kunnen gevoelig
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
28
...................................................................
zijn voor tijdelijke verlaging van grondwaterstanden. Ter plaatse van de betrokken bebouwing zijn in het MER eindzettingen berekend van maximaal 1,2 cm. Het tracé van de aardgasleiding kruist de Gelderse Dijk (IJsseldijk), die als primaire waterkering fungeert. De aanleg van de leiding kan hier zowel de dijkhoogte (door zetting) als de kwelweg onder de dijk beïnvloeden. Bij de uitvoering van de werkzaamheden moeten schadelijke effecten op maaiveldhoogten en kwelweg worden vermeden. Verlaging van het maaiveld is te voorkomen middels de eerder genoemde maatregelen om de tijdelijke verlaging van de grondwaterstand te beperken. De bebouwing in de nabijheid van het tracé zal voor en na de werkzaamheden door de Gasunie worden geschouwd, om eventuele optredende schade inzichtelijk te kunnen maken. De Gelderse Dijk kan worden gekruist met technieken waarbij alleen de pers- en ontvangstkuip of de aansluitpunten worden bemalen. Verwacht wordt dat bij uitvoering van de zogenaamde HDD-techniek geen kwel zal optreden. Detailonderzoek en uitvoering van deze kruising zijn conform NEN-eisen en normen van de dijkbeheerder. Eventuele risico’s worden hierdoor geborgd. Beïnvloeding van de waterbodem en de waterkolom
In de gemeente Hattem worden de Oude Middelwetering en de Watergang door het tracé van de gasleiding gekruist. Hierbij zullen baggeractiviteiten plaatsvinden (aanleg van natte zinkers). De effecten daarvan op de waterbodem en de waterkolom zijn in het MER in beeld gebracht. Bij de aanleg van natte zinkers in een watergang wordt slib ontgraven. Afhankelijk van de kwaliteit ervan wordt het slib weer in het werk toegepast om de sleuf af te dichten, dan wel afgevoerd naar een erkende verwerker. Een klein deel van het slib zal zich tijdens het baggeren verspreiden in de watergang. Afhankelijk van de grootte en doorstroming van de watergang kan dit ter plaatse van de kruising tijdelijk leiden tot een zekere afname van het zuurstofgehalte en eventueel vissterfte. Ook kunnen verontreinigde slibdeeltjes mobiel worden. Gelet op de afmetingen van de watergangen en de doorstroming zullen de effecten echter beperkt zijn. De manier van werken bepaalt daarnaast of er veel of weinig troebeling ontstaat. Bovendien worden geen watergangen gekruist met een ecologische doelstelling. Naast opwoeling kan het lozen van onttrokken grondwater de kwaliteit van het oppervlaktewater verslechteren. De kwaliteit van de lozing wordt echter geborgd door het waterschap. Vóór de lozing dient een ontheffing aangevraagd te worden bij het waterschap. Deze hanteert gebiedsspecifieke eisen waaraan het te lozen water moet voldoen om
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
29
...................................................................
een negatief milieueffect te voorkomen. Dit kan betekenen dat het te lozen grondwater moet worden gezuiverd. Tijdens het testen van de nieuwe aardgastransportleiding wordt de leiding gevuld met water en gedurende een periode onder druk gebracht. Na afloop van de testen wordt dit water geloosd. Ook voor deze lozing geldt dat voldaan moet worden aan de eisen van het waterschap. Boorvloeistof
Op meerdere plaatsen in de gemeente zal de sleuf ondergronds geboord moeten worden, vooral bij kruisingen van de gasleiding met infrastructuur. Bij enkele boortechnieken wordt een bentoniet spoeling (boorvloeistof) gebruikt. Een deel hiervan wordt hergebruikt of afgevoerd. De Gasunie laat restanten boorspoeling aan het maaiveld bemonsteren en vervolgens afvoeren naar een erkende verwerker. Een deel blijft rond de aangebrachte leiding achter. Dit materiaal heeft geen nadelige effecten op mens en dier, maar is wel een bodemvreemd materiaal op de locaties waar het wordt toegepast.
Invloed op locaties met bodem- en grondwaterverontreiniging
Grondwateronttrekkingen in de aanlegfase van de aardgastransportleiding kunnen locaties met bodem- en grondwaterverontreiniging beïnvloeden. In het MER zijn de bekende gevallen van ernstige bodemverontreiniging tot op 500 m van het tracé van de gasleiding geïnventariseerd. Afgezien van een aantal inmiddels gesaneerde percelen aan de Hoenwaardseweg brengt de inventarisatie in de gemeente Hattem twee locaties met mogelijke (ernstige) bodemverontreiniging aan het e licht: het voormalige HAK-terrein aan de 1 Industrieweg, waar sanering in gang is gezet, en een verontreiniging ter hoogte van het adres Oosterse Dijk 4 als gevolg van een gekantelde vrachtwagen in 2001. Deze terreinen liggen echter niet in de werkstrook van het tracé, of in directe nabijheid van het tracé. Indien een verontreiniging in het geding is hanteert de Gasunie een standaard werkmethode: bij kruising van een verontreiniging kan de bodem ontgraven en afgevoerd worden; het onttrokken grondwater dient daarbij gezuiverd te worden; mobiele grondwaterverontreinigingen die binnen het invloedsgebied van de onttrekking liggen en zich niet mogen verspreiden, kunnen middels retourbemaling hydrologisch worden geïsoleerd.
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
30
...................................................................
4.2 Bestaande situatie en de autonome ontwikkeling
Natuur
Het traject van de aardgastransportleiding begint in de Hoenwaard, die deel uitmaakt van de uiterwaarden van de IJssel. De leiding loopt hier door agrarisch gebied, waar het grondgebruik voornamelijk uit intensieve veehouderij met productiegraslanden bestaat. Ook de taluds en bermen van watergangen en wegen zijn zeer voedselrijk en worden intensief beheerd, zodat schrale soortenrijke begroeiingen nauwelijks worden aangetroffen. Een uitzondering hierop vormt een deel van de Hoenwaard ten noordoosten van Hattem (km 2-3 van de leiding). Hier gaat het geplande tracé door een extensief beheerde stroomrug met een schrale begroeiing van onder andere de beschermde soorten gewone vogelmelk en weidegeelster. De Hoenwaard vormt daarnaast en belangrijk weidevogelgebied, onder andere voor de zwaar beschermde kwartelkoning. Voor deze soort is de Hoenwaard aangewezen als kerngebied in het Beschermingsplan kwartelkoning. Ten westen van de spoorbrug over de IJssel loopt het tracé na het kruisen van de Gelderse Dijk (IJsseldijk) door een grotendeels open, agrarisch gebied. Dit bestaat uit intensief bemeste productiegraslanden, doorsneden door vele sloten. In de kwelgebieden in de polder Hattem komen hier bijzondere watervegetaties voor, met beschermde soorten als kleinste egelskop, ongelijkbladig fonteinkruid en vlottende bies. De weilanden ten noorden van de N50 vormen een belangrijk weidevogelgebied.
Vier soorten effecten
Bij de invloed van de aardgastransportleiding op de natuurwaarden gaat de aandacht enerzijds uit naar beschermde gebieden en anderzijds naar de gevolgen voor beschermde en/of bedreigde soorten. In het MER zijn vier verschillende invloeden op gebieden en soorten onderscheiden: ruimtebeslag van de ingreep, vergraving, verstoring en verdroging (als gevolg van bemaling tijdens de graafwerkzaamheden). Voorts is onderscheid gemaakt tussen effecten die zich tijdelijk, tijdens de aanleg van de leiding voordoen en effecten die blijvend (kunnen) zijn.
Beschermde gebieden
Binnen de gemeente Hattem loopt het tracé van de aardgasleiding door twee beschermde gebieden: de Hoenwaard en de Ecologische verbindingszone Elburg-IJssel.
Natura 2000-gebied
Over een lengte van circa 5 km doorkruist het tracé de Hoenwaard, die onderdeel is van het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel. Dit beschermde gebied valt volledig onder de Vogelrichtlijn en deels onder de Habitatrichtlijn. Het is specifiek van belang als water-,
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
31
...................................................................
laagveen- en moerasgebied. De graslanden en schrale graslanden zijn van betekenis voor vegetatie en flora. Er komen veel weidevogels voor en amfibieën. De IJssel is aangewezen als Natura 2000-gebied vanwege het voorkomen van een aantal kwalificerende habitats en soorten, waarvan onderstaande tabel een overzicht geeft. Tabel 3. Kwalificerende waarden Vogelrichtlijn Hoenwaard habitattypen habitatrichtlijn beken en rivieren met waterplanten, slikkige rivieroevers, stroomdalgraslanden, ruigten en zomen, glanshaver- en vossenstaarthooilanden, vochtige alluviale bossen, droge hardhoutbossen habitatrichtlijnsoorten bittervoorn, grote modderkruiper, kleine modderkruiper, rivierdonderpad, kamsalamander vogelrichtlijnsoorten (broedvogels) ijsvogel, zwarte stern, kwartelkoning, porseleinhoen, aalscholver vogelrichtlijnsoorten (niet-broedvogels) meerkoet, scholekster, grutto, nonnetje, grote zaagbek, wulp, visarend, aalscholver, lepelaar, fuut, reuzenstern tureluur, kievit, pijlstaart, slobeend, wintertaling, smient, wilde eend, krakeend, kolgans, grauwe gans, tafeleend, kuifeend, kleine zwaan, wilde zwaan, kleine zilverreiger, slechtvalk
Het leidingtracé ligt buiten de begrenzing van het Habitatrichtlijngebied. Bij de definitieve aanwijzing als Natura 2000-gebied (de procedure daarvoor wordt naar verwachting in 2007 gestart) zal de bescherming van de onder de Habitatrichtlijn kwalificerende waarden zich tot het gehele Natura 2000-gebied uitstrekken. In verband met de schaduwwerking die hiervan uitgaat, is hiermee in het milieueffectrapport rekening gehouden. De Hoenwaard bestaat voornamelijk uit weilanden, onderbroken door sloten en bomenrijen. Het binnendijkse deel van het Natura 2000gebied ten westen van de Hoenwaardseweg bestaat uit strak verkavelde, agrarische percelen. De Hoenwaard is een belangrijk broedgebied voor ijsvogel en kwartelkoning. In de winter functioneert het gebied als pleisterplaats voor overwinterende vogels als met name kleine zwaan. Ook verschillende (andere) soorten zwanen, ganzen en eenden - waarvoor het gebied is aangewezen - gebruiken de uiterwaarden om te foerageren.
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
32
...................................................................
Figuur 4. Territoria kwartelkoning in de Hoenwaard tussen 2001 en 2006 (bron: SOVON)
Ecologische verbindingszone Elburg-IJssel
Natura 2000-gebied
Naast de Hoenwaard loopt de aardgasleiding in de gemeente Hattem nog door een tweede beschermd gebied, namelijk de Ecologische verbindingszone Elburg-IJssel. Deze maakt deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en verbindt de randmeren met de IJssel. Effectbeschrijving Een deel van het tracé door de Hoenwaard wordt middels een HDDboring overbrugd, wat de effecten op de natuurwaarden beperkt. In de delen van het Natura 2000-gebied, waar een open uitgraving plaatsvindt, wordt binnen een werkstrook van 40 m breed in totaal 19 ha beschermd gebied tijdelijk aangetast. In het MER is aangegeven dat niet was uitgesloten dat het plan van invloed zou zijn op het habitattype stroomdalgraslanden. Naar het habitattype stroomdalgraslanden heeft in aanvulling op het MER onderzoek plaatsgevonden. In het rapport MER aanleg aardgastransportleiding Hattem-Flevocentrale aanvulling op MER, achtergrondrapport natuur en passende beoordeling, Arcadis 2007 is dit aanvullende onderzoek weergegeven. Geconcludeerd is dat ter plaatse van het tracé het habitattype stroomdalgraslanden niet aanwezig is. Het plan heeft dan ook geen effect op de stroomdalgraslanden. De aanleg van de gasleiding heeft volgens het MER geen negatieve gevolgen voor de aangewezen vogelsoorten in het Natura 2000gebied. De tijdelijke habitatveranderingen zullen door het relatief kleine oppervlak van vergraving beperkt zijn. De aanleg vindt boven-
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
33
...................................................................
dien plaats buiten de kwetsbare perioden van vogels (broed- en overwinteringsperiode), waardoor ook de tijdelijke verstoring beperkt is. Verstoring van de zeer kwetsbare kwartelkoning zal niet optreden, omdat het leef- en broedgebied van deze soort niet wordt vergraven, maar middels een HDD-boring wordt overbrugd. Ook zal het gebied niet betreden worden tijdens het broedseizoen. De HDD-boring zal worden ingezet vanaf een perceel in de directe nabijheid van het broedgebied van de Kwartelkoning in het noordwesten van de Hoenwaard. In het voorjaar van 2008 zal dit broedgebied worden geïnventariseerd op de aanwezigheid van de kwartelkoning. Als deze wordt aangetroffen zullen de boorwerkzaamheden pas beginnen nadat de jongen het nest hebben verlaten en zelfstandig zijn. Ecologische verbindingszone Elburg-IJssel
De doorsnijding van de Ecologische verbindingszone Elburg-IJssel betekent een tijdelijke aantasting van een gering oppervlak. Binnen deze verbindingszone zijn de natte elementen, met name poelen, zeer belangrijk. De poelen zullen vooral door regenwater worden gevoed. De tijdelijke verlaging van het grondwaterpeil, die de aanleg van de gasleiding teweeg brengt, zal op deze natte elementen nauwelijks van invloed zijn. Het functioneren van de verbindingszone zal daarom niet worden aangetast. Na afronding van de werkzaamheden wordt de oorspronkelijke situatie zoveel mogelijk hersteld. Permanente aantasting is daarom niet aan de orde.
Beschermde soorten
De tabel hieronder biedt een overzicht van de beschermde soorten die voorkomen binnen het deeltraject van de aardgastransportleiding in de gemeente Hattem. Tabel 4. Beschermde en Rode Lijst-soorten binnen het deeltraject van de aardgasleiding in de gemeente Hattem (bron: MER) soortgroep soort vindplaats/habitat flora
vogels
1
gewone vogelmelk ruige weegbree wilde kievitsbloem brede waterpest weide geelster1 gewone dotterbloem plat fonteinkruid kleinste egelskop ongelijkbladig fonteinkruid vlottende bies gele kwikstaart grutto kwartelkoning graspieper tureluur
stroomrug stroomrug, bermen natte graslanden watergangen stroomrug langs slootkanten en in sloten (kwelplanten) in sloten (kwelplanten) in watergangen (kwelplanten) in watergangen (kwelplanten) in watergangen (kwelplanten) weilanden weilanden uiterwaarden weilanden weilanden
Zeldzame soort, niet opgenomen in Flora- en faunawet of op de Rode Lijst.
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
34
...................................................................
soortgroep reptielen en amfibieën
vissen
soort
vindplaats/habitat
veldleeuwerik rugstreeppad poelkikker kamsalamander heikikker kleine modderkruiper vetje bittervoorn
weilanden uiterwaarden uiterwaarden uiterwaarden uiterwaarden watergangen watergangen watergangen
Op het traject vindt vergraving plaats van een aantal groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en soorten van de Rode Lijst. Door spontaan herstel en een aantal mitigerende maatregelen (zie hierna) zullen negatieve effecten echter uitblijven. In enkele deeltrajecten komen planten voor die gevoelig zijn voor verlaging van de grondwaterstand. Herstel zal echter binnen een jaar optreden. In de Hoenwaard zal door vergraving het land- en voortplantingsbiotoop van enkele beschermde amfibieën tijdelijk worden aangetast, met mogelijk verlies van individuele dieren (rugstreeppad, heikikker, 2 poelkikker ). In de omgeving is echter voldoende geschikt land- en voortplantingsbiotoop aanwezig waarnaar de dieren kunnen uitwijken. Na afronding van de werkzaamheden kunnen de dieren het gebied weer in gebruik nemen.
Mitigerende maatregelen
Uit het MER blijkt dat door spontaan herstel en de te treffen mitigerende maatregelen geen aantasting van andere beschermde diersoorten behoeft te worden gevreesd. Bij het ontwerp van de aardgastransportleiding en de wijze van uitvoering zullen mitigerende maatregelen worden getroffen die negatieve effecten op natuurwaarden zoveel mogelijk wegnemen. Werkzaamheden die schade veroorzaken, worden in gebieden waar veel beschermde soorten voorkomen buiten kwetsbare 3 perioden als het broedseizoen, voortplantingseizoen en/of overwinteringstijd uitgevoerd. Bij het droogleggen van sloten wordt ervoor gezorgd dat geen vissen, amfibieën en andere waterdieren achterblijven. Dit is
2
Ook voor de kamsalamander vormt de Hoenwaard een belangrijk leefgebied, maar de voortplantingswateren van deze soort vallen buiten het leidingtracé. 3 Kwetsbare perioden: Overige zoogdieren: afhankelijk van de soort Weidevogels: half maart-half juli Overige broedvogels: half maart- half september Overwinterende vogels: oktober-maart Vissen: november-september Flora: half maart-half juli
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
35
...................................................................
-
-
-
-
Passende beoordeling
bijvoorbeeld mogelijk door de soorten weg te vangen en in naburig water uit te zetten. Er worden maatregelen getroffen om schade aan grondgebonden soorten (amfibieën, zoogdieren) te voorkomen door zoveel als mogelijk één kant op te werken, smalle aan- en afvoerwegen en vaste passeerplaatsen worden in kwetsbare gebieden gebruikt. Na afronding van de werkzaamheden wordt de inrichting van de leefgebieden van bijzondere soorten afgestemd op de specifieke biotoopeisen. De kans op permanente effecten wordt verkleind door tijdens de uitvoering zorgvuldig te werk te gaan, bijvoorbeeld door grondtekorten in natte gebieden op een zorgvuldige wijze te herstellen. Belangrijke stand- en verblijfplaatsen van soorten worden gemarkeerd om onnodige betreding te voorkomen.
Voor het leidingtracé Hattem – Flevocentrale is een passende beoordeling opgesteld die nader ingaat op de doorsnijding van 2 natura 2000 gebieden; Uiterwaarden IJssel (gemeente Hattem) en Veluwerandmeren (gemeente Oldebroek en gemeente Dronten). Bij de passende beoordeling wordt gedetailleerd in kaart gebracht wat de effecten (kunnen) zijn van de activiteit op de natuurwaarden in het gebied en welke verzachtende (mitigerende) maatregelen de initiatiefnemer van plan is te nemen. Hierbij wordt rekening gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen. De Hoenwaard is in zijn geheel een onderdeel van het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel. De Hoenwaard (onderdeel van het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel) wordt een deel van dit gebied (680 meter) gepasseerd met een gestuurde boring, terwijl de rest van het gebied zal worden aangelegd (circa 3,9 kilometer) middels een open ontgraving. Dit heeft mogelijk aantasting van het gebied tot gevolg met betrekking tot ruimtebeslag, vergraving, verstoring en verdroging. In voorgaande paragraven is hier reeds op ingegaan. De aanleg van de aardgastransportleiding in het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel veroorzaakt negatieve effecten als gevolg van ruimtebeslag en vergraving. Het optredende ruimtebeslag is van tijdelijke aard en treed op buiten de voor de kwalificerende soorten en habitats kwetsbare perioden. Hierom wordt de gevolgen beoordeeld als zijnde niet-significant. De meest kwetsbare delen van de uiterwaard worden grotendeels gepasseerd middels een HDD-boring. Het habitattype stroomdalgraslanden komt ter plaatse van het te vergraven deel van
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
36
...................................................................
het tracé niet voor. Na aanleg van de gasleiding wordt de oorspronkelijke staat, inclusief het (micro)reliëf hersteld. Gezien de tijdelijkheid van de ingreep en te verwachten volledige herstel wordt het effect als zijnde niet-significant beoordeeld. Derhalve is in de passende beoordeling geconcludeerd dat de aanleg van de aardgastransportleiding niet zal leiden tot significante gevolgen voor de Natura 2000-gebieden Uiterwaarden IJssel en Veluwerandmeren. Doordat er geen sprake is van een significant negatief effect hoeft niet voldaan worden aan de ADC criteria (zie ook hoofdstuk 2) om een Natuurbeschermingswet vergunning te kunnen verlenen. Aangezien er wel effecten optreden (maar deze zeker niet significant zullen zijn) is een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet wel noodzakelijk. De Minister van LNV is, gezien artikel 2.i van het Besluit Vergunningen Natuurbeschermingswet 1998 bevoegd deze vergunning te verlenen. Door het Ministerie van LNV is op 24 januari 2008 de NB-wet vergunning verleend voor de werkzaamheden in en nabij de Natura 2000-gebieden Uiterwaarden IJssel en Veluwerandmeren. 4.3
Geomorfologie, cultuurhistorie en visueel-ruimtelijke kenmerken
Het tracé van de nieuwe aardgastransportleiding ligt binnen de gemeente Hattem hoofdzakelijk in het rivierenlandschap van de IJssel. Het landschap is hier door de eeuwen heen gevormd door de invloed die de rivier de IJssel heeft op de omgeving, door overstromingen, wijzingen in de rivierbedding en de afzet van zand en klei. Het gebied kenmerkt zich door de aanwezigheid van voormalige stroomgeulen van de IJssel, hoger gelegen stroomruggen en kolken. Het grondgebruik is hieraan gekoppeld met bebouwing op de stroomruggen en grasland in de lager gelegen kommen en uiterwaardgebieden. Het landschap heeft een open karakter en steekt af tegen de besloten flanken van de Veluwe waar zich de bebouwing concentreert. 4.3.1 Geomorfologie Autonome ontwikkeling
In het tracé dat de gemeente Hattem doorkruist wordt een Gea-object doorsneden. Het betreft de polder Hoenwaard. Op figuur 5 staat het gebied met een arcering aangegeven. De reden dat de Hoenwaard als waardevol object weergegeven staat is doordat het een uniek rivierlandschap vormt met hoge aardwetenschappelijke waarden.
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
37
...................................................................
Figuur 5. Detail van inventarisatiekaart voor geomorfologische vormen (bron: MER, bijlage 7, kaart 12)
Het tracé kruist verder gebieden die weergegeven staan als geul, uiterwaarde, oeverwal dan wel kom. Het noordelijkste tracédeel binnen de gemeente doorkruist gronden die onderdeel uitmaken van de veenvlakte ten zuiden van Kampen. Effectbeschrijving
Indien een Gea-object (waardevol aardkundig object) of een geomorfologische vorm doorsneden wordt door het leidingtracé, dan treden er negatieve effecten op door blijvende verandering in de opbouw van het object. Dit geldt bij zowel de aanleg middels een boring als middels het graven van een sleuf. Bij een boring zullen de effecten wel minder zijn dan bij het graven van een sleuf omdat dan geen veranderingen optreden in het waarneembare reliëf. De ingreep, zowel het graven als het boren van een nieuwe sleuf, heeft effect op de waarden die in de bodem te vinden zijn. Door de aanleg van het tracé kunnen blijvende veranderingen in de opbouw van een geomorfologisch object of vorm optreden. Het Gea-object Hoenwaard wordt deels doorsneden en deels doorboord. Vanaf het begin van het tracé wordt de eerste 2,5 kilometer van de leiding aangelegd middels een open ontgraving. Dit betreft een relatief vlak gedeelte van de polder, zonder bijzonder reliëf. De aanwezige waarden worden beperkt aangetast en zijn niet van permanente aard. Voor het deel ten noorden van de Hoenwaardse weg geldt dat dit een geomorfologisch waardevol gebied is door het waarneembare reliëf in het landschap, waardoor de effecten van de vergraving zichtbaar zijn
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
38
...................................................................
in het veld tijdens en na de aanleg. Dit is een negatief effect van de aanleg. Het intredepunt van de boring, gelegen op ongeveer 2,5 km vanaf het begin van het tracé, ligt in een geomorfologisch waardevol gebied door het waarneembare reliëf. De effecten op dit punt zijn negatief, doordat er sprake is van aantasting van aanwezige waarden tijdens de aanleg. Uitgangspunt bij de aanleg van de leiding is het standaard herstellen van het maaiveld en reliëf tot de oorspronkelijke situatie (inclusief de opbouw in lagen). Met geomorfologische vormen samenhangende visuele kenmerken in het landschap (reliëf) worden hersteld. Ook dient de werkstrook zo beperkt mogelijk te blijven, dit geldt met name voor de Hoenwaard. 4.3.2 Cultuurhistorie Autonome ontwikkeling
Het rivierenlandschap waar het betreffende deel van de gemeente Hattem onder valt heeft een aantal specifieke kenmerken; van oudsher is het grondgebruik in deze gebieden gekoppeld aan de ondergrond. Dit betekent dat de bebouwing traditioneel plaatsvond op de hoger gelegen stroomruggen. De graslanden voor agrarische doeleinden werden gevonden in de laaggelegen kommen en uiterwaardgebieden. De verkavelingsstructuur werd aangepast aan de bepalende landschappelijke kenmerken. In het landschap zijn vele historische bouwwerken te vinden, zowel boerderijen als bijvoorbeeld waterhuishoudkundige bouwwerken.
Effectbeschrijving
Bij de tracékeuze is aandacht besteed aan eventuele permanente effecten van de aanleg van de nieuwe aardgastransportleiding op cultuurhistorisch waardevolle patronen, structuren en elementen. Cultuurhistorisch waardevolle elementen zoals rijks- en gemeentelijke monumenten zijn bij de tracékeuze al buitengesloten. Bij patronen en structuren gaat het om karakteristieken die verbonden zijn aan een ‘cultuurhistorische activiteit’, bijvoorbeeld het aan de ontginning gekoppelde patroon van houtwallen en singels. Uitgangspunten die hierbij gehanteerd zijn betreffen: Bij het toepassen van een boring blijven cultuurhistorische elementen, patronen en/of structuren gehandhaafd. Bij het boren onder waardevolle beplantingsstructuren treden geen negatieve effecten op de wortels op. Hierdoor treden bij het toepassen van boringen geen negatieve effecten op aan het aspect cultuurhistorie.
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
39
...................................................................
-
Indien het noodzakelijk is dat cultuurhistorisch waardevolle patronen, structuren en elementen tijdens de ingreep verdwijnen, worden deze na de ingreep hersteld.
Op het gemeentelijk grondgebied wordt 1 cultuurhistorisch waardevol object gekruist. Dit betreft de Gelderse dijk, die parallel aan de IJssel loopt. Deze dijk wordt gekruist door middel van een gestuurde boring. Hierdoor vindt geen aantasting plaats van dit object. Voor het overige bevinden zich langs het tracé in de gemeente Hattem geen bijzondere cultuurhistorische waarden. 4.3.3 Ruimtelijke kenmerken Autonome situatie
Onder visueel ruimtelijke kenmerken vallen alle elementen en patronen die bijdragen aan het karakteristieke beeld van het landschap, maar niet tot de cultuurhistorisch waardevolle patronen, structuren en elementen behoren. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan karakteristieke bosjes of beplanting, maar ook waardevolle zichtlijnen en panorama’s. De ruimtelijke waarden van het onderhavige gebied in de gemeente Hattem betreft het grootschalige open gebied en het microreliëf van de bodem.
Effectbeschrijving
Indien een waardevol landschapselement of -patroon doorsneden wordt door het leidingtracé, dan treden negatieve effecten op door verandering van dit element of patroon. Het is mogelijk dat dit een tijdelijke dan wel permanente verandering betreft. Het (tijdelijk) verdwijnen van elementen en patronen die visueel-ruimtelijk waardevol zijn door de werkzaamheden wordt als een negatief effect gezien. Op of langs het tracé binnen de gemeente Hattem bevinden zich geen bijzondere ruimtelijke elementen die extra aandacht behoeven. Bij de aanleg van de leiding zullen standaard de volgende mitigerende maatregelen opgenomen: herstellen huidige visueel - ruimtelijke situatie na de ingreep; herplanten van verwijderde beplanting (met de oorspronkelijke soorten). 4.4
Autonome ontwikkeling
Archeologie
Aangezien het landelijke beleid primair gericht is op bescherming van archeologisch erfgoed (en niet op het opgraven of in kaart brengen ervan) kan elke verstorende bodemactiviteit worden gezien als een in principe negatieve ontwikkeling. Wanneer echter geen bekende of verwachte archeologische waarden worden aangetast, wordt is het effect neutraal. Daarom verdient de
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
40
...................................................................
gestuurde boring vanuit archeologisch oogpunt de voorkeur, omdat deze het bodemarchief niet aantast dankzij de relatief grote diepte waarop de leiding komt te liggen (dieper dan 10 m). In de effectbeoordeling van het MER is een analyse gedaan van de doorsnijdingen van het traject door gebieden met een lage, middelhoge en hoge trefkans op basis van de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW). Daarnaast zijn de effecten bepaald op basis van bekende archeologische waarden zoals archeologische terreinen en archeologische monumenten. Het grondgebied van de gemeente Hattem waar de nieuwe leiding wordt aangelegd staat op de IKAW kaart aangegeven als terreinen met een deels middelhoge trefkans op archeologische waarden (waaronder de gehele polder Hoenwaard) en deels een lage kans (voornamelijk het noordelijke deel van het tracé in de gemeente). Dit is weergegeven in figuur 6. Langs of in de nabijheid van het tracé bevinden zich geen archeologische monumenten. Figuur 6. Detail van inventarisatiekaart voor archeologische monumenten en potentieel archeologisch waardevol en zeer waardevol gebied (bron: MER, bijlage 7, kaart 14)
Doordat delen van het tracé gelegen zijn langs de aan te leggen Hanzelijn, is voor deze delen tevens gebruik gemaakt van de gegevens uit het archeologische onderzoek voor de Hanzelijn. Hiervoor wordt en is op een aantal plaatsen archeologisch onderzoek uitgevoerd. De archeologische kennis van de gebieden waar de aardgastransportleiding is gebundeld met het tracé van de Hanzelijn is goed. Voor deze gebieden is dan ook een betrouwbare inschatting te
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
41
...................................................................
maken van de aanwezigheid van archeologische waarden en de effecten hierop van de aanleg van de gasleiding. Effectbeschrijving
In het kader van het aspect archeologie is met betrekking tot het gehele geplande noord-zuidtracé (het aan te leggen leidingtracé tussen Rysum en Limburg reeds overleg geweest met de provincie Gelderland (d.d. 13 december 2006). Tijdens dit gesprek is ingegaan op de strategische aanpak van het onderzoek naar en de bescherming van archeologische waarden. Normaal gesproken moet het archeologisch onderzoek zijn afgerond bij het verzoek tot het wijzigen van een bestemmingsplan. Voor grote projecten, waarbij meerdere gemeenten betrokken zijn en diverse bestemmingsplannen moeten worden gewijzigd, is dit niet praktisch. Een bijkomende moeilijkheid met betrekking tot het voorliggende project is dat de gronden niet in eigendom van Gasunie zijn, maar dat er gebruik wordt gemaakt van het vestigen van een zakelijk recht. Dit houdt in dat het verrichten van booronderzoek t.b.v. archeologisch onderzoek in principe praktisch wel uitvoerbaar is voor het aanvragen wijzigingen bestemmingsplan, maar het maken van proefsleuven niet. De landeigenaren zouden in dat geval teveel worden belemmerd in het uitvoeren van hun (veelal agrarische) werkzaamheden. Ook zou een gebied met ecologische waarden bijvoorbeeld tweemaal verstoord moeten worden. Derhalve is gekozen voor een pragmatische aanpak, die de volgende opeenvolgende stappen omvat: 1. bureaustudie wordt uitgevoerd om de archeologische verwachtingswaarde in beeld te brengen en advies uit te brengen voor vervolg onderzoek. Dit onderzoek is voor het tracé Hattem – Flevocentrale uitgevoerd door het bureau Vestigia (projectnr. V06/875, 14 maart 2007); 2. de benodigde grondonderzoeken (boringen) worden uitgevoerd voorafgaand aan het planologische traject; 3. eventueel benodigd vervolgonderzoek (bv. een proefsleuvenonderzoek) wordt uitgevoerd, terwijl het planologische traject doorgang vindt. Daarbij wordt de garantie gegeven dat de vervolgacties wel worden uitgevoerd; 4. na verkrijgen van alle benodigde vergunningen voor de aanleg wordt vooruitlopend op de aanleg, eventueel benodigd vervolgonderzoek uitgevoerd. Het te volgen onderzoekstraject is door de provincie Gelderland, evenals door de provincies Overijssel en Flevoland, akkoord bevonden. Dit akkoord is op 16 juli 2007door het RACM bestendigd (zie de bijlage).
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
42
...................................................................
Voor het gebied bij het knooppunt Hattemerbroek is reeds duidelijk dat een deel van het gebied zal worden aangewezen als een te beschermen zone. Hiernaar is in het kader van de Hanzelijn al onderzoek gedaan. De exacte omvang van deze zone is nog niet bepaald. Over de doorkruising van de leiding zal nader overleg met bevoegd gezag gevoerd worden. In het voorkeursalternatief van Gasunie is voor de aanleg van de leiding in dit gebied een horizontaal gestuurde boring voorzien, waardoor de archeologische waarden niet verstoord raken. De locatie van de boringen en de in- en uitgangen zullen in overleg met belanghebbenden bepaald worden. 4.5 Bestaande situatie en de autonome ontwikkeling
Externe veiligheid
Het tracé van de aardgastransportleiding loopt door onbebouwd buitengebied. Dit vermindert de kans op slachtoffers als gevolg van een calamiteit met de leiding. Desondanks is er een aantal aandachtspunten. Enkele wegen, waterlopen en de spoorlijn ZwolleAmersfoort worden door het tracé gekruist en het tracé loopt in de gemeente deels parallel aan de toekomstige Hanzelijn. Voorts kruist het tracé bij het (weg)knooppunt Hattemerbroek een bestaande aardgastransportleiding. Nabij dit knooppunt is bovendien een bedrijventerrein gepland dat niet volledig buiten de toetsingsafstand van 80 m vanaf de aardgasleiding ligt. Effectbeschrijving Het beleid met betrekking tot externe veiligheid van buisleidingen is momenteel in ontwikkeling. De vigerende circulaire “Zonering langs hoge druk aardgastransportleidingen” uit 1984, zal in de loop van 2008 plaats gaan maken voor nieuw beleid, waarin de risicobenadering centraal staat (AMvB Buisleidingen). In het milieueffectrapport is de leiding daarom getoetst aan zowel het nieuwe als het vigerende beleid (zie daarvoor 3.1).
Hanzelijn
De aardgastransportleiding wordt deels parallel aangelegd langs de Hanzelijn. Risicoberekeningen worden uitgevoerd vanuit de optiek van het gevaarlijke object. Dit betekent dat bedreigingen van de spoorlijn voor de aardgastransportleiding worden meegenomen in de risicoanalyse. Er is een scenario denkbaar waarin een trein ontspoort, die zich vervolgens in de grond boort en de aardgastransportleiding beschadigt. Echter, de kans op een dergelijk scenario is erg gering, mede gezien de afstand van de leiding tot het spoor. Daarnaast vinden in Nederland zelden ongelukken of ontsporingen plaats op plaatsen in het spoorwegnetwerk die recht zijn, ver van het station liggen en zonder wissels en al helemaal geen ontsporingen die
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
43
...................................................................
grondverplaatsingen teweeg brengen waarbij ze een leiding ‘opgraven’ en raken. Dit zeer onwaarschijnlijke scenario is niet meegenomen in de risicoanalyse, omdat het effect ervan op de uitkomsten van de berekening is te verwaarlozen. Een beïnvloeding van de spoorlijn op de aardgastransportleiding die niet geheel kan worden uitgesloten, is de mogelijke ontstekingsbron in de vorm van de hoogspanningskabels boven het spoor. Vanuit conservatief oogpunt is voor het leidingtracé dat parallel ligt aan de spoorlijn een ontstekingskans van 100% genomen. Ondanks deze conservatieve aanname blijft het plaatsgebonden risico binnen de door de overheid gestelde norm. Windmolens
In de directe omgeving van het leidingtracé staan enkele windmolens. Voor windmolens zijn faalscenario’s van toepassing, waarvan de belangrijkste het afvallen van rotorbladen is. Om dit faalscenario te voorkomen, gelden er impactzones welke aangehouden dienen te worden tussen de aardgastransportleiding en de windmolens. Gelet op de breedte van deze impactzones en het voorziene leidingontwerp, vormt geen van de windmolens een risico.
Gebruiksbeperkingen
Bij de aanleg van de aardgastransportleiding op het land gelden vanuit veiligheid geen wezenlijke gebruiksbeperkingen, behalve rekening te houden met de ligging van de naastgelegen leidingen bij de graafwerkzaamheden en de verantwoording groepsrisico door het bevoegd gezag in het geval van ruimtelijke ontwikkeling nabij de leiding. Doordat de aardgastransportleiding een gronddekking heeft van ten minste 1,70 m, zal de landbouw niet snel last ondervinden van de leiding en zal in die zin niet leiden tot een gebruiksbeperking. Het op dit moment vigerende criterium dat er binnen de bebouwingsafstand geen objecten gerealiseerd mogen worden zal naar verwachting komen te vervallen in het nieuwe externe veiligheidsbeleid. Uiteraard dient de zakelijk recht strook van 5 meter aan weerszijden van de leiding wel te worden gerespecteerd.
Effecten conform het vigerende beleid buisleidingen
Naast de toetsing aan het toekomstige beleid is de nieuwe aardgastransportleiding getoetst aan het vigerende beleid conform de Circulaire Zonering langs hoge druk aardgastransportleidingen. De leiding ligt in landelijk gebied. Dit betekent dat zich langs het gehele tracé slechts incidentele (agrarische) bebouwing bevindt. Ten opzichte daarvan wordt een bebouwingsafstand van 5 m gehanteerd. De bij deze leiding horende toetsingsafstand is 80 m.
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
44
...................................................................
Bebouwingsafstand Voor de nieuwe gasleiding geldt dat er geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen de bebouwingsafstand van 5 m liggen. Toetsingsafstand Binnen de toetsingsafstand van 80 m bevinden zich enkele kwetsbare of beperkt kwetsbare locaties. Dit betreft voornamelijk incidentele bebouwing (agrarisch). De reden voor de aanwezigheid van kwetsbare of beperkt kwetsbare locaties binnen de toetsingsafstand ligt in het feit dat Gasunie zoveel mogelijk heeft vastgehouden aan het bundelingprincipe en het passeren van lintbebouwing. Toekomstige bouwplannen
Voor ruimtelijke ontwikkelingen die nog niet bekend zijn, kan de gasleiding beperkend zijn, waarvoor geldt dat de bebouwingsafstanden aangehouden worden. Voor intensieve bebouwing is dit vooralsnog 25 m (categorie 3 en 4), voor incidentele bebouwing 5 m. Rond het knooppunt Hattemerbroek bestaat het plan om windturbines te realiseren. De afstand tot de dichtstbijzijnde windturbine is 20 m en tot de daaropvolgende windturbine 95 m. Tot de overige windturbines is de afstand 175 m of meer. De leiding ligt in de impactzone van de twee dichtstbijzijnde windturbines. Ter plaatse van het windmolenpark wordt de leiding door middel van een gestuurde boring gerealiseerd. De leiding zal ter plaatse op circa 20 m diepte liggen. Door deze diepte kan invloed op de gasleiding bij het falen van een windmolen (bijvoorbeeld het afvallen van rotorbladen) worden uitgesloten. Uitgaande van een fundatie met heipalen van een lengte van 22 m onder een hoek van 5-15 graden zal de ondergrondse afstand tussen de heipalen en de gasleiding circa 15 m zijn. De fundering van de windmolens komt dan ook niet in de bebouwingsvrije zone van de gasleiding. Het gasleidingproject brengt voor het voorgestelde windmolenpark dan ook geen belemmering met zich mee.
Risicoanalyse
Door Gasunie is in augustus 2007 een risicoanalyse uitgevoerd, om te toetsen of het tracé voldoet aan de eisen uit de circulaire 1984 en aan de criteria voor het plaatsgebonden risico en groepsrisico zoals die door de overheid worden gesteld in de nieuwe AMvB Buisleidingen. Naast de bestaande bebouwing is hierbij tevens rekening gehouden met de bekende nieuwbouwplannen die langs het tracé ontwikkeld zullen worden, en eventueel van invloed zijnde objecten (zoals windturbines).De risicoanalyse is opgenomen in de bijlage bij deze toelichting. Bij de risicoanalyse wordt gebruik gemaakt van verschillende uitgangspunten die data opleveren als input voor de berekeningen.
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
45
...................................................................
Daarbij gaat het om de volgende uitgangspunten: 1. atmosferische condities: hierbij worden waarden gebruikt van ondermeer de parameters omgevingstemperatuur en luchtvochtigheid; 2. leidingtracé: hierbij worden waarden gebruikt die de specifieke kenmerken van de leiding weergegeven, zoals de diameter, wanddikte en staalsoort; 3. aardgassamenstelling: de fysische eigenschappen van hoogcalorisch gas (bijvoorbeeld de kritische druk en de onderste ontvlambaarheidsgrens); 4. bevolkingsgegevens: hierbij wordt langs het hele tracé een inschatting gemaakt van de aantallen personen die nabij de leiding aanwezig zijn, waarbij onder meer gebruik gemaakt is van de gegevens van het RIVM. Ook is rekening gehouden met de bekende nieuwbouwplannen. Uit de berekeningen en analyses van de risicotoetsing kan het volgende worden geconcludeerd: “het tracé voldoet aan de huidige regelgeving met betrekking tot zonering langs hoge druk gastransportleidingen, zoals vastgelegd in de circulaire “zonering langs hoge druk gastransportleidingen” uit 1984. Met betrekking tot het plaatsgebonden risico (PR) voldoet het voorziene ontwerp van de leiding aan de door de Nederlandse -6 overheid gestelde norm van PR < 10 per jaar ter plaatse van (beperkt) kwetsbare objecten. Het beoogde tracé, met het voorziene ontwerp, voldoet aan de 2 -2 oriënterende waarde voor groepsrisico, zijnde F▪N < 10 per km per jaar, waarbij F de frequentie is van een ongeval met N of meer dodelijke slachtoffers.” Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico kan het volgende worden opgemerkt. Het plan is voorgelegd aan de regionale brandweer regio IJssel Vecht. De brandweer heeft in het kader van het overleg ex artikel 10 Bro geadviseerd ten aanzien van het plan. Dit advies is als bijlage bij deze plantoelichting gevoegd. Naar aanleiding van dit advies kan het volgende worden geconcludeerd. Het aantal aanwezigen rond het tracé is zeer beperkt. In geval van een calamiteit is tweezijdige ontvluchting goed mogelijk. Zelfredzaamheid vormt bij het plan geen belemmering. De risicobron is tweezijdig bereikbaar. Mede door de ligging van het traject in het buitengebied is in het geval van een calamiteit de bestrijdbaarheid voor hulpdiensten goed. Gezien het voorgaande wordt het groepsrisico aanvaardbaar geacht.
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
46
...................................................................
4.6 Bestaande situatie
Geluid en trillingen
Het gebied waar de aardgastransportleiding komt te liggen bestaat voornamelijk uit agrarisch en natuurgebied. De geluidsbelasting van de omgeving wordt bepaald door de werkzaamheden van boeren en passerende auto’s. Er worden geen industriële locaties gekruist. Effectbeschrijving Tijdens de aanleg van de aardgastransportleiding zal tijdelijk sprake zijn van geluidhinder als gevolg van de werkzaamheden ter hoogte van het tracé. Dit wordt veroorzaakt door de afwikkeling van werkverkeer, het plaatselijk omleiden van het reguliere verkeer, lossen en laden van materieel, de aanwezige machines en apparatuur langs het tracé (zoals vrachtwagens, kranen, bemalingspompen, het heien van damwanden) et cetera. Geluidhinder voor de omgeving kan niet worden voorkomen, maar het streven is om deze hinder zoveel mogelijk te beperken. Deels zullen afwegingen over aanvaardbare hinder in de besluitvorming rondom vergunningen aan de orde komen. Bepalende factoren bij het ontstaan en tegengaan van geluidhinder zijn onder andere de omvang van het werkverkeer, de gebruikte apparatuur en de afstand tot geluidsgevoelige objecten. De werkzaamheden vinden overdag plaats. Ten behoeve van eventuele bemalingen is het mogelijk dat ’s nachts bemalingspompen (diesel danwel elektrisch) werkzaam zijn. Indien deze dicht bij woonbebouwing noodzakelijk zijn dan kan ter beperking van de geluidhinder worden gekozen voor elektrische pompen. Er is weinig onderscheid in de mate van geluidsbelasting tussen een aanleg in den droge, aanleg in den natte en de kruisingstechniek. Bij toepassing van een gestuurde boring is de geluidhinder geconcentreerd ter plaatse van het in- en uittredepunt en is de hinder langs het te boren traject beperkt. 4.7
Bestaande situatie
Wonen en werken
Ruimtelijke omgeving
De ruimtelijke omgeving van het plangebied bestaat uit agrarisch en natuurgebied. Tevens worden enkele wegen en waterwegen gekruist (zie hoofdstuk 5). Effectbeschrijving Bij de tracering van de nieuwe aardgastransportleiding is rekening gehouden met de bestaande en autonome bebouwing en is aandacht besteed aan geplande ontwikkelingen. Gasunie heeft bij het ontwerp van het tracé rekening gehouden met de vigerende bestemmingsplannen en toekomstig beleid.
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
47
...................................................................
Wegen
Het tracé doorkruist een aantal bestaande wegen en waterwegen. Boringen geven nauwelijks hinder tijdens de uitvoering. Bij een open ontgraving is de weg tijdelijk niet bruikbaar tijdens de werkzaamheden. Per situatie wordt beoordeeld of een alternatieve ontsluitingsroute nodig is. Tijdens de werkzaamheden zal het onontkoombaar zijn dat in de nabijheid van het tracé en op de wegen van en naar het tracé hinder ontstaat als gevolg van een tijdelijke sterke intensivering van zwaar werkverkeer. Gasunie zal lokale ontsluitingsplannen opstellen om een concreet beeld te geven van de wijze waarop, waar en wanneer het verkeer langs dorpen en kleine lokale wegen wordt afgewikkeld.
Landbouw
Als gevolg van de tijdelijke bemalingen voor bouwputten bij kruisende infrastructuur en van de sleuf voor aanleg in den droge, daalt de grondwaterstand in landbouwgebieden. In het gunstigste geval is er geen enkele verdroging omdat de bemaling slechts kort duurt en er geen grondwaterstandsdaling buiten de werkstrook optreedt. Afhankelijk van duur en intensiteit van de bemaling zal er droogteschade optreden. Gasunie zal bij optredende droogteschade de schade inventariseren en de gemiste inkomsten voor de individuele agrariër volledig compenseren. In agrarische gebieden wordt permanente schade zo veel mogelijk voorkomen door bij de aanleg van de aardgastransportleiding rekening te houden met de bodemopbouw. Hiertoe zal Gasunie ten behoeve van de landbouw gedetailleerde onderzoeken uitvoeren op het gebied van cultuurtechnische, geotechnische aspecten, drainage en de oude schade inventariseren op bestaande parallel gelegen leidingen, en een bedrijfshygiënisch protocol opstellen in verband met plantenziekten en –plagen. Zo wordt onder andere de wijze van terugzetten van grond hierop afgestemd en wordt cultuurtechnisch verantwoord gewerkt. Ook hier geldt dat Gasunie naar regels van redelijkheid en billijkheid schade zal vergoeden, als er toch als gevolg van wijzigingen in de bodemgesteldheid permanente oogstschade optreedt.
Agrarische bedrijven
De nieuwe leiding passeert op vrij geringe afstand enkele agrarische bouwpercelen. De betreffende bouwpercelen worden echter door de leiding niet gekruist. Er zijn derhalve geen agrarische bedrijven die door de leiding in hun bouwmogelijkheden worden belemmerd.
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
48
...................................................................
5
Planuitgangspunten 5.1
Uitgangspunten tracékeuze
Aan de voorgenomen activiteit is een onderzoek vooraf gegaan naar de beste tracékeuze tussen Hattem en de Flevocentrale. De afstand bedraagt maximaal 60 km. Het is het streven van Gasunie om de lengte van nieuw aan te leggen tracés zo kort mogelijk te houden (dat is vanuit economisch en energetisch oogpunt aantrekkelijk). Daarbij wordt aandacht besteed aan de aspecten die met betrekking tot ruimtelijke ordening, natuur en bodem van toepassing zijn. De nieuwe aardgastransportleiding wordt zo gerealiseerd dat sloop van huizen of bedrijfspanden niet noodzakelijk is en dat geen belemmeringen optreden voor voorziene bouwontwikkelingen. Ook natuurontwikkeling of bodemgesteldheid kunnen van invloed zijn op de mogelijke komst van de nieuwe aardgastransportleiding en daarmee de tracékeuze. Daarnaast wordt rekening gehouden met technische (on)mogelijkheden. In het beleid is vastgelegd dat infrastructuur (wegen, spoorwegen, HS-tracés en leidingen) zoveel mogelijk gebundeld moet worden aangelegd (het bundelingsbeginsel). Dit geldt zeker voor een aardgastransportleiding, omdat rondom een aardgastransportleiding een toetsingsafstand geldt. Door een nieuwe aardgastransportleiding direct naast bestaande infrastructuur te leggen, valt in ieder geval een deel van de toetsingszone samen met de zonering van de bestaande infrastructuur. Als de aardgastransportleiding in nieuw tracé komt te liggen, waar geen bestaande leidingen aanwezig zijn, zal een volledig nieuwe grens ontstaan waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Aansluiten bij bestaande infrastructuur heeft daarom de voorkeur vanwege de externe veiligheid (zonering), reeds verkregen eigendoms- of gebruiksrechten en de gelijksoortige belemmeringen in de ruimtelijke ordening. Tevens is het streven om afsluiterlocaties en compressorstations waar mogelijk te laten aansluiten op reeds bestaande Gasunie-locaties of NAM locaties. Extra geluidhinder, zichthinder en emissies in nieuw ‘maagdelijk’ gebied wordt hierdoor voorkomen. Gasunie heeft geïnventariseerd waar zich in het tracé mogelijke knelpunten voordoen en of er varianten zijn, rekening houdende met: technische argumenten: zijn er in dit deel van het tracé technische varianten denkbaar zoals boren in plaats van open ontgraving; praktische argumenten: is er ruimte op alternatieve tracés;
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
49
...................................................................
-
-
ruimtelijke aspecten: is een nieuw tracé mogelijk inpasbaar in het bestemmingsplan; overige harde wettelijke of bestuurlijke randvoorwaarden zoals restricties bij een dijkkruising of bescherming van natuurwaarden; eigendomsverhoudingen, mogelijkheden voor vestiging zakelijk recht; veiligheidszone en geplande werkterreinen van de Hanzelijn; financiële consequenties.
Voor de hoofdknelpunten heeft Gasunie onderzocht of technische oplossingen of ruimtelijke oplossingen geschikt zijn. Bij de beoordelingen van mogelijke oplossingen spelen bedrijfseconomische, ruimtelijke en milieuargumenten een rol. Uiteindelijk is hieruit een technische of ruimtelijke variant gekomen die voldoet aan de doelstellingen en ook realistisch is. In het MER zijn de varianten met elkaar vergeleken. Langs het hele tracé van de aardgasleiding worden vier afsluiterlocaties met afblaasmogelijkheid gebouwd, waarvan één in de gemeente Hattem. Figuur 7 geeft een voorbeeld van een dergelijke locatie. Op de afsluiterlocatie ‘Hattem’, aan het begin van de leiding, wordt de bestaande locatie uitgebreid om de nieuwe leiding te kunnen Figuur 7. Voorbeeld van een vergelijkbare afsluiterlocatie (locatie Vinkel)
verbinden met de bestaande. De locatie wordt geheel afgesloten door een hekwerk en is alleen toegankelijk voor Gasunie-personeel. Voor de locatie in de gemeente Hattem betekent dit een uitbreiding van het
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
50
...................................................................
bestaande hekwerk. Het gehele terrein is geheel verhard. Een aantal leidingdelen en afsluiters zullen op het terrein zichtbaar zijn. Een kast is op het terrein aanwezig met daarin de apparatuur voor de regeling van de afsluiters. De nieuwe locatie zal een grootte hebben van ongeveer 27 m bij 16 m. Daaromheen zal een randzone van 5 m worden ingericht met beplanting. 5.2
Uitgangspunten voor veilig gebruik
Gasunie inventariseert de bedreigingen van haar systeem systematisch en evalueert de getroffen maatregelen tegen de meest recente informatie die waar ook ter wereld ter beschikking komt. De nationale data bevestigen het Europese beeld (EGIG-data) dat geweld van buiten, dat wil zeggen beschadiging (lekkage en breuk) door derden, met circa 67% de belangrijkste oorzaak is van incidenten met lekkage. Niet verwaarloosbaar maar op grote afstand gevolgd door constructie- en ontwerpfouten (25%) en corrosie (8%). Bij breuken is het aandeel beschadiging door derden zelfs meer dan 80%. In de gebruiksfase treft Gasunie veiligheidsmaatregelen ten aanzien van de leidingligging, geweld van buiten, corrosie en de procedure bij lekkage. Vitaal is dat de ligging van de aardgastransportleidingen exact geregistreerd en dus bekend is. Gasunie heeft een nauwgezette registratie van al haar aardgastransportleidingen. Letterlijk is elke meter bekend. De gegevens omtrent de ligging van de aardgastransportleidingen worden ook verstrekt aan betrokken gemeenten, zodat bij planologische veranderingen, vergunningverlening en bouwactiviteiten rekening kan worden gehouden met de aanwezigheid van deze leidingen. Het streven is dat gemeenten de leidingen in het bestemmingsplan opnemen. Om de veilige en ongestoorde ligging zoveel mogelijk zeker te stellen, worden de ontwikkelingen inzake ruimtelijke ordening op de voet gevolgd. Daardoor is Gasunie op de hoogte van voorgenomen activiteiten die risicoverhogend kunnen zijn. Gasunie treedt actief in contact met instanties om over en weer de plannen en projecten af te stemmen. Beschadiging
In de gebruiksfase bestaat het risico dat het systeem wordt blootgesteld aan, soms zeer grof geweld van buiten door hei-, zware graaf- en andere grondverzetmachines, waartegen zelfs de meest solide pijp met zeer grote wanddikte en met grote diepteligging uiteindelijk niet altijd bestand is. Gasunie bestrijdt deze bedreiging door een complex van maatregelen dat schade, veroorzaakt door
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
51
...................................................................
derden, dient te voorkomen zoals: elke 14 dagen vlieginspecties, loop- en rij-inspecties, waarbij gespeurd wordt naar grondverzet en andere voor de leiding bedreigende activiteiten, zoals het oprichten van gebouwen en andere constructies; bewaking van de ontwikkelingen inzake ruimtelijke ordening, waardoor Gasunie op de hoogte blijft van voorgenomen activiteiten die risicoverhogend kunnen zijn; deelname in en aan het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (KLIC), waar contact tussen grondroerder en kabel- en leidingeigenaren tot stand wordt gebracht; promotieactiviteiten gericht op grondroerders om te stimuleren dat men de KLICprocedures volgt; kennis van de exacte ligging van leidingen en het beschikbaar stellen van deze informatie aan instanties en grondroerders; begeleiding van graafactiviteiten door de leidingligging precies aan te geven; het is Gasunies beleid om bij werkzaamheden zeer nabij de leiding zelf toezicht te houden. Corrosie
Eenmaal in gebruik gesteld, vormt ook corrosie van de aardgastransportleiding een bedreiging. Daartoe wordt de conditie van de aardgastransportleidingen gemeten en bewaakt (coatinginspecties, controle van de bescherming tegen zwerfstromen bijvoorbeeld afkomstig van spoorwegen, controle op goed functioneren van de kathodische bescherming, inwendig onderzoek door middel van ‘intelligent pigging’). Indien nodig wordt de aardgastransportleiding opgegraven voor nadere inspectie en herstel van beschadigingen. De procedure die Gasunie volgt in het geval van een incident waarbij een beschadiging wordt vermoed of al lekkage plaatsvindt, is in grote lijnen onderstaand aangegeven: een lekkage kan worden geconstateerd door de eigen inspecties, door het waarnemen van drukdaling of door melding van derden. Gasunies meldkamer is 24 uur per etmaal beschikbaar voor het behandelen van meldingen. Er kan zowel ter plaatse worden ingegrepen door personeel in de betreffende regio (ook in wachtdienst), als door besturing op afstand vanuit de Centrale Commando Post te Groningen; de volgorde van handeling is, dat de druk in de leiding wordt gereduceerd (mede in overleg met afnemers in het betrokken gebied), dat het getroffen leidingdeel wordt ingesloten, gasvrij gemaakt en pas dan voor onderzoek en vervolgens reparatie in aanmerking komt; betrokken instanties in dergelijke gevallen zijn: de lokale overheden, hulpverleningsdiensten en de Onderzoeksraad voor veiligheid;
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
52
...................................................................
-
Internationale uitwisseling
De integriteit van buisleidingen is een vast onderwerp van informatieuitwisseling op internationaal niveau, waarbij ervaring zowel als nieuwe kennis uit de gehele gaswereld wordt samengebracht en besproken. Dit draagt bij tot internationale standaardisering en regelingen op veiligheidsterrein. Gasunie heeft de afgelopen decennia, door deelname aan grote mondiale researchprojecten, veel kennis opgebouwd over de effecten die ontstaan bij grote calamiteiten. Deze kennis wordt gedeeld met de verantwoordelijke autoriteiten, zodat bij het maken van ruimtelijke plannen in voldoende mate rekening kan worden gehouden met aanwezige en nog aan te leggen buisleidingen en autoriteiten de juiste maatschappelijke afwegingen kunnen maken bij de vergunningverlening. 5.3
Milieu
met de instanties en reguliere hulpdiensten als brandweer en politie zijn afspraken gemaakt over de noodzakelijke procedures bij gaslekkage.
Uitgangspunten bij de aanleg
Het milieubeleid van Gasunie richt zich vooral op het algemene energie- en milieubeleid, gerelateerd aan de bedrijfsvoering en op de milieuaspecten van de uitbreiding van het aardgastransportsysteem. De bedrijfsvoering van Gasunie is mede gericht op de besparing van aardgas en beperking van emissies. Ook is er aandacht voor de gevolgen van het gebruik van aardgas op het milieu. Voor de consument worden apparaten en toepassingen ontwikkeld ten behoeve van een verbetering van onder andere veiligheid en milieu. Bij de uitbreiding van het aardgastransportsysteem worden met alle betrokken organisaties en belangengroeperingen (flora en fauna) goede afspraken gemaakt om eventueel tijdelijke verstoring van de natuur tot een minimum te beperken. In de praktijk blijkt dat de natuur zich weer herstelt. De negatieve (tijdelijke) gevolgen van de leidingaanleg voor het milieu worden zoveel mogelijk beperkt en waar mogelijk voorkomen, door onder andere: het toepassen van doelmatige werkmethoden; zuinig gebruik te maken van energie en grondstoffen; het doelmatig en overeenkomstig de geldende milieuregels verwijderen van afvalstoffen. Met landbouworganisaties bestaan, met betrekking tot cultuurgrond, protocollen voor herstel van cultuurgronden en een regeling voor schadevergoedingen. Na afloop van de aanleg van een aardgastransportleiding wordt de cultuurgrond in een zo goed mogelijke staat teruggebracht.
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
53
...................................................................
Ontwerp leiding
Ten aanzien van het ontwerp en de bouw van aardgastransportleidingen treft Gasunie de volgende veiligheidsmaatregelen: het ontwerp van de leiding is gericht op risicobeheersing en wordt uitgevoerd conform Nationale en Europese normen en standaards (onder andere NEN 3650 en 3651, CEN 1594); het ontwerp van de leiding wordt aangepast aan en ingepast in de omgeving. Dat wil zeggen, in bebouwde gebieden wordt wanneer noodzakelijk een grotere pijpwanddikte toegepast (zwaardere constructie). Bovendien wordt de leiding ingepast in de ruimtelijke ordening om conflicten met de omgeving zoveel mogelijk, ook in de toekomst, te voorkomen; in het kader van de risicobeheersing worden de voorgeschreven afstanden voor bebouwing, gevoelige objecten en industriële activiteiten tot de leidingen aangehouden en worden voorschriften gegeven voor pijpwanddikten et cetera. Deze informatie is onder andere aangegeven in een door het Ministerie van VROM op 26 november 1984 uitgegeven circulaire (gericht aan de lokale overheden); nieuwe leidingen hebben een voorgeschreven gronddekking van ten minste 1,25 m-mv in landsecties, tenzij lokaal andere eisen gelden; materialen worden betrokken van gekwalificeerde en gecertificeerde bedrijven, en worden geïnspecteerd en getest voordat inbouw plaatsvindt; tijdens de constructie van een nieuwe leiding, waarvoor gekwalificeerde aannemers worden ingeschakeld, vindt toezicht en inspectie plaats door de eigen geaccrediteerde inspectiedienst alsook door onafhankelijke derden; de leiding wordt op hoge druk, met water, op sterkte beproefd. De leiding wordt dus pas in gebruik genomen na een uitgebreide testfase op veiligheid en bedrijfszekerheid; vóór de aanleg van de aardgastransportleiding worden gebieden waar indicaties zijn voor een verhoogde kans op aanwezigheid van explosieven middels een grondradar detectie methode onderzocht. Indien explosieven worden gevonden wordt de Explosieven Opruimings Dienst (EOD) ingeschakeld om deze te verwijderen. 5.4
Aanlegmethoden
Met betrekking tot de aanlegmethoden van de leiding kan onderscheid gemaakt worden tussen: een aardgastransportleiding die op land wordt aangelegd; de verschillende wijzen waarop infrastructuur gekruist kan worden.
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
54
...................................................................
5.4.1 Aanleg op land De minimale gronddekking van de aardgastransportleiding bedraagt voor het traject tenminste 1,5 meter. Als gevolg van externe veiligheid, drainagevoorzieningen of bodembewerkingen kan de leiding nog dieper gelegd worden. De aardgastransportleiding wordt standaard op 7,0 meter van bestaande aardgastransportleidingen aangelegd (“hart op hart”). De aanleg van aardgastransportleidingen gebeurt in secties van verschillende lengtes. Alle werkzaamheden voor de aanleg van een aardgastransportleiding vinden plaats in een werkstrook. Deze werkstrook is in dit project zo’n 35 à 40 meter breed. De werkzaamheden starten met het afrasteren van de werkstrook. De soort afrastering hangt af van het omliggende landgebruik. Aanleg 'in den droge'
Bij aanleg van een aardgastransportleiding ‘in den droge’ wordt eerst een rijbaan aangelegd met behulp van flugzand, boomschors of in de daarvoor geëigende gebieden ook ‘gewoon zand’ met rijplaten. Hierna worden de pijpen (met een lengte van 12 of 18 meter) uitgereden en aaneen gelast. Alle lassen worden op fouten gecontroleerd en de leiding wordt voorzien van een coating. Als de streng van aaneengelaste pijpen gereed is, wordt deze nogmaals gecontroleerd of de beschermende coating niet is beschadigd. Naast de pijpen wordt een sleuf gegraven. Hiertoe wordt de teelaarde en de ondergrond ontgraven en in gescheiden depots gezet. De sleuf wordt, indien nodig, bemalen. Kranen of sidebooms tillen de pijpen die tot een streng aaneen zijn gelast in de sleuf. Op de meeste plaatsen zal de leiding onder grondwaterniveau worden gelegd. Afhankelijk van de grondslag kan het noodzakelijk zijn om een verankering toe te passen. Grondankers voorkomen dat de leiding gaat opdrijven. Na afloop wordt de sleuf aangevuld door eerst het zand of de boomschors van de rijbaan in de sleuf te brengen. Vervolgens wordt, in omgekeerde volgorde van ontgraving, de in depot gezette ondergrond ingebracht. Als laatste wordt de teelaardelaag weer terug op haar plaats gebracht en wordt het tracé afgewerkt en ingezaaid. Met de grondeigenaren en grondgebruikers worden afspraken gemaakt over het uit gebruik nemen van de werkstrook voor - meestal een volledig groeiseizoen.
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
55
...................................................................
Figuur 8. Schematische weergaven van een werkstrook (bron: MER)
Aanleg 'in den natte'
In zeer natte diepveengebieden wordt niet bemalen. De aardgastransportleiding wordt niet in een droge sleuf maar in een sleuf gevuld met grondwater aangelegd. Naar deze methode wordt verwezen als ‘in den natte’. De gasleidingsectie wordt vanuit een stationaire lasplaats geproduceerd, in de sleuf uitgedreven en uiteindelijk afgezonken in de sleuf. Het voordeel is dat door het indrijven (“floaten”) van de gelaste aardgastransportleiding er geen transport van zware stalen pijpen in het veld en bemaling van de sleuf nodig zijn. Inherent aan deze methode is dat de onderwatertaluds flauwer zijn dan bij aanleg in den droge, wat extra werkstrookbreedte vraagt. 5.4.2 Kruisingen met infrastructuur Er zijn meerdere methoden om infrastructuur (water, spoor, weg) te kruisen. Er bestaan verschillende methoden waarbij niet gegraven wordt, maar waarbij een boringtechniek wordt gebruikt. De meest gebruikte methoden zijn: horizontaal gestuurde boring; Open Front Techniek (avegaarmethode, persboring); Gesloten Front Techniek (schildboring); pneumatische boringen. Daarnaast kan voor kruisingen met watergangen, kanalen en bestaande leidingen gebruik worden gemaakt van een zinker. Afhankelijk van het al dan niet toepassen van bemaling wordt onderscheid gemaakt in: natte zinker (zonder bemaling); droge zinker (met bemaling).
Horizontaal gestuurde boring
De horizontaal gestuurde boring kan worden toegepast voor het kruisen van tracédelen met bijzondere natuur, archeologische of
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
56
...................................................................
cultuurhistorische waarden en voor het kruisen van infrastructuur. Het kenmerk van een horizontaal gestuurde boring is dat de boring vanaf het maaiveld plaatsvindt en dat een zodanige gronddekking wordt gekozen dat er geen invloed optreedt naar de bovengrond. Bij deze boortechniek zijn alleen bouwkuipen en bemalingen nodig voor het verbinden van de horizontaal gestuurde boring met de leidingdelen die ofwel in den droge of in den natte zijn gelegd (zie eerdere toelichting). Het grote voordeel van de horizontaal gestuurde boormethode is dat over grote lengte een te passeren object volledig ongeroerd blijft. Voor een 24” leiding bedraagt de maximale boorlengte van een horizontaal gestuurde boring ongeveer 1 kilometer, dit is afhankelijk van de eigenschappen van de diepere grondlagen. Als nadeel kan gezien worden dat de aardgastransportleiding dusdanig diep komt te liggen dat hij vrijwel onbereikbaar is (maar ook onbereikbaar voor schade van buitenaf). Open Front Techniek (avegaarmethode, persboring)
Het kenmerk van de open front boortechniek is de open voorzijde van de buis. De ronde buis wordt door middel van hydraulische vijzels in de grond gedrukt waarna de grond handmatig dan wel mechanisch wordt afgevoerd. Aan de voorzijde bevindt zich een snijrand. Door het intact houden van een qua grootte te kiezen grondprop in de boorkop zal de stabiliteit nabij het open front, geen probleem vormen. De open front techniek is niet geschikt voor het boren beneden de grondwaterstand, tenzij met behulp van bemaling de grondwaterstand ter plaatse wordt verlaagd. De open front techniek is niet bestuurbaar en tijdens het drukken kunnen afwijkingen ontstaan omdat de snijkop de weg van de minste weerstand zoekt.
Gesloten Front Techniek (schildboring)
Het kenmerk van de gesloten front boortechniek is het schild in de voorzijde van de boorkop die deze methode geschikt maakt om onder water te gebruiken, dus zonder toepassing van bemaling onder het te passeren object. De ronde buis wordt door middel van vijzels in de grond gedrukt. Tijdens het wegdrukken van het buiselement wordt de grond aan de voorzijde afgefreesd met een hydraulisch- of elektrisch aangedreven snijrand. De grond wordt gemengd in de boorkamer, of een aparte mengkamer, en vervolgens afgevoerd. De pers- en ontvangstkuip wordt wel bemalen. Deze boormethode wordt onder andere veel gebruikt voor het installeren van mantelbuizen bij spoorwegkruisingen (NS-kruising). De gesloten front boortechniek is redelijk bestuurbaar. In de boorkop zijn stuurvijzels geplaatst waardoor besturing in alle richtingen mogelijk is. Het boortracé kan hierdoor recht en/of (verticaal/horizontaal) gebogen worden uitgevoerd. De positie van de boorkop kan door middel van een plaatsbepalingsysteem (laser) continu worden bewaakt.
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
57
...................................................................
Pneumatische Boortechniek
De pneumatische boormethode is gezien de diameter niet direct geschikt om de 24” hogedruk aardgastransportleiding te installeren, maar zou gebruikt kunnen worden bij het aanpassen van bestaande leidinginfrastructuur alwaar dat nodig mocht zijn. Pneumatisch boren is beter bekend onder de naam “raketboren”. Het kenmerk hiervan is dat de leiding door middel van een horizontaal heiblok wordt doorgevoerd. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een bodempersraket. De in te brengen buis wordt nauwkeurig opgesteld in een gegraven werkput en wordt vervolgens met de op een raket lijkende en lucht aangedreven slaghamer horizontaal ingedreven of ingetrokken. Bij deze methode is het niet mogelijk om de boring te sturen.
Natte zinker
Een natte zinker kan worden toegepast voor kruisingen met watergangen waarbij geen bemaling toegepast kan worden om de sleuf waar de leiding in komt te liggen droog te krijgen. Om scheepvaart bij dit soort kruisingen zo weinig mogelijk te belemmeren, is het van belang om het baggeren en afzinken van de voorgevormde leidingsectie in overleg met belanghebbende instanties (en goed gepland) uit te voeren. Een natte zinker kan afhankelijk van vorm en locatie op uiteenlopende wijzen gelegd worden. Dit type zinker bestaat uit een voorgevormde pijp die volledig aangepast is aan het profiel van de betreffende watergang. Het baggerwerk kan daardoor tot een minimum beperkt blijven, ook mede doordat de oevers vaak met damwanden zijn beschermd.
Droge zinker
Een droge zinker kan worden toegepast voor het kruisen van objecten (bijvoorbeeld bestaande leidingen en watergangen) waarbij bemaling toegepast mag worden om de sleuf waar de leiding in komt te liggen droog te krijgen (bijvoorbeeld bij kanalen en grote watergangen). Er is sprake van een bouwput met bemaling.
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
58
...................................................................
Tabel 5. Karakteristieken van de wijzen van aanleg bij kruising met infrastructuur type kruising
eigenschappen en toepasgebied
bemaling*
overig
er is een bemalen bouwkuip nodig en er leiding is niet is praktisch geen belasting van het meer bereikgeen grondwater en bovengrond boven het baar voor geboorde land. inspectie. wordt in den droge toegepast. open front Pijp met iets grotere snijring aan de wel techniek voorkant. Deze techniek is geschikte voor overbrugging van beperkte lengte. wordt toegepast bij het passeren van gesloten front grote wegen en watergangen waarbij geen techniek geen bemaling nodig is onder het te kruisen object. wordt gebruikt bij kruising van relatief pneumatische kleine wegen en passeren van wel boortechniek kleine/korte objecten. wordt toegepast bij het passeren van natte zinker kanalen en grote watergangen als er geen niet bemalen mag worden. wordt gebruikt bij kruising van objecten droge zinker waar bemaling is toegestaan (bestaande wel leidingen en dergelijke). * In alle situaties is voor de aansluiting van de kruising op de normaal gelegde leiding een bouwput nodig die wordt bemalen. Hier wordt met bemaling het gedeelte onder het te kruisen object bedoeld. horizontaal gestuurde boring
Tabel 6. Wijze van kruisen voor infrastructuur in gemeente Hattem locatie km methode Hoenwaardseweg 0 pneumatische boortechniek Watergang 0 open ontgraving Fietspad 0,9 pneumatische boortechniek Hoenwaardseweg 2 pneumatische boortechniek Watergang 2,6 open ontgraving Apeldoornskanaal 2,5 – 3,2 horizontaal gestuurde boring Toegangsweg Altena 3,5 pneumatische boortechniek Toegangsweg IJsselstein en watergang 4,1 pneumatische boortechniek Watergang 4,5 open ontgraving Spoorlijn 4,6 gesloten fronttechniek Geldersedijk (primaire waterkering) 4,8 horizontaal gestuurde boring Weerdweg 5,2 open ontgraving Oude Middelwetering 5,9 natte zinker Watergang + compostverwerking + 6,1 horizontaal gestuurde boring Zuidzeestraatweg Oostersedijk + gasleiding + rijksweg 6,3 – 7,8 horizontaal gestuurde boring A28 + archeologisch gebied Watergang 8,4 natte zinker Watergang 8,6 natte zinker
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
59
...................................................................
6
Planbeschrijving 6.1
Juridische toelichting
In deze planherziening is sprake van een extra, toegevoegde functie aan ander grondgebruik. In dit geval is ervoor gekozen om naast de basisbestemmingen van het vigerende bestemmingsplan een aanvullende bestemming, afgestemd op de leiding, toe te voegen. Omdat er sprake is van een aanvullende bestemming is ook aangegeven hoe beide bestemmingen zich ten opzichte van elkaar verhouden. De bestemming “Leiding-Gas” heeft het primaat ten opzichte van de basisbestemming. Deze opzet strookt met de aanbevelingen van het NIROV van de leergang Op dezelfde leest (juni 2005). Qua methodiek is eveneens vooruitgelopen op de aanbevelingen van de landelijke standaard SVBP, die met ingang van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening verplicht zal worden voorgeschreven. Aanlegvergunningenstelsel
Voor de gronden die in deze planherziening zijn bestemd als “LeidingGas”, zijn aanlegvoorschriften opgenomen (artikel 3, lid 4). Activiteiten als diepploegen, het wijzigen van het maaiveldniveau of het verrichten van grondroeractiviteiten (anders dan normaal spit- en ploegwerk) zijn daarmee gekoppeld aan een aanlegvergunningenstelsel. Een aanlegvergunning is ook nodig voor het planten van diepwortelende beplanting, aangezien deze de leiding kan beschadigen, indien geplant bovenop of in directe nabijheid van de leiding. Tevens wordt de bereikbaarheid van de leiding bemoeilijkt. Bij Gasunie kan informatie verkregen worden met betrekking tot geschikte plantensoorten bovenop en in directe nabijheid van leidingen. Geschikte beplanting betreft onder meer diverse heestertypen. Een aanlegvergunning is tevens vereist indien gesloten verharding wordt aangebracht. Dit betreft bijvoorbeeld verharding van asfalt, beton of puin. Ter plaatse kan in plaats daarvan gedacht worden aan verplaatsbare betonplaten. De opgenomen regeling beschermt de leiding voor eventuele invloeden van buitenaf, bijvoorbeeld beschadiging van de leiding door graafwerkzaamheden of door de zuren van kuilgras die de coating van de leiding kunnen aantasten. Tevens dient de leiding bereikbaar te zijn voor eventuele reparatie en onderhoud. In overleg met de gemeente en leidingbeheerder kan een passende oplossing gekozen worden.
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
61
...................................................................
6.2 Financiële uitvoerbaarheid
Uitvoerbaarheid
De voorgenomen activiteiten in de gemeente zijn onderdeel van een grootschalig infrastructureel project ten behoeve van het realiseren van een aardgastransportleiding tussen Hattem en de Flevocentrale boven Lelystad. De totale benodigde investering hiertoe wordt door NV Nederlandse Gasunie middels 'corporate-finance' geregeld. Hierbij kan worden vermeld dat N.V. Nederlandse Gasunie een gedegen financiële status heeft, welke wordt bevestigd door de 'Triple A'-status bij Moody's. De genoemde investering omvat alle kosten voor de geplande werkzaamheden en omvat tevens de gangbare toeslagen voor het financieel kunnen incasseren van tegenvallers in de uitvoering.
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Gasunie heeft met alle zakelijk gerechtigden van alle te kruisen percelen contact opgenomen met betrekking tot het voornemen van Gasunie voor de aanleg van de nieuwe leiding. In sommige gevallen bezitten deze gerechtigden reeds over een contract met Gasunie vanwege de aanwezigheid van bestaande leidingen. Gasunie streeft er naar om met alle belanghebbenden overeenstemming te bereiken. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden wordt de bevolking op de hoogte gehouden met betrekking tot eventuele overlast en hinder. Aangaande de maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt kortheidshalve verwezen naar het volgende hoofdstuk (overleg en inspraak).
Procedurele uitvoerbaarheid
Voordat begonnen wordt met de aanleg van de leiding zal voldaan zijn aan de wettelijke procedureverplichtingen; de milieu-effect-rapportage zal zijn afgerond en binnen de verschillende gemeenten zal een artikel 19 lid 2 procedure doorlopen worden. Tevens zullen de benodigde vergunningen en ontheffingen (zoals de grondwateronttrekkingsvergunningen, lozingsvergunningen, kapvergunningen en Keurontheffingen) zijn ontvangen. Dit geldt voor het gehele tracé.
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
62
...................................................................
7
Overleg en inspraak Het voorontwerp bestemmingsplan heeft het traject van inspraak en overleg doorlopen. In dit hoofdstuk is ingegaan op alle reacties die ontvangen zijn. Het voorontwerp is aangepast voor zover de reacties hiertoe aanleiding gaven. In de navolgende tekst worden de overlegreacties samengevat en voorzien van gemeentelijk commentaar, vervolgens wordt ingegaan op de inspraak. 7.1
Overleg
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is een reactie ontvangen van de Provincie Gelderland, de Vrom-inspectie, regionale brandweer Regio Ijssel Vecht. In de navolgende tekst worden de overlegreacties samengevat, met daarbij cursief de gemeentelijke beantwoording. De ontvangen reacties zijn als bijlage bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.
1.
Provincie Gelderland
De provincie Gelderland heeft ten aanzien van het bestemmingsplan de volgende opmerkingen. Opmerkaing Water Uit onderhavig plan blijkt niet in hoeverre er rekening is gehouden met eisen cq advies van Rijkswaterstaat in verband met de “Beleidslijn Grote Rivieren Ruimte” en eisen cq advies van het Waterschap in verband met de kruising met een Primaire Waterkering (Noordelijk van Hattem). Reactie Bij het onderhavige project is, naast het planologische traject, sprake van een veelheid aan benodigde vergunningen die tevens deels procedureel aan elkaar gekoppeld zijn. Ter bevordering van de voortgang het proces speelt het Bureau Energieprojecten (BEP) een centrale rol. In het kader van het onderhavige project voorziet het BEP voornamelijk in een centrale regierol voor het MER. De verschillende bevoegde gezagen voeren in het kader van het MER en de andere procedures onder leiding van het BEP overleg. Bij deze overleggen zijn de waterbeherende instanties (zowel het waterschap als Rijkswaterstaat), als bevoegd gezag bij verschillende vergunningstrajecten, betrokken. Eventuele consequenties van het
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
63
...................................................................
project voor de waterhuishouding en mogelijkheden voor compensatie zijn hierbij aan de orde geweest. Aangaande de technische uitwerking van het project wordt tevens continu met de waterbeherende instanties overlegd. Op deze wijze wordt er voor gezorgd dat van aantasting van de belangen van de waterbeherende instanties geen sprake is. Opmerking Natuur De leiding wordt deels aangelegd binnen een Natura 2000 gebied. Voor deze ontwikkeling dient daarom eerst het plan goedgekeurd te worden op grond van Artikel 19j van de Natuurbeschermingswet. Indien men gebruik wenst te maken van een vrijstelling ex artikel 19, lid 2 WRO dient men in het bezit te zijn van een Natuurbeschermingswetvergunning. Reactie De genoemde vergunning is inmiddels verleend (op 24 januari 2008). Aan de genoemde opmerkingen is voldaan. Opmerking Artikel 19, lid 2 WRO De provincie merkt volledigheidshalve op dat het onderhavige bestemmingsplan een basis kan vormen voor het verlenen van vrijstelling op grond van artikel 19, lid 2, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, mits ook de VROM-Inspectie zulks heeft geadviseerd in haar advies met betrekking tot dit bestemmingsplan. Dit is in overeenstemming met de brief betreffende artikel 19, lid 2, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van het college van Gedeputeerde Staten van 15 november 2005, zaaknummer 2005.010942, en de sturingsfilosofie zoals verwoord in het Streekplan Gelderland 2005. Reactie Deze opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen.
2.
Vrom-inspectie
Opmerking Externe veiligheid De bebouwingsvrije afstand van 5 meter wordt alleen weergegeven op de plankaart en niet in de voorschriften. De schaal van de plankaart maakt het niet goed mogelijk deze breedte te meten. Geadviseerd wordt de breedte van de zone te benoemen in de voorschriften. Daarnaast wordt geadviseerd de 10-6 contour op te nemen op de plankaart om inzicht te verkrijgen in toekomstige knelpunten.
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
64
...................................................................
Reactie De bebouwingsvrije afstand wordt bepaald door de grenzen van de dubbelbestemming “Leiding-Gas”. Overigens is formeel geen sprake van een bebouwingsvrije zone, omdat bouwwerken ten behoeve van het beheer en gebruik van de gasleiding in de strook zijn toegestaan. Andere bouwwerken zijn niet toegestaan. De grenzen van de bestemming “Leiding-Gas” zijn gelegd op 5 m vanaf het hart van de op de plankaart aangeduide “nieuwe leiding”. Daarmee is voor de leiding voorzien in een passende planologische regeling, waarbij tevens is voorzien in de planologische bescherming van de leiding. Vanwege de schaal van de kaart kan hierover onduidelijkheid ontstaan. Daarom is op de bestemmingsplankaart een dwarsprofiel opgenomen, waarin de opbouw van de bestemmingsregeling is verduidelijkt. Dit betreft dan vanuit het midden de ligging en dikte van de leiding, de bebouwingsvrije zones en de plangrens. In de planvoorschriften is een verwijzing naar dit dwarsprofiel opgenomen. Opmerking Risico-analyse Uit de uitgevoerde risico-analyse die als bijlage bij het plan is gevoegd, blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 op de leiding ligt. De aanduiding “nieuwe leiding” op de plankaart geeft daarmee naast de ligging van de leiding ook de ligging van de 10-6 –contour weer. Toekomstige knelpunten wat betreft het plaatsgebonden risico worden dan ook door de zone van 5 m ter weerszijden van de leiding voorkomen. Ter verduidelijking van de ligging van de 10-6 –contour is de naam van de aanduiding “nieuwe leiding” op de plankaart gewijzigd in “nieuwe leiding/10-6 –risicocontour”. Daarmee wordt in één oogopslag helder dat van toekomstige knelpunten geen sprake is. Aangegeven wordt dat het onduidelijk is of bij de risicoanalyse in het kader van externe veiligheid ook rekening is gehouden met cumulatie van risico’s. Hierbij valt te denken aan de ligging naast bestaande leidingen (in de gemeente Lelystad, vanaf de grens van de gemeente Dronten) en de kruising van verschillende leidingen. Wellicht kan de risicoanalyse op dit punt worden aangevuld. Reactie Bij de situering van de leiding nabij bestaande leidingen wordt een dusdanige afstand tot de andere leiding(en) aangehouden dat geen sprake kan zijn van een domino-effect. Deze afstand bedraagt 7 m. Bij kruisingen van andere leidingen is deze afstand uiteraard kleiner. Bij kruisingen van leidingen wordt gebruik gemaakt van een horizontaal gestuurde boring. De leiding ligt dan ter plaatse circa 20 m diep. Door deze diepte kan falen van de leiding met effect op de andere leiding worden uitgesloten. Er is dan ook geen aanleiding om de cumulatie van risico's t.g.v. een domino-effect te onderzoeken.
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
65
...................................................................
Opmerking Archeologie Conform de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) dient bij de opstelling van een bestemmingsplan rekening gehouden te worden met archeologische waarden dan wel de te verwachten archeologische waarden. In het MER (bijlage 13) zijn zones aangewezen die voor nader onderzoek in aanmerking komen. Geadviseerd wordt om dit vervolgonderzoek uit te voeren voor de afronding van de bestemmingsplanprocedure. Het alternatief is conform de WAMZ het opnemen van een op de bescherming van de archeologische waarden gerichte dubbelbestemming. Tevens wordt geadviseerd om figuur 7 van de plantoelichting te vervangen voor de kaartjes uit bijlage 13 van de MER. Deze kaartjes geven een gedetailleerder beeld. Reactie Tussen Gasunie en het Ministerie van OCW is een convenant afgesloten over de wijze waarop met archeologische waarden omgegaan zal worden. In dit convenant zijn de te doorlopen stappen voor behoud en documentatie van eventuele archeologische waarden bepaald. Voor dit specifieke project is een programma van eisen opgesteld dat aan het RACM is voorgelegd. Dit programma van eisen is door het RACM akkoord bevonden. Van dit akkoord is een afschrift als bijlage bij het plan gevoegd. Hiermee is gewaarborgd dat bij het project aan het gestelde in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg wordt voldaan. Er is hierdoor geen noodzaak om een beschermende dubbelbestemming voor de archeologische waarden op te nemen in het plan. De kaart in de toelichting is vervangen voor een actuelere en gedetailleerdere versie.
3.
Regionale Brandweer
Opmerking De regionale brandweer heeft het plan beoordeeld wat betreft het aspect externe veiligheid. De regionale brandweer heeft kennis genomen van de risicoanalyse. De berekeningen ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico zijn correct uitgevoerd. Geadviseerd wordt om ten aanzien van de toename van het groepsrisico een verantwoording op te nemen in de plantoelichting. In deze verantwoording zou ingegaan moeten worden op de zelfredzaamheid, de bereikbaarheid en de bestrijdbaarheid in het geval van een incident. Ten aanzien van de drie genoemde thema’s concludeert de regionale brandweer dat geen belemmering wordt gevormd voor het plan.
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
66
...................................................................
Reactie Van de beoordeling van de risicoanalyse wordt kennis genomen. De toelichting is aangevuld met een verantwoording van de toename van het groepsrisico. Hierbij is de beoordeling van de regionale brandweer betrokken, waaruit geconcludeerd wordt het groepsrisico aanvaardbaar is. 7.2
Inspraak
Het voorontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 27 september tot en met 7 november 2007 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een inspraakreacties ingediend door Biomassa Van Werven Energie B.V. In de onderstaande tekst wordt op deze inspraakreactie ingegaan.
1.
Biomassa Van Werven Energie B.V
Opmerking Biomassa Van Werven Energie B.V. merkt op dat in de toelichting van het bestemmingsplan in vermeld dat het tracé van de gasleiding op een afstand van 100 m of meer tot de te realiseren windturbines rond het knooppunt Hattemerbroek ligt. Biomassa Van Werven Energie B.V geeft aan dat uit een gedetailleerde kaart blijkt dat de afstand tot een windturbine 20 m is en tot de daaropvolgende windturbine 95 m is. Tot de overige windturbines is de afstand 175 m of meer. Ten aanzien van het plan wordt opgemerkt dat aangegeven is dat niet zeker is of ter plaatse van het windmolenpark sprake zal zijn van een gestuurde boring. Daardoor is niet zeker of de diepteligging van de leiding circa 20 m zal zijn (bij een bestuurde boring), of 1,75 m (bij een open ontgraving). Het laatste is relevant in verband met de mogelijke beschadiging van de gasleiding in het geval van falen van een windmolen. Biomassa Van Werven Energie B.V. verzoekt om de leiding zo vorm te geven dat deze geen belemmering vormt voor het windmolenpark. Reactie Zoals aangegeven in de plantoelichting wordt ter plaatse van het windmolenpark een gestuurde boring uitgevoerd. Inmiddels bestaat de zekerheid het project daadwerkelijk op deze wijze wordt uitgevoerd. Door deze diepte kan invloed op de gasleiding bij het falen van een windmolen (bijvoorbeeld het afvallen van rotorbladen) worden uitgesloten. De afstand tot de dichtstbijzijnde windmolen zal zoals door Biomassa Van Werven Energie B.V is aangegeven tenminste 20 m tot de leiding bedragen. Uitgaande van een fundatie met heipalen van een lengte van 22 m onder een hoek van 5-15 graden zal de ondergrondse afstand tussen de heipalen en de gasleiding
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
67
...................................................................
circa 15 m zijn. De fundering van de windmolens komt dan ook niet in de bebouwingsvrije zone van de gasleiding. Het gasleidingproject brengt voor het voorgestelde windmolenpark dan ook geen belemmering met zich mee. Ten aanzien van het windmolenpark is de plantoelichting aangaande de afstanden tot de dichtstbijzijnde windmolens aangepast.
.................................................................... 704.01.51.00.00.toe
68
..................................................................
Bijlage 1:
Toetsingsadvies Commissie MER d.d. 6 december 2007
...................................................................
..................................................................
Bijlage 2:
Accordering plan van aanpak archeologie d.d. 16 juli 2007
...................................................................
..................................................................
Bijlage 3:
Risicoanalyse tracé HattemFlevocentrale
...................................................................
(
$)* ((
$ & +, $ ( 0 "
"#
%$&
+,
$ (
'' (
$
&
(
$)* ((
( $
(
$ (
* ((
(
( .
/( (
# ( #
!
,
$ (
-
'' (
$
1 ( ( 2 3 04
/ 3
'
(( $%(
"0
$ ( '
$ ( (
(
'' (
$%( 5
%
6 (
8
(( ( %
8
*( ( ( (
0 ( 8( '
(
(
% (
( # (6
+,
$ ( %
'
(
8 95
( 73 7 /", 73 7 /", $8 8 $ #
(
( (
30
(% 6
$ $
( 8( $$
(
( ( 9 ; <
% %
= ( > ! ( ( % ( '
28 '
(
(4 6 ( 8
8
$ 27 4 % (
( % (
9 7 ?
(6 ' ' 5
+@
85$(
*( 8 ( $) ( % ( 9 + ? ' ' $ 95 ( # 5 $%( # #
!
&
8
% 9
' (
$
$)* ((
$%(
$$ '(
&
$) ' (
'
3
.0 :(
% ((
$ #
' ( 30
( 8
(
'
(6 ' 5 6
( 85
#B
A( (
6
(
3%
"
@ (
$(
!
"(
#
! !
C "
(
$% $
(
>
$)
> (
!! !!
68 6 6
65
!! !!
68 6 68 6
( (
( (
* ((
!!!
68 6
(
(
,
! D
,
D D
, F
/'
( (
85
@
. ( (
(5 ('
$)* 9 5 , $ (
#
&
% # :( (
> (
( (
% # 7 ( 8 '
> >
> > >!F
$
$
( 7
$ (
D @
@ @
! C(
!
E
% (
>
(
D
$
G ( F (
8
"#
! $ , #B . ( (
&
3 3( * ((
9
D!7 DD 5 #5
' (! !
'
%
9
( 8 ' $ ' , +$
$
!
$
! D
$
D @
>D7
'
)*
5 &
! +, " "
/$% "
" 9
!
!
# 5(
! $ #
9
( !
3 3
(
'' ( 6
(
8
( $ % * 9
( (
L7 +
!
$)
'' (
(
.0 I J
(
!=
( .0 8 (
( ' (
( IJ
*
$) 9
'
(( (
B ( '9 6
% ( '
(
85% ( (
$ #
8
$
(
(
(
$
& %
' ( 73 7 /", 8
95
6
'
$%( IJ
'5 (
%$(
8
% (
( 73 7 /", I ! DJ # (6 ' (
'
# ( ((
(
85 6
(
85$(
6
(
IJ '
8 (
%
(
( (
$) 9
$$
( (
$%( 5
(
( (
68 6'
% ( ( ' 5
9 H' 8(
( (
(
$8 (6
6
$ (
8
$ ( ' ( 73 7 /",
(
,
' $ ( 8
8K
D
&
* (( ' H
#
(
' ( I @J 3 % ( 5 ( ( 73 7 /",
5 9
$8 9
%
# ( % ( (
($ #
$ $
&
(
8 (
& $8 % (
( '(
$(
(% (
5
% (
( '8
# #$(
8
8
(
$
'% (
&
5% ( 9
( %
$$ '( 8 9 5
3 % ( ( '' M
8 (
(
$
& *
6
(
85
( 8 $% (6
(% (%
85
(
% ( (
8 $%(
(
3 (
( 8( 0 ( 8(
% (#
(
6
( # 6 % (
%
0 # #$(
! 6
9
( (
6 K
#8 .'
8
# #$(8 6 8'
E 6
# 9
(
# #B
(
$
E ( (
IJ 6
$ 27 4
8'
(
# #B
8
$)
(
95 ' 8 6
8
% ( '
! *( 7
( #$ 6 $%(
(
8
9 6
(
( % ( $) '
( (8 ( ( ( 8 (
# $
#
#B
(
8 % ( (
.' 8 # % (
' (
(
% (
'
$ 2
4
" 6
(
8 $% 85
#
'
' 5(
8
6
' ( 8 ( $%( ( 85
5
(
'
8
# 8
9
6
5
(
( #8 (
# *(
6
( #
6 9 % ( (
9 ( 5
( @
" ( ( $$ '( 8 ( (
@
!
( $( 3 6 $%(
# '
$
% ( 8
8 6
# $%( # # ( ( .' 8 ( 8 (
(
'
5
2, +$ ' $%( # # % ( '
(
3
( (
( %
8
6
85
4 ($
9 $E 6 ( % (
5
$%( ( 5 (
' $
8
%
$(
(
% ( ' 5
( $
( 8 ( % (
9
( #8(
% (
'
(
(
'
$
#% ( 8 # #$( $8 ' 6
(
$ $(
. .
( 8' (6 (
# $
8 (
$ E $$ '( 8 9 5 6 % 95 (
%
5 ( # # $$
5 /( # # IJ $$ '
8
(
88 6
( 8
6 6
(
0
' $#
88 6 96 8
#(
# 8
9 8 (
(
5 95
(
#
(
2
(
(
8
(
( $( 8 6 6
IJ 95
# $
( ( 8
( ( (
8
(
' (% 8 6 4
65 #( 8 6 H $( 8 $% 5
8
9 '
8
3 3 29 # (
8 6
!=
( 4
(
#
(
8
8
85$( (
6
4
'
!4 3
6 9 (
6
(
( '
(
8
(
8' 9
D
H(
$
!=
95 2 8 $ ( (D
( ( ( % (
(
%
8
6
88 6 #% ( %
# %
( 85 9 ( # % (
#! 6 % 9
( (
(
8
6 6
6
8
%$6 9
( 95
85
#(
88 6 88 6 #(
( # ' 88 6
(
8% .0 I J
(
(
#( (
6 '
2 #(
(
(
( $ ( $( $ ( $( #$( 8 (6 '#$(
( %
6
N 6
DD
# %
5
(
(
8
8 (
8
8 !D (6
2
8 '
N !
6
@D
"# 65 5
($4 %
IJ
# ( % ('
4 (
(
(
6 8
(
9
(
(
2% ( 85 $ M7 ? +@ 5
#(
(
+
'
3
(
9
6 (
% (
8
$8
( % (
'
$
( $%( # #
(
95
IJ (
( #(
( (
$( #$(
(
#
(
6
8
2L,4 6 % (
# 6
!
6 ( 2
( 4
(
8 6 (
% (%
'
(
$8
( *(
%
(
'
(
(
#
(9
(
L,P σ%Q /0R/ 6 ( (
5 ' (
( '
( 95(
#
#
6
#( # # 595 5 ( ( (
6 (
(
8
σ% P 'O 2 +(4Q 2 O (4 6
(
'
(
#(
(
A(
#B ( ' $
( (
9 ( 6
(
' (
6 85 ( ( % (
% (
8
88 6
+
(6
6 $%(
(
$
+
? O 5 I J4 0 ( 8 (
29
8 # 6
( +
# %
5 2
O
σ% (
+
4
' ( (
65 (
/0R/ '
2
4
(
( (
!
8 5% 9
9
%$$% ' ( % ( (( ( (
%
8' (
$)
$ (
% (
'
$
! :(
' (
-
!
8
/
5 (
(
#
95
$% $ $%( 5
(
6 '(
% 95
( IJ
6 8
(
9
(
"(
'
(
( #
C $%(
%$I GJ
I 8
J
D
I SJ
" (
$
I +J
%& ' 3
*0 2 &(
I GJ
% (
$%( %
$8
IJ
1 '
9 5 85 8
'% (
0 .
'
'
(
D
"
)! *%+
4
3 ,
'
(
'
( '
(
%&
>
!
,-
*
(
#
%$ 8
8
(
95
'
$% ''
%
(
85 8%
6
95
8
0
-2 (
I $%J
F
( I
/(
(I +J
. (6 '
! J T@
I 8
J I J
$
D
.& / " -
3
8 $ (
(
$%(% L 0
# &
%$Q U
%$0V Q U
$ %
' $# '
G ( $% (
/' $#
6
0 1 +
(
6
(
$%(
S
8
( D
%
S
(
@
!
!
!
@>D
( $ ' $( ( V Q O G
(
D
!
-*
#
( AH( % ( '' ( 8 ( ( ( ( 8 ( # ( ' 85$( $ 285 8 P 5( 6 P (6 + +)) + ' 6 % ( ( ' 26 ( % ( 4 85$( 9 % ## $( 6 ( ( )) # 5 8 MW FE ( ( 6 WE $ ( W .E 9 ( *( 6 ( ' ( 6 W 86 E 9 (
$
'
!
((
' ($ ( '
3 0 ( 8 $% % ( (&' 85$( P8 5 4 % ## $( % ( % # (( 65 W <E
( ( ( ' 85WE + W <E + #W .E + ( 8( # ( 3 ( '9 $%( ( 8 ( 9 85$( (8 6 % ( 8 ( % ( ( '( A( ' 6 !
85 3 0 '
4 6
> @@
G
8
(
2*+
D@
$% $ $ (
G ( $% (
$
@!
Q (
%$@
6
/(
%$.
$
% (
8
(
6 6
( 6
( ' ($
8
'
'
6
' ' ($
'8
9 (
(
% ( (
( '8 8 6
6 (
% (
( % ( (
'
(
8
65 ( (% (
8 $
(
(
( % ( ' 6
*( 6 ( ' ( ( % ( 8 6 8 ( ( 6 % ( 30 * ( ( ( $ & ( %
5 3 % (
$8 95 8
%$6% 6 6 ( * (( (8
' 6 65 9
.& 2 5 5* (( % 6
!
6%
( '' ' ( 9
!!
( (
6
3 3
( % $(
> (
%
3 % ( 6
$ ( 6 5 ( ( $ ( '% ( '' (
6
68 6' ( 9
65
, ( D 86
8 6
$ ( 'I !J
8
% ( 8 *5 I DJ $%( ( (!!!
"
9 $%( $ (
95
( 8 ( 6 ( ( ( % ( 30 (
6
8
8 95' 5 '
6
8 8 (
"
'
' 9
>
6, #7 6 ( (8
' (
(
$(
(
34
9 3 '
((
$(
8 % $(
5
#
( 8 (
9
6 (
8
( ( %
'
, '
6 $%(%
0& 2
3 % '
!
5 (
(
6% 6 95 ' ' $%(%
"
-
4
5
9 ( !
6
(
( 9 $%( $ ( ' % $(
9 (
$% ( (
,
!
6& 2 5 5% ( (
"
6%
!
" 9 $%(% (
4
5
6 % (
9 $%( $ ( % ( 9 $%(
7
! 6
(
% (
(
, ( 8
@
6 % (
$ (
D S
6 ' % $(
( ' $
9 2
( 4
8( 6
' # #
(
&2
!
!
(
"
4
5
D,
$
E
$8
95
(
(
9
'
# $ # $%( 5 (
8 6
(
9
(
L7 +
IJ 0 ( 8 ( (6
(
$
' (
( (% (# E (
6 (
(
(
(
"# :(
9 6 $
# #
9 9
(
8 5(
(
(
(
%$( 9
(
( ( (
# ( # #B $
8
* 6 6 ( 6 ( 8%
/LL 2/(
( (
#B
(
6 9
6 9
' # 85 IJ
L
65
(5
9
/LL!
95 (
#
( ( ( (
# 9
( ( $&$
%$9
(
' $
(
6 $( +
46
8
( (
6
$
(
( $% # #B
(
8% ( ( 95 %
#B 85 ,
D
Q
( 8 @ Q D
( ( 9 $ $ 8 6 8 Q
>
Q
73 7 /",
(
% (
% (
"
(
6 ' $#$
L $ (
5
( 8% '
%$' $
$( # (
(
'9 $%( ( ( ' #
95 8'
(
(
# (
% ( 6 (
8
!
8
6
# ' (
(
8 $% # $4
$%(
#
'(
D
6
8
' #
!
%
(6 (
6 ( ( ( $% 8 '
%& (
8( # # 2 H(
' ( $ (
+
$%( 6
.
3
( (
6 8
(
%$9 (
(
' 9
(&'
(
'
$
( (% ( ( ( % ( #
9
1.5 m/s 3.0 m/s
18
5.0 m/s
16
9.0 m/s Drempelw aarde
Warmtestraling [kW/m2]
14 12 10 8 6 4 2 0 0
10
20
30
40
50
Benedenw indse afstand tot leiding [m]
8& "
" 3 " 3 3 " ("
:( 8 8%
( 85
# ' 6
85
%
6 (
(
#( >
D
D
$% 5 ' $#$ 8%
# D
%
( 85 (6 9 5
(
*
:;
:
8 ' 6
Q
#( 85
(
:;0
6 >
D 6
(
(
.9 :
<
6
(
6 !
+9
( ( FO
% ( $ $
( % (
$
(
( (
1 C
% ((
$) (
8 ! ' : ; <
/ ; <
? ; <
4
>
D
DD
D
>
G+
Q
> D
D
D!
D
>
G+
Q Q
> >
D
F
!
@ D
D
F
D
@D>
D
L7 + (% %
!
85 %
F
D
@
>
6
F F
>
= ; <
D D
$8
( L7 + ' 6
(
(
( 6
( 9
D
>
G+
@D
@
G+
@D
@
G+
@
S
(
6 6
( (
(
IJ $
8 ( % ( 8
($
' # 6 6
+
( (
'
> ! FO
+
( ( 9 6
0 (
F
@
=
; <
; <
@@
F
$
:
!
D
@@!!!
D
• • •
@D
@
G+
@
@D
@
G+
@
8
%$*
859 5
N (N ( 8 (6
9 (
#
9
% %+ ( %
6
' $( 9 8 4 # ( 9
8
( ( (
( #
(
9 $% 8 ( (% 6
9
( % ( 8
(
' (
(
Q (
(
8
2% (
% ( 9
%$( 0
48 % ( ( # (
$8 • •
5$( (
''
'
(
( ' 6
( $ (5
' ( ' ( 9
(
" ,
8K ' 5 ( ( 8 $ ( # ' ( 95 ' ( ( ( 9 ( ( ( ( ( ( $ % (# 9 , !,
( # '
% 8
( $% (
% (
5 ( ( 3
(M (
9
(
#(
( (
%5
5
5
( 9
%$'
( 9
N ' '
'
(6
( % $8 S (
6
(
' ( ' 6
(
6
'
8 % ( (
(5
( (
8 $
( ( % ( ' ( ' (
( 5$( (
( % (
(
8 (( 8
(
8K
%,
*( 6 ( 9 ( 9 5 6 85 6 8 $% 3 V 8 $% ( 9 ( % 9 5 #5
!
4
M
# 8 (
8
9
%$; <
"
6 E( #
?
; <
"
#
/
D !
6& 2 "
$
>
6
5
'
6 ( (
# #
( 6
( ( 6 ( 8 '
(
85 8
' $B 9 ( $ (
8
, 6 (
$ ( 8 9 ( 9 8 9 5 $% ( ( % ( * 95 5 5 $% ( # $
@,
#B
(
8
! $ # #B
(
%$73 7 /", 5 "
'
@ 3
#
(
6
(
6
6 9
( 8
I J
( 8% ' (
(
8
%$#
8
(
8( ' 6 (
$
( 9
( %
5 8
'
( (
D
( (
# %
.
#B
5
( $8
(
( ( '
'(
( #
(
( ( (
6
(
FFtot = ( ff EI + ff cor ) ⋅ Pign 6
%$( (
# #B
(
(
# #B
( (
# #B $
=
(
( !
'
( ( @ 3
2' ( ( ( ( ( (
!
#
'
, 8
4 DS
$8 (
% ( '(
(
6 $(
( 8 8
(
( ( ' ( 5 ( ' (P '
(
(
( ( DS
(
# #$(8 3
#8
*( 5 ( H
%$8 (% 5
% (
( ( 6
(
(
+ $%( 95
8
'(
( #
( 9
(
$(
( ' 9
%$(
' 8
$%(
( ( 73 7 /",
(
( ( . 6
( (
% 88
( 85
(
( (
+
' ( (
8
( (
8'
6 '
(5
# %
5
5 8
%$7
( (
#(
( 73 7 /", '
6
( (
8%
'
8
8
(
6 (( 5
/(
!=
4000
"G
8 6
,
80 bar
Uitstroom [kg/s]
3500 3000 2500 2000 1500 1000 500 0 0
300
600
900
Tijd [s]
>& $ " L # 8 ( ( $ (
(
L7 +
( IJ
( (
'I J
$8 9
$(
( ( (
( !=
D O+ 4 ( (
6 ( (
(
' (
( 6
+9
(5
2 ( (
(
(
! '
(
!
( $
( 4
( (
>
.6? "
5 (5
' @ ( (
+
O
8
(5
O+ 2
( ( ( (
9 #
(
!
'
?
58
#
( (
9
( 95
4
(
# (
6
-
% 88 (
8
(
(
%
8
8 ( 95
( (
-
'( * ( (&'
(M (6 '
(
8 (
(
6 85
8
8 ( ( 9 95
(
( 8 8
(
(
H
( ( 9
( N
8
9
##
<
##
<
:7G "
95 (
; <
&
8
# ( 8 D
3
% (
; <
+
; <
>
D
>
D>
0H
!
>
D
@
"
1
3
( ( 8
6 ' ( 6
( (
' /
%$(
( ( (
$ (
(
(
% %
6
9 ($
(
6
L3 / "C L 3 / "C ( ( ' # 85 '
85
6
(
( #
$%(
#9 $%(
5 9
# % #
6 8
(
%
5 ( ( (
8 8 6 ( ' (
8
6
(
(
73 7 /", #
( *
(
% ( (
(
3 6
W E @2A; 1;;4 (
(
(
6
' (
IFO
( $ # ( +
% ( 9
I >J 8 '
( J
6
( + % (
(
# T1
4
Dosis = Q( x, y, z , t ) 3 dt A T0
!
2
95 * (
# ( 95
0H
'
( 9
%$H
8
8
7
$
9
(
95 ( (
)
" % ( '
N
M (
(
5
( ' ( 8
N
( 8
6
' (
( (
(
(
-
% (
(5
# % 8
5
( (
6
$ % ( (5 (' 6 8 ( (
*(
( (
(5
8
6 $
# #$(
6
' 8(# $( 6 (
(
(
6
9 ' 8(# $( 5
8 (
(
(%
( (
( (
5
3 % (
K(
( 8% '
5 (
6
6 ( ( # # 26 (4 6 ( ' 8(#$(
' $#
6 ( ( !Q B @2A; 1;4 O
( (7 8'
# %
8 (
8
( #
(
'
8 (
$ X $ (
9
#( ( (
% '
8 6
( #
probit = −12.8 + 2.56 ⋅ ln( Dosis ). 6 5 (
%$8' (
' 8(# $( !2C ≤
(
(
D
(
(
1 0.9 0.8 0.7
kans [-]
0.6 0.5 0.4 0.3 0.2 0.1 0 0
2
4
6
8
10
probit [-]
+& D
!
"
"
6 4 29
6 ,
(
85 8% C
4
'
$8 <6
% ( '
(
(% 6
8
$ 27 4
L7 + 2 D
%
IJ 3 Q Q
( D
% (
'
Q
$8 > Q4
$ 2
4 95 8 95 ( 85 8%
$% 6
9
$ ( &
0
%
% ( ( (
#( % (
# #$( '
$) 6
#
(
( % ( ' ( 8 6 ( #( 8' (
$ ' ( % ( ' $(
% (
( 9 ' $ # L7 +
8' (
(
(
$( 2
!
$)
6
8 ( '
85 (
$8
# $( # #B
(
(
95
$(
(
( $
(
(
(
6
(
( (
' S
( (4 95
8
•
# #B
(
D
6 ((
•
(M
%$# #B
$
5
(
$% (
(
#$(
N
2#$(
$
4
$ (
(
8
2#$(
4I J &
7
3 IJ
(
(
%$( 9 6
2 $ $
( 95
L7 + 8
%$9 6 > !
FO
#( $(
# % ! 4
(
(
$( #$( 6
6 9
6 9
8 (
( (# $( 6
2 9
% ( S 8 (
6 9
6
% ( ( 6 A(
!
M $ 6 ( (
(
85 # ( 6
3
%
6 $%(
+
X$ ( (
( (4 9
D
FO
+
X
5 8
' 8(
(
9
% (
$%( # # E
( ( 4 E
8' (
95 # (( ( 6 ; % ( '( = ' '
5
FO
( ( S FO + $ (
D
% 8 (
!
! . S
$%( 6
S 86 ( (
(
(
9
(
95
, +$
'
>
6 ( 8
%$( %
S 8 ( % 0 ( 8( S 6 9 95 2 S 8 (
6
6
8' '
$ (
$
'
5
86
(% '
%
+
FO
% (
8 9
+
D
($ , +$ ( 8( (
% ( ' 8 0 ( ( (
$% 6
% ( 9 '
'
$% 5 ( $
'(
( (
$
A(
6 '
M
'
$
0 (
6
( '
(
(
5 (
$%( ( '
(
85
( ( (
(% $
$( 9
(
( %
' (
$
$ $% 5
(
$
8
% (
'( % (
!
, +$ '
$ 6
6
I J 8
%$(
(
$
>
( (
3
( %
# (
6
( (
8
'
(
%$. 3
/ $$
"
IJ 6 !=
.
!
8 '
@
'
(
(
; < + %
6
!
; <
+ %
#
8& $
.' ( (
*
(
$
(
3
88 6 8% 6 % (
$( #$(
( 85$( 26
86
% $1 % (
!
!
; <
"
8' ( ( IJ 4 3
6 #(
( 8
8 6 6 6
(
( 65
(6 '#$( M DD 26
(
( 85
$)
(
( (
( ! . (
( 6
$1 ( % ( 85$( $%(
9 5 $1 ( 85 ' ( ( 8' DH D
6 (
85$(
95
( ( (
95 ' (
D HD
88 6
#( ' (
( 9
(
'
88 6 '( (A
85
#( (
( (
4
$$ ( 8
(
6
(
( 8
9 $1 ( 85$( * ( 8 5( #(
D
9
( ( '
# (
% (
8
$
8
'
(
,
( (
$$
0 *('
!
#
4
*
#( (
8
8 8
$$
% (
(
6
6+? ;+9
$$ ( >
@D 26 ( (
!D 26
#( 85 8
85 % ' (
" % (
5 4 #9 #
#(
D
8 *(
#(
88 6
7 %
D
$
+
8
7 %
6
(
&
>
Variabele ontstekingskans Vaste ontstekingskans Norm
-1
Plaatsgebonden Risico [jaar ]
1.0E-05 1.0E-06 1.0E-07 1.0E-08 1.0E-09 1.0E-10 1.0E-11 0
50
100
150
200
250
300
350
Afstand tot de leiding [m]
<& ! *
"
6 +@
6 ('
"
$ $
(6 '#$( (
"
'
(
( % ( '
DD 5
(
8
(% (
8
$
$
.
85
#
% (6 '
9
(
H
$
7 7 6 6 6
856
(
( ' % (
(
'
% (
(
( $ 6
6 (8 6
$
(
% (
$% $% 5 95
' 5
(
$(
9
68 6 '
( (
'
' 9
$ $
$
'
'
( A( '
'
(
,
( , +$
GR Screening
$
( $ $
9 8
Oriënterende w aarde
5
GR Screening
4 3 2 1 0
0
%9& #
D
!
5000
10000
15000
20000
25000 Stationing [m]
" '*8
30000
35000
40000
45000
:( 8
(
#
A(
% (
52 9 5 , +$ 9 6
/
(
, +$ ' (
?
$% 5 +
+
5
+
$ (
(
68 6' !! !!
!!
(
$ 95
$( ! ! 8 (
6 !D
( !!!6
$ $ '
8
8
%$$(
6
6
68 6'
68 6' 68 6'
8 (
5 6
FN-Curve
(
8 (
* (( % ( ( % ( ,
* (( ( 29
* (( 8 $%( # # 9 (
(
,
8 ,
$ (
(6 '#$( $(
! (
( $ (
* (( 85
9
9 8 $% , +$ 6 8
%$$(
Oriënterende w aarde
1E-4
Frequentie [/jaar]
1E-5
1E-6
1E-7
1E-8 10
%%& 3 3
@
!
100 N [-]
*
" "
1000
"
"
'*8
"
"
1 3
8
95 " '
(
' $(9
8 9
#(
6
@ 2
( $%(
6 ( 8 ' $(
(% > C
/
6
9 % (
$%( 6 ( 4
(
6
B
( 95 (
%
9
(
9 ( % (
6 $%(
-!
% ; <
; < @
F
D
F
!@
F
!
D
F
D
D
F
@
D
@
D
>
F
$
>& 2 "
:( 8 % # ( # #
D
"
0
!
$)
' (
F
8(
( (
% ( (
"
"
, (% ( @ 8
( (
:7G " 29 " 9 (
'
4 8 5( ( 5 9 $% ' (
$
( ( '
( D
8 ( '
6
(
L $ :(
8
&
*( # (
6
#
(
9
%$• .' 8
(
(8
6
% %+
'
5
29
8 '
( ' 8
6 ( $
$)
(
' ( ' (
( #
' $( 9
*( 8 ' (
!
6
( ( % ( '
H' ( 5 ( (
( F
' (
(
28 ' (
(4 6 ( 8
$)
$ 95 #
5
S
%
( ( 9
$ 27 4
( % (
(
9 +
' $%( # #
(6 ' '
5
%
9 7 ?
( 6
85
A( #B
(
%
; <
(6 ' +@
'
85$(
( % ( ?
8
$$
8
' '' (
( (
( 8(
(
# % 88
% (
(
8
4%
% 9 = ( > !
0 ( 8( '
$ $
9
85
( (
6
(
•
*( (
% (
(
6
5
(
# IJ
(
- "
A
( $ >>D+ >>@ IJ
F 8 ((
I !J
"$(
0
I DJ
"$(
(
0
0 A
5
"
7V
(
!
#
(
6
! L # 7V
@
(
!
7 $ D"
(
V
# >>
7
!= ! E' #(% 3 (
7 $
.0N
$( 7
# $ $ "/0 3 (
(
(
# "
V
6
N
!
' (
( ! L #
7'
# $ 3 7L +
&L * E "1
7 " %6 (% 3 ( # (%
3(
(
0 / 7'
V
L ( #
L #
$
' $ L
E & "/0
(
$
( " " (
!= ! E'
(( )!
V
V
# (% 7 %8 >>
(
(
$ V
G ("
8 ( G ; #(%
7 $
0Q / /Q
*
5
M
1
' "
DD #
$V ;'
.0
< (
'' (
< ( 3
.0
G
"
L "
"
( 8 (
$
I J
6
;7 $
IJ
I >J
7 >>>
6
"$(
! 3( IJ
(% %+
" ' ! >@ L
I @J
( >> 6
" 0*Q
' 7'
(
7 $
"
> ! # )!
!= ! E' (% 3 (
E /( # # N
!@
@ L '
# 5
)
IJ
( "
#
" /
(%
( "
(
(
(" "
6 /$ (
8
! I J
0 5 0
I J
#
= @0 > 0
" I J I !J
>
!
+
1
(
7 ( V G %<<9I .9%9
9+*%%*.998
.0 "
(6
!= ! E'
Q (
0
(" @
!
"$(
/ F 5 ( V H 3 3 0 '' ( @ !
$
"
8
($
8 (
D
@ @ " E( ( ;
I DJ
!
Y "
*5
" ,-
'( *
" ;
( !5
"
@ '
5
"
-
,
#B
(
/ (
8
8 $% (6
5 (
9 *( 8 (
8
%$• •
( ( 8'
•
8'
#
(
' ( '' M
#B
$
( 85
&
#B
#B
( '' (
(
(
(
#B
#B $% # 6 ( (
9
5
(
% # ,, Z (
3 % ( 8 ( (
( ,, Z 6 $% 5 5
8
(
(
6 8
(
( 6
((
(
"2
4
6
($
(
(6 (
(
(
$
8
N
"
"J % # (
( (
(
( I "J ( 6 + 8
(
8 $% ( 8 $% ( 8
(
$%( 8
(
( %
3 I "J ( '(
(#
'( '(
(
*(
6
(
2"4M
(
' % (
+
,, Z # # B 85 9 ' $
Q# ( (
(
6 9
6
$%(
(
(
8
$( $
' $
'(
6 &
5
6
>
I " X
' #B
'(
# ( (
(
9 '(
(
+
[km −1 ⋅ jaar −1 ]
(
' (( F 8 +
9
8
(
(
'(
#$(
,, Z (
( $
(
( (
( % (
# %
%$(
H(
8
(
f (d ) = e −2.4⋅d −3.5
8 8
(
( N
5 8
(
*( # #B ( %
# #B
(6
' (
(
( 8(
' (
C ( 85
* # %
(
8 ( ( 6
( % ( 8' ( '
595 3 6
5%
(( ( % (
(
"
(
(
#
6
(
5
d =t
6 ,
6 #$(
( 9 ,
σ
1.15 − σ f / σ SMYS 1.15 − σ f /( Mσ SMYS )
# 6 #$(
6
' (
#
M = 1 + 0.26
!
L2 Rt
, σEGJE
'
G
(/
(
( D ⋅ G*%
σ QσEGJE P
5 8
(
( 8 '
(
(
(
(
,, Z 6
9 5M
/
G
(
( $%(
( 6
( ''
8
(
(
N
5
9
(
(
(
( (
(
0
' ((
% (
(
2/
;/
A4
(
(
6
85 /
H
A
( ' ( !
'
8 9
5
(
( '9 E # (
9
8 % %
( '(
$%(
6
8
$ # % % ,, Z 6
8 5
6
$
'( (
(
8
'(
( (
8'
8'
(
;/
6
8
6
(
(
Q
9
(
(
( ( 85 8%
(
( D
F 8
.'
(
( 5
'( #
6
6
( / 8
% (# ( 74 ,
0 8' $ 8
5
'(
2
'( (
8 (
#
+
8
(
( '' ( A4 8 (
$ #
$
#
2/
(
85
#$(
8
6 ( ' ((
(
(
'( ( (
( (#
'(
!
# ( 95
% (
"
(
D
(
(
( '' +
(
(
9 5M '
( (
0
(
/
' ((
G 8
% (
(
(
2/
(
(
;/
A4
5
6
9
/
(
(
H
A
( ' ( !
D @
'
8 9
(
9
(
5
0 '
% (
" "
(
(
8'
8'
$ ( (#
A
% ( '
(
'( # 6 9 %
(
' ((
'(
!
(
(
2 '(
"
A4
% (
(
(
8'
8
( (
( #
'(
( '(
5
8'
'
#
9
7 85
9
(
'(
(
$
8
(
+
(
9
# ( >
* %
( ''
8 (
@ ( (
(
6
(
' ((
2
"
A4
;/
A4
(
8 ( '' 8 ( (
(
( (
( > ( 85 8%
(
5 8
$
8
% #
%
#B
(
+
!
6
*"
(
6
(
(
' ((
2/
'( (
(
9
(
6
(
F = Fgouge Pgouge + Fgouge − dent Pgouge − dent , 6
#B
$
(
-
-
)
! ( (
(
$&$ $% 8 (
%$*($ '
$&$
%$( 6
#B
*"
L. (
F
(
# #B ( *( # ' ( 95
8
73 7 /", ( '
(
+
' ( # ( " 9
# ( ( 85 8 ( 8 $% 6
6
( $
(
"#
# #B
(
$
(
./3 . 9 (
8
%
(
(
(% (
8 ( 8
# #B
(
6
%$8
$
8
%
%$#B # ( $
(
%
6 ( ( $ ( # (5 8'
6
( 5
"
(
( 8(
#
(
(
$
(&'
( ( (
(( (8 I "J
! $V , ( = 1 ! E1 / "" (6 ' >>
I "J
$V ' 7
I "J
I "!J
!
3 L
8 ( G ( #
8 ' "
/( E
8
" 7
V !
<6
< ( E1
( M' "E
M' @ 3
( '
"
1
#= E
7
$V 8 ( G K " 7 ( ) 7 $ #(% 3 ( 3 D(%
/( 1
3
' ( >
/( ( 7'
(
X
8
V
L #
< ( M$( = # $ $ L &L
/ !
"
9
5(
" $% # "0 2 C2* V
G
7L " G / * /( (
C&$ 2 2VC 9 8 GL
!
!
0 4
[ 4
8 %
4 V
H'
VG G
8
7*
,L 0
5% (4 (
0
0
L0 V
0
..................................................................
Bijlage 4:
Reacties overleg en inspraak
...................................................................
..................................................................
Voorschriften
.................................................................... 704.01.51.00.00.vrs
..................................................................
Inhoudsopgave
Artikel 1 Artikel 2 Artikel 3 Artikel 4
Relatie met de vigerende bestemmingsplannen Aanvulling voorschriften vigerende bestemmingsplannen Leiding-Gas Slotbepaling
3 4 5 7
.................................................................... 704.01.51.00.00.vrs
..................................................................
Artikel 1
Relatie met de vigerende bestemmingsplannen
Deze voorschriften betreffen een partiële herziening van: e
1.
het bestemmingsplan ‘Claerwater 7 herziening’ vastgesteld door de raad van de gemeente Hattem op 14 september 1987 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland op 20 januari 1988;
2.
het bestemmingsplan ‘Uiterwaarden’ vastgesteld door de raad van de gemeente Hattem op 24 juni 2002 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland op 21 januari 2003;
3.
het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2007’ vastgesteld door de raad van de gemeente Hattem op 2 april 2007,
en dienen in samenhang te worden gelezen met de plankaarten en voorschriften van de bovengenoemde bestemmingsplannen.
.................................................................... 704.01.51.00.00.vrs
3
..................................................................
Artikel 2
Aanvulling voorschriften vigerende bestemmingsplannen
De vigerende bestemmingsregelingen van de in artikel 1 genoemde plannen krijgen een aanvullende regeling in de vorm van de toegevoegde bestemming: Leiding-Gas. Het voorschrift van deze toegevoegde bestemming is in artikel 3 verwoord.
.................................................................... 704.01.51.00.00.vrs
4
..................................................................
Artikel 3
Leiding-Gas
1.
Doeleindenomschrijving
De op de plankaart als toegevoegde bestemming Leiding-Gas aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en de instandhouding van een ondergrondse hoge druk hoofdaardgastransportleiding in het plangebied, overeenkomstig het profiel op de plankaart.
2.
Voorrangsbepaling
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
3.
Bouwvoorschriften vanwege de bestemming
Op of in de in lid 1 bedoelde gronden met de bestemming ‘LeidingGas’ mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bedoelde leiding worden gebouwd. De oppervlakte en hoogte van een gebouwtje mag niet meer dan respectievelijk 10 m² en 3 m bedragen.
4.
Aanlegvoorschriften
Het is verboden op of in de in lid 1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning), ter plaatse van de in lid 1 bedoelde gronden, de volgende werken, niet zijnde bouwwerken, of werkzaamheden uit te voeren: het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting; het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging; het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, drainage, leidingen, met uitzondering van hoofdaardgastransportleidingen) anders dan normaal spit- en ploegwerk; het indrijven van voorwerpen in de bodem; diepploegen;
.................................................................... 704.01.51.00.00.vrs
5
..................................................................
-
5.
het aanbrengen van gesloten verhardingen; het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen; het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen; het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
Uitzonderingsbepalingen
Het verbod als bedoeld in lid 4 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die: reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan; mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
6.
Toetsingcriterium bij vergunningverlening
De werken en/of werkzaamheden bedoeld in lid 4 zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover dit niet strijdig is met de belangen van de leiding.
7.
Adviesprocedure
Alvorens omtrent het verlenen van een aanlegvergunning (lid 4) te beslissen, wint het college van burgemeester en wethouders tijdig schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.
8.
Strafbepaling
Overtreding van het bepaalde in lid 4 wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a onder 2˚ van de Wet op de economische delicten.
.................................................................... 704.01.51.00.00.vrs
6
..................................................................
Artikel 4
Slotbepaling
Deze voorschriften kunnen worden aangehaald onder de titel: ‘Voorschriften deel uitmakende van de partiële herziening van het bestemmingsplan Uiterwaarden en het bestemmingsplan Claerwater e 7 partiële herziening’. Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van ………………… 2008.
de voorzitter
de raadsgriffier
.................................................................... 704.01.51.00.00.vrs
7