Over Wenen, Oostenrijk-Hongarije en Europa Michel Flamée is niet enkel een uitmuntend jurist, met een grote ervaring als advocaat, toezichthouder van het verzekeringswezen en hoogleraar, hij is ook een erudiet en cultuur minnend man. Vlot viertaling, belezen en bereisd, niets wat des mensen is laat hem onverschillig. Zijn belangstelling gaat zowel naar de wetenschap als naar de beeldende kunsten, literatuur en muziek. Dank zij zijn grondige kennis van de Duitse taal, heeft hij een bijzondere belangstelling ontwikkeld voor de Duitse cultuur. Hij heeft zich de laatste jaren ontpopt tot een uitzonderlijke reisorganisator, mede dank zij de discrete en minzame efficiëntie van zijn even belezen en erudiete echtgenote Magda, met als hoofddoel de Europese steden waar de Duitse cultuur bloeit of gebloeid heeft: Wenen, Berlijn en Praag. Al wie een door Michel en Magda georganiseerde culturele reis mocht meemaken, heeft er een onvergetelijke herinnering aan bewaard. Dit geldt in het bijzonder voor de reis naar Wenen waaraan mijn echtgenote Lieve en ik mochten deelnemen. De reis naar Wenen had een thema: het fin-de-siècle Wenen. Men had niet beter kunnen kiezen. Meer nog dan de andere grote Europese steden schitterde Wenen op het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw in alle domeinen van wetenschap, kunst en geesteswetenschappen. London was de onbetwiste wereldstad en spande de kroon in economie en handel, Parijs was een bakermat van de moderne schilderkunst, en Berlijn, dat pas rond de eeuwwende haar provinciaal kleed had afgelegd en zich de allure van de hoofdstad van een groot Rijk aanmat, was een wereldcentrum van wetenschap geworden en trok vooruitstrevende stromingen van moderne kunst aan. Maar Wenen moest niet onderdoen voor haar rivalen, en kende rond de eeuwwende een ongemene bloei in alle domeinen van wetenschap en cultuur. Schnitzler en Hofmannsthal in de literatuur, Otto Wagner en Josef Hoffmann in architectuur en stedenbouw, Franz Brentano en Sigmund Freud in de filosofie en psychologie, Gustav Klimt, Egon Schiele en de Secessionbeweging in de beeldende kunsten, Gustav Mahler en Arnold Schönberg in de muziek, Ernst Mach en Ludwig Boltzmann in de natuurwetenschappen waren enkele van de meest emblematische figuren van deze ongemene culturele en wetenschappelijke explosie. Dit geeft aanleiding tot drie vragen. Waarom heeft deze uitbarsting in Wenen plaats gevonden? Waarom is dit zo bloeiende land op het einde van de eerste Wereldoorlog uiteengevallen? Kunnen wij hieruit iets leren over de toekomst van Europa?
I. Waarom was Wenen het centrum van weergaloze culturele bloei? Deze eerste vraag werd door een aantal auteurs onderzocht, waarbij vooral de essays van de Amerikaan Schorske, later gebundeld onder de titel “Fin-de-Siècle Vienna”, spraakmakend zijn1. Verschillende factoren hebben bijgedragen tot deze culturele ontwikkeling van Wenen, waarvan drie factoren bijzondere aandacht verdienen: het belang van Wenen zelf als centrum van een uitgestrekt Rijk, de Joodse bijdrage en de rol van de burgerij als gevolg van de politieke ontwikkeling in het Rijk. 1
Laatste uitgave gepubliceerd bij Vintage, 1981. Over hetzelfde onderwerp zie ook: William M.Johnston, “The Austrian mind. An intellectual and social history 1848-1938.” University of California Press, nieuwe uitgave 2000.
1
De onbetwiste hoofdstad van een uitgestrekt multinationaal Rijk Wenen had een bijzondere aantrekkingskracht als oude, onbetwiste hoofdstad van een groot rijk in Europa dat heel Centraal-Europa en een deel van Oost-Europa omvatte. De oude hoofdstad van de Habsburgers trok de politieke en culturele elites aan uit alle delen van dit Rijk. Deze nieuwe inwoners van Wenen hadden uiteenlopende culturele achtergronden en spraken diverse talen. Naast het Duits en het Hongaars, die blijkens de volkstelling van 1910 de taal van respectievelijk 23,9% en 20,2% van de bevolking was, werden er nog een tiental andere talen gesproken.2 Ook de religieuze diversiteit was groot, er waren veel katholieken, maar ook protestanten, orthodoxen, Joden en moslims. De toevloed aan ambitieuze jonge mensen in de grootstad, waar door hun onderlinge contacten en de kruisbestuiving van specialismen, hun talenten tot volle ontplooiing konden komen, was een niet te onderschatten element in de indrukwekkende culturele uitbarsting rond de eeuwwende. Wenen was een smeltkroes waar de verscheidenheid van deze elementen tot een eigen cultuur werden gesmeed. De Habsburgers waren een steunpijler van het katholicisme dat ook een belangrijke factor bleef voor de culturele eenheid van het rijk, al werd op het einde van de 19e eeuw de religieuze vrijheid aanvaard. Belangrijk was ook de combinatie van de grote taalkundige diversiteit met de dominante rol van het Duits als communicatie middel van de elites. Het Duits was in de 19e eeuw niet alleen een grote cultuurtaal, het was ook de taal van wetenschap en techniek, die het Latijn had vervangen in de beste Europese universiteiten, het was de taal met het grootste aantal native speakers op het Europese vasteland, en natuurlijk de taal van de naburige grootmacht, het Wilhelminische Duitse Keizerrijk. De meeste hoogopgeleide inwoners van het rijk waren tweetalig en konden in de dominante cultuurtaal communiceren. De Joodse bijdrage Onder de nieuwe inwoners van Wenen bevonden zich vele Joden, die in het intellectuele, wetenschappelijke en artistieke leven van de hoofdstad bijzonder succesvol waren. Dat is wellicht toe te schrijven aan de Joodse cultuur en opvoeding, die focust op studie, persoonlijk onderzoek van de heilige teksten, discipline en arbeid in een hechte groep waarvan de leden door gemeenschappelijke waarden verbonden zijn. Het succes van de Joden gaf in deze vanouds katholieke maatschappij aanleiding tot afgunst en spanningen, die soms uitmondde in agressief antisemitisme. Het antisemitisme was in Wenen wijdverspreid, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de bekende roman “Der Weg ins Freie” van Arthur Schnitzler. Het kreeg ook politiek gestalte. Zo was de dominante Christelijk- Sociale partij van Karl Lueger antisemiet. De Habsburgse dynastie verzette zich tegen dit antisemitisme dat het als een splijtzwam in de maatschappij zag. Keizer Franz-Joseph weigerde tweemaal de benoeming van Karl Lueger tot burgemeester van Wenen, maar moest onder druk van de kiezer uiteindelijk toegeven. Veel extremer was het antisemitisme van Shöderer, die model zou staan voor Hitler die in deze periode in Wenen verbleef. Als reactie op dit antisemitisme, ontstond in Wenen de door Theodor Hertzl gestichte Zionistische beweging. Hoe paradoxaal ook, heeft het antisemitisme misschien toch bijgedragen tot de ontwikkeling van de Weense intelligentsia omdat vele Joden die door het alomtegenwoordige antisemitisme in hun carrière werden geremd, zich buiten de gevestigde structuren concentreerden op onderzoek en studie. De loopbaan van een Sigmund Freud is op dat vlak kenschetsend.
2
Zie de cijfers in Jean Bérenger, “Histoire de l’Empire des Habsbourg”, Fayard, 1990, blz. 648-649.
2
De rol van de burgerij Een enigszins gelijkaardige evolutie kan worden vastgesteld in de rol van de burgerij. De oude landadel was nog zeer kapitaalkrachtig en speelde een belangrijke rol in het economisch leven, bijvoorbeeld in de stedenbouwkundige ontwikkeling van de Ring die vanaf de jaren 1860 aangelegd werd na het slopen van de oude stadswallen. Zij speelde ook nog een belangrijke rol op het keizerlijk en koninklijk hof, in de diplomatie en het officierenkorps. De hogere burgerij die ook een plaats in het staatsbestel opeiste, en de liberale partij die hieraan gestalte gaf, verloor daarentegen veel aan politieke invloed door de opkomst van de Christelijk-Sociale partij en van de sociaaldemocraten. Omdat een belangrijke economische en politiek rol haar ontzegd werd, investeerde de gegoede burgerij tijd, geld en energie in cultuur. “Bildung” – een onvertaalbaar woord dat vorming, karakter en culturele ontwikkeling omvat – was voor deze burgerij een levensdoel. Het feit dat schrijvers, musici en beeldende kunstenaars in de burgerij sociaal in hoog aanzien stonden heeft ongetwijfeld bijgedragen tot de ongemene bloei van het Fin-de-siècle Wenen. Nostalgie naar het oude Habsburgse Rijk Het hoeft dan ook niet te verbazen dat lang na de val van de dubbel monarchie en de opdeling van het rijk in een reeks nieuwe staten, de gouden tijd van het Wenen van keizer Franz-Joseph bij velen van zijn vroegere onderdanen nostalgie opriep. Niemand heeft beter deze maatschappij geschetst als Stefan Zweig in zijn onvolprezen memoires, “Die Welt von Gestern”. Zweig was ook een wereldburger en zijn memoires gelden ook als een weemoedige evocatie van de Europese maatschappij vóór 1914. Ook zijn vriend Joseph Roth, - met wie hij, samen met een aantal Duitse émigrés in 1936 in Oostende een zomer in vriendschap al schrijvend doorbracht 3 - gaf in zijn roman Radetzkymarsch uiting aan zijn nostalgisch verlangen naar dit rijk waar Oost -Joden uit het verre Galicië zoals hij, ondanks het heersende antisemitisme, een plaats als alom geprezen schrijver in de hoofdstad konden innemen. Jaren nadien bracht de Italiaanse schrijver Claudio Magris, die germanistiek doceerde aan de universiteit van Triëste, in zijn prachtig boek Danubio4 een nostalgisch verhaal van een reis langs de Donau van bron tot monding, waarbij hij in de steden, kastelen en kerken maar ook in de geesten van de bevolking van het Donaugebied nog vele sporen van het oude Habsburgse rijk ontwaarde. En de nostalgie blijft niet tot de hoge, elitaire cultuur beperkt. De zeemzoete Sissi-films, de Straussmuziek van de jaarlijks in heel Europa uitgezonden Nieuwjaarsconcerten, de aantrekkingskracht van Wenen die de clichés van haar vergane glorie als toeristische trekpleister zonder gêne uitspeelt, tonen aan dat dit oude Rijk in de populaire Europese cultuur als een verloren paradijs in het collectief geheugen gegrift blijft.
II. Waarom is Oostenrijk-Hongarije na de eerste Wereldoorlog uiteengevallen? Er wordt vaak beweerd dat de instorting van Oostenrijk-Hongarije een gevolg was van “de creatieve zelfvernietiging van een vermolmd keizerrijk” 5 . De dubbelmonarchie zou van binnenuit aangetast geweest zijn door een vorm van degeneratieve ziekte waardoor zij niet kon weerstaan aan de opkomst van nieuwe naties die naar een eigen staat hunkerden. Het Rijk zou intern zodanig verzwakt zijn dat het onder druk van zijn nationaliteitenproblemen als het Volker Weidermann, “Ostende, 1936, Sommer der Freundschaft”, BTB, 2015. Nederlandse vertaling : “Donau, Biografie van een rivier”, De Bezige Bij, 2007. 5 Dit is de ondertitel van “Het mysterie van Wenen”, door Arnout Weeda, De Bezige Bij, 2011. 3 4
3
ware vanzelf instortte, en de eerste Wereldoorlog enkel de ultieme schok teweegbracht die tot dit onvermijdelijk resultaat moest leiden. Het nationaliteitenvraagstuk Het keizerrijk worstelde inderdaad reeds geruime tijd met een nationaliteitenvraagstuk. Het zag zich geconfronteerd met de ontvoogdingsstrijd van nationale culturen die mede onder invloed van de Romantiek in heel Europa gevoerd werd, en met politieke bewegingen van liberale signatuur die in hun meest uitgesproken vorm streefden naar de erkenning van een eigen staat. Soms ging een en ander gepaard met een tendens naar een grotere homogeniteit van de bevolking in bepaalde gebieden. Zo waren grote delen van Tsjechië sedert eeuwen bevolkt door Duitsers en was Praag in het begin van de 19 e eeuw een Duitstalige stad geworden. In de loop van die eeuw verminderde die Duitse aanwezigheid geleidelijk. Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog bleef de Duitse cultuur in Praag nadrukkelijk aanwezig – het was de tijd dat Kafka er zijn meesterwerken schreef – maar het aandeel van de Duitstaligen in de bevolking was er niettemin sterk teruggelopen. Vooral de Hongaarse bevolking was nationalistisch geworden en eiste een eigen staat. Deze eis werd met de Ausgleich, het historisch compromis van 1867, tot op zekere hoogte ingewilligd. Het was het beging van de dubbelmonarchie waarbij de Habsburgse vorst naast keizer van Oostenrijk ook koning van Hongarije werd. Binnen dit koninkrijk bezaten de Hongaren een grote mate van autonomie. De Slavische volkeren bleven evenwel in de kou staan. Het gebrek aan etnische en taalkundige eenheid van de dubbelmonarchie was dus ontegensprekelijk een factor die het land politiek en militair verzwakte. De OostenrijksHongaarse dubbelmonarchie had een tweeledige confederale structuur. Het beslissingsproces was er complex, te meer daar vele geledingen van deze ingewikkelde maatschappij eraan deelnamen en invloed konden uitoefenen. Dit verklaart bijvoorbeeld deels de traagheid waarmee de reactie in de zomer van 1914 op de aanslag van Sarajevo op gang kwam6. De vraag rijst niettemin of de traditionele opvatting over de onvermijdelijkheid van de instorting van Oostenrijk-Hongarije wel klopt. Berust deze opvatting niet op een Bergsoniaanse “illusion retrospective”? De militaire nederlaag op het einde van de Eerste Wereldoorlog en de daarop volgende versplintering van het Rijk in een aantal nieuwe staten was een historische gebeurtenis van een zodanige omvang in Europa dat zij, achteraf bekeken, onvermijdelijk leek. Maar werd het nationaliteitenvraagstuk niet overdreven? De spanningen tussen verschillende bevolkingsgroepen gaven soms aanleiding tot woelige betogingen maar deze waren minder gewelddadig dan de oproeren in Rusland of in Ierland in dezelfde periode. Het Rijk bood een systeem van collectieve veiligheid waardoor gewelddadige ontsporingen tussen de diverse bevolkingsgroepen uitzonderlijk bleven. Het Oostenrijkse deel van het Rijk voerde een tolerante taalpolitiek. Gaandeweg werden ook toegevingen aan de nationale bewegingen gedaan onder de vorm van een politieke decentralisatie. De meeste nationale bewegingen streefden naar autonomie binnen het Rijk eerder dan naar onafhankelijkheid. Ondanks de etnische en culturele variëteit van het Rijk, bleef de bevolking gehecht aan de Habsburgse Monarchie7. De steun van de bevolking voor de Habsburgers verdween slechts 6
De complexiteit van het beslissingsproces in Oostenrijk-Hongarije wordt herhaaldelijk onderstreept in “The Sleepwalkers”, van Christopher Clark, Penguin Books, 2012. 7 Zie over dit alles de samenvatting van Ch.Clark, “The sleepwalkers”, Penguin, blz. 65-78.
4
tijdens de Eerste Wereldoorlog ten gevolge van de verliezen en de ontberingen in een oorlog die het Rijk mede had ontketend8. Oostenrijk-Hongarije was een sterke staat Overigens was Oostenrijk-Hongarije aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog een sterke staat. Oostenrijk-Hongarije kon steunen op een behoorlijk efficiënte administratie, een invloedrijk diplomatiek corps en een uitgebreid leger. Het was ook een rechtsstaat met onafhankelijke rechtbanken waar de individuele rechten en vrijheden even goed werden gewaarborgd als in de West-Europese landen. Op economisch vlak was Oostenrijk-Hongarije een grootmacht. Het was een vrije markt binnen een grote douane-unie waar de industriële revolutie zich in de jaren 1887-1913 kon doorzetten. Het kon bogen op een sterke industrie in Bohemen en in Hongarije, en bezat een wijdvertakt en efficiënt spoorwegnet. In de laatste jaren voor de oorlog was het Rijk, en vooral Hongarije (met een jaarlijkse groei van 4,8%), een van de snelst groeiende economieën in Europa. De kindersterfte was spectaculair gedaald en het aandeel van de bevolking dat basisonderwijs kon genieten lag er hoger dan in Duitsland, Frankrijk of Italië9. De complexiteit van de staatsstructuur belette het Rijk niet een essentiële rol te spelen in de Europese evenwichtspolitiek. Het zorgde voor de stabiliteit van het rijk geschakeerde Mitteleuropa. De opruiming van het Habsburgse Rijk Het ligt dus niet voor de hand dat het Habsburgse Rijk ten gevolge van een natuurlijk ontbindingsproces zou zijn ingestort. Er kan op goede gronden worden betoogd dat het Rijk door de zegevierende mogendheden werd opgeruimd, al heeft het nationaliteitenvraagstuk daar wel een rol in gespeeld. Dit proces was begonnen na het overlijden van Keizer FranzJoseph op 21 november 1916. Zijn opvolger Keizer Karel I ondernam diverse geheime vredesonderhandelingen via verschillende tussenpersonen die in de loop van 1917 contact zochten met Frankrijk dat bereid bleek tot onderhandelingen. Zoals andere onderhandelingspogingen liep deze spaak op de kwestie Elzas-Lotharingen. De onderhandelingen maakten helemaal geen kans meer wanneer Briand in 1917 als regeringsleider in Frankrijk werd vervangen door Clemenceau die de oorlog tot het bittere einde wilde voeren en in 1918 generaal Ludendorff in Duitsland zoveel macht verwierf dat hij niet enkel de militaire strategie maar ook de politiek van het Duitse Rijk kon bepalen. Op dat moment sloten de geallieerden het voortbestaan van een multinationaal Rijk in centraal Europa evenwel niet uit. In zijn op 8 januari 1918 bekend gemaakte 14 punten had President Wilson niet gepleit voor het opbreken van Oostenrijk-Hongarije maar enkel voor het erkennen van het recht van de volkeren die er deel van uitmaakten om zich autonoom te ontwikkelen.10 Lange tijd bleef de invloed van de nationale comités die sommige émigrés uit het Rijk bij de geallieerden hadden opgericht, zeer beperkt. Het is pas in de zomer 1918, na de mislukking van het laatste Duitse offensief, en op een ogenblik dat vooral de Tsjechen en de Slovaken die met vrijgelaten krijgsgevangen een Tsjecho-Slovaaks legioen hadden opgericht dat de geallieerden nuttige hulptroepen konden bezorgen, dat de geallieerden beslisten het Caroline De Gruyter, dankwoord bij de uitreiking van de “Prix du mérite européen”, NRC, 2 juni 2016. 9 Ch.Clark, o.c., blz. 65-69. 10 Punt X: “The people of Austria-Hungary, whose place among the nations we wish to see safeguarded and assured, should be accorded the freest opportunity to autonomous development”. 8
5
Habsburgse Rijk op te ruimen. De Tsjech Thomas Mazaryk kon Clemenceau en Lloyd George overtuigen. Wanneer Wilson zich bij dit standpunt aansloot door in zijn verklaring van 3 september 1914 de Tsjecho-Slovaakse Raad de facto te erkennen als de regering van het nog op te richten Tsjecho-Slovakije, was het lot van het Habsburgse Rijk bezegeld. 11 De consequentie: volksverhuizingen en etnische zuivering Het is onmogelijk achteraf uit te maken wat er zou gebeurd zijn indien men andere beslissingen had genomen. Maar de versplintering van het Rijk in nieuwe staten bracht in ieder geval geen stabiliteit in Europa. Het Duitstalige Oostenrijk werd een afzonderlijke staat, zoals Hongarije waarvan het gebied aanzienlijk werd ingekrompen. Tsjechië (Bohemen) en Slovakije werden samengevoegd in de nieuwe staat Tsjecho-Slovakije, en de Slavische gebieden Slovenië, Kroatië en Bosnië-Herzegovina werden met Servië samengevoegd in de nieuw Zuid-Slavische staat Joegoslavië. Andere gebieden werden overgeheveld naar de nieuwe staten Polen, Oekraïne en Roemenië. Alleen Oostenrijk en Hongarije, die etnisch en taalkundig vrij homogeen waren, kunnen als natiestaten naar Frans of Brits model worden beschouwd. Tsjecho-Slovakije en Joegoslavië daarentegen waren plurinationale staten die werden opgericht om te beletten dat Duitsland nog op een machtige bondgenoot in centraal Europa kon rekenen. Tsjecho-Slovakijje kon indien nodig ook een nuttige rol spelen als glacis tegen mogelijke agressie vanuit de Sovjet-Unie. De opdeling was deels ingegeven door morele overwegingen: Oostenrijk en Hongarije werden beschouwd als vijandige staten die voor het ontketenen van de oorlog gestraft dienden te worden, terwijl de andere volkeren als de slachtoffers van het Habsburgse Rijk in nieuwe, relatief uitgebreide staten werden ondergebracht. Tsjecho-Slovakije en Joegoslavië waren noch etnisch, noch taalkundig homogeen en hadden geen enkele historische grondslag. Het zou overigens bijzonder moeilijk geweest zijn om homogene natiestaten in Centraal - en Oost-Europa tot stand te brengen omdat de diverse bevolkingsgroepen vaak door elkaar leefden. Er bestonden in vele gevallen geen duidelijke taalgrenzen tussen taalgebieden die alles behalve homogeen waren. De oprichting van de nieuwe staten hadden voor gevolg dat diverse bevolkingsgroepen plotseling minderheden werden. Dit was bijzonder pijnlijk voor de twee dominante groepen van het oude Habsburgse Rijk. Sedert de 14e eeuw hadden Duitsers zich massaal in Bohemen gevestigd op uitnodiging van de koningen van Bohemen. In Praag werd in 1348 de eerste Duitse universiteit gesticht en deze stad bleef gedurende eeuwen een centrum van Duitse cultuur, de stad waar de première van Mozarts Don Giovanni plaats vond en waar Kafka zijn meesterwerken schreef. Na de opruiming van het Habsburgse Rijk werden de Duitstaligen plots een minderheid die als dusdanig door de nieuwe Tsjecho-Slovaakse staat werd behandeld. Ook de Hongaren werden hard aangepakt: door het verdrag van Trianon moest Hongarije niet enkel veel gebied prijs geven, belangrijke Hongaarse minderheden bleven in Roemenië en Joegoslavië verweesd achter. Het probleem van de minderheden in centraal Europa zou grote spanningen tussen de betrokken bevolkingsgroepen teweeg brengen, ontstaan geven aan extreem nationalisme in Oostenrijk en Hongarije, en de rechtstreekse aanleiding vormen voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Tijdens en in de jaren na de Tweede Wereldoorlog ontaardde deze toestand in een ware humanitaire catastrofe. Tijdens de oorlog hadden diverse nationalistische bewegingen met de 11
Jean Bérenger, “Histoire de l’Empire des Habsbourg », p. 726-738.
6
steun van Nazi-Duitsland geijverd voor homogene natiestaten, soms met gewelddadige onderdrukking van minderheden. In de vroegere gebieden van het Habsburgse Rijk lieten vooral nationalistische bewegingen in Kroatië en Slovakije zich niet onbetuigd. Op het einde van de oorlog werden de Duitse minderheden in heel Europa op hun beurt het slachtoffer van etnische haat. Velen sloegen op de vlucht of werden uitgedreven. In de zomer van 1945 spraken de drie Mogendheden, de Sovjet-Unie, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk in Potsdam af dat de Duitse minderheden uit Polen, dat door haar nieuwe grenzen enkele honderden kilometers naar het Westen opschoof, Tsjecho-Slovakije en Hongarije naar Duitsland moesten overgebracht worden. De bedoeling was etnisch homogene staten tot stand te brengen. Churchill was daar bijzonder duidelijk over: “There will be no mixture of populations to cause endless trouble. A clean sweep will be made. Volgens sommige schattingen werden ongeveer 20 miljoen mensen in de drie jaren na het einde van de oorlog ontheemd. 12 tot 14 miljoen Duitsers werden uitgedreven uit gebieden die al eeuwen Duits waren (Oost-Pruisen, Silezië, Pomeranië, Königsberg). In andere gebieden verlieten vele zogenaamde “Volksdeutschen”, al dan niet vrijwillig de gebieden waar hun voorouders al vele generaties gevestigd waren. In de gebieden van het vroegere Oostenrijk-Hongarije deed men na de tweede wereldoorlog het omgekeerde van wat men na de eerste wereldoorlog had gedaan. Terwijl de Vredesverdragen van Versailles, Saint-Germain en Trianon nieuwe, soms zeer artificiële, grenzen hadden getekend, werd de bevolking ongemoeid gelaten. Na de tweede Wereldoorlog bleven de grenzen van Tsjecho-Slovakije, Oostenrijk, Hongarije en Joegoslavië op enkele uitzonderingen na ongewijzigd, maar dienden minderheden te verhuizen. In TsjechoSlovakije werden de Duitsers en de Hongaren zonder vergoeding onteigend en verloren zij reeds in juni 1945 het staatsburgerschap. In het Tsjechische Sudetenland werden bijna drie miljoen Duitsers verdreven, waarbij 267.000 Sudeten Duitsers omkwamen. In Bohemen en Moravië maakten de Duitsers in 1930 29% van de bevolking uit; in 1950 was hun aandeel gedaald tot 1,8 %. Uit Hongarije werden ongeveer 623.000 Duitsers verdreven, uit Roemenië 786.000 en uit Joegoslavië 500.000. Deze gruwelijke cijfers verbleken natuurlijk in vergelijking met de cijfers van de uitdrijvingen van Duitsers uit Polen (1,3 miljoen) en vooral uit de Duitse gebieden van Silezië, Oost-Pruisen, het oosten van Pomeranië en Brandenburg (meer dan 10 miljoen).12 Deze massale en gedwongen volksverhuizingen waren niets anders dan etnische zuiveringen, al had die term toen nog geen ingang gevonden in het politieke jargon. Deze volksverhuizingen leidden tot meer etnische homogeniteit in een aantal staten, maar maakte daarom Centraal-Europa nog niet stabiel. Joegoslavië kon onder het autoritaire regime van Tito zijn eenheid bewaren, maar het oplaaiende nationalisme en de religieuze intolerantie maakten tienduizenden slachtoffers in de oorlogen die leidden tot het uiteenvallen van Joegoslavië. Tsjecho-Slovakije viel op zijn beurt uiteen, zij het op vreedzame wijze. De gevolgen van de beslissingen die na de twee wereldoorlogen werden genomen laten zich nog steeds voelen. De situatie in een deel van het vroegere Joegoslavië blijft zeer instabiel. Hongarije blijft gefrustreerd door het gigantische verlies van gebied en bevolking die het Verdrag van Trianon had opgelegd, waardoor er belangrijke Hongaarse minderheden overblijven in Roemenië (1.300.000), Slovakije (500.000), Servië (250.000) en Oostenrijk (25.000). Niet toevallig kennen rechtse, populistische of nationalistische partijen Tony Judt, “Postwar”, Vintage 2010, blz. 27-28. Zie daarover verder: Keith Lowe, “Savage Continent. Europe in the aftermath of World War II”, Viking 2012, Penguin Books 2013; Ian Kershaw, “To Hell and Back. Europe 1914-1949”, Penguin Books 2013. 12
7
grote bijval in Hongarije, Polen, Slovakije en niet in het minst in Oostenrijk, en blijven deze recente en etnisch gezuiverde natiestaten zich halsstarrig tegen elke opvang van vluchtelingen uit het Midden-Oosten verzetten. De staten die in de nasleep van de Eerste Wereldoorlog zijn tot stand gekomen zijn dus niet op een “natuurlijke” wijze ontstaan. Zij waren een gevolg van politieke beslissingen die voor een groot deel waren ingegeven door de bedoeling om geen groot Rijk met een dominante Duitstalige cultuur in het centrum van Europa te laten bestaan. Deze staten, die in het interbellum meestal een autoritair of zelfs dictatoriaal regime kregen 13, waren een bron van nationalisme, irredentisme en verdrukking van minderheden die heeft bijgedragen tot het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Met 0ostenrijk-Hongarije is een factor van stabiliteit in Europa weggevallen Hadden de zegevierende Mogendheden op het einde van de Eerste Wereldoorlog een andere beslissing kunnen nemen? Was het verslagen Oostenrijk-Hongarije nog levensvatbaar, zij het in een andere vorm en met andere instellingen? Het is onmogelijk om op deze vraag te antwoorden. De “what if?” of alternatieve geschiedschrijving is tenslotte niets anders dan speculatieve fictie. De Habsburgse monarchie was een van de elementen die deze mozaïek van volkeren en gebieden samenhield en het was op dat moment politiek uitgesloten de Habsburgers in het zadel te houden. Niemand weet of de andere elementen die het cement van dit Rijk vormden, de administratie, het rechtssysteem, het leger, de Duitse taal en cultuur, voldoende waren geweest voor het behoud van een stabiele staatsstructuur. Toch blijft het een prangende vraag of het handhaven van een grote multinationale en multiculturele politieke entiteit met een federale of confederale structuur in Centraal-Europa niet veel onheil had voorkomen.
III. Kan men lessen uit deze geschiedenis trekken voor de toekomst van Europa? Het is zinloos rechtstreeks lessen te willen trekken uit de geschiedenis. Niet alleen zijn de omstandigheden niet meer te reconstrueren, ook de mentale structuren, het geheel van opvattingen, morele en ideologische overtuigingen, zijn heel anders geworden. Zoals P.L.Hartley het in de beroemde openingszin van zijn roman “The Go-Between” schreef: “The past is a different country: they do things differently there”. Maar anderzijds leven wij in een wereld die de geschiedenis gestalte heeft gegeven en zijn onze mentale structuren door deze geschiedenis gevormd. Wij moeten dus, naar de mooie uitdrukking van Mary Beard, “in dialoog treden” met de geschiedenis 14. Wij worden met dezelfde vragen en moeilijkheden geconfronteerd als onze voorouders. Die vragen vereisen een eigentijds antwoord, maar het is nuttig te weten hoe zij in het verleden werden beantwoord. Op verschillende punten zijn de moeilijkheden die het Habsburgse Rijk in zijn “herfsttij” heeft gekend, verrassend modern.
13
Mark Mazower, “Dark Continent. Europe’s Twentieth Century”, Penguin Books 1998. “We have an enormous amount to learn – as much about ourselves as about the past – by engaging with the history of the Romans…”, Mary Beard, “SPQR, A History of ancient Rome”, profile books, 2015, blz. 544. 14
8
De terugkeer van het nationalisme De eerste grote moeilijkheid die op het pad van het Habsburgse Rijk lag was het nationaliteitenvraagstuk. De vraag hoe ook wij met het nationalisme moeten omgaan is actueler dan ooit. Na de vreselijke ervaringen van de Tweede Wereldoorlog heeft men het extreme nationalisme dat tot deze oorlog geleid had, op diverse manieren bestreden. De mythe van de volstrekte soevereiniteit van de staten werd prijsgegeven. Alle landen, zelfs de grootste, werden ingebed in een web van allianties, internationale verdragen en akkoorden. De internationale samenwerking op politiek, militair, economisch en cultureel vlak werd in wereldwijde internationale instellingen uitgebouwd. Maar thans lijken deze instellingen minder efficiënt te werken. Het idealisme dat ten grondslag lag aan de stichting van de Verenigde Naties is op de grenzen van de realiteit gestoten. Belangrijke militaire interventies gebeuren zonder goedkeuring van de VN of op grond van een extreem extensieve interpretatie van de resoluties van de Veiligheidsraad. De pogingen om de internationale handel op wereldvlak verder te liberaliseren in het kader van de WHO zijn spaak gelopen. Regionale samenwerking leek aanvankelijk betere resultaten op te leveren. De Europese Unie, de NAVO, ASEAN zijn thans de verbanden waarin internationaal samengewerkt wordt. Op handelsgebied geeft men de voorkeur aan regionale vrijhandelsakkoorden zoals NAFTA in Noord-Amerika, TTP in de regio van de Stille Zuidzee, en TTIP tussen de VS en de EU. Maar ook deze akkoorden zijn het voorwerp van kritiek. Hoewel de impact van NAFTA op de economie van de betrokken staten positief lijkt te zijn geweest, blijft het onderwerp controversieel. De onderhandelingen over TTP en TTIP stuiten in een deel van het publiek op hevige weerstand en lopen grote vertraging op. Een van de bezwaren is het verlies aan soevereiniteit van de betrokken landen. De Europese Unie, die al jaren de zondebok is van vele nationale politici, ontsnapt niet aan de trend, zoals de BREXIT heeft aangetoond die de leidende kringen in de meeste landen van de Unie, niet in het minst in het Verenigd Koninkrijk, volkomen heeft verrast. In heel de wereld kan een opvallende, verbijsterende terugkeer van nationalisme en populisme worden vastgesteld. De vrees voor identiteitsverlies ten gevolge van de globalisering wordt versterkt door een gevoel van machteloosheid ten opzichte van het eigen lot. Het wijdverbreide gevoel dat de democratie, waar eenieder via zijn stemrecht en zijn vertegenwoordigers in het parlement invloed kan uitoefenen op het beleid, niet meer werkt heeft een wereldwijde opstand ontketend tegen de elites en ontstaan gegeven aan diverse protestbewegingen, zowel van radicaal linkse als radicaal rechtse signatuur. Die bewegingen pleiten voor meer “echte” democratie, een terugkeer naar de soevereiniteit van het volk, de geborgenheid die de eigen natie biedt. Met diverse variëteiten en schakeringen vertaalt zich dat in eisen voor meer directe democratie onder de vorm van referenda, meer fiscale gelijkheid, een strengere immigratiepolitiek. Vooral deze laatste eis gaat niet zelden gepaard met uitgesproken vormen van xenofobie of zelfs onverbloemd racisme. Linkse en rechtse bewegingen zijn daarbij soms moeilijk te onderscheiden. Bevolkingsgroepen die tot de traditionele achterban van linkse partijen behoren, zoals laaggeschoolden, stemmen massaal voor partijen met een radicaal rechts programma. De traditionele tegenstelling tussen links en rechts maakt steeds meer plaats voor de tegenstelling tussen de voorstanders van een open maatschappij en zij die pleiten voor het afgrendelen van de grenzen, het terugplooien op de eigen, vertrouwde, gesloten maatschappij. Deze laatste groep heeft een afkeer van beslissingen die genomen worden in de internationale instellingen. Zij spuwen de
9
technocraten of de wereldvreemde idealisten uit die deze instellingen bevolken. Zij kanten zich tegen TTIP, tegen Europa, tegen migratie en vrezen dat het Avondland ten onder gaat door zijn “soumission” aan de “islamisering”. Zij willen terugvallen op de eigen identiteit, de eigen natie, de eigen soevereine staat. Het is een gevaarlijke illusie. De terugkeer naar het nationalisme biedt geen oplossingen voor de complexiteit van de moderne, geglobaliseerde maatschappij. En de geschiedenis – niet in het minst de geschiedenis van het einde van het Habsburgse Rijk - leert dat nationalisme gemakkelijk oplaait, maar nadien moeilijk te doven valt, en in het ergste geval tot oorlog leidt. Het Europees project als tegengif Het Habsburgse Rijk bood tot op zekere hoogte een antwoord op het nationalisme, door zijn tweeledige structuur en door de relatieve autonomie van zijn verschillende geledingen. De structuur was verre van volmaakt en het nationalisme bleef smeulen in bepaalde delen van het Rijk, zoals in Bohemen of in Bosnië-Herzegovina. Ook vele Hongaren waren ongelukkig met de “Ausgleich” van 1867 en streefden naar volledige onafhankelijkheid. Blijft niettemin het feit dat in het grote midden Europese gebied het Habsburgse Rijk vanaf 1849, en zeker vanaf 1867, tot 1914 voor vrede en een relatieve stabiliteit heeft gezorgd. Het Habsburgse Rijk zag zich daarbij als opvolger van het Heilige Roomse Rijk. Ook dit Rijk werd lange tijd door historici verguisd, onder invloed van de in de 19e eeuw heersende ideologie van de Natiestaat naar Frans en Brits model. Recent hebben evenwel historici de voordelen en positieve aspecten onderstreept van dit Heilige Roomse Rijk, dat door zijn complexe meergelaagde structuur, waarbij op elk niveau van machtsuitoefening diverse “checks and balances” werkten, gedurende eeuwen een belangrijke bijdrage heeft geleverd tot de stabiliteit van Midden-Europa15. In het Heilige Roomse Rijk had men dan weer het model voor ogen van het Romeinse Rijk, dat een politieke eenheid tot stand had gebracht die, ondanks een grote culturele diversiteit, de feitelijke tweetaligheid van de elite en de afwezigheid van een bewuste culturele assimilatiepolitiek, gedurende eeuwen de Pax Romana tot ver buiten het Middellandse Zeegebied had verzekerd16. Die grote rijken tonen aan dat politieke entiteiten die een veelheid van volkeren of staten omvatten tijdens lange periodes kunnen bijdragen tot politieke stabiliteit en vrede. In onze tijd kan in Europa enkel de Europese Unie deze rol spelen. Europa is nooit een louter economisch project geweest; het was vanaf het begin een politiek project. Reeds de EGKS beoogde door het fuseren van de staal-en kolennijverheid van de zes stichtende landen Duitsland aan West-Europa vast te sjorren. Het werd vooral in Frankrijk gezien als een noodzakelijke garantie voor Duitse trouw aan het Westen op een moment waar Duitsland in NAVO-verband opnieuw bewapende. De preambule van het Verdrag van Rome stelde reeds dat de ondertekenende partijen “vastbesloten (zij) de grondslagen te leggen voor een steeds hechter verband tussen de Europese volkeren”. Hoewel nooit expliciet uitgesproken, zinderde bij het ontstaan van dit Europese project de echo van het oude Habsburgse Europa na. Zo spraken drie van de “Vaders van Europa” Duits 15
Zie vooral : Peter Wilson, “Heart of Europe: a History of the Holy Roman Empire”, Belknap Press, 2016 en verdere verwijzingen aldaar. 16 Zie o.m. recent: Mary Beard, SPQR, “A history of ancient Rome”, Profile Books, 2015. Voor de culturele achtergrond van de assimilatiepolitiek van het Romeinse Rijk: Florence Dupont, « Rome, la ville sans origine », Ed. Le Promeneur, 2012.
10
in hun onderlinge contacten : de Duitser Adenauer, de als Duitser geboren Fransman uit Lorraine, Robert Schumann, en de Italiaan Gasperi, die geboren was in Tyrol, dat toen tot Oostenrijk-Hongarije behoorde, en die in Wenen had gestudeerd. Ook ontbraken de referenties naar het ontstaan van het Heilige Roomse Rijk niet. Zo kreeg een van de grootste gebouwen van de Unie in Brussel de naam Charlemagne, die vandaag ook nog als schuilnaam dient voor de Europese correspondent van het spraakmakend blad “The Economist” in Brussel. Er is geen alternatief voor het Europees project. Alleen Europa kan ons beschermen tegen het opkomende populisme, het nationalisme, de religieuze intolerantie en het imperialisme van vroegere rijken die nostalgisch hun verloren macht of territorium proberen terug te winnen. Het Europees project moet verder worden uitgediept, niet enkel op economisch maar ook op politiek vlak, en op termijn ook op militair gebied. Daarmee is niet gezegd dat de bestaande natiestaten moeten verdampen in de door de Britten zo gevreesde Europese “Superstaat”. De natiestaten bieden aan Europese landen een culturele geborgenheid die Europa blijkbaar (nog) niet kan bieden. Maar men moet geen nieuwe natiestaten in het leven roepen, en evenmin de grenzen van de bestaande natiestaten wijzigen. Grenzen scheppen vrede maar daarvoor moet men ze wel erkennen. En men moet ervan bewust blijven dat grenzen steeds tot op zekere hoogte “kunstmatig” zijn. Vooral in Centraal en Oost-Europa is men er na verschillende vlagen van etnische zuiveringen nooit in geslaagd de grenzen van de Europese staten met een “natuurlijk” gebied van etnische volkeren te laten samenvallen. Zoals het een illusie is dat het mogelijk zou zijn de “zuiverheid” van onze samenleving te behoeden voor corruptie door het inwijken van nieuwkomers met een andere cultuur te beletten. Pogingen om de zuiverheid van volk, taal of religie te herstellen, hebben in het verleden niet enkel geleid tot gruwelijkheden voor degenen die werden uitgedreven, zij hebben de betrokken staten ook aanzienlijk verarmd, zoals onder meer de naweeën van het einde van het Habsburgse Rijk hebben aangetoond. De geborgenheid die nationale staten biedt draagt bij tot een gezond gevoel van identiteit. Identiteit is een positief, maar een meervoudig begrip. Identiteit is meergelaagd: het berust op een veelheid van factoren zoals leeftijd, geslacht, beroep, taal, religie, filosofische en politieke overtuiging. De inwoners van het Habsburgse Rijk konden zich tegelijkertijd Tsjech, Hongaar, Sloveen en burger van Oostenrijk-Hongarije voelen, als spraken zij verschillende talen en behoorden zij tot verschillende religieuze gemeenschappen. Amin Maalouf heeft in zijn onvolprezen essay, “Les identités meurtrières”17 aangetoond hoe de verdrukking van één van de elementen die tot de diepe identiteit behoren, zoals taal of religie, kan leiden tot etnische haat en extreem nationalisme. De nadruk komt dan niet te liggen op de eigen identiteit, maar op het vijandbeeld van wie een andere identiteit bezit. Wij moeten ons dus ontdoen van elk fetisjisme van de identiteit, de verschillende elementen van onze identiteit in een harmonieus evenwicht houden, en aanvaarden dat andere identiteiten mogelijk en ook evenwaardig zijn. Alleen op die manier kan ook een Europese identiteit tot stand komen. Nationale identiteit en geschiedenisonderricht Gemakkelijk is dit niet. Volgens de bekende stelling van Benedict Anderson zijn moderne naties ingebeelde gemeenschappen zijn waarvan de leden elkaar niet persoonlijk kennen maar 17
Grasset, 1998.
11
die onderling wel een binding voelen18. Het mentaal beeld dat aan de vorming van een natie ten grondslag ligt, wordt versterkt door de nadruk te leggen op de gemeenschappelijke geschiedenis en cultuur, die deels bestaan uit nationale mythen en uitgevonden tradities. Natiestaten doen er alles aan om de historische mythes die tot het nationaal bewustzijn hebben bijgedragen in stand te houden. Het onderricht van de geschiedenis speelt in de vorming en in het in stand houden van natiestaten een belangrijke rol. Hun geschiedenis wordt door de nationale historici voorgesteld als een noodzakelijke, onstuitbare vorming door de eeuwen heen van de natiestaat. De rol van het toeval wordt onderschat. Autoritaire heersers die de natiestaat gestalte hebben gegeven worden opgehemeld, de verdrukking of verdrijving van minderheidsgroepen en het vernietigen van hun cultuur wordt een voetnoot in de geschiedenisboeken of wordt in het geschiedenisonderricht volledig achterwege gelaten. De studie en het onderwijs van de geschiedenis zijn zoals de tong van Aesopus : zowel het beste als het slechtste der dingen. Geschiedenisonderwijs kan bijdragen tot de vorming van de persoonlijkheid door het verschaffen van inzicht in het ontstaan van bestaande toestanden en instellingen, maar al te vaak wordt het een instrument van nationalisme ten koste van andere bevolkingsgroepen. In de mythologie van elk nationalisme vindt men verhalen van vergane glorie, van heldhaftig verzet tegen het aangedane onrecht door anderen en boetseert men een karikaturaal vijandbeeld van de beweerde verdrukker. De nationale geschiedenis van natiestaten waar het nationalisme hoogtij viert geven aanleiding tot een gevoel van omsingeling door boze vijanden die het land onder de voet dreigen te lopen en tegen wie men zich moet bewapenen. Wil men het nationalisme bestrijden dan zou een van de eerste doelstellingen moeten zijn het geschiedenisonderwijs te hervormen. Het is kenschetsend dat men vele materies, diensten en producten op Europees vlak kon harmoniseren, maar dat men er nog niet in geslaagd is een gezamenlijke Europese geschiedenis te schrijven. Tussen twee staten lukt deze zogenaamde History textbook diplomacy soms wel. Zo hebben Frans-Duitse en Pools-Duitse commissies verdienstelijke voorstellen gedaan om te komen tot gemeenschappelijke geschiedenis handboeken19.
De Europese realiteit Niet alleen natiestaten hebben een geschiedenis, ook Europa in zijn geheel heeft een eigen geschiedenis: de moeilijke relatie over de eeuwen heen van Paus en Keizer, de rivaliteit tussen Rome en Constantinopel, de Europese evenwichtspolitiek tussen de ontluikende natiestaten, de twee Wereldoorlogen vormen een gemeenschappelijke geschiedenis. Europa gaat historisch terug op het Romeinse Keizerrijk, de Griekse en Latijnse cultuur, het christendom, het humanisme en de Verlichting. Het schrijven van deze gemeenschappelijke geschiedenis zou de Europese realiteit tot zijn recht laten komen. De rechtsstaat, de parlementaire democratie, de Rechten van de Mens, de moderne verzorgingsstaat behoren tot onze gemeenschappelijke cultuur. De belangrijkste waarden die uit deze cultuur zijn ontstaan zijn neergelegd in een aantal internationale instrumenten, in het bijzonder het Verdrag van de Rechten van de Mens. De Europeanen, en het Westen in het algemeen, pogen aan deze waarden een universeel karakter te geven, zoals blijkt uit de internationale verdragen die voor de hele wereld van toepassing zijn, in het bijzonder het BUPO Verdrag. Sommige auteurs verwerpen dit culturele discours waarin zij een verkapte vorm van racisme zien. De 18
B.R. Anderson, “Imagined communities. Reflections on the origin and spread of nationalism”, Verso, London, 1983, nieuwe uitgave 2006. 19 Zie de publicaties van het Georg Eckert Institute, www.gei.de
12
verwijzing naar een denkbeeldige culturele gemeenschap zou de klassieke basisprincipes van het democratisch burgerschap ondermijnen dat gebaseerd is op een gemeenschap van burgers en niet van een culturele gemeenschap.20 Toch is er wel degelijk een Europese cultuurgemeenschap. Al blijven er significante verschillen bestaan tussen de nationale culturen in Europa, het volstaat een dag door te brengen in een Aziatisch of Afrikaans land om te beseffen dat de Europese cultuur zich van de culturen van andere continenten onderscheidt. Dit geldt zelfs in de verhouding tot de Verenigde Staten. Wij delen weliswaar de meeste westerse waarden met deze oude bondgenoot, die in zijn grondwet overigens uitdrukkelijk verwijst naar de waarden van de Europese Verlichting, maar het volstaat een Amerikaanse presidentiële verkiezingscampagne te volgen om in te zien hoe op een aantal punten, - de rol van de religie in de maatschappij, het constitutioneel recht voor particulieren om wapens te dragen, de afkeer van een deel van de bevolking voor elke vorm van federale sociale zekerheid – andere waarden in de VS gelden dan in Europa. Het cement van de Europese waarden De Europese waarden moeten het cement blijven van de Europese Unie. Zij behoren tot ons gemeenschappelijk erfgoed en onze gedeelde cultuur. Dat stelt Europa ook in staat haar eigenheid en eenheid te behouden zonder zich af te schermen. Europese waarden moeten gecombineerd worden met openheid en impliceren geen verwerping van andere culturen. Europese waarden zijn deels terug te voeren tot de christelijke roots van de Europese beschaving, maar men heeft er goed aan gedaan elke verwijzing naar het Christendom in de preambule van het Verdrag van de Europese Unie achterwege te laten, ook al is de beschrijving van de oorsprong van onze beschaving daardoor onvolledig. Europa mag met geen enkele religie geïdentificeerd worden. Oostenrijk-Hongarije was op dat punt geen model voor Europa, maar misschien toch een voorloper. De Habsburgse monarchie was de vaandeldrager van het katholicisme in Europa geweest. Maar gaandeweg werd het tolerant voor de protestantse, orthodoxe en moslimminderheden in het Rijk en verzette de Keizer zich tegen het antisemitisme in de stadspolitiek in Wenen. Taalverscheidenheid en Europese identiteit De verscheidenheid van talen in Europa is geen bezwaar tegen het Europese project, wel integendeel : de variëteit van talen en culturen draagt bij tot de rijkdom van de Europese cultuur. De Europeanen zijn tot meertaligheid veroordeeld. Opnieuw kan Oostenrijk-Hongarije niet model voor Europa staan, maar wel een nuttige referentie zijn. Onder het oude Habsburgse Rijk was het Duits de dominante taal, hetgeen niet belette dat er op lokaal vlak een grote taaldiversiteit bestond. De toestand veranderde in de loop van de 19e eeuw onder invloed van de nationale bewegingen en van de ideologie die hieraan ten grondslag lag. Vanaf de Ausgleich van 1867 werden de taalrechten van de andere volkeren in principe erkend, maar werd in de twee delen van het Rijk een verschillende taalpolitiek gevoerd. In het Hongaarse deel van het Rijk (“Transleithania”) erkende de Hongaarse wet van 1868 op de gelijkheid van nationaliteiten het recht van elke nationaliteit Aldus: “Voorwoord” door Sami Zemni, blz 10 in: “Cultuur en politiek. Over media, globalisering en culturele identiteiten”, Ico Maley (Red.), Garant, Antwerpen-Appeldoorn, 2007. 20
13
op zijn eigen taal, in het bijzonder in het onderwijs en in rechtszaken. In de praktijk werd in het Hongaarse Koninkrijk evenwel een actieve Magyasering doorgevoerd, wat bij de Slavische “nationaliteiten” uiteraard op verzet stuitte. In het Oostenrijkse deel van het Rijk (“Cisleithania”) gold volgens de Staatsgrundgesetz van 1867 (art. 19) de principiële gelijkheid van alle “Volksstämme” en werd hun recht op het gebruik van hun eigen taal erkend. De officiële mededelingen van de Keizer aan zijn volkeren gebeurden in hun verschillende talen. De volksvertegenwoordigers in het Oostenrijkse (“Cisleithanische”) parlement konden hun eigen taal gebruiken, weliswaar zonder simultaanvertaling. Lokale talen, zoals het Tsjechisch, werden meer en meer gebruikt. Het Duits, dat vanouds de taal was van Oostenrijk en van het Habsburgse Hof, behield niettemin een dominante rol21. Een grote meertalige politieke entiteit heeft in de praktijk, zo niet in rechte, een taal nodig waarin allen kunnen communiceren. Daarom is voor Europa de huidige, wereldwijde verspreiding van het Engels een zegen en moet het aanleren van het Engels aangemoedigd worden. Het Latijn, de Europese taal bij uitstek gedurende meer dan duizend jaar, was steeds de schrijftaal van een culturele elite. In de 18e eeuw was het Frans de taal van de hoven en van de aristocratie. Maar nooit eerder heeft een taal een wereldwijde verspreiding gekend zoals het Engels. Het Engels is dus op een natuurlijke wijze de lingua franca geworden voor de interne werking en van de externe communicatie van de Europese Unie. De Brexit zal dit wellicht niet veranderen. Het feit dat de lingua franca van de Unie niet meer de taal zal zijn van een van de grote Lidstaten biedt zelfs een oplossing voor de door de filosoof Philippe Van Parijs bekritiseerde taalkundige onrechtvaardigheid22. Evenmin als het Duits in Oostenrijk-Hongarije, belet de dominantie van het Engels het gebruik van de nationale talen. De Europese Unie beveelt terecht het aanleren van twee vreemde talen naast de moedertaal aan en de groep intellectuelen die onder leiding van Amin Maalouf een rapport heeft opgesteld over meertaligheid in Europa beveelt zelfs het aanleren van een tweede “langue personnelle adoptive » aan23. Het bestaan van een lingua franca op Europees niveau is overigens niet onverenigbaar met wetgeving om de taalkundige integriteit van het territorium binnen zekere perken op te leggen in de openbare ruimte. Integendeel, het territorialiteitsbeginsel is een legitieme compensatie voor het gebruik van het Engels als wereldwijde lingua franca.24 Zoals in het Habsburgse Rijk moet in Europa ook het principe van de principiële gelijkheid van de nationale talen gehandhaafd blijven, hoe moeilijk dit in de praktijk ook moge zijn25.
“Austria-Hungary: a multi-lingual Empire”, The Boston Language Institute, 2014. https://bostonlanguage.wordpress.com/2014/11/04. 22 Philippe Van Parijs, “Linguistic Justice for Europe § the World”, Oxford University Press. 23 “Un défi salutaire : comment la multiplicité des langues pourrait consolider l’Europe ? », http://ec.europa.eu/education/policies/lang/languages_fr.html 24 Luc Devoldere, “Overeind in Babel. Meertaligheid in Europa”, uiteenzetting gegeven voor de Vereniging voor Internationale Relaties (VIRA) op 26 januari 2016, blz. 7 met verwijzing naar het hierboven aangehaalde werk van Philippe Van Parijs. 25 De laatste speciale Eurobarometer 386 van de Europese Commissie toont aan dat 80% van de inwoners van de EU aan het principe van de gelijkheid van nationale talen gehecht blijven: http://ec.europa.eu/public_opinion/index_en.htm 21
14
Wij moeten onze grootsteden koesteren Een ander kenmerk van het Oostenrijk-Hongaarse Rijk waaruit wij enige inspiratie kunnen putten is de aantrekkingskracht en de uitstraling die van Wenen uitging. Als hoofdstad van een uitgebreid Rijk met een verscheidenheid aan culturen trok Wenen de elite van alle wingewesten aan. Zoals internationale rankings aantonen 26 blijft Wenen een van de steden die het best bestuurd worden en waar de levenskwaliteit het hoogst is. Opnieuw geldt het Weense precedent niet als model, maar kan het succes van het Weense verhaal tot nadenken stemmen. Wenen toont aan dat steden niet enkel centra van politieke en economische macht zijn, maar ook dat cultuur en wetenschap het best gedijen in de grootstad en de onmiddellijke omgeving ervan. In een Europa van volkeren die hun eigenheid willen bewaren en van staten die een belangrijk deel van hun soevereiniteit willen behouden, maar waar het vrij verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal een van de grondbeginselen van de Unie blijft, moeten wij onze grootsteden koesteren en hen de middelen geven om het hoofd te bieden aan de talrijke uitdagingen waar zij voor staan. Zo kunnen wij in ons land dromen van een hervorming van het bestuur van onze hoofdstad, van een stad die over de financiële en materiële middelen beschikt om de bruisende cultuur die er leeft en de culturele instellingen die ze herbergt te ondersteunen, waar de wijken niet door sociale of etnische grenzen van elkaar gescheiden blijven, een stad die op een harmonieuze manier samenwerkt met de andere overheden die ons land rijk is. Het zijn maar dromen, maar het zijn mooie dagdromen die wij konden maken tijdens wandelingen in het prachtige Wenen, met dank aan Magda en Michel. Jean-Marie Nelissen Grade
26
Zie bv. de Quality of Life by City Index 2016 waar Wenen wereldwijd de 8e plaats en de 2e plaats in Europe inneemt.
15