8
Participatie in arbeid De economische crisis heeft de afgelopen jaren gezorgd voor veranderingen op de arbeidsmarkt. In dit hoofdstuk staan de recente ontwikkelingen centraal, zoals de stijging van het opleidingsniveau van de beroepsbevolking, de hogere werkloosheid, de toename van het aantal mensen met meer dan één baan en de recente daling van het aantal WW-uitkeringen.
92
De Staat van de Stad Amsterdam VIII
Kernpunten ■ De
potentiële beroepsbevolking nam de afgelopen tien jaar toe en zal de komende jaren waarschijnlijk verder toenemen. ■ Het opleidingsniveau van de potentiële beroepsbevolking wordt hoger. ■ De arbeidsparticipatie van Amsterdammers steeg vooral tussen 2004 en 2009 en onder jongeren en 45-plussers. ■ 417.000 Amsterdammers werken minimaal 1 uur per week; gemiddeld werkt de Amsterdammer 32 uur per week. Mannen werken meer uren (gemiddeld 35 per week) dan vrouwen (29).
■ Elf
procent van de Amsterdammers is werkzaam op een lager niveau dan hun opleidingsniveau. Dit aandeel is de afgelopen tien jaar constant. ■ Het aantal zelfstandigen is sterk toegenomen, vooral sinds 2010. Inmiddels is 23% van de beroepsbevolking werkzaam als zelfstandige, meer dan gemiddeld in Nederland (16%). Vooral mannen, 45-plussers en hoogopgeleiden werken relatief vaak als zelfstandige. ■ Tien procent van Amsterdammers heeft meer dan één baan (2014). Dit is iets meer dan gemiddeld in Nederland (8%). Vooral jongeren, 65-plussers en hoogopgeleiden stapelen banen.
■ In
2014 was 8,5% van de Amsterdamse beroepsbevolking werkloos, voor het eerst sinds 2008 is weer sprake van een kleine daling. Vooral jongeren (13%), laagopgeleiden (18%) en Amsterdammers van niet-westerse herkomst (15%) zijn relatief vaak werkloos. ■ Het aantal WW-uitkeringen daalt sinds begin 2014. Eind 2014 hadden 20.760 Amsterdammers een WW-uitkering. ■ Ouderen in de bijstand hebben een relatief grote afstand tot de arbeidsmarkt. De kans dat zij weer werk krijgen is gering.
De afgelopen jaren is de Amsterdamse arbeidsmarkt als gevolg van de economische crisis veranderd. De werkloosheid liep snel op, evenals het aantal mensen met een bijstands- of WW-uitkering. Inmiddels zijn de eerste tekenen van herstel zichtbaar. Dit hoofdstuk beschrijft de ontwikkelingen in de omvang en samenstelling van de Amsterdamse beroepsbevolking. Vervolgens wordt ingegaan op de arbeidsparticipatie en werkloosheid onder verschillende groepen Amsterdammers. Verder wordt gekeken naar werkloosheidsuitkeringen en naar groepen met een afstand tot de arbeidsmarkt.
64- jarigen) en dat iemand nu werkzaam is als hij of zij minimaal 1 uur per week werkt (was 12 uur). Werkloos ben je nu als je niet werkt en wel actief werk zoekt en beschikbaar bent voor minimaal 1 uur per week (was eveneens 12 uur).1 Als gevolg van deze definitiewijziging zijn niet voor alle cijfers ontwikkelingen over de tijd te geven, omdat enquêtes van OIS uit voorgaande jaren niet ingericht waren op de internationale definitie. Ontwikkelingen zijn dus alleen op basis van CBS-gegevens te schetsen, maar die gegevens zijn te beperkt voor uitsplitsingen naar heel specifieke groepen Amsterdammers.
De Amsterdamse beroepsbevolking
Er zijn ruim 655.000 Amsterdammers tussen de 15 en 74 jaar: de potentiele beroepsbevolking. Deze groep groeide de afgelopen tien jaar met ruim 11% en zal naar verwachting ook de komende jaren groeien. Naar verwachting zijn er in 2025 703.200 Amsterdammers in deze leeftijdsgroep (+ 7% ten opzichte van 2015). Vooral het aantal 55-plussers zal sterk toenemen. De Amsterdamse bevolking groeit daarmee veel sneller dan de bevolking van heel Nederland (+
Verdere groei van potentiële beroepsbevolking verwacht Sinds begin 2015 hanteert OIS, in navolging van het CBS, de internationale definities van ‘beroepsbevolking’ en ‘werkloosheid’ in plaats van de nationale. De belangrijkste verschillen zijn dat nu gekeken wordt naar 15- t/m 74-jarigen (en niet alleen naar 15- t/m
Afb. 8.1 Ontwikkeling potentiële beroepsbevolking 2003-2014 en prognose 2025 (aantallen x 1.000) 800 700 600 500 400 300 200 100 0
2003
2004
werkzaam
2005 werkloos
2006
2007
2008
niet-beroepsbevolking
2009
2010
2011
2012
2013
2014
prognose 2025
bron CBS, bewerking OIS
93
8 | Participatie in arbeid
1% in 2025 ten opzichte van 2015). De arbeidsmarkt zal dus in toenemende mate te maken krijgen met oudere werknemers.
Afb. 8.2 Ontwikkeling potentiële beroepsbevolking naar werk, werkloosheid en nietberoepsbevolking naar leeftijdsgroepen, 2004, 2009 en 2014 (procenten) 100
Van de 15- t/m 74-jarigen is 65% werkzaam, zoekt 6% werk en is 29% niet werkzaam en ook niet op zoek naar werk (de zgn. niet-beroepsbevolking). De afgelopen tien jaar nam het aandeel werkenden toe (vooral tussen 2004 en 2009) en het aandeel dat niet werkt en niet zoekt naar werk geleidelijk af. Vooral tussen de verschillende leeftijdsgroepen zien we verschillende ontwikkelingen in het aandeel werkzame Amsterdammers. Onder jongeren (15-24 jaar) en 45-plussers is het aandeel werkenden in de afgelopen tien jaar sterk toegenomen en nam het aandeel niet-actieven sterk af. Onder 25-44 jarigen veranderde nauwelijks iets.
%
80 60 40 20 0
2004
2009 15-24 jaar
2014
werkloos
werkzaam
2004
2009 25-44 jaar
2014
2004
niet-beroepsbevolking
2009 45-74 jaar
2014
bron: CBS, bewerking OIS
De potentiële beroepsbevolking van Amsterdam is relatief hoog opgeleid. Het aandeel hoogopgeleiden is met 39% veel hoger dan gemiddeld in Nederland (24%), terwijl zowel het aandeel laag- (27% Amsterdam tegenover 33% Nederland) als het aandeel middelbaar opgeleiden (34% Amsterdam tegenover 42% Nederland) laag is. Ten opzichte van de vier andere grote steden in Nederland kent Amsterdam, net als Utrecht, een relatief hoog opgeleide beroepsbevolking, terwijl in Rotterdam het aandeel laagopgeleiden juist relatief hoog is.
Afb. 8.3 Opleidingsniveau2 bevolking 15-74 jaar, G4 en Nederland, 2012 (procenten)
De afgelopen vijf jaar is het aandeel laagopgeleiden in Amsterdam iets gedaald (van 30% in 2008 naar 27% in 2012) en het aandeel hoogopgeleiden gestegen (van 36% in 2008 naar 39% in 2012), terwijl het aandeel middelbaar opgeleiden met 34% gelijk bleef.
De afgelopen jaren vond een aantal belangrijke ontwikkelingen plaats op de arbeidsmarkt, ontwikkelingen die van invloed zijn op de arbeidsparticipatie. Maatschappelijke veranderingen hebben ervoor gezorgd dat steeds meer vrouwen zijn gaan werken en dat het opleidingsniveau blijft stijgen. Omdat hoogopgeleiden vaker participeren op de arbeidsmarkt neemt de arbeidsparticipatie toe. Daarnaast werken zowel jongeren als ouderen vaker en gaan ouderen later met pensioen. Dit leidt ook tot een hogere arbeidsparticipatie. Regelgeving rond het verhogen van de pensioenleeftijd en het versoberen van vervroegde uittredingsregelingen dragen hieraan bij (afb. 8.4).
Arbeidsparticipatie vrijwel constant sinds 2009 In 2014 werkte 71,3% van de Amsterdammers (15-74 jaar) minimaal 1 uur per week of was actief op zoek naar werk. Dit is de bruto arbeidsparticipatie. In 2004 was dit nog 66,9%, een toename van ruim 4% in tien jaar tijd. De stijging vond vooral plaats tussen 2004 en 2009, sindsdien is de bruto arbeidsparticipatie in Amsterdam nauwelijks meer gestegen.
Amsterdam Rotterdam
Den Haag
laag
27 39 34 23 33
midden
34 37 37 32 42
hoog
39 23 29 45 24
totaal
100 100 100 100 100 bron: CBS, bewerking OIS
Afb. 8.4 Bruto arbeidsparticipatie naar achtergrondkenmerken, 2004 en 2014 (procenten) 90
%
80 70 60 50 40 30 20 10 0
totaal
mannen
vrouwen
arbeidsparticipatie 2004
15-24 jaar 25-44 jaar 45-74 jaar
arbeidsparticipatie 2014
Utrecht Nederland
autochtoon
westers allochtoon
nietlaag middelbaar hoog westers opgeleid opgeleid opgeleid allochtoon bron: CBS, bewerking OIS
94
De Staat van de Stad Amsterdam VIII
Afb. 8.5 Bruto arbeidsparticipatie naar gebied en verschil ten opzichte van Amsterdamse gemiddelde (2014=71,3%), 2014
zeer hoge arbeidsparticipatie hoge arbeidsparticipatie gemiddelde arbeidsparticipatie lage arbeidsparticipatie zeer lage arbeidsparticipatie
bron: EBB CBS/REB OIS, bewerking OIS
In Amsterdam zorgen deze ontwikkelingen ook voor grote geografische verschillen in arbeidsparticipatie. In gebieden waar relatief veel Amsterdammers wonen met een laag opleidingsniveau, Amsterdammers van niet-westerse herkomst of ouder dan 44 jaar kennen een lagere bruto arbeidsparticipatie dan gebieden met een andere bevolkingssamenstelling. In Centrum Oost, Westerpark en Oud-West/De Baarsjes ligt de arbeidsparticipatie met 79% het hoogst. De arbeidsparticipatie is in Buitenveldert/ Zuidas (58%), Noord Oost (59%), Bijlmer Centrum (61%), Noord West (62%) en Slotermeer/Geuzenveld (63%) juist heel laag.
In 2013 gingen 21.790 Amsterdamse kinderen van 0 t/m 3 jaar naar een kinderdagverblijf of gastouder opvang, oftewel 53% van alle 0- t/m 3-jarigen. In 2012 was dit nog 61%. Met name in Zuidoost daalde het gebruik van opvang sterk. Vooral hoogopgeleiden maken gebruik van deze vormen van kinderopvang, in 2013 was 70% van de aanvragers hoogopgeleid, 23% middelbaar en 7% laagopgeleid. Doordat ouders minder (uren) formele kinderopvang afnemen zijn de wachtlijsten zo goed als verdwenen en daalt het aantal aanbieders van kinderopvang (en dus ook het aantal arbeidsplaatsen).
Gebruik kinderopvang sterk gedaald Kinderopvang kan ervoor zorgen dat ouders de kans krijgen om te (blijven) werken. De afgelopen jaren heeft de regering verschillende maatregelen genomen die ertoe hebben geleid dat ouders een groter deel van de kosten van de kinderopvang zelf moeten betalen. Dit heeft recent gezorgd voor een daling in het gebruik van formele kinderopvang (kinderdag verblijven, buitenschoolse opvang en gastouders). Een directe afname van de arbeidsparticipatie is nog niet geconstateerd, ouders lijken de opvang vooral op andere manieren te organiseren, bijvoorbeeld door het inschakelen van (groot)ouders, buren, vrienden en andere ouders met kinderen. Daarnaast past een deel van de ouders hun werktijden aan, waardoor ze hun werk flexibeler kunnen indelen en minder opvang nodig hebben.3
Arbeidsmarkt steeds flexibeler Bijna tweederde van de Amsterdammers tussen de 15 en 74 jaar werkt minimaal 1 uur per week. Dit komt neer op ongeveer 417.000 mensen. Mannen werken vaker (70%) dan vrouwen (60%), hoogopgeleiden (84%) vaker dan middelbaar (64%) en laagopgeleiden (37%) en Amsterdammers van Nederlandse (69%) en westerse herkomst (71%) vaker dan Amsterdammers van niet westerse herkomst (57%, afb. 8.6).4 Amsterdammers werken gemiddeld 32 uur per week. Mannen maken meer uren per week (35) dan vrouwen (29). Laagopgeleiden werken minder uren (28) dan hoogopgeleiden (35).
95
8 | Participatie in arbeid
Afb. 8.6 Netto arbeidsparticipatie (linkeras, %) en uren per week werkzaam (rechteras, rood) naar achtergrondkenmerken, 2014 100
% werkzaam
gemiddeld aantal uren per week
90
40 35
80
30
70
25
60 50
20
40
15
30
10
20 5
10 0
0 totaal
mannen
% werkzaam
vrouwen
autoch tonen
westerse nietalloch- westerse tonen allochtonen
Marokkanen
Turken Surinamers/ overig Antillianen nietwesters
gemiddeld aantal uren per week
Werken boven of onder niveau nauwelijks veranderd Alle beroepen zijn door het CBS ingedeeld in vier verschillende niveaus, op basis van een internationale beroepsclassificering (ISOC).5 Zes procent van de Amsterdammers is werkzaam op niveau 1 (elementair of lager opleidingsniveau vereist), een derde werkt op niveau 2 (lager of middelbaar niveau vereist), 16% op niveau 3 (middelbaar of hoger niveau vereist) en 43% op niveau 4 (hoger of wetenschappelijk niveau vereist). Jongeren tot 25 jaar werken vaak op niveau 1 of 2 (76%), dit betreffen veelal bijbaantjes. Ook Amsterdammers van niet-westerse herkomst werken relatief vaak op niveau 1 of 2 (63%). Niet iedereen is werkzaam op een niveau dat aansluit bij zijn of haar opleidingsniveau. Elf procent van de Amsterdammers werkt op een lager, 9% op een hoger niveau. De meerderheid werkt (ongeveer) op opleidingsniveau. Dit patroon is de afgelopen tien jaar, ondanks de crisis, vrijwel constant gebleven. Van de laagopgeleiden werkte in 2014 15% op niveau 3 of 4, waarvoor dus minimaal een middelbare opleiding vereist is. Middelbaar opgeleiden kunnen zowel op een lager (9%) als op een hoger niveau (20%) werkzaam zijn. Van de hoogopgeleiden is 15% werkzaam op niveau 1 of 2, dus onder hun niveau.6 Steeds meer zelfstandigen Ruim driekwart van de Amsterdammers is werkzaam in loondienst: 322.000 (77%). Dit zijn zowel mensen met een vaste baan als mensen met een flexibele arbeidsrelatie. De overige 23% (95.000 Amsterdammers) is werkzaam als zelfstandige. Zelfstandigen kunnen wel of geen personeel hebben en ook mensen die meewerken in een familiebedrijf worden als zelfstandige geteld. Naar schatting zijn er ongeveer 50.000 zelfstandigen zonder personeel in Amsterdam (zzp’ers). Het aandeel zelfstandigen op het totale aantal werkenden is de afgelopen tien jaar geleidelijk toegenomen, van 19% in 2004 naar 23% in 2014. Dit komt vooral door de toename van het aantal zzp’ers.7 Amsterdammers zijn vaker dan gemiddeld in heel
laag opgeleid
middelhoog baar opgeleid opgeleid
bron: CBS Statline en EBB CBS, bewerking OIS
Nederland (16%) werkzaam als zelfstandige (afb. 8.7). Amsterdamse mannen (28% in Amsterdam tegenover 20% in Nederland), 45-plussers (32% in Amsterdam tegenover 22% in Nederland) en hoogopgeleiden (25% in Amsterdam tegenover 19% in Nederland) werken relatief vaak als zelfstandige. Tien procent heeft meer dan één baan Het aantal Nederlanders met twee banen stijgt in lichte mate. In 2004 had 6% van de werknemers in loondienst een tweede baan, in 2012 was dit 8%. Onder zelfstandigen steeg het van 12% in 2004 naar 13% in 2012.8 Dit zien we ook terug in Amsterdam: in 2010 had 8% meer dan één baan, inmiddels is dat 10% (2014). De stapelaars vormen een diverse groep. Het stapelen van banen komt zowel voor onder jongeren als onder ouderen en zowel onder laagopgeleiden als onder hoogopgeleiden. De grootste groep stapelaars is van middelbare leeftijd en hoogopgeleid. De redenen om banen te stapelen zijn dan ook zeer divers: de een stapelt om meer zekerheid te krijgen over het inkomen (door bijvoorbeeld een vaste baan in loondienst te combineren met een baan als zelfstandige), anderen doen het vooral voor het extra
Afb. 8.7 Werkzame beroepsbevolking Amsterdam en Nederland naar soort dienstverband, 2004, 2009 en 2014 (procenten)
Amsterdam
Amsterdam
2004
Amsterdam
2009
19
2009
20
23
81
Nederland
80
Nederland
2004
Nederland
2009
13
zelfstandig
2009
15
87 in loondienst
77
85
16 84 bron: Statline CBS
96
De Staat van de Stad Amsterdam VIII
Afb. 8.8 Werkzame Amsterdammers met meer dan één baan naar achtergrondkernmerken, 2014 (procenten) 16
%
14 12 10 8 6 4 2 0
mannen vrouwen autoch- westers niettoon alloch- westers toon allochtoon
laag opgeleid
middelbaar opgeleid
geld of uit financiële noodzaak. In tegenstelling tot de stapelaars in de Verenigde Staten, die vaak dubbele werkdagen draaien, combineren Nederlandse stapelaars banen tot één fulltime baan, omdat ‘hele’ fulltime banen in hun sector bijvoorbeeld weinig te vinden zijn.9 Dit komt relatief veel voor in de zorg en in het onderwijs. Stapelaars maken desondanks regelmatig lange werkweken: een derde van de mensen met twee banen werkt meer dan 40 uur per week, 2% werkt meer dan 70 uur per week. Stapelen is niet
Afb. 8.9 Ontwikkeling werkloze beroepsbevolking Nederland en G4, 2004-2014 (procenten) 14
hoog opgeleid
15-26 jaar
27-34 jaar
35-44 jaar
45-54 jaar
55-64 jaar
65-74 jaar
totaal
bron: EBB CBS, bewerking OIS
altijd goed voor de loopbaan. Uit onderzoek van het SCP blijkt dat de kans om carrière te maken kleiner is in twee parttime banen dan in één fulltime baan, omdat de aandacht niet volledig besteed wordt aan die ene baan waarin men zou willen of kunnen doorgroeien.10 Omdat het stapelen van banen onder zoveel verschillende groepen voorkomt, ligt het gemiddeld aantal uren dat stapelaars werken maar iets hoger (34 uur per week) dan van de niet-stapelaars (31 uur per week). Stapelaars werken wel relatief vaak 40 uur of meer (29% van de stapelaars ten opzichte van 8% van de niet-stapelaars).
%
Werkloosheid daalt weer
12 10 8 6 4 2 0 2004
2005
Nederland
2006
2007
2008
Amsterdam
2009 Utrecht
2010
2011
Rotterdam
2012
2013
2014
Den Haag bron: Statline CBS
In 201411 was 8,5% van de Amsterdamse beroepsbevolking werkloos, dit komt neer op 39.000 Amsterdammers die niet werkten en actief zochten naar een baan. De afgelopen tien jaar is de werkloosheid in Amsterdam, en ook in de rest van Nederland, eerst gedaald en daarna gedurende de crisis (vanaf 2008-2009) sterk opgelopen. Terwijl in de andere drie grote steden de werkloosheid in 2014 nog toenam, daalde die in Amsterdam al licht. Amsterdammers met een laag opleidingsniveau (18%) en Amsterdammers van niet-westerse herkomst (14%)
Afb. 8.10 Werkloze beroepsbevolking Amsterdam naar kenmerken, 2014 (procenten) 20
%
18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
mannen
vrou- autoch- westers niet- Marok- Turken Suri- overig laag middel- hoog 15-26 27-34 35-44 45-54 55-64 65-74 totaal wen toon alloch- westers kanen namers/ niet- opge- baar opge- jaar jaar jaar jaar jaar jaar toon allochAntil- westers leid opge- leid toon lianen leid bron: EBB CBS/ REB OIS, bewerking OIS
97
8 | Participatie in arbeid
zijn in 2014 veel vaker dan andere Amsterdammers werkloos. Vooral Amsterdammers van Marokkaanse herkomst zijn relatief vaak werkloos (17%). Jongeren zijn veel vaker werkloos dan ouderen, 13% van de Amsterdamse jongeren zocht in 2014 actief naar een baan. Vooral jongeren van niet-westerse herkomst en laagopgeleide jongeren hebben moeite om een baan te vinden. De werkloosheid onder Amsterdamse jongeren is voor het eerst sinds enkele jaren weer gedaald. Van de bijna 140.000 Amsterdamse jongeren in de leeftijd van 15 tot en met 26 jaar waren er in 2014 gemiddeld 13.300 werkloos, dit komt neer op 13,3% van de beroepsbevolking. Een jaar eerder was dit nog 14,7%. De Amsterdamse jeugdwerkloosheid ligt boven het landelijk gemiddelde (11,8%). In Rotterdam (17,6%) en Den Haag (16,9%) ligt het werkloosheidspercentage hoger dan in Amsterdam, in Utrecht (9,9%) juist lager.12 Sinds 2008 is de werkloosheid onder de beroepsbevolking in Amsterdam sterk gestegen, van 5,7% naar 8,5%. De werkloosheid liep onder alle groepen Amsterdammers sterk op. De grootste stijging vond plaats onder middelbaar opgeleiden (+104%) en onder 25- t/m 44-jarigen (+ 109%). Onder mannen (+86%) liep de werkloosheid sterker op dan onder vrouwen (+76%) en onder Amsterdammers van Nederlandse (+97%) en niet-westerse herkomst (+ 96%) sterker dan onder Amsterdammers van westerse herkomst (+39%). Hoewel de toename onder middelbaaropgeleiden het grootst was (+104%), nam de
Afb. 8.11 Ontwikkeling werkloze beroepsbevolking Amsterdam naar kenmerken, 2008-2014 (procenten) 20
%
18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
2008
2009
Amsterdam autochtoon 15-24 jaar laag opgeleid
2010
2011
mannen westers allochtoon 25-44 jaar middelbaar opgeleid
2012
2013
2014
vrouwen niet-westers allochtoon 45-74 jaar hoog opgeleid bron: EBB CBS/ REB OIS, bewerking OIS
werkloosheid ook onder laag- (+92%) en hoogopgeleiden (+87%) sterk toe (afb. 8.11). Concentraties van werkloosheid buiten de ring A10 Binnen de stad zijn er grote verschillen in het aandeel werklozen. In Centrum, Zuid en delen van West
Afb. 8.12 Werkloze beroepsbevolking Amsterdam naar gebied ten opzichte van het Amsterdamse gemiddelde (Amsterdam 2014=8,5%), 2014
zeer lage werkloosheid lage werkloosheid gemiddelde werkloosheid hoge werkloosheid zeer hoge werkloosheid
bron: EBB CBS/REB OIS, bewerking OIS
98
De Staat van de Stad Amsterdam VIII
Afb. 8.13 Ontwikkeling aantal WW-uitkeringen Amsterdam naar leeftijd, 1e kwartaal 2007-4e kwartaal 2014 x 1.000 25
20
15
10
5
0
1
2
3
4
1
2
3
4
1
2
3
2007
2008
2009
15-24 jaar
25-34 jaar
35-44 jaar
4
1
2
3
2010 45-54 jaar
(Westerpark en Bos en Lommer) en Oost (Oost Oud, Indische Buurt/Oostelijke Havengebied) is de werkloosheid laag. In Slotermeer/Geuzenveld, Osdorp, Slotervaart, en in alle gebieden van Noord en Zuidoost is de werkloosheid juist bovengemiddeld hoog. WW-uitkeringen dalen weer Het aantal WW-uitkeringen steeg 2008 en 2010 sterk, bleef vervolgens tot eind 2011 stabiel en steeg sinds eind 2011 opnieuw sterk tot begin 2014. Sindsdien daalt het aantal WW-uitkeringen weer. Eind 2014 ontvingen 20.760 Amsterdammers een WW-uitkering. De stijging van het aantal WW-uitkeringen wordt veroorzaakt doordat mensen hun baan kwijt raken, een daling van WW’ers doordat mensen weer werk vinden of omdat de maximale duur van de uitkering is bereikt (deze is tot 1 juli 2015 38 maanden, afhankelijk van leeftijd en werkduur). Mensen die na het bereiken van de maximale WW-duur nog geen baan hebben gevonden, hebben onder bepaalde voorwaarden recht op een bijstandsuitkering. Daarom loopt het aantal bijstandsgerechtigden na een langere periode van recessie vaak op. Per 1 juli 2015 wordt de Wet Werk en Zekerheid van kracht. Met deze wet worden de regels voor het aanbieden van tijdelijke contracten strenger, krijgen flexwerkers meer rechten, komt de keuzevrijheid in de ontslagroute te vervallen en wordt een transitievergoeding ingevoerd. Ook wordt de WW aangepast. Na een half jaar WW is al het aangeboden werk passend, er komt een systeem van inkomstenverrekening in plaats van urenverrekening (waardoor het eerder lonend is om vanuit de WW te gaan werken voor een lager salaris) en de maximale WW-duur wordt stapsgewijs teruggebracht van 38 naar 24 maanden. Deze veranderingen zullen naar verwachting op de langere termijn zorgen voor minder WW-uitkeringen. De extra uitstroom uit de WW wordt verwacht in de periode 2018-2021.13 Er waren de afgelopen jaren steeds relatief iets meer mannen dan vrouwen met een WW-uitkering. Sinds
4
1
2
3
2011
4
1
2
3
2012
4
1
2
3
4
2013
55-64 jaar
1
2
3
4
2014 bron: Statline CBS
het derde kwartaal van 2014 zijn deze aandelen even groot. Van de mensen met een WW-uitkering is 3% jonger dan 25 jaar. Hoewel jongeren relatief vaak werkloos zijn, hebben zij vaak geen recht op een WW-uitkerking. Een vijfde van de WW’ers is tussen de 25 en 34 jaar, 24% tussen de 35 en 45, 29% tussen 45 tot 55 en een kwart 55 jaar of ouder. Tussen 2009 en 2014 is het aantal WW-uitkeringen het meest gestegen onder jonge mannen van 15 t/m 24 jaar (+ 36%) en onder vrouwen van 55 jaar en ouder (+ 25%).
Amsterdammers met een afstand tot de arbeidsmarkt Groei bijstandsuitkeringen neemt af Het recht op een bijstandsuitkering wordt per huishouden bepaald. Wanneer het huishouden bestaat uit twee of meer volwassenen (al dan niet met kinderen), staat de uitkering op naam van een van de volwassenen. Uitgaande van deze definitie zijn er in totaal 42.607 Amsterdammers afhankelijk van bijstand. De gegevens in dit hoofdstuk gaan over huishoudens en de kenmerken van de (hoofd)bijstandsontvanger. Op 1 januari 2015 ontvingen 38.552 Amsterdamse huishoudens een bijstandsuitkering. Dat is 2% meer dan een jaar eerder en 17% meer dan in 2011. De gemeente heeft voor elke bijstandsgerechtigde zijn of haar afstand tot de arbeidsmarkt bepaald. Daarbij worden vijf verschillende categorieën onderscheiden, die worden uitgedrukt in trede 1 tot en met 5. Klanten op trede 1 hebben de grootste afstand tot de arbeidsmarkt en zijn vaak onbemiddelbaar vanwege een combinatie van persoonlijke problemen. Klanten op trede 2 zijn op het moment van instroom onbemiddelbaar vanwege een gebrek aan sociale vaardigheden of persoonlijke belemmeringen, maar zijn wel in staat om deel te nemen aan een traject gericht op participatie. Voor klanten op trede 3 in een re-integratietraject nodig om weer aan het werk te kunnen en klanten op trede 4 kunnen grotendeels op eigen kracht aan het werk. Trede 5 is gereserveerd voor klanten die (gedeeltelijk) werken
99
8 | Participatie in arbeid
en daarbij vooralsnog zijn aangewezen op ondersteuning door de gemeente. Een groot deel van de bijstandsgerechtigden heeft een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Op 1 januari 2015 viel 31% van hen in trede 1 en 43% in trede 2, 17% in trede 3 en 5% in trede 4. Slechts een kleine groep (2%) staat op trede 5 en voor 2% is geen trede-indicatie afgegeven. Ouderen in de bijstand hebben gemiddeld een veel grotere afstand tot de arbeidsmarkt dan jongeren. Van de 55-plussers is 93% ingedeeld in trede 1 of 2. Vrouwen zijn iets vaker ingedeeld in trede 1 of 2 dan mannen (afb. 8.14).
Afb. 8.14 Bijstandsuitkeringen naar trede, 1 januari 2015 (procenten) mannen vrouwen 15-26 jaar 27-34 jaar 35-44 jaar 45-54 jaar 55-64 jaar
Het aandeel personen (15 t/m 64 jaar) dat afhankelijk is van een bijstandsuitkering is sinds 2009 gestegen van 5,5% naar 6,5% nu (begin 2015). Binnen Amsterdam zijn er grote verschillen in het aantal personen dat afhankelijk is van een bijstandsuitkering. In Bijlmer Centrum (12,1%) en Bijlmer Oost (11,6%) is de bijstandsafhankelijkheid het grootst en ook in Oud Noord (9,6%) en Slotermeer/Geuzenveld (9,0%) ontvangen relatief veel mensen bijstand. Daarentegen ligt de bijstandsafhankelijkheid in de Aker/NieuwSloten (2,0%), Buitenveldert/Zuidas (2,7%) en Zuid Noord (2,8%) juist laag. Lichte afname arbeidsongeschiktheid Eind 2014 ontvingen 37.800 Amsterdammers een uitkering vanwege arbeidsongeschiktheid. Er zijn vier soorten arbeidsongeschiktheidsuitkeringen: de WAO,
totaal 0
20 trede 1
40 trede 2
60
trede 3
trede 4
80 trede 5
100% onbekend
bron: Gemeente Amsterdam, Participatie, bewerking OIS
voor personen die arbeidsongeschikt zijn geworden voor 29 december 2005; de WIA, voor mensen die na deze datum arbeidsongeschikt werden; de WAZ, voor arbeidsongeschikte zelfstandigen; en de Wajong, voor mensen die arbeidsongeschikt zijn geraakt voordat zij een arbeidsverleden konden opbouwen. De meeste arbeidsongeschikten ontvangen momenteel een WAO-uitkering (17.660). Het aantal WAO-uitkeringen daalt al jaren, doordat relatief veel
Afb. 8.15 Bijstandsafhankelijkheid (personen 15 t/m 64 jaar) naar gebied ten opzichte van het Amsterdamse gemiddelde (Amsterdam 2015=6,5%), 1 januari 2015
bijstandsafhankelijkheid laag bijstandsafhankelijkheid gemiddeld bijstandsafhankelijkheid hoog
bron: Gemeente Amsterdam, Participatie, bewerking OIS
100
De Staat van de Stad Amsterdam VIII
oudere arbeidsongeschikten deze uitkering ontvangen en zij geleidelijk aan met pensioen gaan. De WIA-uitkeringen nemen daarentegen toe, omdat iedereen die na 29 december 2005 arbeidsongeschikt is geworden meestal recht heeft op deze uitkering.
Afb. 8.16 Ontwikkeling aantal arbeidsongeschiktheidsuitkeringen Amsterdam naar leeftijd, 1e kwartaal 2009-4e kwartaal 2014 40
x 1.000
35 30 25 20 15 10 5 0
1
2
3
2009 WAO
4
1
2
3
4
1
2010 Wajong
2
3
4
1
2011 WAZ
2
3
2012 WIA
4
1
2
3
2013
4
1
2
3
4
2014
totaal arbeidsongeschiktheid bron: Statline CBS
Er zijn 9.060 Amsterdammers met een Wajong-uitkering (eind 2014). Dit zijn, anders dan de naam doet vermoeden, zowel jongeren als ouderen. Per 1 januari 2015 is er met de Participatiewet één regeling die de Wet Werk en Bijstand (WWB), de Wet Sociale Werkvoorziening (Wsw) en een deel van de Wajong vervangt. Het doel van de wet is meer mensen met een arbeidsbeperking een baan te laten vinden. Wajong is vanaf 1 januari 2015 alleen nog toegankelijk voor jongeren die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn. Driekwart van de arbeidsongeschikten is volledig arbeidsongeschikt (76%). Mensen in de Wajong zijn het vaakst volledig arbeidsongeschikt (91%), mensen in de WIA (69%), WAZ (71%) en WAO (73%) zijn minder vaak volledig arbeidsongeschikt.
Noten 1 Door de definitie verandering neemt de
bij een beroep horen. De praktische uitwer-
vertegenwoordiger, technisch personeel in de
omvang van de potentiële beroepsbevolking
king van het begrip beroepsniveau gebeurt
it-ondersteuning en radio- en opnametechnici.
toe, evenals de beroepsbevolking (werkzaam
door de toepassing van een of meer van de
Niveau 4 betreft beroepen met complexe
+ werkloos). Het aantal werklozen stijgt ook
volgende criteria: de aard van het werk in
gespecialiseerde taken waar een hoger of
omdat iedereen die op zoek is naar een
relatie tot de karakteristieke taken, het voor
wetenschappelijk niveau voor vereist is.
kleine baan nu ook tot de werkloze beroeps-
een goede beroepsuitoefening benodigde
Enkele voorbeelden van beroepen zijn sales-
bevolking wordt gerekend. Het percentage
opleidingsniveau volgens de ISCED97 inde-
en marketing manager, ingenieur weg- of
werklozen daalt daarentegen omdat het
ling en de in een verwant beroep opgedane
waterbouw, leraar voortgezet onderwijs, arts,
grotere aantal werklozen wordt gedeeld door
relevante werkervaring en/of on-the-job
gespecialiseerd verpleegkundige, musici en
een grotere beroepsbevolking.
training. Niveau 1 betreft eenvoudige routi-
systeemanalist.
nematige taken waar een elementair of lager
6 Bron: CBS Statline.
dingsniveau. Onder een laag opleidingsniveau
onderwijsniveau voor vereist is. Voorbeelden
7 Zie ook het hoofdstuk over Economie. Hoe-
valt geen onderwijs, alleen basisonderwijs,
van beroepen van dit niveau zijn schoon-
veel zzp’ers Amsterdam telt iS niet bekend, er
een diploma VMBO (of voorlopers daarvan) of
maker van kantoren, glazenwasser, lader en
is geen registratie van zzp’ers. OIS maakt ie-
een diploma op maximaal MBO niveau. Een
losser, vuilnisman, bollenpeller, frietbakker
der jaar een schatting van het aantal, op basis
middelbaar opleidingsniveau is een diploma
en keukenhulp. Niveau 2 betreft beroepen
van het aantal eenpersoonsvestigingen met
op MBO niveau 2, 3 of 4 of een HAVO of
met weinig tot middelmatig complexe taken
de rechtsvorm eenmanszaak. Detailhandel en
VWO diploma. Een hoog opleidingsniveau is
waar een lager of middelbaar onderwijsniveau
een voltooide HBO- of WO- opleiding.
voor vereist is. Voorbeelden van beroe-
8 Bron: SCP. Aanbod van Arbeid 2014. 2014
3 O+S. Kinderopvang in Amsterdam. 2012.
pen op dit niveau zijn slager, buschauffeur,
9 Bron: SCP. Aanbod van Arbeid 2014. 2014
4 Bron: CBS Statline.
secretaresse, boekhoudkundig medewerker,
10 Bron: EBB CBS, bewerking OIS
5 ISCO beroepsniveau geeft de plaats van een
naaister, coupeuse, verkoper, politieagent,
11 Dit betreft een cijfer over heel 2014. Gedu-
2 Het betreft hier het hoogst voltooide oplei-
horeca worden buiten beschouwing gelaten.
beroep in de niveau indeling van beroepen
kapper, elektrisch installateur en automonteur.
rende heel 2014 zijn enquêtes verzameld
volgens de International Standard Classifica-
Niveau 3 beroepen hebben complexe taken
onder de potentiële beroepsbevolking. Het
tion of Occupations 2008 (ISCO 2008) van de
waar een middelbaar of hoger onderwijs
International Labour Organisation (ILO) weer
niveau voor vereist is. Het zijn beroepen zoals
in vier niveaus. Het beroepsniveau geeft de
uitvoerder, bouwkundig opzichter, medisch
complexiteit en omvang van taken weer die
laboratoriumpersoneel, juridisch secretaresse,
betreft dus geen cijfer op een peildatum. 12 OIS. Monitor Jeugdwerkloosheid in Amsterdam over 2014. Facst sheet, juni 2015. 13 Bron: Rijksoverheid.nl.