Dit artikel uit PROCES is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker
ARTIKELEN
Over een verdrinkend kalf en groener gras Een beschouwing van de Nederlandse en Belgische gedragskundige rapportage in strafzaken* Merijne Groeneweg 1
Inleiding en opzet
‘Gerechtspsychiaters in België jaloers op tbs-model Nederland’, zo kopt de Volks‐ krant op 19 maart 2013.1 Het artikel verschijnt naar aanleiding van het strafpro‐ ces tegen de Belgische Kim de Gelder, die in 2009 werd veroordeeld ter zake van drie moorden en 22 pogingen tot moord op de kinderverzorgsters en zeer jonge kinderen van kinderdagverblijf Fabeltjesland te Sint-Gillis-Dendermonde. Naar later blijkt heeft hij in de dagen hiervoor reeds een poging tot moord en een moord gepleegd. 2 Na zijn aanhouding en tijdens zijn detentie zou hij bizar gedrag hebben vertoond. Een college van vijf deskundigen voert een psychiatrisch onder‐ zoek uit en acht De Gelder toerekeningsvatbaar voor zijn daden. Een tegenonder‐ zoek door twee psychiaters en twee psychologen acht De Gelder ontoerekenings‐ vatbaar. Voor de Nederlandse toeschouwer ogenschijnlijk twee uitersten. De Gelder wordt door de rechter schuldig bevonden en toerekeningsvatbaar ver‐ klaard en veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf, waarna een storm van kritiek in de landelijke media losbarst onder participanten binnen het Belgische forensisch werkveld. Er bestaat al geruime tijd kritiek op de Belgische omgang met al dan niet geestes‐ gestoorde delinquenten.3 Deze kritiek is met name gericht op de internerings‐ maatregel, de Belgische tegenhanger van de Nederlandse terbeschikkingstelling (tbs).4 Ook het gedragskundig onderzoek in strafzaken voorafgaand aan de opleg‐ ging van internering is regelmatig onderwerp van discussie. Belgisch gerechtspsy‐ chiater Dillen stelde reeds in 2001 (‘Het kalf is bijna verdronken’) en opnieuw in 2006 (‘Requiem voor een kalf’) dat de Belgische gerechtspsychiatrie zich naar zijn inzicht in vergelijking met de meeste westerse landen op het ontwikkelingsniveau * 1 2
3 4
34
Mr. Merijne Groeneweg was tot 1 januari 2015 jurist bij het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum. L. Vervaeke, ‘Gerechtspsychiaters in België jaloers op tbs-model Nederland’, de Volkskrant 19 maart 2013. Akte van Beschuldiging GC:2009/PGG/297, Parket bij het Hof van Beroep te Gent. Het feiten‐ overzicht is gebaseerd op objectieve materiële vaststellingen, op verklaringen van slachtoffers en getuigen, op verslagen van gerechtsdeskundigen en op verklaringen van Kim de Gelder. Zie in dit verband bijv.: Fatik, tijdschrift van de Liga voor Mensenrechten (themanummer 114, Internering), april/mei/juni 2007. J.C. Goorden & T.I. Oei, ‘Tbs en internering, actuele ontwikkelingen in België’, PROCES 2007/1, p. 18.
PROCES 2015 (94) 1
Dit artikel uit PROCES is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker
Over een verdrinkend kalf en groener gras
van de Middeleeuwen bevindt.5 Een analyse van de Belgische kritiek op de gedragskundige rapportage leert dat deze kort gezegd gericht is op drie hoofdpun‐ ten: de kwaliteit(sbewaking) van deskundigen, het beschikbare onderzoekskader en het ontbreken van nuance in het begrip (on)toerekeningsvatbaarheid.6 Op 23 april 2014 werd door de Belgische senaat een nieuwe Wet betreffende de internering van personen aangenomen, die op 1 januari 2016 in werking treedt. Volgens de indiener van het wetsvoorstel, senator Anciaux, een verbetering. Hij noemt het een eerste belangrijke stap op weg naar een meer menswaardige behandeling van geïnterneerden. In de nieuwe Belgische wet is aan de psychiatri‐ sche rapportage nadrukkelijk aandacht besteed. Het huidige artikel belicht het gedragskundig onderzoek in strafzaken vooraf‐ gaand aan de oplegging van de maatregelen tbs in Nederland en internering in België. De waarde van een gedegen gedragskundig onderzoek als basis voor een rechterlijke beslissing is niet te onderschatten; de belangen in een strafzaak zijn per definitie groot. Zo kan de duur van een beveiligingsmaatregel in zowel Neder‐ land als België ongemaximeerd zijn en is de impact op het leven van betrokkenen aanzienlijk. Tevens kan de gedragskundige rapportage bijdragen aan de legitime‐ ring van rechterlijke beslissingen en daarmee aan het maatschappelijk draagvlak. In de Volkskrant werd in 2013 door Belgische gerechtspsychiaters de wens uitge‐ sproken uit te kijken naar hervorming van het Belgische systeem naar Nederlands model, kennelijk vanuit de onderliggende opinie dat de gedragskundige rappor‐ tage in Nederland aanzienlijk beter is vormgegeven. Is het gras werkelijk groener in Nederland? Dit artikel tracht de lezer te bewegen om zich hierover een gefun‐ deerd oordeel te vormen aan de hand van de volgende onderzoeksvragen: Hoe is de gedragskundige rapportage in strafzaken in Nederland en België vormgegeven? Hoe verhouden beide systemen zich ten opzichte van elkaar? Biedt de aanstaande verandering in het wettelijk kader handreikingen voor de bestaande kritiekpun‐ ten in België?7 Allereerst wordt een korte inleiding op het Belgische strafrechtssysteem en de beveiligingsmaatregel internering gegeven. Daarna wordt dieper ingegaan op de forensisch gedragskundige rapportage in Nederland en België, waarbij zal worden stilgestaan bij de deskundigen, het onderzoekskader en het begrip toerekenings‐ vatbaarheid. De verhouding tussen beide landen wordt inzichtelijk gemaakt aan de hand van de genoemde kritiekpunten; tevens wordt gekeken in hoeverre de
5 6
7
C. Dillen, ‘Het kalf is bijna verdronken’, Panopticon 2001, 6, p. 101 en C. Dillen, ‘Requiem voor een kalf’, De orde van de dag 2006, 34, p. 712. Zie bijv. ook: M. de Clercq & F. Vander Laenen, ‘Gebruik van testinstrumenten in psychiatrische deskundigenverslagen bij internering; een exploratief dossieronderzoek in het gerechtelijk arron‐ dissement Gent’, Tijdschrift voor psychiatrie 2013, 55, p. 337-347. Nadrukkelijk wordt het kader waarbinnen de gedragskundige rapportage in beide landen dient te worden uitgevoerd, nader beschouwd. Eveneens interessante praktijkzaken, zoals bijvoorbeeld de weigerproblematiek in Nederland, zullen omwille van de ruimte binnen de huidige bijdrage niet uitgebreid beschouwd worden. Vanwege de actualiteit in België en de aldaar openlijk gevoerde discussie (o.a. in landelijke media) van de genoemde kritiekpunten zijn deze als leidraad genomen, waarmee geenszins wordt betoogd om de Nederlandse rapportage als probleemvrij te beschouwen.
PROCES 2015 (94) 1
35
Dit artikel uit PROCES is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker
Merijne Groeneweg
nieuwe Belgische wet op deze punten in wijzigingen voorziet. Afgesloten wordt met een beantwoording van de vraagstelling en een vooruitblik. 2
Inleiding op de Belgische strafrechtspleging8
2.1 Strafrecht in België Net als Nederland kent België een rechtssysteem met inquisitoire trekken. De fase van vooronderzoek in het strafproces is uitgebreid en kan uiteenvallen in het opsporingsonderzoek (onder leiding van de procureur des Konings, de Belgische officier van justitie) en het gerechtelijk onderzoek. In 10% van de – zwaardere – zaken waarbij de verdachte in voorlopige hechtenis is geplaatst, wordt een gerech‐ telijk onderzoek gestart. Deze fase is in brede zin vergelijkbaar met het – inmid‐ dels vervallen – Nederlandse gerechtelijk vooronderzoek onder leiding van de rechter-commissaris. Het gerechtelijk onderzoek staat onder leiding van een onderzoeksrechter van de raadkamer (eerste aanleg) of de kamer van inbeschuldi‐ gingstelling (hoger beroep). Naar de inquisitoire traditie is het grootste deel van het vooronderzoek schriftelijk en geheim, en is geen sprake van equality of arms tussen aanklager en beschuldigde. Tijdens het onderzoek ten gronde worden de feiten behandeld door het vonnisgerecht en buigt men zich over het opleggen van een eventuele straf. Het onderzoek ten gronde is openbaar, tegensprekelijk en mondeling. De vonnisgerechten binnen het strafrecht bestaan uit de correctio‐ nele rechtbank (eerste aanleg), het Hof van Beroep (beroep), het Hof van Cassatie (cassatieberoep) en het Hof van Assisen. Het Hof van Assisen betreft een vorm van lekenrechtspraak waarbij een twaalfkoppige jury tezamen met drie beroeps‐ rechters een oordeel velt over verdachten van misdaden en politieke en persmis‐ drijven. Verdenkingen van zware misdrijven, zoals ook de zaak Kim de Gelder, worden behandeld door het Hof van Assisen. Dit hof kent geen beroepsmogelijk‐ heid. 2.2 Internering Artikel 71 van het Belgische Strafwetboek stelt dat er geen misdrijf is wanneer de beschuldigde op het ogenblik van het feit in staat van krankzinnigheid was of wanneer hij gedwongen werd door een macht die hij niet heeft kunnen weerstaan.9 De huidige Wet tot de bescherming van de maatschappij (WBM) voorziet in de maatregel internering voor geestesgestoorde delinquenten. De maatregel internering strekt (net als tbs in Nederland) primair tot beveiliging van de maatschappij en kan worden opgelegd aan ‘sociaal gevaarlijke plegers van een misdaad of wanbedrijf die in staat van krankzinnigheid, een ernstige staat van 8 9
36
C. van den Wyngaert, Kennismaking met het strafprocesrecht, Antwerpen/Apeldoorn: Uitgeverij Maklu 2010. Vanaf 1 januari 2016 luidt deze bepaling: ‘Er is geen misdrijf wanneer de beschuldigde of de beklaagde op het tijdstip van de feiten leed aan een geestesstoornis die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden heeft tenietgedaan of ernstig heeft aangetast, of wanneer hij gedwon‐ gen werd door een macht die hij niet heeft kunnen weerstaan’ (art. 87 Wet betreffende de inter‐ nering van personen).
PROCES 2015 (94) 1
Dit artikel uit PROCES is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker
Over een verdrinkend kalf en groener gras
geestesstoornis of van zwakzinnigheid verkeren die hen ongeschikt maakt tot het controleren van hun daden’. In de nieuwe Belgische Wet betreffende de interne‐ ring van personen die in 2016 in werking treedt (hierna: nieuwe wet) wordt kern‐ achtig gesproken van een geestesstoornis die verdachtes oordeelsvermogen of de controle over zijn daden tenietdoet of ernstig aantast. Er is op dit moment in België geen strafminimum aan het gepleegde delict verbonden, waardoor de drempel voor oplegging van deze maatregel in dit opzicht lager ligt dan in Neder‐ land. Een tbs-maatregel kan worden opgelegd bij een delict waarop een maximum gevangenisstraf staat van vier jaar of meer, dan wel een in de wet specifiek genoemd delict. In de nieuwe Belgische wet moet er op het delict een gevangenis‐ straf zijn gesteld. Anders dan in Nederland kan de interneringsmaatregel niet in combinatie met een gevangenisstraf worden opgelegd. De duur van internering is altijd onbepaald. Alle voornoemde vonnisgerechten zijn bevoegd de maatregel internering op te leggen en kunnen het derhalve wenselijk achten zich te laten voorlichten door een deskundige over de geestestoestand van verdachten. Ook de onderzoeksgerechten kunnen internering opleggen indien vaststaat dat sprake is van een geestesstoornis in de zin van de WBM. 3
Forensisch gedragskundige rapportage in Nederland en België
Voorafgaand aan het opleggen van een maatregel laat de rechter zich zowel in Nederland als in België voorlichten door één of meer gedragskundigen, die van hun bevindingen ten aanzien van de geestestoestand van de verdachte een des‐ kundigenverslag opmaken. Overigens verplicht de huidige Belgische wetgeving de rechter hiertoe niet. In Nederland wordt gesproken van rapportage pro justitia, waar het deskundigenverslag in België ‘psychiatrische expertise’ wordt genoemd. Deskundigen beogen in de praktijk de rechtbank onafhankelijk, onpartijdig en adequaat voor te lichten. Zij worden ter zitting of schriftelijk beëdigd.10 De rap‐ portage betreft een advies aan de rechter, welk advies deze laatste, zowel in België als in Nederland, niet verplicht is te volgen. 3.1 De deskundigen • Deskundigen in Nederland Als binnen het Nederlandse strafrecht het vermoeden bestaat dat een verdachte een ten laste gelegd feit (mede) ten gevolge van een psychische stoornis pleegde, kan een onderzoek pro justitia gelast worden. De gedragsdeskundige wordt in de meeste gevallen benoemd door de rechter-commissaris of de officier van justitie. De hoofdtaak van de deskundige bestaat uit adequate voorlichting van het gerecht.11 Door de Nederlandse wet worden specifieke eisen gesteld omtrent de achtergrond van de gedragskundigen die bij het onderzoek betrokken worden (bij 10
11
T.I. Oei, ‘Forensisch psychiatrische aspecten en de “state of the art” van Pro Justitia rapportage’, Strafblad 2005, p. 486; P. Cosyns, ‘Psychiatrisch deskundigenonderzoek in strafzaken’, in: J. Casselman e.a. (red.), Gerechtelijke psychiatrie, Antwerpen: Garant 2005, p. 44. Oei 2005, p. 486.
PROCES 2015 (94) 1
37
Dit artikel uit PROCES is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker
Merijne Groeneweg
oplegging van een maatregel tbs ex art. 37a lid 3 jo. art. 37 lid 2 Wetboek van Strafrecht (Sr)) en de wijze waarop zij verslag doen van hun bevindingen. Het betreft bij de overweging van een tbs-maatregel een psychiater tezamen met in de meeste gevallen een psycholoog. Het onderzoek wordt derhalve multidisciplinair – en in sommige gevallen klinisch – uitgevoerd (zie hierna). De deskundigen die‐ nen te zijn geregistreerd in het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD). Deze registratie is een gevolg van de invoering van de Wet deskundigen in strafzaken op 1 januari 2010. Voor opname in dit register dienen deskundigen aan strenge eisen te voldoen met betrekking tot kwaliteit, ervaring, betrouwbaar‐ heid en vakbekwaamheid. Met de invoering werden tevens meer gelijkheid van procespartijen bij de selectie en toetsing van rapporteurs en meer transparantie van het aanbod in het forensische veld nagestreefd.12 Voor registratie in het NRGD komen behalve psychiaters en psychologen ook gerechtsdeskundigen van andere disciplines in aanmerking, zoals forensisch toxicologen en DNA-experts. De Nederlandse gedragsdeskundige dient bekwaam te zijn in het opstellen van forensische rapportages door opleiding en ervaring. Na het behalen van een uni‐ versitaire graad13 bestaat de opleiding voor de forensische psychiatrie en psycho‐ logie uit postacademische nascholingscursussen waarbinnen naast aandacht voor de rapportage pro justitia ook aandacht wordt besteed aan de juridische en gedragsmatige praktijk van de strafrechtstoepassing. Binnen beroepsverenigin‐ gen worden tevens richtlijnen en protocollen beschikbaar gesteld over opleidings‐ stages en beroepscodes ten aanzien van de rapportage. In een poging de scheiding tussen juristen en gedragsdeskundigen te minimaliseren worden regelmatig erva‐ ringen uitgewisseld op gezamenlijke conferenties. Het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychiatrie (NIFP) monitort de kwaliteit van de rap‐ portages. Door het NIFP is daarnaast voorzien in een rapporteursopleiding.14 • Deskundigen in België Vanuit de Belgische wetgeving wordt de psychiater als centrale spilfiguur gezien. Andere beroepsgroepen, waaronder psychologen en maatschappelijk werkers, kunnen desondanks een inbreng in de materie hebben.15 In België wordt een psy‐ chiater bij overweging van het opleggen van een interneringsmaatregel in de meeste gevallen aangesteld door de onderzoeksrechter tijdens de fase van het gerechtelijk onderzoek. Daarnaast kan ook de procureur des Konings of het von‐ 12
13 14 15
38
Sinds de invoering van het NRGD is er tevens kritiek op de werkwijze van het register. Zo zou de opstart moeizaam zijn verlopen omdat er meer deskundigen niet dan wel geregistreerd waren, waardoor telkenmale gemotiveerd moest worden afgeweken van de standaard (K. de Kok & H. Pluimers, ‘Waar blijven de deskundigen’, Nederlands Juristenblad 2010/41. Er is een smal aanbod aan universitaire masters enkel gericht op het forensisch gebied, met name voor psychologen. Zie voor meer informatie over de rapporteursopleiding: www. nifpnet. nl, geraadpleegd op 16 december2014. Wanneer de aangestelde psychiater van oordeel is dat hij beroep dient te doen op bijvoorbeeld een psycholoog (in de aanstelling van de psychiater wordt doorgaans aangegeven dat de deskun‐ dige beroep kan doen op een andere deskundige indien hij die noodzakelijk acht). Wet 1 juli 1964 WBM, alsmede de schulduitsluitingsgrond ontoerekeningsvatbaarheid uit art. 71 van het straf‐ wetboek. Cosyns 2005, p. 40.
PROCES 2015 (94) 1
Dit artikel uit PROCES is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker
Over een verdrinkend kalf en groener gras
nisgerecht hiertoe besluiten. De procureur des Konings beschikt over een lijst psychiaters die mogelijk als deskundige aangesteld kunnen worden. De rappor‐ tage wordt onderdeel van het gerechtelijk dossier waarop de rechter zijn overtui‐ ging steunt.16 Opvallend is dat de huidige Belgische wetgeving, zoals gezegd, niet tot een deskundigenonderzoek verplicht. De psychiatrische expertise zelf is op dit moment ook niet ingekaderd door kwalitatieve criteria. ‘De deskundige fungeert als neutraal en onpartijdig medewerker van de rechter. Hij staat de rechter bij door hem de benodigde informatie te verschaffen in duide‐ lijke en begrijpelijke taal.’ Hoewel het Belgische Wetboek van Strafvordering deze rol en functie van de deskundige definieert, is niet voorzien in objectieve criteria voor hen. Cosyns17 merkt op dat de wet zelfs niet vastlegt dat uitsluitend genees‐ heren-specialisten in de psychiatrie kunnen worden aangesteld, en evenmin is enige klinische ervaring met delinquenten vereist. In de praktijk kan de psychiatrische expertise worden opgemaakt door een psychi‐ ater in solistenrol. Er is in België voorzien in een aantal zogeheten vormingen in forensische psychia‐ trie en psychologie voor studenten en beroepsbeoefenaars.18 Het volgen van een vorming is voor rapporteurs niet verplicht. Er is geen overkoepelend orgaan dat ziet op (het behouden van) de kwaliteit van de rapporteurs. De deskundigen zijn veelal professioneel werkzaam buiten het juridisch systeem en worden aangesteld en betaald per geval. Belangstellenden voor het forensisch gebied kunnen zich aanmelden voor de lijst met gerechtsexperts; voor opname op deze lijst dienen zij het vertrouwen te hebben van het Parket. Dillen19 omschreef dit enigszins cynisch als volgt: ‘Het volstaat om zich hiervoor kandidaat te stellen, bevriend te zijn met een rechter of in dezelfde serviceclub te zitten, een vrouw/geliefde/man te hebben die op de griffie werkt, om als gerechtspsychiater aangesteld te kunnen worden.’ Desondanks of dientengevolge is het voor Belgische onderzoeksrechters moeilijk om bekwame deskundigen te vinden die hun medewerking willen verle‐ nen aan expertises. Dit is mogelijk te wijten aan de thans zeer matige honorering en (daarmee samenhangend) het feit dat de meeste deskundigen voor het gerecht werkzaam zijn naast hun reguliere praktijk.20
16 17 18
19 20
Cosyns 2005, p. 43. In de Nederlandse situatie is de rapportage pro justitia in beginsel niet bedoeld mee te werken in het bewijs. Cosyns 2005, p. 42. Aan de Vrije Universiteit Brussel, zie: www. vub. ac. be/ iPAVUB/ PermanenteVormingen/ forensisch1. html; aan de Thomas More hogeschool Antwerpen, zie: www. thomasmore. be/ postgraduaat -forensische -psychodiagnostiek -counseling/ programma; en aan de Universiteit Gent, zie: www. fppw. ugent. be/ FACN/ OND/ PEV/ 2013_ PEV%20Forensische%20gedragswet. pdf; geraadpleegd op 14 april 2014. Dillen 2006, p. 9. Volgens Dillen ontving een Belgische psychiater in 2013 € 371 per psychiatrische expertise (C. de Stoop, ‘Proces De Gelder wordt ook proces van de gerechtspsychiatrie’, Knack 2013 ). Op de web‐ site van het NIFP is te vinden dat voor een enkelvoudig psychiatrisch onderzoek in 2013 € 1966,56 werd gerekend: www. nifpnet. nl, geraadpleegd op 1 september 2013.
PROCES 2015 (94) 1
39
Dit artikel uit PROCES is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker
Merijne Groeneweg
• Kritiekpunt: kwaliteit(sbewaking) Ten aanzien van de kritiek op de kwaliteit van Belgische deskundigen kan op basis van het voorgaande worden gesteld dat de huidige wettelijke omkadering omtrent de deskundigen aanzienlijk verschilt in Nederland en België. Objectieve criteria voor Belgische deskundigen ontbreken op dit moment. In Nederland is de positie van gerechtelijk deskundigen recentelijk geprofessionaliseerd door invoering van het NRGD. Nijboer21 zag dit destijds als een voorsprong van het juridisch kader in Nederland. De nieuwe Belgische wet bevat een hoofdstuk dat is gewijd aan het psychiatrisch deskundigenonderzoek.22 Nadrukkelijk is aandacht voor de genoemde kritiekpun‐ ten ten aanzien van de kwaliteit van de deskundigen. Zo is in deze wet verankerd dat voordat de maatregel internering wordt opgelegd, er een deskundigenonder‐ zoek wordt uitgevoerd en dat de leiding van dit onderzoek bij een geneeskundige ligt, die vooraf is erkend door de minister. De voorwaarden voor deze erkenning zijn nog niet nader omschreven, maar worden uiterlijk zes maanden na inwer‐ kingtreding van de wet door de ministers van Volksgezondheid en Justitie bepaald. De omschrijving geeft de voorzet voor een centrale registratie van erkende deskundigen, de inschrijving is alleen mogelijk voor geneeskundigen. De mogelijkheid van multidisciplinair werken in een college of met bijstand van andere gedragswetenschappen wordt niet verplicht zoals in Nederland, maar wel expliciet genoemd, hetgeen volgens initiatiefnemer Anciaux kan worden opgevat als het stimuleren van een multidisciplinaire aanpak. Het had in dit kader voor de hand gelegen om ook de erkenning voor andere dan geneeskundige (gedrags)des‐ kundigen mogelijk te maken. Binnen de overheidsdienst Volksgezondheid wordt volgens de nieuwe wet een ‘cel uitgebreide kwaliteitsbewaking’ opgericht die als taak heeft na te gaan of de verslagen van de deskundigen voldoen aan de kwali‐ teitsnormen, zowel inhoudelijk als vormelijk, waarmee een overkoepelend monitorend orgaan kan worden gerealiseerd. Ook wordt door de wetgever tege‐ moetgekomen aan het bekritiseerde honorarium van deskundigen: vanaf de inwerkingtreding in 2016 zal het uurloon gelijk worden gesteld met psychothera‐ peutische behandelingszitting volgens de Belgische normering van geneeskundige verstrekkingen. Hoewel de nieuwe wetgeving een multidisciplinaire werkwijze zou moeten stimuleren, lijkt deze de psychiater als centrale spilfiguur te behou‐ den. De psychiater-deskundigen in België zijn op dit moment schaars. Volgens Cosyns levert dit een gevaar voor collusie tussen deskundigen en het rechtssys‐ teem op, daar de keuzemogelijkheid beperkt is en een klein aantal psychiaters een grote kwantiteit aan opdrachten aanneemt.23 Mogelijk kunnen met de tariefwijzi‐ ging nieuwe psychiaters worden aangetrokken. Bovendien biedt dit deskundigen de mogelijkheid hun werkzaamheden voor het gerecht te prioriteren.
22 23
H. Nijboer, ‘De Wet deskundige in strafzaken: is Nederland een station verder dan België?’, in: W. Bruggeman e.a. (red.), Van pionier naar onmisbaar. Over 30 jaar Panopticon, Antwerpen: Maklu 2009, p. 236-246. Art. 5-8 Wet betreffende de internering van personen 2014. Cosyns 2005, p. 44.
40
PROCES 2015 (94) 1
21
Dit artikel uit PROCES is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker
Over een verdrinkend kalf en groener gras
3.2 Het onderzoekskader • De opdracht De vraagstelling van de rechtbank aan de gedragskundige heeft zowel in Neder‐ land als in België globaal betrekking op de geestelijke toestand en de persoonlijk‐ heidskenmerken van de verdachte (diagnostiek), de doorwerking van een al dan niet geconstateerde stoornis op bepaalde momenten (de toerekeningsvatbaar‐ heid), de staat van gevaar voor de maatschappij, alsmede een advies over de wen‐ selijkheid van een behandeling. De Belgische deskundige dient te adviseren over het vermogen van de verdachte om zijn daden te controleren op zowel het ogenblik van de ten laste gelegde feiten als op het ogenblik van de berechting (zie verderop); dit is een verschil met de Nederlandse situatie, waarin men zich alleen over de eerste situatie uitlaat. Het advies over het recidivegevaar in de Nederlandse definitie dient vanuit de stoor‐ nis te worden onderbouwd, hetgeen niet uit een Belgische bepaling hieromtrent kan worden afgeleid. Het advieskader verschilt voor Nederlandse en Belgische rapporteurs doordat binnen het Nederlandse rechtssysteem is voorzien in meer‐ dere maatregelen voor geestesgestoorde delinquenten, waaronder tbs en plaat‐ sing in een psychiatrisch ziekenhuis, daar waar de Belgische strafwet24 enkel in de maatregel internering voorziet. • Het onderzoek in Nederland In Nederland is dubbelrapportage wettelijk vereist voor oplegging van een tbsmaatregel. Wanneer het onderzoek ambulant wordt uitgevoerd, bestaat dit onderzoek uit gesprekken met de verdachte door een psychiater en psycholoog, welke gesprekken worden aangevuld met testpsychologisch onderzoek. Eventueel kan een milieuonderzoek worden uitgevoerd naar de levensloop en familiege‐ schiedenis van de verdachte. De mogelijkheid bestaat tot klinisch onderzoek in het Pieter Baan Centrum (PBC), of in een andere hiertoe door de minister aange‐ wezen (psychiatrische) kliniek. Bij dit klinisch PBC-onderzoek wordt een multidis‐ ciplinair team gevormd dat de verdachte voor in beginsel zeven weken observeert. Naast psychiatrisch, psychologisch en milieuonderzoek, dat standaard wordt uit‐ gevoerd, alsmede een (al dan niet gedwongen) observatie, bestaat de mogelijkheid tot uitgebreid medisch onderzoek. Het betreft overigens minder dan 5% van de door de strafrechter opgedragen onderzoeken pro justitia, namelijk de gevallen waarin ambulant onderzoek niet haalbaar wordt geacht gelet op de verwachte complexiteit van het onderzoek.25 De kosten van klinische rapportage zijn relatief hoog door de intensiteit van het onderzoek en de multidisciplinaire werkwijze.
24
25
Het Belgische Burgerlijk Wetboek voorziet in de mogelijkheid tot gedwongen opname middels de Wet betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke van 1990. Dit is geen moge‐ lijkheid binnen het strafrechtelijk kader. F.A.M.M. Koenraadt, A.W.M. Mooij & J.M.L. van Mulbregt, The mental condition in criminal law, Amsterdam: Dutch University Press 2007, p. 58.
PROCES 2015 (94) 1
41
Dit artikel uit PROCES is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker
Merijne Groeneweg
Het aantal weigerende verdachten aan een onderzoek pro justitia is in Nederland vanaf 2002 toegenomen, zowel in de ambulante als de klinische sector.26 Door niet mee te werken hopen zij een tbs-maatregel te vermijden omdat niet over hen gerapporteerd kan worden. Vanwege de toenemende gemiddelde duur van de tbsmaatregel en de onzekerheid rondom de verlengingsbeslissingen verkiezen ver‐ dachten vaak een mogelijk langere gevangenisstraf boven een – veelal ongemaxi‐ meerd – verblijf in de tbs. Inmiddels is volgens de Dienst Justitiële Inrichtingen de gemiddelde behandelduur teruggebracht van 10 naar 8,4 jaar.27 • Het onderzoek in België In België kan het gedragskundig onderzoek worden uitgevoerd door één psychi‐ ater. Binnen de gerechtspsychiatrie wordt de noodzaak van multidisciplinair onderzoek erkend, echter ontbreken op dit moment de benodigde middelen om hierin in elke casus te voorzien. De deskundige voert het onderzoek uit door gesprekken te voeren met de ver‐ dachte. Het diagnostisch onderzoek kan worden uitgebreid met testdiagnostische instrumenten. Gebrek aan financiële vergoeding bemoeilijkt dit echter.28 In een observatiemogelijkheid – en derhalve klinisch onderzoek – is thans niet voorzien. Tijdens het proces van Kim de Gelder was er onder meer kritiek op de diagnostise‐ ring door het college van deskundigen. Gerechtspsychiater Verelst twijfelt niet dat dit college zijn taak nauwgezet heeft uitgevoerd, ‘maar om tot een zo nauw‐ keurig mogelijke diagnose te komen, zouden we eigenlijk De Gelder langdurig moeten kunnen observeren in een hoog beveiligd medisch centrum’.29 Over de methodologie van het onderzoek bestaat onder Belgische gerechtspsy‐ chiaters weinig eensgezindheid. Iedere gerechtspsychiater kan zijn eigen criteria hanteren bij het uitvoeren van zijn of haar forensisch onderzoek.30 Het blijkt voor de deskundigen moeilijk om de verouderde begrippen van de huidige wet in te vullen volgens de bevindingen in de moderne psychiatrie. Een gehoorde klacht is dat de gerechtspsychiatrie niet wetenschappelijk is mee geëvolueerd.31 Volgens de tegenonderzoekers in de zaak Kim de Gelder bestaat het gevaar dat een psychi‐ atrische diagnosestelling wordt vervangen door een criminologische profilering van de beschuldigde.32 Aan de deskundige wordt het strafdossier ter beschikking gesteld, wat hem bij aanwezigheid van gegevens van de plaatselijke politie en de gevangenis in staat kan stellen een ‘milieuonderzoek’ te doen. Daarnaast kan hij de rechtbank verzoe‐ 26 27 28 29 30 31 32
42
E.M.H. van Dijk (m.m.v. M. Brouwers), Daling opleggingen tbs met dwangverpleging, memoran‐ dum/WODC 2011-1, p. 25. Forensische zorg in getal 2009-2013, Dienst Justitiële Inrichtingen. De Clercq & Vander Laenen 2013, p. 339. M. Eeckhaut, ‘Dat hij geen psychoot is, betekent niet dat De Gelder geen stoornis heeft’, De Stan‐ daard 16 februari 2013. De Clercq & Vander Laenen 2013, p. 339. Mettioui e.a. 2011, p. 69. Het door hen gelanceerd manifest ‘Voor een waardige omgang met geesteszieken die een crimi‐ neel feit hebben gepleegd’ is te vinden op www. ipetitions. com/ petition/ manifest -voor -een waardige -omgang -met, geraadpleegd op 31 augustus 2013. Door te veel het delict bij de diagno‐ stisering te betrekken kan cirkelredenering inde hand gewerkt worden.
PROCES 2015 (94) 1
Dit artikel uit PROCES is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker
Over een verdrinkend kalf en groener gras
ken tot bijkomend medisch onderzoek en het opvragen van medische gegevens, mits verdachte hiermee instemt. Deze mogelijkheden ten spijt zijn de beschikbare financiële middelen de oorzaak dat het onderzoek in België zelden zo uitgebreid wordt verricht. Omwille van tijd en kosten blijkt in de praktijk de psychiatrische expertise veelal beperkt te zijn tot één gesprek met de verdachte en een blik op het strafdossier, tot onvrede van betrokkenen.33 • De rapportage Volgens de Nederlandse wetgeving34 dient de deskundige een met redenen omkleed verslag uit te brengen, waarbij hij zo veel mogelijk aangeeft welke methode hij heeft toegepast en in welke mate deze methode alsmede de resulta‐ ten hiervan betrouwbaar worden geacht. Tevens moet de deskundige zijn bekwaamheid bij het toepassen van de methode omschrijven. Het verslag en het oordeel dienen te zijn gebaseerd op wetenschappelijke kennis. De deskundige moet het verslag volledig, naar waarheid en naar zijn beste inzicht opstellen. Tuchtrechtelijk is daarnaast een aantal criteria verwoord waaraan de rapportage dient te voldoen. Zo moet het rapport op inzichtelijke en consistente wijze uit‐ eenzetten op welke gronden de conclusie steunt. Deze gronden dienen voldoende steun te vinden in feiten, omstandigheden en bevindingen en moeten, met ver‐ melding van relevante wetenschappelijke bronnen, de daaruit getrokken conclu‐ sie kunnen rechtvaardigen.35 De advisering dient zich te beperken tot de deskun‐ digheid van de adviseur. De methode van onderzoek dient tot het beoogde doel te leiden bij beantwoording van de voorgelegde vraagstelling. Door het NIFP en beroepsgroepen worden met betrekking tot de rapportage richtlijnen en aanbeve‐ lingen ontwikkeld. De Belgische gedragskundige rapportage is thans, zoals ook beschreven in para‐ graaf 3.1, in mindere mate wettelijk ingekaderd en gemonitord. De huidige wet‐ geving blijft vaag over wat een psychiatrisch onderzoek dient te bevatten.36 Desondanks kan het Belgische deskundigenverslag dezelfde onderdelen bevatten als het Nederlandse. • Kritiekpunt: het onderzoekskader Ten aanzien van de Belgische kritiek op het beschikbare onderzoekskader kan op basis van het vorenstaande worden gesteld dat de onderzoeksmogelijkheden in theorie niet veel verschillen van de Nederlandse, op het ontbreken van een klini‐ sche observatiemogelijkheid na. Gebrek aan financiële middelen lijkt de hoofdre‐ den dat hiervan niet altijd gebruik wordt gemaakt. Met een meer toereikend deskundigenhonorarium, zoals in de nieuwe interneringswet is getracht te reali‐
33 34 35 36
F. Vander Laenen & B. De Cauwer, ‘Just-care, justitie en zorg in dialoog over internering’, Panop‐ ticon 2011, 3, p. 55-59. Art. 51l Wetboek van Strafvordering. Zie bijv.: Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Tijdschrift voor de Gezondheidszorg 2014, 3, p. 241-248. De Clercq & Vander Laenen 2013, p. 338.
PROCES 2015 (94) 1
43
Dit artikel uit PROCES is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker
Merijne Groeneweg
seren, is er mogelijk meer onderzoekstijd en kan beter gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden die al bestaan De Clercq en Vander Laenen waarschuwen dat het huidige vage wettelijk kader en het gebrek aan middelen mogelijk van invloed zijn op de kwaliteit van de versla‐ gen.37 Een steekproef onder rapportages in het arrondissement Gent bevestigt volgens hen de behoefte aan een duidelijk wettelijk kader waarin onderzoekscrite‐ ria zijn opgenomen. Voor inspiratie wordt door de auteurs uitgekeken naar Nederland, alwaar een overkoepelend orgaan de door hen gewenste ondersteu‐ ning biedt, onder meer door een format als leidraad voor rapporteurs met con‐ crete werktools en een best practice. Het verschil in inhoudelijke kwaliteit en consistentie van rapportages in België zou volgens Vanhoeck kunnen worden ondervangen door hiervoor kwaliteitsnormen vast te stellen en duidelijke vraag‐ stellingen voor deskundigen te maken.38 De nieuwe wet expliceert de vaste vraag‐ stelling aan deskundigen. Het genoemde kwaliteitsbewakend instituut waarin vanaf 2016 wettelijk wordt voorzien, zou zich naast de controlerende kerntaak tevens kunnen profileren als harmoniserend expertisecentrum (zoals het Neder‐ landse overkoepelend orgaan) om ook via die weg meer inhoudelijke consistentie onder deskundigen na te streven. Wat verder opvalt in de nieuwe wet is de passage waarin wordt gesteld dat de des‐ kundige in het kader van het onderzoek alle nuttige informatie dient in te winnen bij de huisarts en andere psychiatrische behandelaars van de onderzochte binnen het toepasselijk deontologisch kader, waarmee het medisch beroepsgeheim lijkt te zijn gewaarborgd. In Nederland is dit onderwerp zeer actueel naar aanleiding van het Wetsvoorstel forensische zorg, waarin – in een poging het probleem van wei‐ geraars van het onderzoek pro justitia op te lossen – het voor gedragskundigen mogelijk zal worden om zonder toestemming van de onderzochte oude medische dossiers in te zien. Op deze doorbreking van het medisch beroepsgeheim is veel kritiek geuit; zo zou niet aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit zijn voldaan.39 In de nieuwe Belgische wet is opgenomen dat de onderzoeks- en vonnisgerechten kunnen bevelen dat verdachte wordt onderworpen aan een forensisch psychi‐ atrisch onderzoek met opneming ter observatie. Dit zal worden uitgevoerd in de psychiatrische afdeling van de gevangenis of het nog op te richten beveiligd kli‐ nisch observatiecentrum voor maximaal twee maanden. Het eerste hoofdstuk van de huidige wetgeving voorziet eveneens in een inobservatiestelling van de ver‐ dachten; deze mogelijkheid is echter sinds de invoering een dode letter gebleven.40 Een speciale observatie-eenheid ontbreekt in het Belgische gevange‐ niswezen. Bij ‘hoogdringendheid’ zou er in 1964 een centrum voor psychiatrische expertises worden opgericht.41 Het is er nog altijd niet. Hoewel er door de wetge‐ 37 38
40 41
De Clercq & Vander Laenen 2013, p. 337-347. K. Vanhoeck, ‘Eén zwaluw maakt de lente niet, maar kondigt ze wel aan! Een kijk vanuit de ambulante forensische gezondheidszorg’, De orde van de dag 2006, 34, p. 25-27. M. Valk, ‘Zwijgen is zilver, spreken is goud. De weigerende observandus en de voorgestelde wijzi‐ ging van artikel 37a Sr’, PROCES 2014/5, p. 368-376. Cosyns 2005, p. 54-55. J. De Wit, ‘Kamer wijzigt internering’, De Juristenkrant 2007 (144).
44
PROCES 2015 (94) 1
39
Dit artikel uit PROCES is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker
Over een verdrinkend kalf en groener gras
ver opnieuw expliciet aandacht voor dit kritiekpunt is, leert het verleden dat het wettelijk vastleggen van deze mogelijkheid daarvoor geen garanties biedt en dat de praktijksituatie vanaf 2016 moet worden afgewacht. 3.3 Toerekeningsvatbaarheid • Toerekeningsvatbaarheid in Nederland Volgens Nederlandse auteurs wordt de basis van ontoerekeningsvatbaarheid gevormd door een psychische stoornis waardoor ten tijde van het begaan van het strafbare feit cognitieve en/of wilsgebreken hebben bestaan.42 Overigens gaat de discussie over de precieze invulling van het begrip toerekeningsvatbaarheid nog altijd door, mede onder invloed van nieuwe wetenschappelijke invloeden en gerechtelijke uitspraken. 43 De grondgedachte is dat toerekening achterwege moet blijven indien de persoon over geen enkele wilsvrijheid beschikte op het moment van het begaan van het feit, zodat hij in ieder geval niet over de mogelijkheid van een alternatief beschikte, aldus Mooij.44 Voor een vermindering van de toereke‐ ningsvatbaarheid dient sprake te zijn van: een psychische stoornis ten tijde van het feit, die strafrechtelijk aanvaardbaar is (dat wil zeggen: niet verwijtbaar tot stand gekomen is) en strafrechtelijk relevant omdat zij het innerlijk vermogen tot overleg raakt, die in een causaal verband staat met de ten laste gelegde handelin‐ gen.45 Het vereiste van het vaststellen van een causaal verband tussen stoornis en delictgevaar voor het opleggen van een tbs-maatregel wordt in de jurisprudentie algemeen aangenomen.46 In Nederland is in de rechtspraktijk een graduering van de toerekeningsvatbaarheid ontwikkeld waarbinnen een verdachte volledig, enigszins verminderd, verminderd, sterk verminderd of ontoerekeningsvatbaar kan worden geacht.47 Een tbs-maatregel kan worden gecombineerd met een gevangenisstraf in geval van een verminderd toerekeningsvatbare dader. Volledig ontoerekeningsvatbaren kunnen niet worden gestraft. Tevens is combinatie van een tbs-maatregel met een levenslange gevangenisstraf niet mogelijk.48
42 43
44 45 46
47
48
J. de Hullu, Materieel strafrecht, Deventer: Kluwer 2006, p. 326. Zie voor een recent overzicht van ontwikkelingen Y. Buruma, ‘Toerekeningsvatbaarheid en straf‐ recht’ en T.I. Oei, ‘Vrije wil, verantwoordelijkheid, toerekeningsvatbaarheid’, in: T.I. Oei & G. Meynen (red.), Toerekeningsvatbaarheid, Over vrije wil, wetenschap & recht, Nijmegen: WLP 2011; A.W.M. Mooij, ‘De toerekeningsvatbaarheid, hoe verder?’, Delikt en Delinkwent 2012, 3. A.W.M. Mooij, Toerekeningsvatbaarheid, Amsterdam: Uitgeverij Boom 2004, p. 120. Mooij 2004, p. 137-138. Dit vindt haar wettelijke grondslag in de schulduitsluitingsgrond uit art. 39 Sr. Dit wordt nader uitgewerkt in art. 37a lid 1 Sr. J.M.L. van Mulbregt, ‘Zorgkoorts en risicokramp. De weg van de toerekeningsvatbaarheid.’ Delikt en Delinkwent 2011, 69. Sinds het Kraggenburg-arrest van de Hoge Raad in 2008 is er discussie omtrent de vraag of een causaal verband tussen stoornis en delict vereist is voor oplegging van een tbs-maatregel of dat strikt genomen een gelijktijdigheidsverband volstaat (HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1311, m.nt. Mevis). Voor een beeld van de manier waarop gedragskundigen binnen de context van het PBC in de praktijk tot een uitspraak komen over de mate van toerekeningsvatbaarheid en welke uitgangs‐ punten hierbij gehanteerd worden, zie: J. Harte & E. van der Burg, ‘Mate van toerekeningsvat‐ baarheid. Toekenning van de verschillende gradaties in de praktijk’, PROCES 2006/4, p. 156-164. HR 14 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5496.
PROCES 2015 (94) 1
45
Dit artikel uit PROCES is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker
Merijne Groeneweg
In Nederland bestaat onder participanten in het forensisch werkveld geen con‐ sensus over de toepassing van begrippen. Zo werd bijvoorbeeld gesteld dat in de vraagstelling aan rapporteurs mogelijk een te groot verschil zit tussen vragen over verleden (toerekeningsvatbaarheid) en toekomst (recidiverisico). In de samen‐ hang tussen de rol van de stoornis in de toerekeningsvatbaarheid en de rol die de stoornis krijgt bij risico-inschatting zou een spanning zichtbaar zijn.49 Ook wordt door sommigen terughoudendheid bepleit van juridische weging (in de zin van toerekeningsvatbaarheid) van ‘strikt klinische’ constateringen. Zo bepleit Meynen50 dat gedragskundigen geen uitspraak meer doen over toerekeningsvat‐ baarheid, maar dit tot een volledig juridisch oordeel maken dat zij aan de rechter overlaten. Door de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) werd een richtlijn opgemaakt waarin wordt voorgesteld om een driepuntsschaal in plaats van een vijfpuntsschaal te hanteren, waarbij een verdachte toerekeningsvatbaar, verminderd toerekeningsvatbaar of volledig ontoerekeningsvatbaar kan worden geacht. Het doel hiervan is volgens de NVvP om niet ten onrechte de suggestie te wekken dat toerekeningsvatbaarheid een objectief meetbare eigenschap is. In de huidige forensische adviespraktijk, die bestaat uit meerdere beroepsverenigingen en belanghebbende organisaties, wordt hierover verschillend gedacht en is de richtlijn in de praktijk niet zonder meer overgenomen. • Toerekeningsvatbaarheid in België Toerekeningsvatbaarheid heeft binnen het Belgische strafrecht betrekking op de vraag of een persoon ingevolge zijn psychiatrische toestand in staat is om zijn daden te controleren. Er bestaan, net als in Nederland, geen richtlijnen voor de inhoudelijke invulling van het begrip ontoerekeningsvatbaarheid.51 Zo stelt Cosyns52 de vraag of het gaat over het uitvoeringsaspect, de intentie (die ook pathologisch kan zijn), het vermogen om alternatieven te overwegen of het ver‐ mogen om de actie tegen te houden. Onderscheidend van de Nederlandse situatie betreft het in België volgens de hui‐ dige wetgeving de geestestoestand ten tijde van de feiten, alsmede de geestestoe‐ stand ten tijde van de berechting. Daarmee ziet de term ontoerekeningsvatbaar‐ heid niet specifiek op een mogelijk causale relatie tussen stoornis en delict, maar heeft hij een breder bereik qua handelingsvrijheid van de verdachte. Zo kan een verdachte die ten tijde van het ten laste gelegde toerekeningsvatbaar wordt geacht, maar ten tijde van zijn berechting ontoerekeningsvatbaar, worden geïn‐ terneerd wanneer de beveiliging van de maatschappij dit naar het oordeel van de rechter noodzakelijk maakt. Binnen het Belgische strafrecht is een persoon toerekeningsvatbaar of ontoereke‐ ningsvatbaar. Hierin bestaat geen vijfdeling zoals in de Nederlandse rechtspraak is ontwikkeld. In de praktijk wordt dit door sommige betrokkenen als erg zwart-
51 52
T. Kooijmans & G. Meynen, ‘De hybride structuur van de rapportage Pro Justitia: Over toereke‐ ningsvatbaarheid en risico’, Delikt en Delinkwent 2012, 13, p. 477-489. G. Meynen, ‘Een juridische standaard voor ontoerekeningsvatbaarheid’, Nederlands Juristenblad 2013/21. N. Mettioui e.a., Tussen Vrouwe Justitia en Vrouw Holle, beperkte oplage, 2011, p. 68. Cosyns 2005, p. 50.
46
PROCES 2015 (94) 1
49 50
Dit artikel uit PROCES is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker
Over een verdrinkend kalf en groener gras
wit ervaren, temeer omdat de psychiatrie geen wetenschap is van absolute tegen‐ stellingen.53 Bovendien bestaan er in de grijze zone tussen honderd procent geschiktheid tot het controleren van daden en honderd procent ongeschiktheid geen objectieve criteria waar de scheidingslijn geplaatst kan worden, aldus Cosyns.54 Of, anders gesteld: het geven van een ja-neenantwoord op de vraag naar toerekeningsvatbaarheid is vrijwel onmogelijk, aangezien een delinquent (binnen de brede Belgische definitie) vrijwel nooit volledig ontoerekeningsvatbaar of vol‐ ledig toerekeningsvatbaar is.55 Kim de Gelder werd door het college van deskundi‐ gen toerekeningsvatbaar geacht en door de tegenonderzoekers ontoerekenings‐ vatbaar. Dillen56 stelt dat de verschillen tussen deskundigen niet zo groot zijn als de berichtgeving deed vermoeden. Het gaat volgens hem over zwart en wit, terwijl in werkelijkheid alle deskundigen naar grijstinten kijken. Het Belgische systeem biedt echter geen ruimte voor nuances door het ontbreken van een schaalverde‐ ling in toerekeningsvatbaarheid. Het gevolg hiervan is dat van de deskundige een absolute uitspraak wordt verwacht, terwijl de onmogelijkheid tot het doen van absolute uitspraken eigen is aan de psychiatrie.57 De rechter (in geval van het Hof van Assisen de lekenjury) beslist over de toereke‐ ningsvatbaarheid. In het verlengde van het voorgaande voorziet het Belgische strafrecht, onderscheidend van het Nederlandse, niet in de mogelijkheid tot het combineren van een straf en een maatregel. België kent zodoende een stelsel van eensporigheid. • Kritiekpunt: het ontbreken van nuance in het begrip (on)toerekeningsvatbaarheid Het begrip toerekeningsvatbaarheid wordt in Nederland en België verschillend gehanteerd. In zekere zin kan in de invulling van het Belgische begrip een parallel worden gezien met het Nederlandse ethische begrip wilsbekwaamheid, een begrip dat echter meer beperkt is tot medische beslissingen waarbinnen geen gradaties worden onderscheiden.58 Een vergelijking moet op dit punt derhalve terughou‐ dend worden gemaakt. Wel kan in algemene zin worden opgemerkt dat hoewel zonder tussengebied het verschil tussen toerekeningsvatbaarheid en ontoerekeningsvatbaarheid per defi‐ nitie groot zal zijn, dit echter niet problematisch hoeft te zijn wanneer hierover voldoende duidelijkheid bestaat.59 Door een scherp criterium kan rechtszekerheid worden gecreëerd. Als keerzijde van een veelheid aan grijstinten en nuance kan
53 54 55 56 57 58
59
Dillen 2001, p. 46. Cosyns 2005, p. 51. De Clercq & Vander Laenen 2013, p. 337-347. Onbekend, ‘Gerechtspsychiatrie in België is huilen met de pet op’, Apache 11 mei 2012. De Clercq & Vander Laenen 2013, p. 339. Door de Rijksoverheid wordt dit beschreven als een situatie waarin een patiënt ‘de informatie over de behandeling niet meer kan begrijpen en afwegen; niet begrijpt wat de gevolgen van zijn besluit (over de behandeling) zijn; en/of geen besluit kan nemen’ (www. dwangindezorg. nl, geraadpleegd op 7 december 2014). Bijvoorbeeld wanneer ontoerekeningsvatbaarheid is voorbehouden aan ernstige psychiatrische aandoeningen, zoals psychotische stoornissen.
PROCES 2015 (94) 1
47
Dit artikel uit PROCES is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker
Merijne Groeneweg
overigens worden genoemd dat hiermee soms ook minder forensisch relevante stoornissen een plaats in het strafrecht krijgen. Uit het voorgaande is op te maken dat de huidige invulling van het begrip toere‐ keningsvatbaarheid door deskundigen in zowel de Nederlandse als de Belgische rechtspraktijk soms als lastig wordt ervaren. Terwijl deskundigen in België en Nederland over dezelfde groep personen dienen te rapporteren, hebben de Belgische rapporteurs enerzijds een beperkter advieskader dan hun Nederlandse collega’s, in de zin dat zij enkel kunnen adviseren om de persoon volledig toereke‐ ningsvatbaar dan wel volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren. Anderzijds strekt het moment van toerekening zich over een ruimere periode uit en betreft het advies een ruimer spectrum van handelingen dan louter het ten laste gelegde delict. Het lijkt erop dat dit zal veranderen na inwerkingtreding van de nieuwe wet, omdat aan deskundigen wordt gevraagd de geestestoestand tijdens het onderzoek en tijdens de ten laste gelegde feiten te beoordelen. 4
Afsluiting
In antwoord op de in de inleiding geformuleerde vragen kan op basis van het voorgaande worden gesteld dat, hoewel de plaats van de gedragskundige rappor‐ tage in het strafrecht in Nederland en België overeenkomt en op onderdelen ver‐ gelijkbaar is, er thans belangrijke verschillen bestaan ten aanzien van de genoemde kritiekpunten: de kwaliteitscontrole van de deskundigen, de onder‐ zoeksmogelijkheden, de (wettelijke) vereisten van en aan de gedragskundige rap‐ portage voorafgaand aan eventuele maatregeloplegging, en het begrip toereke‐ ningsvatbaarheid. Ten aanzien van ‘het verdrinkende kalf’, zoals de Belgische gerechtspsychiatrie door Dillen omschreven werd, kan worden gesteld dat dit lange tijd een pijnpunt heeft gevormd binnen het Belgische strafrechtssysteem. Door het proces Kim de Gelder ontstond opnieuw aandacht voor het onderwerp. Is het gras groener in Nederland? In dit artikel is getracht het in de inleiding geschetste beeld te nuan‐ ceren. Al in 2007 werd opgeroepen te waken voor simplificering bij het leveren van kritiek en oplossingen ten aanzien van het Belgische strafrechtssysteem van‐ uit Nederland.60 Het zou te eenvoudig zijn om te veronderstellen dat navolging van het Nederlandse gedragskundig onderzoek pro justitia een hapklare oplossing voor de verbeterpunten bij de Belgische psychiatrische expertise zou zijn. Immers bestaan er verschillen tussen beide strafrechtssystemen, alsmede ten aanzien van het specifieke onderdeel van de gerechtsdeskundigen, zoals dit bijvoorbeeld werd geschetst omtrent het begrip toerekeningsvatbaarheid. De Belgische wetgever lijkt aan de wens tot professionalisering van de psychiatri‐ sche expertise te zijn tegemoetgekomen middels de Wet betreffende de interne‐ ring van personen, die in 2016 in werking treedt. Deze nieuwe wet biedt een hoopvolle basis voor kwaliteitsverbetering van deskundigen door te voorzien in een erkenning voor deskundigen en een overkoepelend kwaliteitsbewakend insti‐ 60
48
Goorden & Oei 2007, p. 17.
PROCES 2015 (94) 1
Dit artikel uit PROCES is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker
Over een verdrinkend kalf en groener gras
tuut dat rapportages beoordeelt. Wanneer wordt gesteld dat de wet een multidis‐ ciplinaire werkwijze zou moeten stimuleren, lijkt het een gemiste kans om de erkenning van gerechtsdeskundigen slechts voor te behouden aan geneeskundi‐ gen en deze vorm van kwaliteitsverbetering niet open te stellen voor andere disci‐ plines zoals psychologen. De kerntaak van het beoogde kwaliteitsbewakend insti‐ tuut bestaat uit een controlefunctie op de deskundigenrapportage, onder andere om meer inhoudelijke consistentie na te streven. In dit kader zou op termijn kun‐ nen worden gekeken of deze functie kan worden verbreed naar die van kenniscen‐ trum, om deskundigen zo ook houvast te bieden tijdens de uitvoering van het onderzoek. Ook beroepsverenigingen zouden een rol kunnen hebben in het reali‐ seren van een meer geüniformeerde werkwijze. Door deskundigen een honora‐ rium conform de reguliere praktijk te bieden zal mogelijk meer van bestaande onderzoeksmogelijkheden gebruik worden gemaakt en zou het deskundigenbe‐ stand kunnen worden uitgebreid. Overigens geldt ook het wettelijk vastgestelde honorarium slechts voor geneeskundigen en wordt niet ingegaan op de vergoe‐ ding voor andere (gedrags)deskundigen. Niet nieuw is de wettelijke mogelijkheid tot klinische observatie van Belgische verdachten; hopelijk wel nieuw wordt de daadwerkelijke oprichting van een klinisch observatiecentrum. Om het kalf definitief op het droge te helpen – een praktijksituatie conform de nieuwe wet te realiseren – zullen de komende jaren in België van overheidswege steeds de benodigde aandacht en middelen beschikbaar moeten worden gesteld. Hoewel het Nederlandse ‘gras’ wellicht op onderdelen richtinggevend kan zijn voor de Belgische praktijk, dienen de mogelijkheden binnen eigen kaders te wor‐ den gerealiseerd. Met de nieuwe wet lijkt een beweging te zijn ingezet naar een op meer onderdelen met Nederland overeenkomende situatie. Uitgezien wordt dan ook naar een constructieve informatie-uitwisseling in de toekomst.
PROCES 2015 (94) 1
49