Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen
Vooraf
NIEUW
VERNIEUWD
VERNIEUWD
VERNIEUWD
12 13
NIEUW Waardeoverdracht
NIEUW
De Nationale Pensioendialoog
ONGEWIJZIGD
ONG
NIEUW
VERNIEUWD
ONG
VERNIEUWD
ONG
BTW-koepelvrijstelling
ONGEWIJZIGD
NIEUW
VERNIEUWD
ONG
VERNIEUWD
VERNIEUWD
15
VERNIEUWD
Versterking pensioen positie van zelfstandigen zonder personeel
ONGEWIJZIGD
14
ONG
VERNIEUWD
NIEUW
NIEUW
Pensioencommunicatie
VERNIEUWD
VERNIEUWD
11
ONG
VERNIEUWD
FATCA
NIEUW
VERNIEUWD
ONGEWIJZIGD
VERNIEUWD
Financial Transaction Tax (FTT) of alternatieve transactietaks
NIEUW
VERNIEUWD
NIEUW
Wetsvoorstel AOW-partnertoeslag
ONG
VERNIEUWD
VERNIEUWD
Verzamelwet pensioenen 2014: klein onderhoud
VERNIEUWD
ONGEWIJZIGD
Algemeen pensioenfonds NIEUW
NIEUW
VERNIEUWD
VERNIEUWD
ONG VERNIEUWD
NIEUW
VERNIEUWD
07
Verbetering beschikbare premieregelingen
10
NIEUW
Wetsvoorstel werken na de AOW-gerechtigde leeftijd
ONGEWIJZIGD
VERNIEUWD
06
VERNIEUWD
VERNIEUWD
05
NIEUW
09
ONGEWIJZIGD
VERNIEUWD
04
Herziening financieel toetsingskader (FTK)
VERNIEUWD
VERNIEUWD
03
NIEUW
VERNIEUWD
02
Verhoging AOW- en pensioenleeftijd en versobering fiscale kader
VERNIEUWD
NIEUW VERNIEUWD ONGEWIJZIGD
Wet werk en zekerheid en Participatiewet
ONGEWIJZIGD
VERNIEUWD
01
08
VERNIEUWD ONGEWIJZI
VERNIEUWD
NIEUWVERNIEUWD
NIEUW
NIEUW
ONGEWIJZIGD
2 september 2014
VERNIEUWD
NIEUW
VERNIEUWD
Vooraf
In dit overzicht staan actuele ontwikkelingen op het gebied van pensioen. Wij verwachten dat deze ontwikkelingen op de korte of de wat langere termijn worden omgezet in beleid van de overheid of toezichthouder(s) of in wet- of regelgeving. Bij ieder onderwerp treft u een schets met achtergrondinformatie aan. We gaan zo veel mogelijk in op de actualiteit. Ook geven wij de dwarsverbanden aan. Het overzicht gaat over ‘werk in uitvoering’. Dat betekent dat in een volgende editie de stand van zaken in een bepaald ‘dossier’ anders kan zijn. Het betekent ook dat als een ontwikkeling eenmaal tot vaststaand beleid of wet- of regel geving heeft geleid, het betreffende onderwerp in principe uit dit overzicht verdwijnt. Het overzicht verschijnt in beginsel elke twee maanden. Het laatste nieuws vindt u in onze e-mail nieuwsbrief Pensioennieuws & Opinie. U kunt zich hier aanmelden.
ON
1
VERNIEUWD
NIEUW
VERNIEUWD
ON
Verhoging AOW- en pensioenleeftijd en versobering fiscale kader
Inhoud
De eerste stap in de herziening van het pensioenstelsel is het verhogen van de AOW- en pensioenleeftijd en het beperken van het fiscale pensioenkader. Invoering gebeurt gefaseerd.
Hierna volgt een schets van de voorgestelde uitwerking op hoofdlijnen. Een historisch overzicht van de onderliggende akkoorden vindt u in eerdere edities van dit overzicht.
Verhoging AOW-leeftijd
De AOW-leeftijd gaat sinds 1 januari 2013 in stappen omhoog. Volgens het Regeerakkoord gebeurt dat vanaf 2016 versneld. Een wetsvoorstel is daartoe nog niet ingediend. Daarom is in onderstaande tabel vanaf 2016 de AOW-leeftijd volgens de huidige wetgeving en volgens het Regeerakkoord vermeld.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 2 september 2014
03/36
Inhoud De AOW-leeftijd gaat in stappen omhoog. Dit overzicht is inclusief het Regeerakkoord. Jaar
AOW-leeftijd
Geldt voor personen geboren:
Bestaande wetgeving: 2013
65 jaar en 1 maand
na 31-12-1947 en vóór 01-12-1948
2014
65 jaar en 2 maanden
na 30-11-1948 en vóór 01-11-1949
2015
65 jaar en 3 maanden
na 31-10-1949 en vóór 01-10-1950
2016
65 jaar en 5 maanden
na 30-09-1950 en vóór 01-08-1951
2017
65 jaar en 7 maanden
na 31-07-1951 en vóór 01-06-1952
2018
65 jaar en 9 maanden
na 31-05-1952 en vóór 01-04-1953
2019
66 jaar
na 31-03-1953 en vóór 01-01-1954
2020
66 jaar en 3 maanden
na 31-12-1953 en vóór 01-10-1954
2021
66 jaar en 6 maanden
na 30-09-1954 en vóór 01-07-1955
2022
66 jaar en 9 maanden
na 30-06-1955 en vóór 01-04-1956
2023
67
na 31-03-1956 en vóór 01-01-1957
2024
bij AMvB vast te stellen
na 31-12-1956
Regeerakkoord (nog geen wetsvoorstel ingediend): 2016
65 jaar en 6 maanden
na 30-09-1950 en vóór 01-07-1951
2017
65 jaar en 9 maanden
na 30-06-1951 en vóór 01-04-1952
2018
66 jaar
na 31-03-1952 en vóór 01-01-1953
2019
66 jaar en 4 maanden
na 31-12-1952 en vóór 01-09-1953
2020
66 jaar en 8 maanden
na 31-08-1953 en vóór 01-05-1954
2021
67 jaar
na 30-04-1954 en vóór 01-01-1955
2022
bij AMvB vast te stellen
na 31-12-1954
Indiening van het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer tot versnelde verhoging van de AOW-leeftijd stond voor maart 2014 gepland, maar dat is nog niet gebeurd. Volgens het Regeerakkoord gaat die versnelde verhoging vanaf 2018 in stappen van vier maanden. Na 2021 staat jaarlijks een leeftijdsverhoging gepland, op basis van de dan geldende levensverwachting. Gevolg van de AOW-leeftijdstaffel is dat de AOW- en pensioenleeftijd uit elkaar lopen.
AOW-gat en flexibele AOW AOW-gat De verhoging van de AOW-leeftijd veroorzaakt een AOW-gat zolang andere inkomensbronnen niet aansluiten op deze nieuwe AOW-leeftijd. In eerdere edities van dit overzicht vindt u achtergrond en informatie over (on)mogelijkheden om het AOW-gat op te vangen.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 2 september 2014
04/36
Flexibele AOW Sociale partners hebben bij herhaling te kennen gegeven de AOW te willen hervormen in de richting van een flexibele AOW. Ook in het maatschappelijk veld lijkt die wens breed gedeeld. Maar het kabinet wil zo’n flexibilisering niet. Vast staat dat dit onderwerp nog een keer terug komt op de politieke agenda, want op 5 december 2013 nam de Tweede Kamer een motie (Klein) aan waarin het kabinet gevraagd wordt onderzoek te doen naar een flexibele AOW.
Wijziging van het fiscale pensioenkader Het wijzigen van het fiscale pensioenkader per 1 januari 2015 is onderdeel van een nieuw breed fiscaal akkoord tussen het kabinet en enkele oppositiepartijen. Dit Witteveenakkoord dat ook voorstellen omvat buiten het fiscale pensioenkader in strikte zin (het ‘Witteveenkader’) ziet er op hoofdlijnen als volgt uit: 1. op 1 januari 2015 wordt het fiscaal maximale opbouwpercentage verlaagd tot 1,875% voor middelloon, voor eindloon geldt 1,657%; 2. het pensioengevend inkomen wordt per 1 januari 2015 afgetopt op € 100.000; 3. er moet premieverlaging worden gerealiseerd als een pensioenregeling versoberd wordt. DNB gaat daarop toezien; 4. de pensioenpositie van zelfstandigen wordt versterkt (zie hierover nummer 12 van dit overzicht); 5. er komt een brede dialoog over de toekomst van ons pensioenstelsel (zie hierover nummer 14 van dit overzicht); en 6. de mogelijkheid om het werknemersdeel van de pensioenpremie te gebruiken om de hypotheek af te lossen wordt verkend (zie hierover ook nummer 14 van dit overzicht). De Eerste Kamer ging op 27 mei 2014 akkoord met de beperking van het fiscale pensioenkader per 1 januari 2015. Hieronder een schematische samenvatting van de wijzigingen en ingangsdata (ML is middelloon en EL is eindloon). Onderwerp
2013
2014
2015
Pensioenrichtleeftijd
65
67
67
Max. opbouwpercentage ouderdomspensioen
2,25% (ML) 2,00% (ML)
2,15% (ML) 1,90% (EL)
1,875% (ML) 1,657% (EL)
Fiscale franchise
€ 13.227 (systematiek ongewijzigd)
€ 13.449 (systematiek ongewijzigd)
nog niet bekend (systematiek gewijzigd) > 10/7,5 i.p.v. 10/7 AOW
Hoog-laag
afgestemd op 65
afgestemd op 67
afgestemd op 67
Maximum ouderdomspensioen
100% EL
100%EL
100% EL
Maximum pensioengevend loon
geen
geen
€ 100.000
Aanvullende voorzieningen voor inkomen boven € 100.000
Voor inkomens boven de € 100.000 komt er als vrijwillige aanvullende oudedagsvoorziening een netto lijfrenteregeling met fiscale ondersteuning via de inkomstenbelasting door vrijstelling in box 3. Op verzoek van de Tweede Kamer wordt het mogelijk gemaakt dat pensioenfondsen een vergelijkbare netto pensioenregeling kunnen uitvoeren. Dit onder de voorwaarden van vrijwilligheid en fiscale hygiëne. Dat wordt geregeld in de Verzamelwet pensioenen 2014 (zie hierover nummer 5 van dit overzicht en de bijlage).
Maatregelen om premieverlaging te waarborgen
Het fiscale pensioenkader versobert de opbouwmogelijkheden voor pensioen. Het kabinet wil dat deze maatregel resulteert in verlaging van de pensioenpremies. Om die premieverlaging bij pensioenfondsen af te dwingen heeft het kabinet een aantal wettelijke waarborgen opgenomen. DNB krijgt een belangrijke rol in het toezien op het daadwerkelijk effectueren van een premieverlaging in geval van een versobering als gevolg van de beperking van de fiscale ruimte. Het effect van de gezamenlijke maatregelen op de hoogte van de pensioenpremies zal in 2015 worden geëvalueerd. Achtergrond: over het fiscale pensioenkader is in zowel Tweede als Eerste Kamer uitvoerig debat gevoerd. Beide Kamers hechten veel belang aan grip op de verlaging van de pensioenpremies. Die verlaging is nodig om de budgettaire doelstelling van het kabinet te halen, de economie te stimuleren en de rekening niet eenzijdig bij de jongere generaties neer te leggen. In een gezamenlijke brief aan de Tweede Kamer hebben de staatssecretarissen van Financiën en SZW op 18 december 2013 dan ook duidelijk gemaakt dat er (negen) waarborgen komen voor het afdwingen van premieverlaging. Hierover hebben wij in de editie van januari van dit overzicht bericht. Hieronder gaan we in op de belangrijkste waarborgen.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 2 september 2014
05/36
Aanpak langs drie sporen Het is niet de bedoeling van het kabinet dat een premieverlaging als gevolg van een fiscaal afgedwongen versobering leidt tot een verhoging van andere premiecomponenten. Daarom moeten de samenstelling van de pensioenpremie en de hoogte van de premiecomponenten transparant worden. Om te bevorderen dat een beperking van de pensioenopbouw daadwerkelijk gepaard gaat met een verlaging van de pensioenpremies, worden pensioenfondsen verplicht hun verantwoordingsorgaan, DNB en hun deelnemers te informeren over de samenstelling van de feitelijke pensioenpremie en de hoogte van de componenten waaruit deze premie is opgebouwd. Voorafgaand aan de vaststelling van de pensioen premie moeten de fondsen deze informatie opnemen in een adviesaanvraag aan het verantwoordingsorgaan. Nadat de pensioenpremie is vastgesteld, moeten de fondsen de informatie over de samenstelling van de pensioenpremie en de hoogte van de premiecomponenten opnemen in de actuariële en bedrijfstechnische nota, alsmede in de jaarrekening en het jaarverslag. • Adviesrecht verantwoordingsorgaan Pensioenfondsen worden verplicht een voorgenomen besluit tot vaststelling van de pensioenpremie voor advies voor te leggen aan het verantwoordingsorgaan. Dat mag advies uitbrengen over ‘de samenstelling van de feitelijke premie en de hoogte van de premiecomponenten’. Niet over de hoogte van de premie. In de adviesaanvraag moet het bestuur duidelijk maken uit welke componenten de pensioenpremie is samengesteld en hoe hoog de bijdrage van die componenten aan de totale premie is. Het bestuur legt langs deze weg verantwoording af over beleidsmatige keuzes met betrekking tot de samenstelling en de hoogte van de pensioenpremie. De informatie over de opbouw van de pensioenpremie, die het fondsbestuur in de adviesaanvraag moet verstrekken, stelt het verantwoordingsorgaan in staat zich een oordeel te vormen over de belangenafweging door het fondsbestuur. Als het verantwoordingsorgaan deze belangenafweging niet onderschrijft, kan men het fondsbestuur adviseren het voorgenomen premiebesluit aan te passen. Als het fondsbestuur dit advies niet overneemt, kan het verantwoordingsorgaan beroep instellen bij de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam. Het gerechtshof kan het pensioenfonds verplichten een andere pensioenpremie vast te stellen. Dit nieuwe adviesrecht wordt per 1 januari 2015 in de wet verankerd. Gezien de bijzondere context van het premiebesluit voor 2015 acht DNB het passend daarop vooruit te lopen door over het voorgenomen besluit over de premie 2015 advies te vragen aan het verantwoordingsorgaan. • Generatietoets DNB DNB voert in de tweede helft van 2014 bij alle pensioenfondsen onderzoek uit naar het evenwicht tussen generaties bij de vaststelling van de premie voor 2015. DNB heeft een generatietoets ontwikkeld waarmee kan worden vastgesteld of de belangen van alle generaties evenwichtig zijn afgewogen bij het premiebesluit. De generatietoets bestaat eruit dat DNB in het kader van de evenwichtige belangenafweging beziet of het premiebesluit op de juiste manier tot stand is gekomen. Een pensioenfonds moet kunnen onderbouwen dat de besluitvorming over het premiebeleid past bij een evenwichtige belangenafweging. DNB zal het premiebesluit 2015 toetsen op het besluitvormingsproces en de onderbouwing ervan. De maximum boette die DNB kan opleggen wordt verhoogd van € 10.000 naar € 1 miljoen. Om de toets goed te kunnen uitvoeren, wil DNB dat pensioenfondsen rapporteren over de samenstelling van hun premie en de hoogte van de premiecomponenten. Daarbij moeten pensioenfondsen aangeven welk deel van de premie: • nodig is voor de opbouw van aanspraken (de onderdelen voor de kostendekkende premie zijn hierbij uitgangspunt); • nodig is voor een eventuele herstelpremie; • eventueel nodig is voor (inhaal-)indexatie; • daarboven wordt geheven voor opbouw van extra vrij vermogen. • Kostentransparantie Pensioenfondsen worden verplicht in hun jaarverslag te rapporteren over de in het verslagjaar gemaakte beheerskosten. Dit heeft tot doel deelnemers, pensioengerechtigden en andere belanghebbenden op uniforme en inzichtelijke wijze te informeren over (de ontwikkeling van) de beheerskosten van hun pensioenfonds. Het fondsbestuur legt hiermee verantwoording af over de gemaakte kosten. Via het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan kunnen belanghebbenden het fondsbestuur verzoeken de omvang of de ontwikkeling van de beheerskosten te verklaren. De uitwerking van deze verplichting vindt plaats in een algemene maatregel van bestuur. Een ontwerp daartoe is op 28 april 2014 aan de Tweede Kamer gestuurd. Hierin wordt meer specifiek geregeld welke kosten de pensioenfondsen in hun jaarverslag moeten opnemen en hoe deze moeten worden gepresenteerd. Bij de uitwerking is aangesloten bij de Aanbevelingen uitvoeringskosten van de Pensioenfederatie. Onderscheid wordt gemaakt tussen administratieve uitvoeringskosten, de kosten van vermogensbeheer en transactiekosten.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 2 september 2014
06/36
Invoering
De geplande ingangsdatum is 1 januari 2015.
Informatie bestuur
We informeren de besturen over dit onderwerp via dit overzicht, afhankelijk van voortgang in het wetgevingstraject. Maar ook tussentijds via onze nieuwsbrief Pensioennieuws & Opinie; dit is voor het laatst gebeurd op 28 mei 2014. Een basisdocument met daarin alle informatie over de wijzigingen van het fiscale pensioenkader per 1 januari 2015 is beschikbaar. Over de verhoging van de AOW-leeftijd informeerden we per bestuursnotitie. Over de noodzaak om de pensioenleeftijd te wijzigen en de mogelijkheden van het hanteren van één pensioenleeftijd is een juridische analyse beschikbaar.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 2 september 2014
07/36
2
VERNIEUWD
NIEUW
VERNIEUWD
ON
Herziening financieel toetsingskader (FTK)
Inhoud
De tweede stap in de herziening van het pensioenstelsel is het schokbestendig maken van de pensioencontracten. Daarvoor wordt het financieel toetsingskader (FTK) herzien. Het wetsvoorstel is in behandeling bij de Tweede Kamer. De Kamer houdt op 3 september 2014 een hoorzitting. Volgens planning treedt het nieuwe FTK in werking op 1 januari 2015 in werking. De belangrijkste onderwerpen moeten zijn geïmplementeerd op 1 juli 2015.
Voorgeschiedenis
Een aanzet tot de herziening van het financieel toetsingskader (FTK) was de Hoofdlijnennota uit mei 2012 met daarin de uitgangspunten van het nieuwe FTK. Gevolgd door het voorontwerp van de Wet invoering reële ambitieovereenkomst uit juli 2013. Dit voorontwerp is via internet openbaar gemaakt voor consultatie. Zie voor de reacties van Syntrus Achmea en anderen: Overheid.nl | Consultatie Wet invoering reële ambitieovereenkomst. Op basis van de ingezonden reacties concludeerde staatssecretaris Klijnsma dat behoefte is aan een tussenvariant in plaats van een keuze tussen een nominaal of een reëel kader. Op 23 juni 2014 stuurde zij het Wetsvoorstel aanpassing FTK aan de Tweede Kamer. Dit FTK bevat slechts een versterkt nominaal kader. Er komt geen ruimte voor het door de pensioensector gewenste ambitiecontract.
Belangrijkste wijzigingen van het FTK
Ten opzichte van het huidige FTK zijn de volgende aanpassingen gedaan. • De dekkingsgraad wordt in het nieuwe FTK bepaald op basis van een twaalfmaandsgemiddelde. De dekkingsgraad is daardoor minder afhankelijk van de dagkoersen. • Ten tijde van slecht weer moeten meteen maatregelen worden genomen. Deze maatregelen mogen wel over maximaal tien jaar worden gespreid. • De maatregelen die worden genomen bij lage dekkingsgraden moeten vooraf expliciet worden vastgesteld. Er komen dus expliciete (completere) contracten. • Er komen expliciete regels voor indexatie om een onevenwichtige herverdeling over de generaties te voorkomen. • Het stabiel vaststellen van de kostendekkende premie blijft toegestaan. De kostendekkende premie mag worden gedempt op twee manieren: • op basis van een maximaal tien jaar voortschrijdend gemiddelde rente, of • op basis van prudent verwacht rendement, onder een aantal voorwaarden. In deze optie wordt het mogelijk om de premie vijf jaar vast te zetten.
Een aantal verbeteringen moet worden doorgevoerd
Syntrus Achmea is positief over een aantal elementen uit het wetsvoorstel. Zoals de dekkingsgraadmiddeling en de mogelijkheid om financiële schokken beter te kunnen spreiden in aanspraken en uitkeringen en het kunnen dempen van de kostendekkende premie met het verwachte reële rendement. We zijn het eens met de kanttekeningen die de Pensioenfederatie plaatst bij belangrijke onderdelen van het wetsvoorstel. Die kritiek kan worden samengevat in de volgende vijf punten. 1. Toekomstbestendig indexeren pakt verkeerd uit De nieuwe indexatieregel is niet consistent en pakt daardoor op fondsniveau ook niet op voorhand voor alle fondsen evenwichtig uit. De nieuwe voorwaarden voor indexatie missen daardoor hun doel. Ze kunnen leiden tot onbedoelde effecten, kunnen schadelijk zijn voor zowel ouderen als jongeren en leiden tot onnodige complexiteit en overbodige toetsen. Pensioencontracten moeten zo evenwichtig mogelijk zijn voor alle generaties. Contractspartijen en pensioen fondsen moeten dat evenwicht aan belanghebbenden kunnen aantonen. Dat uitgangspunt moet in de wet worden vastgelegd. Contractspartijen moeten vervolgens in vrijheid aan dat uitgangspunt invulling kunnen geven.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 2 september 2014
08/36
2. Het FTK blijft op onderdelen knellen met de sturing op de lange termijn ambitie Om de lange termijn ambities van pensioenfondsen waar te kunnen maken, moeten pensioenfondsbesturen de ruimte hebben om zelf afgewogen en evenwichtige keuzes te maken over een op hun specifieke situatie afgestemd (beleggings)beleid. Pensioenfondsen sturen op een lange termijn ambitie en moeten deze koers kunnen blijven varen, ook bij tussentijdse mee- of tegenvallers. In het voorgestelde FTK zitten echter nog steeds elementen die ervoor zorgen dat pensioenfondsen niet te allen tijde hun beleidskeuzes optimaal kunnen afstemmen op het behalen van hun lange termijn pensioenambitie. Een pensioenfonds toetst via de haalbaarheidstoets of de financiële opzet sluitend is. Uit de haalbaarheidstoets moet blijken dat het lange termijn beleid van het fonds consistent en haalbaar is. Als fondsen in herstel hun beleggingsbeleid niet zouden mogen aanpassen, kan dat ertoe leiden dat zij vast zitten aan een beleggingsbeleid dat niet noodzakelijkerwijs aansluit bij de nieuw gedefinieerde ambitie. 3. Onduidelijke rolverdeling pensioenfonds en toezichthouder Contractspartijen moeten de ruimte houden om zelf invulling te geven aan de inhoud van het pensioencontract en pensioenfondsbesturen moeten zelf de verantwoordelijkheid dragen dat de uitvoering van dit contract op een prudente en evenwichtige manier gebeurt. Dit wordt belemmerd als wettelijk wordt verankerd dat de toezichthouder op onder delen kan ingrijpen op de gemaakte contracts- en beleidsafspraken. Dat is ook vanuit het oogpunt van governance niet een rol die een toezichthouder zou moeten willen hebben. 4. Geen steun voor voorgestelde UFR Het is wenselijk dat het kabinet de Commissie UFR verzoekt het eerdere advies over de UFR voor 1 januari 2015 te actualiseren, zodat rekening kan worden gehouden met de recente ontwikkelingen in Europa en de UFR meer in lijn kan worden gebracht met de UFR voor Nederlandse verzekeraars. 5. Voorkom onnodige administratieve lasten Het nieuwe FTK moet niet leiden tot onnodige administratieve laten (en kosten) voor pensioenfondsen. Registratie per individu van gemiste toeslagen en toegepaste kortingen zal leiden tot hogere uitvoeringskosten, communicatieproblemen en administratieve complexiteit. Inhaalindexatie en ongedaan maken van kortingen zou dan ook mogelijk moeten zijn zonder een dergelijke individuele registratie. Daarnaast is het wenselijk om de mogelijkheid van interne collectieve waardeoverdracht zonder instemming van belanghebbenden mee te nemen in het wetsvoorstel. Dit zorgt voor een flinke vereenvoudiging van de pensioen uitvoering. Ook kan hierdoor de reglementaire pensioenrichtleeftijd steeds worden aangepast aan de nieuwe fiscale pensioenrichtleeftijd. Het hanteren van één pensioenrichtleeftijd in de communicatie richting de deelnemers en gewezen deelnemers is een stuk gemakkelijker.
Invoeringspad krap, maar bij snelle duidelijkheid realistisch
De grote lijnen van het voorstel voor het nieuwe FTK zijn eindelijk bekend. Maar de lagere regelgeving is er nog niet. Daarom zijn er ook nog veel onduidelijkheden. Het wetsvoorstel treedt volgens planning op 1 januari 2015 in werking. Omdat het wetsvoorstel na de zomer nog door de Tweede en Eerste Kamer moet worden behandeld, krijgen pensioenfondsen tot 1 juli 2015 de tijd om de belangrijkste onderwerpen te implementeren. Het wetsvoorstel biedt al meer duidelijkheid over de eisen aan premies, herstelplannen, indexatie en de haalbaarheidstoets. Maar veel moet nog worden uitgewerkt in lagere regelgeving. Zo komen er nog nadere regels over de risicohouding van het pensioenfonds, premiekorting of terugstorting, de beleidsdekkingsgraad, verlagen van pensioenaanspraken en pensioenrechten, de prudent-person regel bij het beleggingsbeleid, voorwaardelijke indexatie, het herstelplan, het vereist (eigen) vermogen en maatregelen die het fonds moet nemen als het langere tijd niet voldoet aan het minimaal vereist (eigen) vermogen. Op 27 juni 2014 stuurde staatssecretaris Klijnsma al het ontwerpbesluit voor de nieuwe parameters die vanaf 2015 gelden naar de Tweede en Eerste Kamer. De lagere regelgeving is vooral van belang voor de onderwerpen die per 1 juli 2015 moeten zijn geïmplementeerd. Bij snelle duidelijkheid over de definitieve wetgeving en over alle lagere regelgeving kan het invoeringspad realistisch zijn, maar het blijft krap.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 2 september 2014
09/36
Invoering
De geplande ingangsdatum is 1 januari 2015. Als in 2014 besluiten worden genomen over de premie voor 2015 en/of de indexatie voor 2015, dan kan dat op basis van de huidige regels. Als deze besluiten worden genomen in 2015, dan moet dat op basis van de nieuwe regels. Door het overgangsrecht is zoals gezegd het invoeringspad waarschijnlijk realistisch.
Informatie bestuur
We informeren de besturen over dit onderwerp via dit overzicht, afhankelijk van voortgang in het wetgevingstraject. Maar ook tussentijds via onze nieuwsbrief Pensioennieuws & Opinie; dit is voor het laatst gebeurd op 10 juli 2014. In de discussies over het nieuwe FTK is door de bomen soms het bos niet meer te zien. Om die reden maakten we een overzichtelijk paper: “ABC van het FTK” Dit paper vindt u op http://www.syntrusachmea.nl/Markt_en_opinie/Onze_experts/ Agnes_Joseph.aspx. Bovendien maakten we een gids “Wanneer bent u aan zet?” over de besluitvorming door sociale partners en pensioenfondsbesturen over het nieuwe FTK.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 2 september 2014
10/36
3
VERNIEUWD
NIEUW
VERNIEUWD
ON
Verbetering beschikbare premieregelingen
Inhoud
Staatssecretaris Klijnsma doet onderzoek naar de mogelijkheden van verbetering van beschikbare premieregelingen met en zonder collectieve risicodeling. Op verzoek van het pensioenveld doet zij een verkenning naar collectieve risicodeling binnen individuele premieovereenkomsten. Deze verkenning is geen verkapt reëel kader en staat los van het nieuwe FTK. Daarnaast liet zij onderzoek doen naar flexibilisering van de uitkeringsfase (los van collectieve risicodeling). Beide onderzoeken hangen nauw samen. Het kabinet komt in september met een visie.
Collectieve risicodeling binnen beschikbare premieregelingen
Gelijktijdig met het Wetsvoorstel aanpassing FTK (zie hierover dit overzicht onder nummer 2) informeerde staatssecretaris Klijnsma de Tweede Kamer over onderzoek naar de mogelijkheden van collectieve risicodeling binnen beschikbare premieregelingen. Het kabinet overlegt hierover met de pensioen- en verzekeringssector vanwege de wens van een aantal grote ondernemingen en pensioenfondsen om in de uitkeringsfase bij beschikbare premieovereenkomsten in de tweede pijler beleggingsrisico’s te kunnen blijven nemen en het langlevenrisico onderling te kunnen delen. Dit zou kunnen bijdragen aan een groter rendementspotentieel. De huidige (individuele) beschikbare premieregelingen zien gedurende een lange periode af van rendementspotentieel dat ontstaat door het (bewust) nemen van beleggingsrisico. Volgens het huidige wettelijk kader moet namelijk (uiterlijk) op de pensioendatum een ‘gegarandeerd’ nominaal pensioen worden ingekocht. Daardoor kan gedurende de uitkerings fase geen beleggingsrisico meer genomen worden. En geruime tijd daarvoor moet het beleggingsrisico geleidelijk afgebouwd worden. Collectieve risicodeling is een mogelijke oplossingsrichting om individuele premieovereenkomsten te verbeteren. Klijnsma verkent de mogelijkheden om het rendementspotentieel te verbeteren, en daarmee de kans op een beter pensioenresultaat, tegen een acceptabel risico. Daarbij moet worden bepaald welke rsico’s men collectief wil delen: beleggingsrisico’s, langlevenrisico’s of beide? De knelpunten moeten binnen het huidige wettelijk kader worden opgelost. Strenge voorwaarden Collectief delen van risico’s roept echter discussies op over solidariteit en herverdeling. Daarom heeft de staatssecretaris enkele voorwaarden gesteld. Zo moet er zowel in de opbouw- als in de uitkeringsfase sprake zijn van heldere individuele eigendomsrechten. Er mag geen systematische herverdeling tussen (groepen van) deelnemers optreden waarbij vooraf duidelijk is wie er voor- of nadeel van heeft. En de marktwaarde van het eigendomsrecht van een individuele deelnemer mag niet worden bepaald door een beslissing van het fondsbestuur, een aanpassing van het beleggingsbeleid of een aanpassing van parameters. Tot slot moeten voorstellen blijven binnen het bestaande fiscale kader.
Flexibiliseren van de uitkeringsfase
Een verbeterd pensioenresultaat tegen een acceptabel risico kan een deelnemer mogelijk ook bereiken zonder collec tieve risicodeling. Door op individueel niveau door te beleggen na de pensioendatum. Daarom liet staatssecretaris Klijnsma ook onderzoek doen naar optimalisering van de overgang van opbouw- naar uitkeringsfase. Op 15 juli 2014 stuurde zij het onderzoeksrapport naar de Tweede Kamer. Onderzocht is welke mogelijkheden er zijn om bij de aankoop van het pensioen meer flexibiliteit in te bouwen, bijvoorbeeld door verschillende aankoopmomenten mogelijk te maken of door van banksparen gebruik te maken. Het onderzoek richtte zich niet op de mogelijkheden van collectieve risicodeling binnen premieovereenkomsten.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 2 september 2014
11/36
Uit het onderzoek blijkt dat het nemen van beleggingsrisico na de pensioendatum tot een hoger pensioen kan leiden. Door langer te beleggen in zakelijke waarden ontstaat zowel in de opbouwfase als in een deel van de uitkeringsfase extra rendementspotentieel, waardoor het verwachte pensioenresultaat stijgt. Door het introduceren van beleggings mogelijkheden voor en na pensioeningang neemt naar verwachting de complexiteit van de pensioenuitvoering toe. Daardoor kunnen ook de kosten toenemen. Met het aanhouden van beleggingsrisico in de uitkeringsfase bestaat er, naast een hoger verwacht pensioenresultaat, ook een kans op een lagere uitkering dan in de huidige situatie.
Tijdpad
Staatssecretaris Klijnsma verwacht in september een brief aan de Tweede Kamer te sturen over de hoofdlijnen van de mogelijke vormgeving van risicodragende pensioenuitkeringen in beschikbare premieregelingen met collectieve risicodeling. In die brief geeft het kabinet ook nadere waardering van de uitkomsten van het onderzoeksrapport over flexibilisering van de uitkeringsfase. Beide invalshoeken hangen immers nauw samen.
Informatie bestuur
We informeren de besturen over dit onderwerp via dit overzicht, afhankelijk van voortgang in het wetgevingstraject. Maar ook tussentijds via onze nieuwsbrief Pensioennieuws & Opinie; dit is gebeurd op 2 juli 2014.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 2 september 2014
12/36
4
VERNIEUWD
NIEUW
VERNIEUWD
ON
Algemeen pensioenfonds
Inhoud
In het palet aan pensioenfondsen komt er een nieuw type pensioenfonds bij: het algemeen pensioenfonds. Dat moet betekenis krijgen voor de samenvoeging van pensioenfondsen. Pensioenfondsen die niet zelfstandig verder willen of kunnen vinden hierin een alternatief voor de route naar een verzekeraar. Pensioenfondsen, verzekeraars en pensioenuitvoeringsorganisaties kunnen een (leeg) algemeen pensioenfonds oprichten. In januari-februari 2014 vond hierover een (tweede) internetconsultatie plaats.
Consultaties API en APF
Volgens het ministerie van SZW moet het algemeen pensioenfonds (APF) een nieuw soort pensioenfonds worden dat, met het oog op de in snelheid toenemende consolidatie van pensioenfondsen, een nieuwe vorm van bundeling in de uitvoering van pensioenregelingen mogelijk maakt. Door de introductie van een gescheiden uitvoering in een APF van meerdere pensioenregelingen in verschillende compartimenten kunnen schaalvoordelen (ook in de governance) worden gerealiseerd waarmee bestuurlijke lasten en uitvoeringskosten kunnen worden beperkt. Dat is in het belang van de deelnemers. In februari-maart 2013 was er een eerste internetconsultatie over (toen nog) de Algemene Pensioeninstelling (API) en ging in op de wijzigingen die in wet- en regelgeving nodig zouden zijn om de API mogelijk te maken. Voor SZW waren de reacties op dat consultatiedocument reden om de plannen rond de API grondig bij te stellen. Op 4 november 2013 informeerde staatssecretaris Klijnsma de Tweede Kamer over het vervolg. De focus van het “multipensioenfonds” zou op de consolidatieslag komen te liggen. Er zou een tweede consultatieronde komen. Dat is gebeurd van 23 januari tot 25 februari 2014. De reactie van Syntrus Achmea en anderen is te vinden op Overheid.nl | Consultatie Wet algemeen pensioenfonds.
Contouren APF
Het APF wordt een nieuw type pensioenfonds dat wordt toegevoegd aan de bestaande reeks van ondernemingspensioenfonds, bedrijfstakpensioenfonds, beroepspensioenfonds, pensioenverzekeraar en premiepensioeninstelling (PPI). Het multi-opf vervalt. Het APF komt er op hoofdlijnen als volgt uit te zien: • een APF opereert voor een of meer collectiviteitkringen; • een collectiviteitkring: • één of meer werkgevers + hun werknemers of • een of meer bedrijfstakken; • een APF kan ook beroepspensioenregelingen uitvoeren; • een APF voert dus voor één of meer ondernemingen, sectoren of beroepsgroepen een of meer pensioenregelingen uit met daarvoor gescheiden vermogens (ringfencing); • verplichtstelling is niet mogelijk; • geen internationale ambities met APF; • het kabinet wil dat iedereen een APF kan oprichten; • een APF moet ook “leeg” kunnen worden opgericht, dus zonder dat al is omschreven voor wie het APF gaat opereren; • het bestuur van het APF is onafhankelijk (en professioneel); • het APF moet een werkkapitaal hebben voor de bedrijfsvoering; • het APF kan verbonden zijn aan een for-profit organisatie; • het APF moet een vergunning van DNB hebben om operationeel te kunnen zijn.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 2 september 2014
13/36
Geen API, wel iets nieuws
Het nieuwe vehikel APF wordt niet het sluitstuk van de drietrapsraket PPI, multi-opf en API als verdere uitwerking van de pensioenfondsenrichtlijn (IORP-richtlijn, 2003/41/EG). Die ambitie wordt in feite geparkeerd en mogelijk later weer opgepakt: Klijnsma wil Europese ontwikkelingen in met name het toezichtskader voor uitvoering van buitenlandse regelingen afwachten en invloed daarop uitoefenen. Tussentijds wordt de reikwijdte van de PPI voor grensoverschrijdende dienst verlening verduidelijkt. Het APF kan voor de consolidatieslag die de pensioensector moet maken betekenis krijgen. Dat is, met het huidig voorgestelde concept, alleen het geval voor ondernemingspensioenfondsen en voor bedrijfstakpensioenfondsen zonder verplichtstelling. Het is jammer dat dit nieuwe type pensioenfonds niets kan betekenen voor bedrijfstakpensioenfondsen met een verplichtstelling. Het zou ideaal zijn als het APF ook iets kon betekenen voor het verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfonds zonder de verplichtstelling in gevaar te brengen. Voor het APF zoals het nu is voorgesteld zien we graag dat er de mogelijkheid komt van het naar behoefte vormen van collectiviteitkringen op werkgevers- en sectorniveau. Ook zien we graag dat een APF een vrijwillige aanvullende pensioenregeling los van de basisregeling kan uitvoeren.
Invoering
De consultatieronde moet bijdragen leveren voor de verdere uitwerking van het APF in een wetsvoorstel. Staatssecretaris Klijnsma wilde dit wetsvoorstel eerst voor het zomerreces indienen bij de Tweede Kamer. Maar op 23 mei schreef ze aan de Tweede Kamer dat dit naar verwachting na de zomer wordt. Inwerkingtreding wordt beoogd per 1 januari 2015.
Informatie bestuur
We informeren de besturen over dit onderwerp via dit overzicht, afhankelijk van voortgang in het wetgevingstraject. Maar ook tussentijds via onze nieuwsbrief Pensioennieuws & Opinie; dit is voor het laatst gebeurd op 8 april 2014. Zie hiervoor Algemeen Pensioenfonds - Syntrusachmea.nl.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 2 september 2014
14/36
5
VERNIEUWD
NIEUW
VERNIEUWD
ON
Verzamelwet pensioenen 2014: klein onderhoud
Inhoud
Het kabinet wil het mogelijk maken dat het partnerpensioen van de ex-partner weer ten gunste komt aan de deelnemer als de ex-partner overlijdt. Dit is een van de wijzigingen in de Verzamelwet pensioenen 2014. Ook wordt de draagvlaktoets voor beroepspensioenfondsen aangescherpt.
Verzamelwet pensioenen 2014
Op 10 februari 2014 stuurde staatssecretaris Klijnsma het wetsvoorstel Verzamelwet pensioenen 2014 naar de Tweede Kamer. Dit voorstel bevat enkele technische en kleine beleidsmatige wijzigingen in een aantal pensioenwetten. Doel is een verbetering van de pensioenwetgeving. Hieronder de inhoudelijk relevante wijzigingen. •B ijzonder partnerpensioen kan bij overlijden ex-partner naar deelnemer In een aantal pensioenregelingen wordt een partnerpensioen opgebouwd. Bij scheiding krijgt de ex-partner dan een eigen aanspraak op partnerpensioen. Als de ex-partner vervolgens overlijdt, vervalt de waarde van dit ‘bijzonder partnerpensioen’ (BPP) aan het collectief. De Verzamelwet maakt het nu mogelijk dat het BPP weer deel gaat uitmaken van de aanspraken van de deelnemer als de ex-partner eerder overlijdt dan de deelnemer. Wanneer dat in de pensioen regeling wordt opgenomen, heeft dat financiële gevolgen voor het pensioenfonds. De waarde van het BPP vervalt dan immers niet meer aan het collectief. • Niet rapporteren over beleggen in Nederland Pensioenfondsen moeten in hun jaarverslag rapporteren over hoe het beleggingsbeleid rekening houdt met milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen. Het maatschappelijk debat gaat nu ook over de mate waarin fondsen investeren in Nederland. Daarom bevatte het wetsvoorstel de verplichting om ook te rapporteren over de mate waarin het pensioenfonds investeert in Nederland. De Tweede Kamer schrapte deze extra verplichting, omdat dit zorgt voor meer administratieve lasten en kosten voor pensioenfondsen. • Draagvlaktoets beroepspensioenfonds aangescherpt Een beroepspensioenfonds mag niet meer werken met een verplicht lidmaatschap van de beroepspensioenvereniging. Dit kan de representativiteit die nodig is om de verplichtstelling te behouden, op termijn onder druk zetten. Lid worden van de beroepspensioenvereniging vraagt een bewuste keuze van de nieuwe beroepsgenoten. Het lidmaatschap van huidige beroepsgenoten die contributie betalen, hoeft niet te worden beëindigd. Uit het feit dat zij contributie betalen, kan immers worden afgeleid dat ze daarmee akkoord zijn. • Taakverwaarlozing door DNB en AFM De Verzamelwet maakt mogelijk dat de minister van SZW beleidsregels opstelt voor het uitoefenen van het toezicht door DNB en AFM voor het geval de toezichthouder tekortschiet in zijn taakuitoefening. Hiermee is een recente bepaling voor financiële ondernemingen overgenomen, hoewel het pensioentoezicht daarvoor momenteel geen directe aanleiding vormt.
Van nettolijfrente naar nettopensioen
Op verzoek van de Tweede Kamer maakt het kabinet het mogelijk dat pensioenfondsen voor deelnemers met een inkomen boven € 100.000 een netto lijfrente kunnen uitvoeren onder de voorwaarden van vrijwilligheid en fiscale hygiëne (zie hierover nummer 1 van dit overzicht en de bijlage). Door een nota van wijziging op het wetsvoorstel Verzamelwet pensioenen 2014 wordt in de pensioenwetgeving een grondslag opgenomen om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen voor de uitvoering van een nettolijfrente door een pensioenfonds.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 2 september 2014
15/36
Op grond van de Wet VPL is vanaf 2015 verplichtstelling niet mogelijk als de pensioenregeling niet onder de omkeerregel valt. De nettolijfrente valt niet onder de omkeerregel. Daardoor kunnen werkgevers op grond van de huidige regels niet worden verplicht om een vrijwillige nettolijfrente aan te bieden aan werknemers met een inkomen boven de € 100.000. Door een tweede nota van wijziging wordt geregeld dat de mogelijkheid van verplichtstelling van vrijwillige pensioen regelingen ook gaat gelden voor de nettolijfrente (lees: nettopensioen) in de tweede pijler. Als een pensioenfonds van deze mogelijkheid gebruik maakt, is de werkgever verplicht om de nettolijfrente aan te bieden aan de deelnemers. Het is de keuze van de deelnemer om wel of niet aan die vrijwillige regeling deel te nemen. De Tweede Kamer vond het correcter om in de tweede pijler te spreken van een pensioen en niet van een lijfrente. Door een amendement is in de voorgestelde bepalingen het begrip ‘nettolijfrente’ vervangen door het begrip ‘nettopensioen’.
Wijzigingen waardeoverdracht
De Tweede Kamer wijzigde het wetsvoorstel op enkele onderdelen via een amendement. Naast het niet hoeven te rapporteren over beleggen in Nederland en de wijziging omtrent nettopensioen gaat het om bepalingen over waarde overdracht. • Uitbreiding van mogelijkheid van waardeoverdracht Om de praktijk tegemoet te komen, wordt waardeoverdracht mogelijk in twee niet in de wet voorziene situaties: 1. overdracht door gewezen deelnemers in een premievrijgemaakte pensioenregeling naar de nieuwe regeling die geldt voor de deelnemers van dezelfde ex-werkgever (dit is nu niet toegestaan als de gewezen deelnemers geen ander dienstverband hebben); 2. overdracht door een deelnemer bij een werkgever met verschillende regelingen, van de ene uitvoerder met een premie- of kapitaalregeling naar een andere uitvoerder met een uitkeringsovereenkomst, waarbij het kapitaal wordt omgezet in een pensioenuitkering. • Herleven na opschorten Als na een periode van opschorting van waardeoverdracht het recht op waardeoverdracht herleeft, krijgt de deelnemer een nieuwe termijn van zes maanden om een opgave te vragen en een verzoek tot waardeoverdracht te doen. Verzekeraars twijfelden of het recht op waardeoverdracht herleeft als de overdragende pensioenuitvoerder een verzekeraar is. Dat wordt nu in de wet verduidelijkt.
Invoering
De beoogde ingangsdatum was 1 juli 2014, maar dat is niet gehaald doordat tijdens de behandeling het wetsvoorstel discussie werd gevoerd over nettopensioen in de tweede pijler. De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel op 3 juli 2014 aangenomen. Het ligt nu bij de Eerste Kamer. De invoeringsdatum is dus afhankelijk van behandeling in de Eerste Kamer.
Informatie bestuur
We informeren de besturen via dit overzicht, afhankelijk van voortgang in het wetgevingstraject. Er komt een notitie om het terugvloeien van het bijzonder partnerpensioen naar de (gewezen) deelnemer in het pensioenreglement vast te leggen.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 2 september 2014
16/36
6
VERNIEUWD
NIEUW
VERNIEUWD
ON
Financial Transaction Tax (FTT) of alternatieve transactietaks
Inhoud en reikwijdte
De Europese Commissie stelde voor om een Europese belasting te heffen op financiële transacties: de Financial Transaction Tax (FTT). Een FTT voor het hele EU-domein gaat niet door wegens gebrek aan draagvlak. Daarop hebben 11 EU-leden besloten om via de weg van “enhanced cooperation” de FTT in te voeren. De 11 betrokken landen zijn België, Duitsland, Estland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Oostenrijk, Portugal, Slovenië en Slowakije. Zij gaan dan in een nauwere samenwerking binnen de EU-context met steun van de Europese Commissie en het Europese Parlement samen verder. Op 14 februari 2013 publiceerde de Europese Commissie hiertoe een nieuw voorstel voor een FTT-richtlijn. In het voorstel is – anders dan Nederland graag wilde – geen uitzonderings positie voor pensioenfondsen opgenomen. De FTT geldt straks voor de 11 betrokken landen. Resultaat is dat ook iedereen die direct of indirect met personen of instellingen uit deze landen handelt met deze FTT te maken krijgt. Ook Nederlandse pensioenfondsen krijgen als gevolg daarvan te maken met kostenverhogingen. Op basis van gegevens van het Ministerie van Financiën bedragen de kosten van deze FTT voor de Nederlandse pensioensector ongeveer 210 miljoen euro per jaar. Het gaat hier om een ruwe schatting. Deze kosten hebben een negatief effect op het door pensioenfondsen opgebouwde vermogen en het behaalde rendement en daarmee uiteindelijk op de hoogte van de pensioenen van de deelnemers. Het belasten van pensioenfondsen met een FTT ziet de Nederlandse regering als disproportioneel. Daarom wil zij dat ook de financiële transacties namens een pensioenfonds gevrijwaard zijn van FTT. Hiervoor wordt druk gelobbyd. Ondertussen is er bij de betrokken 11 landen verwarring over het bereik van het voorstel, de uitzonderingen en de planning van de implementatie. Italië heeft niet gewacht en heeft medio december 2012 haar eigen Italiaanse FTT-voorstel ingediend. De verwachting is dat Italië de eigen FTT-bepalingen intrekt zodra een EU FTT wordt ingevoerd. Tegen de stroom in is het Verenigd Koninkrijk van plan de daar geldende “stamp duty” juist af te schaffen. Al met al duurt het nog wel even voor er definitief duidelijkheid is.
Nederland wil aandacht voor specifieke situatie
In antwoord op Kamervragen bevestigde minister Dijsselbloem op 2 mei 2013 dat het huidige voorstel niet aan de Nederlandse voorwaarden voldoet. Op basis van het nieuwe Commissievoorstel wordt verder onderhandeld. Nederland blijft zich actief inzetten om de Nederlandse wensen onder de aandacht te brengen bij de Commissie en de overige lidstaten, zo verklaarde Dijsselbloem. Voor FTT is te verwachten dat de regering voet bij stuk zal houden. In de Miljoenennota 2014 benadrukt het kabinet dat zij er zich bewust van is dat maatregelen als de FTT effecten kunnen hebben op onder andere de kredietverlening en dat zij die effecten nauwgezet zal volgen.
Effecten op pensioenfondsen
Daarnaast heeft minister Dijsselbloem op 1 oktober 2013 in een brief aan de Tweede Kamer een schriftelijke beantwoording gegeven op de vragen die de vaste commissie voor Financiën op 12 april 2013 aan de minister van Financiën over FTT had voorgelegd. Het betreft een aantal vragen van de leden van de fracties van de VVD, de PvdA, de PVV, het CDA, D66 en de ChristenUnie over de Richtlijn ter implementatie van nauwere samenwerking op het gebied van een financiële transactiebelasting. In zijn beantwoording is de minister ingegaan op onderwerpen zoals: • de nauwere samenwerking; • de voorwaarden uit het regeerakkoord; • algemene economische effecten van een FTT; • administratieve lasten en de uitvoeringskosten; • het sneeuwbaleffect; • effecten op de pensioenfondsen; • effecten op de staatsschuld; • samenloop met financiële regelgeving; • richtlijn inhoudelijke vragen.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 2 september 2014
17/36
Met betrekking tot de effecten van FTT op pensioenfondsen geeft de minister aan dat geschat wordt dat de afdracht aan FTT jaarlijks in de orde van € 250 miljoen zal bedragen en dat dit een negatief effect op de beleggingsrendementen van pensioenfondsen zal hebben van ongeveer 0,25 procentpunten. Indien pensioenfondsen minder beleggingstransacties zouden uitvoeren, zou het effect lager kunnen worden. Echter uitvoeren van goed risicobeheer leidt op verschillende wijzen tot het doen van meer transacties. Zo dienen pensioenfondsen regelmatig hun verplichtingen in lijn te brengen met de strategische beleggingsmix die past bij hun verplichtingen (rebalanceren). Ook dit leidt tot meer transacties. Vandaar dat het totale effect van FTT voor pensioenfondsen niet verwaarloosbaar zal zijn.
EU Hof van Justitie verwerpt beroep van Verenigd Koninkrijk
Het Verenigd Koninkrijk heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Raad om 11 lidstaten te machtigen om een nauwere samenwerking aan te gaan om tot een voorstel te komen voor de invoering van een belasting op financiële transacties (FTT). Het Verenigd Koninkrijk was van mening dat het bestreden besluit de vaststelling toestaat van een FTT met extraterri toriale werking. En dat de FTT kosten zal veroorzaken voor niet-deelnemende lidstaten. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in zijn arrest van 30 april 2014 het beroep van het Verenigd Koninkrijk verworpen. Het Hof benadrukt dat bij een beroep tot nietigverklaring van een besluit houdende machtiging tot een nauwere samenwerking, het toezicht van het Hof betrekking heeft op de geldigheid van het verlenen van die machtiging. Dat toezicht mag niet worden verward met het toezicht dat bij een later beroep tot nietigverklaring kan worden uitgeoefend op een ter uitvoering van de toegestane nauwere samenwerking vastgestelde handeling. Het Hof stelt vast dat het bestreden besluit slechts een machtiging verleent om een nauwere samenwerking aan te gaan, zonder een wezenlijk onderdeel over de FTT zelf te bevatten. De door het Verenigd Koninkrijk bestreden onderdelen van een toekomstig FTT zijn geen bestanddeel van het bestreden besluit. De twee argumenten van het Verenigd Koninkrijk hebben betrekking op onderdelen van een mogelijk FTT, en niet op de machtiging om een nauwere samenwerking aan te gaan. Het beroep van het Verenigd Koninkrijk was dus voorbarig. Het Verenigd Koninkrijk kan te zijner tijd de uitvoeringsmaatregel aanvechten die de deelnemende staten definitief zullen vaststellen.
Invoering
De FTT zou oorspronkelijk vanaf 1 januari 2014 in werking treden. Inmiddels is de beoogde ingangsdatum vanaf 1 januari 2016.
Informatie bestuur
We informeren de besturen over dit onderwerp alleen via dit overzicht, afhankelijk van definitieve Europese besluitvorming en besluit van de Nederlandse regering.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 2 september 2014
18/36
7
VERNIEUWD
NIEUW
VERNIEUWD
ON
FATCA
Inhoud
Amerikaanse wetgeving verplicht Nederlandse pensioenfondsen om aan de Amerikaanse Belastingdienst informatie over Amerikaanse staatsburgers door te geven. Nederland heeft voor de uitvoering hiervan een overeenkomst met de VS gesloten. Op grond van deze overeenkomst zijn (Nederlandse) pensioenfondsen vrijgesteld van de verplichting om hun deelnemersbestand te screenen op Amerikaanse staatsburgers.
Algemeen
Op grond van de Foreign Account Tax Compliance Act (FATCA) wordt iedere niet-Amerikaanse financiële instelling verplicht om aan de Amerikaanse Belastingdienst informatie over Amerikaanse staatsburgers door te geven. Het gaat ook om pensioenfondsen. Deze maatregel moet belastingontduiking voorkomen door inwoners van de VS die beleggingen bij buitenlandse financiële instellingen aanhouden. Op basis van de FATCA hebben de VS en G5 landen uit Europa (Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje, Verenigd Koninkrijk) een zogeheten Intergovernmental Agreement (IGA) bereikt, een modelovereenkomst op basis waarvan alle landen een overeenkomst kunnen sluiten met de VS. Eind 2013 is ook een IGA tussen de VS en NL tot stand gekomen (zie hieronder). Het voordeel van een IGA tussen landen onderling is dat de administratieve lasten voor de financiële instellingen geringer zijn. Allereerst hoeven de instellingen dan niet ieder afzonderlijk een overeenkomst met de Amerikaanse Belastingdienst te sluiten. En tevens loopt de gegevensverstrekking via de Nederlandse Belastingdienst op grond van nieuwe wetgeving.
Pensioenfondsen
Een FATCA registratie voor een pensioenfonds is niet nodig vanwege de vrijstelling. De IGA’s en Annexen (waarin bijvoorbeeld uitzonderingen/vrijstellingen geregeld zijn) van de diverse landen met de VS zijn grotendeels gelijk, maar kunnen op details verschillen. Hierdoor kunnen er vragen komen van marktpartijen uit andere landen die om de FATCA status van een pensioenfonds vragen. Een aanvullende verklaring van het pensioenfonds kan dan uitkomst bieden. Een tekst voor een dergelijke verklaring hebben wij beschikbaar.
IGA Nederland – VS
Op 18 december 2013 is de Nederlands-Amerikaanse IGA ondertekend, zie hiervoor: IGA VS-NL overeenkomst tegen belastingontwijking. Deze IGA is gebaseerd op het standaard IGA model 1 waarin Annex II specifiek voor Nederland vrijstellingen zijn opgenomen aangaande Nederlandse entiteiten en producten die geacht worden een laag risico op belastingvermijding te kennen (bijvoorbeeld producten die zien op pensioenvoordelen). In de IGA worden onder meer de pensioenfondsen waarop de Pensioenwet, de Wet Bpf 2000, de Wet verplichte beroepspensioenregeling van toepassing is en PPI’s als bedoeld inde Wft nadrukkelijk gekwalificeerd. De afspraken zoals vastgelegd in de IGA moeten nog verankerd worden in de Nederlandse wetgeving. De IGA voorziet in een implementatietermijn waarin Nederland de wetgeving kan aanpassen. In de praktijk wordt er pas op zijn vroegst in september 2015 gevolg aan gegeven.
Invoering
Formeel per 1 januari 2013. Gevolgen voor de praktijk zijn er niet omdat pensioenfondsen zijn vrijgesteld.
Informatie bestuur
We informeren de besturen over dit onderwerp alleen via dit overzicht.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 2 september 2014
19/36
8
VERNIEUWD
NIEUW
VERNIEUWD
ON
Wet werk en zekerheid en Participatiewet
Inhoud
Met de Wet werk en zekerheid wil het kabinet de rechtspositie van flexwerkers versterken en het ontslagrecht en de WW hervormen. Het kabinet kiest voor een meer activerende aanpak om werkloosheid te voorkomen. De overheid gaat samen met sociale partners werknemers die hun baan verliezen zo snel mogelijk van werk naar werk begeleiden. Volgens het Centraal Planbureau (CPB) zal de arbeidsmobiliteit van ouderen toenemen door de daling van de gemiddelde ontslagkosten; de ontslagvergoedingen worden per saldo lager. Gemiddeld blijft de ontslagbescherming volgens het CPB voor vaste contracten gelijk en neemt de bescherming voor flexibele contracten toe. Het CPB verwacht dat de maatregelen 20.000 nieuwe voltijdbanen opleveren als gevolg van een meer activerende WW. Met de Participatiewet wil het kabinet meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk krijgen. Gemeenten worden verantwoordelijk voor de re-integratie van mensen die nog kunnen werken maar daarbij wel ondersteuning nodig hebben. Deze wet stimuleert de eigen verantwoordelijkheid van mensen om werk te vinden, neemt belemmeringen daarvoor weg en maakt hulp mogelijk voor degenen die dat ook echt nodig hebben.
Wet werk en zekerheid
Doel van deze wet is het arbeidsrecht aan te passen aan veranderende arbeidsverhoudingen in de samenleving. Het kabinet streeft naar een nieuw evenwicht tussen flexibiliteit en zekerheid op de arbeidsmarkt, waarbij tweedeling op de arbeidsmarkt tussen mensen met een vaste baan en flexwerkers wordt verminderd. Werkzekerheid moet, in plaats van baanzekerheid, het overkoepelende uitgangspunt van het hedendaagse arbeidsmarktbeleid worden. Het wetsvoorstel is mede gebaseerd op het Sociaal Akkoord dat kabinet en sociale partners op 11 april 2013 sloten over herziening van de arbeidsmarkt. De Eerste Kamer ging op 10 juni 2014 akkoord met het wetsvoorstel. Het kabinet wil bereiken dat: • het ontslagrecht sneller, goedkoper en eerlijker wordt; • de rechtspositie van flexwerkers wordt versterkt; • de Werkloosheidswet (WW) er meer op wordt gericht om mensen weer snel aan het werk te krijgen. Ontslag – Ingangsdatum 1 juli 2015 Ontslagroute Om rechtsongelijkheid bij ontslag te bestrijden, mogen werkgevers niet meer zelf kiezen of ze werknemers via de kantonrechter of via het UWV ontslaan. Nu krijgt de ene werknemer, via de kantonrechter, een ontslagvergoeding en komt de andere werknemer, via het UWV, zonder vergoeding op straat te staan. Er komt een vast voorgeschreven route: ontslag om bedrijfseconomische reden gaat via het UWV en ontslag om persoonlijke redenen gaat via de kantonrechter. Transitievergoeding De ontslagvergoeding wordt een transitievergoeding. Werknemers met een arbeidsovereenkomst van ten minste twee jaar krijgen na ontslag recht op een transitievergoeding die gebruikt kan worden voor scholing en om over te stappen naar een andere baan of een ander beroep. De transitievergoeding wordt afhankelijk van de duur van een dienstverband. De regel is: ⅓ maandsalaris per dienstjaar en ½ maandsalaris per dienstjaar dat men langer dan tien jaar in dienst is geweest. De vergoeding wordt maximaal € 75.000, en maximaal een jaarsalaris voor mensen die meer dan € 75.000 per jaar verdienen.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 2 september 2014
20/36
Voor kleine werkgevers komt er een overgangsregeling. De invoering van de transitievergoeding leidt er namelijk toe dat deze werkgevers die voorheen via de UWV-route niet altijd een vergoeding verschuldigd waren, nu wel een transitievergoeding moeten betalen. Omdat kleine werkgevers nu relatief vaak gebruik maken van de UWV-route, kan dit ertoe leiden dat zij (verder) in de problemen komen bij een ontslag om bedrijfseconomische redenen. Tot 1 januari 2020 kunnen werkgevers met minder dan 25 werknemers bij de berekening van de omvang van de verschuldigde transitievergoeding uitgaan van de duur van het dienstverband te rekenen vanaf 1 mei 2013. Dienstjaren gelegen voor die datum blijven bij de berekening buiten toepassing. Flexwerkers – Ingangsdatum 1 januari 2015 / 1 juli 2015 Het kabinet vindt dat er te grote verschillen zijn ontstaan in de behandeling van werknemers met vaste en flexibele contracten. Werknemers met flexibele contracten moeten meer zekerheid krijgen en eerder doorstromen naar een vast contract. • In tijdelijke contracten van maximaal zes maanden mag geen proeftijd meer worden overeengekomen. • In tijdelijke contracten mag alleen in bijzondere omstandigheden een concurrentiebeding worden opgenomen. • Een tijdelijk contract, dat binnen drie maanden na een vast contract is afgesloten, eindigt niet van rechtswege maar moet worden opgezegd. Dit geldt niet als het vaste contract door opzegging of door ontbinding door de kantonrechter is geëindigd. De termijn van drie maanden wordt verlengd naar zes maanden. • Werknemers met een tijdelijk contract krijgen straks eerder een vast contract. Nu krijgt een tijdelijke medewerker na drie jaar of na vier tijdelijke contracten een vast contract als de verschillende tijdelijke contracten elkaar binnen drie maanden opvolgen. Straks wordt dit na een periode van twee jaar en wordt de opvolgingsperiode zes maanden in plaats van drie. Deze wijziging gaat gelijktijdig in met de wijziging van het ontslagrecht op 1 juli 2015. WW – Ingangsdatum vanaf 1 juli 2015 Om mensen na hun ontslag sneller aan het werk te krijgen wordt de WW-uitkering aangepast. • Van mensen die langer dan een half jaar in de WW zitten, wordt verwacht dat ze al het beschikbare werk als passende arbeid aanvaarden. Door een nieuw systeem van inkomensverrekening kan het inkomen niet lager zijn dan ze in de WW kregen. Werkhervatting vanuit de WW wordt altijd lonend. • De maximale uitkeringsduur van de WW wordt vanaf 1 juli 2016 tot 2019 stapsgewijs teruggebracht van 38 naar 24 maanden. Werkgevers en werknemers kunnen in de cao afspreken om de WW-uitkeringen na 24 maanden uit eigen zak door te betalen tot maximaal 38 maanden.
Participatiewet
Doel van deze wet is zo veel mogelijk mensen met een arbeidsbeperking aan de slag helpen. Het liefst in reguliere banen of anders via beschut werk. De Eerste Kamer ging op 1 juli 2014 akkoord met het wetsvoorstel. Er komt één regeling voor mensen die een opstap naar de arbeidsmarkt nodig hebben. De Participatiewet voegt de Wet werk en bijstand (Wwb), de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en de Wet werk en arbeidsondersteuning jong gehandicapten (Wajong) samen tot één regeling voor de onderkant van de arbeidsmarkt. De Wwb krijgt ‘Participatiewet’ als nieuwe citeertitel. De Wajong krijgt de nieuwe citeertitel ‘Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten’. Gemeenten gaan de wet uitvoeren. De bedoeling is dat meer mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt een baan vinden. Het kabinet wil onder andere de schotten tussen Wwb, Wsw en Wajong weghalen. Dat moet leiden tot minder bureaucratie en regeldruk. Het kabinet en de sociale partners spraken in het Sociaal Akkoord af om extra banen te creëren voor deze groep. Om werkgevers hierbij financieel te ondersteunen, kunnen zij straks loonkostensubsidie ontvangen. De loonkostensubsidie komt in de plaats van de loondispensatie. Door loondispensatie zouden arbeidsgehandicapte werknemers eerst een aantal jaren minder dan het minimumloon verdienen. Door de loonkostensubsidie verdienen zij minstens het minimumloon, waardoor ze ook een volwaardig pensioen kunnen opbouwen. Zo moeten tot 2026 in totaal 100.000 extra banen worden ingericht voor mensen uit de doelgroep van de Participatiewet. Daarbovenop stelde de overheid zich garant voor 25.000 extra banen in de komende tien jaar. Het voorgaande betekent dat mensen met een arbeidsbeperking aan de slag gaan in bedrijven. Afgewacht moet worden of deze mensen een grotere kans hebben om (meer) arbeidsongeschikt te worden. In dat geval kan dit gevolgen hebben voor de mate waarin gebruik wordt gemaakt van de premievrijstellingsregeling wegens arbeidsongeschiktheid.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 2 september 2014
21/36
Werkbedrijven De VNG, sociale partners en het Rijk werken de Participatiewet en de afspraken uit het Sociaal Akkoord verder uit in de ‘Werkkamer’. Er komen in de 35 arbeidsmarktregio’s werkbedrijven waarin de betrokken partijen gaan samenwerken. De banen die beschikbaar komen moeten vooral op regionaal niveau worden ingevuld. Gemeenten hebben de regie in de 35 arbeidsmarktregio’s, waar werkbedrijven worden opgezet. In het bestuur van de nieuw op te richten regionale werkbedrijven zijn ook de werkgevers en werknemers vertegenwoordigd. Wsw en quotum De Wsw wordt vanaf 1 januari 2015 afgesloten voor nieuwe instroom. Het kabinet ontwerpt een quotumregeling voor het in dienst nemen van arbeidsgehandicapten door grotere werkgevers. Het is de bedoeling dat naarmate het aantal plaatsen in de sociale werkvoorziening afneemt, het aantal reguliere plaatsen voor arbeidsgehandicapten toeneemt. Op 25 april 2014 stuurde het kabinet het wetsvoorstel Quotumwet voor advies naar de Raad van State. Als de afgesproken extra banen voor arbeidsgehandicapten er niet komen, treedt de quotumplicht in werking. Een eerste beoordeling vindt in 2016 plaats.
Invoering
Invoering van de Wet werk en zekerheid gaat in stappen. De versterkte rechtspositie van flexwerkers gaat vanaf 1 januari 2015 in en hervorming van het ontslagrecht en de WW vanaf 1 juli 2015. Het grootste deel van de Participatiewet gaat in op 1 januari 2015.
Informatie bestuur
We informeren de besturen over dit onderwerp alleen via dit overzicht.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 2 september 2014
22/36
9
VERNIEUWD
NIEUW
VERNIEUWD
ON
Wetsvoorstel werken na de AOW-gerechtigde leeftijd
Inhoud
Reeds in 2011 kondigde de minister van SZW aan dat hij een lichter arbeidsrechtelijk regime wilde creëren voor AOW’ers om het doorwerken na de AOW-leeftijd te bevorderen. Op 29 mei 2012 stemde de ministerraad in met een wetsvoorstel met de volgende strekking. • De werkgever betaalt het loon bij ziekte voor AOW’ers maar zes weken in plaats van twee jaar door. • De reïntegratieverplichtingen worden voor werkgevers beperkt als het om AOW’ers gaat. • Ook AOW’ers krijgen recht op het wettelijk minimumloon. • De mogelijkheid om tijdelijke contracten aan te gaan met AOW’ers wordt verruimd. • Een arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer eindigt automatisch bij het bereiken van de AOW- gerechtigde leeftijd, als daarover geen andere afspraken tussen werkgever en werknemer zijn gemaakt (in een cao of een individuele arbeidsovereenkomst) . Werkgever en werknemer kunnen onderling afspreken om de arbeidsovereenkomst voort te zetten na de AOW-leeftijd.
Relatie met Wet werk en zekerheid
De rechtspositie van AOW’ers wordt per 1 juli 2015 gewijzigd door de Wet werk en zekerheid (zie onder nummer 8). • Een werkgever die een werknemer wil ontslaan wegens het bereiken van de AOW-gerechtigde of pensioengerechtigde leeftijd, moet nu een ontslagvergunning bij het UWV aanvragen en daarna opzeggen, tenzij er een pensioenontslagbeding in de CAO of arbeidsovereenkomst is opgenomen. Veel CAO’s bevatten zo’n beding. Straks kan de werkgever altijd de arbeidsovereenkomst opzeggen tegen of na de dag waarop de werknemer de AOW-gerechtigde of eventueel afwijkende pensioengerechtigde leeftijd bereikt, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen. Bij ontslag wegens een lagere pensioengerechtigde leeftijd moet de werkgever daarvoor een objectieve rechtvaardigingsgrond aanvoeren op grond van de Wet gelijke behandeling bij leeftijd. • Een tijdelijk contract, dat binnen zes maanden (was drie maanden) na een vast contract is afgesloten, eindigt alleen van rechtswege als het vaste contract door opzegging of door ontbinding door de kantonrechter is geëindigd. Straks geldt dit niet meer als het vaste contract is geëindigd door opzegging wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd op grond van een daartoe strekkend beding. Als daarna een tijdelijk contract wordt aangegaan, eindigt dat van rechtswege. • De werkgever is geen transitievergoeding verschuldigd als de arbeidsovereenkomst eindigt in verband met of na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd of een andere leeftijd waarop voor de werknemer recht op pensioen ontstaat. Vooruitlopend op de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd nam de Tweede Kamer twee moties aan. • In de ene motie vroeg de Kamer de regering bij de uitwerking van het wetsvoorstel onder andere te kijken naar ruimere contractvormen voor werkenden boven de AOW-leeftijd. De regering zegde toe hierbij het risico van verdringing tegenover het gewenste maatschappelijk effect af te wegen. • In de andere motie vroeg de Kamer de regering te zorgen voor een stroomlijning tussen de maatregelen in de Wet werk en zekerheid en de nieuwe Wet werken na de AOW-leeftijd door de inwerkingtreding van beide wetten op elkaar af te stemmen. De regering zegde dit toe voor zover dat mogelijk is. Inhoudelijk aandachtspunt is dat de eerste wet er voor zorgt dat werknemers met een tijdelijk contract eerder een vast contract krijgen, terwijl de tweede wet de mogelijkheid om tijdelijke contracten met AOW’ers aan te gaan juist verruimt.
Invoering
Het wetsvoorstel is aangepast aan de Wet werk en zekerheid. De ministerraad is op 10 juli 2014 daarmee akkoord gegaan en heeft dat voor advies naar de Raad van State gestuurd. We verwachten dat het wetsvoorstel op korte termijn bij de Tweede Kamer wordt ingediend. Invoering is naar verwachting op 1 juli 2015.
Informatie bestuur
We informeren de besturen over dit onderwerp alleen via dit overzicht, afhankelijk van voortgang in het wetgevingstraject. www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 2 september 2014
23/36
10
VERNIEUWD
NIEUW
VERNIEUWD
ON
Wetsvoorstel AOW-partnertoeslag
Inhoud
De AOW-partnertoeslag vervalt in 2015 voor nieuwe AOW’ers. Het kabinet was bovendien van plan de toeslag vanaf 2015 ook te laten vervallen voor de AOW-ers die samen met hun partner een totaal inkomen van meer dan € 46.000 hebben. Het kabinet wilde de bestaande partnertoeslag voor mensen met een hoger inkomen in 3 jaar tijd afbouwen. Dit plan gaat niet door omdat er in de Eerste Kamer geen draagvlak voor is.
Geleidelijke afbouw voor hogere inkomen
Het Regeerakkoord ging nog uit van 1 juli 2014 en van een inkomensgrens van € 50.000 (exclusief AOW) waarboven niet langer recht is op partnertoeslag. Om te voorkomen dat mensen met een naar hoogte vergelijkbaar inkomen worden geconfronteerd met forse verschillen in rechten, zou het een geleidelijke inkomensgrens worden in plaats van harde grens. De korting op de partnertoeslag zou dan worden gemaximeerd op het verschil tussen het totale inkomen (exclusief AOW) van beide partners en een inkomensgrens. Door deze inkomensgrens vanaf waar korting plaatsvindt vast te stellen op € 46.000, ontstaat er een range vanaf € 46.000 tot circa € 54.000, waarbinnen de korting op de toeslag geleidelijk toeneemt van nihil tot volledig. Zowel voor nieuwe instroom in de AOW als voor het zittend bestand zou vanaf 2015 de partnertoeslag over een periode van drie jaar, in vier gelijke stappen, worden afgebouwd. Dat betekent dat de korting op de toeslag in 2015 voor 25% zou worden geëffectueerd, in 2016 voor 50%, in 2017 voor 75% en tenslotte vanaf 2018 volledig zou zijn.
Invoering
Het wetsvoorstel is 28 juni 2013 bij de Tweede Kamer ingediend en op 1 oktober 2013 aangenomen. Volgens planning zou het in werking treden op 1 januari 2015. Staatssecretaris Klijnsma verzocht de Eerste Kamer op 1 november 2013 het wetsvoorstel aan te houden in afwachting van nadere berichten van haar. Op 30 juni 2014 gaf zij aan het wetsvoorstel in te trekken. Op basis van gesprekken met de verschillende fracties uit de Eerste Kamer had zij geconcludeerd dat er in de Eerste Kamer geen meerderheid is voor het wetsvoorstel.
Informatie bestuur
We informeren de besturen over dit onderwerp alleen via dit overzicht.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 2 september 2014
24/36
11
VERNIEUWD
NIEUW
VERNIEUWD
ON
Pensioencommunicatie
Inhoud
Bij de start van het nieuwe pensioenstelsel komen nieuwe regels voor pensioencommunicatie. Het ministerie van SZW onderzocht hoe de communicatie over het pensioen er uit moet zien. De informatiebepalingen in de pensioenwetgeving zijn te gedetailleerd en te omvangrijk. De wettelijk verplichte informatie is voor veel mensen ingewikkeld en moeilijk te begrijpen. Het geeft bovendien een te rooskleurig beeld over de hoogte van het pensioen, omdat het geen inzicht geeft in de risico’s en daardoor mensen op het verkeerde been kan zetten. De informatiebepalingen worden dan ook aangepast, Volgens planning treden de wijzigingen in werking op 1 januari 2015.
Voorgeschiedenis
Het opnemen van informatiebepalingen in de pensioenwetgeving in 2007 was een belangrijke stap om de pensioen communicatie te verbeteren. Toch is het pensioenbewustzijn van Nederlanders nog steeds laag. Uit de evaluatie van de informatiebepalingen komt naar voren dat deze informatiebepalingen over het algemeen goed worden nageleefd. Maar ook blijkt dat de informatiebepalingen te gedetailleerd zijn, te weinig ruimte bieden voor fondsspecifieke informatie en voor begrijpelijkheid en duidelijkheid op deelnemersniveau. Op basis van de resultaten van de evaluatie en van het project pensioencommunicatie in verband met het pensioenakkoord, worden de informatiebepalingen in de pensioen wetgeving aangepast. Op 29 november 2013 stuurde staatssecretaris Klijnsma van SZW het voorontwerp van Wet pensioencommunicatie aan de Tweede Kamer. Met het voorontwerp wilde SZW belanghebbenden informeren over de voorgenomen wijzigingen en iedereen de mogelijkheid bieden om hierop te reageren. Er zijn ongeveer 60 reacties ingestuurd. Ook Syntrus Achmea gaf een reactie. De openbare reacties zijn op www.overheid.nl in te zien. Op 2 september 2014 stuurde Klijnsma het Wetsvoorstel pensioencommunicatie aan de Tweede Kamer.
Verbetering van de pensioencommunicatie
Het kabinet stelt voor de pensioencommunicatie te verbeteren door deze beter aan te sluiten op wensen van deelnemers en eerlijker te communiceren over onzekerheden. Daarbij staat het perspectief van de deelnemer centraal. Het is wenselijk dat meer dan nu het geval is wordt aangesloten bij de informatiebehoeften en de kenmerken van de deelnemer en zijn manier van informatieverwerking. Dat betekent dat er in de wetgeving meer ruimte zal zijn voor: • maatwerk door pensioenuitvoerders (vormvrij waar mogelijk, standaardisatie waar nodig); • gelaagdheid in informatie (via Pensioen 1-2-3); • digitale informatieverstrekking; en • uniforme communicatie over koopkracht en risico’s. Dit moet leiden tot een persoonlijk interactief totaaloverzicht voor alle deelnemers, dat op elk gewenst moment te raadplegen is door de deelnemer. Een dergelijk overzicht moet in één oogopslag inzicht geven in het te verwachten pensioeninkomen op de AOW-gerechtigde leeftijd en de financiële gevolgen bij bepaalde keuzes of veranderingen in de persoonlijke leefsituatie. Het pensioenregister wordt daartoe uitgebreid. Via drie bedragen krijgen deelnemers inzicht in de koopkracht en de risico’s. Dit wordt gebaseerd op een optimistisch, verwacht en pessimistisch scenario. Dit zijn netto afgeronde bedragen die indicatief zijn.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 2 september 2014
25/36
Onze visie
Het is goed dat de wettelijke informatiebepalingen eindelijk worden gemoderniseerd. Het pensioenbewustzijn is nog steeds heel laag. Het nieuws over pensioenen is vaak negatief gekleurd. Pensioencommunicatie moet er aan bijdragen dat het vertrouwen in het pensioenstelsel en in pensioenfondsen wordt herwonnen. Het wetsvoorstel bevat belangrijke elementen die hier aan kunnen bijdragen. Dit hangt wel af van de uitwerking. We noemen enkele aandachtspunten. • De open norm dat geïnformeerd wordt ‘in duidelijke en begrijpelijke bewoordingen’ wordt vervangen door de open normen ‘correct, duidelijk en evenwichtig’. Deze normen kunnen helpen om aan te sluiten op de informatiebehoefte van de deelnemer. Wel moet worden gewaarborgd dat pensioenuitvoerders inderdaad meer ruimte krijgen voor maatwerk. Het is wenselijk dat de AFM de toepassing van open normen marginaal toetst, en deze niet gebruikt als een middel om het toezicht aan te scherpen. • Digitale informatieverstrekking heeft de toekomst. Het draagt bij aan kostenverlaging, maar is ook een middel om de informatie gelaagd te kunnen aanbieden. Het is van belang dat de spelregels hierbij duidelijk zijn. Er moet een evenwicht zijn tussen de brengplicht van de pensioenuitvoerder en de haalplicht van de deelnemer. • Uitbreiding van de rol van het pensioenregister roept vragen op over de taakverdeling van pensioenregister en pensioenuitvoerders en de aansprakelijkheid voor het geval via het pensioenregister onjuiste informatie is ontsloten.
Relatie met Wetsvoorstel FTK
Het Wetsvoorstel pensioencommunicatie heeft een relatie met het Wetvoorstel aanpassing financieel toetsingskader (FTK), dat staatssecretaris Klijnsma op 23 juni 2014 naar de Tweede Kamer stuurde (zie hierover dit overzicht onder nummer 2). • Volgens de toelichting bij het wetsvoorstel FTK hebben werkenden en pensioengerechtigden behoefte aan duidelijkheid over de manier waarop financiële meevallers en tegenvallers in hun pensioen neerslaan. Dat vereist niet alleen meer expliciete (completere) contracten, maar ook een eerlijke communicatie over de risico’s die verbonden zijn aan het pensioen. Meer duidelijkheid vooraf over de risico’s en een goede communicatie daarover richting de deelnemers zijn essentieel om het vertrouwen in het pensioenstelsel te herstellen. Het Wetsvoorstel pensioencommunicatie strekt daartoe. • Volgens het nieuwe FTK worden pensioenfondsen verplicht om vooraf beleid vast te stellen over de indexatie. Daarmee wordt de toeslagenmatrix overbodig. Deze matrix komt dan ook te vervallen. Het Wetsvoorstel pensioencommunicatie wijzigt niet dat structureel informatie wordt verstrekt over toeslagverlening. Op welke wijze de communicatie over de indexatie vorm moet krijgen wordt uitgewerkt in lagere regelgeving. • Volgens het nieuwe FTK worden pensioenfondsen verplicht een financieel crisisplan op te nemen in de ABTN. In het Wetsvoorstel pensioencommunicatie wordt de verplichting opgenomen om op de website van het fonds informatie op te nemen over het financieel crisisplan.
Invoering
De geplande ingangsdatum is 1 januari 2015, gelijktijdig met de wijziging van het FTK. Omdat indiening van het wetsvoorstel aanzienlijk vertraagd is (dat zou oorspronkelijk in april gebeuren) en de vele aangekondigde uitvoeringsregels nog niet bekend zijn, staat de implementatie onder grote druk.
Informatie bestuur
We informeren de besturen over dit onderwerp via dit overzicht, afhankelijk van voortgang in het wetgevingstraject.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 2 september 2014
26/36
12
VERNIEUWD
NIEUW
VERNIEUWD
ON
Waardeoverdracht
Inhoud
Bij waardeoverdracht naar een verzekeraar vanuit een andere verzekeraar of een pensioenfonds kunnen bijbetalingslasten spelen. Hoge bijbetalingen bij waardeoverdracht kunnen de arbeidsmobiliteit van werknemers belemmeren. Vanaf 2013 geldt de verplichting om mee te werken tijdelijk niet voor kleine werkgevers die de lasten wel kunnen voldoen, maar daardoor in grote financiële problemen komen. Het gaat om werkgevers met een premieplichtig loon onder een bepaald bedrag (2014: € 767.500). De tijdelijke regeling is in werking getreden op 1 januari 2013 en zal bij de inwerkingtreding van een herziening van het wettelijk systeem van individuele waardoverdracht komen te vervallen.
Heroverweging wettelijk systeem van waardeoverdracht
Het kabinet wil een fundamentele discussie over waardeoverdracht. De Stichting van de Arbeid (STAR), de Pensioen federatie en het Verbond van Verzekeraars kwamen op 17 december 2012 met een advies over waardeoverdracht. Zij vinden dat er aanleiding is om het huidige systeem van waardeoverdracht te heroverwegen. De oorspronkelijke doelstelling van het recht op waardeoverdracht – voorkomen van pensioenverlies na baanwisseling bij eindloonregelingen – is door de massale overgang naar middelloonregelingen vervallen. Bij de uitvoering van waardeoverdracht doen zich problemen voor, waarvan de bijbetalingsproblematiek het meest opvallend is. Ook met de voorgenomen wijziging van het FTK en de nieuwe regels over pensioencommunicatie is er reden om het systeem van waardeoverdracht tegen het licht te houden. • Stichting van de Arbeid is verdeeld De STAR kwam op 27 juni 2013 met een nader advies over de vraag of de gesignaleerde problemen kunnen worden weggenomen door het bestaande systeem van waardeoverdracht te wijzigen. Daarbij zou niet de pensioenaanspraak worden overgedragen, maar de gefinancierde waarde daarvan. Binnen de STAR zijn de meningen hierover verdeeld. Werkgevers zijn van mening dat alles afwegende het recht op waardeoverdracht moet vervallen. Voor werknemers geven de voordelen van waardeoverdracht de doorslag; zij zijn van mening dat het recht op waardeoverdracht behouden moet blijven en dat oplossingen moeten worden gezocht voor problemen die optreden bij een onverkorte toepassing van het meegeven van rechten op basis van de gefinancierde waarde. Sociale partners delen het standpunt dat – ongeacht of het recht op waardeoverdracht wordt gehandhaafd – twee problemen moeten worden opgelost. Dat zijn de afkoop van kleine pensioenen en het nabestaandenpensioen op risicobasis bij wisseling van werkgever. • Pensioenfederatie: Handhaaf waardeoverdracht, maar vereenvoudigd De Pensioenfederatie verzocht de staatssecretaris van SZW in een brief van 6 november 2013 het recht op waarde overdracht te handhaven. Dit recht is nu gebaseerd op overdracht van aanspraken, maar zou in de toekomst gebaseerd moeten zijn op overdracht van de pensioenverplichting. Ook zouden de wettelijke procedures snelle, geautomatiseerde overdrachten mogelijk moeten maken en geen belemmering mogen vormen voor een simpele, snelle en goedkope uitvoering. Bij een dergelijk proces zouden kleine pensioenen op verzoek van de overdragende uitvoerder automatisch en verplicht overgedragen kunnen worden. Ook verzocht de Pensioenfederatie om de mogelijkheden rondom collectieve waardeoverdracht te verruimen, zodat de uitvoeringskosten verder verlaagd kunnen worden.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 2 september 2014
27/36
• Standpunt SZW In een brief van 20 januari 2014 onderkent staatssecretaris Klijnsma de door de STAR aangedragen punten. Zij geeft aan een serieuze poging te willen doen om het recht op waardeoverdracht te behouden, omdat zij hecht aan de keuzevrijheid van de werknemers. Zij noemt als blijvend voordeel van waardeoverdracht het makkelijker maken van flexibele pensionering door het onderbrengen van alle pensioenaanspraken bij een pensioenuitvoerder. Ook de in het algemeen lagere uitvoeringskosten noemt zij als voordeel van handhaving. Klijnsma geeft ook aan de oproep van de Pensioenfederatie om verruiming van collectieve waardeoverdracht te betrekken in het onderzoek. Dat onderzoek zal volgens Klijnsma verlopen volgens de volgende lijnen: • de gevolgen van waardeoverdracht voor nabestaandenpensioen en arbeidsongeschiktheidspensioen moeten inzichtelijk worden gemaakt en de deelnemer moet hierover goed worden geïnformeerd; • getoetst moet worden of waardeoverdracht sneller en eenvoudiger kan door meer gebruik te maken van automa tiseringsmogelijkheden en de verdere ontwikkeling van het pensioenregister; • er wordt bezien of het wenselijk en mogelijk is om kleine pensioenen op verzoek van de overdragende uitvoerder automatisch en verplicht over te dragen.
Invoering
Beoogd is invoering van de wijzigingen per 1 januari 2015. Het was oorspronkelijk de bedoeling in december 2013 een wetsvoorstel in te dienen bij de Tweede Kamer. Dat is niet haalbaar gebleken. In de hiervoor genoemde brief van 20 januari geeft Klijnsma aan de Tweede Kamer ‘dit voorjaar’ op de hoogte te stellen van de uitkomst van het in die brief genoemde onderzoek en van het tijdstip van indiening van het wetsvoorstel tot wijziging van het wettelijk systeem van waardeoverdracht. Die informatie is nog niet aan de Tweede Kamer gestuurd. Door deze extra vertraging laat ook het wetsvoorstel op zich wachten. SZW verwacht dat het wetsvoorstel in zou kunnen gaan op 1 juli 2015.
Informatie bestuur
We informeren de besturen over dit onderwerp via dit overzicht, afhankelijk van voortgang in het wetgevingstraject.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 2 september 2014
28/36
13
VERNIEUWD
NIEUW
VERNIEUWD
ON
Versterking pensioenpositie van zelfstandigen zonder personeel
Inhoud
In het Witteveenakkoord (zie hierover nummer 1 van dit overzicht) werd de versterking van de pensioenpositie van ZZP’ers aangekondigd. De grootste ZZP-organisaties werken in een door het kabinet ingestelde werkgroep een pensioenregeling voor ZZP’ers uit. Het gaat om een vrijwillige collectieve pensioenregeling voor zelfstandigen in de derde pijler. De regeling zal worden uitgevoerd door een beleggingsinstelling.
Kenmerken van de regeling
Het kabinet informeerde de Tweede Kamer op 15 januari 2014 over de voortgang en opzet van de regeling. Belangrijke kenmerken van deze regeling zijn flexibiliteit en collectiviteit. Zo kunnen deelnemers vrijwillig in- en uit stappen en bepalen hoeveel ze periodiek inleggen. Het betreft een collectieve regeling waarbij de ingelegde gelden collectief worden belegd en beheerd. Wat de deelnemers terugkrijgen voor hun inleg, in de vorm van pensioenuitkeringen, is afhankelijk van het beleggingsresultaat minus de uitvoeringskosten. In de uitkeringsfase wordt geen levenlange uitkering verzekerd, maar is sprake van een van te voren bepaalde uitkeringsduur. De zelfstandigenorganisaties zijn voornemens de regeling uit te laten voeren door een beleggingsinstelling zonder winstoogmerk, waarbij de uitvoeringskosten zo laag mogelijk worden gehouden. De hoofdlijnen van deze regeling spreken het kabinet aan. Verdere kenmerken: • het pensioenvermogen wordt beschermd in geval van een aanvraag van bijstand; • de inleg wordt collectief belegd. Geen individueel beleggingsprofiel en geen individuele risicoanalyse, wel collectief beleggingsprofiel gedifferentieerd per leeftijdscohort met eigen collectief beleggingsfonds; • uitkering tussen 60-70 jaar, te bepalen 1 jaar voor gekozen startmoment. Uitkering is tijdelijk: 10, 15 of 20 jaar. Uitkering is gerelateerd aan de uitkeringsduur, wordt jaarlijks bijgesteld aan de hand van het collectief rendement van het betreffende cohort. De uitkering of de aanspraak wordt bij overlijden omgezet in een overlijdensuitkering, waarvan de hoogte en duur door bestuur worden vastgesteld. Idem bij langdurige arbeidsongeschiktheid die door het fonds wordt vastgesteld • bij arbeidsongeschiktheid kan het pensioen worden opgenomen.
Zelf regelen in de derde pijler of vrijwillige voortzetting in de tweede pijler
Het lijkt erop dat de zelfstandige kan kiezen tussen pensioenopbouw via deze specifieke oudedagsvoorziening of via bestaande oudedagsvoorzieningen in de derde pijler. Als hij een inkomen van meer dan € 100.000 heeft, kan hij voor het meerdere kiezen voor een nettolijfrente (zie hierover nummer 1 van dit overzicht). De zelfstandige kan ook kiezen voor vrijwillige voortzetting in de tweede pijler als hij deelnemer is geweest in een pensioenfonds dat deze faciliteit aanbiedt. Het kabinet gaat vier jaar monitoren hoe pensioenfondsen omgaan met de mogelijkheid van vrijwillige voortzetting van pensioenopbouw na ontslag. Het kabinet gaat bij pensioenfondsen aandringen om deze mogelijkheid beter te benutten. Het gaat zowel om het aanbieden ervan, als om het bieden van de mogelijkheid om voort te zetten tegen een lager loon dan het laatstverdiende loon. Ook zal bekeken worden of de tienjaarstermijn van vrijwillige voortzetting als knellend wordt ervaren en zo ja, wat de voor- en nadelen zijn om deze termijn te verlengen. Om het gebruik van vrijwillige voortzetting te vergemakkelijken, komt er een vaste wettelijke termijn van 9 maanden waarin ex-werknemers kunnen beslissen of zij hun pensioenopbouw bij het pensioenfonds vrijwillig willen voortzetten.
Invoering
Er wordt een afzonderlijk wetsvoorstel ingediend. In de planningsbrief pensioenen 2014 van SZW staat een wetsvoorstel gepland voor het tweede kwartaal 2014. Inwerkingtreding is voorzien per 1 januari 2015. Het wetsvoorstel is nog niet ingediend.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 2 september 2014
29/36
14
VERNIEUWD
NIEUW
VERNIEUWD
ON
De Nationale Pensioendialoog
Inhoud
Het kabinet wil via een Nationale Pensioendialoog bouwen aan vertrouwen. Het Nederlandse pensioenstelsel is goed. Maar het draagvlak daaronder staat onder druk. De vraag is of het stelsel ook op langere termijn houdbaar is. Het pensioenstelsel moet Nederlanders vertrouwen geven in een goede oudedagsvoorziening en aansluiten op de manier waarop mensen werken en leven. Via een brede dialoog wil het kabinet wensen en ideeën in kaart brengen. Het betrekt daarbij ook de relatie tussen de vermogensopbouw voor pensioen, zorg en de eigen woning. Het kabinet komt in het voorjaar van 2015 met een hoofdlijnennotitie die de bouwstenen voor een toekomstig pensioenstelsel helder in beeld brengt.
Van brede dialoog tot De Nationale Pensioendialoog
In 2014 is het kabinet een brede dialoog gestart over de lange termijn toekomst van ons pensioenstelsel. Dat was afgesproken in het Witteveenakkoord van 18 december 2013 (zie hierover nummer 1 van dit overzicht). De dialoog gaat over wat wenselijk en haalbaar is op het gebied van aanvullende pensioenen. Staatssecretaris Klijnsma van SZW informeerde op 4 april 2014 de Tweede Kamer over de vormgeving van de brede dialoog en de activiteiten daarbij. Ook vroeg zij de Sociaal-Economische Raad (SER) om advies. De vragen die Klijnsma aan de SER stelt vinden haar basis in de Beleidsdoorlichting Pensioenbeleid en het CPB-rapport over de doorsneesystematiek (zie hierna). De kernvraag is hoe de SER aankijkt tegen het pensioenstelsel in de toekomst en welke transitiepad daarvoor nodig is. Op 4 juli stuurde Klijnsma een voortgangsrapportage naar de Tweede Kamer over wat zij nu noemt De Nationale Pensioendialoog. Korte en lange termijn Het nieuwe FTK beoogt de financiële houdbaarheid van het pensioenstelsel te verbeteren. Ook de aanpassing van het fiscale kader voor pensioenopbouw, de verbetering van de governance en van de communicatie en de invoering van een algemeen pensioenfonds zijn te zien als onderhoud aan het stelsel. Dat alles is gericht op een betere borging van het opgebouwde pensioen voor de korte en middellange termijn. De brede dialoog gaat over de maatschappelijke houdbaarheid van het pensioenstelsel op langere termijn. Waarom een Nationale Pensioendialoog? Nederland heeft een sterk ontwikkeld pensioenstelsel. Maar het draagvlak staat onder druk. Er leven fundamentele vragen over de inrichting van het pensioenstelsel op langere termijn. Wat doen we met de verplichtstelling en hoe gaan we om met de doorsneesystematiek? Demografische, economische, arbeidsmarktgerelateerde en sociaal-culturele ontwikkelingen leiden tot fundamentele vragen die de kern van het pensioenstelsel raken. Volgens Klijnsma moet het gesprek breed worden gevoerd, omdat het pensioenstelsel iedere Nederlander raakt. Vier kernelementen Het kabinet onderkent dat de wensen en opvattingen van deelnemers en professionele spelers divers en soms tegen strijdig zijn. Om begripsverwarring te voorkomen en een vruchtbare, open dialoog te kunnen voeren, deed het kabinet een aanzet voor een gedeeld begrippenkader. Vier kernelementen uit het pensioenstelsel (keuzevrijheid, solidariteit, collectiviteit en verantwoordelijkheid) vormen de leidraad. Aldus zijn de vraagstukken in de discussie over het pensioenstelsel te groeperen. • Hoe gaan we om met keuzevrijheid en maatwerk voor de deelnemer? • Hoe gaan we om met solidariteit? • Wie doet er mee in het pensioenstelsel en in welk collectief? • Wie is waarvoor verantwoordelijk?
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 2 september 2014
30/36
Opzet van de dialoog De Nationale Pensioendialoog ontrolt zich in verschillende fasen. Oriëntatie Het kabinet begon in het voorjaar met een oriëntatiefase die in de zomer is afgerond. Klijnsma informeerde de Tweede Kamer op 29 augustus 2014 over de resultaten van de oriëntatiefase. Veel maatschappelijke organisaties brachten knelpunten en wensen over een toekomstig pensioenstelsel naar voren. Voorlopige conclusie van de oriëntatiefase is dat mensen het belangrijk vinden dat over de toekomst van het pensioenstelsel wordt gesproken en daarin ook actief willen meedoen, maar het ook een lastig onderwerp vinden. Onderzoek onder deskundigen en burgers bevestigt dit beeld. Daaruit blijkt dat mensen zorgen hebben over het eigen pensioen en het stelsel. Een grote meerderheid vindt De Nationale Pensioendialoog van belang. Er is een (krappe) meerderheid voor meer keuzevrijheid rond het pensioen als voor het (solidair) delen van risico’s. Dialoog Van september tot december gaat het kabinet de Nationale Pensioendialoog faciliteren: een brede en open dialoog waaraan iedereen die ideeën heeft over het pensioenstelsel kan deelnemen. Het kabinet verkent met partijen binnen en buiten de pensioensector wat mogelijke aanpassingen zijn om het stelsel toekomstbestendig te houden. Het kabinet zal daartoe verspreid over het land verschillende sessies organiseren over de relevante vragen voor de kernelementen van het pensioenstelsel. Sociale partners, verzekeraars, pensioenfondsen, pensioenuitvoeringsbedrijven, toezichthouders, ouderen, jongeren, deskundigen en betrokken burgers worden uitgenodigd. Mensen kunnen zich ook zelf aanmelden. De dialoogsessies vinden plaats op 23 september en 2, 13 en 16 oktober. Op 29 augustus ging de dialoogfase online van start door de lancering van de website www.denationalepensioendialoog.nl (op deze site is ook de opbrengst van de oriëntatiefase geplaatst). Op de website kan iedereen de planning en het verloop van de dialoog volgen en kunnen belangstellenden reacties plaatsen. Als onderdeel van de dialoog komt de SER uiterlijk in december met een advies. De Raad betrekt hierbij de relatie tussen de vermogensopbouw voor pensioen, zorg en de eigen woning. Klijnsma rapporteert voor het einde van het jaar over de voortgang van de dialoog. Hoofdlijnennotitie De opbrengst van de pensioendialoog wordt verwerkt in een hoofdlijnennotitie die in het voorjaar van 2015 naar de Tweede Kamer gaat. Daarin legt het kabinet verbindingen tussen relevante maatschappelijke trends, ervaringen met buitenlandse pensioenstelsels en vraagstukken uit de dialoog. Het beschrijft de gevolgen voor de inrichting van het stelsel en blikt vooruit naar mogelijke transitiepaden. Het kabinet presenteert verschillende beleidsvarianten; samenhangende sets van bouwstenen voor in ieder geval de vier kernelementen van het pensioenstelsel. De hoofdlijnennotitie kan politieke besluitvorming faciliteren. Pensioen & Wonen In de analyse over het toekomstig pensioenstelsel neemt het kabinet de uitkomsten mee van een verkenning naar een mogelijke relatie tussen pensioen en wonen. In eerste instantie ging het om een verkenning van de mogelijkheid om het werknemersdeel van de pensioenpremie te gebruiken voor het extra aflossen van de hypotheekschuld. Dat was afgesproken in het Witteveenakkoord van 18 december 2013. Op verzoek van de Tweede Kamerfracties van D66, ChristenUnie en SGP wordt ook gekeken naar een alternatief. Dat houdt in dat werknemers (onder voorwaarden) de mogelijkheid kunnen krijgen om een deel van hun opgebouwde pensioenaanspraken af te kopen voor het aflossen van hun hypotheekschuld. Klijnsma informeert de Tweede Kamer in het najaar over de uitkomsten van de verkenning.
Beleidsdoorlichting Pensioenbeleid
Staatssecretaris Klijnsma bood op 20 december 2013 de beleidsdoorlichting van het pensioenbeleid aan de Tweede Kamer aan. Deze laat zien dat 91% van de werknemers deelneemt in een pensioenregeling. Het Nederlands pensioenstelsel wordt bepaald door vier historisch gegroeide wezenskenmerken: de gecombineerde rol van overheid en sociale partners, de verplichte deelname, de collectieve pensioenopbouw en de solidaire risicodeling. Financiële houdbaarheid De bescherming van pensioengelden werd actueel in 2008, toen de kwetsbaarheden van het pensioenstelsel werden blootgelegd door de financiële crisis, de stijging van de levensverwachting en de langdurig lage rente. Er is dus onderhoud nodig op het gebied van financiële houdbaarheid van het pensioenstelsel. Het nieuwe FTK is beter is toegesneden op stijgende levensverwachting, lage marktrente en onzekerder rendementen. www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 2 september 2014
31/36
Maatschappelijke houdbaarheid Op de arbeidsmarkt brengen steeds meer mensen een deel van hun werkzame leven niet door als werknemer, maar als zelfstandige. Zij bouwen vaak geen of relatief duur pensioen op. Ook blijven werknemers niet langer hun gehele loopbaan bij dezelfde werkgever of binnen dezelfde sector. Daarmee wordt de binding met sectorale pensioenregelingen kleiner, komt de vraag op of de uitvoering van pensioenregelingen wel aan de werkgever gebonden moet zijn en ontstaat er kritiek op de systematiek van de doorsneepremie (zie hierna). Door de krappe financiële positie van veel pensioenfondsen zijn discussies ontstaan over verdelingsvraagstukken en wordt de solidariteit tussen jongere en oudere generaties kritisch bezien. De vraag naar meer keuzevrijheid binnen het pensioenstelsel neemt toe. Als deelnemers hun risico zien toenemen en zij tegelijkertijd verplicht worden tot deelname en weinig invloed hebben op de beheersing van risico’s, kan een discussie ontstaan over de maatschappelijke houdbaarheid van het huidige pensioenstelsel en haar bouwstenen.
CPB-rapport over de doorsneesystematiek
Staatssecretaris Klijnsma stuurde op 20 december 2013 ook het onderzoeksrapport van het Centraal Planbureau (CPB) over de voor- en nadelen van de doorsneesystematiek aan de Tweede Kamer. De meeste pensioenfondsen gebruiken een doorsneepremie en hanteren doorsnee-opbouw van pensioenaanspraken. In dat geval zijn voor alle deelnemers premie- en opbouwpercentages gelijk; dus onafhankelijk van geslacht en leeftijd. De doorsneesystematiek is een belangrijk instrument in de vormgeving van de solidariteit in het aanvullende pensioenstelsel. Het CPB concludeert dat de doorsneesystematiek vanwege trends als individualisering en toenemende mobiliteit niet goed past in de huidige tijdgeest. Het CPB schetst oplossingsrichtingen en beschrijft de overgangsproblematiek, die met een kostenplaatje van zo’n 100 miljard euro niet gering is. Herverdeling legt druk op draagvlak Het CPB-rapport beschrijft in economische termen de overdrachten tussen (groepen) deelnemers die bestaan als gevolg van de doorsneesystematiek. De pensioenopbouw is voor de deelnemer in de regel niet actuarieel neutraal. Jongeren betalen te veel premie en ouderen te weinig in vergelijking tot de opbouw die ze daarvoor ontvangen. Mannen hebben gemiddeld een lagere levensverwachting dan vrouwen en ontvangen voor dezelfde premie naar verwachting minder pensioen. De doorsneesystematiek brengt dus herverdelingseffecten mee, waarbij deelnemers al bij voorbaat kunnen weten dat de regeling naar verwachting voor hen juist gunstig of juist niet gunstig uitpakt. Door maatschappelijke ontwikkelingen als individualisering en toegenomen arbeidsmobiliteit, legt deze vorm van herverdeling meer en meer druk op het draagvlak en daarmee op de houdbaarheid van de aanvullende pensioenregelingen. Acht procent minder pensioen De conclusies uit het CPB-rapport zijn verstrekkend. Door het hanteren van de doorsneesystematiek krijgt iedere deelnemer op basis van de door het CPB gehanteerde veronderstellingen naar verwachting zo’n 8% minder pensioen dan als een actuarieel neutrale systematiek wordt gehanteerd. Dit komt doordat de premie betaald door de jongeren deels ingezet wordt voor de financiering van pensioenen van ouderen. Als de premie aan de jongere zelf toekwam had deze langer kunnen renderen, omdat pensioen voor een jongere verder in de toekomst ligt. Daarnaast brengt de doorsneesystematiek structurele herverdeling met zich mee. Om te beginnen is er herverdeling van jong naar oud. Bij een volledige loopbaan aan pensioenopbouw vallen de subsidies jong en oud weg. Bij onvolledige loopbanen is dat echter niet het geval. Door halverwege de loopbaan te stoppen met pensioen opbouwen, krijgt de deelnemer al gauw een derde te weinig pensioen gegeven de ingelegde premies. Rond het 45ste jaar ligt het omslagpunt van te veel betalen voor de pensioenopbouw naar te weinig betalen. Ook is er herverdeling van deelnemers met een gemiddeld lagere levensverwachting (laagopgeleiden, mannen) naar deelnemers met een gemiddeld hogere levensverwachting (hoogopgeleiden, vrouwen). De herverdelende effecten van de doorsneesystematiek zijn de afgelopen decennia toegenomen. Dit komt onder meer doordat werknemers minder volledige loopbanen hebben en de diversiteit onder deelnemers binnen pensioenfondsen is toegenomen. Herverdeling door verschillen in levensverwachting tussen deelnemers lijkt maatschappelijk echter minder een probleem dan de herverdelende effecten tussen jong en oud.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 2 september 2014
32/36
Oplossingsrichtingen Binnen het collectieve contract zijn er alternatieven voor de doorsneesystematiek die zorgen voor meer evenwicht voor elke leeftijd tussen premie-inleg en pensioenopbouw. 1. Zo kan een overstap worden gemaakt naar een doorsneepremie in combinatie met degressieve opbouw. Nadeel is dat de opbouw dan in de tijd naar voren wordt gehaald. Daarmee wordt pensioen gevoeliger voor inflatierisico en arbeids participatie vroeg in de carrière. 2. Een andere mogelijkheid is doorsnee-opbouw in combinatie met progressieve premie. Dit brengt echter hogere premiekosten voor ouderen met zich mee. Dat is nadelig voor hun arbeidsmarktpositie. Voor jongeren zou de lagere premie beter aan kunnen sluiten bij hun bestedingspatroon. Een ander nadeel is dat solidariteit tussen werkgevers binnen bijvoorbeeld een bedrijfstak wegvalt. 3. Een derde mogelijkheid is de indexatie te koppelen aan het verwachte rendement. Dat komt feitelijk neer op degressieve opbouw. Ook is een overgang naar individueel beschikbare premieregelingen mogelijk, maar dit maakt een einde aan de collectiviteit. Ten slotte geeft de overgang van een nominaal naar een reëel contract ook minder herverdelingseffecten tussen jong en oud. Dat komt omdat de inkoop van indexatie voor jongeren relatief duurder is dan voor ouderen. Transitielast: 100 miljard Het afschaffen van de doorsneesystematiek is niet zomaar gedaan. Vooral oudere deelnemers gaan erop achteruit. Om dat te compenseren is in totaal zo’n 100 miljard euro nodig. Dat is veel in verhouding tot de 1.000 miljard euro pensioenvermogen. Zonder aanvullende maatregelen gaan de huidige deelnemers tussen de 30 en de 60 jaar er ongeveer 10% in pensioenopbouw op achteruit. Toekomstige deelnemers hebben voordeel als de doorsneesystematiek wordt afgeschaft. Zij bouwen dan naar verwachting zo’n 8% meer pensioen op. In het geval de doorsneesystematiek wordt afgeschaft, kunnen eventuele compensatiemaatregelen mogelijk via de premie of indexatie vorm krijgen. Via de premie drukken de lasten zwaarder op de jongeren; via indexaties zijn de lasten wat gelijkmatiger verdeeld over de generaties. Breder perspectief Naast een economische analyse van de voor- en nadelen van de doorsneesystematiek vindt staatssecretaris Klijnsma het voor het debat over dit onderwerp essentieel om oog te hebben voor de juridische werkelijkheid. Op dit moment is in juridische zin slechts sprake van een eerste verkenning. Daaruit blijkt dat het Europees mededingingsrecht ruimte laat om af te wijken van de bestaande doorsneesystematiek. Tegelijkertijd is voorzichtigheid geboden. Er moet voldoende solidariteit overblijven om de uit de verplichtstelling voortvloeiende inbreuk op het mededingingsrecht te rechtvaardigen. Een nieuw systeem met leeftijdsafhankelijke premie of opbouw zal ook verenigbaar moeten zijn met de regels voor gelijke behandeling. Ook een eventueel overgangsregime moet verenigbaar zijn met de regels voor gelijke behandeling, eigendomsbescherming en algemene beginselen van behoorlijk bestuur. In de discussie over de solidariteit in het maatschappelijk debat gaat het niet alleen om het economisch en juridisch perspectief, maar ook om het sociaal maatschappelijke perspectief. De vraag is tot hoever het elastiek van de solidariteit reikt. Solidariteit is, naast collectiviteit en de verplichtstelling, één van de wezenskenmerken van het huidige pensioenstelsel. Deze en andere complexe vraagstukken moeten, volgens de staatssecretaris, in samenhang worden bezien en besproken.
Tijdpad
Staatssecretaris Klijnsma zal de Tweede Kamer in het voorjaar van 2015 via een hoofdlijnennotitie informeren over de resultaten van de brede dialoog.
Informatie bestuur
We informeren de besturen over dit onderwerp via dit overzicht , afhankelijk van de ontwikkelingen. Maar ook via onze nieuwsbrief Pensioennieuws & Opinie; dit is voor het laatst gebeurd op 10 juli 2014.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 2 september 2014
33/36
15
VERNIEUWD
NIEUW
VERNIEUWD
ON
BTW-koepelvrijstelling
Inhoud
Het kabinet schaft de btw-koepelvrijstelling voor pensioenuitvoering af. Een koepel is in dit verband een samenwerkingsverband van vrijgestelde btw-ondernemers. Het kabinet vindt de vrijstelling marktverstorend werken. Opvallend is dat het vervallen van de vrijstelling ook moet dienen ter medefinanciering van de invoering van de mogelijkheid van het uitvoeren van een netto-lijfrenteregeling met vermogensrendementvrijstelling in box 3 van de inkomsten belasting (zie hierover nummer 1 van dit overzicht). Deze maatregel moet de schatkist 110 miljoen euro opleveren. De Tweede Kamer staat achter het plan om de vrijstelling af te schaffen. Gevolg van de afschaffing van de btw- koepelvrijstelling zou zijn dat pensioenfondsen die hiermee geconfronteerd worden de btw moeten doorbelasten naar de deelnemers, wat de pensioenopbrengst drukt.
Kabinet ziet concurrentievervalsing
Het kabinet wijst op jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie uit 2003 die bevestigt dat de koepelvrijstelling moet worden geweigerd, indien er een reëel gevaar bestaat dat de vrijstelling op korte termijn of in de toekomst tot concurrentievervalsing kan leiden. Dit is volgens de overheid nu al het geval. Afschaffing van een marktverstorend element (de btw-koepelvrijstelling) moet de concurrentieneutraliteit waarborgen. De koepelvrijstelling is echter gebaseerd op de Europese btw-richtlijn. De toepassing daarvan is geen (vrije) keuze, maar een verplichting. Het is zeer de vraag of het vanuit Europees perspectief is toegestaan bepaalde sectoren of bepaalde vormen van dienstverlening uit te sluiten van de koepelvrijstelling. In dit kader is een recente uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEu) van belang.
DC-regeling vrijgesteld van btw
Het HvJEU stelde op 13 maart 2014 vast dat pensioenuitvoering aan pensioenfondsen met een DC-regeling onder voorwaarden is vrijgesteld van btw. Op grond van Europese regelgeving is ‘het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen’ vrijgesteld van btw. Het HvJEU oordeelde in de zaak ATP PensionService A/S dat een pensioenfonds met een DC-regeling kwalificeert als een gemeenschappelijk beleggingsfonds, als a) het pensioenfonds (uiteindelijk) door de deelnemers wordt gefinancierd; b) de ingelegde gelden volgens het beginsel van risicospreiding worden belegd; en c) de beleggingsrisico’s door de deelnemers worden gedragen. Daarnaast verruimt het Hof het begrip ‘beheer’. Naast het vermogensbeheer kwalificeert ook de pensioenuitvoering als ‘beheer’, voor zover deze de rechten van de deelnemers materialiseert. Het gaat dan om zaken zoals het aanmaken van accounts, het doen van boekingen en het verstrekken van informatie. Concreet zou dit betekenen dat Syntrus Achmea aan pensioenfondsen die een DC-regeling uitvoeren voor het pensioenbeheer en het vermogensbeheer geen btw in rekening hoeft te brengen.
Beleggingsrisico bij DB-regelingen
Maar wellicht biedt de recente uitspraak toch ook argumenten voor vrijstelling in geval van uitvoering van DB-regelingen. Want een van de belangrijkste argumenten van het Hof is dat de deelnemers bij een DB-regeling niet zijn onderworpen aan beleggingsrisico’s. Maar bij die redenering zijn vraagtekens te plaatsen op grond van de gebeurtenissen de afgelopen jaren. Een aantal fondsen met een DB-regeling heeft de afgelopen jaren moeten korten op de rechten. Daarmee kan worden beargumenteerd dat deelnemers ook bij DB-regelingen blootstaan aan beleggingsrisico’s.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 2 september 2014
34/36
Reactie kabinet
Volgens het kabinet heeft het ATP-arrest heeft geen betrekking op de btw-koepelvrijstelling. De beperking van de btwkoepelvrijstelling voor pensioenuitvoering wordt als zodanig naar de mening van het kabinet dan ook niet geraakt door het arrest. En dus kan het laten vervallen van de vrijstelling gewoon doorgaan volgens het kabinet. Op de politiek wordt vanuit de pensioensector druk uitgeoefend om dit standpunt te herzien en alle mogelijke implicaties van de uitspraak van het Hof van Justitie en van het intrekken van de vrijstelling af te wegen. De Tweede Kamer vroeg het kabinet in het algemeen overleg op 16 april 2014 om voor de zomer met een analyse van het arrest te komen. Kennelijk vindt de Kamer de bevindingen van het kabinet niet meteen voldoende overtuigend. Staatssecretaris Wiebes van Financiën gaf op 3 juli 2014 aan dat dit voor het zomerreces niet meer lukt. Hij stuurt na het zomerreces een brief met de analyse naar de Tweede Kamer (het reces eindigt op 1 september). Het is niet te verwachten dat het kabinet dan met een ander standpunt komt.
Invoering
Op 3 juli 2014 publiceerde staatssecretaris Wiebes van Financiën zijn besluit om de btw-koepelvrijstelling per 1 januari 2015 af te schaffen voor ‘werkzaamheden met betrekking tot de pensioenadministratie’. In de toelichting bij het besluit is aangegeven welke werkzaamheden niet meer onder de btw-koepelvrijstelling vallen. Dit is geen limitatieve opsomming van vrijgestelde werkzaamheden.
Informatie bestuur
We informeren de besturen over dit onderwerp via dit overzicht. De gevolgen van het vervallen van de btw-koepelvrijstelling worden in kaart gebracht. Er is een notitie beschikbaar met een verkenning van de mogelijke gevolgen.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 2 september 2014
35/36
In opdracht van ruim 80 bedrijfstak-, ondernemings-, en beroepspensioenfondsen verzorgt Syntrus Achmea de pensioenen van ruim drie miljoen deelnemers. Wij bieden onze klanten een keuze uit alle pensioendisciplines: fiduciair management en advies, vermogens- en vastgoedbeheer en pensioenadministratie. Syntrus Achmea beheert een vermogen van bijna 60 miljard euro. Samen werken we aan een houdbaar en betaalbaar inkomen voor later.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 2 september 2014
www.syntrusachmea.nl 36/36