Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 19 juni 2013
Vooraf
01
Begroting akkoord -en pensioenrichtleeftijd
10
Aanpassing informatiebepalingen in de Pensioenwet
11
Waardeoverdracht
API
12
Wetsvoorstel AOWpartnertoeslag
05
Bestuursdeelname pensioengerechtigden
13
Wetsvoorstel wijziging ANW
14
Convenant tussen de Pensioenfederatie en Het verbond van Verzekeraars
VERNIEUWD
06
07
VERNIEUWD
(wijziging Pensioenwet)
VERNIEUWD
Wet versterking bestuur pensioenfondsen
VERNIEUWD
(alleen van toepassing op bedrijfstakpensioenfondsen)
VERNIEUWD
04
ONGEWJZIGD
Financial Transaction Tax (FTT) of alternatieve transactietaks
ONGEWJZIGD
03
Hoofdlijnennota herziening financieel toetsingskader
VERNIEUWD
Schokbestendigheid VERNIEUWD
02
VERNIEUWD
Wetsvoorstel Wet werken naar vermogen (WWNV)/Participatiewet
VERNIEUWD
09 VERNIEUWD
Verhoging AOW- en pensioenleeftijd
VERNIEUWD
Wetsvoorstel arbeidsrecht AOW-ers
NIEUW
08
FACTA VERNIEUWD
www.syntrusachmea.nl
Vooraf
In dit overzicht staan ontwikkelingen op het gebied van pensioen. Wij verwachten dat deze ontwikkelingen op de korte of de wat langere termijn worden omgezet in beleid, wet- of regelgeving. Bij ieder onderwerp treft u een schets met achtergrondinformatie aan. We gaan zo veel mogelijk in op de actualiteit. Ook geven wij de dwarsverbanden aan. Het overzicht gaat over ‘werk in uitvoering’. Dat betekent dat in een volgende editie de stand van zaken in een bepaald ‘dossier’ anders kan zijn. Het overzicht verschijnt in beginsel elke twee maanden. Het laatste nieuws vindt u in onze e-mail nieuwsbrief Pensioennieuws & Opinie. U kunt zich (hier) aanmelden.
Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 19 juni 2013
2/24
1
Verhoging AOW- en pensioenleeftijd Begrotingsakkoord 2013, Herfstakkoord, Regeerakkoord en Sociaal akkoord
Ter inleiding Kabinet en sociale partners werken al enige tijd aan de eerste fase van de herziening van het pensioenstelsel. Om u een goed begrip te geven van hoe naar het eindresultaat wordt toegewerkt, zetten wij de stappen in dit deel van de stelselherziening op een rij. Daarbij komen alle akkoorden aan de orde. Tussenstappen die ondertussen niet meer relevant zijn, laten we daarbij weg.
Op 10 juli 2012 nam de Eerste Kamer het voorstel betreffende Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd aan. Publicatie in het Staatsblad heeft al plaatsgevonden en daarmee heeft het op dit moment status van wet. Deze wet komt voort uit het Begrotingsakkoord 2013 (ook wel: Lenteakkoord). In de overzichten Beleid & Wet en regelgeving van juni t/m september van 2012 gingen wij op dit wetsvoorstel in. Op 1 oktober 2012 sloten VVD en PvdA een Herfstakkoord (ook wel: deelakkoord) over de begroting 2013. Daarin ging de AOW-leeftijd vanaf 2016 versneld omhoog. Hiermee liepen ze op het regeerakkoord vooruit. De fiscale pensioenrichtleeftijd bleef in het Herfstakkoord gelijk ten opzichte van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd. Dit akkoord leidde nog niet tot een wetsvoorstel. Op 29 oktober 2012 maakten PvdA en VVD hun Regeerakkoord, ‘Bruggen slaan’, bekend. In dit regeerakkoord blijft de verhoging van de AOW-leeftijd gelijk aan het voorstel in het Herfstakkoord. Nieuw ten opzichte van het Herfstakkoord is dat het fiscale kader voor aanvullende pensioenen (en derde pijler) verder wordt beperkt dan in de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd. Ook zijn in het Regeerakkoord wijzigingen van de AOW-partnertoeslag en de duur van de ANWuitkering opgenomen (zie de nrs. 13 en 14 in dit overzicht). Op donderdag 11 april 2013 sloten het kabinet, werkgevers en vakbonden een Sociaal akkoord. Dit akkoord stelt de afspraken uit het Regeerakkoord op onderdelen bij. Ook voor de herziening van het pensioenstelsel hebben deze nieuwe afspraken gevolgen als deze in wetgeving worden omgezet. Het akkoord verruimt de overbruggingsregeling voor het AOWgat. Het akkoord verzacht ook de gevolgen van de voorgenomen versobering van het fiscale kader via alternatieve maatregelen. De afspraken maken het nieuwe FTK eenduidiger (zie hierna onder 2). Op 7 juni gaf het kabinet akkoord op een onderdeel uit het Sociaal akkoord. Er komt namelijk een aanvullende pensioenspaarmogelijkheid die de versobering van het fiscaal kader moet verzachten (zie hierna).
Het kabinet wil het Regeerakkoord en het Sociaal akkoord uiteraard omzetten in wetgeving. Het is afwachten of dit allemaal lukt, want de oppositiepartijen zijn niet zonder meer enthousiast over het Sociaal akkoord. Hierna volgt een schets van hoe dat er naar verwachting uit gaat zien. Het gaat in feite nog steeds slechts om de eerste stap in de herziening van het pensioenstelsel. Indiening van het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer tot versnelde verhoging van de AOW staat voor maart 2014 gepland. Het eindresultaat op hoofdlijnen uit de hiervoor genoemde akkoorden, relevant voor pensioen, ziet er dan als volgt uit:
Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 19 juni 2013
3/24
Inhoud De AOW-leeftijd in stappen omhoog (Herfstakkoord, overgenomen in Regeerakkoord; nog om te zetten in wetgeving) Jaar
AOW-leeftijd
Geldt voor personen geboren:
2013
65 jaar en 1 maand
na 31-12-1947 en vóór 01-12-1948
2014
65 jaar en 2 maanden
na 30-11-1948 en vóór 01-11-1949
2015
65 jaar en 3 maanden
na 31-10-1949 en vóór 01-10-1950
2016
65 jaar en 6 maanden
na 30-09-1950 en vóór 01-07-1951
2017
65 jaar en 9 maanden
na 30-06-1951 en vóór 01-04-1952
2018
66 jaar
na 31-03-1952 en vóór 01-01-1953
2019
66 jaar en 4 maanden
na 31-12-1952 en vóór 01-09-1953
2020
66 jaar en 8 maanden
na 31-08-1953 en vóór 01-05-1954
2021
67 jaar
na 30-04-1954 en vóór 01-01-1955
2022
bij AMvB vast te stellen
na 31-12-1954
Hiermee staat de AOW-leeftijd vast voor mensen die geboren zijn voor 1955. Na 2021 volgt jaarlijks een leeftijdsverhoging, op basis van de dan geldende levensverwachting. Waarschijnlijk gaat die verhoging dan in stappen van vier maanden. Volgens de formule die nu in de wettekst staat kan die verhoging ook 0 zijn. Dit betekent dus dat de AOW-leeftijd voor ieder van de jaren na 2021 opnieuw moet worden vastgesteld. De overheid publiceert die leeftijdsverhogingen 5 jaar voor de ingangsdatum. Dus voor het eerst op uiterlijk 1 januari 2017. Gevolg van de AOW-staffel is dat de AOW- en pensioenleeftijd uit elkaar gaan lopen. Dat vraagt meer flexibiliteit in de pensioenregeling voor de deelnemer.
Wijziging van het fiscale kader Verhoging pensioenrichtleeftijd en verlaging opbouwpercentage (Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd, Regeerakkoord en Sociaal akkoord) Op grond van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd gaat de pensioenrichtleeftijd in 2014 naar 67 jaar en worden de maximale opbouwpercentages 0,1% lager . Daarna wordt de pensioenrichtleeftijd gekoppeld aan de levensverwachting. Verdere verhoging gaat met stappen van één jaar. De overheid maakt een wijziging van de pensioenrichtleeftijd ten minste een jaar van toren bekend. De maximale opbouwpercentages worden vanaf 2014 2,15% voor middelloon en 1,9% voor eindloon. Voor de korte termijn vergt deze maatregel dat sociale partners een besluit moeten nemen over wat er met de pensioenleeftijd en het opbouwpercentage gaat gebeuren vanaf 2014. -
Lagere pensioenleeftijd is onder voorwaarden toegestaan, door inruil is hogere opbouw mogelijk In de pensioenregeling is een lagere pensioenleeftijd dan 67 jaar toegestaan als het op te bouwen ouderdomspensioen niet hoger is dan het fiscaal maximale ouderdomspensioen bij 67 jaar dat is herrekend naar die lagere leeftijd. Dat herrekenen naar de lagere pensioenleeftijd moet gebeuren op basis van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen. Op basis van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd heeft de Belastingdienst hiervoor tabellen opgesteld. Het is mogelijk de pensioenleeftijd van 65 jaar te handhaven. Het fiscaal maximale opbouwpercentage is dan 1,84% (bij middelloon) en 1,63% (bij eindloon). Als het partnerpensioen 70% van het ouderdomspensioen is en lager is dan het fiscaal maximale partnerpensioen, dan kunnen deze percentages nog hoger worden door uitruil van het verschil tussen het reglementaire partnerpensioen en het fiscaal maximale partnerpensioen voor ouderdomspensioen bij een pensioenleeftijd van 65 jaar, namelijk: 1,9% (bij middelloon) en 1,68% (bij eindloon). Als een pensioenfonds nu al gebruik maakt van de (nieuwe) fiscaal maximale ruimte, dan is er weinig keuze: de jaarlijkse opbouw moet dan vanaf 2014 lager. Het Regeerakkoord verlaagt de maximale opbouwpercentages nog verder met 0,4%. Dat betekent 1,75% voor middelloon en 1,5% voor eindloon. Beide inperkingen gelden ook voor de derde pijler, de fiscale oudedagsreserve en het deelnemingsjarenpensioen. Een wetsvoorstel hiertoe is op 15 april jl. bij de Tweede Kamer ingediend. De beoogde ingangsdatum is 1 januari 2015. Het Regeerakkoord verandert niets aan de regeling van de pensioenrichtleeftijd per 2014. Maar als het Regeerakkoord is omgezet in wetgeving, zal de Belastingdienst de hiervoor bedoelde tabellen met de
Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 19 juni 2013
4/24
opbouwpercentages voor lagere pensioenleeftijden opnieuw opstellen. De hiervoor genoemde percentages vallen dan uiteraard lager uit. Uitgaande van het onlangs gesloten Sociaal akkoord heeft de STAR op 7 juni een voorstel voor ‘aanvullend netto pensioensparen’ gedaan. Dit voorstel is bedoeld om in te grijpen op de versobering in het wetsvoorstel. De staatsecretarissen van Financiën en SZW zijn akkoord gegaan met dit voorstel. Het STAR-voorstel wordt verwerkt in een wijziging van het wetsvoorstel. Wij hebben onze twijfels over de effectiviteit van de maatregelen in het STAR-voorstel (zie hierna). Onder voorwaarden hoger opbouwpercentage toegestaan tot 1 januari 2015 Onder voorwaarden mag een regeling een hoger opbouwpercentage hanteren. Dat kan voor pensioenregelingen die in 2014 slechts in geringe mate afwijken van het fiscale kader van de Wet op de loonbelasting. Die voorwaarden zijn (verkort weergegeven): 1. De pensioenregeling hanteert een hogere franchise dan de fiscale minimum franchise en deze hogere franchise compenseert geheel de overschrijding van het fiscale kader als gevolg van het hogere opbouwpercentage; 2. De pensioenregeling hanteert een verlaagde pensioengrondslag die geheel de overschrijding van het fiscale kader als gevolg van het hogere opbouwpercentage compenseert. De precieze uitwerking met rekenvoorbeelden is te vinden in het fiscale besluit van 27 november 2012 nr. BLKB2012/1628M (Stcrt. Nr. 26787 28 december 2012). Introductie van een bovengrens van € 100.000,-- (Regeerakkoord en Sociaal akkoord) Het Regeerakkoord introduceert een bovengrens voor fiscale ondersteuning van pensioen van € 100.000. De grens van € 100.000 per jaar betreft het pensioengevend loon. De franchise moet er dus nog af. De grens wordt jaarlijks geïndexeerd met de contractloonontwikkelingsfactor. Op het maximum van € 100.000 is de deeltijdfactor van toepassing. Voorbeeld van toepassing voor de deeltijdfactor: 2 dienstverbanden van 50% met elk € 60.000 per jaar. Per dienstverband kan over € 50.000 (50% van € 100.000) worden opgebouwd. Ook bij bestaande maxima (bijv. maximumloon SV) moet de deeltijdfactor worden toegepast. Een aantal pensioenfondsen hanteert een hogere of geen inkomensgrens. Voor deze pensioenfondsen levert de fiscale bovengrens voor de hoogste inkomensgroepen een materieel slechtere pensioenregeling op. Want boven die grens is pensioenpremie niet meer aftrekbaar. De maatregel betekent dat deze pensioenfondsen straks een keuze moeten maken tussen twee kwaden: een pensioengat voor hoge inkomens of een ingewikkelde regeling met de daarbij horende uitvoeringskosten. Als een pensioenfonds de grens straks namelijk niet wil hanteren, ontstaan uitvoeringscomplicaties. De boekhouding van wel en niet vrijgestelde premies en uitkeringen moet verplicht gescheiden worden. Het ministerie van Financiën koerst op ingang per 2015. Het STAR-voorstel dat in een wijziging van het wetsvoorstel verwerkt gaat worden voorziet in een aanvullende pensioenspaarregeling boven het maximum van € 100.000 (zie hierna). Sociaal akkoord wil de scherpe kanten van het Regeerakkoord verzachten (Sociaal akkoord) In het Sociaal akkoord van 11 april zijn afspraken gemaakt om de versobering van het fiscale kader te verzachten. Omdat sociale partners deze versobering van het Witteveenkader niet willen gaf het kabinet hen tot 1 juni 2013 de tijd een alternatief uit te werken. Op 7 juni deed STAR aan SZW een voorstel om per 2015 een excedentregeling met een netto spaarfaciliteit te introduceren. Deze maatregel komt dan naast de versobering van het fiscaal kader zoals die al in het wetsvoorstel was neergelegd. De staatsecretarissen van Financiën en SZW stemden ermee in. De STAR blijft ondertussen streven naar een hogere pensioenambitie. De STAR blijft daarvoor ook naar mogelijkheden zoeken. De door de STAR voorgestelde maatregel komt als aanvulling op het pensioen dat fiscaal wordt ondersteund via de omkeerregel en ziet er globaal als volgt uit:
bij een inkomen van ten hoogste € 100.000 geldt dat voor een bruto-uitkering van 1,75% van het inkomen per dienstjaar gespaard kan worden binnen het Witteveenkader en dat daarnaast een netto-aanvulling mogelijk wordt die gelijkwaardig is aan de opbouw van een bruto-uitkering van 0,10% van het inkomen per jaar. bij een inkomen van meer dan € 100.000 kan op grond van dit voorstel een opbouw van een netto-uitkering plaatsvinden die gelijkwaardig is aan de opbouw van een bruto-uitkering van 1,85% van het inkomen.
In deze excedentregeling spaar je netto. Daarom moet de regeling worden vrijgesteld van de inkomstenbelasting in box 3. Al bij al zou met het totaalpakket voor alle inkomenscategorieën in beginsel een pensioenopbouw van 1,85% te realiseren zijn. Door de STAR wordt het voorstel ‘aanvullend netto pensioensparen’ genoemd. We gaan er voorlopig dan ook van uit dat het hier om een aanvullende pensioenmogelijkheid gaat. Op 7 juni gaf staatssecretaris Weekers in een brief aan de Tweede Kamer aan dat hij akkoord gaat met dit plan, want dat dit past binnen de door het kabinet gestelde budgettaire randvoorwaarden en dat hij een nota van wijziging bij het wetsvoorstel zal voorbereiden. Op 14 juni stuurde Weekers een ‘Voorontwerp nota van wijziging’ naar de Tweede Kamer waarin deze aanvullende regeling is verwerkt. Gelijktijdig is voor dit voorontwerp advies aangevraagd bij de Raad van State. Deze komt dan, als alles volgens plan verloopt, in het wetgevingsoverleg van 24 juni aan de orde. Met deze planning wordt verantwoorde invoering per 1 januari 2015 mogelijk geacht. Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 19 juni 2013
5/24
Verplichtstelling fiscaal onzuivere pensioenregelingen niet meer mogelijk met ingang van 1 januari 2015 Belangrijke kanttekening bij dit alles (zie hiervoor) is nog dat met ingang van 1 januari 2015 pensioenregelingen die niet voldoen aan de normen in het fiscaal kader in de Wet op de loonbelasting niet meer kunnen worden verplicht gesteld. Dit is nu al wettelijk geregeld. Die wetsbepalingen stammen uit de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling uit 2005 (Wet VPL) en komen in de Wet Bpf 2000 en Wet verplichte beroepspensioenregeling te staan. Daarmee gelden die voorschriften zowel voor bedrijfstakpensioenregelingen als voor beroepspensioenregelingen. Het wetsvoorstel tot versobering van het fiscale kader gooit hier nog een schepje bovenop, want in de Pensioenwet wordt straks bepaald dat een pensioenfonds een fiscaal bovenmatige pensioenregeling uitsluitend kan uitvoeren als vrijwillige pensioenregeling. Ook daar uitsluitend een koppeling met het fiscaal kader in de Wet op de loonbelasting. Met andere woorden: werknemers moeten straks zelf kunnen beslissen of ze meedoen aan zo’n aanvullende regeling. Voorlopig is dit het meest waarschijnlijke scenario, want de STAR spreekt in een brief van 31 mei aan de minister van SZW wel over de mogelijkheid van een verplicht collectieve regeling. Maar die mogelijkheid komt in het STAR-voorstel of in het hiervoor al genoemde ‘Voorontwerp nota van wijziging’ van 14 juni niet terug. Het is de vraag of iedereen daadwerkelijk gebruik zal kunnen of willen maken van de nu bedachte faciliteit. Voor de hogere inkomens is te verwachten dat dit mogelijkheden biedt. Maar of de jongeren en de lagere inkomens hiervan werkelijk gebruik zullen (kunnen) maken valt te betwijfelen. Is één pensioenleeftijd in de pensioenregeling mogelijk? De huidige deelnemers bouwen pensioen op dat ingaat op 65 jaar. Als de pensioenleeftijd per 2014 67 wordt hebben zij te maken met verschillende pensioenleeftijden. In de toekomst kunnen dat nog meer verschillende pensioenleeftijden zijn. Er ontstaat dan het volgende beeld: 1. 2. 3. 4.
AOW dat ingaat op voor deelnemers verschillende leeftijden; pensioen dat ingaat op 65-jarige leeftijd; pensioen dat ingaat op 67-jarige leeftijd; pensioen dat ingaat op hogere leeftijd, enz.
Wellicht ervaren veel deelnemers de AOW-leeftijd als een logisch moment om met pensioen te gaan. Misschien kiezen sommigen voor een hogere pensioeningangsleeftijd dan de AOW-leeftijd. Bijvoorbeeld om eventueel niet-verleende toeslagen en kortingen van de pensioenen en aanspraken in 2013-2015 te compenseren. Een pensioenfonds kan verschillende pensioenleeftijden hanteren voor de nieuwe en voor de oude pensioenregeling. Maar het is goed voor te stellen dat een pensioenfonds de voorkeur geeft aan één pensioenleeftijd. De Pensioenfederatie pleitte daarom voor de mogelijkheid om zonder toestemming van de deelnemers bij elke verhoging van de pensioenleeftijd eerder opgebouwd pensioen collectief actuarieel neutraal om te zetten in pensioen dat ingaat op de nieuwe pensioenleeftijd. Op 17 januari schreef staatssecretaris Klijnsma in een brief aan de Eerste Kamer dat een dergelijke omzetting onder voorwaarde mogelijk is zonder wijziging van de Pensioenwet. Voorwaarde is wel dat de bestaande pensioenaanspraken niet worden aangetast. Bij deze zienswijze kan het een en ander worden aangetekend. En over de aantasting van die rechten is veel te zeggen. Verschil van inzicht is hierbij uiteraard mogelijk. Juridisch bezien draait alles om de vraag of hier sprake is van aantasting van rechten en of hier de voorschriften voor collectieve waardeoverdracht gelden. Als dat laatste het geval is, dan gelden de wettelijke voorzorgen die van toepassing zijn bij collectieve waardeoverdracht. En dus moet het fonds nagaan of belanghebbenden geen bezwaar hebben tegen de collectieve waardeoverdracht. Daar valt op generiek niveau moeilijk iets over te zeggen; dat moet altijd per fonds gebeuren. Het betreffende fondsbestuur moet daarmee de uiteindelijke inschatting van het juridische risico doen. Over de noodzakelijkheid om de pensioenleeftijd te wijzigen en de mogelijkheden van het hanteren van één pensioenleeftijd is een juridische analyse beschikbaar. Ook over de impact op specifieke pensioenregelingen bij verschillende beslissingscenario’s is een notitie beschikbaar. Wijziging fiscale staffelbesluit In de Staatscourant van 22 februari (Stcrt. 2013 nr. 4432) staat het nieuwe fiscale staffelbesluit van 12 februari 2013. Hierbij is het fiscale kader voor premie- en kapitaalovereenkomsten nader uitgewerkt op basis van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd. In deze wet gaat de pensioenrichtleeftijd met ingang van 2014 omhoogd naar 67 jaar. Daarom is het staffelbesluit aangepast. De in het besluit opgenomen tabellen zijn voor zover nodig aangepast voor de leeftijden 15 tot en met 64 en uitgebreid met de leeftijden 65 en 66.
AOW-gat Achtergrond AOW-gat De verhoging van de AOW-leeftijd veroorzaakt een AOW-gat zolang andere inkomensbronnen niet aansluiten op deze nieuwe AOW-leeftijd. Vanuit pensioenperspectief raken de nieuwe plannen alle leeftijdscohorten onder degenen die vóór 1 januari 2013 nog geen AOW-uitkering ontvangen. Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 19 juni 2013
6/24
De oudere werknemers moeten langer doorwerken of het gat uit eigen middelen opvangen. Voor Vutters en degenen die met prepensioen of vervroegd pensioen zijn, is het moeilijker om het inkomensgat zelf op
te vangen. Voor deze groep bestaan in 2013 twee AOW-gaten. Ten eerste het gat door de verschuiving van de ingangsdatum AOW naar de verjaardag. De Belastingdienst gaat ermee akkoord dat de uitkering doorloopt tot de verjaardag. Een tweede inkomensgat ontstaat door het ontbreken van een AOW-uitkering gedurende 1 maand in 2013 en in 2014 van 2 maanden. De Belastingdienst gaat niet akkoord met compensatie van dit AOW-gat door VUT- of prepensioenfondsen. Dit is volgens de Belastingdienst in strijd met de fiscale regelgeving. Het ministerie van Financiën houdt vast aan deze regelgeving omdat de regering het langer doorwerken wil stimuleren. Een oplossing langs deze weg is hierdoor niet mogelijk met fiscale ondersteuning. Deze visie van Financiën werd onlangs in antwoord op Kamervragen nog bevestigd. In Pensioennieuws en Opinie van week 24 kunt u onze visie op dit standpunt lezen. Degenen die reeds voor 2013 met vervroegd pensioen zijn gegaan, krijgen de mogelijkheid beide AOW-gaten te compenseren door over deze periode te kiezen voor een hoger pensioen gevolgd door een levenslang lager pensioen (door amendement Neppérus-Groot). Degenen die nog met VUT of prepensioen gaan kunnen het inkomensgat wel zelf opvangen door langer te blijven werken. Met die besparing kunnen zij het gat dat ontstaat aan het einde van hun VUT of prepensioen opvangen. Overbruggingsregeling AOW (inclusief wijziging door Sociaal akkoord) In de tweede helft van 2013 treedt de tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW in werking met terugwerkende kracht tot 1 januari 2013. De regeling geldt tot en met 2018. SVB gaat deze overbruggingsregeling uitvoeren. Over deze overbruggingsregeling het volgende. De definitieve regeling is gepubliceerd in de Staatscourant van 10 juni en is het resultaat van de regeling die door de staatssecretaris van SZW was opgesteld en vanuit het Sociaal akkoord is gewijzigd. Voor een overbruggingsuitkering komt in aanmerking degene die op of na 1 januari 2013 de leeftijd van 65 jaar bereikt en op die dag of de eerste dag van de maand voor of na die dag als gevolg van het bereiken van die leeftijd van 65 jaar geen recht meer heeft, of een lager recht heeft op een op 1 januari 2013 reeds lopende VUT-uitkering of een daarmee gelijkgestelde uitkering. De norm om voor een uitkering in aanmerking te komen is gesteld op 200% van het Wettelijk Minimum Loon (WML). Dit komt overeen met een inkomen van € 2.938,80 per maand, excl. vakantiegeld. Voor paren geldt een norm van 300% van het WML voor het gezamenlijke inkomen (€ 4.408,20). De peildatum voor dit inkomen is het inkomen over de zesde kalendermaand voorafgaand aan de maand waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt. Naast de inkomenstoets wordt in de overbruggingsregeling ook een vermogenstoets voor de eventuele gerechtigde en zijn partner opgenomen. De vermogenstoets is exclusief eigen woning en pensioenvermogen. Voor de hoogte van het vermogen waarbij recht bestaat op de overbruggingsuitkering wordt aangesloten bij de grens van het box 3vermogen uit de Wet inkomstenbelasting 2001. Dit betekent voor een (volwassen) eenpersoonshuishouden dat er met een vermogen tot € 21.139 recht bestaat op een overbruggingsuitkering en voor een (volwassen) tweepersoonshuishouden tot een vermogen van € 42.278. De peildatum voor deze vermogenstoets is 1 januari van het jaar waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt. Het kabinet gaat ervan uit dat mensen met een inkomen boven 150% van het wettelijk bruto minimumloon en/of een vermogen boven de grens van het box 3-vermogen uit de Wet inkomstenbelasting 2001 voldoende middelen hebben om de periode tot het moment dat zij de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken, te overbruggen. De maximale uitkeringshoogte van de overbruggingsregeling bedraagt het niveau van het sociaal minimum. De overbruggingsregeling kent dezelfde normensystematiek als de AOW, namelijk drie uitkeringsnormen die gekoppeld zijn aan een bepaalde samenstelling van het huishouden. Het gaat hierbij om alleenstaanden (uitkeringsnorm 70%), alleenstaanden met een inwonend minderjarig kind (uitkeringsnorm 90%) en ‘gehuwden’ (uitkeringsnorm van 50% per persoon). De hoogte van de overbruggingsuitkering, inclusief de partneruitkering, is afgeleid van het aantal verzekerde jaren in de opbouwperiode, overeenkomstig de systematiek van de AOW. Naar analogie van de AOW bestaat er een partneruitkering voor de groep mensen die in de toekomst nog recht krijgt op de partnertoeslag. Daarnaast overtreft de overbruggingsuitkering, inclusief de partneruitkering, niet de hoogte van de VUT- of prepensioenuitkering of andere inkomensregeling die recht geeft op de overbruggingsuitkering. Geschrapt wordt de eerder afgesproken voorschotregeling voor mensen voor wie in 2013, 2014 en 2015 de AOW-leeftijd wordt verhoogd. Daarbij geldt dat de voorschotregeling in de AOW niet eerder wordt afgeschaft dan dat de overbruggingsregeling in werking treedt. Naar onze informatie resulteert het bovenstaande in de volgende maandelijkse bruto uitkeringen: € 1.113,73 voor een alleenstaande zonder kinderen; € 725,65 voor een gehuwde/samenwonende; € 1.386,94 voor een alleenstaande met een kind jonger dan 18 jaar. Voor een jongere partner bestaat recht op een partneruitkering van € 725,65. Sociaal akkoord: flexibele AOW gewenst Sociale partners stelden ook voor om naast de overbruggingsregeling de voorschotregeling voor mensen voor wie in 2013, 2014 en 2015 de AOW-leeftijd wordt verhoogd, permanent te maken en te hervormen in de richting van een flexibele AOW. Op
Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 19 juni 2013
7/24
dit voorstel heeft het kabinet niet gereageerd. Dit is opvallend, want de wens van een flexibele AOW is bij herhaling kenbaar gemaakt door sociale partners, nu dus in de voorstellen voor een Sociaal akkoord. Wij menen dat dit een breed verspreide maatschappelijke wens is. Het vorige kabinet reageerde hier eerder afwijzend op vanuit het oogpunt van de budgettaire doelstellingen.
Informatie bestuur Nadat de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd en het Herfstakkoord tot stand kwamen, informeerden wij u per bestuursnotitie. Informatie over het Regeerakkoord en het Sociaal akkoord stond in de Syntrus Achmea e-mail nieuwsbrief Pensioennieuws & Opinie. In Pensioennieuws & Opinie informeerden wij u over de wetsvoorstellen die al volgden uit het Regeerakkoord en Sociaal akkoord. Over de noodzakelijkheid om de pensioenleeftijd te wijzigen en de mogelijkheden van het hanteren van één pensioenleeftijd is een juridische analyse beschikbaar. Ook over de impact op specifieke pensioenregelingen bij verschillende beslissingscenario’s is een notitie beschikbaar.
Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 19 juni 2013
8/24
2
Schokbestendigheid Hoofdlijnennota herziening financieel toetsingskader pensioenen
Inhoud De tweede stap in de herziening van het pensioenstelsel is het schokbestendig maken van de pensioencontracten. Op 30 mei 2012 zond voormalig minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Henk Kamp de Hoofdlijnennota herziening financieel toetsingskader pensioenen naar de Tweede Kamer. In deze Hoofdlijnennota staan de uitgangspunten van het nieuwe financieel toetsingskader (FTK). Sociale partners kunnen volgens de Hoofdlijnennota straks kiezen voor het nieuwe, reële pensioencontract. Maar zij mogen ook kiezen voor een nominaal pensioencontract. Ook dat nominale contract zal dan overigens moeten worden aangepast aan het nieuwe (strengere) FTK. De dekkingsgraad blijft onder beide contracten de graadmeter voor de financiële gezondheid van pensioenfondsen. Wel wordt die afhankelijk van de keuze verschillend berekend.
UFR Ondertussen is de praktijk door een tussentijdse oplossing wel iets veranderd. DNB paste namelijk per 30 september 2012 de rekenrente aan. De rentecurve voor verplichtingen van 20 tot 60 jaar is nu gebaseerd op een Ultimate Forward Rate (UFR). Door de introductie van de UFR fluctueert de waarde van de verplichtingen minder als gevolg van renteveranderingen. Voor de uiteindelijke vormgeving van de UFR in het nieuwe FTK per 2015 heeft het ministerie van SZW onlangs een externe commissie om advies gevraagd. Verder staat in de brief aan de Tweede Kamer over het Septemberpakket dat de driemaandsmiddeling van de rente blijft. Hiermee houdt het ministerie vast aan het beleid dat sinds het begin van 2012 is ingezet. Als gevolg van de deze middeling kunnen de dekkingsgraden toch nog sterk fluctueren bij grote renteveranderingen. Invaren Een rapport over het mogelijk maken van het collectief invaren van pensioenaanspraken en pensioenrechten in het reële pensioencontract was als bijlage bij de Hoofdlijnennota gevoegd. Als een fonds gaat ‘invaren’, moet dat in stappen gebeuren. Daarbij spelen de wetgever, de sociale partners en het pensioenfondsbestuur een rol. De wetgever stelt randvoorwaarden voor het invaren. SZW voert samen met de sector een pilot ‘invaren van oude rechten in het nieuwe pensioencontract’ uit. Dit zal pensioenfondsen helpen bij de afweging over een mogelijke overstap naar het nieuwe reële contract. Op 18 januari presenteerde SZW de zogenoemde. Kick-off voor deze pilot. De oorpronkelijke planning (zoals die ook eerder in dit overzicht was opgenomen) wordt niet gehaald. Voorstellen STAR betreffende FTK Sociale partners verenigd in de STAR, hebben in hun voorstellen om tot een sociaal akkoord te komen ook de voornemens van het kabinet rond een nieuw FTK aan de orde gesteld. Zij vinden dat het nieuwe FTK het mogelijk maakt het pensioensysteem veel stabieler te maken, onder meer door de ruimere spreidingsperiode voor het verwerken van financiële schokken. Maar zij vinden ook dat het huidige nominale stelsel sterk procyclisch is gericht. Het dwingt tot hoge kortingen en premieverhogingen in slechte tijden en te veel uitkeren en premieverlagingen in economisch goede tijden. Sociale partners willen daarom komen tot grotere stabiliteit in het pensioenstelsel. Daarom pleiten zij voor de volgende vier maatregelen. 1. Collectief invaren wettelijk verplicht Collectief invaren van eerder opgebouwde pensioenrechten in het reële kader wordt wettelijk verplicht. Pensioenfondsen hoeven daardoor niet te worden gesplitst. Er wordt een duidelijk spelregelkader ontworpen, onder meer gericht op evenwichtige behandeling van de rechten van generaties. 2. Discontovoet voor goede én slechte tijden Bij het nieuwe pensioencontract wordt een macrostabiele discontovoet gehanteerd. Er wordt voorzien in een mechanisme om de nieuwe discontovoet meer conjunctuurneutraal vast te stellen en toepasbaar te maken voor goede én slechte tijden. 3. Rigide scheiding tussen nominaal en reëel voorkomen Er komt een integraal FTK waarin de rigide scheiding tussen een nominaal en een reëel pensioencontract kan worden
Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 19 juni 2013
9/24
voorkomen. Het huidige nominale contract kan daarmee vervallen. In dat contract wordt het realiseren van een indexatieambitie ernstig belemmerd vanuit contract en toezicht. De invoering van dat ene FTK moet gebeuren zonder vertraging in de invoering van het nieuwe pensioencontract. Dat kan door in het voorziene FTK ook een flexibele indexatie-ambitie mogelijk te maken. 4. Aanvullend pakket voor overgangsjaar 2014 Er komt een aanvullend pakket voor het overgangsjaar 2014. Doel is afstempelen in 2014 zoveel mogelijk te voorkomen en premies stabiel te houden. Tekorten worden over een langere periode opgevangen. Zo kan beter worden voorgesorteerd op het nieuwe contract. Als reactie op deze voorstellen van de STAR heeft het kabinet laten weten momenteel te werken aan een wetsvoorstel voor het nieuwe FTK, waarin kan worden gekozen tussen een aangepast nominaal of een nieuw reëel contract. Dat moet ingaan op 1 januari 2015. De hoofdlijnennota van mei 2012 is hierbij het uitgangspunt. Over de uitwerking zal het kabinet goed overleg voeren met sociale partners en andere partijen in het pensioenveld. Daarbij kunnen de voorstellen van de STAR aan de orde komen. Wij constateren dat het kabinet stelt zich vooralsnog gereserveerd opstelt ten aanzien van de voorstellen.
Invoering De geplande ingangsdatum is nu 1 januari 2015 (voor achtergrond van deze ingangsdatum: zie het overzicht Beleid & Wet- en regelgeving van 20 december 2012). De huidige regels blijven dus een jaar langer van kracht dan aanvankelijk de bedoeling was. Na het traject van de bovengenoemde pilot volgt een wetsvoorstel tot wijziging van de Pensioenwet waarin het FTK zijn wettelijke grondslag heeft. Basis hiervoor is de hoofdlijnennota waarin de grote lijnen van het nieuwe FTK zijn uitgezet. Vanuit de pilotervaringen zal vormgeving van “het invaardeel” plaatsvinden. Hiervoor is in een werkgroep al het nodige voorwerk gedaan. In het planningsoverzicht van SZW (van 13 mei 2013) wordt vermeld dat een consultatieversie in juni 2013 zal verschijnen. Maar wij vernamen uit betrouwbare bron dat die pas 4 juli te verwachten is. Indiening van het wetsvoorstel wordt december 2013 verwacht.
Informatie bestuur Van ontwikkelingen rond dit onderwerp door dit overzicht. Een bestuursnotitie is gepland na de consultatie van het wetsvoorstel in de zomer van 2013.
Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 19 juni 2013
10/24
3
Financial Transaction Tax (FTT) of alternatieve transactietaks
Inhoud De Europese Commissie stelde voor om een Europese belasting te heffen op financiële transacties: de Financial Transaction Tax (FTT). De FTT zou oorspronkelijk vanaf 1 januari 2014 in werking treden. Een FTT voor het hele EUdomein gaat niet door wegens gebrek aan draagvlak. Daarop hebben 11 EU-leden besloten om via de weg van “enhanced cooperation” de FTT in te voeren. De 11 betrokken landen zijn België, Duitsland, Estland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Oostenrijk, Portugal, Slovenië en Slowakije. Zij gaan dan in een nauwere samenwerking binnen de EU-context met steun van de Europese Commissie en het Europese Parlement samen verder. Op 14 februari publiceerde de Europese Commissie hiertoe een nieuw voorstel voor een FTT-richtlijn. In het voorstel is – anders dan Nederland graag wilde – geen uitzonderingspositie voor pensioenfondsen opgenomen. De FTT geldt straks voor de 11 betrokken landen. Resultaat is dat ook iedereen die direct of indirect met personen of instellingen uit deze landen handelt met deze FTT te maken krijgt. Ook Nederlandse pensioenfondsen krijgen als gevolg daarvan te maken met kostenverhogingen. Op basis van gegevens van het Ministerie van Financiën bedragen de kosten van deze FTT voor de Nederlandse pensioensector in op ongeveer 210 miljoen euro per jaar. Het gaat hier om een grove schatting. Deze kosten hebben een negatief effect op het door pensioenfondsen opgebouwde vermogen en het behaalde rendement. Het belasten van pensioenfondsen met een FTT ziet de regering als disproportioneel. Daarom wil de regering dat ook de financiële transacties namens een pensioenfonds gevrijwaard zijn van FTT. Hiervoor wordt druk gelobbyd. Ondertussen is er bij de betrokken 11 landen verwarring over het bereik van het voorstel, de uitzonderingen en de planning van de implementatie. Italië heeft niet gewacht en heeft medio december 2012 haar eigen Italiaanse FTT-voorstel ingediend. De verwachting is dat de Italië de eigen FTT-bepalingen intrekt zodra een EU FTT wordt ingevoerd. Tegen de stroom in is het Verenigd Koninkrijk van plan de daar geldende “stamp duty” juist af te schaffen. Al bij al duurt het nog wel even voor er definitief duidelijkheid is. In antwoord op Kamervragen bevestigde minister Dijsselbloem op 2 mei nog dat het huidige voorstel niet aan de Nederlandse voorwaarden voldoet. Op basis van het nieuwe Commissievoorstel wordt verder onderhandeld. Nederland blijft zich actief inzetten om de Nederlandse wensen onder de aandacht te brengen bij de Commissie en de overige lidstaten, zo verklaarde Dijsselbloem.
Invoering De beoogde ingangsdatum is nu 1 januari 2015.
Informatie bestuur Afhankelijk van definitieve Europese besluitvorming en besluit van de Nederlandse regering.
Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 19 juni 2013
11/24
4
API
Inhoud Op 28 februari stuurde staatsecretaris, mede namens de minister van Financiën een afschrift van het Beleidsdocument API dat via internet geconsulteerd is (sluitingsdatum was 11 april). Dit consultatiedocument bevat de contouren van de Algemene Pensioeninstelling (API) en gaat in op de wijzigingen die in wet- en regelgeving nodig zijn om de API mogelijk te maken. Hierbij moet primair worden gedacht aan de Pensioenwet en onderliggende regelgeving. Ook wordt voorgesteld om een aantal waarborgen uit de Wet op het financieel toezicht van (overeenkomstige) toepassing te doen zijn. De voorstellen in het consultatiedocument houden het volgende in:
Er komt geen API als zodanig. Het wordt mogelijk om een ondernemingspensioenfonds (opf) of een bedrijfstakpensioenfonds (bpf) op te richten dat alle API-activiteiten gaat verrichten. Of om een bestaand opf of (niet verplicht gesteld) bpf tot zo’n API om te vormen. Een opf-API voert voor een aantal ondernemingen of groepen ondernemingen pensioenregelingen uit of in het opf-API is een aantal voormalige afzonderlijke pensioenfondsen van de ondernemingen of groepen ondergebracht. De API biedt multinationals (dus ook Nederlandse multinationals) de mogelijkheid om hun verschillende pensioenregelingen uit verschillende landen te consolideren in één fonds. Het multi-opf verdwijnt. De API kan zowel Nederlandse als buitenlandse regelingen uitvoeren in één pensioenfonds. Het FTK is daarbij voor Nederlandse regelingen onverkort van toepassing. Een verplicht gesteld bpf kan niet als API fungeren. Een API kan iedere rechtsvorm aannemen, net als een gewoon pensioenfonds. De domeinafbakening (tussen verzekeraars en ondernemingspensioenfondsen) wordt geschrapt. Ringfencing wordt verplicht voor de API. Dat betekent dat een API voor iedere onderneming pensioenregelingen kan uitvoeren. Dat betekent dus ook dat een onderneming die niet onder een verplichtstelling valt, vrij is te kiezen voor een API, ongeacht in welke sector de onderneming actief is. Er komt een FTK-toepassing per te onderscheiden pensioenregeling die de API uitvoert. Voor de API is een vergunning verplicht. Een API krijgt voor het bestuursmodel dezelfde mogelijkheden die ook een pensioenfonds met een enkele solidariteitskring heeft. Een API zal dus naar keuze een paritair bestuur of een onafhankelijk bestuur kunnen hebben.
Syntrus Achmea leverde input op het consolidatiedocument. Daarin hebben wij de nadruk gelegd op de mogelijkheden die de API ten aanzien van de consolidatie van de binnenlandse pensioenmarkt volgens ons zou moeten hebben. Daarnaast wezen wij uiteraard op de mogelijke verbeterpunten in het consultatiedocument. Zo is er in eerste instantie geen effect voor verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfondsen, omdat het verplicht gestelde domein onaangetast blijft volgens de voorstellen. Toch kan daar druk op de verplichtstelling komen te staan doordat de omgeving van een bedrijfstak liberaler kan worden ingericht. Ook is het zo dat niet-verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfondsen geen voordeel hebben van de mogelijkheden die een API gaat bieden. Zo hebben wij gepleit voor introduceren van een keuzemogelijkheid voor ringfencing, waarbij naar behoefte en fase van ontwikkeling voor al of niet ringfencen kan worden gekozen. Dit zou volgens ons het fusieproces ten goede komen. Onze verwachting voor de korte termijn en daarmee voor het komende wetsvoorstel, is dat er een API komt die vooral voor de ondernemingspensioenfondsen iets kan gaan betekenen. Uitgangspunt zal daarbij zijn het huidige multi-opf.
Invoering De beoogde ingangsdatum is (volgens het planningsoverzicht van SZW van 13 mei 2013) 1 juli 2014 of 1 januari 2015. Indiening van het wetsvoorstel is gepland voor december 2013.
Informatie bestuur Afhankelijk van het wetgevingstraject, waarvan naar verwachting de voorbereiding kan beginnen na de internetconsultatie.
Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 19 juni 2013
12/24
5
Bestuursdeelname pensioengerechtigden (alleen van toepassing op bedrijfstakpensioenfondsen)
Inhoud In besturen van bedrijfstakpensioenfondsen worden pensioengerechtigden opgenomen, als een meerderheid bij een raadpleging dat wil.
Invoering De Eerste Kamer nam dit wetsvoorstel van Koser Kaya en Blok (KKB) op 24 januari 2012 aan. Het kabinet heeft de belangrijkste onderdelen van het wetsvoorstel KKB overgenomen in het Wetsvoorstel versterking bestuur pensioenfondsen (zie onder nr. 6). Na afronding van de behandeling van het Wetsvoorstel versterking bestuur pensioenfondsen in de Tweede en Eerste Kamer wordt het Wetsvoorstel KKB ingetrokken. Staatssecretaris Klijnsma stelt voor dat het wetsvoorstel per 1 juli 2013 in werking treedt, tenzij de behandeling van het Wetsvoorstel versterking bestuur pensioenfondsen voor die tijd is afgerond; in dat geval treedt dat wetsvoorstel in werking. De parlementaire behandeling van het Wetsvoorstel versterking bestuur pensioenfondsen is enigszins vertraagd. De stemming in de Eerste Kamer staat gepland op 9 juli 2013. SZW zal komen met een praktische oplossing hiervoor.
Informatie bestuur Onderdeel van bestuursnotitie over de Wet versterking bestuur pensioenfondsen na besluitvorming door de Tweede Kamer.
Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 19 juni 2013
13/24
6
Wet versterking bestuur pensioenfondsen (wijziging Pensioenwet)
Inhoud In de toekomst kunnen pensioenfondsen uit drie bestuursmodellen kiezen. Het eerste model is een aanpassing van de bestaande bestuursvorm waarin werkgever(s), werknemers en pensioengerechtigden zijn vertegenwoordigd. Daar kunt u ook externe deskundigen aan toevoegen. Het tweede model is nieuw en houdt in dat een pensioenbestuur volledig bestaat uit externe beroepsbestuurders. Dit bestuur wordt gecontroleerd door een belanghebbendenorgaan, bestaande uit werkgever(s), werknemers en pensioengerechtigden. Bedrijfstakpensioenfondsen worden in beide modellen verplicht een raad van toezicht in te stellen. Het derde model is ook nieuw en houdt een gemengd bestuur in (one tier board), met uitvoerende en niet uitvoerende bestuurders in het bestuur. Om tegemoet te komen aan forse kritiek op het wetsvoorstel en draagvlak te verkrijgen, bracht het kabinet enkele wijzigingen in het wetsvoorstel aan. Zo werd het derde bestuursmodel (gemengd bestuur) toegevoegd. De beperking van het aantal werkgeverszetels bij premiemaximering werd vervangen door het beginsel dat de werknemers en pensioengerechtigden samen ten minste evenveel zetels bezetten als de werkgever(s). Dit geldt al bij ondernemingspensioenfondsen. Het aantal goedkeuringsrechten van de raad van toezicht werd verminderd. In de PW komt een eigen regeling voor de maximering van het aantal bestuurs- en toezichtfuncties voor pensioenfondsen. Deze regeling wijkt ten gunste af van de voorschriften in de Wet bestuur en toezicht in het BW. Die wet maximeert het aantal toezichtfuncties op vijf (indien gecombineerd met een bestuursfunctie maximaal twee toezichtfuncties). In de PW komt te staan dat bestuurders en leden van de raad van toezicht voldoende tijd beschikbaar hebben om hun functie naar behoren uit te oefenen. Het totale tijdsbeslag van een combinatie van bestuurs- en toezichtfuncties mag niet meer zijn dan een voltijdbaan. Er komt een normering voor het tijdsbeslag van deze functies bij grote en kleine pensioenfondsen (de grens ligt bij een vermogen van € 10 miljard). Op 28 mei 2013 nam de Tweede Kamer het Wetsvoorstel versterking bestuur pensioenfondsen aan samen met zeven amendementen. Het wetsvoorstel werd als volgt aangepast:
De werkgever kan een rol spelen in de medezeggenschap als hij dat wil. Daarom wordt de naam van de deelnemersen pensioengerechtigdenraad gewijzigd in verantwoordingsorgaan (VO).
Het VO krijgt adviesrecht voor enkele essentiële besluiten. Het gaat om overdracht of overname van verplichtingen, liquidatie, fusie of splitsing van het fonds, het sluiten, wijzigen of beëindigen van een uitvoeringsovereenkomst, het omzetten van een pensioenfonds in een andere rechtsvorm en samenvoeging van pensioenfondsen tot een multi-opf. Het VO krijgt ook een beroepsrecht voor deze besluiten.
Het belanghebbendenorgaan krijgt voor enkele besluiten een goedkeuringsrecht in plaats van een adviesrecht. Het gaat om besluiten, waarvoor het VO adviesrecht krijgt, behalve voor de uitvoeringsovereenkomst.
Het bestuur moet in overleg met de andere fondsorganen doelstellingen, uitgangspunten en risicohouding vastleggen. Dit om eenduidig handelen te bevorderen. Beleid en doelstellingen moeten met sociale partners worden afgestemd via een formele opdrachtaanvaarding.
De raad van toezicht moet disfunctioneren van het bestuur aan DNB melden als de partij die bevoegd is tot benoeming van het bestuur niet binnen een redelijke termijn, naar tevredenheid van de raad van toezicht, handelt.
Het houden van verkiezingen van de leden van het VO die de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden vertegenwoordigen, wordt verplicht als ten minste 1% of 500 van de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden daarom vragen.
Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 19 juni 2013
14/24
De OR krijgt een instemmingsrecht voor een voorgenomen besluit van de ondernemer tot vaststelling of intrekking van een pensioenovereenkomst die wordt ondergebracht bij een pensioenfonds.
Verder bevat het wetsvoorstel de verplichting voor pensioenfondsen om in hun jaarverslag te rapporteren over de wijze waarop zij in hun beleggingsbeleid rekening houden met milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen. De SER stelde voor te verduidelijken dat de sociale partners (die het pensioencontract afspreken en onderbrengen) een beslissende stem hebben in de keuze van het bestuursmodel. Het kabinet gaf aan dat het bestuur het bestuursmodel bepaalt door dit in de statuten neer te leggen. En dat in de praktijk het bestuur ook rekening zal houden met de voorkeur van de sociale partners. De Stichting van de Arbeid (STAR) stelde in een brief van 4 februari 2013 dat in formele zin de keuze van het bestuursmodel aan het bestuur is, maar in materiële zin de sociale partners een bepalende stem moeten hebben. Dit gelet op de verwevenheid van de uitvoering van de arbeidsvoorwaarde pensioen met de verantwoordelijkheid van sociale partners voor de inhoud van de pensioenovereenkomst. Daarom is de STAR voor een wettelijke overlegverplichting – met de juridische status van ‘op overeenstemming gericht overleg’ – bij wijziging van het bestuursmodel. De regering acht zo’n overlegverplichting echter een veel te zwaar instrument. Het komt er dus neer dat het bestuur na goed overleg met de sociale partners besluit over het bestuursmodel. Beloningsbeleid wordt geïntegreerd in het wetsvoorstel Op 18 december heeft de Tweede kamer een motie aangenomen waarin de regering wordt verzocht om in overleg te treden met de pensioensector en hen te bewegen om met een redelijke beloningscode te komen, die ook van toepassing is op uitvoeringsorganisaties. De reden is dat met de pensioenpremies zeer zorgvuldig omgegaan moet worden, omdat deelnemers verplicht moeten deelnemen en pensioenfondsen in een aantal gevallen moeten korten. Feitelijk is deze motie overbodig, want voor pensioenfondsen gelden sinds 2009 al de Principes voor beheerst beloningsbeleid van DNB en de AFM. En na invoering van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen zal de regering in het Besluit FTK verduidelijken dat een beloningsbeleid niet aanmoedigt om meer risico’s te nemen dan aanvaardbaar is met het oog op de soliditeit van het fonds. Het beloningsbeleid moet schriftelijk worden vastgelegd en openbaar gemaakt. Na invoering van de genoemde wet gaat ook de Code Pensioenfondsen gelden. In die Code, die opgesteld is door de Stichting van de Arbeid en de Pensioenfederatie, worden ook principes voor het beloningsbeleid opgenomen. Voor pensioenfondsen wordt dus al een beloningscode ingevoerd. Voor uitvoeringsorganisaties is het volgende van belang. Volgens de Principes voor beheerst beloningsbeleid van DNB en de AFM moeten in het beloningsbeleid van pensioenfondsen perverse beloningsprikkels worden tegengegaan. De principes gaan over de beloningsstructuur en niet over de hoogte van de beloning zelf. De toezichthouders verwachten dat pensioenfondsen hun invloed aanwenden om ook van hun dienstverleners zoals vermogensbeheerders gedaan te krijgen dat zij de principes naleven. Ook voor uitvoeringsorganisaties is dus al een niet-pervers beloningsbeleid gewaarborgd. In de Code Pensioenfondsen worden ook principes opgenomen voor het beloningsbeleid van de derde waaraan werkzaamheden worden uitbesteed.
Invoering Afhankelijk van parlementaire behandeling. De politieke ‘machtswisseling’ heeft tot vertraging van dit dossier geleid. De parlementaire behandeling wordt in april 2013 weer opgepakt. Staatssecretaris Klijnsma streeft ernaar het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk in werking te laten treden. Het lijkt een realistische verwachting dat het wetsvoorstel op 1 juli 2013 in werking treedt. Pensioenfondsen krijgen dan een jaar de tijd om hun bestuursmodel aan te passen.
Informatie bestuur
bestuursnotitie over informatie stand van zaken (afgerond); over de wetgeving komt er een vervolgnotitie na besluitvorming door de Tweede Kamer; tussentijdse informatie over de ontwikkelingen via nieuwsbrief Pensioennieuws & Opinie; ontwikkelingen, nieuws en samenhang met wetsvoorstel van Koser Kaya en Blok (zie ook nr. 5).
Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 19 juni 2013
15/24
7
FACTA
Inhoud Algemeen - Op grond van de Foreign Account Tax Compliance Act (FATCA) wordt iedere niet-Amerikaanse financiële instelling verplicht om aan de Amerikaanse Belastingdienst informatie over “US persons” door te geven. Het gaat om FFI’ s (Foreign Financial Institutions) waartoe ook pensioenfondsen behoren. Deze maatregel moet belastingontduiking voorkomen door inwoners van de VS die beleggingen bij buitenlandse financiële instellingen aanhouden. Met de opbrengsten wordt de werkgelegenheid in de VS gestimuleerd. De wet heeft vooral gevolgen voor een FFI met klanten in de VS. En voor buitenlandse niet-financiële instellingen met eigenaars uit (voornamelijk) de VS. De Europese financiële sector vreesde voor verzwaring van administratieve lasten en hoge IT-kosten om de FATCA na te leven. Op basis van de FATCA hebben de VS en G5 landen uit Europa (Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje, Verenigd Koninkrijk) een zogeheten Intergovernmental Agreement (IGA) bereikt, een modelovereenkomst op basis waarvan alle landen een overeenkomst kunnen sluiten met de VS. Het VK heeft onlangs al zo’n overeenkomst ondertekend. Het ministerie van Financiën meldt dat ook Nederland met de VS in gesprek is over de totstandkoming van zo’n overeenkomst. Het ministerie van Financiën laat weten dat de IGA al in een vergevorderd stadium is en de verwachting is dat de afronding nog dit jaar zal plaatsvinden. Het voordeel van deze benadering van regeringen onderling is dat de administratieve lasten voor de financiële instellingen geringer zullen zijn. De instellingen hoeven dan niet ieder afzonderlijk een overeenkomst met de IRS (de Amerikaanse
belastingdienst) te sluiten. In plaats daarvan zal de gegevensuitwisseling lopen via de‘eigen’ Belastingdienst op grond van nieuwe wetgeving. Individuele verstrekking van de gegevens door FFI’s aan de Amerikaanse belastingdienst is dan niet meer nodig. Pensioenfondsen - De Europese koepel voor paritaire instellingen (AEIP) en drie Amerikaanse pensioenkoepels hebben een gezamenlijke brief naar de Amerikaanse overheid gestuurd. Zij pleiten hierin voor een uitzondering voor Europese pensioenfondsen op de FATCA. Het lijkt er op dat deze lobby succes heeft. In februari 2012 heeft de IRS Proposed Regulations met betrekking tot FATCA openbaar gemaakt. Volgens dit voorontwerp lijken de Nederlandse pensioenfondsen, evenals beleggingsvehikels indien deze worden gebruikt door louter vrijgestelde pensioenfondsen, een uitzonderingspositie te krijgen. Zij hoeven hun deelnemersbestand niet te screenen op Amerikaanse staatsburgers. Wel moeten pensioenfondsen te zijner tijd een formulier indienen om de vrijstelling (tax exempt status) aan te vragen. Of een zogenaamde Deemed-Compliant FFI status aanvragen (je wordt dan geacht compliant te zijn). Beide varianten zijn mogelijk, de keuze hiertussen hangt af van de specifieke registratievereisten die aan de afzonderlijke statussen verbonden zijn. Bijvoorbeeld wel/geen FFI EIN (Employer Identification Number – fiscaal nummer voor werkgevers) aanvragen. Oorspronkelijk was de registratie vanaf 1-1-2013 gepland. Maar deze datum is vooruitgeschoven, vermoedelijk wordt dit 17-2013. Er vinden besprekingen plaats waarin mogelijkerwijs de IRS een database gaat inrichten waarin iedere FFI zich kan/moet registeren én tegelijkertijd de status van andere financiële instellingen kan zien. Inmiddels zijn de “final regulations” vastgesteld, het wachten is nu op het beschikbaar komen van de registratieformulieren. Ook indien dit niet lukt gaat FATCA formeel wel per 1-1-2013 in. Dit heeft overigens niet meteen consequenties. Volgens onze informatie zal op zijn vroegst in september 2015 de praktijk daadwerkelijk gegevens, waaronder de registraties, beschikbaar moeten stellen.
Invoering Formeel per 1 januari 2013. Consequenties voor de praktijk zijn er pas later.
Informatie bestuur Voorlopig alleen via dit overzicht. Afhankelijk van de voortgang met IGA en “final regulations”, mogelijk een vervolg in het tweede kwartaal van 2013.
Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 19 juni 2013
16/24
8
Wetsvoorstel arbeidsrecht AOW-ers
Inhoud De regels voor werkende AOW’ers worden versoepeld. Gepensioneerden kunnen zo makkelijker blijven werken. Voor werkgevers wordt het aantrekkelijker om AOW‘ ers in dienst te nemen. De ministerraad heeft hiermee ingestemd op voorstel van Kamp, de voormalig minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het wetsvoorstel is voor advies naar de Raad van State gestuurd en wordt openbaar na indiening bij de Tweede Kamer. Het streven is om de maatregelen per 1 juli 2013 in te laten gaan. Het wetsvoorstel houdt het volgende in:
De werkgever betaalt het loon bij ziekte voor AOW’ers maar zes weken in plaats van twee jaar door;
De re-integratieverplichtingen worden voor werkgevers beperkt als het om AOW’ers gaat;
Ook AOW’ers moeten straks minimaal het wettelijk minimumloon verdienen. Nu heeft een 65-plusser dat recht nog niet;
De mogelijkheid om tijdelijke contracten aan te gaan met gepensioneerden wordt verruimd. Nu krijgt ook een AOW-er na drie keer een tijdelijk contract, automatisch een contract voor onbepaalde tijd;
Een arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer eindigt automatisch bij het bereiken van de AOWgerechtigde leeftijd, als daarover geen andere afspraken tussen werkgever en werknemer zijn gemaakt. Werkgever en werknemer kunnen onderling afspreken om de arbeidsovereenkomst voort te zetten na de AOW-leeftijd. Dat kan bijvoorbeeld in een cao zijn of in een individueel contract tussen werkgever en werknemer.
Invoering Per 1 juli 2015. Indiening van het wetsvoorstel is gepland voor juli 2013 (planningsoverzicht van SZW van 13 mei 2013).
Informatie bestuur Hoewel de geplande invoeringsdatum al een paar keer verschoven is, gaan wij er nog steeds van uit dat er een wetsvoorstel wordt ingediend over dit onderwerp. In het Regeerakkoord is over dit specifieke onderwerp niets terug te vinden. Na indiening van het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer of intrekken/wijzigen van deze plannen informeren wij besturen.
Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 19 juni 2013
17/24
9
Wetsvoorstel Wet werken naar vermogen (WWNV)/Participatiewet
Inhoud Het wetsvoorstel Werken naar Vermogen wordt vervangen door een nieuwe Participatiewet. Het kabinet wil deze Participatiewet invoeren per 1 januari 2014. Met de Participatiewet wil het kabinet het principe van één regeling voor de gehele doelgroep consequent doorvoeren De Wsw zal vanaf 1 januari 2014 worden afgesloten voor nieuwe instroom. Het kabinet ontwerpt een quotumregeling voor het in dienst nemen van arbeidsgehandicapten door grotere werkgevers. Het is de bedoeling dat naarmate het aantal plaatsen in de sociale werkvoorziening afneemt, het aantal reguliere plaatsen voor arbeidsgehandicapten toeneemt. De quotumregeling wordt vanaf 1 januari 2015 in zes jaar stapsgewijs ingevoerd. Impact Sociaal akkoord op het wetsvoorstel In de voorstellen van de STAR van 11 april jl. om te komen tot een sociaal akkoord komt ook de herziening van de arbeidsmarkt aan de orde. Deze plannen raken de plannen rond een Participatiewet en vult die meteen ook voor een belangrijk deel in. De organisatie van de arbeidsparticipatie van mensen met een arbeidsbeperking maakt daarvan deel uit. De STAR stelt voor de infrastructuur van de arbeidsmarkt te hervormen, waarvan op regionaal niveau de samenwerking wordt gezocht tussen werkgevers, vakbonden en gemeenten in Werkpleinen en Werkbedrijven. Deze infrastructuur moet bijdragen tot werkzekerheid. Zij moet gericht zijn op zowel de duurzame participatie van mensen met een verminderd arbeidsvermogen als gevolg van een beperking en van jonggehandicapten (via de Werkbedrijven) als op het voorkomen van werkloosheid (via van-werk-naar-werk-arrangementen) en het aan werk helpen van werkloze werknemers (re-integratie). Er komen in het voorstel van de STAR zo’ n 35 (regionale) Werkbedrijven die worden gevormd uit de huidige SW-bedrijven. Vanuit deze Werkbedrijven worden Wajongers aan het werk geholpen. Het UWV gaat samen met het CIZ en wordt verantwoordelijk voor de keuring van de mate van arbeidsongeschiktheid en inschatting van de mate van extra ondersteuning bij het aan het werk helpen van de betrokkenen. Voor het uitkerings- en beloningsniveau komt er een 4-tal indicatieklassen. Het bedrijfsleven en de publieke sector verbinden zich aan een quotumregeling voor plaatsing. De afspraken worden jaarlijks gemonitord en in 2020 geëvalueerd. Het kabinet heeft deze plannen in haar reactie omarmd. Ook de overheid verbindt zich aan een quotumregeling. Het kabinet heeft besloten de hervormingen van het stelsel voor mensen met een arbeidsbeperking in 2015 in te laten gaan. Het huidige Wsw-regime blijft bestaan voor het zittend bestand; vanaf 1 januari 2015 kan niet meer worden ingestroomd. Dit betekent in feite een verschuiving met een jaar ten opzichte van de oorspronkelijke plannen.
Invoering Per 1 januari 2015. Indiening van het wetsvoorstel is gepland voor november 2013 (planningsoverzicht van SZW van 13 mei 2013).
Informatie bestuur Afhankelijk van het wetgevingstraject.
Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 19 juni 2013
18/24
10
Aanpassing informatiebepalingen in de Pensioenwet
Inhoud Bij de start van het nieuwe pensioenstelsel komen nieuwe regels voor communicatie. Het ministerie van SZW onderzoekt hoe de communicatie over het pensioenakkoord er uit moet zien. Uit de wettelijk verplichte evaluatie van de informatiebepalingen van de pensioenwetgeving komt naar voren dat de informatiebepalingen uit de pensioenwetgeving over het algemeen goed worden nageleefd. Maar ook blijkt dat de informatiebepalingen te gedetailleerd zijn, te weinig ruimte bieden voor fondsspecifieke informatie en voor begrijpelijkheid en duidelijkheid op deelnemersniveau. Op basis van de resultaten van de evaluatie van de informatiebepalingen en de resultaten van het project pensioencommunicatie in verband met het pensioenakkoord, zullen de informatiebepalingen in de pensioenwetgeving worden aangepast. Het is de bedoeling dat de aangepaste informatiebepalingen tegelijkertijd met de overige aanpassingen van de pensioenwetgeving voortvloeiend uit het pensioenakkoord in werking zullen treden. Staatssecretaris Klijnsma laat nog enkele onderzoeken naar pensioencommunicatie doen, zoals over risico’s en koopkracht en over een pensioendashboard. Na de zomer wordt gestart met de aanpassing van de wet- en regelgeving. Zij streeft ernaar om rond de jaarwisseling een wetswijziging bij de Tweede Kamer in te dienen.
Invoering Per 1 januari 2015, gelijktijdig met FTK. Indiening van het wetsvoorstel wordt december 2013 verwacht.
Informatie bestuur Afhankelijk van het wetgevingstraject rond herziening pensioenstelsel.
Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 19 juni 2013
19/24
11
Waardeoverdracht
Inhoud Bijbetalingslasten kunnen spelen bij waardeoverdracht naar een verzekeraar (vanuit een andere verzekeraar of een pensioenfonds). Bij overdracht van verzekeraar naar pensioenfonds kan sprake zijn van terugbetaling door de verzekeraar aan de oude werkgever. Bijbetaling is dan niet aan de orde, omdat het fonds negatieve en positieve financiële effecten van waardeoverdracht opvangt. Hoge bijbetalingen bij waardeoverdracht kunnen de arbeidsmobiliteit van werknemers belemmeren. Meewerken aan waardeoverdracht was al niet verplicht als de werkgever, met een verklaring van een accountant, kon aantonen dat zijn financiële toestand onvoldoende was voor de bijbetaling. Vanaf 2013 geldt een uitzondering op de plicht om mee te werken als het gaat om kleine werkgevers die de lasten wel kunnen voldoen, maar daardoor in grote financiële problemen komen. Dat zijn werkgevers met een premieplichtig loon onder een bepaald bedrag (2013: 757.500 euro). Heroverweging systeem van waardeoverdracht Het kabinet wil een fundamentele discussie over waardeoverdracht. De Stichting van de Arbeid (STAR), de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars kwamen op 17 december 2012 met een advies over waardeoverdracht. Zij vinden, net als de vorige minister van Sociale Zaken, dat er aanleiding is om het huidige systeem van waardeoverdracht te heroverwegen. De oorspronkelijke doelstelling van het recht op waardeoverdracht – voorkomen van pensioenverlies na baanwisseling bij eindloonregelingen – is door de massale overgang naar middelloonregelingen vervallen. Bij de uitvoering van waardeoverdracht doen zich ook andere problemen voor, waarvan de bijbetalingsproblematiek het meest opvallend is. De overgang naar nieuwe reële contracten met voorwaardelijke pensioenaanspraken vanaf 2015 zal de complexiteit van de keuze van waardeoverdracht verder vergroten en een forse aanpassing van de rekenregels nodig maken. Samenhang waardeoverdracht en nieuw FTK De STAR, de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars hechten aan de individuele keuzevrijheid van werknemers om bij baanwisseling de waarde van hun opgebouwde pensioenaanspraken wel of niet te kunnen overdragen. Zij willen een serieuze poging doen om te onderzoeken of het recht op waardeoverdracht in stand kan worden gehouden. Zij denken aan afkoop en inkoop op basis van de eigen waarderingsregels van de betrokken pensioenuitvoerders. Daardoor kan de pensioenaanspraak wijzigen. De rekenregels moeten rekening houden met lopende verlagingen die over langere periodes zijn uitgesmeerd. Samen met vertegenwoordigers van Sociale Zaken en deskundigen uit het pensioenveld willen de drie organisaties de komende maanden in samenhang met de uitwerking van het nieuwe FTK een vervolgadvies voorbereiden. Dat kan worden betrokken bij het kabinetsvoorstel voor een nieuw stelsel van waardeoverdracht. Dat treedt op hetzelfde moment als het nieuwe FTK in werking, waarschijnlijk 1 januari 2015.
Invoering Per 1 januari 2015. In juni 2013 komt er een consultatieversie, in december 2013 wordt een wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer.
Informatie bestuur Afhankelijk van voortgang in het wetgevingstraject.
Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 19 juni 2013
20/24
12
Wetsvoorstel AOW-partnertoeslag
In het Regeerakkoord werd het wetsvoorstel AOW-partnertoeslag al aangekondigd. Nu is het ook in het planningsoverzicht van SZW opgenomen.
Inhoud De AOW-partnertoeslag vervalt per 1 juli 2014 voor AOW-ers die samen met hun partner een totaal inkomen van meer dan € 50.000 hebben.
Invoering De planning is dat hierover een wetsvoorstel wordt ingediend in juli 2013.
Informatie bestuur Zodra meer bekend is over de inhoud van het wetsvoorstel.
Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 19 juni 2013
21/24
13
Wetsvoorstel wijziging ANW
In het Regeerakkoord werd het wetsvoorstel wijziging ANW al aangekondigd. Nu is het ook in het planningsoverzicht van SZW opgenomen.
Inhoud De ANW-uitkering duurt voor nieuwe instroom vanaf 1 juli 2014 maximaal 1 jaar.
Invoering De planning is dat eind 2013 een wetsvoorstel wordt ingediend met daarin een beperking van de duur van een ANW-uitkering van maximaal 1 jaar. Een hoofdlijnenbrief komt in augustus. Die brief besteedt ook aandacht aan de financiële effecten. Op basis van de brief gaat staatssecretaris Klijnsma eerst in debat met de Tweede Kamer.
Informatie bestuur Zodra meer bekend is over de inhoud van het wetsvoorstel.
Overzicht Beleid & Wet- en regelgeving pensioenen 19 juni 2013
22/24
14
Convenant tussen de Pensioenfederatie en Het verbond van Verzekeraars
Op 23 januari sloten de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars een convenant.
Inhoud In het convenant van Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars zijn afspraken vastgelegd over het in- en uitlooprisico bij arbeidsongeschiktheid in pensioenregelingen bij individuele baanmobiliteit. Ook bevat het convenant afspraken over de verzekering van het arbeidsongeschiktheidspensioen en de premievrijstelling voor de werknemers die ziek of arbeidsongeschikt zijn wanneer hun werkgever van pensioenuitvoerder wisselt en er geen collectieve waardeoverdracht plaatsvindt. Het convenant is er op gericht de negatieve gevolgen voor werknemer met gezondheidsbeperkingen te voorkomen.
Invoering Er wordt naar gestreefd uiterlijk 1 januari 2014 de pensioenregelingen in overeenstemming te brengen met het convenant.
Informatie bestuur De besturen die inmiddels nog niet zijn geïnformeerd ontvangen in september 2013 een fondsspecifieke notitie over dit onderwerp.