Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 10 januari 2014
VERNIEUWD
VERNIEUWD
NIEUW Wetsvoorstel AOW-partnertoeslag
VERNIEUWD
13
Wetsvoorstel wijziging ANW
VERNIEUWD
ONGEWIJZIGD
14
NIEUW
Brede discussie toekomst pensioenstelsel
ONGEWIJZIGD
ONG
ONG
ONG
NIEUW
VERNIEUWD
ONG
ONGEWIJZIGD VERNIEUWD
NIEUW
12
NIEUWVERNIEUWD
NIEUW VERNIEUWD ONGEWIJZIGD
ONGEWIJZIGD
NIEUW
VERNIEUWD
VERNIEUWD
VERNIEUWD
NIEUW
ONG
VERNIEUWD
FATCA
NIEUW
Waardeoverdracht
ONGEWIJZIGD
VERNIEUWD
Wet versterking bestuur pensioenfondsen
VERNIEUWD
VERNIEUWD
NIEUW
NIEUW
ONGEWIJZIGD
VERNIEUWD
Bestuursdeelname pensioengerechtigden
Wet pensioencommunicatie
ONG
VERNIEUWD
NIEUW
VERNIEUWD
VERNIEUWD
Multipensioenfonds
11
NIEUW
ONG
VERNIEUWD
VERNIEUWD
VERNIEUWD VERNIEUWD
NIEUW
Financial Transaction Tax (FTT) of alternatieve transactietaks
10
NIEUW
Wetsvoorstel werken na de AOW-gerechtigde leeftijd
ONGEWIJZIGD
VERNIEUWD
07
VERNIEUWD
VERNIEUWD
06
NIEUW
VERNIEUWD
05
Herziening financieel toetsingskader
09
ONGEWIJZIGD
VERNIEUWD
04
VERNIEUWD
VERNIEUWD
03
NIEUW
VERNIEUWD
02
Verhoging AOW- en pensioenleeftijd en versobering fiscale kader
Wetsvoorstel werken na de AOW-gerechtigde leeftijd
ONGEWIJZIGD
VERNIEUWD
01
08
VERNIEUWD
NIEUW
NIEUW
Vooraf
VERNIEUWD ONGEWIJ
VERNIEUWD
NIEUW
VERNIEUWD
Vooraf
In dit overzicht staan actuele ontwikkelingen op het gebied van pensioen. Wij verwachten dat deze ontwikkelingen op de korte of de wat langere termijn worden omgezet in beleid van de overheid of toezichthouder(s) of wet- of regelgeving. Bij ieder onderwerp treft u een schets met achtergrondinformatie aan. We gaan zo veel mogelijk in op de actualiteit. Ook geven wij de dwarsverbanden aan. Het overzicht gaat over ‘werk in uitvoering’. Dat betekent dat in een volgende editie de stand van zaken in een bepaald ‘dossier’ anders kan zijn. Het betekent ook dat als een ontwikkeling eenmaal tot vaststaand beleid of wet- of regelgeving heeft geleid, het betreffende onderwerp in principe uit dit overzicht verdwijnt. Het overzicht verschijnt in beginsel elke twee maanden. Het laatste nieuws vindt u in onze e-mail nieuwsbrief Pensioennieuws & Opinie. U kunt zich hier aanmelden. Deze editie is later verschenen zodat we het laatste nieuws over de versobering van het fiscale kader konden verwerken.
ON
1
VERNIEUWD
NIEUW
VERNIEUWD
ON
Verhoging AOW- en pensioenleeftijd en versobering fiscale kader
Inhoud
De eerste stap in de herziening van het pensioenstelsel is het verhogen van de AOW- en pensioenleeftijd en het beperken van het fiscale kader voor aanvullende pensioenen.
Ter inleiding
Kabinet en sociale partners werken al enige tijd aan de eerste fase van de herziening van het pensioenstelsel. Om u een goed begrip te geven van hoe naar het eindresultaat wordt toegewerkt, zetten wij de stappen in dit deel van de stelselherziening op een rij. Daarbij komen alle akkoorden aan de orde. Tussenstappen die ondertussen niet meer relevant zijn, laten we daarbij weg. • In de eerste plaats is er de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd. Publicatie in het Staatsblad heeft al plaatsgevonden en daarmee heeft het status van wet. In dit overzicht wordt desondanks nog wel iets over deze wet vermeld vanwege de samenhang met wetsvoorstellen die nog aanhangig zijn. Deze wet komt voort uit het Begrotingsakkoord 2013 (ook wel: Lenteakkoord). In de overzichten Beleid & Wet en regelgeving van juni t/m september van 2012 gingen wij op dit onderdeel in. • Op 1 oktober 2012 sloten VVD en PvdA een Herfstakkoord (ook wel: deelakkoord) over de begroting 2013. Daarin ging de AOW-leeftijd vanaf 2016 versneld omhoog. Hiermee liepen ze op het regeerakkoord vooruit. Dit akkoord vormt een tussenstap die zicht geeft op de ontwikkeling van de AOW-leeftijd, maar zal als zodanig niet leiden tot een wetsvoorstel. • Op 29 oktober 2012 maakten PvdA en VVD hun Regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ bekend. In dit regeerakkoord blijft de verhoging van de AOW-leeftijd gelijk aan het voorstel in het Herfstakkoord, een wetsvoorstel hierover moet nog volgen. Dit regeerakkoord heeft ook geleid tot het wetsvoorstel Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pen sioen en maximering pensioengevend inkomen. Het fiscale kader voor aanvullende pensioenen (en derde pijler) wordt volgens dit wetsvoorstel verder beperkt dan in de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd. Ook zijn in het Regeerakkoord wijzigingen van de AOW-partnertoeslag en de duur van de ANW-uitkering opgenomen (zie de nrs. 12 en 13 in dit overzicht). • Op 11 april 2013 sloten het kabinet, werkgevers en vakbonden een Sociaal Akkoord. Dit akkoord stelt de afspraken uit het regeerakkoord op onderdelen bij. Ook voor de herziening van het pensioenstelsel hebben deze nieuwe afspraken gevolgen. Zo is de Tijdelijke overbruggingsregeling AOW, waarmee sommigen het AOW-gat kunnen opvangen, ruimer dan de oorspronkelijke regeling. Het wetsvoorstel Wet pensioenaanvullingsregelingen moet de gevolgen van de verdere versobering van het fiscale kader verzachten (zie hierna). Ook moeten onderdelen uit de afspraken het nieuwe FTK eenduidiger maken (zie hierna onder 2). Op 7 juni 2013 gaf het kabinet akkoord op een onderdeel uit het Sociaal akkoord. • De Eerste Kamer blokkeerde op 8 oktober 2013 de pensioenvoorstellen van het kabinet, omdat de oppositiepartijen het niet eens waren met de versobering van het fiscale kader. Op 18 december 2013 sloot het kabinet met coalitiefracties VVD, PvdA en oppositiefracties D66, ChristenUnie en SGP een akkoord over de hervorming van het fiscale kader voor pensioenen. De verdere beperking van het fiscale kader volgens het regeerakkoord wordt verzacht. Het wetsvoorstel Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen wordt gewijzigd. Het wetsvoorstel Wet pensioenaanvullingsregelingen wordt ingetrokken. Hierna volgt een schets van de voorgestelde uitwerking. Het gaat in feite nog steeds slechts om de eerste stap in de
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 10 januari 2014
03/33
herziening van het pensioenstelsel. Indiening van het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer tot versnelde verhoging van de AOW staat voor maart 2014 gepland. Het eindresultaat op hoofdlijnen uit de hiervoor genoemde akkoorden, relevant voor pensioen, ziet er dan uiteindelijk als volgt uit:
Inhoud De AOW-leeftijd gaat in stappen omhoog (dit overzicht is inclusief het Herfstakkoord, dat is overgenomen in het Regeerakkoord: dit wordt volgens de planning in 2014 omgezet in wetgeving) Jaar
AOW-leeftijd
Geldt voor personen geboren:
2013
Wet: 65 jaar en 1 maand
na 31-12-1947 en vóór 01-12-1948
2014
65 jaar en 2 maanden
na 30-11-1948 en vóór 01-11-1949
2015
65 jaar en 3 maanden
na 31-10-1949 en vóór 01-10-1950
2016
Wetsvoorstel gepland in maart 2014: 65 jaar en 6 maanden
na 30-09-1950 en vóór 01-07-1951
2017
65 jaar en 9 maanden
na 30-06-1951 en vóór 01-04-1952
2018
66 jaar
na 31-03-1952 en vóór 01-01-1953
2019
66 jaar en 4 maanden
na 31-12-1952 en vóór 01-09-1953
2020
66 jaar en 8 maanden
na 31-08-1953 en vóór 01-05-1954
2021
67 jaar
na 30-04-1954 en vóór 01-01-1955
2022
bij AMvB vast te stellen
na 31-12-1954
Hiermee staat de AOW-leeftijd vast voor mensen die geboren zijn voor 1955. Na 2021 volgt jaarlijks een leeftijdsverhoging, op basis van de dan geldende levensverwachting. Waarschijnlijk gaat die verhoging dan in stappen van vier maanden. Volgens de formule die nu in de wettekst staat kan die verhoging ook 0 zijn. Dit betekent dus dat de AOW-leeftijd voor ieder van de jaren na 2021 opnieuw moet worden vastgesteld. De overheid publiceert die leeftijdsverhogingen 5 jaar voor de ingangsdatum. Dus voor het eerst op uiterlijk 1 januari 2017. Gevolg van de AOW-staffel is dat de AOW- en pensioenleeftijd uit elkaar gaan lopen. Dat vraagt meer flexibiliteit in de pensioenregeling voor de deelnemer.
Wijziging van het fiscale kader - Verhoging pensioenrichtleeftijd van 65 jaar naar 67 jaar (Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd) Per 1 januari 2014 werd de pensioenrichtleeftijd conform de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd verhoogd naar 67 jaar. Daarna wordt deze gekoppeld aan de levensverwachting. Verdere verhoging gaat met stappen van één jaar. De komende jaren zal de fiscale pensioenrichtleeftijd hoger liggen dan de AOW-leeftijd. Het is mogelijk om de reglementaire pensioenrichtleeftijd op 65 jaar te houden (zie hierna) of in één keer te verhogen naar 67 jaar of de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd te volgen. Bij de keuze die wordt gemaakt, dient aandacht te worden besteed aan onderwerpen zoals de ontslagleeftijd, de administratieve uitvoerbaarheid en de fiscale bovenmatigheid van de pensioenregeling. - Een lagere pensioenleeftijd dan de pensioenrichtleeftijd mag onder voorwaarde van lager opbouwpercentage Een lagere pensioenleeftijd dan 67 jaar is toegestaan als het op te bouwen ouderdomspensioen niet hoger is dan het fiscaal maximale ouderdomspensioen bij 67 jaar dat is herrekend naar die lagere leeftijd. Dat herrekenen naar de lagere pensioenleeftijd moet gebeuren op basis van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen. Op basis van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd heeft de Belastingdienst hiervoor tabellen opgesteld. Bij handhaving op de pensioenleeftijd van 65 jaar is het fiscaal maximale opbouwpercentage: 1,84% (bij middelloon) en 1,63% (bij eindloon). Als het partnerpensioen 70% van het ouderdomspensioen is en lager is dan het fiscaal maximale partnerpensioen, www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 10 januari 2014
04/33
dan kunnen deze percentages nog hoger worden door uitruil van het verschil tussen het reglementaire partnerpensioen en het fiscaal maximale partnerpensioen voor ouderdomspensioen bij een pensioenleeftijd van 65 jaar, namelijk: 1,9% (bij middelloon) en 1,68% (bij eindloon). Als een pensioenfonds al gebruik maakte van de (nieuwe) fiscaal maximale ruimte, dan was er weinig keuze: de jaarlijkse opbouw moest dan vanaf 2014 lager. Als het fiscale kader per 1 januari 2015 verder wordt beperkt (zie hierna), zal de Belastingdienst opnieuw tabellen opstellen van opbouwpercentages die gehanteerd moeten worden bij een lagere pensioenleeftijd dan de pensioenrichtleeftijd. De hiervoor genoemde lagere percentages vallen dan natuurlijk nog lager uit. - Verlaging opbouwpercentage en aftopping pensioengevend inkomen (Wet verhoging AOW- en pensioen richtleeftijd, Regeerakkoord, Sociaal Akkoord en Pensioenakkoord fiscale kader) De Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd verlaagde per 1 januari 2014 de maximale opbouwpercentages met 0,1%, zodat voor middelloon dan 2,15% geldt en voor eindloon 1,9%. Maar volgens het wetsvoorstel Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen zouden de maximale opbouwpercentages met ingang van 1 januari 2015 nog verder worden verlaagd tot 1,75% voor middelloon en 1,55% voor eindloon. Het pensioengevend inkomen zou worden afgetopt op € 100.000. Volgens het wetsvoorstel Wet pensioen aanvullingsregelingen zou het gevolg van deze versobering deels gecompenseerd kunnen worden door aanvullend pensioensparen zonder toepassing van de omkeerregel. Het kabinet negeerde de ontevredenheid van de oppositie in de Tweede Kamer en het negatieve advies van de Raad van State. De Tweede Kamer heeft beide wetsvoorstellen aanvaard, waarbij de oppositie in zijn geheel tegenstemde. In de Eerste Kamer vormen de coalitiepartners VVD en PvdA een minderheid (30 van de 75 zetels). Op 8 oktober besloot de Eerste Kamer beide wetsvoorstellen aan te houden. Formeel met als reden de kwaliteit van de wetsvoorstellen. Vooral het negeren van het advies van de Raad van State werd het kabinet zwaar aangerekend. De Eerste Kamer was daarnaast erg verbaasd over het gemak waarmee het kabinet denkt greep te hebben op de verlaging van de pensioen premies die nodig is om de budgettaire doelstelling van het kabinet te halen. - Contouren van het nieuwe plan Het nieuwe plan, dat onderdeel is van het akkoord van 18 december 2013, ziet er op hoofdlijnen als volgt uit: - vanaf 2015 wordt het fiscaal maximale opbouwpercentage 1,875% voor middelloon (voor eindloon is het percentage nog niet bekend, maar dit zal rond 1,65% liggen); - het pensioengevend inkomen wordt afgetopt op € 100.000; - er moet premieverlaging worden gerealiseerd. DNB gaat daarop toezien; - de positie van zelfstandigen wordt versterkt; - er komt een brede dialoog over de toekomst van ons pensioenstelsel en de mogelijkheid om het werknemersdeel van de pensioenpremie te gebruiken om de hypotheek af te lossen wordt verkend (zie onder nummer 14 van dit overzicht). Enkele onderdelen lichten we nader toe. - Ook lagere opbouwpercentages voor pensioenregelingen Het gevolg van de aanpassing van de opbouwpercentages is dat nagenoeg alle pensioenregelingen in de komende jaren moeten worden aangepast. De pensioenopbouw mag niet hoger zijn dan de opbouw die resulteert uit deze maximale opbouwpercentages (respectievelijk beschikbare premiepercentages). Deelneming in een pensioenregeling die dit maximum overtreft wordt fiscaal niet gefaciliteerd, tenzij tijdig bij de belastinginspecteur een verzoek wordt ingediend tot vaststelling welk deel binnen het fiscale kader blijft. Het bovenmatige deel moet apart worden geadministreerd. Bij ongewijzigde voortzetting worden de pensioenregelingen fiscaal bovenmatig en zijn de fiscale sancties van toepassing. Gelet op de ervaring en de lessen die geleerd zijn bij de implementatie van de Wet VPL verdient het aanbeveling om bij twijfel over de bovenmatigheid een pensioenregeling ter goedkeuring voor te leggen aan de fiscus. Nettolijfrente boven € 100.000 Mensen met een inkomen vanaf € 100.000 kunnen via een nettolijfrente oudedagsvoorziening opbouwen, die grofweg overeenkomt met een pensioenopbouw van 1,875% van het gemiddeld verdiende loon. De premie-inleg komt uit het nettoloon. De aanspraak van deze nettolijfrente vormt vrijgesteld vermogen in box 3. De pensioenuitkering is onbelast. De regeling staat open voor iedereen, zowel werknemers, als ZZP’ers en overige ondernemers. Dit roept de vraag op of netto pensioenregelingen voor het inkomen boven de € 100.000 door pensioenfondsen uitgevoerd kunnen worden. Dat zal afhangen van de wijze waarop het wetsvoorstel Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen wordt gewijzigd.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 10 januari 2014
05/33
Extra maatregelen om premieverlaging te waarborgen Over de beide wetsvoorstellen is in zowel Tweede als Eerste Kamer uitvoerig debat gevoerd. Toen bleek dat beide Kamers veel belang hechten aan grip op de verlaging van de pensioenpremies. Die verlaging is nodig om de budgettaire doelstelling van het kabinet te halen, de economie te stimuleren en de rekening niet eenzijdig bij de jongere generaties neer te leggen. Er komen negen waarborgen om er voor te zorgen dat die premieverlagingen er ook echt komen. 1. Pensioenfondsen worden verplicht transparant te zijn over de premieopbouw in onder meer de jaarrekening. Deelnemers kunnen dan via de geëigende kanalen invloed uitoefenen op de hoogte van de premie. 2. Pensioenfondsen worden verplicht vóór vaststelling van de premie de wijze waarop de premie is opgebouwd voor advies voor te leggen aan het verantwoordingsorgaan. 3. DNB krijgt de mogelijkheid een generatie-evenwichtstoets uit te voeren, waarin zij onder andere bekijkt of het besluit over de premievaststelling op de juiste manier – in het belang van alle generaties – tot stand is gekomen. DNB kan ingrijpen als dat niet het geval is. 4. DNB kan boetes opleggen bij het niet naleven van deze waarborgen. De maximum boete wordt verhoogd van € 10.000 naar € 1 miljoen. 5. Fondsen mogen alleen toekomstbestendig indexeren. Dat betekent alleen indexeren als dit voor een langere periode kan worden waargemaakt. Deze waarborg is al in het voorontwerp herziening FTK opgenomen. 6. DNB voert in de tweede helft van 2014 een sectorbreed onderzoek uit naar het evenwicht tussen generaties bij de vaststelling van de premie voor 2015. Ook na 2014 kan DNB deze onderzoeken uitvoeren. 7. Alle pensioenfondsen zullen hun beheerskosten inzichtelijk en uniform openbaar moeten maken. 8. Communicatie moet evenwichtig zijn. Hiermee wil men voorkomen dat deelnemers op het verkeerde been worden gezet, bijvoorbeeld ten aanzien van de generatie-effecten. Deze eis is opgenomen in de consultatieversie van het wetsvoorstel pensioencommunicatie. 9. Het kabinet neemt ook zijn eigen verantwoordelijkheid. Overheidswerkgevers en bonden besloten de beperking van de fiscale ruimte per 2014 een op een te vertalen in verlaging van de pensioenpremie. Het kabinet zet er op in dat ook voor 2015 de versoberde pensioenopbouw geheel zal doorwerken in de pensioenpremie. DNB krijgt een belangrijke rol in het toezien op het daadwerkelijk effectueren van een premieverlaging in geval van een versobering als gevolg van de beperking van de fiscale ruimte. DNB stuurde hierover op 17 december al een brief aan de staatsecretaris van SZW. Daarin geeft zij aan dat de generatie-evenwichtstoets eruit bestaat dat DNB in het kader van de evenwichtige belangenafweging beziet of het premiebesluit op de juiste manier tot stand is gekomen. Een pensioenfonds moet kunnen uitleggen dat de besluitvorming over het premiebeleid past bij een evenwichtige belangenafweging. Om de toets goed te kunnen uitvoeren, wil DNB dat pensioenfondsen rapporteren over de samenstelling van hun premie en de hoogte van de premiecomponenten. Daarbij moeten de fondsen dan aangegeven welk deel van de premie: - nodig is voor de opbouw van aanspraken (de onderdelen voor de kostendekkende premie zijn hierbij uitgangspunt); - nodig is voor een eventuele herstelpremie; - eventueel nodig is voor (inhaal-)indexatie; - daarboven wordt geheven voor opbouw van extra vrij vermogen. Versterking pensioenpositie voor zelfstandigen zonder personeel Een door het kabinet ingestelde werkgroep legt de laatste hand aan een pensioenregeling voor ZZP’ers. Deze vrijwillige collectieve pensioenregeling zal worden uitgevoerd door een beleggingsinstelling. Deze regeling biedt flexibiliteit in inleg en uitkering voor de deelnemers. Verdere kenmerken: - het pensioenvermogen wordt beschermd in geval van een aanvraag van bijstand; - bij arbeidsongeschiktheid kan het pensioen worden opgenomen; - het kabinet gaat vier jaar monitoren hoe pensioenfondsen omgaan met de mogelijkheid van vrijwillige voortzetting van pensioenopbouw na ontslag. Het kabinet gaat bij pensioenfondsen aandringen om deze mogelijkheid beter te benutten. Het gaat zowel om het aanbieden ervan, als om het bieden van de mogelijkheid om voort te zetten tegen een lager loon dan het laatstverdiende loon. Ook zal bekeken worden of de tienjaarstermijn van vrijwillige voortzetting als knellend wordt ervaren en zo ja, wat de voor- en nadelen zijn om deze termijn te verlengen. Het lijkt erop dat de zelfstandige kan kiezen tussen pensioenopbouw via de tweede of de derde pijler. Als hij een inkomen van meer dan € 100.000 heeft, kan hij voor het meerdere kiezen voor een nettolijfrente (zie hiervoor). - Aanpassing fiscaal beleid De staatssecretaris van Financiën heeft voor 2014 het fiscale beleid aangepast aan de lagere opbouwpercentages. Naar verwachting zal hij dit ook doen voor de periode vanaf 2015.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 10 januari 2014
06/33
Onder voorwaarden hoger opbouwpercentage toegestaan tot 1 januari 2015 Onder voorwaarden mag een regeling een hoger opbouwpercentage hanteren. Dat kan voor pensioenregelingen die in 2014 slechts in geringe mate afwijken van het fiscale kader. Die voorwaarden zijn (verkort weergegeven): 1. De pensioenregeling hanteert een hogere franchise dan de fiscale minimum franchise en deze hogere franchise compenseert geheel de overschrijding van het fiscale kader als gevolg van het hogere opbouwpercentage; 2. De pensioenregeling hanteert een verlaagde pensioengrondslag die geheel de overschrijding van het fiscale kader als gevolg van het hogere opbouwpercentage compenseert. De precieze uitwerking met rekenvoorbeelden is te vinden in het fiscale besluit van 27 november 2012 nr. BLKB2012/1628M (Staatscourant 2012 nr. 26787 van 28 december 2012). Verlaging fiscaal opbouwpercentage betekent ook wijziging fiscale staffelbesluit De aanpassing van de opbouwpercentages en de verhoging van de pensioenrichtleeftijd als gevolg van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd betekent ook dat er een nieuw fiscaal staffelbesluit is genomen (besluit van 12 februari 2013 nr. BLKB2013/43M, Staatscourant 2013 nr. 4432 van 22 februari 2013). Hierbij is het fiscale kader voor beschikbare premieregelingen en kapitaalovereenkomsten nader uitgewerkt. De in het besluit opgenomen tabellen zijn voor zover nodig aangepast voor de leeftijden 15 tot en met 64 en uitgebreid met de leeftijden 65 en 66. Overgangsregeling partner- en wezenpensioen en premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid Onder voorwaarden werkt de beperking van de fiscale ruimte niet door in het partner- en wezenpensioen en de premievrijstellingsregeling bij arbeidsongeschiktheid. 1. Per 1 januari 2014 is ook de fiscale ruimte voor het partner- en wezenpensioen beperkt. Dat geldt ook voor het partner- en wezenpensioen van de werknemers geboren voor 1950. Volgens de Wet VPL kon de opbouw van hun ouderdomspensioen op basis van de fiscale ruimte van eind 2004 ongewijzigd worden voortgezet. Ook na 1 januari 2014 mag voor het partner- en wezenpensioen van deze fiscale ruimte worden uitgegaan. 2. De fiscale ruimte voor het ouderdomspensioen is per 1 januari 2014 beperkt tot 2,15% voor middelloon. De ruimte voor het partner- en wezenpensioen is beperkt tot 1,51% respectievelijk 0,3%. Als deze pensioenen worden uitgedrukt in 70% van het ouderdomspensioen en 20% van het partnerpensioen, zou dat ten hoogste 1,505% respectievelijk 0,301% zijn. Het wezenpensioen is dan 0,002% te hoog, waar tegenover 0,005 van de ruimte voor het partnerpen sioen niet wordt benut. In 2014 worden deze regelingen fiscaal geaccepteerd. 3. Voor het partner- en wezenpensioenoor op risicobasis mag voor de pensioengevende dienstjaren van voor beperking van de fiscale ruimte worden uitgegaan van de toen geldende fiscale ruimte. Deze overgangsregeling met de voorwaarden is te vinden in het fiscale besluit van 20 december 2013 nr. BLKB2013/2199M (Staatscourant 2013 nr. 35880 van 24 december 2013). - Is één pensioenleeftijd in de pensioenregeling mogelijk? De huidige deelnemers bouwen pensioen op dat ingaat op 65 jaar. Als de pensioenleeftijd per 2014 67 wordt hebben zij te maken met verschillende pensioenleeftijden. In de toekomst kunnen dat nog meer verschillende pensioenleeftijden zijn. Er ontstaat dan het volgende beeld: 1. AOW dat ingaat op voor deelnemers verschillende leeftijden; 2. pensioen dat ingaat op 65-jarige leeftijd; 3. pensioen dat ingaat op 67-jarige leeftijd; 4. pensioen dat ingaat op hogere leeftijd, enz. Wellicht ervaren veel deelnemers de AOW-leeftijd als een logisch moment om met pensioen te gaan. Misschien kiezen sommigen voor een hogere pensioeningangsleeftijd dan de AOW-leeftijd. Bijvoorbeeld om eventueel niet-verleende toeslagen en kortingen van de pensioenen en aanspraken in 2013-2015 te compenseren. Een pensioenfonds kan verschillende pensioenleeftijden hanteren voor de nieuwe en voor de oude pensioenregeling. Maar het is goed voor te stellen dat een pensioenfonds de voorkeur geeft aan één pensioenleeftijd. Verschillende leeftijden per deelnemer komen het overzicht immers niet ten goede. Een uniforme pensioenleeftijd kan bijdragen aan heldere communicatie en leiden tot een besparing van uitvoeringskosten. Collectieve omzetting is dus in het belang van het collectief van deelnemers. Volgens de Pensioenwet is dat een interne collectieve waardeoverdracht waartegen deelnemers individueel bezwaar kunnen maken. Als bezwaar wordt gemaakt, kunnen de voordelen van collectieve omzetting niet worden gerealiseerd. Staatssecretaris Klijnsma gaf in haar brief van 17 januari 2013 aan dat geen sprake is van collectieve waardeoverdracht als sprake is van collectieve actuariële omzetting van aanspraken naar een hogere pensioenleeftijd en de (gewezen) deelnemer het recht heeft de pensioeningangsdatum te vervroegen naar de oorspronkelijke pensioenleeftijd. De mogelijkheid om bezwaar te maken is dan niet aan de orde. Als de omzetting leidt tot een besparing van uitvoeringskosten en bijdraagt aan heldere communicatie, kan dit opwegen tegen een mogelijk nadelig verschil in het uiteindelijke pensioenwww.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 10 januari 2014
07/33
resultaat. Uitgaande van een evenwichtige belangenafweging kan een pensioenfonds kiezen voor een uniforme pen sioenleeftijd zonder tussenkomst van de deelnemers. DNB heeft op 26 november in een Q&A op de website de visie van de staatssecretaris onderschreven. Omdat geen sprake is van collectieve waardeoverdracht, hoeft de omzetting ook niet voorafgaand aan DNB te worden gemeld. - Verbindingen tussen het civiele en het fiscale kader Het civiele kader (de Pensioenwet, de Wet Bpf 2000, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en andere relevante civiele wetten) en het fiscale kader voor pensioenregelingen (de Wet op de loonbelasting) staan in principe onafhankelijk naast elkaar. Maar er zijn ook wel verbindingen tussen beide kaders. Hieronder komen een paar belangrijke links van het civiele naar het fiscale kader aan de orde. Verplichtstelling fiscaal onzuivere pensioenregelingen niet meer mogelijk Belangrijke kanttekening bij alles wat hiervoor over het fiscale kader is gezegd, is nog dat met ingang van 1 januari 2015 pensioenregelingen die niet voldoen aan de normen in het fiscaal kader in de Wet op de loonbelasting niet meer kunnen worden verplicht gesteld. Dat komt in de Wet Bpf 2000 en de Wet verplichte beroepspensioenregeling te staan. Daarmee gelden die voorschriften zowel voor verplichte bedrijfstakpensioenregelingen als voor beroepspensioenregelingen. Regelingen buiten het fiscale kader mogen alleen als vrijwillige pensioenregeling en zijn afkoopbaar Als het wetsvoorstel Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen wordt aangenomen, kan een pensioenfonds een fiscaal bovenmatige pensioenregeling uitsluitend uitvoeren als vrijwillige pensioenregeling. Een fiscaal bovenmatig pensioen kan op verzoek van de gerechtigde worden afgekocht. Dat komt in de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling te staan.
AOW-gat - Achtergrond AOW-gat De verhoging van de AOW-leeftijd veroorzaakt een AOW-gat zolang andere inkomensbronnen niet aansluiten op deze nieuwe AOW-leeftijd. Vanuit pensioenperspectief raken de nieuwe plannen alle leeftijdscohorten onder degenen die vóór 1 januari 2013 nog geen AOW-uitkering ontvangen. - De oudere werknemers moeten langer doorwerken of het gat uit eigen middelen opvangen. - Voor Vutters en degenen die met prepensioen of vervroegd pensioen zijn, is het moeilijker om het inkomensgat zelf op te vangen. Voor deze groep bestaan vanaf 2013 twee AOW-gaten. Ten eerste het gat door de verschuiving van de ingangsdatum van de AOW-uitkering naar de verjaardag. De Belastingdienst gaat ermee akkoord dat de uitkering doorloopt tot de verjaardag. Een tweede inkomensgat ontstaat door het ontbreken van een AOW-uitkering gedurende 1 maand in 2013 en 2 maanden in 2014. De Belastingdienst ging niet akkoord met compensatie van dit AOW-gat door VUT- of prepensioenfondsen. Dat was in strijd zijn met de fiscale regelgeving. Het ministerie van Financiën hield aanvankelijk vast aan deze regelgeving, omdat de regering het langer doorwerken wil stimuleren! Na vragen vanuit de Tweede Kamer ging de staatssecretaris van Financiën er uiteindelijk mee akkoord dat de VUT-of prepensioenuitkering kan doorlopen tot de verhoogde AOW-leeftijd. Dit onder de voorwaarde dat de uitkering actuarieel wordt herrekend naar een uitkering over een langere periode. Dit is vastgelegd in het besluit van 17 december 2013 nr. BLKB2013/2201M (Staatscourant 2013 nr. 35884 van 24 december 2013). De fiscale regelgeving zal hieraan worden aangepast. Door de verplichte actuariële herrekening is dit een voor de uitkeringontvanger een sigaar uit eigen doos. - Degenen die reeds voor 2013 met vervroegd pensioen zijn gegaan, kregen de mogelijkheid beide AOW-gaten te compenseren door over deze periode te kiezen voor een hoger pensioen gevolgd door een levenslang lager pensioen (door amendement Neppérus-Groot). - Degenen die nog met VUT of prepensioen gaan kunnen het inkomensgat wel zelf opvangen door langer te blijven werken. Met die besparing kunnen zij het gat dat ontstaat aan het einde van hun VUT of prepensioen opvangen. - Overbruggingsregeling AOW (inclusief wijziging door Sociaal akkoord) Op 1 oktober 2013 trad de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW in werking met terugwerkende kracht tot 1 januari 2013. De regeling geldt tot en met 2018. De SVB voert deze overbruggingsregeling uit. Over deze regeling het volgende. De regeling (gepubliceerd in de Staatscourant van 10 juni) is het resultaat van de regeling die door de staatssecretaris van SZW was opgesteld en vanuit het Sociaal akkoord is gewijzigd. Voor een overbruggingsuitkering komt in aanmerking degene die op of na 1 januari 2013 de leeftijd van 65 jaar bereikt en op die dag of de eerste dag van de maand voor of na die dag als gevolg van het bereiken van die leeftijd van 65 jaar geen recht meer heeft, of een lager recht heeft op een op 1 januari 2013 reeds lopende VUT-uitkering of een daarmee gelijkgestelde uitkering. De norm om voor een uitkering www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 10 januari 2014
08/33
in aanmerking te komen is gesteld op 200% van het wettelijk minimumloon (WML). Dit komt overeen met een inkomen van € 2.938,80 per maand, excl. vakantiegeld. Voor paren geldt een norm van 300% van het WML voor het gezamenlijke inkomen (€ 4.408,20). De peildatum voor dit inkomen is het inkomen over de zesde kalendermaand voorafgaand aan de maand waarin de leeftijd van 65 jaar wordt bereikt. Naast de inkomenstoets is in de overbruggingsregeling ook een vermogenstoets voor de eventuele gerechtigde en zijn partner opgenomen. De vermogenstoets is exclusief eigen woning en pensioenvermogen. Voor de hoogte van het vermogen waarbij recht bestaat op de overbruggingsuitkering wordt aangesloten bij de grens van het box 3-vermogen uit de Wet inkomstenbelasting 2001. Er bestaat recht op een overbruggingsuitkering voor een eenpersoonshuishouden met een vermogen tot € 21.139 en voor een tweepersoonshuishouden met een vermogen tot € 42.278. De peildatum voor deze vermogenstoets is 1 januari van het jaar waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt. Het kabinet gaat ervan uit dat mensen met een inkomen boven de inkomensgrens en/of een vermogen boven de vermogensgrens voldoende middelen hebben om de periode tot de ingang van de AOW-uitkering te overbruggen. De maximale uitkeringshoogte van de overbruggingsregeling bedraagt het niveau van het sociaal minimum. De overbruggingsregeling kent dezelfde normensystematiek als de AOW, namelijk drie uitkeringsnormen die gekoppeld zijn aan een bepaalde samenstelling van het huishouden. Het gaat hierbij om alleenstaanden (uitkeringsnorm 70%), alleenstaanden met een inwonend minderjarig kind (uitkeringsnorm 90%) en ‘gehuwden’ (uitkeringsnorm van 50% per persoon). De hoogte van de overbruggingsuitkering, inclusief de partneruitkering, is afgeleid van het aantal verzekerde jaren in de opbouwperiode, overeenkomstig de systematiek van de AOW. Naar analogie van de AOW bestaat er een partneruitkering voor de groep mensen die in de toekomst nog recht krijgt op de partnertoeslag. Daarnaast mag de overbruggingsuit kering, inclusief de partneruitkering, niet hoger zijn dan de VUT- of prepensioenuitkering of andere inkomensregeling die recht geeft op de overbruggingsuitkering. - Sociaal Akkoord: flexibele AOW gewenst Sociale partners stelden ook voor om naast de overbruggingsregeling de voorschotregeling voor mensen voor wie in 2013, 2014 en 2015 de AOW-leeftijd wordt verhoogd, permanent te maken en te hervormen in de richting van een flexibele AOW. Op dit voorstel heeft het kabinet niet gereageerd. Dit is opvallend, want de wens van een flexibele AOW is bij herhaling kenbaar gemaakt door sociale partners, nu dus in de voorstellen voor een Sociaal akkoord. Wij menen dat dit een breed verspreide maatschappelijke wens is. Op 5 december 2013 nam de Tweede Kamer een motie aan waarin het kabinet gevraagd wordt onderzoek te doen naar een flexibele AOW. De dag ervoor had staatssecretaris Klijnsma de motie ontraden, omdat dit volgens haar een negatief effect heeft op de werkgelegenheid en zal leiden tot rond € 1 miljard minder besparing.
Informatie bestuur
Zo nodig informeren we de besturen tussentijds via onze e-mail nieuwsbrief Pensioennieuws & Opinie; dit is voor het laatst gebeurd op 19 december 2013. Over de verhoging van de AOW-leeftijd informeerden we per bestuursnotitie. Over de noodzaak om de pensioenleeftijd te wijzigen en de mogelijkheden van het hanteren van één pensioenleeftijd is een juridische analyse beschikbaar. Het wetsvoorstel Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen wordt gewijzigd. Om de pensioenpositie van zelfstandigen zonder personeel te versterken wordt een afzonderlijk wetsvoorstel ingediend. Zodra mogelijk zullen we de besturen informeren.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 10 januari 2014
09/33
2
VERNIEUWD
NIEUW
VERNIEUWD
ON
Herziening financieel toetsingskader (FTK)
Inhoud
De tweede stap in de herziening van het pensioenstelsel is het schokbestendig maken van de pensioencontracten. Op 30 mei 2012 zond voormalig minister Henk Kamp van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) de Hoofdlijnennota herziening financieel toetsingskader pensioenen naar de Tweede Kamer. Daarin staan de uitgangspunten van het nieuwe financieel toetsingskader (FTK). Op 12 juli 2013 bood staatssecretaris Klijnsma van SZW de Tweede Kamer het voorontwerp van de Wet invoering reële ambitieovereenkomst aan. Daarin zijn de contouren geschetst van een nieuw FTK op basis van het pensioenakkoord van 10 juni 2011. Deze stukken zijn via internet openbaar gemaakt voor consultatie. Ook Syntrus Achmea heeft een reactie ingestuurd. Deze en andere reacties zijn op www.overheid.nl in te zien. Op basis daarvan concludeerde de staatssecretaris dat behoefte is aan een tussen variant in plaats van een keuze tussen een nominaal of een reëel kader.
Voorontwerp herziening FTK (juli 2013)
Volgens het voorontwerp van de Wet invoering reële ambitieovereenkomst kunnen pensioenfondsen kiezen uit een nominaal of een reëel pensioencontract. Uitgangspunten zijn een compleet contract (expliciete risicodeling in voor- en tegenspoed, maar wel een meer geleidelijke verwerking van eventuele schokken) en ruimte voor koopkrachtgerelateerde ambitie. Daarnaast moet het toetsingskader stabieler zijn, in die zin dat het minder afhankelijk is van dagkoersen.
Voorontwerp is op onderdelen positief
Wij zien een aantal positieve punten in het voorontwerp: • introductie van een reëel contract is een stap in de goede richting; • behoud van solidariteit, verplichtstelling en collectiviteit; • mogelijkheid tot collectief invaren; • vergroting van stabiliteit door invoering beleidsdekkingsgraad en handhaving ultimate forward rate (UFR); • meer duidelijkheid over risicodeling vooraf en meer helderheid over prudent person beginsel voor toezichthouder en fondsen. Over enkele van deze punten het volgende: - Keuze voor nominaal of reëel contract De keuze voor het nominale of reële contract vinden wij te beperkt. Beter is een variant die een rigide scheiding tussen het nominale en reële contract voorkomt door de belangrijke voordelen uit beide contracten te combineren. Denk aan het vaststellen van de indexatieambitie (nominale contract) en het spreiden in de tijd van financiële schokken (reële contract). - Invaren Het voorontwerp maakt invaren mogelijk. Dat is voor het effectief invoeren van een nieuw contract belangrijk. De beslissing over invaren ligt uiteindelijk bij sociale partners en het bestuur. Zij moeten ook een afweging maken, inclusief een inschatting van de risico’ s die aan invaren zijn verbonden. Over dit laatste punt biedt het voorontwerp geen duidelijkheid. - Ultimate Forward Rate (UFR) De rentecurve voor verplichtingen van 20 tot 60 jaar blijft gebaseerd op een UFR. Daardoor fluctueert de waarde van de verplichtingen minder als gevolg van renteveranderingen. De uiteindelijke vormgeving van de UFR in het nieuwe FTK hangt van lagere wetgeving af. Het ministerie van SZW heeft een externe commissie om advies gevaagd (zie hieronder). - Prudent person beginsel (PPB) De staatssecretaris wil enerzijds vasthouden aan het principle based karakter van het PPB. Maar anderzijds maakt zij toch een verschuiving naar een meer rule based aanpak in het voorontwerp. Zij stelt namelijk kwalitatieve en kwantitatieve regels, een “comply or explain” -benadering en een extra risicotoets voor. www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 10 januari 2014
10/33
Maar sommige zaken verdienen meer aandacht
Een aantal zaken verdient meer aandacht dan zij nu krijgen in het voorontwerp: - Zicht op lagere wetgeving ontbreekt Het voorontwerp geeft geen zicht op de lagere wetgeving. Omdat er nog veel nader moet worden uitgewerkt in lagere wetgeving, zal het moeilijk zijn voor sociale partners en besturen om nu al definitief te besluiten. Als niet alle wet- en regelgeving duidelijk is in het eerste kwartaal van 2014, wordt het volgens ons heel moeilijk om zorgvuldige besluiten te nemen en de implementatie te realiseren voor 1 januari 2015. - Complexiteit groter Een van de problemen waar de pensioensector mee te maken heeft is dat het grote publiek de pensioenmaterie als zeer complex ervaart. Het voorgestelde kader zal niet bijdragen aan het streven naar eenvoud en uitlegbaarheid van pensioenregelingen. Wij zien met het volgen van dit voorstel eerder een toename van de complexiteit die de houdbaarheid van het stelsel kan schaden. - Samenhang met het fiscaal kader De wijziging van het financieel toetsingkader en de wijziging van het fiscale kader voor aanvullend pensioen vinden vrijwel gelijktijdig plaats. Wij zijn bezorgd over de negatieve effecten van beide wijzigingen op de kwaliteit van het tweede pijler pensioen.
Klijnsma kiest voor tussenvariant ofwel FTK1+ (oktober 2013)
Staatssecretaris Klijnsma schreef in haar brief aan de Tweede Kamer van 1 oktober 2013 dat zij kiest voor één FTK in plaats van een scheiding tussen nominale en reële contracten zoals in het consultatiedocument werd voorgesteld. De nadere uitwerking van de tussenvariant moet nog plaatsvinden, maar is op hoofdlijnen bekend. De tussenvariant, ook wel FTK1+ genoemd, is te omschrijven als het FTK voor het nominale contract zoals we dat nu ongeveer kennen. De korte- en langetermijnherstelplannen worden vervangen door een spreidingssystematiek voor financiële schokken en voor schokken in de levensverwachting. Die systematiek is vergelijkbaar met de methodiek uit het FTK voor het reële contract. In deze tussenvariant is elke indexatie-ambitie mogelijk. Wel stellen de fiscale regels maxima, net zoals nu. Met de introductie van de nieuwe tussenvariant beoogt de Klijnsma dat pensioenfondsen niet hoeven in te varen. Syntrus Achmea is positief over de weg die Klijnsma hiermee is ingeslagen. Eén FTK is in het belang van transparantie en het vertrouwen in het pensioenstelsel. De nadere uitwerking van de tussenvariant en de bijbehorende tijdslijnen zijn echter nog zorgpunten. De implementatie van het nieuwe FTK moet immers op 1 januari 2015 rond zijn.
UFR-methode verbeterd, maar nog niet goed
De Commissie UFR leverde op 30 augustus 2013 haar rapport op. De commissie adviseerde over drie onderwerpen. Op 1 oktober 2013 g af Klijnsma aan dat het kabinet het advies wil overnemen in het nieuwe FTK. - Hoogte van de UFR Een belangrijk kritiekpunt van de commissie op de UFR is de onderbouwing en hoogte van de huidige 4,2%. Tevens lijkt de commissie te willen voorkomen dat deze vaste rente onder druk van politiek of lobbyisten vloeibaar wordt. Daarom definieert de commissie de UFR niet meer als een vaste rente, maar koppelt deze aan een voortschrijdend gemiddelde markt (forward) rente. Wij onderschrijven het belang van het meer objectiveren van de UFR rente. - Punt op de curve waar de UFR-methode begint De commissie heeft aandacht besteed aan de liquiditeit van de swapmarkt. Ze ondersteunt de eerder gemaakte keuze om vanaf het 20-jaars punt de UFR methodiek te laten aangrijpen. - De extrapolatiemethode De commissie adviseert de extrapolatiemethode aan te passen. Hierbij is meer rekening gehouden met de “ingroei factor”. Deze factor bepaalt de snelheid waarmee de marktrente na het 20-jaars punt richting de UFR zal bewegen. De Commissie UFR heeft deze factor verlaagd. Daarnaast is de extrapolatiemethodiek veranderd. De commissie geeft aan te hechten aan transparantie en repliceerbaarheid. Wat ons betreft komt de nieuwe extrapolatiemethodiek hier niet aan tegemoet. Deze is erg complex, en het gebruik van een recursieve markt (forward) rente maakt de methode moeilijker repliceerbaar. De complexiteit komt vooral tot uiting in de vreemde effecten rondom de rentegevoeligheid. Zo impliceert de nieuwe UFR methodiek dat de waarde van een 21-jaars pensioenverplichting verandert indien de 30-, 40- of 50-jaars swaprente verandert. www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 10 januari 2014
11/33
STAR wil andere UFR-methode
De Stichting van de Arbeid (STAR) riep op 29 november 2013 het kabinet op om voor pensioenfondsen een stabielere UFR-methode te hanteren in lijn met Europa. De Europese Commissie is met het Europees Parlement en de Europese Raad in overleg. Voor looptijden na 20 jaar wordt deze langetermijnrente verplicht Europees vast te stellen richting een convergentiepunt van 4,2%. Dit geldt dan voor financiële instellingen als verzekeraars. De Commissie UFR adviseerde voor Nederlandse pensioenfondsen een UFR te hanteren die meer afhankelijk is van de actuele marktrente. De STAR is van mening dat het advies van de Commissie UFR achterhaald is door de Europese ontwikkelingen.
Invoering
De geplande ingangsdatum is 1 januari 2015. Deze invoeringsdatum staat onder druk. Staatssecretaris Klijnsma gaf in haar brief van 12 juli 2013 aan voor het kerstreces een wetsvoorstel in te dienen. In haar brief van 1 oktober 2013 gaf ze aan het wetsvoorstel over het nieuwe FTK uiterlijk 31 januari 2014 aan de Tweede Kamer te sturen. De Pensioenfederatie heeft de indruk dat het FTK zoals dat nu in de maak is, niet voldoet aan de uitgangspunten die ze in haar reactie op het consultatiedocument had geformuleerd. De Pensioenfederatie gaf in haar brief van 20 december 2013 aan dat een wetsvoorstel met een FTK van die strekking destructief is voor het Nederlandse pensioenstelsel. Naast de inhoud is ook het tijdpad een grote zorg geworden, nu het wetsvoorstel nog niet is ingediend.
Informatie bestuur
Wij informeren de besturen over dit onderwerp via dit overzicht. Zo nodig informeren we besturen tussentijds via onze e-mail nieuwsbrief Pensioennieuws & Opinie; dit is voor het laatst gebeurd op 12 december 2013. In de discussies over het nieuwe FTK is door de bomen soms het bos niet meer te zien. Om die reden maakten we een handzaam paper voor alle pensioenprofessionals die niet dagelijks met deze materie bezig zijn; zie onze e-mail nieuwsbrief Pensioennieuws & Opinie van 19 december 2013
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 10 januari 2014
12/33
3
VERNIEUWD
NIEUW
VERNIEUWD
ON
Financial Transaction Tax (FTT) of alternatieve transactietaks
Inhoud en reikwijdte
De Europese Commissie stelde voor om een Europese belasting te heffen op financiële transacties: de Financial Transaction Tax (FTT). De FTT zou oorspronkelijk vanaf 1 januari 2014 in werking treden. Een FTT voor het hele EU-domein gaat niet door wegens gebrek aan draagvlak. Daarop hebben 11 EU-leden besloten om via de weg van “enhanced cooperation” de FTT in te voeren. De 11 betrokken landen zijn België, Duitsland, Estland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Oostenrijk, Portugal, Slovenië en Slowakije. Zij gaan dan in een nauwere samenwerking binnen de EU-context met steun van de Europese Commissie en het Europese Parlement samen verder. Op 14 februari publiceerde de Europese Commissie hiertoe een nieuw voorstel voor een FTT-richtlijn. In het voorstel is – anders dan Nederland graag wilde – geen uitzonderingspositie voor pensioenfondsen opgenomen. De FTT geldt straks voor de 11 betrokken landen. Resultaat is dat ook iedereen die direct of indirect met personen of instellingen uit deze landen handelt met deze FTT te maken krijgt. Ook Nederlandse pensioenfondsen krijgen als gevolg daarvan te maken met kostenverhogingen. Op basis van gegevens van het Ministerie van Financiën bedragen de kosten van deze FTT voor de Nederlandse pensioensector ongeveer 210 miljoen euro per jaar. Het gaat hier om een grove schatting. Deze kosten hebben een negatief effect op het door pensioenfondsen opgebouwde vermogen en het behaalde rendement. Het belasten van pensioenfondsen met een FTT ziet de regering als disproportioneel. Daarom wil de regering dat ook de financiële transacties namens een pensioenfonds gevrijwaard zijn van FTT. Hiervoor wordt druk gelobbyd. Ondertussen is er bij de betrokken 11 landen verwarring over het bereik van het voorstel, de uitzonderingen en de planning van de implementatie. Italië heeft niet gewacht en heeft medio december 2012 haar eigen Italiaanse FTT-voorstel ingediend. De verwachting is dat de Italië de eigen FTT-bepalingen intrekt zodra een EU FTT wordt ingevoerd. Tegen de stroom in is het Verenigd Koninkrijk van plan de daar geldende “stamp duty” juist af te schaffen. Al bij al duurt het nog wel even voor er definitief duidelijkheid is.
Nederland wil aandacht voor specifieke situatie
In antwoord op Kamervragen bevestigde minister Dijsselbloem op 2 mei 2013 dat het huidige voorstel niet aan de Nederlandse voorwaarden voldoet. Op basis van het nieuwe Commissievoorstel wordt verder onderhandeld. Nederland blijft zich actief inzetten om de Nederlandse wensen onder de aandacht te brengen bij de Commissie en de overige lidstaten, zo verklaarde Dijsselbloem. In de Miljoenennota wordt (nogmaals) benadrukt dat het kabinet er aan hecht dat pensioenen beter op nationaal niveau worden geregeld. Voor FTT is te verwachten dat de regering voet bij stuk zal houden.
Juridische bezwaren
Momenteel ligt de FTT vanuit de juridische hoek onder vuur. Vanuit de “Legal Service” van de Raad van de Europese Unie is op 6 september een zeer kritisch rapport uitgelekt over de FTT in de vorm zoals deze hiervoor is geschetst. Samengevat stelt de juridische dienst dat het voorstel: 1. de jurisdictie van lidstaten overschrijdt wat betreft belastingheffing, volgens normen van internationaal gewoonterecht zoals geïnterpreteerd door de EU; 2. strijdig is met het EU-verdrag omdat het inbreuk maakt op de competenties van nationale belastingheffing van lid staten die niet deelnemen aan de FTT; 3. discrimineert en waarschijnlijk zal leiden tot een verstoring van mededinging, in het nadeel van niet-deelnemende lidstaten. Al bij al dus zeer forse kritiek. Maar Europees Commissaris Semeta heeft al meteen na het uitlekken laten weten dat hij er het volste vertrouwen in heeft dat het met het voorstel juridisch goed zit. Hij ziet geen reden om het werk aan de FTT stil te leggen of andere maatsregelen te nemen. Dit lijkt vooral een politieke reactie. Het zou kunnen dat de Europese Commissie met deze kritiek een groot probleem moet zien op te lossen. Afgelopen maanden heeft overleg plaatsgevonden tussen de Council Working Party on Tax Questions – Indirect taxation (CWP) en de Europese Commissie over een aantal onduidelijkheden die de CWP had over een aantal technische kwesties met betrekking tot de definities en het toepassingsgebied van het voorstel voor de FTT. Medio december 2013 heeft de Europese Commissie hierop gereageerd. www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 10 januari 2014
13/33
Effecten op pensioenfondsen
Daarnaast heeft minister Dijsselbloem op 1 oktober 2013 in een brief aan de Tweede Kamer een schriftelijke beantwoording gegeven op de vragen die de vaste commissie voor Financiën op 12 april 2013 aan de minister van Financiën over FTT had voorgelegd. Het betreft een aantal vragen van de leden van de fracties van de VVD, de PvdA, de PVV, het CDA, D66 en de ChristenUnie over het fiche over de Richtlijn ter implementatie van nauwere samenwerking op het gebied van een financiële transactiebelasting. In zijn beantwoording is de minister ingegaan op onderwerpen zoals: • de nauwere samenwerking; • de voorwaarden uit het regeerakkoord; • algemene economische effecten van een FTT; • administratieve lasten en de uitvoeringskosten; • het sneeuwbaleffect; • effecten op de pensioenfondsen; • effecten op de staatsschuld; • samenloop met financiële regelgeving; • richtlijn inhoudelijke vragen. Met betrekking tot de effecten van FTT op pensioenfondsen geeft de minister aan dat geschat wordt dat de afdracht aan FTT jaarlijks in de orde van € 250 miljoen zal bedragen en dat dit een negatief effect op de beleggingsrendementen van pensioenfondsen zal hebben van ongeveer 0,25 procentpunten. Indien pensioenfondsen minder beleggingstransacties zouden uitvoeren, zou het effect lager kunnen worden. Echter uitvoeren van goed risicobeheer leidt op verschillende wijzen tot het doen van meer transacties. Zo dienen pensioenfondsen regelmatig hun verplichtingen in lijn te brengen met de strategische beleggingsmix die past bij hun verplichtingen (rebalanceren). Ook dit leidt tot meer transacties. Vandaar dat het totale effect van FTT voor pensioenfondsen niet verwaarloosbaar zal zijn.
Invoering
De beoogde ingangsdatum is 1 januari 2015.
Informatie bestuur
Afhankelijk van definitieve Europese besluitvorming en besluit van de Nederlandse regering.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 10 januari 2014
14/33
4
VERNIEUWD
NIEUW
VERNIEUWD
ON
Multipensioenfonds
Inhoud
In het palet aan pensioenfondsen komt er een nieuw type pensioenfonds bij: het multipensioenfonds. Dat moet betekenis krijgen voor de samenvoeging van pensioenfondsen. Pensioenfondsen die niet zelfstandig verder willen of kunnen vinden hierin een alternatief voor de route naar een verzekeraar. Pensioenfondsen, verzekeraars en pensioenuitvoerings-organisaties kunnen een (leeg) multipensioenfonds oprichten. Hierover komt nog een internetconsultatie.
Consultatie API
Op 28 februari 2013 maakte staatssecretaris Klijnsma van SZW, mede namens de minister van Financiën, een Beleidsdocument API voor internetconsultatie openbaar. Dit consultatiedocument bevatte de contouren van de Algemene Pensioeninstelling (API) en ging in op de wijzigingen die in wet- en regelgeving nodig zouden zijn om de API mogelijk te maken. Syntrus Achmea leverde input op het consolidatiedocument. Daarin legden wij de nadruk op de mogelijkheden die de API ten aanzien van de consolidatie van de binnenlandse pensioenmarkt volgens ons zou moeten hebben. Daarnaast wezen wij uiteraard op de mogelijke verbeterpunten in het consultatiedocument. Zo pleitten wij voor introduceren van een keuzemogelijkheid voor ringfencing, waarbij naar behoefte en fase van ontwikkeling voor al of niet ringfencen kan worden gekozen. Dit zou volgens ons het fusieproces ten goede komen. Ook moet een “lege” API kunnen worden opgericht en moet omzetting van een PPI naar een API mogelijk zijn. Op 4 november 2013 informeerde staatssecretaris Klijnsma de Tweede Kamer over het vervolg. Zij kiest er voor zich nu te richten op de consolidatieslag die de pensioensector moet maken. Ook volgt zij de kritiek dat een API voor internationale doeleinden geen haalbare kaart is. Het nieuwe multipensioenfonds richt zich uitsluitend op de binnenlandse markt.
Geen API, wel iets nieuws
Het nieuwe vehikel wordt niet het sluitstuk van de drietrapsraket PPI, multi-opf en API als verdere uitwerking van de pensioenfondsenrichtlijn (IORP-richtlijn, 2003/41/EG). Die ambitie wordt in feite geparkeerd en mogelijk later weer opgepakt: Klijnsma wil Europese ontwikkelingen in met name het toezichtskader voor uitvoering van buitenlandse regelingen afwachten en invloed daarop uitoefenen. Tussentijds wordt de reikwijdte van de PPI voor grensoverschrijdende dienstverlening verduidelijkt.
Het multipensioenfonds
Een multipensioenfonds kan de pensioenregeling van een bedrijfstak, maar ook die van een onderneming uitvoeren. Klijnsma bestudeert voor het domein van de beroepspensioenfondsen nog de mogelijkheden. Een multipensioenfonds kan niet de pensioenregeling van een bedrijfstakpensioenfonds waarin de deelneming verplicht is gesteld uitvoeren. Klijnsma wil namelijk de verplichtstelling niet in de waagschaal stellen. Ook vindt zij dat de discussie over de verplichtstelling thuishoort in de bredere discussie over de toekomst van het pensioenstelsel die zij in het voorjaar van 2014 wil gaan voeren (zie onder nummer 14 van dit overzicht). De vermogens, gerelateerd aan de verschillende pensioenregelingen die het multipensioenfonds uitvoert, moeten worden geringfenced (scheiding van de vermogens per regeling). Het lijkt er op dat het multipensioenfonds geen rol gaat spelen voor de ZZP’ers. Het multipensioenfonds moet een vergunning van de toezichthouder hebben; ijkpunten voor het verlenen van die vergunning zijn een adequate inrichting van de organisatie en een adequate scheiding van de vermogens per regeling (ringfencing). Deze vergunningplicht en de eisen die hieraan worden gesteld worden vermoedelijk geregeld in de Pensioenwet.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 10 januari 2014
15/33
Onze visie
Het multipensioenfonds kan voor de consolidatieslag die de pensioensector moet maken betekenis krijgen. Dat zal, met het huidig voorgestelde concept, alleen het geval zijn voor ondernemingspensioenfondsen en voor bedrijfstakpensioenfondsen zonder verplichtstelling. Het is jammer dat dit nieuwe type pensioenfonds niets kan betekenen voor bedrijfstakpensioenfondsen met een verplichtstelling. Klijnsma vindt het te gewaagd het multipensioenfonds hierin een rol te geven. Uit jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie valt af te leiden dat de verplichtstelling alleen als uitzondering op de vrije marktwerking wordt geaccepteerd door het Hof als er binnen het pensioenfonds dat die regeling uitvoert een grote mate van solidariteit bestaat. Die grote mate van solidariteit rechtvaardigt het uitsluitend recht dat het bedrijfstakpensioenfonds toekomt bij het uitvoeren van de betreffende pensioenregeling. Die solidariteit moet binnen het pensioenfonds als geheel bestaan en niet (alleen) binnen de afzonderlijke pensioenregelingen die het pensioenfonds uitvoert.
Invoering
De beoogde ingangsdatum is 1 januari 2015. Staatssecretaris Klijnsma was van plan nog in 2013 een voorontwerp van wet voor internetconsultatie aan te bieden. Dat is niet gebeurd.
Informatie bestuur
Afhankelijk van het wetgevingstraject, waarvan naar verwachting de voorbereiding kan beginnen na de internetconsultatie.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 10 januari 2014
16/33
5
VERNIEUWD
NIEUW
VERNIEUWD
ON
Bestuursdeelname pensioengerechtigden (alleen van toepassing op bedrijfstakpensioenfondsen)
Inhoud
In besturen van bedrijfstakpensioenfondsen worden pensioengerechtigden opgenomen, als een meerderheid bij een raadpleging dat wil.
Consultatie API
De initiatiefwet van Koçer Koser Kaya (D66) en Blok (VVD) over bestuursdeelname namens pensioengerechtigden is op 1 juli 2013 in werking getreden. Het kabinet heeft de belangrijkste onderdelen van de initiatiefwet overgenomen in het Wetsvoorstel versterking bestuur pensioenfondsen (zie onder nummer 6 van dit overzicht). Staatssecretaris Klijnsma had voorgesteld de initiatiefwet op 1 juli 2013 in werking te laten treedt, tenzij de behandeling van het Wetsvoorstel versterking bestuur pensioenfondsen voor die tijd afgerond zou zijn. Dat is niet gelukt doordat de Eerste Kamer dat wetsvoorstel pas op 9 juli 2013 behandelde. Hierdoor krijgen pensioenfondsen tot 1 juli 2014 te maken met twee over lappende en deels conflicterende wetten. Op verzoek van staatssecretaris Klijnsma zal DNB niet op toepassing van de initiatiefwet handhaven. Pensioenfondsen dienen zich te richten op implementatie van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen.
Informatie bestuur
Onderdeel van bestuursnotitie over de Wet versterking bestuur pensioenfondsen na besluitvorming door de Tweede Kamer.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 10 januari 2014
17/33
6
VERNIEUWD
NIEUW
VERNIEUWD
ON
Wet versterking bestuur pensioenfondsen en Code Pensioenfondsen
Inhoud
De Wet versterking bestuur pensioenfondsen bevat een integrale herziening van de governance en medezeggenschap bij pensioenfondsen. De wet bevat ook andere wijzigingen die moeten leiden tot verbetering van de kwaliteit van het pensioenfondsbestuur. Een en ander is neergelegd in de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Pensioenfondsen moeten hun bestuursmodel heroverwegen en de Code Pensioenfondsen implementeren.
De bestuursmodellen
Alle pensioenfondsen moeten hun bestuursmodel aanpassen of kiezen voor een nieuw bestuursmodel op basis van de volgende uitgangspunten: • versterking van deskundigheid en intern toezicht; • adequate vertegenwoordiging van alle risicodragers; • stroomlijning van taken en organen. Vanaf 1 juli 2014 kan een pensioenfonds kiezen uit vijf bestuursmodellen: • het paritaire bestuursmodel (model 1): in het bestuur vertegenwoordigers namens de drie geledingen: de werkgever(s), werknemers én pensioengerechtigden (eventueel aangevuld met maximaal twee onafhankelijke deskundigen) • het gemengde bestuursmodel met uitvoerende en niet uitvoerende bestuurders, die het intern toezicht uitoefenen, in drie varianten: • paritair gemengd model (model 2): vertegenwoordigers van de drie geledingen (eventueel aangevuld met maximaal twee onafhankelijke deskundigen) als uitvoerende bestuurders en minimaal drie onafhankelijke deskundigen als niet uitvoerende bestuurders • omgekeerd gemengd model (model 3): minimaal twee onafhankelijke deskundigen als uitvoerende bestuurders en vertegenwoordigers van de drie geledingen (eventueel aangevuld met maximaal twee onafhankelijke deskundigen) als niet uitvoerende bestuurders • onafhankelijk gemengd model (model 4): minimaal twee onafhankelijke deskundigen als uitvoerende bestuurders en minimaal drie onafhankelijke deskundigen als niet uitvoerende bestuurders • het onafhankelijk bestuursmodel (model 5): in het bestuur minimaal twee onafhankelijke deskundigen De paritaire modellen (model 1, 2 en 3) kennen een verantwoordingsorgaan (VO), waarin de deelnemers en pensioen gerechtigden naar evenredigheid zijn vertegenwoordigd. Naar keuze kan de werkgever worden vertegenwoordigd. Het nieuwe VO krijgt de verantwoordings- en adviestaken van het huidige VO en krijgt ook een adviesrecht voor enkele essentiële besluiten die het voorbestaan van het pensioenfonds raken. De onafhankelijke modellen (model 4 en 5) kennen een belanghebbendenorgaan (BO), waarin de drie geledingen – in dezelfde verhouding als in het paritair bestuur – zijn vertegenwoordigd. Het BO krijgt de verantwoordings- en adviestaken van de huidige deelnemersraad en het huidige VO, aangevuld met een goedkeuringsrecht voor besluiten die de risicoverdeling dan wel het voorbestaan van het pensioenfonds raken. Het intern toezicht wordt verstevigd doordat: • bedrijfstakpensioenfondsen met een paritair of onafhankelijk bestuur een permanente raad van toezicht moeten instellen (tenzij het fonds volledig is verzekerd; in dat geval volstaat jaarlijkse visitatie door een visitatiecommissie); • ondernemingspensioenfondsen met een paritair of onafhankelijk bestuur de keuze krijgen tussen een permanente raad van toezicht of een visitatiecommissie die jaarlijks visiteert (in plaats van driejaarlijks); • beroepspensioenfondsen de keuze krijgen tussen een permanente raad van toezicht, een visitatiecommissie die jaarlijks visiteert (in plaats van driejaarlijks) of een gemengd bestuur waarbij de niet uitvoerende bestuurders het intern toezicht uitoefenen; • het intern toezichtorgaan extra taken krijgt, alsmede extra bevoegdheden als het om de raad van toezicht gaat. www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 10 januari 2014
18/33
Code Pensioenfondsen
De Code Pensioenfondsen vervangt de Principes voor goed pensioenfondsbestuur van de STAR van 16 december 2005. Deze code is opgesteld door de Pensioenfederatie in nauwe samenwerking met de Stichting van de Arbeid (STAR). De Pensioen-federatie en de STAR willen hiermee bijdragen aan het versterken van ‘goed pensioenfondsbestuur’. De Code bevat normen voor het gedrag van bestuurders, interne toezichthouders en belanghebbenden in de verantwoordingsfunctie. Per orgaan zijn normen opgenomen over taak en werkwijze, samenstelling en zittingsduur, geschiktheid en benoeming, schorsing en ontslag. Daarnaast zijn overkoepelende thema’s opgenomen, die zowel het eigen functioneren van het fonds als van dienstverleners betreffen, zoals integraal risicomanagement, communicatie en transparantie, verantwoord beleggen, kosten, uitvoering en uitbesteding, geschiktheid, diversiteit, integer handelen en beloningsbeleid. Op 10 september 2013 verzochten de Pensioenfederatie en de STAR staatssecretaris Klijnsma van SZW om wettelijke verankering van de Code Pensioenfondsen zoals dat eerder ook met de STAR-pricipes voor goed pensioenfonds bestuur is gebeurd. Verdere kwaliteitsverbetering Andere wetswijzigingen die moeten leiden tot verbetering van de kwaliteit van het pensioenfondsbestuur, hebben te maken met de volgende onderwerpen: • geschiktheidstoets • onafhankelijkheid • tijdsbeslag • verantwoord beleggen • beloningsbeleid • doelstellingen en uitgangspunten • diversiteit • informatie over belangenverenigingen Deze onderwerpen zijn ook verder uitgewerkt in de Code Pensioenfondsen.
Invoering
De Eerste Kamer ging op 9 juli 2013 akkoord met de Wet versterking bestuur pensioenfondsen. De wet treedt in twee stappen in werking: • op 7 augustus 2013 de bepalingen die geen betrekking hebben op de bestuursmodellen; • op 1 juli 2014 de bepalingen die betrekking hebben op de bestuursmodellen. DNB verwacht dat pensioenfondsen: • eind 2013 een keuze voor een bestuursmodel hebben gemaakt op basis van een sterkte-zwakte analyse van de verschillende modellen; • voor 1 april 2014 voorgenomen benoemingen van (mede)beleidsbepalers bij DNB hebben gemeld en hun totaalpakket van wijzigingen in de governance aan DNB hebben voorgelegd. Dat zijn de voorgenomen wijzigingen in de statuten en alle meldingsformulieren (inclusief de daarbij behorende profielen, cv’s en overige bijlagen). De Code Pensioenfondsen trad in werking op 1 januari 2014. De Pensioenfederatie komt naar verwachting in februari met een Plan van aanpak geschiktheid en Aanbevelingen geschikt pensioenfondsbestuur. Naleving van de Code Pen sioenfondsen is wettelijk verplicht vanaf 1 juli 2014. Daardoor krijgen de pensioenfondsen een half jaar de tijd om de Code te implementeren.
Informatie bestuur
We ondersteunden de besturen door middel van: • bestuursnotities over de Wet versterking bestuur pensioenfondsen na besluitvorming door de Eerste Kamer (afgerond); • een presentatie over de gevolgen van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen; • een gids met uitgebreide achtergrondinformatie over alle wijzigingen in het paper “Op weg naar een sterker bestuur van pensioenfondsen”; • tussentijdse informatie over de ontwikkelingen via onze e-mail nieuwsbrief Pensioennieuws & Opinie.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 10 januari 2014
19/33
7
VERNIEUWD
NIEUW
VERNIEUWD
ON
FATCA
Inhoud
Algemeen - Op grond van de Foreign Account Tax Compliance Act (FATCA) wordt iedere niet-Amerikaanse financiële instelling verplicht om aan de Amerikaanse Belastingdienst informatie over “US persons” door te geven. Het gaat om FFI’ s (Foreign Financial Institutions) waartoe ook pensioenfondsen behoren. Deze maatregel moet belastingontduiking voorkomen door inwoners van de VS die beleggingen bij buitenlandse financiële instellingen aanhouden. In dit verband heeft Nederland voor de uitvoering hiervan een overeenkomst met de VS gesloten. Pensioenfondsen - De Europese koepel voor paritaire instellingen (AEIP) en drie Amerikaanse pensioenkoepels hebben een gezamenlijke brief naar de Amerikaanse overheid gestuurd. Zij pleiten hierin voor een uitzondering voor Europese pensioenfondsen op de FATCA. Het lijkt er op dat deze lobby succes heeft gehad.
Algemeen
Met de opbrengsten wordt de werkgelegenheid in de VS gestimuleerd. De wet heeft vooral gevolgen voor een FFI met klanten in de VS. En voor buitenlandse niet-financiële instellingen met eigenaars uit (voornamelijk) de VS. De Europese financiële sector vreesde voor verzwaring van administratieve lasten en hoge IT-kosten om de FATCA na te leven. Op basis van de FATCA hebben de VS en G5 landen uit Europa (Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje, Verenigd Koninkrijk) een zogeheten Intergovernmental Agreement (IGA) bereikt, een modelovereenkomst op basis waarvan alle landen een overeenkomst kunnen sluiten met de VS. Onlangs is ook een IGA tussen de VS en NL tot stand gekomen (zie hieronder). Het voordeel van een IGA tussen landen onderling is dat de administratieve lasten voor de financiële instellingen geringer zullen zijn. Allereerst hoeven de instellingen dan niet ieder afzonderlijk een overeenkomst met de IRS (de Amerikaanse belastingdienst) te sluiten. En tevens loopt de gegevensverstrekking via de Nederlandse Belastingdienst op grond van nieuwe wetgeving. Onduidelijk is nu nog of registratie in de VS nodig zal zijn voor FFI’s uit een IGA land.
Pensioenfondsen
De lobby heeft succes gehad. De final regulations kennen een vrijstelling voor (Nederlandse) pensioenfondsen, evenals beleggingsvehikels indien deze worden gebruikt door louter vrijgestelde pensioenfondsen. Zij hoeven hun deelnemersbestand niet te screenen op Amerikaanse staatsburgers. In de bijlage II van de IGA staat opgesomd welke entiteiten en welke producten vrijgesteld zijn (Exempt beneficial Owner) waardoor ze geen opgaaf hoeven te doen van gegevens (Non-Reporting Netherlands Financial Institutions). Onduidelijk is nog of er wel/geen FFI EIN (Employer Identification Number – fiscaal nummer voor fatca doeleinden) aangevraagd moet worden. Oorspronkelijk was de registratie vanaf 1 januari 2013 gepland. Met deze datum is al een paar keer geschoven; in augustus 2013 vernamen wij dat tot 1 januari 2014 een proef voor gebruikers loopt. De eigenlijke aanvragen gaan pas vanaf 1 januari 2014 lopen. Als de registratie voor 25 april 2014 plaatsvindt, dan wordt het FFI opgenomen in de FFI list die in juni 2014 gepubliceerd wordt. Er vinden besprekingen plaats waarin mogelijkerwijs de IRS een database gaat inrichten waarin iedere FFI zich kan/moet registeren én tegelijkertijd de status van andere financiële instellingen kan zien. De formele ingangsdatum van FATCA was 1 januari 2013. In de praktijk wordt er pas op zijn vroegst in september 2015 gevolg aan gegeven. De IGA voorziet in een implementatietermijn waarin Nederland de wetgeving kan goedkeuren, lokaal kan aanpassen waar nodig en werkelijk kan invoeren.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 10 januari 2014
20/33
IGA Nederland – VS
Op 18 december 2013 (http://www.rijksoverheid.nl/ministeries/fin/nieuws/2013/12/18/weekers-sluit-overeenkomst-met-vstegen-belastingontwijking-en-zwart-sparen.html) is de Nederlands-Amerikaanse IGA ondertekend. Deze IGA is gebaseerd op het standaard IGA model 1 waarin Annex II specifiek voor Nederland vrijstellingen zijn opgenomen aangaande Nederlandse entiteiten en producten die geacht worden een laag risico op belastingvermijding te kennen (bijvoorbeeld producten die zien op pensioenvoordelen). Belangrijke kenmerken aangaande de IGA zijn: - Fatca wordt in de Nederlandse wet geïmplementeerd, waardoor het beter aansluit bij bestaande wetgeving. Fatca start per 1 juli 2014 (na goedkeuring van nieuwe wetgeving door de Eerste Kamer in de loop van 2014); het doel is om de IGA van kracht te laten zijn per 30 september 2015. De VS achten iedere FII al compliant vanaf het moment van ondertekening (er zal geen inhouding plaats vinden). - Toename van gegevensuitwisseling ten aanzien van belastinginformatie tussen beide landen. - Voorziening voor automatische rapportage en gegevensuitwisseling met betrekking tot accounts van VS personen bij Nederlandse financiële instellingen, maar ook van informatie betreffende rekeningen van Nederlanders bij Amerikaanse financiële instellingen. - IGA geldt ook voor de BES eilanden (Bonaire, Sint Eustatius en Saba). Ondernemingspensioenfonds, bedrijfstakpensioenfondsen en beroepspensioenfondsen kwalificeren als een Exempt Beneficial Owner en worden behandeld als een ‘Non-Reporting Netherlands Financial Institutions’.
Invoering
Formeel per 1 januari 2013. Consequenties voor de praktijk zijn er pas later.
Informatie bestuur
Voorlopig alleen via dit overzicht. Afhankelijk van de voortgang met IGA en “final regulations”, mogelijk een vervolg in het vierde kwartaal van 2013.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 10 januari 2014
21/33
8
VERNIEUWD
NIEUW
VERNIEUWD
ON
Wetsvoorstellen Wet werk en zekerheid en Participatiewet
Inhoud
Met de Wet werk en zekerheid wil het kabinet de rechtspositie van flexwerkers versterken en het ontslagrecht en de WW hervormen. Met de Participatiewet wil het kabinet het principe van één regeling voor de gehele doelgroep consequent doorvoeren. Deze wet stimuleert de eigen verantwoordelijkheid van mensen om werk te vinden, neemt belemmeringen daarvoor weg en maakt hulp mogelijk voor degenen die dat ook echt nodig hebben.
Impact Sociaal akkoord op de wetsvoorstellen
In het Sociaal Akkoord van 11 april 2013 zijn ook afspraken gemaakt over de herziening van de arbeidsmarkt, flexwerkers, ontslagrecht en de WW. Deze afspraken zijn uitgewerkt in de wetsvoorstellen Wet werk en zekerheid en Participatiewet.
Wet werk en zekerheid
Op 29 november 2013 diende minister Asscher van SZW het wetvoorstel Werk en zekerheid bij de Tweede Kamer in. Dat is mede gebaseerd op het Sociaal akkoord dat kabinet en sociale partners op 11 april 2013 sloten. Het kabinet wil hiermee bereiken dat: • het ontslagrecht sneller, goedkoper en eerlijker wordt; • de rechtspositie van flexwerkers wordt versterkt; • de Werkloosheidswet (WW) er meer op wordt gericht om mensen weer snel aan het werk te krijgen. Ontslag Werknemers met een arbeidsovereenkomst van ten minste twee jaar krijgen na ontslag recht op een transitievergoeding die gebruikt kan worden voor scholing en om over te stappen naar een andere baan of een ander beroep. De transitievergoeding wordt afhankelijk van de duur van een dienstverband. De regel is: ⅓ maandsalaris per dienstjaar en ½ maandsalaris per dienstjaar dat men langer dan tien jaar in dienst is geweest. De vergoeding wordt maximaal € 75.000, en maximaal een jaarsalaris voor mensen die meer dan € 75.000 per jaar verdienen. Om rechtsongelijkheid bij ontslag te bestrijden, mogen werkgevers niet meer zelf kiezen of ze werknemers via de kantonrechter of via het UWV ontslaan. Die mogelijkheid maakt het ontslagstelsel onnodig complex en leidt tot ongelijke behandeling in gelijke gevallen. Nu krijgt de ene werknemer, via de kantonrechter, een gouden handdruk, terwijl de andere werknemer, via het UWV, zonder vergoeding op straat komt te staan. Er komt een vast voorgeschreven route: ontslag om bedrijfseconomische reden gaat via het UWV en ontslag om persoonlijke redenen gaat via de kantonrechter. Flexwerkers De minister vindt dat er te grote verschillen zijn ontstaan in de behandeling van werknemers met vaste en flexibele contracten. Hij stelt maatregelen voor om werknemers met flexibele contracten meer zekerheid te bieden en eerder door te laten stromen naar een vast contract. Om te voorkomen dat werknemers te lang en tegen hun zin met opeenvolgende tijdelijke contracten voor dezelfde werkgever werken, kunnen ze straks eerder aanspraak maken op een vast contract. Niet na drie jaar, zoals nu, maar al na twee jaar. Oneigenlijk gebruik van flexibele arbeidsvormen wordt aangepakt. Zo komt er een betere ontslagbescherming voor werknemers die via payrolling werken en wordt het langdurig gebruik van 0-urencontracten aan banden gelegd en in de zorg helemaal verboden.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 10 januari 2014
22/33
WW Minister Asscher kiest met de voorgestelde veranderingen van ontslagrecht en WW voor een meer activerende aanpak om werkloosheid te voorkomen. Samen met sociale partners wil hij werknemers die hun baan verliezen zo snel mogelijk van werk naar werk begeleiden en zo kort mogelijk werkloos laten zijn. Van mensen die langer dan een half jaar in de WW zitten, wordt verwacht dat ze al het beschikbare werk als passende arbeid aanvaarden. Door een nieuw systeem van inkomensverrekening wordt voorkomen dat mensen daarbij minder gaan verdienen dan ze in de WW als uitkering kregen. Werkhervatting vanuit de WW wordt altijd lonend. De maximale duur van de publiek betaalde WW wordt van 1 januari 2016 tot 2019 stapje voor stapje teruggebracht van 38 naar 24 maanden. Werkgevers en werknemers kunnen in de cao afspraken maken om de WW-uitkeringen na 24 maanden – tot 38 maanden – uit eigen zak te betalen. In het Begrotingsakkoord 2014 van oktober 2013 maakte het kabinet afspraken met de Tweede Kamerfracties van VVD, PvdA,, D66, ChristenUnie en SGP over versnelde invoering van de voorgestelde maatregelen. Als de Tweede Kamer en Eerste Kamer akkoord gaan, kan de versterkte rechtspositie van flexwerkers vanaf 1 juli 2014 ingaan, en hervorming van het ontslagrecht en het eerdere aanvaarden van passende arbeid in de WW vanaf 1 juli 2015. Volgens het Centraal Plan Bureau zal de arbeidsmobiliteit van ouderen toenemen door de daling van de gemiddelde ontslagkosten; de vergoedingen bij ontslag worden per saldo lager. Gemiddeld blijft de ontslagbescherming volgens het CPB voor vaste contracten gelijk en neemt de bescherming voor flexibele contracten toe. Het CPB verwacht dat de maatregelen 20.000 nieuwe voltijdbanen opleveren als gevolg van een meer activerende WW.
Participatiewet
Op 2 december 2013 diende staatssecretaris Klijnsma van SZW het wetvoorstel Participatiewet bij de Tweede Kamer in. Zij wil daarmee zo veel mogelijk mensen aan de slag helpen. Het liefst in reguliere banen of anders via beschut werk. Met de Participatiewet komt er één regeling voor mensen die een opstap naar de arbeidsmarkt nodig hebben. Nu is dat nog verspreid over drie regelingen: de WWB (de Wet werk en bijstand), de Wsw (de Wet sociale werkvoorziening) en de Wajong (mensen met arbeidsvermogen). Op 11 april 2013 kwamen werkgevers en werknemers in het Sociaal Akkoord met het kabinet overeen om tot 2026 in totaal 100.000 extra banen in te richten voor mensen uit de doelgroep van de Participatiewet. Daarbovenop stelde de overheid zich garant voor 25.000 extra banen in de komende tien jaar. Werkbedrijven De VNG, sociale partners en het Rijk werken de Participatiewet en de afspraken uit het Sociaal Akkoord verder uit in de ‘Werkkamer’. De banen die beschikbaar komen moeten vooral op regionaal niveau worden ingevuld. Gemeenten hebben de regie in de 35 arbeidsmarktregio’s, waar werkbedrijven worden opgezet. In het bestuur van de nieuw op te richten regionale werkbedrijven zijn ook de werkgevers en werknemers vertegenwoordigd. Wsw en quotum De Wsw zal vanaf 1 januari 2015 worden afgesloten voor nieuwe instroom. Het kabinet ontwerpt een quotumregeling voor het in dienst nemen van arbeidsgehandicapten door grotere werkgevers. Het is de bedoeling dat naarmate het aantal plaatsen in de sociale werkvoorziening afneemt, het aantal reguliere plaatsen voor arbeidsgehandicapten toeneemt.
Invoering
Invoering van de Wet werk en zekerhei zal in stappen gaan. De bedoeling is dat de versterkte rechtspositie van flexwerkers per 1 juli 2014 ingaat en hervorming van het ontslagrecht en de WW per 1 juli 2015. Invoering van de Participatiewet is voorzien per 1 januari 2015.
Informatie bestuur
Afhankelijk van voortgang in het wetgevingstraject.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 10 januari 2014
23/33
9
VERNIEUWD
NIEUW
VERNIEUWD
ON
Wetsvoorstel werken na de AOW-gerechtigde leeftijd
Inhoud
De regels voor werkende AOW’ers worden versoepeld. Gepensioneerden kunnen zo gemakkelijker blijven werken. Voor werkgevers wordt het aantrekkelijker om AOW‘ ers in dienst te nemen. De ministerraad stemde hiermee op 29 mei 2012 in op voorstel van Kamp, de toenmalige minister van SZW. Het wetsvoorstel is voor advies naar de Raad van State gestuurd en wordt openbaar na indiening bij de Tweede Kamer. Oorspronkelijk streefde het kabinet naar invoering per 1 juli 2015. Het wetsvoorstel houdt het volgende in: • De werkgever betaalt het loon bij ziekte voor AOW’ers maar zes weken in plaats van twee jaar door; • De re-integratieverplichtingen worden voor werkgevers beperkt als het om AOW’ers gaat; • Ook AOW’ers moeten straks minimaal het wettelijk minimumloon verdienen. Nu heeft een 65-plusser dat recht nog niet; • De mogelijkheid om tijdelijke contracten aan te gaan met gepensioneerden wordt verruimd. Nu krijgt ook een AOW-er na drie keer een tijdelijk contract, automatisch een contract voor onbepaalde tijd; Een arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer eindigt automatisch bij het bereiken van de AOWgerechtigde leeftijd, als daarover geen andere afspraken tussen werkgever en werknemer zijn gemaakt. Werkgever en werknemer kunnen onderling afspreken om de arbeidsovereenkomst voort te zetten na de AOW-leeftijd. Dat kan bijvoorbeeld in een cao zijn of in een individueel contract tussen werkgever en werknemer.
Invoering
In werking treden van de wet hangt af van de invoering van het wetsvoorstel Wet werk en zekerheid (zie onder nummer 8 van dit overzicht); dat kan dus 1 juli 2014 of 1 juli 2015 worden.Volgens planning zou het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer worden ingediend samen met het wetsvoorstel Wet werk en zekerheid in november 2013 (indiening bij de Eerste Kamer zou plaantsvinden in april 2014). Ook in de brief van SZW van 25 november 2013 over het Begrotingsakkoord 2014 stond nog dat het wetsvoorstel voor eind november wordt ingediend, maar het wetsvoorstel is nog steeds niet ingediend.
Informatie bestuur
De geplande invoeringsdatum is al een paar keer verschoven. We verwachten dat het wetsvoorstel op korte termijn wordt ingediend. Na indiening van het wetsvoorstel bij de Tweede informeren wij de besturen.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 10 januari 2014
24/33
10
VERNIEUWD
NIEUW
VERNIEUWD
ON
Voorontwerp van Wet pensioencommunicatie
Inhoud
Bij de start van het nieuwe pensioenstelsel komen nieuwe regels voor communicatie. Het ministerie van SZW onderzocht hoe de communicatie over het pensioenakkoord er uit moet zien. Uit de wettelijk verplichte evaluatie van de informatiebepalingen van de pensioenwetgeving komt naar voren dat de informatiebepalingen uit de pensioenwetgeving over het algemeen goed worden nageleefd. Maar ook blijkt dat de informatiebepalingen te gedetailleerd zijn, te weinig ruimte bieden voor fondsspecifieke informatie en voor begrijpelijkheid en duidelijkheid op deelnemersniveau. Op basis van de resultaten van de evaluatie van de informatiebepalingen en de resultaten van het project pensioencommunicatie in verband met het pensioenakkoord, zullen de informatiebepalingen in de pensioenwetgeving worden aangepast. Het is de bedoeling dat de aangepaste informatiebepalingen tegelijkertijd met de overige aanpassingen van de pensioenwetgeving voortvloeiend uit het pensioenakkoord in werking zullen treden.
Voorontwerp van Wet pensioencommunicatie
Staatssecretaris Klijnsma van SZW publiceerde op 29 november 2013 het en voorontwerp van Wet pensioencommunicatie voor internetconsultatie. Doel is om de communicatie beter aan te laten sluiten op de wensen van de deelnemers en eerlijker te communiceren over onzekerheden. Met het voorontwerp wil SZW belanghebbenden informeren over de voorgenomen wijzigingen en iedereen de mogelijkheid bieden om hierop te reageren. Het opnemen van informatiebepalingen in de pensioenwetgeving in 2007 was een belangrijke stap om de pensioencommunicatie te verbeteren. Toch is het pensioenbewustzijn van Nederlanders laag. Uit onderzoek blijkt dat de huidige communicatie-inspanningen van pensioenuitvoerders niet altijd het gewenste effect hebben. De wettelijk verplichte informatie over pensioen is voor veel mensen ingewikkeld, moeilijk te begrijpen en omvangrijk. Bovendien geeft het een te rooskleurig beeld over de hoogte van het pensioen, omdat het geen inzicht geeft in risico’s en daardoor mensen op het verkeerde been kan zetten. Daarnaast heeft de pensioensector te maken met een gedaald vertrouwen onder actieve deelnemers en gepensioneerden. Voorgesteld wordt de pensioencommunicatie te verbeteren door deze beter aan te sluiten op wensen van deelnemers en eerlijker te communiceren over onzekerheden. Daarbij staat het perspectief van de deelnemer centraal. Het is wenselijk dat meer dan nu het geval is wordt aangesloten bij de informatiebehoeften en de kenmerken van de deelnemer en zijn manier van informatieverwerking. Dat betekent dat er in de wetgeving meer ruimte zal zijn voor: • maatwerk door pensioenuitvoerders (vormvrij waar mogelijk, standaardisatie waar nodig); • gelaagdheid in informatie; • digitale informatieverstrekking; en • uniforme communicatie over koopkracht en risico’s. Dit moet leiden tot een persoonlijk interactief totaaloverzicht voor alle deelnemers, dat op elk gewenst moment te raadplegen is door de deelnemer. Een dergelijk overzicht moet in één oogopslag inzicht geven in het te verwachten pensioeninkomen op de AOW-gerechtigde leeftijd en de financiële gevolgen bij bepaalde keuzes of veranderingen in de persoonlijke leefsituatie. Het pensioenregister wordt daartoe uitgebreid. Via drie bedragen krijgen deelnemers inzicht in de koopkracht en de risico’s. Dit wordt gebaseerd op een optimistisch, verwacht en pessimistisch scenario. Dit zijn netto afgeronde bedragen die indicatief zijn.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 10 januari 2014
25/33
Onze visie
Het is goed dat de wettelijke informatiebepalingen eindelijk worden gemoderniseerd. Het pensioenbewustzijn is nog steeds heel laag. Het nieuws over pensioenen is vaak negatief gekleurd. Pensioencommunicatie moet er aan bijdragen dat het vertrouwen in het pensioenstelsel en in pensioenfondsen wordt herwonnen. Het voorontwerp bevat belangrijke elementen die hier aan kunnen bijdragen. Dit hangt wel af van de uitwerking. We noemen enkele aandachtspunten. • De open norm dat geïnformeerd wordt ‘in duidelijke en begrijpelijke bewoordingen’ wordt vervangen door de open normen ‘correct, duidelijk en evenwichtig’. Deze normen kunnen helpen om aan te sluiten op de informatiebehoefte van de deelnemer. Wel moet worden gewaarborgd dat pensioenuitvoerders inderdaad meer ruimte krijgen voor maatwerk. Het is wenselijk dat de AFM de toepassing van open normen marginaal toetst, en deze niet gebruikt als een middel om het toezicht aan te scherpen. • Digitale informatieverstrekking heeft de toekomst. Het draagt bij aan kostenverlaging, maar is ook een middel om de informatie gelaagd te kunnen aanbieden. Het is van belang dat de spelregels hierbij duidelijk zijn. Er moet een evenwicht zijn tussen de brengplicht van de pensioenuitvoerder en de haalplicht van de deelnemer. • Uitbreiding van de rol van het pensioenregister roept vragen op over de taakverdeling van pensioenregister en pen sioenuitvoerders en de aansprakelijkheid voor het geval via het pensioenregister onjuiste informatie is ontsloten. • De implementatietermijn is heel kort. De definitieve inhoud van het wetsvoorstel staat nog lang niet vast. Een grote onzekerheid vormen de vele aangekondigde uitvoeringsregels. Een adequate en tijdige implementatie is niet mogelijk als het totale nieuwe wettelijk kader niet voor 1 april 2014 bekend is.
Invoering
Invoering is voorzien per 1 januari 2015, gelijktijdig met het nieuwe FTK. De regering schreef op 26 november 2013 aan de Tweede Kamer dat het wetsvoorstel naar verwachting in april 2014 kan worden ingediend bij de Tweede Kamer.
Informatie bestuur
Afhankelijk van voortgang in het wetgevingstraject.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 10 januari 2014
26/33
11
VERNIEUWD
NIEUW
VERNIEUWD
ON
Waardeoverdracht
Inhoud
Bijbetalingslasten kunnen spelen bij waardeoverdracht naar een verzekeraar (vanuit een andere verzekeraar of een pensioenfonds). Hoge bijbetalingen bij waardeoverdracht kunnen de arbeidsmobiliteit van werknemers belemmeren. Vanaf 2013 geldt de verplichting om mee te werken niet voor kleine werkgevers die de lasten wel kunnen voldoen, maar daardoor in grote financiële problemen komen. Het gaat om werkgevers met een premieplichtig loon onder een bepaald bedrag (2013: 757.500 euro). - Heroverweging systeem van waardeoverdracht Het kabinet wil een fundamentele discussie over waardeoverdracht. De Stichting van de Arbeid (STAR), de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars kwamen op 17 december 2012 met een advies over waardeoverdracht. Zij vinden dat er aanleiding is om het huidige systeem van waardeoverdracht te heroverwegen. De oorspronkelijke doelstelling van het recht op waardeoverdracht – voorkomen van pensioenverlies na baanwisseling bij eindloonregelingen – is door de massale overgang naar middelloonregelingen vervallen. Bij de uitvoering van waardeoverdracht doen zich problemen voor, waarvan de bijbetalingsproblematiek het meest opvallend is. Ook met de voorgenomen wijziging van het FTK en de nieuwe regels over pensioencommunicatie is er reden om het systeem van waardeoverdracht tegen het licht te houden. - Stichting van de Arbeid is verdeeld De STAR kwam op 27 juni 2013 met een nader advies over de vraag of de gesignaleerde problemen kunnen worden weggenomen door het bestaande systeem van waardeoverdracht te wijzigen. Daarbij zou niet de pensioenaanspraak worden overgedragen, maar de gefinancierde waarde daarvan. Binnen de STAR zijn de meningen hierover verdeeld. Werkgevers zijn van mening dat alles afwegende het recht op waardeoverdracht moet vervallen. Voor werknemers geven de voordelen van waardeoverdracht de doorslag; zij zijn van mening dat het recht op waardeoverdracht behouden moet blijven en dat oplossingen moeten worden gezocht voor problemen die optreden bij een onverkorte toepassing van het meegeven van rechten op basis van de gefinancierde waarde. Sociale partners delen het standpunt dat – ongeacht of het recht op waardeoverdracht wordt gehandhaafd – twee problemen moeten worden opgelost. Dat zijn de afkoop van kleine pensioenen en het nabestaandenpensioen op risicobasis bij wisseling van werkgever. - Handhaaf waardeoverdracht, maar vereenvoudigd De Pensioenfederatie verzocht de staatssecretaris van SZW in een brief van 6 november 2013 het recht op waarde overdracht te handhaven. Dit recht is nu gebaseerd op overdracht van aanspraken, maar zou in de toekomst gebaseerd moeten zijn op overdracht van de pensioenverplichting. Ook zouden de wettelijke procedures snelle, geautomatiseerde overdrachten mogelijk moeten maken en geen belemmering mogen vormen voor een simpele, snelle en goedkope uitvoering. Bij een dergelijk proces zouden kleine pensioenen op verzoek van de overdragende uitvoerder automatisch en verplicht overgedragen kunnen worden. Ook verzocht de Pensioenfederatie om de mogelijkheden rondom collectieve waardeoverdracht te verruimen, zodat de uitvoeringskosten verder verlaagd kunnen worden.
Invoering
Per 1 januari 2015. Het was de bedoeling in december 2013 een wetsvoorstel in te dienen bij de Tweede Kamer. Dat is niet haalbaar gebleken. De regering gaf in een brief van 25 november 2013 aan te verwachten voor het eind van het jaar de Tweede Kamer te informeren over het kabinetsvoorstel over waardeoverdracht. Dat was kennelijk ook niet haalbaar. We zijn nog in afwachting van de brief van de regering.
Informatie bestuur
Afhankelijk van voortgang in het wetgevingstraject.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 10 januari 2014
27/33
12
VERNIEUWD
NIEUW
VERNIEUWD
ON
Wetsvoorstel AOW-partnertoeslag
Inhoud
De AOW-partnertoeslag vervalt per 1 januari 2015 voor AOW-ers die samen met hun partner een totaal inkomen van meer dan € 46.000 hebben. Het regeerakkoord ging nog uit van 1 juli 2014 en van een inkomensgrens van € 50.000 (exclusief AOW) waarboven niet langer recht is op partnertoeslag. Om te voorkomen dat mensen met een naar hoogte vergelijkbaar inkomen worden geconfronteerd met forse verschillen in rechten, wordt geen harde inkomensgrens maar een geleidelijke grens gehanteerd. De korting op de partnertoeslag wordt gemaximeerd op het verschil tussen het totale inkomen (exclusief AOW) van beide partners en een inkomensgrens. Door deze inkomensgrens vanaf waar korting plaatsvindt vast te stellen op € 46.000, ontstaat er een range vanaf € 46.000 tot circa € 54.000, waarbinnen de korting op de toeslag geleidelijk toeneemt van nihil tot volledig. Zowel voor nieuwe instroom in de AOW als voor het zittend bestand wordt vanaf 2015 de partnertoeslag over een periode van drie jaar, in vier gelijke stappen, afgebouwd. Dat betekent dat de korting op de toeslag in 2015 voor 25% zal worden geëffectueerd, in 2016 voor 50%, in 2017 voor 75% en tenslotte vanaf 2018 volledig zal zijn.
Invoering
Het wetsvoorstel is 28 juni 2013 bij de Tweede Kamer ingediend. Volgens planning treedt het in werking op 1 januari 2015. De Tweede Kamer nam het wetsvoorstel op 1 oktober 2013 aan, met inachtneming van een technische aanpassing van de formulering van de inkomensgrens. Staatssecretaris Klijnsma verzocht de Eerste Kamer op 1 november 2013 het wetsvoorstel aan te houden in afwachting van nadere berichten van haar.
Informatie bestuur
Afhankelijk van voortgang in het wetgevingstraject.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 10 januari 2014
28/33
13
VERNIEUWD
NIEUW
VERNIEUWD
ON
Wetsvoorstel wijziging ANW
Inhoud
In het Regeerakkoord werd het wetsvoorstel wijziging ANW al aangekondigd. Door het Begrotingsakkoord 2014 (een tweede Herfstakkoord) gaat deze wijziging niet door.
Regeerakkoord
Volgens het Regeerakkoord wordt de maximale duur van de ANW-uitkering voor nieuwe gevallen vanaf 1 juli 2014 beperkt tot een jaar. In dat jaar kunnen zij met behulp van bestaande instrumenten een nieuwe baan zoeken. Een reïntegratieplicht is er niet. De – achterblijvende – arbeidsparticipatie van nabestaanden zonder baan zou moeten worden gestimuleerd. Het kabinet wil de ANW moderniseren op basis van participatie.
Overleg Tweede Kamer
De Tweede Kamer stelde in het voorjaar een groot aantal vragen en toonde zich kritisch over de plannen. De Kamer wilde meer begeleiding door de gemeente. Bij de Kamer lag het zwaar dat mensen na een jaar in de bijstand komen. De Kamer wilde eerst een debat en vroeg om een hoofdlijnenbrief, waarin het kabinet inzicht geeft in de financiële effecten voor nabestaanden. Staatssecretaris Klijnsma maakte eind september echter bekend dat die hoofdlijnenbrief er niet komt. Zij kijkt naar verschillende alternatieven. “Het gaat echter om complexe materie voor mensen die met dit voorstel te maken krijgen en het vergt daarom zorgvuldige uitwerking.” Vanuit het oogpunt van efficiency kondigde ze aan om het voorstel zo spoedig mogelijk direct in de vorm van een wetsvoorstel aan de Tweede Kamer te sturen. Versobering ANW van tafel De voorgenomen beperking van de uitkeringsduur van de ANW gaat niet door. Dat staat in het Begrotingsakkoord 2014. Op 11 oktober 2013 maakte het kabinet begrotingsafspraken met vijf fracties in de Tweede Kamer: de oppositiefracties van D66, ChristenUnie en SGP en de coalitiefracties PvdA en VVD. Partijen willen de gezamenlijke ambitie realiseren voor economische groei en werkgelegenheid, solide overheidsfinanciën en evenwichtige inkomensverdeling. In de brief van de minister van Financiën van 11 oktober staat dat partijen de versobering van de ANW niet door laten gaan. Waarom gaat de versobering niet door? In de brief van het kabinet over de begrotingsafspraken worden de afspraken niet toegelicht. Naar verluidt heeft de ChristenUnie zich hiervoor sterk gemaakt, vanwege zorgen over de financiële effecten voor nabestaanden met kinderen. Pensioenfondsen met een ANW-hiaatregeling hoeven de gevolgen van een versobering van de Anw voor deze regeling niet meer op de agenda te zetten.
Invoering
Er wordt geen wetsvoorstel meer ingediend om de beperking van de duur van een ANW-uitkering te regelen (tenzij dit of een volgend kabinet hier op terug komt).
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 10 januari 2014
29/33
14
VERNIEUWD
NIEUW
VERNIEUWD
ON
Brede discussie houdbaarheid pensioenstelsel
Inhoud
In 2014 start het kabinet een brede discussie over de maatschappelijke houdbaarheid van het Nederlands pensioenstelsel. De SER wordt om advies gevraagd en zal hierbij de relatie tussen de vermogensopbouw voor pensioen, zorg en de eigen woning betrekken. Het kabinet komt met een hoofdlijnennotitie.
Brede discussie
Met de herziening van het financieel toetsingskader (FTK) wil het kabinet de financiële basis onder de huidige pensioenen versterken. De gevolgen van de financiële crisis voor de pensioenfondsen hebben ertoe geleid dat er meer aandacht is gekomen voor de inrichting van het pensioenstelsel en de effecten daarvan voor de verschillende groepen deelnemers. Daarbij komen vragen op over hoe om te gaan met de verplichtstelling, solidariteit, keuzevrijheid en zelfstandigen zonder personeel. Op 12 juli 2013 gaf het kabinet in de toelichting bij de internetconsultatie voor het nieuwe FTK aan in 2014 een discussie te starten over de gewenste inrichting van de pensioenen in de toekomst.
Beleidsdoorlichting
Staatssecretaris Klijnsma bood op 20 december 2013 de beleidsdoorlichting van het pensioenbeleid aan de Tweede Kamer aan. Deze laat zien dat 91% van de werknemers deelneemt in een pensioenregeling. Het Nederlands pensioenstelsel wordt bepaald door vier historisch gegroeide wezenskenmerken: de gecombineerde rol van overheid en sociale partners, de verplichte deelname, de collectieve pensioenopbouw en de solidaire risicodeling. Financiële houdbaarheid De bescherming van pensioengelden werd actueel in 2008, toen de kwetsbaarheden van het pensioenstelsel werden blootgelegd door de financiële crisis, de stijging van de levensverwachting en de langdurig lage rente. Er is dus onderhoud nodig op het gebied van financiële houdbaarheid van het pensioenstelsel. Het kabinet werkt aan een FTK dat beter is toegesneden op stijgende levensverwachting, lage marktrente en onzekerder rendementen. Maatschappelijke houdbaarheid Op de arbeidsmarkt brengen steeds meer mensen een deel van hun werkzame leven niet door als werknemer, maar als zelfstandige. Zij bouwen vaak geen of relatief duur pensioen op. Ook blijven werknemers niet langer hun gehele loopbaan bij dezelfde werkgever of binnen dezelfde sector. Daarmee wordt de binding met sectorale pensioenregelingen kleiner, komt de vraag op of de uitvoering van pensioenregelingen wel aan de werkgever gebonden moet zijn en ontstaat er kritiek op de systematiek van de doorsneepremie (zie hierna). Door de krappe financiële positie van veel pensioenfondsen zijn discussies ontstaan over verdelingsvraagstukken en wordt de solidariteit tussen jongere en oudere generaties kritisch bezien. De vraag naar meer keuzevrijheid binnen het pensioenstelsel neemt toe. Als deelnemers hun risico zien toenemen en zij tegelijkertijd verplicht worden tot deelname en weinig invloed hebben op de beheersing van risico’s, kan een discussie ontstaan over de maatschappelijke houdbaarheid van het huidige pensioenstelsel en haar bouwstenen. De staatssecretaris wil veranderende arbeidspatronen, risicodeling, keuzevrijheid en de efficiëntie van het stelsel betrekken bij de stelseldiscussie over de maatschappelijke houdbaarheid van het Nederlands pensioenstelsel. Zij wil die discussie voeren met de Tweede Kamer en met ‘alle belanghebbenden bij een goed pensioen’. Hierbij zijn samenhangende fundamentele keuzes in het geding: - Voor wie moet de verplichtstelling gelden? - Hoeveel keuzevrijheid is gewenst? - Welke risico’s moeten in het pensioenstelsel worden gedeeld? - Welk deel is collectief en welk deel is individueel? www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 10 januari 2014
30/33
Solidariteit en doorsneepremie
Staatssecretaris Klijnsma stuurde op 20 december 2013 ook het onderzoeksrapport van het Centraal Planbureau (CPB) over de voor- en nadelen van de doorsneepremie aan de Tweede Kamer. De meeste pensioenfondsen gebruiken een doorsneepremie bij de vaststelling van premies en de opbouw van pensioenaanspraken. In dat geval zijn voor alle deelnemers premie- en opbouwpercentages gelijk; dus onafhankelijk van geslacht en leeftijd. De doorsneesystematiek is een belangrijk instrument in de vormgeving van de solidariteit in het aanvullende pensioenstelsel. Het CPB concludeert dat de doorsneesystematiek vanwege trends als individualisering en toenemende mobiliteit niet goed past in de huidige tijdgeest. Het CPB schetst oplossingsrichtingen en beschrijft de overgangsproblematiek, die met een kostenplaatje van zo’n 100 miljard euro niet gering is. Herverdeling legt druk op draagvlak Het CPB-rapport beschrijft in economische termen de overdrachten tussen (groepen) deelnemers die bestaan als gevolg van de doorsneesystematiek. De pensioenopbouw is voor de deelnemer in de regel niet actuarieel neutraal. Jongeren betalen te veel premie en ouderen te weinig in vergelijking tot de opbouw die ze daarvoor ontvangen. Mannen hebben gemiddeld een lagere levensverwachting dan vrouwen en ontvangen voor dezelfde premie naar verwachting minder pensioen. De doorsneesystematiek brengt dus herverdelingseffecten mee, waarbij deelnemers al bij voorbaat kunnen weten dat de regeling naar verwachting voor hen juist gunstig of juist niet gunstig uitpakt. Door maatschappelijke ontwikkelingen als individualisering en toegenomen arbeidsmobiliteit, legt deze vorm van herverdeling meer en meer druk op het draagvlak en daarmee op de houdbaarheid van de aanvullende pensioenregelingen. Acht procent minder pensioen De conclusies uit het CPB-rapport zijn verstrekkend. Door het hanteren van de doorsneesystematiek krijgt iedere deelnemer naar verwachting zo’n 8% minder pensioen dan als een actuarieel neutrale systematiek wordt gehanteerd. Dit komt doordat de premie betaald door de jongeren deels ingezet wordt voor de financiering van pensioenen van ouderen. Als de premie aan de jongere zelf toekwam had deze langer kunnen renderen, omdat pensioen voor een jongere verder in de toekomst ligt. Daarnaast brengt de doorsneesystematiek structurele herverdeling met zich mee. Om te beginnen is er herverdeling van jong naar oud. Bij een volledige loopbaan aan pensioenopbouw vallen de subsidies jong en oud weg. Bij onvolledige loopbanen is dat echter niet het geval. Door halverwege de loopbaan te stoppen met pensioen opbouwen, krijgt de deelnemer al gauw een derde te weinig pensioen gegeven ingelegde premies. Rond het 45ste jaar ligt het omslagpunt van te veel betalen voor de pensioenopbouw naar te weinig betalen. Ook is er herverdeling van deelnemers met een gemiddeld lagere levensverwachting (laagopgeleiden, mannen) naar deelnemers met een gemiddeld hogere levensverwachting (hoogopgeleiden, vrouwen). De herverdelende effecten van de doorsneesystematiek zijn de afgelopen decennia toegenomen. Dit komt onder meer doordat werknemers minder volledige loopbanen hebben en de diversiteit onder deelnemers binnen pensioenfondsen is toegenomen. Herverdeling door verschillen in levensverwachting tussen deelnemers lijkt maatschappelijk echter minder een probleem dan de herverdelende effecten tussen jong en oud. Oplossingsrichtingen Binnen het collectieve contract zijn er alternatieven voor de doorsneesystematiek die zorgen voor meer evenwicht voor elke leeftijd tussen premie-inleg en pensioenopbouw. 1. Zo kan een overstap worden gemaakt naar een doorsneepremie in combinatie met degressieve opbouw. Nadelen zijn wel dat de opbouw dan in de tijd naar voren wordt gehaald. Daarmee wordt pensioen gevoeliger voor inflatierisico en arbeidsparticipatie vroeg in de carrière. 2. Een andere mogelijkheid is doorsnee-opbouw in combinatie met progressieve premie. Dit brengt echter hogere premiekosten voor ouderen met zich mee. Dat is nadelig voor hun arbeidsmarktpositie. Voor jongeren zou de lagere premie beter aan kunnen sluiten bij hun bestedingspatroon. Een ander nadeel is dat solidariteit tussen werkgevers binnen bijvoorbeeld een bedrijfstak wegvalt. 3. Een derde mogelijkheid is de indexatie te koppelen aan het verwachte rendement. Dat komt feitelijk neer op degressieve opbouw. Ook is een overgang naar individueel beschikbare premieregelingen mogelijk, maar dit maakt een einde aan de collectiviteit. Ten slotte geeft de overgang van een nominaal naar een reëel contract ook minder herverdelingseffecten tussen jong en oud. Dat komt omdat de inkoop van indexatie voor jongeren relatief duurder is dan voor ouderen. www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 10 januari 2014
31/33
Transitielast: 100 miljard Het afschaffen van de doorsneesystematiek is niet zomaar gedaan. Vooral oudere deelnemers zullen erop achteruit gaan. In totaal is dit zo’n 100 miljard euro. Dat is veel in verhouding tot de 1000 miljard pensioenvermogen. Zonder aanvullende maatregelen gaan de huidige deelnemers tussen de 30 en de 60 jaar er ongeveer 10% in pensioenopbouw op achteruit. Toekomstige deelnemers hebben voordeel als de doorsneesystematiek wordt afgeschaft. Zij bouwen dan naar verwachting zo’n 8% meer pensioen op. In het geval de doorsneesystematiek wordt afgeschaft, kunnen eventuele compensatiemaatregelen mogelijk via de premie of indexatie vorm krijgen. Via de premie drukken de lasten zwaarder op de jongeren; via indexaties zijn de lasten wat gelijkmatiger verdeeld over de generaties. Reëel contract minst ingrijpende maatregel In het licht van toegenomen arbeidsmobiliteit en diversiteit aan deelnemers, is het volgens het CPB zinvol en mogelijk om het aanvullend pensioenstelsel verder te verbeteren door pensioenopbouw voor elke leeftijd (meer) in evenwicht te brengen met de pensioenpremie. Een overstap naar een reëel contract zou als minst ingrijpende maatregel nu alvast de structurele herverdeling van jong naar oud door de doorsneesystematiek kunnen verminderen. Verplichtstelling en gelijke behandeling Naast cijfers zijn er ook andere kanttekeningen te plaatsen. Zo is de vraag of afschaffen van de doorsneesystematiek de verplichtstelling in gevaar brengt. Bij verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen is doorsneesystematiek verplicht. Door een grote mate van solidariteit wordt inbreuk op het Europees mededingingsrecht gerechtvaardigd. Verder moet een systeem met een leeftijdsafhankelijke opbouw of premie verenigbaar zijn met de regels voor gelijke behandeling. Breder perspectief Naast een economische analyse van de voor- en nadelen van de doorsneesystematiek vindt staatssecretaris Klijnsma het voor het debat over dit onderwerp essentieel om in dit stadium oog te hebben voor de juridische werkelijkheid. Op dit moment is in juridische zin slechts sprake van een eerste verkenning. Daaruit blijkt dat het Europees mededingingsrecht ruimte laat om af te wijken van de bestaande doorsneesystematiek. Tegelijkertijd is voorzichtigheid geboden. Er moet voldoende solidariteit overblijven om de uit de verplichtstelling voortvloeiende inbreuk op het mededingingsrecht te rechtvaardigen. Een nieuw systeem met leeftijdsafhankelijke premie of opbouw zal ook verenigbaar moeten zijn met de regels voor gelijke behandeling. Ook een eventueel overgangsregime moet verenigbaar zijn met de regels voor gelijke behandeling, eigendomsbescherming en algemene beginselen van behoorlijk bestuur. In de discussie over de solidariteit in het maatschappelijk debat gaat het niet alleen om het economisch en juridisch perspectief, maar ook om het sociaal maatschappelijke perspectief. De vraag is tot hoever het elastiek van de solidariteit reikt. Solidariteit is, naast collectiviteit en de verplichtstelling, één van de wezenskenmerken van het huidige pensioenstelsel. Deze en andere complexe vraagstukken moeten, volgens de staatssecretaris, in samenhang worden bezien en besproken.
Pensioen en hypotheek
In dezelfde brief van 18 december 2013 gaf het kabinet aan te gaan onderzoeken of werknemers de keuze moeten krijgen om het werknemersdeel van hun pensioenpremie te gebruiken voor een extra aflossing van hun hypotheek. Deze keuze zou bevorderlijk kunnen zijn voor de (arbeids)mobiliteit en helpt misschien de woningmarkt in beweging te komen. Deze mensen bouwen dan minder pensioen op, maar hebben in de toekomst ook lagere woonlasten. Een uitvoerbaarheidstoets zal deel van het onderzoek uitmaken. De Kamer ontvangt de verkenning van het kabinet uiterlijk in maart 2014
Tijdpad
Staatssecretaris Klijnsma zal de Tweede Kamer in het voorjaar van 2014 via een hoofdlijnennotitie nader informeren over de wijze waarop zij deze brede discussie denkt te gaan voeren. Zij gaf wel al aan het onderzoeksrapport van het CPB over de doorsneesystematiek en de beleidsdoorlichting pensioenbeleid te zien als documenten die goed kunnen bijdragen aan de stelseldiscussie over de maatschappelijke houdbaarheid van het aanvullend pensioen.
Informatie bestuur
Afhankelijk van de ontwikkelingen.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 10 januari 2014
32/33
In opdracht van ruim 80 bedrijfstak-, ondernemings-, en beroepspensioenfondsen verzorgt Syntrus Achmea de pensioenen van ruim drie miljoen deelnemers. Wij bieden onze klanten een keuze uit allle pensioendisciplines: fiduciair management en advies, vermogens- en vastgoedbeheer en pensioen-administratie. Syntrus Achmea beheert een vermogen van bijna 60 miljard euro. Samen werken we aan een houdbaar en betaalbaar inkomen voor later.
www.syntrusachmea.nl Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 10 januari 2014
www.syntrusachmea.nl 33/33