Hanny den Ouden & Maartje Doorschot
Overheidscommunicatie afstemmen op jongeren: experimentele evaluatie van een aansporing om te gaan stemmen1 Samenvatting Campagnemakers, adverteerders en overheidsinstanties hebben regelmatig te maken met het probleem dat hun correspondentie aanpassingen nodig heeft wanneer deze gericht is op jongeren. Diverse onderzoeken hebben laten zien dat jongeren negatief reageren wanneer in reclame en voorlichting lexicale aanpassingen worden gedaan die hun eigen taalgebruik pogen te imiteren. Zij beschouwen het gebruik van zogenaamde jongerenwoorden als krampachtig en onecht. Het overnemen van hun eigen woorden mag dan niet de juiste manier zijn om jongeren te bereiken, het is onduidelijk wat wel te doen. De adviezen op het gebied van taalgebruik worden heel ruim geformuleerd. Zo moet voor jongeren ‘eenvoudige’ en ‘normale’ taal worden gebruikt. De overheid spreekt in dit verband van ‘volwassen spreektaal’. Dergelijke adviezen laten veel ruimte voor persoonlijke invullingen van individuele tekstschrijvers. In 2006 schreef een Nederlandse gemeente een brief naar alle kiesgerechtigde jongeren die voor de eerste keer voor de Tweede Kamer mochten stemmen, met de oproep om dat ook daadwerkelijk te gaan doen. De brief had een stijl die het best omschreven kan worden als een persoonlijke, relationele manier van schrijven. Deze bestaande brief is als basisversie gebruikt in het experiment dat in dit artikel wordt beschreven. Een meer zakelijk, afstandelijker geschreven versie is ervan afgeleid. Beide brieven zijn ter evaluatie voorgelegd aan 258 jongeren, verspreid over drie schooltypen. Bij tekstwaardering werden effecten gevonden: de brief met een persoonlijke, relationele stijl vond men aantrekkelijker, begrijpelijker en meer gericht op de doelgroep dan de zakelijke, afstandelijke brief. Dit resultaat kwam geheel voor rekening van de groep jongeren die weinig in politiek geïnteresseerd was. De persoonlijke, relationele brief werd niet op ieder aspect positiever gewaardeerd: alle ondervraagden vonden de schrijver van deze versie minder geloofwaardig en de brief minder gepast. De doorwerking op overtuigingen en intentie kon niet worden vastgesteld omdat in de gehele groep de houding ten aanzien van stemmen zeer positief was, 94 procent was al van plan om te gaan stemmen. Deze bevindingen geven aanwijzingen dat het gebruik van een persoonlijke, relationele stijl in overheidscommunicatie mogelijk relevant is bij jongeren die een geringe interesse hebben in het desbetreffende onderwerp en een lage bereidheid hebben om het bijbehorende gedrag uit te voeren.
242
Tijdschrift voor Taalbeheersing - 32 (2010), nr. 3, 242-257
Overheidscommunicatie afstemmen op jongeren
1. Afstemmen op jongeren Communicatie is een zaak van onderlinge afstemming. Gesprekspartners stemmen voortdurend op elkaar af; tekstschrijvers proberen hun teksten zo te schrijven dat die aansluiten op de vragen van de lezers. Communicatie is geslaagd wanneer taalgebruikers elkaar goed begrepen hebben, en/of wanneer zij elkaar ergens van hebben kunnen overtuigen. Geslaagde communicatie is het hoofddoel van iedereen die zich professioneel met communicatie bezig houdt. De afstemming op de doelgroep is daarvoor een eerste vereiste. In de communicatiepraktijk vormen jongeren een aparte doelgroep.Veel campagnemakers, voorlichters en tekstschrijvers stellen zich de vraag hoe ze met hun communicatie kunnen aansluiten op de belevingswereld van jongeren. Bureaus die zich gespecialiseerd hebben in jongerencommunicatie, zijn de afgelopen paar jaar als paddenstoelen uit de grond geschoten. Op marketingsites kun je teksten vinden van het type: ‘Jongeren zijn hot! Het zijn de consumenten van de toekomst en hoe eerder ze klant zijn, hoe beter. Ze hebben steeds meer te besteden en pakken als eerste nieuwe trends en ontwikkelingen op. Bedrijven en organisaties, profit en non-profit, zijn zich hiervan bewust en stellen alles in werking om jongeren te bereiken en voor zich te winnen’ (Stil, 2003). Sommige bureaus betrekken jongeren vanaf het begin af aan bij campagnes om ervoor te zorgen dat ze de jongerentrends op de voet volgen en daar direct op in kunnen spelen. De vraag over manieren van afstemming op jongeren wordt door communicatieprofessionals gesteld op drie niveaus: welke media moeten worden ingezet, wie kan het beste optreden als woordvoerder en welk taalgebruik moet worden gehanteerd? Communicatiebureaus geven de kwesties van mediakeuze en woordvoerderschap relatief veel aandacht. De vragen over het taalgebruik die bij professionals leven, worden echter zeer beperkt beantwoord en de tips over welk taalgebruik nu precies te gebruiken worden heel ruim geformuleerd. Zo adviseren communicatiebureaus dat tekstschrijvers moeten inspelen op de belevingswereld van jongeren, dat jongeren serieus genomen moeten worden, dat er open en eerlijk moet worden gecommuniceerd, en dat de deskundigen geen dingen moeten voorschrijven, verbieden of verkopen. De communicatieboodschap moet duidelijk zijn over wie de afzender is en, als er beloftes zijn gedaan, moeten die ook nagekomen worden. De boodschap zelf moet niet alleen fun zijn, maar ook uitdagend en verrassend. Teksten op websites van jongerencommunicatiebureaus roepen op om ‘eenvoudig’ en ‘snel’ met jongeren te communiceren. Het gebruik van humor, een techniek die in het verleden veelvuldig is toegepast in verkoopboodschappen voor jongeren, wordt niet langer gezien als de sleutel tot succes: ‘Het wordt tijd jongeren simpelweg duidelijk te maken waar een merk, dienst of product voor staat en wat het voor hen kan betekenen. Een duidelijke boodschap, die uiteraard wel in een leuk jasje kan worden gestoken, maar in ieder geval gebaseerd is op de belevingswereld van jongeren en de toegevoegde waarde van het merk (Stil, 2003). Gaat het bij profit-organisaties om het verkopen van producten, bij non-profitorganisaties gaat het meestal om informatieverstrekking en gedragsbeïnvloeding op het terrein van gezondheid en seksualiteit, zelfbeeld en identiteit, studie- en beroepskeuze. Onderwerpen waarmee met name overheden te maken hebben als het gaat om jongerencommunicatie, zijn deelname aan verkiezingen, omgang met geld, belastingteruggave, sociaal gedrag in het verkeer en personeelswerving voor defensie. De jarenlange campagne van de Koninklijke Landmacht, Geschikt/Ongeschikt, is een campagne waarvan door professionals én jongeren wordt gezegd dat die geslaagd is. De campagne kreeg in 2007 de Gouden Spijker toegekend, 243
Hanny den Ouden & Maartje Doorschot
een prijs voor de jongerencampagne die de spijker op zijn kop slaat. De reacties van jongeren op deze campagne luidden: ‘Het is een van de weinige, weinige campagnes die ons serieus nemen. De reclames zijn eenvoudig, maar enorm doeltreffend. Ze tonen herkenbare situaties die precies aansluiten op de doelgroep’ (Hell, 2008). Op de taal die in de campagne gebruikt is, werd niet specifiek gereageerd. 2. Taalgebruik afstemmen op jongeren Hoe gemeentelijke overheden hun boodschap het beste op 10- tot 13-jarige jongeren kunnen overbrengen, is onderzocht in de kwalitatieve studie Zeg Jong. Deze studie werd in 2004 uitgevoerd in twee Belgische gemeenten. In focusgroepen werd met jongeren uit die gemeenten gesproken over hoe de communicatie met hen zou moeten plaats vinden. De bevindingen bestaan uit rapporteringen van wat de jongeren gezegd hebben in reactie op een aantal communicatiemiddelen. Geloofwaardigheid was voor de jongeren belangrijk. ‘Qua taalgebruik betekent dit dat je niet krampachtig moet proberen om de taal van de jongeren zelf te spreken. Dat geldt des te meer wanneer je minder ‘sexy’ boodschappen wilt vertalen naar jongeren. Taal kan het thema en de inhoud van de boodschap nooit vervangen. Jongeren merken snel wanneer de communicatie niet authentiek is. En wie niet ‘echt’ is, heeft meteen afgedaan’ (Van Steenkiste, Devriendt, Destrijker & Gordts, 2004, p.19). Wanneer het een serieus onderwerp betreft, wordt door de onderzoekers geadviseerd om er serieus over te communiceren. Andersom kan over leuke onderwerpen speels worden gecommuniceerd. Het algemene advies luidt dat overheden kort en krachtig in ‘normale taal’ met jongeren moeten communiceren. Dit wordt het KISS-principe genoemd: Keep It Short & Simple. Op grond van de gesprekken met de jongeren verwachtten de onderzoekers dat het KISSprincipe meer effect heeft dan het imiteren van jongeren door woorden uit hun eigen taal over te nemen. Het gebruik van woorden als vet en cool wordt in reclame- en voorlichtingsboodschappen inderdaad niet geschuwd. Commerciële en niet-commerciële organisaties proberen daarmee de aandacht van jongeren te trekken en hen aan te spreken. Hoe jongeren op dit taalgebruik reageren, is in een experimentele studie nagegaan (Den Ouden & Van Wijk, 2007). In productadvertenties waren woorden zoals vet, cool, relaxed en kansloos systematisch gevarieerd. Ze bleken geen positieve uitwerking te hebben op de attitude ten aanzien van het product en de intentie om het aan te schaffen. De 360 ondervraagden uit de doelgroep reageerden zelfs negatief op dit taalgebruik. Hoewel het oordeel niet geheel los leek te staan van het type product waarvoor geadverteerd werd - er leek sprake te zijn van een hogere tolerantie bij het digitale product -, gaven de jongeren na afloop van het onderzoek aan dat ze dit taalgebruik als opdringerig ervoeren en zich niet serieus genomen voelden. De adverteerder die zich als buitenstaander mengt in de wereld van jongeren maakt zich, in hun ogen, door zijn taalgebruik ongeloofwaardig en impopulair. Convergentie kan goed en effectief zijn tot een zeker punt, maar wanneer het wordt overdreven, kan het door de ontvangers als bevoogdend, neerbuigend en vernederend beschouwd worden (Giles & Smith, 1979).Van die situatie lijkt hier sprake te zijn. Den Ouden en Van Wijk (2007) suggereren dat dit effect mogelijk te vermijden is door gebruik te maken van een peer group member als bron. De HIV/AIDS-preventiecampagne love-Life in Zuid-Afrika is een prominent voorbeeld waarin peers als spreekbuis worden op244
Overheidscommunicatie afstemmen op jongeren
gevoerd. Als gevolg daarvan wordt vaak slang toegepast in de schriftelijke HIV-voorlichting van love-Life. Saal (2009) heeft aan de effecten van het eigen taalgebruik van de doelgroep een experimentele studie gewijd. Tegenover de tienerslangvariant van love-Life heeft Saal de standaardvariëteit gezet en vier authentieke tienerslangvariëteiten die hij ontwikkelde met behulp van leden van de taalgroepen zelf. De verwachting dat de authentieke slangvariëteiten een positief effect zouden hebben op de acceptatie van de boodschap werd niet bewaarheid. Slechts twee van de vier gebruikte taalgroepen oordeelden positief over het gebruik van authentiek slang. Zij beschouwden dit taalgebruik als overeenstemmend met hun eigen linguïstische stijl en als een positieve schending van hun taalverwachtingen. Bij de overige twee taalgroepen bleek een sterker gevoel voor situationele normen te bestaan, resulterend in een lagere waardering voor het gebruik van slangtaal voor een ernstig onderwerp als een boodschap over HIV/AIDS. Alle taalgroepen hadden een lage waardering voor de love-Lifevariant, dus die vorm van tienerslang die door de campagnemakers was verzonnen. Het opvoeren van peer group members als brenger van de boodschap deed daar niets aan af. Het KISS-principe is min of meer toegepast in de landelijke jongerencampagne Wat voor eikel ben jij? die werd uitgevoerd in opdracht van de ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken en gericht was op het bespreekbaar maken van overlast en criminaliteit en het bewust maken van de eigen verantwoordelijkheid. Niet alleen werden woorden gebruikt die typisch zijn voor het jongerentaalregister, maar ook waren de zinnen kort gehouden. Een voorbeeld hiervan is: ‘Als je met z’n allen uit bent, hoef je nog niet alles samen te doen. Een container omschoppen, een fiets jatten, iemand lastigvallen, een klap uitdelen... Het lijkt misschien even leuk, maar je doet er anderen geen plezier mee’. Hornikx (2006) heeft de website van deze campagne geanalyseerd en was redelijk positief. Volgens hem is er in deze campagne duidelijk moeite gedaan om de langere stukken tekst prettig leesbaar te maken en met het taalgebruik niet vaderlijk over te komen. Hij concludeert met enige voorzichtigheid dat het aankaarten van een dergelijke problematiek in de stijl en toonzetting van de jongeren best effectief zou kunnen zijn. Naar objectieve maatstaven was de campagne inderdaad een succes: de website werd veelvuldig bezocht (1,2 miljoen keer) en er werd vaak deelgenomen aan testjes en gereageerd op stellingen die op de website te vinden waren (elk circa een half miljoen). Maar jongeren zelf waren niet zo positief: in 2007 kreeg de campagne de Blauwe Plank van het jongerenmagazine Spunk uitgereikt. Die ‘prijs’ is bedoeld voor de jongerencampagne die de plank volledig misslaat en jongeren op een verkeerde manier aanspreekt. Het vernietigende oordeel luidde: ‘De winnaar doet werkelijk alles fout wat je maar fout kunt doen: overmatig gebruik van jongerentaal en het idee dat jongeren alles aannemen als het maar wordt gezegd door een rapper of een BN’er’. En als laatste fout het moraliserende vingertje’ (Spunk, 2007). Zoveel is duidelijk: het gebruik van de taal die jongeren onderling spreken, is niet de geëigende strategie om ze te bereiken. Een schrijver maakt daarmee een verkeerde inschatting van de rol die hij als zender heeft in de ogen van de ontvanger. Jongeren voelen zich met dat taalgebruik niet serieus genomen. Maar met welke taalvormen en stijlvarianten kunnen schrijvers overbrengen dat ze jongeren wel serieus nemen? Nederlandse overheden vragen zich dat heel nadrukkelijk af. De Rijksvoorlichtingsdienst beschouwt jongeren als een aparte doelgroep in hun communicatiebeleid.Voor die doelgroep heeft de dienst een aantal adviezen geformuleerd (zie kader 1).
245
Hanny den Ouden & Maartje Doorschot Kader 1. Adviezen van de Rijksvoorlichtingsdienst om jongeren te bereiken - - - - - - -
Hou het eenvoudig Sluit aan bij de beeldtaal van jongeren Gebruik volwassen spreektaal Pas een lange termijn aanpak toe Denk niet dat jongeren niet maatschappelijk geïnteresseerd zijn Pak allochtone jongeren niet apart aan Vergeet de ouders niet (Rijksvoorlichtingsdienst, www.communicatieplein.nl)
Deze adviezen zijn nauwelijks minder breed geformuleerd dan de adviezen van communicatiebureaus. Het aantal adviezen dat specifiek gericht is op het taalgebruik beperkt zich tot twee: houd het taalgebruik eenvoudig en gebruik volwassen spreektaal. Het advies over eenvoudig taalgebruik wordt als volgt toegelicht: ‘Het gemiddelde opleidingsniveau is VMBO. Volledigheid is daarbij belangrijk. Het moet meteen duidelijk zijn waar het over gaat en wie de afzender is. Maak het niet te ingewikkeld. Jongeren doen weinig moeite en vinden het lastig zich lang te concentreren. Pas op voor betutteling, neem jongeren serieus’. De precisering bij het advies om volwassen spreektaal te gebruiken luidt: ‘Gebruik gewone, volwassen spreektaal. Laat zien dat een volwassen organisatie jongeren serieus neemt’ (Rijksvoorlichtingsdienst, 2010). Wat onder ‘eenvoudig taalgebruik’ en ‘volwassen spreektaal’ moet worden verstaan wordt in de toelichtingen dus niet verduidelijkt. Wat moeten ambtenaren die belast zijn met het schrijven aan jongeren, nu precies doen? De adviezen laten veel ruimte om die vraag op eigen wijze te beantwoorden. De praktijk laat zien dat dat dan ook gebeurt. In een daadwerkelijk verstuurde brief aan jongeren werd in 2006 door een Nederlandse gemeente een weinig gangbare schrijfstijl gebruikt.2 Hoewel overheidscommunicatie bekend staat om zijn ambtelijke stijl (Kuggeleijn & De Ruiter, 2006), brak de gemeente Houten in deze brief resoluut met ambtelijk taalgebruik. De stijl van de brief laat zich nog het best typeren als een persoonlijke, relationele stijl waarmee de afstand tussen zender en ontvanger als klein werd voorgesteld. Tevens werden in de brief de adviezen om eenvoudig en in een volwassen spreektaal te schrijven op eigen wijze opgevolgd. Zo begint de brief met de zin: Hé, een brief van de burgemeester? Jazeker, want ik wil je iets belangrijks vertellen. De gemeente gebruikte deze stijl bewust: men wilde ‘iets geks’ doen, ‘speels’ zijn en ingaan tegen de verwachtingen van de lezer. De brief was gericht aan alle jongeren die voor het eerst mochten gaan stemmen voor de landelijke verkiezingen. Zij werden aangespoord om van hun stemrecht gebruik te maken. Het doel van de gehanteerde stijl was ervoor te zorgen dat de boodschap de aandacht van de jongeren trok en hen aansprak. De vraag is of deze praktijkoplossing inderdaad het gewenste effect kan sorteren. Wordt de relationele stijl gewaardeerd door de jongeren en moedigt de stijl hen aan om de brief te lezen en het bijbehorende gedrag uit te voeren of komt de schrijver die deze stijl gebruikt bij hen juist ongeloofwaardig over? In het Handboek stijl (Burger & De Jong, 2009) wordt gesproken over eventuele relatieproblemen tussen schrijver en lezer: Auteurs die hun lezers te dicht op hun huid zitten of zich juist te ver boven hen verheffen, hebben een relatieprobleem. Het contact komt niet tot stand, de communicatie mislukt (o.c., p. 94). Het versturen van deze brief door de gemeente Houten is een gedurfde, risicovolle actie. De vraag is of de relationele stijl van de brief al dan niet leidt tot een relatieprobleem met de ontvangers. 246
Overheidscommunicatie afstemmen op jongeren
Om na te gaan hoe de ontvangers op deze stijl reageren wordt een experimenteel onderzoek uitgevoerd. Hierin wordt de bestaande brief vergeleken met ervan afgeleide versie die in een meer gangbare, zakelijker stijl geschreven is. De gemeente Houten verwachtte dat het gebruik van de relationele stijl positieve effecten zou hebben. Ook op grond van het eerdere onderzoek wordt verwacht dat jongeren mogelijk positief op een dergelijke relationele stijl reageren, omdat de schrijver van de brief de aanpassing niet heeft gezocht in de overname van woorden uit het jongerentaalregister maar daarentegen met de schrijfstijl relationele aanpassingen heeft gedaan en zichzelf als zender in die relatie heeft betrokken. In het vervolg van dit artikel wordt antwoord gegeven op de vragen met welke middelen de relationele stijl van de bestaande brief gerealiseerd is en hoe de doelgroep op deze stijl reageert in termen van waardering en overtuigingskracht. 3. Methode 3.1 Materiaal De bestaande brief was geschreven in een relationele stijl. De brief vormde geen onderdeel van een grotere campagne. De stijlkeuze kwam op incidentele wijze tot stand en was geen instrument van een geplande communicatiestrategie. De gemeente Houten heeft deze brief in juni 2006 verstuurd aan alle jongeren die voor het eerst mochten stemmen bij de landelijke verkiezingen. De brief was ondertekend door de burgemeester. Dit was een bewuste keuze. De burgemeester van Houten hechtte namelijk veel belang aan een goede communicatie met jongeren. De keus om de jongeren op een niet-zakelijke, directe en ‘speelse’ manier aan te spreken werd dan ook breed door het college van burgemeester en wethouders gedragen. Behalve de datering, het onderwerp, de aanhef en de ondertekening, bevatte de brief zes inhoudelijke alinea’s. In deze alinea’s kwam de relationele stijl waarmee de schrijver nadrukkelijk een relatie legt met de lezer - en de lezer zelfs de relatie oplegt - tot uitdrukking in het gebruik van diverse stijlmiddelen. In Tabel 1 wordt een overzicht gegeven van de middelen waarmee deze stijl werd gecreëerd. In de brief wordt de indruk gegeven van een dialogische situatie waarin schrijver en lezer betrokken zouden zijn. De schrijver praat tegen de lezer alsof ze in elkaars directe nabijheid verkeren en elkaar al min of meer kennen. De relationele nabijheid wordt gerealiseerd door de directe aanspreekvormen voor de lezer, jij en je, en doordat de schrijver steeds nadrukkelijk naar zichzelf verwijst door het gebruik van de persoonlijke voornaamwoorden mij en mijn brief. Het woordgebruik en de zinsbouw heeft kenmerken van geschreven spreektaal. De woordkeus is informeel, familiair en concreet; moeilijke woorden komen in de brief niet voor. Qua zinsbouw is soms gekozen voor vooropplaatsing en nevenschikking. Ook worden lange zinnen en bijzinnen vermeden (Verhoeven, 1990; Onrust, 1996; Jansen, 1998). Met deze kenmerken beantwoordt de brief aan het eerder genoemde KISS-principe en wordt gevolg gegeven aan de adviezen om eenvoudige taal en spreektaal te gebruiken.
247
Hanny den Ouden & Maartje Doorschot Tabel 1. Per alinea de gebruikte stijlmiddelen om de relationele stijl van de brief te creëren. Alinea
Stijlmiddel
Voorbeelden
1.
Suggestie wekken te weten wat lezer denkt
Hé, een brief van de burgemeester? Jazeker, want ik wil je iets belangrijks vertellen.
2.
Vragen oproepen bij lezer
Volgende week woensdag, 20 juni, is een bijzondere dag. Jij mag dan voor het eerst stemmen voor de Tweede Kamer.
Inleven in situatie lezer
Je hebt al mogen stemmen voor de gemeenteraad, maar nu gaat het om de landelijke politiek.
Schrijven zoals je zou tegen lezer zou spreken
Landelijke verkiezingen. Je kan de teevee niet aanzetten of Haagse politici proberen je duidelijk te maken waarom je woensdag vooral op hún partij moet stemmen.
Vragen stellen aan lezer, directheid van vraag verzachten
Ben jij er al uit wie jouw stem krijgt? Zo niet, dan ben je niet de enige. Miljoenen kiezers bepalen pas op het laatste moment op wie ze stemmen.
4.
Afstand tussen schrijver en lezer verkleinen
Het maakt mij ook niet uit wannéér je kiest op wie je gaat stemmen, áls je maar gaat – dat is de belangrijkste boodschap van mijn brief.
5.
Verplaatsen in situatie lezer
Op de stempas die je in de bus hebt gekregen, lees je welk stembureau bij jou in de buurt is. Maar je mag ook in een ander stembureau stemmen. Bijvoorbeeld in de bibliotheek bij het station – lekker makkelijk, vóór je ’s ochtends op de trein stapt.
Mogelijke vraag van lezer stellen en beantwoorden
En weet je waar je ook kunt stemmen? In het jongerencentrum aan de Dorpstraat.
Adviezen geven aan lezer
Neem, als je naar het stembureau gaat, je stempas mee en vergeet ook niet je identiteitsbewijs.
Schrijven in veelgebruikte taal van lezer
Push that button!
3.
6.
Wat echter het meest in het oog springt, is het taalgebruik waarmee de schrijver een reeds bestaande relatie suggereert tussen zichzelf en de lezer, die het rechtvaardigt om directe vragen aan de lezer te stellen, de lezer van adviezen te voorzien en zich onverhuld in te leven in de wereld van de lezer. In een aantal zinnen verplaatst de schrijver zich zozeer in de lezer dat er een verschuiving van het schrijversperspectief plaatsvindt. Dat is het duidelijkst het geval in de beginzin van de brief. Met de beginzin wordt op tweevoudige wijze ingegaan tegen de verwachtingen van de lezer. Allereerst door in sterke mate te doen alsof de schrijver weet welke vraag de lezer zich stelt bij het openvouwen van de brief, en ten tweede door het benoemen van een ongebruikelijke afzender, de burgemeester. Met het doorbreken van deze twee lezersverwachtingen was de zin bedoeld humoristisch te zijn en daarmee de aandacht van de lezers te vangen. In de tweede alinea van de brief wordt een (denkbeeldige) vraag bij de lezer opgeroepen, – de lezer denkt hier immers: hoezo, een bijzondere dag? –, die meteen in de volgende zin wordt beantwoord. Dit wordt wel stuwend schrijven genoemd. Het doel van stuwend schrijven is om de tekst begrijpelijker en spannender te maken (Van Dijk, 2010). Met de zin 248
Overheidscommunicatie afstemmen op jongeren
Je hebt al mogen stemmen voor de gemeenteraad, maar nu gaat het om de landelijke politiek laat de schrijver zijn inlevingsvermogen zien: hij laat merken dat hij bekend is met het feit dat de lezer voor het eerst voor de Tweede Kamer mag gaan stemmen. De toenadering van de schrijver wordt nog vergroot doordat hij er blijk van geeft te weten dat de lezer eerder al had mogen stemmen voor de gemeenteraad. In alinea 3 versterkt de schrijver van de brief de suggestie van deelname aan een face-toface dialoog door elementen uit de spreektaal op te nemen. Vormen van spreektaal zijn de vooropgeplaatste elliptische uiting Landelijke verkiezingen en de daaropvolgende balansschikkende of-zin. Het spreektalige karakter van de brief komt ook tot uiting in het gebruik van accenten boven twee lettergrepen in alinea 4: de lezer hoort de schrijver als het ware praten (Verhoeven, 1990). Met het taalgebruik in alinea 4 bereikt het gebrek aan afstand tussen schrijver en lezer een hoogtepunt: deze zinnen zouden geuit kunnen zijn in een gesprek tussen een ouder en een 18-jarige zoon of dochter die het nut van stemmen in twijfel trekt. De (burger)vader probeert het kind daar desondanks van te overtuigen. In de voorlaatste alinea laat de schrijver zien dat hij de wereld van de lezer kent en bereid is met de lezer mee te denken: Op de stempas die je in de bus hebt gekregen, lees je welk stembureau bij jou in de buurt is. Maar je mag ook in een ander stembureau stemmen. Bijvoorbeeld in de bibliotheek bij het station – lekker makkelijk, vóór je ’s ochtends op de trein stapt. Daarna anticipeert de schrijver op een mogelijke vraag van de lezer, - Ja, maar ik kom nooit in de bibliotheek bij het station, waar kan ik dan stemmen?- en schrijft hij: En weet je waar je ook kunt stemmen? In het jongerencentrum aan de Dorpstraat. In alinea 6 hanteert de schrijver een directe wijze van instrueren door het gebruik van imperatieven, namelijk neem mee en vergeet niet. In de keuze voor juist deze woorden galmt een opvoedsituatie mee: de vader of moeder die, op het moment dat het kind naar school gaat, nog even moet wijzen op mogelijk vergeten attributen zoals gymtas en/of broodtrommel. De ouderlijke aanwijzingen klinken ook in de resterende zinnen van deze alinea door, maar dan vindt er in de laatste zin een stijlbreuk plaats waaraan een redelijk denkende vader of moeder zich niet gauw zou wagen: het gebruik van het Engels, de veelgebruikte taal van jongeren, markeert de plotselinge overgang naar het jongerentaalregister. Voor het experiment is op basis van deze brief een zakelijke variant geconstrueerd. De vraag was of jongeren verschillend reageerden op de relationele stijl en de zakelijke stijl. Omdat het om een realistische casus ging, was de operationalisatie van het experiment noodgedwongen hybride van aard. Gecombineerd met de relationele stijl kwamen de eerder genoemde andere stijlaspecten voor, zoals eenvoudig taalgebruik en geschreven spreektaal. Waar bij normaal experimenteel onderzoek slechts een enkel aspect onderzocht zou zijn, zijn in deze casusstudie meerdere stijlkenmerken tegelijk gemanipuleerd. De stijl die primair de aandacht van de onderzoekers had, was echter de wijze waarop de schrijver een relatie legde met de lezer door gebruik te maken van de middelen in Tabel 1. Het zijn deze elementen die in de geconstrueerde brief zijn verwijderd. In Tabel 2 staat de volledige brief met de relationele stijl en de herschreven brief met een zakelijke stijl.
249
Hanny den Ouden & Maartje Doorschot Tabel 2. Per alinea de operationalisatie van de zakelijke briefversie op basis van de briefversie met de relationele stijl. Alinea
Relationele stijl
Zakelijke stijl
1.
Hé, een brief van de burgemeester? Jazeker, want ik wil je iets belangrijks vertellen.
Deze brief gaat over de komende verkiezingen.
2.
Volgende week woensdag, 20 juni, is een bijzondere dag. Jij mag dan voor het eerst stemmen voor de Tweede Kamer. Je hebt al mogen stemmen voor de gemeenteraad, maar nu gaat het om de landelijke politiek.
Volgende week woensdag, 20 juni, zijn de verkiezingen voor de Tweede Kamer. Bij deze word je uitgenodigd om je stem op landelijk niveau uit te brengen.
3.
Landelijke verkiezingen. Je kan de teevee niet aanzetten of Haagse politici proberen je duidelijk te maken waarom je woensdag vooral op hún partij moet stemmen. De verkiezingscampagnes draaien op volle toeren. Ben jij er al uit wie jouw stem krijgt? Zo niet, dan ben je niet de enige. Miljoenen kiezers bepalen pas op het laatste moment op wie ze stemmen.
Op televisie wordt veel aandacht besteed aan de landelijke verkiezingen van aanstaande woensdag. De verkiezingscampagnes draaien op volle toeren. Veel kiezers bepalen pas op het laatste moment op wie ze stemmen.
4.
Het maakt mij ook niet uit wannéér je kiest op wie je gaat stemmen, áls je maar gaat – dat is de belangrijkste boodschap van mijn brief. Als staatsburger van Nederland kun je zelf meebepalen wie je land gaat besturen. Maar dan moet je wel gaan stemmen natuurlijk.
Stemmen is belangrijk. Door te gaan stemmen bepalen alle staatsburgers van Nederland mee wie het land gaat besturen.
5.
Maak daarom gebruik van je democratisch recht en ga woensdag stemmen. Dat kan tussen 7.30 en 21.00 uur. Op de stempas, die je in de bus hebt gekregen, lees je welk stembureau bij jou in de buurt is. Maar je mag ook in een ander stembureau stemmen. Bijvoorbeeld in de bibliotheek bij het station – lekker makkelijk, vóór je ’s ochtends op de trein stapt. En weet je waar je ook kunt stemmen? In het jongerencentrum aan de Dorpstraat. Daar kun je trouwens niet de hele dag terecht, maar alleen tussen 18.30 en 20.30 uur.
Het is een democratisch recht om woensdag te mogen stemmen. De stemlokalen zijn tussen 7.30 en 21.00 uur geopend. Op de stempas is te lezen wat het voor jou dichtstbijzijnde stemlokaal is. Deze stempas heb je al toegestuurd gekregen. Het is ook mogelijk om in een ander stembureau te stemmen. Voorbeelden hiervan zijn de bibliotheek bij het station en het jongerencentrum aan de Dorpsstraat. Het jongerencentrum is niet de hele dag geopend, maar alleen tussen 18.30 en 20.30 uur.
6.
Neem, als je naar het stembureau gaat, je stempas mee en vergeet ook niet je identiteitsbewijs. De stempas lever je in bij de medewerkers van het stembureau. Zij vertellen hoe je je stem uitbrengt. Beslis mee over de richting die we met z’n allen uit moeten gaan: Push that button!
Om te kunnen stemmen bij het stembureau, moet je de stempas meenemen en ook een identiteitsbewijs. De stempas lever je in bij de medewerkers van het stembureau. Zij vertellen hoe je een stem kunt uitbrengen. Op deze manier kun je meebeslissen over de richting die Nederland op moet gaan.
De zakelijke brief is zakelijker en afstandelijker dan de relationele brief. De inhoud is gelijk gebleven, maar de relationele elementen zijn verwijderd. Ook zijn in de zakelijke brief onpersoonlijke, vaak passieve constructies gebruikt waar in de relationele versie de lezer direct en persoonlijk wordt aangesproken, zoals word je uitgenodigd in alinea 2, wordt veel aandacht besteed aan in alinea 3, zijn geopend, te mogen stemmen, is te lezen en het is ook mogelijk in alinea 5. De zakelijke versie heeft meer kenmerken die typisch zijn voor schrijftaal dan de relationele versie, zoals 250
Overheidscommunicatie afstemmen op jongeren
voorzetselgroepen – om je stem op landelijk niveau uit te brengen in alinea 2 en om te kunnen stemmen in alinea 6 –, beknoptere zinnen zoals in alinea 1 en weglatingen van inhouden die al eerder genoemd zijn (Jansen, 1990). De alineaopbouw, zinsvolgorde en lay-out van beide briefversies zijn gelijk gebleven. Het logo van de gemeente Houten was in beide versies vervangen door een fictief logo van ‘Gemeente’, en ook de adresgegevens en de naam van de burgemeester waren vervangen door fictieve gegevens. De relationele brief bevatte 301 woorden en de zakelijke brief 210. 3.2 Samenstelling steekproef Het onderzoek is afgenomen bij 258 jongeren; 130 van hen lazen en beoordeelden de relationele brief, 128 de zakelijke. Alle jongeren waren woonachtig in Midden-Nederland. De gemiddelde leeftijd was 17,8 jaar. Zij volgden allemaal dagonderwijs. Van de jongeren zat 38,4 procent op het HAVO, 25,2 procent op het VWO en 36,4 procent op het MBO. 47,2 procent waren jongens, 52,8 procent meisjes. Ten aanzien van politiek gaf 46,3 procent aan behoorlijk geïnteresseerd te zijn en 53,7 procent niet zozeer. De twee groepen die de briefversies te lezen kregen, verschilden niet in de mate waarin ze geïnteresseerd waren in politiek (t(253)=0.12, p=.90). Er was geen relatie tussen opleidingsniveau en de mate van interesse in politiek (χ2(2)=4.01, p=.14). 3.3 Procedure Het onderzoek werd klassikaal afgenomen. De helft van de deelnemers kreeg de brief met de relationele stijl voorgelegd en de andere helft van de proefpersonen de brief herschreven in de zakelijke stijl. De brief maakte deel uit van een pakketje dat bestond uit een voorblad met de toelichting op het onderzoek en aan de achterzijde daarvan de brief, en uit de vragenlijst. Het blad met de toelichting en de brief waren met een paperclip aan het pakketje vastgemaakt, zodat de proefpersonen de brief na lezing omgedraaid op tafel konden leggen. De schriftelijke toelichting luidde:‘Lees de brief op de achterkant van deze pagina zorgvuldig door. Leg de brief daarna omgekeerd weg; je mag hem niet meer inzien.Vul de vragenlijst in. Er worden vragen over de brief gesteld. Het is weliswaar een fictieve brief, maar probeer je zo goed mogelijk voor te stellen dat je zo’n brief krijgt’. Daarna volgde een voorbeeld van het vraagtype en de antwoordmogelijkheden. Het onderzoek werd anoniem afgenomen. De afname duurde gemiddeld 15 minuten per klas. 3.4 Instrumentatie De vragenlijst bestond uit een inleidend gedeelte waarin de deelnemers enkele persoonlijke gegevens invulden. Deze betroffen het geslacht, de leeftijd en de opleiding waaraan men participeerde. Er werden drie vragen gesteld over de interesse in politiek (zie (1)). De antwoorden werden gegeven op zeven-punts oneens-/eens-schalen. (1)
De landelijke politiek interesseert me niet Ik volg de politieke ontwikkelingen in Nederland op de voet Politiek is voor mij een belangrijk onderwerp
Hierna werden vier aspecten van tekstwaardering bevraagd. Het betrof oordelen over aantrekkelijkheid, begrijpelijkheid, gepastheid en doelgroepgerichtheid van de brief (zie (2a-d)). Het imago van de zender is bevraagd met vier items over diens geloofwaardigheid (zie (2e)). Items hadden deels de vorm van semantische differentialen, deels van zeven-punts oneens-/ eens-schalen. De betrouwbaarheid van drie tekstwaarderingsschalen was matig (Cronbach’s: aantrekkelijk .75; begrijpelijk .60; gepast .68). Voor deze aspecten zijn de gemiddelden be251
Hanny den Ouden & Maartje Doorschot
paald. De items van doelgroepgerichtheid vertoonden onvoldoende samenhang (Cronbach’s: .46). Deze zijn op itemniveau geanalyseerd. De betrouwbaarheid van de imagoschaal was matig: .71. Hiervoor is het gemiddelde bepaald. (2)
a Ik vind de tekst saai-levendig / aangenaam-vervelend Ik vind de tekst suf geschreven Ik vind de tekst leuk geschreven. b De tekst is ingewikkeld-eenvoudig / duidelijk-vaag De tekst is begrijpelijk geschreven Ik snap niet waar de tekst over gaat. c Deze manier van schrijven past bij een burgemeester De tekst is overdreven Ik voel me door de tekst serieus genomen De stijl van schrijven is betuttelend. d Ik vind de tekst persoonlijk-onpersoonlijk / oubollig-modern De schrijver behandelt mij als een klein kind De stijl van schrijven past bij jongeren e De schrijver van deze tekst is overtuigend De schrijver lijkt mij eerlijk De schrijver komt onbetrouwbaar over De schrijver is niet geloofwaardig.
Overtuigingskracht is bevraagd voor overtuigingen en gedragsintentie.Voor drie overtuigingen is gevraagd naar de waarschijnlijkheid ervan (zie (3a)) en naar de wenselijkheid van het gevolg (zie (3b)). Er is gereageerd op zeven-puntsschalen. De intentie is bevraagd met een item waarop gereageerd is met wel/niet en ook de zekerheid van het antwoord werd gegeven (zie (4)). Er is hier gekozen voor dichotome antwoordschalen om te weten wat jongeren daadwerkelijk zouden doen in plaats welke tendentie ze hadden om het een of het ander te doen. (3)
a Als je stemt, kun je meebepalen wie Nederland gaat besturen Als je stemt, maak je gebruik van je democratisch recht Als je stemt, kun je invloed uitoefenen op de richting die de politiek op moet. b Ik vind het belangrijk-onbelangrijk om te bepalen wie Nederland gaat besturen / gebruik te maken van mijn stemrecht / invloed uit te oefenen op de politiek.
(4) Wanneer ik mag gaan stemmen voor de landelijke verkiezingen, doe ik dit wel-niet. Ik ben van mijn antwoord zeker – onzeker. 3.5 Verwerking van de gegevens Tekstwaarderingen en overtuigingen zijn geëvalueerd met twee-weg anova’s met als factoren Versie (relationeel, zakelijk) en Interesse in politiek (laag, hoog). Interesse in politiek is gebaseerd op de drie vragen die bij aanvang van het onderzoek gesteld zijn. De betrouwbaarheid van deze vragen was hoog (Cronbach’s α .82). Op basis van het gemiddelde is de groep deelnemers ingedeeld in twee ongeveer gelijke groepen: jongeren met een lage interesse in politiek (M= 2.68, s.d.=0.79) respectievelijk een hoge interesse (M=4.98, s.d.=0.79). De twee groepen verschilden substantieel in hun interesse 252
Overheidscommunicatie afstemmen op jongeren
voor politiek (Cohen’s d=2.91). Voor Interesse in politiek worden alleen de interacties met Versie gerapporteerd. Sekse (jongen, meisje) en Opleiding (HAVO,VWO, MBO) werden aanvankelijk ook als factoren meegenomen, maar in geen van de analyses zijn interacties gevonden tussen Versie en Sekse respectievelijk Opleiding. In de definitieve analyses zijn Sekse en Opleiding daarom niet meegenomen. De intentie om te gaan stemmen is geëvalueerd met een chi-kwadraattoets. 4. Resultaten Waardering van de tekstwaardering en imago van de zender Tabel 3 geeft de waardering van aantrekkelijkheid en begrijpelijkheid van de brief in relatie tot Versie en Interesse in politiek. Tabel 3. Aantrekkelijkheid en begrijpelijkheid in relatie tot Versie en Interesse in politiek (minimum=1, maximum=7; s.d. tussen haakjes) Relationeel Lage interesse in politiek
Zakelijk
Hoge interesse in politiek
Lage interesse in politiek
Hoge interesse in politiek
Aantrekkelijk
4,58 (1.29)
4,36 (1.03)
3,78 (1.08)
4,21 (0.90)
Begrijpelijk
5,93 (0.78)
5,88 (0.86)
5,47 (0.97)
5,93 (1.06)
Er was een hoofdeffect van Versie bij aantrekkelijk (F(1,251)=12.07, p<.001, η2=.05). De brief met de relationele stijl scoorde hoger op aantrekkelijk dan de brief met de zakelijke stijl (4.47 versus 4.00). Er was een interactie tussen Versie en Interesse in politiek bij aantrekkelijk (F(1,251)=5.680, p<.025, η2=.02). Gesplitste analyses toonden aan dat alleen de jongeren met een lage interesse in politiek de relationele versie aantrekkelijker vonden dan de zakelijke brief (laag: F(1,135)=15.60, p<.001, η2=.10; hoog: F<1). Er was een hoofdeffect van Versie bij begrijpelijk (F(1,251)=3.12, p<.05, eenzijdig getoetst, η2=.01). De brief met de relationele stijl scoorde hoger op begrijpelijk dan de brief met de zakelijke stijl (5.90 versus 5.70). Er was een interactie tussen Versie en Interesse in politiek bij begrijpelijk (F(1,251)=4.82, p<.05, η2=.02). Gesplitste analyses toonden aan dat alleen de jongeren met een lage interesse in politiek de relationele versie begrijpelijker vonden dan de zakelijke brief (laag: F(1,135)=9.27, p<.005, η2=.06; hoog: F<1). Tabel 4 presenteert de doelgroepgerichtheid van de brief in relatie tot Versie. Tabel 4. Doelgroepgerichtheid van de brief in relatie tot Versie (minimum=1, maximum=7; s.d. tussen haakjes)
Relationeel
Zakelijk
Ik vind de tekst onpersoonlijk - persoonlijk
4.54 (1.47)
3.69 (1.43)
Ik vind de tekst oubollig - modern
5.01 (1.32)
4.50 (1.27)
De stijl van schrijven past bij jongeren
4.47 (1.79)
3.91 (1.62)
De schrijver behandelt mij als een klein kind
3.14 (1.82)
3.63 (1.77)
253
Hanny den Ouden & Maartje Doorschot
Er waren hoofdeffecten van Versie bij alle vier items van doelgroepgericht (persoonlijk-onpersoonlijk: F(1,251)=21.35, p<.001, η2=.08; oubollig-modern: F(1,251)=8.50, p<.005, η2=.03; past bij jongeren: F(1,251)=6.77, p<.01, η2=.03; behandelt mij als een klein kind: F(1,250)=4.56, p<.05, η2=.02). Men scoorde de brief met relationele stijl hoger op persoonlijk, modern en passend bij jongeren. Maar ook vond men zich meer behandeld als een klein kind bij de relationele versie dan bij de zakelijke versie. Bij Ik vind de tekst oubollig-modern, was er een interactie tussen Versie en Interesse in politiek (F(1,251)=7.37, p<.01, η2=.03). Het effect kwam geheel voor rekening van de jongeren met een lage interesse in politiek (laag: F(1,135)=15.62, p<.001, η2=.10; hoog: F<1): zij vonden de relationele brief moderner dan de zakelijke brief (5.01 versus 4.12). Bij De stijl van schrijven past bij jongeren, was er ook een interactie tussen Versie en Interesse in politiek (F(1,251)=2.87, p<.05, eenzijdig getoetst, η2=.01). Ook hier kwam het effect geheel voor rekening van de jongeren met een lage interesse in politiek (laag: F(1,135)=9.54, p<.005, η2=.07; hoog: F<1): zij vonden de stijl van de relationele brief meer passen bij jongeren dan de zakelijke brief (4.64 versus 3.72). Bij de twee overige items waren er geen interacties tussen Versie en Interesse in politiek (persoonlijk-onpersoonlijk: F<1; behandelt mij als een klein kind: F<1). Tabel 5 geeft de geloofwaardigheid van de zender en de gepastheid van de brief in relatie tot Versie. Tabel 5. Geloofwaardigheid van de zender en gepastheid van de brief in relatie tot Versie (minimum=1, maximum=7; s.d. tussen haakjes) Relationeel
Zakelijk
Geloofwaardigheid zender
4.58 (1.20)
4.91 (0.95)
Gepastheid brief
3.51 (1.12)
4.20 (0.98)
Er was een hoofdeffect van Versie bij geloofwaardig (F(1,251)=4.89, p<.05, η2=.02). De brief met de relationele stijl scoorde lager dan de brief met de zakelijke stijl. Er was geen interactie tussen Versie en Interesse in politiek bij geloofwaardig (F<1). Er was ook een hoofdeffect van Versie bij gepast (F(1,251)=25.13, p<.001, η2=.09). De brief met de relationele stijl scoorde wederom lager. Er was geen interactie tussen Versie en Interesse in politiek bij gepast (F<1). Overtuigingen Bij de drie vragen naar de waarschijnlijkheid van de gevolgen van stemmen die in de stellingen werden genoemd traden geen hoofdeffecten op van Versie (meebepalen wie Nederland gaat besturen: F(1,251)=1.74, p=.19; gebruik maken van je democratisch recht: F<1; invloed uitoefenen: F<1). Er waren geen interacties tussen Versie en Interesse in politiek bij de waarschijnlijkheid van de drie stellingen (alle F’s<1). Bij de drie vragen naar de wenselijkheid van de gevolgen die in de stellingen werden genoemd traden geen hoofdeffecten op (alle F’s<1.24, p>.27), en ook geen interacties (alle F’s<1). Intentie In tabel 6 staan de percentages ja-antwoorden op de vraag of men gaat stemmen en op de vraag of men zeker was daarover in relatie tot Versie. 254
Overheidscommunicatie afstemmen op jongeren Tabel 6. Gedragsintentie en zekerheid van het antwoord in relatie tot Versie (in percentages) Relationeel
Zakelijk
Ik ga stemmen
93.8
93.8
Dat weet ik zeker
91.5
87.5
Het percentage van de deelnemers dat de intentie had om te gaan stemmen was bij beide briefversies exact hetzelfde (χ2(1)=.01, p=.97). Ook was er geen verschil of men daar zeker over was (χ2(1)=1.12, p=.29). 5. Discussie Op de stijlaanpassing in deze brief van de gemeente werd deels positief gereageerd en deels negatief. De waardering voor de originele brief met de relationele stijl was hoger op de aspecten aantrekkelijkheid, begrijpelijkheid en doelgroepgerichtheid dan voor de zakelijke variant van de brief. Deze positieve effecten kwamen vrijwel helemaal voor rekening van de groep jongeren die niet zo geïnteresseerd was in politiek; zij vonden de brief met de relationele stijl aantrekkelijker, begrijpelijker, moderner en passender bij jongeren. De resultaten voor geloofwaardigheid en gepastheid waren algemener: alle jongeren, ongeacht hun politieke interesse, vonden de relationele brief minder gepast en de schrijver ervan minder geloofwaardig. Hoewel alle jongeren de brief met de relationele stijl persoonlijker vonden, voelden ze zich door die brief ook meer behandeld als een klein kind dan door de brief met de zakelijke stijl. Stijl had geen invloed op de overtuigingskracht. Er was hier sprake van een plafondeffect, de overgrote meerderheid gaf aan te gaan stemmen. De sekse en het opleidingsniveau van de lezer hadden geen enkele relatie met de reacties op de stijl van de brief. Geloofwaardigheid van overheidsfunctionarissen is een belangrijk criterium in elke vorm van overheidscommunicatie met de burgers. Als het gaat om adviseren of overtuigen, dan moet de boodschap niet alleen aantrekkelijk gevonden worden en de zender sympathiek, maar aan de zender moet ook voldoende gezag kunnen worden toegekend. In dit evaluatieonderzoek zagen we dat door deze stijl juist de geloofwaardigheid van de zender werd aangetast. Dat zou contraproductief kunnen werken. In het geval van deze brief is de keuze voor de burgemeester als afzender waarschijnlijk dan ook minder verstandig geweest. Alle jongeren vinden het persoonlijke, relationele taalgebruik ongepast in een brief van de burgemeester. Dat oordeel zou anders geweest kunnen zijn wanneer de brief ondertekend was door, bijvoorbeeld, de voorzitters van de stembureaus. De keus voor de afzender luistert dus nauw, juist omdat diens geloofwaardigheid niet in het gedrang moet komen. De vraag is nu of deze brief het beoogde resultaat heeft gehad. Voor overheden is het lastig om de aandacht van jongeren met verschillende achtergronden te krijgen én te behouden. Met name jongeren die niet zo geïnteresseerd zijn in politiek, bleken hier gevoelig te zijn voor de gebruikte stijl.Voor hen kan de persoonlijke, relationele kleur van de brief gefungeerd hebben als een perifere cue. In dit onderzoek kon jammer genoeg de doorwerking op overtuigingen en intentie niet worden vastgesteld omdat in de gehele groep de houding ten aanzien van stemmen zeer positief was. De gemeente Houten had zich in dit geval de moeite van het versturen van een brief kunnen besparen. Maar de grotere aansprekendheid en duidelijkheid van deze schrijfstijl zal misschien juist bij een groep jongeren die niet geïnteresseerd is in politiek 255
Hanny den Ouden & Maartje Doorschot
en óók niet van plan is om te gaan stemmen positief door kunnen werken op de persuasiviteit ervan. Het feit dat de relationele brief aanzienlijk meer woorden bevatte dan de zakelijke brief en desondanks aantrekkelijker, begrijpelijker en passender bij jongeren werd gevonden, ondersteunt deze veronderstelling. Misschien zullen juist de niet-geïnteresseerden doorgaan met lezen waar zij een dergelijke brief anders al terzijde zouden hebben geschoven. Het is de moeite waard om de invloed van deze stijl op persuasiviteit te onderzoeken bij jongeren die bijvoorbeeld voor de tweede keer gaan stemmen en voor wie het nieuwtje van stemmen eraf is. Ook al zijn de effecten in deze studie niet eenduidig aan de relationele stijl toe te schrijven omdat die nu eenmaal meerdere stijlaspecten bevatte, en ook al kunnen we de resultaten moeilijk generaliseren naar andere contexten, toch is elk onderzoek op het terrein van jongerencommunicatie zeer gewenst en noodzakelijk. Het onderwerp is tot nog toe slecht onderzocht, en dat terwijl veel professionals pretenderen te weten hoe ze met jongeren moeten communiceren. Dat is nu net de kuil om in te vallen. Als jongeren ergens niet van gediend zijn, dan zijn het de pretenties van communicatiedeskundigen die weten hoe ze jongeren moeten bereiken. Degenen aan wie de vragen gesteld moeten worden zijn de jongeren zelf. Noten 1 2
Wij zijn de anonieme reviewers van een eerdere versie van dit artikel zeer erkentelijk voor hun zinvolle commentaren. We bedanken Jeroen Pater, communicatieadviseur te Houten, voor zijn mondelinge toelichting bij de brief die de gemeente Houten in 2006 verstuurde naar alle kiesgerechtigde jongeren die voor het eerst hun stem mochten uitbrengen voor de landelijke verkiezingen.
Literatuur Burger, P. & Jong, J. de (2009). Handboek stijl. Adviezen voor aantrekkelijk schrijven. Groningen: Noordhoff Uitgevers. Dijk, A.M. van (2010). Een corpusonderzoek naar aanleiding van de adviezen van de schrijfadviseur Rudolph Flesch. MA-thesis, Universiteit Utrecht. Giles, H. & Smith, P. (1979). Accommodation theory: Optimal levels of convergence. In H. Giles & R.N. St. Clair (Eds.), Language and social psychology (pp. 45-65). Oxford: Basil Blackwell. Hornikx, J. (2006). Wat voor eikel ben jij? Gewaagde, maar doordachte boodschapaanpassing aan de doelgroep. Tekst[blad], 12 (2), 14-18. Jansen, F. (1998). Geschreven spreektaal. In F. Jansen & L. Gijsbers (Eds.), Kris kras door het Nederlands. Den Haag: SDU Uitgevers. Kuggeleijn, J. & J.P. de Ruiter (2006). Met de angst in de pen. Waarom ambtenaren zo merkwaardig schrijven. Onze Taal, 75, 9, 236-237. Onrust, M. (1996). Geschreven spreektaal. “Uit de mond van de directeur”. Tekst[blad], 25(1), 24-25. Ouden, H. den & Wijk, C. van (2007). ‘Om vet gaaf op te kicken’. Over jongerentaal en het gebruik ervan in productadvertenties. Tijdschrift voor Communicatiewetenschap, 35(3), 232-248. Saal, E. (2009). The persuasive effect of teenager slang in print-based HIV messages. Unpublished dissertation. Radboud Universiteit Nijmegen, Nijmegen.
256
Overheidscommunicatie afstemmen op jongeren Van Steenkiste, A., Devriendt, D., Destrijker, W. & Gordts, A. (2004). Zeg Jong. Rapport pilootproject Bornem-Dendermonde. Asse: Kind&Samenleving i.s.m. Porter Novelli. Verhoeven, G. (1990). Spreektaal, schrijftaal en hun tussenvormen. Tijdschrift voor Taalbeheersing, 12(2), 111-119.
Websites Hell, L. (2008). Plank voor ‘Verder leren’, Spijker voor ‘Geschikt/Ongeschikt’. Geraadpleegd 20/9/2010 op http://www.communicatieonline.nl/nieuws/bericht/plank-voor-verder-leren-spijker-voor-geschiktongeschikt. Rijksvoorlichtingsdienst (2010). Minister van Algemene Zaken. Geraadpleegd 20/9/2010 via www.communicatieplein.nl. Spunk (2007). Blauwe plank/Gouden spijker. Geraadpleegd 20/9/2010 op http://www.spunk.nl/index.php?nav=51&intArticleId2=1175528455910. Stil, A. (2003). Jongeren, nieuwe media en nieuwe communicatie. Cijfers en feiten. Geraadpleegd 20/9/2010 op http:// www.marketingfacts.nl/berichten/ jongeren_nieuwe_media_en_nieuwe_communicatie.
257