9
Participatie in welvaart In Amsterdam wonen veel mensen met een relatief hoog inkomen en veel mensen met een minimuminkomen. In dit hoofdstuk wordt gekeken naar de welvaartssituatie van verschillende groepen en ontwikkelingen daarin.
102
De Staat van de Stad Amsterdam VIII
Kernpunten ■ Het
gemiddelde inkomen van Amsterdamse huishoudens is in 2012 voor het eerst sinds het begin van de crisis gestegen, zij het licht. ■ Huishoudens met de laagste inkomens wonen vooral in Zuidoost (Bijlmer Centrum en Bijlmer Oost), Oud Noord en Geuzenveld/Slotermeer. ■ Amsterdamse huishoudens hebben een doorsnee vermogen van € 4.000, veel minder dan gemiddeld in Nederland (€ 19.000). Vooral in Zuidoost (Bijlmer Centrum en Bijlmer Oost) is het doorsnee vermogen van huishoudens laag. ■ De groep 25- t/m 44-jarigen heeft relatief vaak een laag of zelfs negatief vermogen omdat hun koophuis hebben een lagere WOZ-waarde heeft
dan de afgesloten hypotheek. Oudere Amsterdammers laten een tegengesteld beeld zien. ■ De ongelijkheid in zowel inkomen als vermogen is in Amsterdam groter dan gemiddeld in Nederland. ■ Sinds 2001 is het aandeel heel lage inkomens in Amsterdam vrijwel gelijk gebleven. Het aandeel heel hoge inkomens steeg van 7% in 2001 tot 12,4% in 2012. ■ In 2012 had 19,8% van de huishoudens een laag inkomen (tot 110% WSM), vergelijkbaar met 2011 (19,6%). In Amsterdam stijgt het aandeel huishoudens met een laag inkomen minder hard dan in heel Nederland en in de andere drie grote steden. In Bijlmer Centrum is het
In dit hoofdstuk komen achtereenvolgens de volgende thema’s aan de orde: ontwikkeling in de koopkracht van Amsterdammers, inkomensverdeling, vermogens, economische ongelijkheid, armoede- en uitkeringsafhankelijkheid en armoederegelingen en -voorzieningen.
Inkomen In 2012 hadden Amsterdamse huishoudens gemiddeld 31.400 euro te besteden, voor het eerst sinds jaren weer een kleine stijging (+ 2.2%).1 In de jaren voor de recessie (2005-2008) steeg het besteedbaar inkomen jaarlijks nog met gemiddeld 5,5%, van 2008 tot en met 2011 was sprake van een vrijwel gelijk blijvend inkomen. Het gemiddeld besteedbaar inkomen ligt in Amsterdam 3.100 euro onder het Nederlandse gemiddelde. Ook in de andere grote steden ligt het inkomen onder het Nederlandse gemiddelde, al komt Utrecht steeds dichter bij het Nederlandse
Afb. 9.1 Ontwikkeling gestandaardiseerd besteedbaar inkomen in de G4, 1998-2012 (indexcijfer, Nederland=100) 105
index
100
95
90
85
1998
2000
Amsterdam
2002 Den Haag
2004
2006
Rotterdam
2008 Utrecht
2010
2012
Nederland bron: RIO CBS
aandeel met 29,6% het hoogst. van de tien Amsterdammers hebben moeite met rondkomen. Eenoudergezinnen hebben daar nog vaker moeite mee dan in 2012 (55% in 2012, 72% nu). ■ Ruim een kwart van de Amsterdamse huishoudens geeft aan schulden te hebben. Eenoudergezinnen, ongeschoolden en 25- t/m 34-jarigen hebben het vaakst schulden. ■ In 2014 kwamen 11.263 Amsterdammers in de schuldhulpverlening (-10% ten opzichte van 2012). Het aantal vroege meldingen van betalingsachterstanden via het programma Vroeg Erop Af neemt toe: 10.533 meldingen in 2013 tegen ruim 8.500 in 2012. ■ Vier
gemiddelde. Dit komt enerzijds door het grote aantal alleenstaanden in de stad en anderzijds doordat steden bovengemiddeld veel mensen zonder werk huisvesten. Om het inkomen van huishoudens van verschillende grootte en samenstelling te vergelijken, wordt het besteedbaar inkomen daarom omgerekend naar een gestandaardiseerd inkomen. Dit geeft niet het geldbedrag aan dat een huishouden kan besteden, maar op welk welvaartsniveau de leden van een huishouden zich bevinden. Ook het gestandaardiseerd inkomen ligt in Amsterdam iets onder het Nederlandse gemiddelde (afb. 9.1). Utrecht is de enige stad binnen de G4 waar het gestandaardiseerd besteedbaar inkomen boven het Nederlandse gemiddelde uitkomt. Tussen 1998 en 2008 steeg het gestandaardiseerd inkomen van Amsterdamse huishoudens sneller dan gemiddeld in Nederland. Van 2008 tot en met 2010 is het verschil met Nederland vrijwel gelijk gebleven. Sinds 2011 is het verschil met het Nederlands gemiddelde weer kleiner geworden en ligt het gestandaardiseerd besteedbaar inkomen nog maar 2 punten onder de Nederlandse index (98 versus 100, zie afb. 9.1). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat in de afgelopen jaren tweeverdieners (met kinderen) steeds langer in de stad zijn blijven wonen; zij hebben een relatief hoog inkomen. Utrecht is al jaren de enige van de vier grote steden met een bovengemiddeld gestandaardiseerd inkomen. Rotterdam heeft al jaren het laagste besteedbaar inkomen van de vier grote steden. Een opvallende ontwikkeling is dat in Rotterdam en Den Haag het verschil met het Nederlandse gemiddelde juist groter wordt, in Den Haag sinds 2007 en in Rotterdam vooral sinds 2011. Tussen 2010 en 2012 steeg het inkomen van alle soorten huishoudens. De sterkste stijging deed zich voor onder paren met kinderen. Het inkomen van
103
9 | Participatie in welvaart
Amsterdamse alleenstaanden jonger dan 65 jaar ligt hoger dan gemiddeld in Nederland. Dit geldt zowel voor mannen als voor vrouwen. Het inkomen van alleenstaande 65-plussers verschilt juist vrijwel niet van het Nederlandse gemiddelde. Door het gestandaardiseerde inkomen van huishoudens te indexeren op het Amsterdamse gemiddelde is inzicht te geven in de ruimtelijke spreiding van de inkomens over de stad (afb. 9.3). Huishoudens in Zuidoost (Bijlmer Centrum en Bijlmer Oost) hadden in 2012 gemiddeld het minst te besteden, ook in Oud Noord en Slotermeer/Geuzenveld ligt het inkomen van huishoudens relatief laag. Huishoudens in Zuid (Zuid Noord en Buitenveldert/Zuidas), Centrum Oost en op IJburg/Zeeburgereiland hebben de hoogste inkomens. Vooral op IJburg hangt dit samen met het feit dat in deze wijken relatief veel tweeverdieners wonen. Tussen 2008 en 2012 is het gestandaardiseerd inkomen van Amsterdamse huishoudens eerst gedaald om vervolgens weer te stijgen. In totaal ligt het inkomen in 2012 3% hoger dan in 2008. In drie gebieden was sprake van een daling van het inkomen van huishoudens: in Bijlmer Centrum lag het gemiddeld inkomen al relatief laag en dat daalde nog eens met 3%. Ook in De Aker/ Nieuw Sloten en Centrum Oost daalde het. In Oud Noord, Zuid Noord en Westerpark steeg het inkomen van huishoudens in deze periode het sterkst (afb. 9.3, aangegeven met driehoekjes).
Afb. 9.2 Gemiddeld besteedbaar inkomen Amsterdamse huishoudens naar type huishouden, 2005-2012 (x 1.000 euro) 60 50 40 30 20 10 0 2005
2006
2007
eenpersoonshuishouden eenoudergezin
2008
2009
paar zonder kinderen totaal
2010
2011
2012
paar met kinderen bron: RIO CBS
Vermogen Amsterdammers hebben een doorsnee (mediaan) vermogen van 4000 euro. Dit is veel minder dan gemiddeld in Nederland (19.000 euro). De vermogens van Amsterdammers lopen dan ook sterk uiteen. Hierdoor wordt het gemiddeld vermogen sterk beïnvloed door extreme vermogens (zowel positief als negatief), daarom is ervoor gekozen om gebruik te maken van het doorsnee vermogen in plaats van het gemiddelde vermogen.2
Afb. 9.3 Gemiddeld besteedbaar inkomen Amsterdamse huishoudens naar 22 gebieden, 2012 en ontwikkeling 2008-2012
gemiddeld besteedbaar inkomen Amsterdam 2012 € 31.400 bovengemiddeld iets boven het gemiddelde gemiddeld iets onder het gemiddelde ondergemiddeld
bron: RIO CBS, bewerking OIS
104
De Staat van de Stad Amsterdam VIII
Afb. 9.4 Doorsnee vermogen van huishoudens naar gebied, 2013
mediaan vermogen Amsterdamse huishoudens € 4.000 bovengemiddeld iets boven het gemiddelde gemiddeld iets onder het gemiddelde ondergemiddeld bron: Integraal vermogensbestand CBS, bewerking OIS
De hoogste doorsnee vermogens zijn te vinden in Buitenveldert/Zuidas (24.200 euro), De Aker/Nieuw Sloten (23.100 euro) en Zuid Noord (17.700 euro). Dit zijn zoals eerder beschreven ook gebieden met relatief hoge inkomens. De laagste vermogens hebben huishoudens in Bijlmer Centrum (670 euro) en Bijlmer Oost (890 euro, zie afb. 9.4). Bijna 13% van de Amsterdammers heeft een negatief vermogen, kortom: meer schulden dan bezittingen.
Afb. 9.5 Doorsnee vermogen en aandeel met negatief vermogen van huishoudens naar leeftijd, 2013 12
doorsnee vermogen (x 1.000 euro)
aandeel met negatief vermogen (%)
35 30
10
25
8
20 6
15
4
10
2 0
5
15-24 jaar
25-34 jaar
doorsnee vermogen
35-44 jaar
45-54 jaar
55-64 jaar
65-74 jaar
75 jaar en ouder
0
aandeel met negatief vermogen bron: Integraal vermogensbestand CBS, bewerking OIS
Dit komt in veel gevallen doordat de WOZ-waarde van hun koopwoning lager is dan de hypothecaire lening. Dit betreft bijna 17% van de Amsterdamse huizenbezitters. Het komt relatief vaak voor in wijken waar veel jonge gezinnen met een koopwoning wonen, zoals IJburg/Zeeburgereiland (29%), Bijlmer Oost (19%), De Aker/Nieuw-Sloten (19%) en Bos en Lommer (19%). Het aandeel huishoudens met een negatief vermogen hangt sterk samen met de leeftijd van de bewoners. Onder begin twintigers is het aandeel negatieve vermogens nog beperkt, maar dit aandeel neemt snel toe onder eind twintigers en begin dertigers doordat veel mensen op deze leeftijd hun eerste huis kopen. Vanaf ongeveer 45 jaar daalt het aandeel negatieve vermogens weer. De doorsnee vermogens laten juist een tegengesteld patroon zien: deze nemen toe tot 65-74 jaar en dalen daarna licht (afb. 9.5). Miljonairs Er zijn in Amsterdam bijna 7.000 huishoudens (1,8% van alle huishoudens) met een vermogen van meer dan 1.000.000 euro (2013 6.900 huishoudens). Dit vermogen zit vaak voor een groot deel (ook) in de eigen woning. De miljonairs wonen vooral in Zuid Noord (31%), Centrum Oost (15%), Centrum West (14%), Buitenveldert/ Zuidas (9%) en Oud-West/De Baarsjes (6%). Een groot deel van de Amsterdamse miljonairs is 65 jaar of ouder (38%).
9 | Participatie in welvaart
105
Afb. 9.6 Inkomensverdeling Amsterdamse huishoudens ten opzichte van het Nederlandse gemiddelde, 2001, 2005, 2010 en 20
%
2012 (procenten)
18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
1e 10% groep
2e 10% groep
Amsterdam 2001
3e 10% groep
4e 10% groep
Amsterdam 2005
5e 10% groep
Amsterdam 2010
6e 10% groep
7e 10% groep
Amsterdam 2012
8e 10% groep
9e 10% groep
10e 10% groep
Nederland bron: RIO CBS , bewerking OIS
Economische ongelijkheid Economische ongelijkheid staat momenteel, mede dankzij Piketty (2014), wereldwijd sterk in de belangstelling. In Nederland heeft de WRR (2014) zich gebogen over economische ongelijkheid. De ongelijkheid in Nederland is internationaal gezien, zeker wat betreft inkomens, vrij beperkt. In de Economische verkenningen Metropoolregio Amsterdam (2015) werd ook aandacht besteed aan economische ongelijkheid binnen de regio. Een belangrijke conclusie is dat de inkomensongelijkheid in de MRA, waarin zowel arme als rijke mensen wonen, niet alleen groter is dan in heel Nederland, maar de afgelopen jaren ook is toegenomen.3 Ook de vermogensongelijkheid is in de MRA groter dan in heel Nederland.
Bijlmer en Geuzenveld/Slotermeer hebben juist heel weinig huishoudens met heel hoge inkomens. Daar wonen, evenals in Bos en Lommer, juist veel huishoudens met een inkomen in de laagste 20% van de inkomensverdeling. Westerpark en Oud-West/De Baarsjes zijn de gebieden met een inkomensverdeling die het meest lijkt op die van heel Amsterdam. Inkomensongelijkheid De inkomensongelijkheid is in Nederland, en ook in Amsterdam, relatief beperkt. Wel is de inkomensongelijkheid in Amsterdam groter dan in Nederland en dan in de Metropool Regio Amsterdam (MRA). De afgelopen tien jaar nam de ongelijkheid maar heel beperkt toe (afb. 9.7). Afb. 9.7 Inkomensongelijkheid (Gini-coëfficiënt*) in Amsterdam, MRA en Nederland,
Aantal hoge inkomens neemt verder toe In de grote steden is de verdeling van inkomens meer gepolariseerd dan gemiddeld in Nederland. Relatief veel stedelingen hebben een heel laag of een heel hoog inkomen, terwijl middeninkomens relatief weinig voorkomen. Er is de afgelopen tien jaar sprake van een kleine verschuiving. Het aandeel huishoudens in de laagste inkomensgroep neemt geleidelijk af, terwijl het aandeel huishoudens in de hoogste inkomensgroep geleidelijk toeneemt. Vergeleken met de andere grote steden in Nederland heeft Amsterdam het hoogste aandeel huishoudens met een zeer laag inkomen, 18,1% van de Amsterdamse huishoudens heeft een inkomen van maximaal 13.200 euro.4 Sinds 2001 is het aandeel heel lage inkomens in Amsterdam vrijwel gelijk gebleven. Het aandeel heel hoge inkomens nam toe van 7% in 2001 naar 12,4% in 2012. Dit zijn de huishoudens met een besteedbaar inkomen boven de 58.300 euro. Afbeelding 6 laat dit zien. In Zuid Noord ligt het besteedbaar inkomen het hoogst. Dit is ook het gebied met de meeste heel hoge inkomens: 24,5% van alle inkomens valt in de hoogste 10%. Ook in Centrum, in Buitenveldert/ Zuidas en op IJburg/Zeeburgereiland zijn relatief veel heel hoge inkomens te vinden.
2001, 2006, 2009 en 2011 (hoe hoger, des te meer inkomensongelijkheid) 2001 2006 2009 2011 Amsterdam
0,305 0,307 0,314 0,314
MRA
0,277 0,277 0,282 0,283
Nederland
0,254 0,252 0,257 0,257
* Een maatstaf voor ongelijkheid die tussen de 0 en 1 ligt. Hoe dichter bij 0, hoe gelijker de verdeling. Deze maatstaf is gevoelig voor veranderingen rond het gemiddelde.
Afbeelding 9.8 laat zien dat in de meeste buurten een sterke relatie bestaat tussen inkomensongelijkheid en het gemiddeld besteedbaar inkomen. Twee gebieden vallen daarbij op: De Aker/Nieuw Sloten en IJburg/Eiland Zeeburg. Daar is het gemiddeld besteedbaar inkomen veel hoger dan de ongelijkheid. Dit zijn gebieden met relatief veel huizen in dezelfde prijsklasse, waarin dus huishoudens zijn komen wonen met vergelijkbare inkomens. In Centrum West is het gemiddeld inkomen juist relatief laag ten opzichte van de inkomensongelijkheid (afb. 9.8 en noot 3). Vermogensongelijkheid De vermogensongelijkheid is in Amsterdam groter dan gemiddeld in Nederland en in de MRA. Ook
bron: CBS
106
De Staat van de Stad Amsterdam VIII
Afb. 9.8 Inkomensongelijkheid en gemiddeld besteedbaar inkomen naar gebied, 2012 inkomensongelijkheid (p90/p10)
6
gemiddeld besteedbaar inkomen (x 1.000) 50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0
5 4 3 2 1
N -W
aa
ZO
-G
ZO
-B
ijl m
N -O
ud
es t -N oo er sp r er Ce d da nt m ru /D m W rie -S m lo on te W rm -O d ee s r/ do G rp e ZO uze nv -B el ijl d m er O o st W W -B N -D os -O e os en Ak t L er /N om m ie er uw -S W lo t -S en lo te rv O -O aart ud W -W Oo st es te Zrp Bu Am ar ite k W st nv -O er e d ud ld a m er -W t/ es Zu O O t/D id os -I e as t n B Z- elij dis aa D k H ch rs e j Pi av e b es O e -IJ jp/R ng uur bu iv eb t/ ie rg re ied /E nb ila uu nd O rt -W Ze at eb er u gr aa rg Cfs C m Zen N tru eer oo Cm rd C O -W en tru ost es t/ m N W oo es rd t -M id de n
0
inkomensongelijkheid (p90/p10)
gemiddeld besteedbaar inkomen
binnen Amsterdam zijn er grote verschillen in de vermogensongelijkheid. In De Aker/Nieuw Sloten, Buitenveldert/Zuidas, Zuid Noord zijn de doorsnee vermogens het hoogst, maar is de vermogensongelijkheid het kleinst. Dit zijn dus huishoudens die qua vermogen sterk op elkaar lijken. In Bos en Lommer, Bijlmer Oost en Bijlmer Centrum is het doorsnee vermogen juist beperkt, maar de ongelijkheid in vermogens juist groot (afb. 9.9 en noot 3). Er zijn daardoor grote verschillen in vermogen tussen huishoudens.
Armoede en uitkeringsafhankelijkheid Uit de eerdere paragrafen bleek al dat er veel verschillen zijn in inkomens van Amsterdamse huishoudens. Naast huishoudens met heel hoge inkomens zijn er ook huishoudens die moeten rondkomen van een uitkering of een heel laag inkomen. Deze paragraaf gaat dieper in op deze groepen. Een veelgebruikte manier om armoede in beeld te brengen is het vaststellen van de minima. Daarvoor gebruikt de gemeente Amsterdam een absolute inkomensgrens van 120% van het wettelijk sociaal
bron: RIO CBS , bewerking OIS
minimum (WSM). Tot en met 2014 lag deze grens op 110% WSM. Voor een alleenstaande kwam dit neer op een maximaal netto maandinkomen van 745 euro per maand, voor een eenoudergezin op 1.043 euro en voor een paar met of zonder kinderen op 1.490 euro. In 2012 telde Amsterdam 74.024 huishoudens met een laag inkomen tot 110% van het WSM, wat neerkomt op 19,8% van alle huishoudens. Het aantal huishoudens met een laag inkomen is tussen 2006 en 2008 eerst gedaald van 19,3% naar 17,9% en daarna weer gestegen. Hanteren we de grens tot 120% van het WSM dan gaat het om 88.616 huishoudens, 23,7% van alle huishoudens in 2012.5 De meeste recente definitieve cijfers over het aandeel huishoudens met een laag inkomen betreffen het jaar 2012. Met behulp van gegevens over de koopkrachtontwikkeling en recente gegevens over de ontwikkeling van de (beroeps)bevolking is een raming gemaakt voor 2013 en 2014.6 De verwachte ontwikkeling is dat de armoede in Amsterdam langzaam blijft stijgen. Er zouden in 2014 tussen 20,7% en 21,2% huishoudens zijn met een inkomen tot 110%
Afb. 9.9 Vermogensongelijkheid Amsterdam naar gebied en doorsnee vermogen, 2013 inkomensongelijkheid (p90/p10)
doorsnee vermogen (x € 1.000)
30 25 20 15 10 5 0
ve
te n
Bu i
D
e
Ak
er /N
ie
uw Sl ot ld en er t/ Zu i da Zu s id N Ce o nt or ru d Ce m W nt es ru t m O N o oo st W rd at er O O gr os os t te Ind aaf lij is sm k ch H e ee av B r en u u D e Am geb rt/ Pi st ied jp e /R rd iv am ie re nb uu O ud rt O N os oo t rd O W ud es -W Slo t te es rv t/ aa D W e es Ba rt te a rp W rsje ar es s k, t in po cl o W rt es G tp aa oo O sp u rt er da d N oo m /D r rie d Sl m ot on er m d ee O IJ bu sd r/ G o rg rp eu /Z ze ee nv bu e rg l er d Bo s e eila n n Lo d Bi mm jlm er Bi jlm er O er o Ce st nt ru m
2,0 1,8 1,6 1,4 1,2 1,0 0,8 0,6 0,4 0,2 0,0
vermogensongelijkheid (gini)
doorsnee vermogen
bron: Integraal vermogensbestand CBS , bewerking OIS
107
9 | Participatie in welvaart
Afb. 9.10 Huishoudens met laag inkomen in Amsterdam in 2012 en raming voor 2013 en 2014
2012
raming 2013
abs. %
raming 2014
abs. % abs. %
inkomen tot 110% WSM
ondergrens 75.366 20,0 79.075 74.024 19,8 bovengrens 78.053 20,7 80.958
20,7
inkomen tot 120% WSM
ondergrens 89.945 23,9 93.333 88.616 23,7 bovengrens 92.127 24,5 96.246
24,5
21,2 25,2
bron: CBS (RIO)/CPB/DWI/ bewerking OIS
WSM, en tussen 24,5% en 25,2% met een inkomen tot 120% WSM.
Afb. 9.11 Aantal en aandeel huishoudens en personen met een laag inkomen (tot 110%
Huishoudens met als belangrijkste bron van inkomen bijstand en eenoudergezinnen hebben de grootste armoedekans. Kijken we naar personen in plaats van huishoudens, dan hebben jongeren van 0 t/m 17 jaar van niet-westerse herkomst, alle Amsterdammers van niet-westerse herkomst, 10- t/m 14-jarigen en vrouwen een relatief grote kans op armoede. Van de Amsterdamse jongeren tot en met 17 jaar groeide in 2012 21% op in een huishouden met een laag inkomen. Dit aandeel is de afgelopen jaren nauwelijks veranderd.
Dezelfde ontwikkeling zien we terug in de vier grote steden en in heel Nederland. In alle vier de grote steden zijn meer huishoudens met een laag inkomen dan gemiddeld in Nederland. In Utrecht zijn het er iets meer dan gemiddeld, in Amsterdam en Rotterdam veel meer dan gemiddeld en Den Haag neemt een tussenpositie in. In de periode 2008-2012 nam het aandeel huishoudens met een laag inkomen mede als gevolg van de crisis in Nederland toe van 9,7% naar 11,7%, een stijging van 21%. In Utrecht steeg het aandeel lage inkomens in deze periode ook sterk (25%), gevolgd door Den Haag (19%) en Rotter dam (17%), terwijl in Amsterdam de stijging veel beperkter was (11%). Het verschil in het aandeel huishoudens met een laag inkomen is de afgelopen jaren afgenomen. In 2012 had 19,8% van de huishoudens in Amsterdam een laag inkomen tegenover 18,5% van de huishoudens in de andere drie grote steden, een verschil van 1,3%. In 2011 was dit nog 1,8%. Deze afname komt doordat het aandeel lage inkomens in de andere steden sneller steeg dan in Amsterdam. Vooral als het gaat om het aandeel jongeren in huishoudens met een laag inkomen is de ontwikkeling in Amsterdam opvallend vergeleken met Nederland en de andere grote steden. Elders is het aandeel jongeren in huishoudens met een laag inkomen gestegen, in Amsterdam is dit aandeel gelijk gebleven tussen 2008 en 2012. Het gaat hier waarschijnlijk om een verdunningseffect, als gevolg van de sterke bevolkingsontwikkeling in de hoofdstad in combinatie met minder suburbanisatie dan in de jaren daarvoor, en niet om een daling van de armoede in de stad.
WSM), 2005-2012 % huishoudens
aantal huis-
met een laag houdens met een
% personen aantal personen met een laag
met een laag
inkomen laag inkomen inkomen inkomen
(tot 110% WSM) (tot 110% WSM) (tot 110% WSM) (tot 110% WSM)
2005
18,9 65.080
17,0 110.577
2006
19,3 68.100
17,4 116.039
2007
18,5 65.500
16,6 111.508
2008
17,9 63.890
15,8 107.023
2009
19,0 68.930
16,7 115.371
2010
19,0 69.940
16,6 115.727
2011
19,6 72.700
17,0 120.012
2012
19,8 74.020
17,1 122.400
bron: RIO CBS, bewerking OIS
Binnen Amsterdam zijn er eveneens grote verschillen in het aandeel huishoudens met een laag inkomen. Het loopt uiteen van 9,6% in De Aker/Nieuw Sloten tot 29,6% van de huishoudens in Bijlmer Centrum. Ook Bijlmer Oost (26,9%), Geuzenveld Slotermeer (25%), Noord Oud (24,9%) en Oost Oud (24%) hebben relatief veel huishoudens met een laag inkomen. Naast De Aker/Nieuw Sloten zijn Buitenveldert/ Zuidas (11,9%), Zuid Noord (13,3%) en IJburg/ Zeeburgereiland (13,7%) juist gebieden met relatief weinig lage inkomens.
Afb. 9.12 Aandeel huishoudens met een inkomen tot 110% WSM in Nederland en de vier grootste steden, 2005-2012 (procenten) 25
%
20 15 10 5 0
2005
2006
Amsterdam
2007 Den Haag
2008
2009
Rotterdam
2010 Utrecht
2011
2012
Nederland bron: CBS Statline
108
De Staat van de Stad Amsterdam VIII
Afb. 9.13 Aandeel huishoudens met een laag inkomen (tot 110% WSM) in Amsterdam naar gebied 2012 en ontwikkeling 2008-2012
gemiddeld Amsterdam 2012 19,8% bovengemiddeld iets boven het gemiddelde gemiddeld iets onder het gemiddelde ondergemiddeld
bron: RIO CBS, bewerking OIS
De afgelopen vijf jaar is alleen in Zuid Noord het aandeel huishoudens met een laag inkomen gedaald (–4%). In Gaasperdam/Driemond (+27%), IJburg/ Zeeburgereiland (+18%) en Osdorp (+18%) steeg het aandeel minima tussen 2008 en 2012 het sterkst (afb. 9.13). Uitkeringsafhankelijkheid neemt toe door stijging werkloosheidsuitkeringen Begin 2014 werden bijna 100.000 uitkeringen verstrekt aan Amsterdamse huishoudens met een hoofdbewoner tussen de 15 en 64 jaar oud. Dit wil zeggen dat ongeveer 16,6% van alle Amsterdammers tussen
Afb. 9.14 O ntwikkeling uitkeringsafhankelijkheid (aantal uitkeringen als % van de bevolking van 15 t/m 64 jaar), 2000-2014 10
%
8 6
de 15 en 64 jaar voor hun inkomen afhankelijk is van een uitkering. De afgelopen jaren (sinds 2009) is het aandeel dat afhankelijk is van een uitkering langzaam gestegen. De laatste paar jaar wordt de stijging vooral veroorzaakt door een sterke toename in het aantal WW-uitkeringen en een beperkte toename van de bijstandsuitkeringen. Het aantal uitkeringen in het kader van arbeidsongeschiktheid nam juist geleidelijk af. In het hoofdstuk Arbeid wordt nader ingegaan op de ontwikkelingen in de WW-, bijstands- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen.
Moeite met rondkomen Vier van de tien Amsterdammers van 18 jaar en ouder (37%) geven in de Staat van de Stad-enquête 2014 aan eerder moeilijk dan makkelijk tot zeer moeilijk te kunnen rondkomen met het huishoudinkomen. Zes procent vindt dit zeer moeilijk, 16% moeilijk en 15% eerder moeilijk dan makkelijk. Dit verschilt niet van de resultaten in 2012. In de jaren daarvoor steeg het aantal Amsterdammers dat aangaf moeite te hebben met rondkomen nog wel.
4 2 0
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 bijstand
arbeidsongeschiktheid
werkloosheidswet (ww) bron: RIO CBS , bewerking OIS
Uiteraard hangt de ervaren moeite met rondkomen samen met de hoogte van het inkomen. Zo heeft 70% van de Amsterdammers met een huishoudinkomen van maximaal 1.000 euro netto moeite met rondkomen en 9% van de mensen met een inkomen van 3.200 euro netto of meer. In vergelijking met 2012 geeft de hoogste inkomensgroep nu iets vaker aan
109
9 | Participatie in welvaart
moeite te hebben met rondkomen (2014 9%, 2012 6%). De gemeente streeft ernaar om het aandeel Amsterdammers met een laag inkomen (tot 1.350 euro netto) dat zeer veel moeite heeft met rondkomen terug te dringen. Een vijfde van deze groep heeft zeer veel moeite met rondkomen (20%, 18% in 2012). Een soortgelijk verband als bij het inkomen zien we tussen het kunnen rondkomen en het opleidingsniveau: hoe lager opgeleid, des te vaker moeite met rondkomen. In vergelijking met 2012 ervaren ongeschoolde en laagopgeleide Amsterdammers wat minder vaak moeite met rondkomen (2014 49%, 2012 55%) en middelbaar opgeleiden juist vaker (2014 45%, 2012 39%). Daarmee is het verschil tussen deze opleidingsgroepen minder groot geworden. Ook het type huishouden maakt verschil. Eenoudergezinnen ervaren het vaakst moeite met rondkomen (72%) en paren zonder kinderen het minst vaak (27%). Alleenwonenden en paren met kinderen zitten op gemiddeld niveau ( 41% resp. 37%). Eenoudergezinnen geven in de enquête van 2014 vaker aan moeilijk te kunnen rondkomen dan in 2012 (72% tegenover 55%). Amsterdammers van niet-Nederlandse afkomst hebben veel vaker (47%) dan Amsterdammers van Nederlandse afkomst (28%) moeite met rondkomen, vooral Amsterdammers van niet-westerse afkomst (55% tegenover 32% van westerse afkomst). Dat geldt sterker voor de eerste generatie migranten dan voor de tweede generatie (50% tegenover 41%). Binnen de tweede generatie hebben zij van wie één ouder in Nederland is geboren minder vaak moeite met rondkomen (35%) dan de overige migranten van de tweede generatie (46%). Wat verder opvalt is dat vrouwen iets vaker dan mannen aangeven moeite te hebben met rondkomen (39% tegenover 35%). De verschillen naar sociaaleconomische positie zien we weerspiegeld in de woongebieden van de stad. In stadsdeel Noord (47%), Nieuw-West (45%) en Zuidoost (43%) hebben bewoners het vaakst moeite met rondkomen en in Centrum (26%) en Zuid (28%) het minst vaak. Binnen de stadsdelen zijn de verschillen tussen de wijken van het gebiedsgericht werken soms groot. De meeste problemen met rondkomen worden ervaren in de gebieden Geuzenveld/Slotermeer (58%), Oud Oost (54%) en Bijlmer Centrum (49%). In de vorige rapportage kwam reeds naar voren dat moeite hebben met rondkomen een belemmering kan zijn voor participatie in de maatschappij. Amsterdammers die moeilijk kunnen rondkomen hebben dan ook een ongunstiger welzijnsniveau in de vorm van een lage score op de leefsituatie-index (96 tegenover 109) en op de verschillende domeinen. Ze gaan ook minder vaak uit (zie verder hoofdstuk 11). Verder sporten zij minder vaak en hebben ze vaker fysieke en psychische klachten dan zij die geen moeite hebben met rondkomen. In verschillende hoofdstukken van deze rapportage komt bovendien de sterke samenhang tussen de hoogte van het inkomen en participeren op verschillende terreinen naar voren.
Afb. 9.15 Moeilijk kunnen rondkomen met het huishoudinkomen naar type huishouden, netto huishoudinkomen en opleidingsniveau, 2014 (procenten) alleenwonend paar zonder kind paar met kind eenoudergezin
max. 1000 euro per maand 1001-1350 euro per maand 1351- 2050 euro per maand 2051-3200 euro per maand boven de 3201 euro per maand
laag (max. (V)MBO/MAVO, MBO-kort, leerlingwezen) middelbaar (MBO-lang, Havo, VWO) hoog (HBO, universiteit) 0
10
20
30
40
Armoederegelingen en -voorzieningen Er zijn in Amsterdam diverse regelingen en voorzieningen voor Amsterdammers met een laag inkomen. Het bestrijden van armoede in de stad is een speerpunt van het College. Er zijn allerlei minimaregelingen, zoals de Stadspas, de Scholierenvergoeding, de PC-regeling en een ziektekostenverzekering. In 2015 zijn diverse maatregelen genomen, zoals het verhogen van de inkomensgrens voor minimaregelingen van 110 naar 120% van het wettelijk sociaal minimum. Daarnaast heeft het College besloten om in 2015 het gratis openbaar vervoer voor minimaouderen te verlengen en een gratis aanvullende zorgverzekering voor alle minima te introduceren. Het College ziet werk echter als de belangrijkste manier om uit armoede te komen, reden waarom mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt hulp krijgen bij het vinden van werk en het ontwikkelen van de benodigde capaciteiten en vaardigheden. Kinderen uit minimagezinnen zijn een belangrijke doelgroep van het College. Voor (ouders van) kinderen die opgroeien in armoede zijn de scholierenvergoeding en de PC-voorziening beschikbaar. In 2013 hebben 11.245 huishoudens, met in totaal 21.110 kinderen gebruikgemaakt van de scholierenvergoeding, ongeveer 47% van de doelgroep. Er werden in 2013 1.468 pc’s verstrekt aan huishoudens met kinderen in het voortgezet onderwijs.7 Daarnaast werd het Kindpakket geïntroduceerd, voor kinderen van 11 tot en met 13 jaar uit minimahuishoudens. Het bestaat uit bonnen voor kleding en activiteiten. De Stadspas werd in 2013 door 44% van de huishoudens die er recht op hadden gebruikt. Het College wil het bereik van de Stadspas de komende jaren vergroten en streeft naar een bereik van 60% in 2015 en 75% in 2018.
50
60
70
80%
110
De Staat van de Stad Amsterdam VIII
Schulden Ruim een kwart van de Amsterdammers van 18 jaar en ouder (26%) geeft in de Staat van de Stad-enquête 2014 aan schulden te hebben. Het gaat daarbij om schulden en lopende leningen bij instellingen (bijvoorbeeld huurachterstand) en vrienden, familie e.d.8 Twee derde geeft aan geen schulden te hebben (67%; 7% gaf geen antwoord). Na een aanvankelijke toename na 2010 wordt er nu minder vaak aangeven dat men schulden heeft dan in 2012 (toen 32%, 64% geen schulden, 4% geen antwoord). Vier van de tien eenoudergezinnen (39%) hebben vaak schulden. Verder hebben ongeschoolden relatief vaak schulden (32%) en 25- t/m 34-jarigen het vaakst van de leeftijdsgroepen (39%). Ouderen hebben het minst vaak schulden (55-plussers 13%). Mensen met verschillende dagelijkse bezigheden hebben in ongeveer gelijke mate schulden, ook zij die in loondienst werken. Een uitzondering zijn de (vervroegd) gepensioneerden, zij hebben beduidend minder vaak schulden dan gemiddeld (11%). Kijken we naar herkomstgroepen dan hebben Amsterdammers van Marokkaanse, van Nederlandse en van overige westerse herkomst het minst vaak schulden (23%, 25% resp. 21%) en Amsterdammers van overige niet-westerse, Turkse en Surinaamse herkomst het vaakst (41%, 38% resp. 38%). Uiteraard hebben Amsterdammers die zeggen moeilijk te kunnen rondkomen vaker schulden (40%), maar ook een vijfde (19%) van de mensen die zegt (eerder) makkelijk te kunnen rondkomen zegt schulden te hebben. Ook geeft ruim een vijfde van de Amsterdammers met een hoog inkomen (22%) aan schulden te hebben. Bewoners van stadsdeel Zuidoost en Noord geven veel vaker dan gemiddeld aan schulden te hebben
(38% resp. 35%). Binnen deze stadsdelen komen schulden het vaakst voor in de gebieden Bijlmer Centrum (46%) en Noord Oost (44%). Schuldhulpverlening In Amsterdam kan iedere Amsterdammer met problematische schulden gebruik maken van de schuldhulpverlening. Om de drempel te verlagen zijn specifieke aanpakken ontwikkeld, zoals het project School en Schuld, intensieve schuldhulpverlening aan jongeren met meervoudige problematiek en gespecialiseerde schuldhulpverlening aan (ex-)zelfstandigen, Top600klanten en dak- en thuislozen. In 2013 zijn in totaal 12.678 Amsterdammers ingestroomd in een schuldhulpverleningstraject, ongeveer even veel als in 2012 (afb. 9.16). In 2014 stroomden 11.263 Amsterdammers in een schuldhulpverleningstraject; een daling van 110% ten opzichte van 2012). De reguliere schuldhulpverlening in de stadsdelen is in aantallen het sterkst afgenomen, maar blijft wel ruimschoots de grootste met een instroom van 8.573 Amsterdammers in 2014. De daling is deels het gevolg van een andere manier van registreren. Vanaf 2012 betreffen de cijfers van reguliere schuldhulpverlening namelijk aanmeldingen, terwijl de cijfers vanaf 2012 unieke klanten betreffen. De cijfers voor 2012 kunnen helaas niet naar personen worden gecorrigeerd. Mogelijk is er ook een inhoudelijke reden voor de daling, namelijk dat er steeds meer vroege meldingen van betalingsachterstanden binnen komen via het programma Vroeg Erop Af. De gemeente kreeg in 2013 fors meer signalen van zorgverzekeraars, energiebedrijven, de Belastingdienst en woningcorporaties over betalingsachterstanden van Amsterdammers. In totaal ging het om 10.533 meldingen, tegen ruim 8.500 een jaar eerder. Voor deze groep mensen
Afb. 9.16 Instroom in schuldhulpverleningstrajecten Amsterdam, 2008-2014
2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014
Reguliere schuldhulpverlening in de stadsdelen*
8.658 9.913 10.266 11.793 10.502 10.101 8.573
- waarvan jongeren 20-26 jaar
1.398 1.351 2.114 2.226 2.433 1.489
School en Schuld
0 770 1.068 1.001 770 845 909
Intensieve Jongerenschuldhulpverlening
0 144 246 474 434 505 780
Gespecialiseerde schuldhulpverlening aan (ex-)zelfstandigen
324 575 680 669 863 771 634
Schuldhulpverlening Top600
0 0 0 0 0 156 100
Schuldhulpverlening OGGZ (FIBU)***
0 0 0 0 0 150 70
Voorrangszorg (tot en met 2011)/schuldhulpverlening op het Reïntegratiebedrijf Amsterdam (vanaf 2013) totaal
1.280 1.602 2.044 859
0 150 197
10.262 13.004 14.304 14.796 12.569 12.678 11.263
*Tot 2012 betreffen de cijfers van reguliere schuldhulpverlening aanmeldingen; vanaf 2012 betreffen ze unieke klanten. De daling bij de reguliere schuldhulpverlening is dus deels verklaarbaar door een andere manier van registratie. **Cijfers 2014 excl. Vroeg Erop Af en schuldhulpverlening Werkpleinen. ***Financiële dienstverlening en budgetbeheer (FIBU) verzorgt schuldhulpverlening voor Amsterdammers met ernstige, chronische psychiatrische of verslavingsproblematiek.
bron: Managementinformatie Schuldhulpverlening Amsterdam 2015, Inkomen
9 | Participatie in welvaart
Afb. 9.17 Ontwikkeling gebruik voedselbank, mei 2011-februari 2015 (aantal huishoudens) per stadsdeel 600 500 400 300 200 100 0
mei 2011
aug 2011
Centrum
nov 2011
feb 2012
Nieuw-West
mei 2012
aug 2012
Noord
nov 2012 Oost
feb 2013 West
geldt dat ze in het Vroeg Eropaf-traject terecht kunnen komen. Met deze preventieve aanpak hoopt de gemeente Amsterdammers uit de schuldhulpverlening te kunnen houden. In 2013 heeft 64% van de Vroeg Eropaf-meldingen over betalingsachterstanden geleid tot een betalingsafspraak. In hoeverre deze aanpak leidt tot een vermindering van instroom in de reguliere schuldhulpverlening, is nog niet bekend en mogelijk een onderwerp voor toekomstig onderzoek. De effectiviteit van schuldhulpverlening is toegenomen. In 2014 zijn 1.819 schuldregelingen gestart; een stijging van 68% ten opzichte van 2013 (toen werden er 1.082 gestart). Waar een schuldregeling niet mogelijk is, wordt gestreefd naar stabilisatie van de schulden. Ook het aantal stabilisaties is toegenomen in de periode 2013-2014, met 3% van 1.260 stabilisaties in 2013 naar 1.303 in 2014.9 Maatschappelijke initiatieven Naast initiatieven vanuit de gemeente om armoede te bestrijden, zijn er ook talloze maatschappelijke initiatieven om minima te helpen en armoede te bestrijden, zoals de loopgroep Noorderpark in beweging, de stichting Amsterdammers helpt Amsterdammer, de cursus Koken voor weinig, het Vonk Maatjesproject van de Regenboog Groep, de stichting Amster-
mei 2013
aug 2013 Zuid
nov 2013 Zuidoost
feb 2014
mei 2014
aug 2014
nov 2014
feb 2015
bron: Voedselbank Amsterdam
dam verbindt en de Voedselbank Amsterdam. De Voedselbank wordt hieronder nader uitgelicht. De Voedselbank Amsterdam (VBA) is in 2005 opgericht om mensen die in armoede leven voedselpakketten aan te bieden. Daarnaast heeft de Voedselbank als doel het sociaal isolement te verminderen, bij te dragen aan zelfredzaamheid en voedselverspilling tegen te gaan. Er zijn inmiddels 13 locaties van de voedselbank in Amsterdam. Twee jaar geleden waren dit er nog 10. In Centrum, West en Noord is meer dan één distributiepunt. Het aantal huishoudens dat een voedselpakket ontving is tijdens de crisis sterk gestegen, van 1.016 in mei 2011 tot 1.760 in februari 2015. De afgelopen jaren steeg het aantal huishoudens dat een voedselpakket ontving in alle stadsdelen, vooral in Zuidoost. Sindsdien is het aantal Amsterdamse huishoudens dat gebruik maakt van de Voedselbank redelijk stabiel. Dit in tegenstelling tot veel andere plaatsen in Nederland: voedselbanken Nederland constateert nog steeds een stijging van het aantal huishoudens dat een beroep doet op de voedselbank.10 In de huishoudens met een voedselpakket wonen in totaal 4.286 personen, onder wie 1.757 kinderen jonger dan 18 jaar.
111
112
De Staat van de Stad Amsterdam VIII
Noten 1 De betrouwbaarste cijfers over inkomen
worden meegenomen bij de berekening (zoals
6 Voor deze raming zijn de meest recente cijfers
zijn afkomstig van de Rijksbelastingdienst.
negatieve vermogens), kan de coëfficiënt een
doorgetrokken op basis van ontwikkelingen.
Het CBS stelt deze cijfers beschikbaar op
waarde boven de 1 aannemen. De Theil-index
De gebruikte systematiek is geïnspireerd door
gemeenteniveau. Vanwege de noodzakelijke
kent een ondergrens van 0, de bovengrens
de jaarlijkse landelijke raming van het SCP en
controles op de gegevens komen de cijfers
wordt bepaald door (het logaritme van) het
is aangepast aan de Amsterdamse context. De
pas na ruim twee jaar beschikbaar. De meest
aantal waarnemingen. Deze maatstaf is gevoe-
ramingen geven weer wat de verwachte trend
recente cijfers zijn die over 2012.
lig voor veranderingen in de staarten van de
is op basis van de meest recente gegevens
verdeling. De ratio p90/p10 geeft de verhou-
en ontwikkelingen. Zie: OIS. Armoedemonitor
waargenomen van huishoudens met inkomen
ding tussen de waarde van het 90ste en 10de
2014: Lage inkomens in Amsterdam.
in box 3 (huishoudens die vermogensbelasting
percentiel van de verdeling weer. Deze ratio
betalen over hun vermogen). Dit zorgt ervoor
drukt zo de verhouding tussen inkomen en
dat relatief kleine vermogens niet meegenomen
vermogen aan de boven- en onderkant van
kunnen worden. We kunnen bijvoorbeeld niets
de verdeling uit.
2 Bron CBS. Er worden alleen vermogens
zeggen over schulden van huishoudens met een heel laag inkomen.
4 De inkomensverdeling van de Nederlandse
Amsterdam, juni 2015. 7 O+S, Amsterdamse armoedemonitor 2013. september 2014 8 Hier is als volgt naar gevraagd: Heeft u schulden? Het gaat hierbij zowel om schulden/
bevolking met de daarbij behorende inko-
lopende leningen bij instellingen (bijv.
mensgrenzen worden jaarlijks door het CBS
huurachterstand), als ook bij vrienden, familie
ongelijkheid tussen inkomens uit te drukken:
berekend. De genoemde bedragen gaan over
e.d. Het gaat hierbij niet om de normale hypo-
de Gini-coëfficiënt, de Theil-index en de
2010.
3 Er zijn drie veelgebruikte maten om de
p90/p10 ratio. Alle met voor- en nadelen.
5 Grens tot 120% van het WSM: voor een al-
De gini-coëfficiënt drukt de ongelijkheid uit in
leenstaande komt dit neer op een maximaal
een waarde tussen de 0 en 1. Hoe dichter bij
netto maandinkomen van 819,50 euro per
de 0 hoe gelijker de verdeling. Deze maatstaf
maand, voor een eenoudergezin op 1.147,30
is gevoelig voor veranderingen rond het
euro en voor een paar met of zonder kinderen
gemiddelde. Indien ook negatieve waarden
op 1.639 euro.
theeklasten, wel om achterstanden daarin. 9 Bron: Jaarrekening 2014, gemeente Amsterdam, DWI. 10 Bron: VoedselbankenNederland.nl