Overheidscommunicatie afstemmen op jongeren: effecten van spreektaalstijl in een brief van de gemeente Hanny den Ouden & Maartje Doorschot
Adres:
Departement Nederlands Afdeling Taalbeheersing Faculteit Geesteswetenschappen Universiteit Utrecht Trans 10 3512 JK Utrecht
E-mail:
[email protected]
1
Overheidscommunicatie afstemmen op jongeren: effecten van spreektaalstijl in een brief van de gemeente
Samenvatting Campagnemakers, adverteerders en overheidsinstanties hebben regelmatig te maken met het probleem dat hun correspondentie aanpassingen nodig heeft wanneer deze gericht is op jongeren. Diverse onderzoeken hebben laten zien dat jongeren negatief reageren wanneer in reclame en voorlichting lexicale aanpassingen worden gedaan die hun eigen taalgebruik pogen te imiteren. Zij beschouwen het gebruik van zogenaamde jongerenwoorden als krampachtig en onecht. Dit type aanpassing aan jongeren staat de geloofwaardigheid en acceptatie van de boodschap dan ook in de weg. Een advies dat wel wordt gegeven is om voor jongeren meer in spreektaal te schrijven. Een Nederlandse gemeente heeft in 2006 dit advies opgevolgd. Zij stuurde een brief naar alle verkiezingsgerechtigde jongeren die voor de eerste keer voor de Tweede Kamer mochten stemmen met de oproep om dat daadwerkelijk te gaan doen. In het experiment dat in dit artikel wordt beschreven is deze brief als basisversie gebruikt. Een meer conventionele, in ambtelijke taal geschreven versie is ervan afgeleid. Het onderzoek werd afgenomen bij 258 jongeren, verspreid over drie schooltypen. Bij tekstwaardering werden effecten gevonden: de brief in spreektaal vond men aantrekkelijker, begrijpelijker en meer gericht op de doelgroep dan de ambtelijke brief. Dit resultaat kwam geheel voor rekening van de groep jongeren die minder in politiek geïnteresseerd was. De brief in spreektaal werd niet op ieder waarderingsaspect positiever gewaardeerd: alle ondervraagden vonden deze versie minder geloofwaardig en minder gepast dan de ambtelijke versie. De doorwerking op overtuigingen en intentie kon niet worden vastgesteld omdat in de gehele groep de houding ten aanzien van stemmen zeer positief was, 94 procent was namelijk al van plan om te gaan stemmen. Het is echter aannemelijk om te veronderstellen dat bij een groep jongeren die niet geïnteresseerd is in politiek en óók niet van plan is om te gaan stemmen, de grotere aansprekendheid en duidelijkheid van deze schrijfstijl positief door kan gaan werken op de persuasiviteit van de brief. Dit zou betekenen dat het advies om in overheidscommunicatie spreektaal te gebruiken vooral relevant is bij jongeren die een geringe interesse hebben in het betreffende onderwerp en een lage bereidheid om het bijbehorende gedrag uit te voeren.
2
1. Afstemmen op jongeren Communicatie is een zaak van onderlinge afstemming. Gesprekspartners stemmen zich voortdurend op elkaar af; tekstschrijvers proberen hun teksten zo te schrijven dat die aansluiten op de vragen van de lezers. Communicatie is geslaagd wanneer taalgebruikers elkaar goed begrepen hebben, en/of wanneer zij elkaar ergens van hebben kunnen overtuigen. Geslaagde communicatie is het hoofddoel van iedereen die zich professioneel met communicatie bezig houdt. De afstemming op de doelgroep is daarvoor een eerste vereiste. In de communicatiepraktijk vormen jongeren een aparte doelgroep. Veel campagnemakers, voorlichters en tekstschrijvers stellen zich de vraag hoe ze met hun communicatie kunnen aansluiten op de belevingswereld van jongeren. Bureaus die zich gespecialiseerd hebben in jongerencommunicatie zijn de afgelopen paar jaar als paddenstoelen uit de grond geschoten. Op marketingsites kun je teksten vinden van het type: ‘Jongeren zijn hot! Het zijn de consumenten van de toekomst en hoe eerder ze klant zijn, hoe beter. Ze hebben steeds meer te besteden en pakken als eerste nieuwe trends en ontwikkelingen op. Bedrijven en organisaties, profit en non-profit, zijn zich hiervan bewust en stellen alles in werking om jongeren te bereiken en voor zich te winnen’ (Stil, 2003). Gaat het bij profit-organisaties om het verkopen van jongerenproducten, bij non-profitorganisaties gaat het meestal om informatieverstrekking en gedragsbeïnvloeding op het terrein van gezondheid en seksualiteit, zelfbeeld en identiteit, studie- en beroepskeuze. Onderwerpen waarmee met name overheden te maken hebben als het gaat om jongerencommunicatie zijn deelname aan verkiezingen, omgang met geld, belastingteruggave, sociaal gedrag in het verkeer en personeelswerving voor defensie. De vraag over de manieren van afstemming op jongeren wordt door professionals gesteld op verschillende niveaus: welke media moeten worden ingezet, wie kan het beste optreden als woordvoerder, en welk taalgebruik moet worden gehanteerd. Aangezien jongeren, meer dan andere doelgroepen, veel en ook gelijktijdig gebruik maken van allerlei soorten media, moet er goed worden nagedacht over het te kiezen medium. Steeds meer media zijn beschikbaar voor steeds meer jongeren, zoals mobiele telefonie en internet, al dan niet mobiel. Daardoor lijkt het steeds makkelijker om jongeren te bereiken. Maar in werkelijkheid wordt dat eerder moeilijker. Jongeren stellen zich in toenemende mate selectief open voor informatie, omdat ze worden bedolven onder mediaboodschappen. Alles wordt immers aangegrepen om jongeren te bereiken: televisie, radio, print, internet, mobiele telefonie, communicatie in scholen, in discotheken, in toiletruimtes, op plastic bekertjes en op het strand. In de landelijke jongerencampagne Wat voor eikel ben jij? die werd uitgevoerd in opdracht van de ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken en gericht was op het bespreekbaar maken van overlast en criminaliteit en het bewust maken van de eigen verantwoordelijkheid, was er afgeweken van de gangbare media door het inzetten van, onder andere, games en webraps (Hornikx, 2006). Door communicatieadviseurs wordt echter sterk gewaarschuwd tegen het versturen van boodschappen aan jongeren via sms en msn. Dat zou weerstand bij jongeren oproepen, omdat zij sms en msn beschouwen als de media die voorbehouden zijn aan hun eigen groep: ze onderhouden daarmee de contacten hun leeftijdgenoten en creëren er hun eigen wereld mee. Jongeren ervaren het als een inbreuk als zonder toestemming gebruik wordt gemaakt van ‘hun media’ (Stil, 20023). De keuze van de woordvoerder van de boodschap luistert eveneens nauw. Zo heeft in 2007 de campagne Wat voor eikel ben jij? de Blauwe Plank van het jongerenmagazine Spunk uitgereikt gekregen, ondanks het hoge websitebezoek (1,2 miljoen) en de hoge deelname aan testjes en reacties op stellingen (elk circa een half miljoen). Die ‘prijs’ is bedoeld voor de 3
jongerencampagne die de plank volledig misslaat en jongeren op een verkeerde manier aanspreekt. In deze jongerencampagne werden inspecteur De Cock (Baantjer) en Yes-R, de neef van Ali B, ten tonele gevoerd. Het vernietigende oordeel luidde: ‘De winnaar doet werkelijk alles fout wat je maar fout kunt doen: overmatig gebruik van jongerentaal en het idee dat jongeren alles aannemen als het maar wordt gezegd door een rapper of een BN’er’, aldus Spunk (Spunk, 2007). Om dezelfde redenen werd een jaar later de campagne Verder leren van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beloond met de Blauwe Plank (Hell, 2008). Deze campagne was gericht op de verplichting voor jongeren om tot hun 18e jaar onderwijs te volgen. Met het opgeheven vingertje, de opvoering van de -in de ogen van de doelgroep- hoogbejaarde spokesman Jörgen Rayman en het taalgebruik in het filmpje werd de vloer aangeveegd. Volgens Spunk worden jongeren bestookt met campagnes die worden gemaakt door dertigers die denken te weten wat de jeugd leuk vindt. Spunk kijkt niet naar de effectiviteit van de campagnes. ‘Daar hebben we geen verstand van. We letten op de veronderstellingen die over jongeren gedaan worden en de creatieve uitvoering van de campagne. Als het voelt als een vader die vet cool zegt, dan hebben we een nominatie.’ (Spunk, 2007). Woorden als vet en cool worden inderdaad in reclame- en voorlichtingsboodschappen niet geschuwd. Commerciële en niet-commerciële organisaties gebruiken zulke jongerenwoorden om de aandacht van jongeren te trekken en hen aan te spreken. In de campagne Wat voor eikel ben jij? was het taalgebruik ook aangepast. Niet alleen werden woorden gebruikt die typisch zijn voor het jongerentaalregister, maar ook de zinnen waren kort gehouden met de bedoeling prettig leesbaar te zijn. Een voorbeeld hiervan is: ‘Als je met z’n allen uit bent, hoef je nog niet alles samen te doen. Een container omschoppen, een fiets jatten, iemand lastigvallen, een klap uitdelen... Het lijkt misschien even leuk, maar je doet er anderen geen plezier mee’. Deze stijl was bedoeld om de nieuwsgierigheid van de doelgroep te prikkelen. Het afstemmen op het taalgebruik van jongeren is een strategie van campagne- en websitemakers om toenadering te zoeken. De Communication Accommodation Theory (CAT) verklaart waarom taalgebruikers zich aan elkaars stijl aanpassen, of dat juist niet doen (Giles, Coupland & Coupland, 1991). Volgens de CAT zijn mensen gemotiveerd om hun taalgebruik zodanig aan elkaar aan te passen dat zij het gewenste niveau van sociale afstand tussen henzelf en hun gesprekspartner bereiken, dat wil zeggen, zij convergeren en divergeren al naargelang de omstandigheden. Taalgebruikers hebben cognitieve en affectieve motieven om te convergeren. Vanuit een cognitief perspectief kan de talige afstemming het onderling begrip vergroten en daarmee de communicatieve efficiëntie verhogen. Vanuit een affectief perspectief gaat het erom sociale goedkeuring op te roepen, aantrekkelijk en aardig gevonden worden en opgenomen worden in een groep waar men (nog) niet bij hoort. De CAT maakt een belangrijk onderscheid tussen objectieve, subjectieve en psychologische aanpassing. Objectieve aanpassing verwijst naar het feitelijke, observeerbare communicatieve gedrag, subjectieve aanpassing naar de percepties en interpretaties van de luisteraar, en psychologische aanpassing naar de intenties van de spreker. Deze drie typen aanpassing stroken niet altijd met elkaar. Psychologische en subjectieve aanpassing kunnen aanleiding geven tot een mismatch tussen spreker en luisteraar: de spreker denkt dat hij/zij zich aanpast aan het taalgebruik van de luisteraar, terwijl die in werkelijkheid negatief op dat taalgebruik reageert. In zo’n geval is er sprake van overaccommodatie: sprekers convergeren hun taalgebruik op basis van de aanname dat zij de talige stijl van de gesprekspartners kennen. Giles en Smith (1979) stelden vast dat convergentie goed en effectief is tot een zeker punt, 4
maar wanneer het wordt overdreven, kan het door de ontvangers als bevoogdend, neerbuigend en vernederend beschouwd worden. Hoewel de CAT ontwikkeld is op het terrein van gesproken communicatie, gelden de principes ook voor het geschreven domein: schrijvers kunnen met hun taalgebruik convergeren naar de doelgroep en moeten voorzichtig zijn met hun de aannames over het taalgebruik van de doelgroep. Om na te gaan hoe jongeren reageren op de aanpassing aan hun taalgebruik is een onderzoek uitgevoerd waarin een daadwerkelijk verstuurde brief van een Nederlandse gemeente het uitgangspunt vormde. Eerst wordt een overzicht gegeven van onderzoek naar de effectiviteit van taalgebruik dat aangepast is aan jongeren en de adviezen die daaruit voortvloeiden. Daarna wordt daarna gekeken naar hoe het er momenteel in de praktijk aan toe gaat en welke adviezen door praktijkmensen worden gegeven. Het taalgebruik van de brief van de Nederlandse gemeente lijkt redelijk in overeenstemming te zijn met de adviezen die door onderzoekers en praktijkmensen worden gegeven. In dit artikel wordt antwoord gegeven op de vraag of deze adviezen daarin op een goede manier zijn toegepast. Met andere woorden, er wordt nagegaan hoe de doelgroep reageert op de gebruikte stijl. 2. Onderzoek naar op jongeren gerichte communicatie Het effectonderzoek dat naar het gebruik van jongerentaal is gedaan, is nog op één hand te tellen. In een experiment zijn Den Ouden & Van Wijk (2007) nagegaan of in productadvertenties jongerenwoorden, zoals vet, cool, relaxed en kansloos, een positieve uitwerking hadden op de attitude ten aanzien van het product en de intentie om het aan te schaffen. Dat bleek niet het geval. De 360 ondervraagden uit de doelgroep reageerden negatief op dit taalgebruik. Hoewel het oordeel niet geheel los leek te staan van het type product waarvoor geadverteerd werd - er leek sprake te zijn van een hogere tolerantie bij het digitale product -, gaven de jongeren na afloop van het onderzoek aan dat ze dit taalgebruik als opdringerig ervoeren en zich niet serieus genomen voelden. De adverteerder die zich als buitenstaander mengt in de wereld van jongeren maakt zich, in hun ogen, door zijn taalgebruik ongeloofwaardig en impopulair. Gesuggereerd wordt dat dit effect mogelijk te vermijden is door gebruik te maken van een peer group member als bron. In Afrikaanse landen is het een wijdverbreide praktijk om peers in te zetten in programma’s op het gebied van gezondheidseducatie. Dat gebeurt niet alleen in mondelinge uitwisselingen met de doelgroep, maar ook in schriftelijke communicatievormen. De HIV/AIDS-preventiecampagne love-Life in Zuid-Afrika is een prominent voorbeeld daarvan. In voorlichtingsteksten van love-Life worden peers als spreekbuis opgevoerd. Als gevolg daarvan wordt vaak slang toegepast in de schriftelijke HIV-voorlichting van love-Life. Saal (2009) heeft aan de effecten van dit eigen taalgebruik van de doelgroep een experimentele studie gewijd. Een van de vragen was of het gebruikte tienerslang in de campagne wel correspondeerde met het taalgebruik van de doelgroep, en dat is een des te prangender vraag in het meertalige Zuid-Afrika waarin niet één bepaald soort tienerslang wordt gesproken. Tegenover de tienerslangvariant van love-Life heeft Saal de standaardvariëteit gezet en vier authentieke tienerslangvariëteiten die hij ontwikkelde met de hulp van leden van de doelgroepen, namelijk jongeren met een kleurling Afrikaanse, blank Afrikaanse, Engelse en Sepedi taalachtergrond. De verwachting dat de authentieke slangvariëteiten een positief effect zouden hebben op de acceptatie van de boodschap werd niet bewaarheid. Alleen de kleurling Afrikaans en Sepedi sprekende participanten bleken positief te oordelen over het gebruik van authentiek slang. Zij beschouwden dit taalgebruik als overeenstemmend met hun eigen linguïstische stijl en als een positieve schending van hun taalverwachtingen. Jongeren uit 5
deze taalgroepen waardeerden het authentieke slang in gedrukte media hoger en beoordeelden de schrijver positiever in vergelijking met de twee andere taalgroepen. Blanke Afrikaans en Engels sprekende participanten daarentegen neigden ertoe de authentieke tienerslangvariëteiten lager te waarderen. Bij hen bleek een sterker gevoel voor situationele normen te bestaan, resulterend in een lagere waardering voor het gebruik van slangtaal voor een ernstig onderwerp als een boodschap over HIV/AIDS. Er was bij alle taalgroepen een lage waardering voor de love-Life-variant, dus die vorm van tienerslang die door de campagnemakers was verzonnen. De kwalitatieve studie Zeg Jong die in 2004 in twee Belgische gemeenten is uitgevoerd, richtte zich op de vraag hoe gemeentelijke overheden hun boodschap het beste op 10- tot 13jarige jongeren kunnen overbrengen (Van Steenkiste, Devriendt, Destrijker & Gordts, 2004). Bij deze studie werden zowel jongeren als communicatiedeskundigen op het gebied van kidsmarketing en jongerencommunicatie betrokken. Na een inventarisatie van de communicatiemiddelen die de verschillende diensten in de gemeenten gebruikten om de jonge doelgroep te benaderen, werd in focusgroepen met jongeren uit die gemeenten over de communicatiemiddelen gesproken. De vragen die daarin beantwoord werden, waren: hoe moet het ideale communicatieproces eruit zien, welke vormelijke en inhoudelijke elementen moeten in de communicatie aanwezig zijn, via welke kanalen willen jongeren de informatie ontvangen, hoe evalueren de jongeren de vormelijke en inhoudelijke elementen van de communicatiemiddelen, heeft de boodschap de doelgroep bereikt, hoe werd de boodschap onthaald, en wat bepaalt of jongeren al dan niet aan georganiseerde activiteiten deelnemen? De discussies werden op video opgenomen en door deskundigen van aanvullend commentaar voorzien. Wat het taalgebruik betreft, werd vooral geloofwaardigheid cruciaal gevonden. ‘Fundamenteel in alle communicatie naar jongeren is geloofwaardigheid. Qua taalgebruik betekent dit dat je niet krampachtig moet proberen om de taal van de jongeren zelf te spreken. Dat geldt des te meer wanneer je minder ‘sexy’ boodschappen wilt vertalen naar jongeren. Taal kan het thema en de inhoud van de boodschap nooit vervangen. Jongeren merken snel wanneer de communicatie niet authentiek is. En wie niet ‘echt’ is, heeft meteen afgedaan’ (Van Steenkiste et al., p.19). Wanneer het een serieus onderwerp betreft, wordt door de onderzoekers geadviseerd om er serieus over te communiceren. Andersom kan over leuke onderwerpen speels worden gecommuniceerd. Het rapport adviseert overheden kort en krachtig in ‘normale taal’ met jongeren te communiceren. Dit wordt het KISS-principe genoemd: Keep It Short & Simple. Deze aanpak zou meer effect hebben dan het imiteren van jongeren door woorden uit hun eigen taal over te nemen. De overheid moet als alternatief de gehele toonzetting van een uiting aanpassen door te kiezen voor een spreektaalachtige schrijfstijl. Het rapport geeft echter niet aan of de jongeren dat vonden of de deskundigen. Ook blijft het rapport in het vage over wat precies moet worden verstaan onder spreektaal. De adviezen die uit de onderzoeken naar voren komen, overlappen voor een groot deel. Het advies om geen woorden uit het jongerentaalregister over te nemen komt naar voren uit de experimenteel verkregen gegevens van Den Ouden en Van Wijk (2007) waarbij het tekstmateriaal betrekking had op productreclame, en ook uit de discussies met jongeren die op overheidscommunicatie betrekking hadden (Van Steenkiste et al., 2004). De studie van Saal (2009) nuanceert het beeld enigszins. Op de lexicale aanpassingen in de HIV/AIDSpreventietekst reageerden bepaalde taalgroepen wel positief en andere niet. De groepen die het gebruik van authentieke slangwoorden wel positief evalueerden waren waarschijnlijk die jongeren die het minst bekend zijn met deze manier van aanspreken, en voor wie dat nieuw 6
is. Net als in de Belgische studie, toont Saal bij twee van de vier betrokken taalgroepen ook het belang aan van situationele normen: als het om een serieuze boodschap gaat, moet het serieus gebracht worden, anders wordt de boodschap niet gewaardeerd en geaccepteerd. De door campagnemakers bedachte vorm van slang in Saal (2009) werd laag gewaardeerd door alle deelnemers, los van hun taalachtergrond. Dat komt overeen met het idee dat volwassenen zich beter niet van het taalgebruik van jongeren kunnen bedienen, omdat zij dat taalgebruik niet (kunnen) kennen. 3. De praktijk van op jongeren gerichte communicatie Als we een blik werpen op de praktijk van communicatiebureaus die zich richten op jongeren, dan zien we een veelheid van do’s en don’t’s voorbijtrekken. Het bereiken van jongeren wordt als een vak apart beschouwd. Sommige bureaus betrekken jongeren vanaf het begin af aan bij campagnes om ervoor te zorgen dat ze de jongerentrends op de voet volgen en daar direct op inspelen. De tips voor communicatie gericht op jongeren zijn vaak breed geformuleerd, en de vragen die bij communicatieprofessionals leven over wat dan precies te doen en welk taalgebruik dan precies te gebruiken, worden maar zeer beperkt beantwoord. Communicatiedeskundigen moeten inspelen op de belevingswereld van jongeren, jongeren moeten serieus genomen worden, deskundigen moeten ze geen dingen voorschrijven, verbieden of verkopen, er moet open en eerlijk met jongeren gecommuniceerd worden. De jarenlange campagne van de Koninklijke Landmacht, Geschikt/Ongeschikt, is hierin geslaagd, blijkens de Gouden Spijker die de campagne in 2007 toegekend kreeg. De reacties van jongeren op deze campagne luidden: ‘Het is een van de weinige, weinige campagnes die ons serieus nemen. De reclames zijn eenvoudig, maar enorm doeltreffend. Ze tonen herkenbare situaties die precies aansluiten op de doelgroep.’ (Hell, 2008). De boodschap zelf moet niet alleen fun zijn, maar tevens uitdagend en verrassend. Het gebruik van humor, een techniek die in het verleden veelvuldig is toegepast in verkoopboodschappen voor jongeren, is niet langer de sleutel tot succes: ‘Het wordt tijd jongeren simpelweg duidelijk te maken waar een merk, dienst of product voor staat en wat het voor hen kan betekenen. Een duidelijke boodschap, die uiteraard wel in een leuk jasje kan worden gestoken, maar in ieder geval gebaseerd is op de belevingswereld van jongeren en de toegevoegde waarde van het merk.’(Stil, 2003). De communicatieboodschap ook moet duidelijk zijn over wie de afzender is en, als er beloftes zijn gedaan, moeten die nagekomen worden. Betrouwbaar zijn is voor jongeren belangrijk. Teksten op websites van jongerencommunicatiebureaus roepen op om ‘eenvoudig’ en ‘snel’ met jongeren te communiceren. De Rijksvoorlichtingsdienst heeft ook een aantal adviezen geformuleerd voor de communicatie specifiek gericht op jongeren. Overheidscommunicatie moet aansluiten bij de beeldtaal van jongeren en het taalgebruik moet eenvoudig gehouden worden. Op het zogenoemde communicatieplein van de Rijksvoorlichtingsdienst wordt eveneens gewaarschuwd voor een betuttelende houding naar jongeren, maar de adviseurs van de overheid reiken de tekstschrijver iets meer handvatten aan dan de communicatiebureaus als het gaat om de concrete realisatie: als een van de middelen om jongeren serieus te nemen wordt aangeraden volwassen spreektaal te gebruiken (Rijksvoorlichtingsdienst, 2010). Het is dit advies dat de aanleiding heeft gevormd voor het huidige onderzoek. In de gemeente Houten is deze schrijfstijl namelijk toegepast in een brief aan jongeren die voor het eerst gingen stemmen voor de Landelijke verkiezingen. Hoewel overheidscommunicatie 7
bekend staat om zijn ambtelijke stijl (Kuggeleijn & De Ruiter, 2006), heeft de gemeente Houten met het gebruik van spreektaalstijl in deze brief resoluut gebroken met de ambtelijke stijl. De brief kenmerkte zich door spreektaalachtige elementen waarmee toenadering tot de jonge doelgroep werd gezocht. Zo werden in de brief zaken benoemd waar de doelgroep zich mee kon identificeren en werden zij op een meer persoonlijke manier aangesproken (Van Wijk, 1996). 4. Vraagstelling De vraag is of jongeren positiever reageren op een aan spreektaal ontleende schrijfstijl dan op de gangbare, meer ambtelijke stijl. Dit zijn we nagegaan voor een brief van een gemeentelijke overheid waarmee deze jongeren probeerde te motiveren om gebruik te maken van hun stemrecht. Nagegaan is het effect van de spreektaalstijl op tekstwaardering en overtuigingskracht. 5. Methode 5.1 Opzet De effecten van de stijl van de brief zijn onderzocht door middel van een experiment. De tekstvariabele is gevarieerd in twee briefversies. De helft van de proefpersonen kreeg de brief met de spreektaalstijl voorgelegd en de andere helft van de proefpersonen de brief herschreven in de ambtelijke stijl. De spreektaalversie had een vriendschappelijke toon waarbij de schrijver toenadering tot de lezer zocht. De ambtelijke versie had een zakelijker schrijfstijl zoals die doorgaans door de overheid wordt gebruikt. De deelnemers beantwoordden na lezing van een van deze versies vragen over waarderingen, overtuigingen over stemmen en de intentie om te gaan stemmen. 5.2Materiaal Het onderzoek ging uit van een bestaande brief die geschreven was in een spreektaalstijl. De gemeente Houten had die in juni 2006 verstuurd aan alle jongeren die voor het eerst mochten stemmen voor de landelijke verkiezingen. De brief was ondertekend door de burgemeester. Behalve de datering, het onderwerp, de aanhef en de ondertekening, bevatte de brief zes inhoudelijke alinea’s. De spreektaalstijl in de inhoudelijke alinea’s kwam tot uitdrukking in het gebruik van directe aanspreekvormen en formuleringen die toenadering, inleving, herkenning en begrip benadrukten. Zo maakte de eerste zin van de brief duidelijk dat de zender zich inleeft in de jonge lezer door de vraag te benoemen die de lezer zich zou kunnen stellen bij het openen van de brief: Hé, een brief van de burgemeester? Jazeker, want ik wil je iets belangrijks vertellen. De brief vervolgde in een vriendschappelijke stijl: Volgende week woensdag, 20 juni, is een bijzondere dag. Jij mag dan voor het eerst stemmen voor de Tweede Kamer. Met de zin Je hebt al mogen stemmen voor de gemeenteraad, maar nu gaat het om de landelijke politiek werd toenadering gezocht: de schrijver gaf aan dat hij bekend is met het feit dat de lezer voor het eerst voor de Tweede Kamer mocht stemmen; de schrijver schoof nog verder tegen de lezer aan door blijk te geven van zijn kennis dat de lezer eerder al had mogen stemmen voor de gemeenteraad. Beide zinnen begonnen met de directe aanspreekvormen jij en je. De brief vervolgde met Landelijke verkiezingen. Je kan de teevee niet aanzetten… Met het gebruik van zowel de werkwoordloze uiting en de daaropvolgende balansschikkende of-zin werden vormen van spreektaal nagebootst. In dezelfde alinea werd de motivatie om te gaan stemmen 8
in een persoonlijke gesprekssetting geplaatst door het gebruik van directe aanspreekvormen, jij, je - , en door het ‘spreken’ over mij en mijn brief . Het spreektaalkarakter van de brief kwam ook sterk tot uiting in het gebruik van accenten boven bepaalde lettergrepen: Ben jij er al uit wie jouw stem krijgt? Zo niet, dan ben je niet de enige. Miljoenen kiezers bepalen pas op het laatste moment op wie ze stemmen. Het maakt mij ook helemaal niet uit wannéér je kiest op wie je gaat stemmen, áls je maar gaat – dat is de belangrijkste boodschap van mijn brief. In de voorlaatste alinea liet de schrijver zien dat hij zich inleefde in de wereld van de lezer: Op de stempas die je in de bus hebt gekregen, lees je welk stembureau bij jou in de buurt is. Maar je mag ook in een ander stembureau stemmen. Bijvoorbeeld in de bibliotheek bij het station – lekker makkelijk, vóór je ’s ochtends op de trein stapt. Daarna stelde de schrijver een vraag die de lezer zich ook zou kunnen stellen: En weet je waar je ook kunt stemmen? In het jongerencentrum aan de Dorpstraat. Van de brief is een ambtelijke versie gemaakt. Daarbij is de inhoud gelijk gebleven, maar zijn alle spreektaalelementen verwijderd of vervangen door een minder persoonlijke formulering. Zo werden de bovengenoemde fragmenten veranderd in: Deze brief gaat over de komende verkiezingen (…) Volgende week woensdag, 20 juni, zijn de verkiezingen voor de Tweede Kamer (…) De verkiezingscampagnes draaien op volle toeren. Veel kiezers bepalen pas op het laatste moment op wie ze stemmen. (…) Stemmen is belangrijk. Alle staatsburgers van Nederland kunnen meebepalen wie het land gaat besturen.(…) Op de stempas is te lezen wat het voor jou dichtstbijzijnde stemlokaal is. Deze stempas heb je al toegestuurd gekregen. Het is ook mogelijk om in een ander stembureau te stemmen. Voorbeelden hiervan zijn de bibliotheek bij het station en het jongerencentrum aan de Dorpstraat. De alineaopbouw, zinsvolgorde en lay-out van beide twee briefversies waren gelijk. Het logo van de gemeente Houten was vervangen door een fictief logo van ‘Gemeente’, en ook de adresgegevens en de naam van de burgemeester waren vervangen door fictieve gegevens. De lengte van beide versies verschilde: de spreekstijlbrief bevatte 320 woorden en de ambtelijke brief 224. Beide briefteksten zijn opgenomen in bijlage 1. 5.3 Samenstelling steekproef Het onderzoek is afgenomen bij 258 jongeren; 130 van hen lazen en beoordeelden de conversationele brief, 128 de ambtelijke. De jongeren hadden een gemiddelde leeftijd van 17,8 jaar. Zij volgden allemaal dagonderwijs. Van de jongeren zat 38,4 procent op het HAVO, 25,2 procent op het VWO en 36,4 procent op het MBO. 47,2 procent waren jongens, 52,8 procent meisjes. Ten aanzien van politiek gaf 46,3 procent aan behoorlijk geïnteresseerd te zijn en 53,7 procent niet zozeer. De twee groepen die de verschillende briefversies te lezen kregen, verschilden niet in de mate waarin ze geïnteresseerd waren in politiek (t(253)=.12, p=.90). Er was geen relatie tussen opleidingsniveau en de mate van interesse in politiek (χ2(2)=4.01, p=.14). 5.4 Procedure Het onderzoek werd klassikaal afgenomen. Deelnemers die naast elkaar zaten, kregen een andere versie van de brief. De brief maakte deel uit van een pakketje dat bestond uit een voorblad met de toelichting op het onderzoek en aan de achterzijde daarvan de brief, en uit de vragenlijst. Het blad met de toelichting en de brief waren met een paperclip aan het pakketje vastgemaakt, zodat de proefpersonen de brief na lezing omgedraaid op tafel konden leggen. De schriftelijke toelichting luidde: ‘Lees de brief op de achterkant van deze pagina zorgvuldig door. Leg de brief daarna omgekeerd weg; je mag hem niet meer inzien. Vul de vragenlijst in. Er worden vragen over de brief gesteld. Het is weliswaar een fictieve brief, 9
maar probeer je zo goed mogelijk voor te stellen dat je zo’n brief krijgt’. Daarna volgde een voorbeeld van het vraagtype en de antwoordmogelijkheden. Het onderzoek werd anoniem afgenomen. De afname duurde gemiddeld 15 minuten per klas. 5.5 Instrumentatie De vragenlijst bestond uit een inleidend gedeelte waarin de deelnemers enkele persoonlijke gegevens invulden. Deze betroffen het geslacht, de leeftijd en de opleiding waaraan men participeerde. Er werden drie vragen gesteld over de interesse in politiek: De landelijke politiek interesseert me niet; Ik volg de politieke ontwikkelingen in Nederland op de voet; Politiek is voor mij een belangrijk onderwerp. De antwoorden werden gegeven op zevenpunts oneens-/eens-schalen. Hierna werden vijf aspecten van tekstwaardering bevraagd. Het betrof oordelen over aantrekkelijkheid, begrijpelijkheid, geloofwaardigheid, gepastheid en doelgroepgerichtheid van de brief. De twintig items bestonden uit zes semantische differentialen en veertien zevenpunts oneens-/eens-schalen waarvan telkens de ene helft positief en de andere helft negatief was geformuleerd. Aantrekkelijkheid werd bevraagd met de stellingen Ik vind de tekst saailevendig/ aangenaam-vervelend; Ik vind de tekst suf geschreven; Ik vind de tekst leuk geschreven. Begrijpelijkheid werd bevraagd met de stellingen De tekst is ingewikkeldeenvoudig/ duidelijk-vaag; De tekst is begrijpelijk geschreven; Ik snap niet waar de tekst over gaat. Doelgroepgerichtheid werd bevraagd met de stellingen Ik vind de tekst persoonlijk-onpersoonlijk/oubollig-modern; De schrijver behandelt mij als een klein kind; De stijl van schrijven past bij jongeren. Geloofwaardigheid werd bevraagd met de stellingen De schrijver van deze tekst is overtuigend; lijkt mij eerlijk; komt onbetrouwbaar over; is niet geloofwaardig. Gepastheid werd bevraagd met de stellingen Deze manier van schrijven past bij een burgemeester; De tekst is overdreven; Ik voel me door de tekst serieus genomen; De stijl van schrijven is betuttelend. Met acht stellingen werd de overtuigingskracht bevraagd. Het betrof een zestal overtuigingen over gaan stemmen en twee vragen over de intentie om te gaan stemmen. Met zeven-puntsschalen is de waarschijnlijkheid van drie gevolgen van stemmen bevraagd (Als je stemt, kun je meebepalen wie Nederland gaat besturen; Als je stemt, maak je gebruik van je democratisch recht; Als je stemt, kun je invloed uitoefenen op de richting die de politiek op moet) en de mate waarin men de drie gevolgen wenselijk vond (Ik vind het belangrijkonbelangrijk om: te bepalen wie Nederland gaat besturen; gebruik te maken van mijn stemrecht; invloed uit te oefenen op de politiek). De intentie om te gaan stemmen werd gemeten met de stelling Wanneer ik mag gaan stemmen voor de landelijke verkiezingen, doe ik dit wel-niet. Ook werd gevraagd of men over dat antwoord zeker of onzeker was. 5.6 Verwerking van de gegevens De betrouwbaarheid van de tekstwaarderingsschalen was matig (aantrekkelijk .75; begrijpelijk .60; geloofwaardig .71; gepast .68). Voor deze vier aspecten zijn de gemiddelden bepaald. Alleen de items van doelgroepgerichtheid vertoonden onvoldoende samenhang (Cronbach’s α: .46). Deze zijn op itemniveau geanalyseerd. Tekstwaarderingen en overtuigingen zijn geëvalueerd met twee-weg anova’s met als factoren Versie (spreektaal, ambtelijk) en Interesse in politiek (laag, hoog). Interesse in politiek is gebaseerd op de drie vragen die bij aanvang van het onderzoek gesteld zijn. De betrouwbaarheid van deze vragen was hoog (Cronbach’s α .82). Op basis van het gemiddelde is de groep deelnemers ingedeeld in twee ongeveer gelijke groepen: jongeren die een lage versus hoge interesse hadden in politiek. Voor Interesse in politiek worden alleen de interacties met Versie gerapporteerd. 10
Sekse (jongen, meisje) en Opleiding (HAVO, VWO, MBO) werd aanvankelijk ook als factoren meegenomen, maar in geen van de analyses werden interacties gevonden tussen Versie en Sekse respectievelijk Opleiding. In de definitieve analyses zijn Sekse en Opleiding daarom niet meegenomen. De intentie om te gaan stemmen is geëvalueerd met een chikwadraattoets. 6. Resultaten Tekstwaardering Tabel 1 geeft de waardering van aantrekkelijkheid en begrijpelijkheid van de brief in relatie tot Versie en Interesse in politiek. Tabel 1 Aantrekkelijkheid en begrijpelijkheid in relatie tot Versie en Interesse in politiek (minimum=1, maximum=7)
Aantrekkelijk Begrijpelijk
Spreektaal Lage interesse Hoge interesse in politiek in politiek 4.58 4.36 5.93 5.88
Ambtelijk Lage interesse Hoge interesse in politiek in politiek 3.78 4.21 5.47 5.93
Er was een hoofdeffect van Versie bij aantrekkelijk (F(1,251)=12.07, p<.001, η2=.05). De brief met de spreektaalstijl scoorde hoger op aantrekkelijk dan de brief met de ambtelijke stijl (4.47 versus 4.00). Er was een interactie tussen Versie en Interesse in politiek bij aantrekkelijk (F(1,251)=5.680, p<.025, η2=.02). Gesplitste analyses toonden aan dat alleen de jongeren met een lage interesse in politiek de spreektaalversie aantrekkelijker vonden dan de ambtelijke brief; voor de jongeren met een hoge politieke interesse verschilde de briefversie niet in aantrekkelijkheid (laag: F(1,135)=15.60, p<.001, η2=.10; hoog: F<1). Er was een hoofdeffect van Versie bij begrijpelijk (F(1,251)=3.12, p<.05, eenzijdig getoetst, η2=.01). De brief met de spreektaalstijl scoorde hoger op begrijpelijk dan de brief met de ambtelijke stijl (5.90 versus 5.70). Er was een interactie tussen Versie en Interesse in politiek bij begrijpelijk (F(1,251)=4.82, p<.05, η2=.02). Gesplitste analyses toonden aan dat alleen de jongeren met een lage interesse in politiek de spreektaalversie begrijpelijker vonden dan de ambtelijke brief; voor de jongeren met een hoge politieke interesse verschilde de briefversie niet in begrijpelijkheid (laag: F(1,135)=9.27, p<.005, η2=.06; hoog: F<1). Tabel 2 presenteert de doelgroepgerichtheid van de brief in relatie tot Versie. Tabel 2 Doelgroepgerichtheid van de brief in relatie tot Versie (minimum=1, maximum=7) Ik vind de tekst persoonlijk - onpersoonlijk Ik vind de tekst oubollig - modern De stijl van schrijven past bij jongeren De schrijver behandelt mij als een klein kind
Spreektaal 3.46 4.99 4.48 4.13
Ambtelijk 4.31 4.47 3.93 3.65
Er waren hoofdeffecten van Versie bij alle vier items van doelgroepgericht (persoonlijkonpersoonlijk: F(1,251)=21.35, p<.001, η2=.08; oubollig-modern: F(1,251)=8.50, p<.005, η2=.03; past bij jongeren: F(1,251)=6.77, p<.01, η2=.03; behandelt mij als een klein kind: F(1,250)=4.56, p<.05, η2=.02). Men scoorde de brief met spreektaalstijl hoger op persoonlijk 11
en modern; ook vond men de stijl van schrijven in de spreektaalbrief meer passend bij jongeren dan de ambtelijke stijl, maar ook vond men zich meer behandeld als een klein kind bij de spreektaalversie dan bij de ambtelijke versie. Bij het item, Ik vind de tekst oubollig-modern, was er een interactie tussen Versie en Interesse in politiek (F(1,251)=7.37, p<.01, η2=.03). Het effect kwam geheel voor rekening van de jongeren met een lage interesse in politiek (laag: F(1,135)=15.62, p<.001, η2=.10; hoog: F<1): zij vonden de spreektaalbrief moderner dan de ambtelijke brief (5.01 versus 4.12); voor de jongeren met een hoge interesse in politiek verschilden de versies niet op dit punt (4.97 versus 4.93). Bij het item, De stijl van schrijven past bij jongeren, was er ook een interactie tussen Versie en Interesse in politiek (F(1,251)=2.87, p<.05, eenzijdig getoetst, η2=.01). Ook hier kwam het effect geheel voor rekening van de jongeren met een lage interesse in politiek (laag: F(1,135)=9.54, p<.005, η2=.07; hoog: F<1): zij vonden de stijl van de spreektaalbrief meer passen bij jongeren dan de ambtelijke brief (4.64 versus 3.72); voor de jongeren met een hoge interesse in politiek maakten de versies geen verschil (4.33 versus 4.13). Bij de twee overige items waren er geen interacties tussen Versie en Interesse in politiek (persoonlijk-onpersoonlijk: F<1; behandelt mij als een klein kind: F<1). Tabel 3 geeft de waardering van geloofwaardigheid en gepastheid van de brief in relatie tot Versie. Tabel 3 Geloofwaardigheid en gepastheid in relatie tot Versie (minimum=1, maximum=7) Geloofwaardig Gepast
Spreektaal 4.61 3.54
Ambtelijk 4.91 4.20
Er was een hoofdeffect van Versie bij geloofwaardig (F(1,251)=4.89, p<.05, η2=.02). De brief met de spreektaalstijl scoorde lager op geloofwaardig dan de brief met de ambtelijke stijl. Er was geen interactie tussen Versie en Interesse in politiek bij geloofwaardig (F<1). Er was een hoofdeffect van Versie bij gepast (F(1,251)=25.13, p<.001, η2=.09). De brief met de spreektaalstijl scoorde lager op gepast dan de brief met de ambtelijke stijl. Er was geen interactie tussen Versie en Interesse in politiek bij gepast (F<1). Overtuigingen Bij de drie vragen naar de waarschijnlijkheid van de gevolgen van stemmen die in de stellingen werden genoemd traden geen hoofdeffecten op van Versie (Als je stemt, kun je meebepalen wie Nederland gaat besturen: F(1,251)=1.74, p=.19; Als je stemt, maak je gebruik van je democratisch recht: F<1; Als je stemt kun je invloed uitoefenen op de richting die de politiek op moet: F<1). Er waren geen interacties tussen Versie en Interesse in politiek bij de waarschijnlijkheid van de drie stellingen (alle F’s<1). Bij de drie vragen naar de wenselijkheid van de gevolgen die in de stellingen werden genoemd traden geen hoofdeffecten op van Versie (Meebepalen wie Nederland gaat besturen vind ik belangrijk: F<1; Het recht om te mogen stemmen vind ik belangrijk: F<1; De mogelijkheid invloed uit te oefenen op de politiek vind ik belangrijk: Versie: F(1,250)=1.24, p=.27). Geen van de interacties tussen Versie en Interesse in politiek bij de wenselijkheid waren significant (alle F’s<1). Intentie 12
In tabel 4 staan de percentages ja-antwoorden op de vraag of men gaat stemmen en op de vraag of men zeker was daarover in relatie tot Versie. Tabel 4 Gedragsintentie en zekerheid van het antwoord in relatie tot Versie (in percentages) Ik ga stemmen Dat weet ik zeker
Spreektaal 93.8 91.5
Ambtelijk 93.8 87.5
Het percentage van de deelnemers dat de intentie had om te gaan stemmen was bij beide briefversies exact hetzelfde (χ2(1)=.01, p=.97). Ook was er geen verschil of men daar zeker over was (χ2(1)=1.12, p=.29). 7. Conclusie Op de stijlaanpassing werd deels positief gereageerd en deels negatief. De waardering voor de originele brief met de spreekstijl was hoger op de aspecten aantrekkelijkheid, begrijpelijkheid en doelgroepgerichtheid, maar lager op de aspecten geloofwaardigheid en gepastheid. De effecten op aantrekkelijkheid en begrijpelijkheid kwamen geheel voor rekening van de groep jongeren die niet zo geïnteresseerd was in politiek; zij vonden de spreektaalbrief aantrekkelijker en begrijpelijker. Voor de jongeren die meer geïnteresseerd waren in politiek gold dat niet. De resultaten voor geloofwaardigheid en gepastheid waren algemener: alle jongeren, ongeacht hun politieke interesse, vonden de brief die geschreven was in spreektaal minder geloofwaardig en minder gepast. Hoewel alle jongeren de spreektaalbrief persoonlijker vonden, voelden ze zich door die brief ook meer behandeld als een klein kind dan door de brief in de meer conventionele, ambtelijke taal. Het waren weer alleen de jongeren met een lage politieke interesse die de spreektaalbrief moderner vonden en meer passend bij jongeren. De spreektaalstijl had geen invloed op de overtuigingskracht. Dit was het gevolg van een plafondeffect, de overgrote meerderheid gaf aan te gaan stemmen. De sekse en het opleidingsniveau van de lezer hadden geen enkele relatie met de reacties op de stijl van de brief. 8. Discussie De spreektaalstijl maakt een brief voor jongeren meer aansprekend en duidelijk dan de ambtelijke stijl, met name voor jongeren met een geringe politieke interesse. Tegelijkertijd wordt een brief met een dergelijke stijl minder acceptabel en geloofwaardig gevonden. Met dit resultaat staan overheden voor de moeilijke keuze of ze deze stijl nu wel of niet moeten gebruiken. Ondanks de niet eensluidende resultaten van het onderzoek, zijn wij geneigd de spreektaalstijl aan te raden in communicatie naar jongeren van deze leeftijd. Voor overheden is het immers lastig is om de aandacht van jongeren met verschillende achtergronden te krijgen én te behouden. Door te kiezen voor een spreektaalstijl is de kans groter dat jongeren de brief uitlezen, omdat ze de stijl aantrekkelijk en persoonlijker vinden. Dit voordeel vinden wij opwegen tegen het nadeel dat de overheid, wellicht tijdelijk, minder geloofwaardig is. De positieve effecten treden met name op bij de groep die niet erg geïnteresseerd is in politiek. In dit onderzoek kon de doorwerking op overtuigingen en intentie niet worden vastgesteld omdat in de gehele groep de houding ten aanzien van stemmen zeer positief was, 94 procent was namelijk al van plan om te gaan stemmen. Het is echter aannemelijk om te veronderstellen dat bij een groep jongeren die niet geïnteresseerd is in politiek en óók niet van plan is om te gaan stemmen, de grotere aansprekendheid en duidelijkheid van deze 13
schrijfstijl positief door kan gaan werken op de persuasiviteit van de brief. Het feit dat de spreektaalbrief aanzienlijk meer woorden bevatte dan de ambtelijke brief en desondanks aantrekkelijker, begrijpelijker en meer passend bij jongeren werd gevonden, ondersteunt deze veronderstelling, omdat juist de niet-geïnteresseerden zullen doorgaan met lezen waar zij een brief als deze anders al terzijde zouden hebben geschoven. Het advies om in overheidscommuncatie spreektaal te gebruiken kan dan ook vooral relevant zijn bij jongeren die een geringe interesse hebben in het betreffende onderwerp en een lage bereidheid om het bijbehorende gedrag uit te voeren. Literatuur Giles, H., Coupland, N. & Coupland, J. (1991). Accommodation theory: Communication, context, and consequence. In H. Giles, J. Coupland & N. Coupland (Eds.), Contexts of accommodation: Developments in applied sociolinguistics (pp.1-68). Cambridge: Cambridge University Press. Giles, H. & Smith, P. (1979). Accommodation theory: Optimal levels of convergence. In H. Giles & R.N. St. Clair (Eds.), Language and social psychology (pp. 45-65). Oxford: Basil Blackwell. Hornikx, J. (2006). Wat voor eikel ben jij? Gewaagde, maar doordachte boodschapaanpassing aan de doelgroep. Tekst[blad], 12 (2), 14-18. Kuggeleijn, J. & J.P. de Ruiter (2006). Met de angst in de pen. Waarom ambtenaren zo merkwaardig schrijven. Onze Taal, 75, 9, 236-237. Ouden, H. den & Wijk, C. van (2007). ‘Om vet gaaf op te kicken’. Over jongerentaal en het gebruik ervan in productadvertenties. Tijdschrift voor Communicatiewetenschap, 35(3), 232-248. Saal, E. (2009). The persuasive effect of teenager slang in print-based HIV messages. Unpublished dissertation. Radboud Universiteit Nijmegen, Nijmegen. Van Steenkiste, A, Devriendt, D, Destrijker, W. & Gordts, A. (2004). Zeg Jong. Rapport pilootproject Bornem-Dendermonde. Asse: Kind&Samenleving i.s.m. Porter Novelli. Wijk, C. van (1996). Persuasieve effecten van presentatiestijl; Een toepassing in overheidsvoorlichting. Tijdschrift voor Taalbeheersing, 18, 368-382. Websites Hell, L. (2008). Plank voor ‘Verder leren’, Spijker voor ‘Geschikt/Ongeschikt’. Geraadpleegd 5 maart 2010 op http://www.communicatieonline.nl/nieuws/bericht/plank-voor-verder-leren-spijkervoor-geschikt-ongeschikt. Rijksvoorlichtingsdienst (2010). Minister van Algemene Zaken. Geraadpleegd 5 maart 2010 via www.communicatieplein.nl. Spunk (2007). Blauwe plank/Gouden spijker. Geraadpleegd 5 maart 2010 op http://www.spunk.nl/index.php?nav=51&intArticleId2=1175528455910. Stil, A. (2003). Jongeren, nieuwe media en nieuwe communicatie. Cijfers en feiten. Geraadpleegd 5 maart 2010 op http://www.marketingfacts.nl/berichten/ jongeren_nieuwe_media_en_nieuwe_communicatie.
14
Bijlage 1 Brief in spreektaalstijl
Brief in ambtelijke stijl
Datum 13 juni 2007
Datum 13 juni 2007
Onderwerp Voor het eerst stemmen voor de Tweede Kamer
Onderwerp Voor het eerst stemmen voor de Tweede Kamer
Beste kiesgerechtigde,
Beste kiesgerechtigde,
Hé, een brief van de burgemeester? Jazeker, want ik wil je iets belangrijks vertellen.
Deze brief gaat over de komende verkiezingen.
Volgende week woensdag, 20 juni, is een bijzondere dag. Jij mag dan voor het eerst stemmen voor de Tweede Kamer. Je hebt al mogen stemmen voor de gemeenteraad, maar nu gaat het om de landelijke politiek.
Volgende week woensdag, 20 juni, zijn de verkiezingen voor de Tweede Kamer. Bij deze word je uitgenodigd om je stem op landelijk niveau uit te brengen.
Landelijke verkiezingen. Je kan de tv niet aanzetten of Haagse politici proberen je duidelijk te maken waarom je woensdag vooral op hún partij moet stemmen. De verkiezingscampagnes draaien op volle toeren. Ben jij er al uit wie jouw stem krijgt? Zo niet, dan ben je niet de enige. Miljoenen kiezers bepalen pas op het laatste moment op wie ze stemmen.
Op televisie wordt veel aandacht besteed aan de landelijke verkiezingen van aanstaande woensdag. De verkiezingscampagnes draaien op volle toeren. Veel kiezers bepalen pas op het laatste moment op wie ze stemmen.
Het maakt mij ook helemaal niet uit wannéér je kiest op wie je gaat stemmen, áls je maar gaat – dat is de belangrijkste boodschap van mijn brief. Als staatsburger van Nederland kun je zelf meebepalen wie je land besturen. Maar dan moet je wel gaan stemmen natuurlijk.
Stemmen is belangrijk. Alle staatsburgers van Nederland kunnen meebepalen wie het land gaat besturen.
Maak daarom gebruik van je democratisch recht en ga woensdag stemmen. Dat kan tussen 7.30 en 21.00 uur. Op de stempas die je in de bus hebt gekregen, lees je welk stembureau bij jou in de buurt is. Maar je mag ook in een ander stembureau stemmen. Bijvoorbeeld in de bibliotheek bij het station – lekker makkelijk, vóór je ’s ochtends op de trein stapt. En weet je waar je ook kunt stemmen? In het jongerencentrum aan de Dorpsstraat. Daar kun je trouwens niet de hele dag terecht, maar alleen tussen 18.30 en 20.30 uur.
Het is een democratisch recht om woensdag te mogen stemmen. De stemlokalen zijn tussen 7.30 en 21.00 uur geopend. Op de stempas is te lezen wat het voor jou dichtstbijzijnde stemlokaal is. Deze stempas heb je al toegestuurd gekregen. Het is ook mogelijk om in een ander stembureau te stemmen. Voorbeelden hiervan zijn de bibliotheek bij het station en het jongerencentrum aan de Dorpsstraat. Het jongerencentrum is niet de hele dag geopend, maar alleen tussen 18.30 en 20.30 uur.
Neem, als je naar het stembureau gaat, je stempas mee en vergeet ook niet je identiteitsbewijs. De stempas lever je in bij de medewerkers van het stembureau. Zij vertellen je hoe je je stem uitbrengt. Beslis mee over de richting die we met z’n allen op moeten gaan: push that button!
Om te kunnen stemmen bij het stembureau, moet je de stempas meenemen en ook een identiteitsbewijs. De stempas lever je in bij de medewerkers van het stembureau. Zij vertellen hoe je een stem kunt uitbrengen. Op deze manier kun je meebeslissen over de richting die Nederland op moet gaan.
Roland Brouwer Burgemeester
Roland Brouwer Burgemeester
15