Over dit boek Dit is een digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliotheekplanken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken. Dit boek is zo oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrechttermijn is verlopen. Het kan per land verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn. Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u. Richtlijnen voor gebruik Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op automatisch zoeken. Verder vragen we u het volgende: + Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet-commerciële doeleinden. + Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelheden tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien hiermee van dienst zijn. + Laat de eigendomsverklaring staan Het “watermerk” van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet. + Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is voor gebruikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek rust, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng. Informatie over Zoeken naar boeken met Google Het doel van Google is om alle informatie wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en uitgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken op het web via http://books.google.com
_
_
_ _ _
‘
‚4. V_
I
‘
| S
I
_
_ _
KONINKLIJKE BIBIJOTHEEK _
y‘
IH NI HI IûligHl löilol | I IJH I I ‚I í
. "l I
f‘ ‘8
_
‘
‚ ,‘
1‘!‘
‘'
‘F! ‘ ‚
'
v ‘ ‘Î ‚1 ïk‘I i
WW‘-
—‘‚
’
“‘
‘
1
97r%?92
BRIEF REGTVAARDIGMAKINGE
z 0 N D A A‘ R s, ONMIDDEILIJIÏZZR TDÈEREKENI'NG
BORG-GEBEGHFIGHEID VAN CHRISTUS; GESCHREVEN voor‘
DEN WEL EERW. HEER
ALEXANDER
COMRIE,
Plz. Doet. en getrouw Bedienaar de; Euangeliuînà te Woubrugge. MET
EENE
‚VOORREDE
OVER
DEZEIÂVE
GEGEVEN
C.
STOFFE
MET
EEN
REGISTER
DER
HET
DOOR.
_ EENEN
WAARHEID.
LIEFHEBBER
n
TE MINNERTSGA, BIJ‘
J.
LICHT‘
M.
Tweede Druk. VERMEERDERD
IN
DOOR‘
BLOEMSMA.‘
1832.‘
De Uitgever erkent geene ‘Exemplaren voor de
zijne, dan die door hem eigenhandig’ onder ‚ .
teekend zijn.
‚‘/ ‚ ”/’ ‘ ‘
”
Mm J???
VÜÔRREDE‘ ‚U ‘I’ T
oE
V E‚R‚
_
at ’er een gerechtigheit des geloofs, staande tegen ’-- over een rechtvaerdigheit uit de werken, in Gods
l Woordt geleert wordt, zal niemand, die Paulus
brieven‘, onder behoorlijkeinligting, gelezen heeft, in twijfel trekken: en het is zeker, dat die hier op uit‘
komt, dat zij, die gelooft hebben, uit Gods beloften alle die weldaden ‘van dit en ‘het toekomende leven, welke Godt bij Genade-Verbond om Christus wille aan zijn Volk heeft ‘toegezegd, hoe groot en onwaarschijnlijk voor het ‘
‘vleeseh die mogen zijn, onfeilbaar wachten, en met de ‘vra ge ‘van een goede conscientie, in vertrouwen van aìerhoorin ‘ ge, eischen mogen ‘voor den t/zroon Gods, die zijne Bondge‘ noten in Christus niet kan te leur stellen, maar, al zijn Zlj zulks onwaardig, om Christus wille zal ‘volbrengen ’t geen
Hij belooft heeft: waar ‘van onze Catechisìnus leert,‘ dat een’ geloovige , die alles wat ons in het Euangelium belooft wordt met een opregt geloove aanneemt, door zijn geloof ‘rechtvaardig is ‘voor Godt, en een Er genaam des eeuwi
geen gen levens. godtloozem, Maar diezulk‘ niet een bestaan gerechtigheit zullen indes de geloofs ‘vergaderinge is der Bechtvaerdigen, maar wel uitdrukkelijk van de bee’r‘ * _2
‘/
‘ ’
ving
‘t.
VOORREDE
ving‘ ‘van ’t Koningrijke Gods worden uitgesloten,- zoo zij niet eerst afgewasschen en geheiligd worden, zoo zij niet gerechtvaerdigzl ‘worden , in den naam ‘van den Heere Je’
zus en door Gods Geest.
Nu is de ‘vraag, hoe _een godt‘
looze aan zulk een verandering kome?
Hier toe zijn alle .
de natuurlijke‘ vermognis, hoedanigheden, poogingen, niet
toereikende, nademaal een godtlooze in zonden en misdaden dood is, en ’er een uitnemende en alles ‘verwinnende groot
heit ‘van Gods lîragt ‘vereischt wordt om hem te herschejì pen, te wederbaren , en inwendig in ‘verstand, wil en neigingen geheel te ‘veranderen , zoo dat een nieuw‘ Schepzel worde, ’t geen het werk des H. Geestes omtrent de uitverlcorenen tot de zaligheit is. Maar hoe kan Godt , die door den godtloozen in‘ zijne hoogste Majesteit beledigt is, zijnen H. Geest geven aan zulk eenen die‘ zijn ‘vijand is, en in zijn zondenstaat ‘verbonden legt onder den ‘vloek ‘van Gods onverzaakbare gerechtigheid, waar onder de Wet, als een bedieninge der ‘verdoemenis, alle overtreders,
met een onwederroepelijk ‘vonnis, opsluit? of hoe kan de H. Geest in zulk een ‘voorburg der Helle komen woonenl? hoe kan Hij dat ‘vervullen met een blijde hoope op de bezittinge der eeuwige gelukzaligheit? ik laat staan, als een Geest der gebeden, zulk eenen leeren, in geloofsvertrouwen ‘van
verhooriìzge, daarom te bidden?
Dit doet ons ‘van zelve
zieìz,L dat de godtlooze, ‘voor alle inwendige ‘verandering zijner natare, eerst in een andere uitwendige betrekkinge
tot God nzoet gebragt worden, dat is, dat zijne zonden ‘vergeven en zijne boosheit bedekt worden door eene ‘vol
maakte gerec‘htigheit , waar door de eere dergekwetste Majesteit Gods in hare ‘volkomenheit herstelt, en aan beide
de uitspraken ‘zijner heilige en onwedermepelijke Wet ten ‘vollen ‘/
_»_‚ I__
V A N
D E N
UITGEVER.
lII‚
‘ vollen genoeg gedaan worde: waar toe van de zijde des‘ zon‘ daars geen mogelijkheit zijnde, zoo vloeit hier uit van zel‘ ve voort de noodzakelijk/wit van den Middelaar, welken
God aan zijne aitverkorenen, na den rijkdom zijner gena de ’, geschonken heeft, die als Borge in hunne plaats tree dende, en als de tweede Adam’ zijn geheele Zaad ‘vervan gende en verbeeldende, door volmaakte genoegdoeninge aan debeide eischen‘ der Wet, aan Gods rechtvaerdigheit voor
dezonde voldaan en een eeuwige gereehtigheit heeft aange örugft,‘ door welke de overtredingen der uitverkorenen, in‘ hun‘ zelfs godtloozen , bedekt,’ hunne schulden veìgeveìz , den vloek‘ van over hun opgeheven, en zij in de vriendschap Gods en het recht ten le"en herstelt worden door Recht vaeidigmakinge; door ‘welke godtlooze, bij persoonsverwis selinge, ‘rechtvaerdigheit Gods worden in Christus, even‘ gelijk hij ‘zonde voor hun gemaakt was. Deze‘ Rechtvaer‘ digmakiìzge is dan de eerste van alle de Weldaden, welke
aan de uitverkoreneiz tot _de eeuwige zaligheit geschonken en te koste gelegd wordt, voor alle inwendige verandering hunner nature door den H. Geest, die zonder vergevin‘ ge van hun schuld, en opheflinge van den vloek, aan hun níetkonde gegeven worden,‘ en wordt daarom de Recht
vaerdigmakinge des Zondaars of des Godtloozen genaamt,‘ die op kunne’ zonden en schulden ziet, voor welke Christus
zijn‘ ‘bloed uitgestort heefl en gestorven ‘is, op dat die aan hitnvergeven, en zij ‘door zijn bloed mogteìt gerechtvaar digd worden. Waarom deze Rechtvaerdigìnakinge ‚niet be hoort vermengd tc wordert met de Rechtvaerdigheit, wel
ke een Geloovende, door Christus bloed‘ gerechtvaerdigd zijnde, voor Godt‘ in Christus heeft, die in een godtloo zen, zoo: als gezegd is, niet wordt gewnden,‘ zelfs dan
‘
;‚‘a--‚ij
nog
J
‘‘‘ ‚‘.‘‘.A_‘ ——-—‘‘.ù._‘_____‚‚-
"
_
m
VOORREDE K
jlOg niet, als Gods Geest hem alreeds gebragt heeft onder’ ‚zaligmakende overtuiging en vernedering door de Wet‘, die voor de rechtvaerdigmaking des Euangeliums voor uit gaat: ja die in geen sterveling te vinden is, daar geen ge‘ loove van de vergeeving zijner zonden, en van zijne her
stelling in de vriendschap Gods gewrogt ‘is.
Waar uit het
ook onbetwistelijk is, schoonGodt den godtloozen nechtvaen’ ‘ligt door een Richterlijk oordeel bij Hemzelven ,‘ het wel‚k bij persoonlijke toepassing, in dit leven, niet anders ,nogte elders, wordt uitgesproken» dan‘ in het Euangelie-woordt‘,
en door dat Woordt in de herten, dat deze Weldaddhare volkomenheit niet heeft, zoo daar niet bijkome ‚het {Ëìeloo ve‘ der uitverkorenen,‘‚lzet welk de H. Geest, onderïldèfloe’
pinge tot de Genade- goederen, door zijn kragt in‘ de ’her’_ ten werkt:
waarom de H. Schriflen deze’ Bechtvaerdig’
making volstandig aan het geloo"e verbinden, waar door het getuigenis dezer genade Gods in Christus , als waarag tig, aangenomen, en aan ‚zig zelven in ’t bijzonder‘ toege eigend wordt: ‘waar toe dan ook die Geest de uitverkore nen‘‚ die tot het gebruik hunner reden zijn gekomen, want
ik spreek hier van geen kinderen, _op velerlei wijze en " langs verseheide trappen brengt In alle welke iverkingen
niet de ‘Mensch, maar Godt, en de H. Geest, altijd den‘ ‘voortogt heeft: ‚gelijk dan ook Godt, ‚die den godtloozen rechtvaerdigt, dadelijk is, en die gereehtvaenligt‘ wordt, en het getuigenis van de verïgevinge‘ zijner zonden ontfangt,‚ in opzigt tot de werkinge Gods, lijdelijk. Uit al het‘ wel-‘
ke dan volgen moet, dat de godtlooze niets doet, of werkt, waar door hij Godt tot zijne rechtvaeriligìnîikinge zoude opwekken of werkzaam maken: het welk daaruit nog klaar
der‚ is , dat alle werk des zondaars wordt ziitgesloten bui ten
vzw „in UITGEVER.
v.
ten de oorzaken der mchtvaerdigmakinge; en het zoo ze ker is, dat Godt den godtloozen niet anders reehtvaerdigt dan "door toerekening en schenking der gerechtigheit ‘van den Middelaar en schuldovernemenden Borge , in wiens ‘vol maakte gerechtigheit Godt wegens den zondaar ‘voldaan is, dat de H. Geest den geroepenen, beide in het Euangelie woordt en de Teekenen, niets zoo zeer ‘vertoont, dan Chris tus aan te brengen‘e of aangebragte ‘verzoening, door o“er
neming en betaling ‘van _onze zonden-schuld, ‚op dat wij ‘in Hem ‘vergeving ‘van zonden hebben en gezechtvaerdigd zouden worden. Deze Toerekening is geen daad ‘voort ‘vloejende uit Gods willekeurig Besluit: want hoe souverein Godt ook zij, zoude zijne Souvereiniteit door zijne Recht‘
vaerdigheit ‘belemmert worden ‘van de zonden ‘des godtloo zen in’ den Bechtvaerdigen te straflèn , en den godtloozen in des Bechtvaerdigen gerechtigheit rechtvaeîdig te hou
‘den: maar zij ‘vloeit ‘voort uit Gods Verbond, het welk Godt, in de Persoon des Vaders, met zijnen eigenen en ei
genmagtigen Zoon heeft ingegaan in den Raad des Vredes,’ waar in de Zoon, op den eisch des Vaders, (op dat Gods‘ ‘voornemen na de ‘verkiezinge ‘vast blijven zoude ,) aange
nomen heeft als Borge te ‘voldoen ‘voor alle die Hem gege‘ ‘ven waren, onder belofte dat zijne Boîggereclztigheit aan dezelven zou worden toegerekent, en Hij in haar, en zij’
met Hem, eeuwig zouden worden verheerlijkt.‘ Hier door is deze toerekening zoo rechtmatig, als de toerekening ‘van Adams eerste misdaad aan alle zijne natuurlijke’ na‘ komelingen,‘ waar ‘van
de_ reclztmatígheít niet‘ uit Gods‘
Willekeur, nog uit hunnefidjstammingre, maar uit Gods Verbond met hem‘ , Adam , als het Verbondshoofd , en ‘zijn
‘
Zaad in hem, is af te leiden. Voorts is deze toerekening * een
‚v‘.
‘VQOR‘REDE_.
een daad van Gods Oordeel: (een daad die wel moet onder scheiden worden van het oordeel over, en de schattinge van een persoon of daad, in‘ zig zelven aangemerkt, voor 2‘00‘
danig als die zijn,‘ gelijk Abrahams geloof, en‘Pinehas ie ver‘ voor den Heere :) om dat hier de gerechtigheit van den eenen gehouden wordt voor de gerechtigheit van de andeâ
ren,’ gelijk de schuld van anderen voor de schuld des eenen gehouden is .' (even als Onesimus schuld voor die van Paulus, door zijne vrijwillige Borgtogt, en Adams schuld voor die van alle zijne natuurlijke nakomelingen, door het_ vervan gen hunner persoonen in het Verbond waar van hij het Hoofd was.)
_Door dit Verbond van Godt den Vader met
den tweeden Adam, den Zoon, als Hoofd, en zijn Zdad in Hem, opgerecht, en waar van de’ Ï/Îoorwaarden "doorlzet
Hoofd voor en in plaats van zijn Zaad zijn opgenomen en ‘volbragt, is de Vader verbonden de voldoeninge van den
Zoon, het Verbondshoofd, aan zijn Zaad toete rekenen, en die zoo te houden, als of zij zelve ‚alles ‘geledenenruoor ’ hunne vzonden genoeg gedaan hadden, en alle gehoorzaam‘ ‘ heid volbragt hadden, die het Verbondshoofd voor hun vol’
bragt heeft. Vermits nu deze toerekening een daad ’ is van Gods oordeel, agtervolgende den inhoud van__het eeu wig Verbond, in den eeuwigen Vrederaad tusschen Godt"
den Vader en den Zoon, ‘als den tweeden Adam en schuld ‚overnemenden Borgeen , opgerecht, zoo isennademaal datoordeel in _inblijvende eeuwig onveranderlijk: hetGodt zel‘ i ve zijne rechtmatigheit heeft’ niet uit een willekeurig Bo‘ sluit, maar uit hetÏ/erbond, ‚zoo als gezegd
,ï zoo moet
‚de eeu‘wigheit dezer inblijvendedaad van Gods oordeel niet ‚maar tot een‘ Besluit, ‘ van te_ ‚zullen ‚toerekenen, bepaalt wordenìmte minder, om‘ dat deze toerekening in ‘zig’ zel "
’
ven,
VAN
DEN
UII T
R.
M
ven , als een inblijvende daad‘ van Gods oordeel, onder het Besluit niet valt,- het welk wel verkeert omtrent de Voorwerpen buiten Godt,‘ (en, in dit stuk, de personen be paalt en van anderen onderscheidt, mitsgaders de middelen verordineert, om die Personen tot den staat der rechtvaer
digheit in Christus door het geloof te brengen ,‘j maar niet verkeert omtrent Godt zelve: die nog in zijn Î/Vezen, nog in zijne wijze van Bestaan, nog in zijn Verstand, nog in
‘zijn Wil, nog in eenige zijner Volmaaktheden , nog in iets dat van alle eeuwigheit ‘inblijvende in Hem is ‚‚ het Voor-v
werp van zijn Vrij Besluit kan zijn. Om deze reden moet ‚ die Toerekening der Gerechtigheit van den Borge en twee ‚den Adam, (aan zijn voorbepaald en in de_ eeuwigheid aan Hem gegeven Zaad, uit den eeuwigen Vrederaad her komstig,) ‘ even eeuwig als dat Verbond in Godt gehouden
worden,‘ en daarom kan die Toerekening ook niet anders dan onmiddelijk zijn." alhoewel de openbaring daar van in den ‚tijd geschiedt, door de opwekking van den Borge, na zijne ‚volbragte betaling, uit den dood, en door de per
soonlijke toeëigening der aangebragte Borggerechtigheit aan elk uitverkorenen op zijnen tijd, in deszelfs rechtvaerdig makinge, in den name of van wegen den Heere Jezus,
door Gods Geest: welke openbaringe dezer genadige toe‘ ’ rekening geen tweede, het geloof volgende, en dus midde lijke _ toerekening, in onderscheiding der ‘eerste die het ge loof voorgaat en onmiddelijk geschiedt, kan genaamt, nog daar voor gehouden worden, ’t geen ook zoude aanloopen tegen alle bevattingen van Gods ’ eenvoudigheit en onver anderlijkheit,‘ maar wel voor een schenking, en dadelijk
overgaande toeëigening, van het geen in Gods inblijvend oordeel, van de eeuwigheit af, den uitverkorenen toege *2 ‘ re I_
‚
_
m.
VÌOORJÄEDE
rekent is. Hier door wordt de godtlooze bij ‘een overgaan‘ ‚de dadelijkheit ‘van Godt gerechtvaardigd in Christus, (en neemt, ‘door den H. Geest bewrogt, tefieìzs deszeljs getui‘ genis’, aangaande de hem ‘voor zijn Persoon ‘van Godt toe gerekende Borggerechtigheit, met eenopregt geloove aam‘ waar door hij
nu,
geloovende, ‘voor Godt in Christus
reclhtvaerdig is; in zulk een zin, als waar inde H.‘ Schrift ‘van Rechtvaerdigen, in tegenstelling ‘van Godtloozen spreektò); Zoo dat de dadelijke Rechtvaerdigmakinge ‘van zijn Per‘ soon, in zijn eigen tijd, bestaat in de openbaring en toe”
ëigening ‘van Christus toegerekende’Gerechtigheit door den H. Geest, door middel ‘van het Euangelium,‘ en zijne Recht‘ vaerdigheit in het gelovig aannemen en omhelzen daaraan , brengende‘ in hem ‘het gevoel ‘van de vergwing zijnerzon den, en ‘van het recht, dat hij uit genade ‘voor Godt om
Christus wille heeft op alle de zegeningen‘ en zaligheden des Verbonds, door Godt‘ belooft, en ‘van hem op ‚Gods Woordt gelooft. ‘ Waarom ookzulk een gereehtvaerdigde’, ’Christus tot zijne gereehtigheit aangenomen hebbende, en zig benaerstigende om door zijn Geest alzoo in Hem te wan’ delen, onder het gevoel ‘van zijne zonden en gebreklijkhe‘ den, met gebeden‘ om genade en ‘vergevinge om Christus
‘wille , tot Godt met ‘vrijmoedigheit nadert, en zig biddende ‘ ‘verzekert houdt, dat Godt hem ‘als een godtloozen niet zal ‘ afwijzen, maar hem hooren zal, en alles doen geworden
‘wat‚Hij om Christus wille aan zijn Volk belooft heeft; ’t geen hij ook niet door zijn werken, maar door zig ge‘ loovig ‘vast’ te houden aan de beloften Gods, poogt deelag— tig te worden,‘ waar in hij wegens Gods trouwe nooit be‘
schaamt wordt. ’ ‚ ‘ _ ‚ ”Dit is de reine Leere des Euangeliums nopens ‘de Wel‘ daad
‘van
riem
UITGEVER.
I
i‘ ui;
daad der Reohtvaerdìgmakinge van den ‘in zigzelfs godtloo zen zondaar, en van de Rechtvaerdigheit des Geloofs, die
hier van‘ het gevolg en uitwerkzel is. Of deze Leere in hare zuiverheid gekent en beleeden wordt bij velen, laat ik ‚aan het ‘oordeel van Verstandigen. IJWeinige im mers staan daar‘voor: en die ’er‘voor uitkomen worden
gelastert, en‘ hunne woorden ‘en‘ schriften op de schande ‘lijkste wijze verdraait. De menigvuldige Geschriften, hier over telkens uitkomende, zijn bewijzen van het eene en van ‘het‘ andere. Hoe dit twistvuur ‘in deze tijden kragt gekregen heeft door zondige driften, is ‘onnoodig te mel den‘» Het blijkt, dat ’er meer‘ werk gemaakt wordt om het te voeden, dan te dempen: en meest alles, wat, tot nog toe, ter bemiddeling en bevreediginge der Partijen, is aangewendt ‚Ïbragt ‚niets toe dat van goede vrugt was en‘ ‘maakte zelf de_‘ ve‘rwijderinggrooter. Immers dat is ’zoo ten opzigt van die twee middelen, welke menbedagt
heeft ‘’ om het verschil te beslissen : waar van ‘het eene is de schi ting der ‘enkelvoudige toerekening ’ van Christus Borggerechtigheit in een voorgaande, en een volgende; waarvan ‘de eerste onmiddelijk, maar de tweede, immers
' volgens zomníigen, middelende ons geloove geschieden zou‘ de ,‘ mitsgaders de onderscheidinge ‘van deze tperekeningen
van Gods rechtvaerdigmakend oordeel of vonnis.
Terwijl
het andere is. het plaatsen van de wedergeboorte en de da-‘ ‘(lelijke vereenigiiìg met Christusdoor den H. Geestfals door Christus verdiensten voor‘ de uitverkorenen verwor‘ ’ ’ ‘ven, ‘ofle’ als uit de Verkiezinge voortvloeijende) voor
Gods dadelijke ‘rechtvaervligmakinge in zijn Hemelvuur‘ ‘ schaar bij Hem _ zelven. Door welke twee middelen men meer’
x’
VOORREDE
meer toebrengt, om der Kerke afhandig te maken de oude beproefde Leere, (van de rechtvaerdigmakinge des zondaars door de
onmiddelijke
en
voorafgaande toerekening
van
Christus Borggerechtigheit ,)‚ dan om den twist, met be houdenis van de Waarheit, neder te leggen. Want tot dat ‘oogmerk wil ‘men onder het woordt Rechtváerdigma king niet bevat hebben dat stuk, dat het wezendlijkste‚ in de geheele Weldaad is , zoo dat zonder het zelve geen
Bechtvaerdigmaking des zondaars kan ‘begrepen worden; namelijk
de
toerekening van Christus Borggerechtigheit
tot rechtvaerdigheit.
En wat is het dan, al behoudt men
den naam’ van onmiddelijke toerekening, terwijl men daar
van nog veragtelijk genoeg spreekt, zo men de zaak on dermijnt, welke de rechtgevoelende onder dien naam‘ heb ben voorgestelt,‘ en als men drijft, ‘dat de vorm, of, ge‘ andere spreeken, de vormelijke oorzaak die de vorm aan de zake geeft, van deze rechtvaerdigmakinge niet is de
toerekening van Christus Borggerechtigheit aan den zon daar tot‘ zijne rechtvaerdigheit,‘ maar dat die‘ toereke ning de grond is van de rechtvaerdigmaking, welke de rechtvaerdigmakinge vooruit gaat: en als _ men niet er kennen wil, dat een uitverkoren zondaar, in Gods oor
deel, door die toerekeninge op zulk eenwijze rechtvaer digheit Gods in Christus wordt gemaakt, gelijk Hij zonde gemaakt is voor ons,‘ maar dat door Christus voldoenin ge voor de uitverkorenen slegts onmiddelijk een recht ver’ worven is om uit enmen doorverder ’t‘ geloove gerechtvaerdigt te wor den. En terwijl (nietflwillende of kennende
onderscheiden de rechtvaerdigmakinge des‘ zondaars van de rechtvaerdigheit des Geloofs, die daar van het uitwerk zel is, gelijk de witheid des wands van ‘de witmaking,
vol
nu „EN UIVTGEVEÄR.
n.
«volgens Ursinus gelijkenis, of, om bij ’t genadewerk te blij; ‘ven, het kinderlijk recht, dat de aangenomene hebben en Godt gebruiken, ‘van Gods aanneminge‘ tot ‘Kinderen
door Christus, waar uit dat recht ontstaat) geen recht îvaerdigmakinge erkent dan des geloovenden,‘ en door “’t geloof ‘van zijne zijde al reeds met Christus vereenigden; en de rechtvaerdigmakinge houdt te zijn een oordeel ofnìon’ nis‘ na waarheit over des zondaars tegenwoordigen staet,
‚als die nu door wedergeboorte en geloove dadelijk niet ‚Chris‘ tus ‘vereenigd, en in die ‘vereeniging ‘voor Godt zoo rein i; dat ’er geen zonde meer in hem te zien is: ’t geen ‘met
de uitdrukkingen ‘van de zonden te ‘vergeven, ven den godt loozen te reehtvaerdigen, waar door ons die zelve Wel daad wordt te ‘verstaan gegeven, in eeuwigheit niet zal ‘veregijüënt worden,‘ en een taal ‚is, ‘ die men niet verwag‘ ten zoude ‘van Lieden die het oor zoo open hebben ‘voerden Scheldnaam ‘van Antinomianen, welken men den rechtg -
‘voelenden opdringt. Het is niet te denken, dat de twis tende Broederen door zulk soort ‘van bemiddeling ooit zul- ’
len ‘vereenigd worden, ‘maar‘_dat het tot uitersten zal voortgaan’: voornamelijk, als men niet ophoudt de Voor
standers ‘van de Leere der Reformatie, in dezen Artikel,
hatelijke gevoelens toe te dichten, die de hunne nooit waren, en dezelve als ‘voorstanders en ‘voortplanters ‘van zor‘
geloosheit en godtloosheit , te lasteren. ‘ De Godtvmgtige Schrijver dezes Briefs heeft gepoogt dit laatste werk te stremmen, met ‘voor zijnen hoog geach’ ten Vriend de zuiverheit zijner Leere open te leggen en te ‘verdedigen.
De Ed. Heer,
aan wien ze gezonden was,
‘ ‘vond goed dezelve aan eenige Vrienden mede te deelen, waar door ik ze ook ben magtig geworden. En dewijl zijn "l ‘! i 31
_
_"'—’_IÁW_
-‚‚‘
xu.
VOÓRHEDE van n“ UITGEVER.
Ed. en’ andere, neflèns mij, oordeelden, dat ze van te veel beiang was in dees tijd, om in‘ het duister te blij ven,‘ heb ik de’ vrijheit gebruikt, om ze door den zlrtik
voor Gods Kerke ’geìneen‘ te maken. Ik hoop dat de FVel Eerw. ‘Heer Schrijver dit mijn bestaan ten beste zal dui‘
den; en dat ‘Gods Volk , door de aandagtige lezing en overweging‘ derzelve, in het geloove der Waarheít , op het eenige fimdament Christus, bevestigd en opgebouwt zal‘ worden! ‘ ‘ ‘ ‘ ’
_
‚‘“*‘
i‘
‚
‘
‘
BRIEF_
e
‚
‘
p‘
u
Z
‘
OVER.
nu
Bladz. 1.
’
RECHTVAERIQIGMAKINGE, GESCHREVEN noon man WEL Eznw. HEER
ALEXANDER, COMRIE, Ph. Doet. en getrouw Bedienaar des Euangelíums te Woubrzigge.
)
WelEdele Heer‚ enhzeer Hooggedgte Vriend! p Ëäëijéet is‘ bekent, dat, hoe verre‘ men afgeweken is van _
ÏË -
de Hervormde Leere in deszelfs oorspronkelijke zuiverheit, een ieder bijna zijnen hoor eren zijne gevoelens zoekt aan te prijzen door de heerlijke ‚
sententie van Doctor ‚Luther, zeggende, dat de Leere van de Rechtvaerdigmakinge van den in zich zelfs odloozen zondaar
door de loegerekende geregtigheit van den Êorg, de columna
Spreuk van
stantis et cadentis Ecclesiae is; om te toonen, dat het staan
Luther.
a
of vallen van de Kerleafhangt van het hanthaven en zui
ver bewaren van dit Leerstuk, zoo als men uit Godts woordt
’er van geleert en gesproken heeft. Ondertusschen zijn wij in vermoeden gekomen, dat vele, die deze spreuk van Lu therin den‘ mondt hebben, Lutherus nooit gelezen hebben, en zijn leere niet verstaan, wijl zij Luthers leere‘ bestrijden, drijvende eene nieuwe leer, ‘namelijk, dat, zoo onze geloofis- ‘ ‘dadelijkheit niet voorafgaat , ’er geen ‘Rechtvaerdigwnakinge is,‘ en dat Godt dan‘ op die‘daadt, of het geloofsaannemen, den
zonglaaiïjn zijn eigehoo e vierschaar buiten ons eerst de regt‘ heit ‚en de
e
enoegifoeninge Christi toerekent, en recht
vaer ‘gt; Jof, wij men niet durft de onmiddelijke toereke A
’
ninge
k
‘2
BRIEF‘
nmge voor het geloove oiitkeirnenfidpt Godt de geregtigheit Christi wel onmiddálijlv‘toerekent,’ ‘maar niet tot rechtvaerdi gen, dat is van schuldt en straf vrij te sprekemen een recht tot het eeuwig leven te geven, ’maar tot geloove, om ons daar
op Vrgl] te spreken en te rechtvaerdigen. Hoe Luthers spreuk OP Zulke!‘ leer‘ kam ‘passen, ‘weet ik‘ niet: ‘maar dit weet ik, ‘dat Basis van Luther‘
De persoons verwisseling‘
Doctor Luther tot een basis van zijn geheele redeneringe over dit gewigtige‘ stuk de surrogatie, substitutie, en waaragtige Ëersoousverwisselinge tusschen de uitverkoohie in hem en den
Org Stellende, in de opregtin e van het eeuwige Verbondt en Testament ‘der Genade, hij alîe Godts handelingen omtrent delta‘Borg zoo‘ aanschoujlvît en‘ beredeneert, dat wegens deze sub stitutie, surrogatie, of persoonsverwisselinge, hoe gij het noe men wilt, even daar door“ dat de substitutie of persoonsverwìs sellnge staudt gree), de principale schuldenaar bij God geab solveert is "geworden, en zij‘h ‘Plaatsvervangeoof Verhondts hooft„uit kracht van deze persoonsverwisselinge voor de REUS, de schuldenaa‘r,”‘de‘eenige aansprekelijke persoon die geactio neert of aangesproken, en in rechten kan getrokken ‘worden, om ‘voidoeuiiìge van’ denzelven, met opzigl: op alle de hooge eisschen wegens de beleediginge van de Majesteit Godts door de zonden, te ontvangen. Om hier van overtuigt te worden, heeFt UEd. zijn uitbreiding over de Galaten te lezen; in welke hij, boven alle Schrijvers die voor hem gegaan zijn, de ei
gentlijke‘ kundigheit van de persoonsverwisselinge fusschen Christus de uitverkoornen, als mede de eigentlijke kundig vheit van entoerekenin e van Christus Geregtigheit totRecht vaerdigiìige volgens
aulus,‘gegeven heeft.
‘Zonder reflectie ‘te maken op zoo vele anderegedeeltens van de Werken van dezen grooten Doctor, zal het genoeg zijnUEd. alleen ‘een verkorting te even van zijn verklaringe VËIYÌIBËIIB
en 14 vers van het de ‘e Kapittel van Paulus Brief ‘aan die ‘
Luther
van Galaten. ‘ “ "‘“ ’ ‚ ‘ ‘ Na dat hij ‘Hieronimzts en ‘de Sophisten beschùldi t heeft,
aangehaald. dat zij dezeplaats hadden verdraait , zoo zij zig verbeel derrmet
een heiligen ijver, om Christus het schandaal niet aan te doen
dat hij een ‘vloek zoude genoemt worden; zegt hij, dat Paula: zy 71€
_
over. DE REGHTVAERD‘IGINIAKINGE.
’ ”3’
‚te woorden‘ eerstandelgh ‘ingerigt en na waarheitgesprohen heeft, zeggende ‘niet dat hg een vloekv voor zig zelfs geworden is, maar
voor ons,- in wel]: V‚o0r ons de nadruk legt. De strafëcltuldige moeste na de Wet als een vervloekte worden opgehangen. Zulke waren îüît/u" dog Christue heeft op zig genomen alle onze zonden ‚en daarom heeft hg een strafâchuldige moeten worden, en gelgk Jesaias zegt, onder de ooertredero getelt worden. Dit hebben de Propheten in den Geest gezien , dat Christus de allergrootste strafsehuldige stond
te‘ worden, een doodslager, ouerspeler, dief‘, heiligschender, laste raar, en wat verdere zonden hg als Borge op zig‘ genomen heeft: zoo dat ’er nooit grooter ‘zondaar in de wereld is geweest, om dat hg , een
verzoeninge der ganeche wereld zg/nde, nu niet meer is een onschul dige, gelgk hg geboren was, maar een zondaar, dewelke heeft en ‚
draagt de zonde van ‘Paulus, een lasteraar en vervolgervan C‘hrùetue, van‘ ‚Petrus een ‘oerloehenaar, van David een overspeeler en doodsla ger,‘ schoon hg die zonden zelve niet begaan heeft. Daarom‚eluit_ deeze generale Wet aan ‚Zlloses hem in, en bevat hem, om ‘dat zv hem vindt onder de strafsch‘aldigezondaare, die ook met den wille de; ‚Vaders een metgezel der zondaars heeft willen zyn , het vleeseh en, bloed aangenomen hebbende van die geene die zondaars en moorde
naars zyn, waarom de Wet hem als een moordenaar ‘veroordeelt en ‚ gedood heeft. Hg zelve is wel onnoozel, als het onbeomette en 0n bevlekte Lam Godts ‚‚ maar om dat‘ hy de zonde van de wereld draagd, zoo word zgîze onnoozelheid door de zonde onderdrukt, en wat voor
zonden ookïk, gg, enwy allen gedaan hebben en doenzullen, zyn zoodanig de eigene ‘van Chriotus geworden, als ofhg die zelfs begaan had. Dit hebben_ de Propheten zeer dnidelgk aan‘den dag geetelt,‘ Jes. 53: G. Ps‚ 40: 13. 41: 5. 69: 6. in welke’ de HwGeea vvan Christus uildrukkelgk getuigt, dat hy zonden heeft, hebbende op zig genomen om de persoon van alle de zondaars te vervullen,‘ en dus een
verdoemeling is geworden voor de zondaren der gansehe wereld. Z00 is dan’ Chríetns niet alleen gekruist en gestorven , maar hem is ook door de ‘Goddelgke liefde opgelegt de zonde: de zonde hem opgelegt zgnde, komt de Wet, ‘en zegt,‘ een iegelgk zondaar moet sterven: bggevolge ‘indien gy,‘ Christus! wilt Borge blî/ven, schuldenaar zyn
_ zondeen en de straflë vloek.dragen Te regtdan ‘voorbrengt de zondaars, Paulus nitMoses, zoo moet‘ gg aangaandeChîîí ook dragen sms ,
4
I
‘
B
B. ‘Q
‚Luther.
I
E .
F ’
stuijdiagenorale wet by.‘ een iegelgk aan het hout hangende is
‘een vloek voor Godt: Christus heeft aan het hout gehangen: by ge volge Christus is een vloek.
Ditis een groote troost voor‘ alle vroo
mlm.‘ dat Christus zoo op zig genomen heeft, en aangetrokken en omwonden is in en met myno , uwe , en de zonde van de gantsche we ‚ raid, en op hem zierg mogen ‘als dragende alle onze zonden.
Waar
door komen te vervallen de dwalingen aangaande de reehtoaerdiging door eigen werken. ‘Want indien het waar is dat wjì/ door de werken der Wet en de Chariteít de zonde uitwisscheìi , dan neemt Christus die niet weg. Maar ’tEuangelium leert dat Christus het Lam Godt: is, dat de zonden der wereld wegneemt. ‚ Z00 is dan de Leere des _ Euangeliîtpis vol van vertroostiîzgen , makende geengewag‘van toets
werken, ‘maar van Godts onbegrgpelj/ke liefde jegens ‚ons verloren‘ înenschen , dut namelyk de Barmhartige Vader, als hg zag dat‘ wtz/
door den vloek der 17Vet ‚onderdrukt wierden , en door onze eige hrag ten daar van nooit konden verlost worden, ziz/nen een iggeboren ‚Zoon gezonden heeft in de wereld, en op hem gelegi heefl ‘alle de zonden,
zeggende tot dat geliefde Lam,‘ gg zgt Petrus ,die looehenaar,‘ ‚Pau lus die lasteraar,‘ David die overspeeler‘, om. Daar komt ‘deîWoî,
een zegt, ik vind Item als een zondaar, die op zig genomen heefi do zonden van allen: dienoolgens dat hg aan ’t krîiice oteroe, en dus
valt de Wet aan, en doodt hem.
Dat geschied zynde is de gwnlsche
wereld gereinigt, en jvorzoent van alle zonden, bggeoolge ookverlost van doodt en alle kwaaden. Terwgl nu de Heere Jesus een Goddelgk
en Eeuwig ‚Persoon was, is het onmogelijk geweest dat die in den
doodt kende gehouden worden, daarom is hg ten derden dago opge staan en leeft nu in eeuicígheit, en daar wordt geen zoude meer in v hem gevonden, maar enkel‘ geiregtigheit, leven, en eeuwige zege ning. ‘Die heugely/ko verlooning maetenìog van nabg beschouwen, en met een volkomen verzoeker! vertrouwen en geloove aangrgpen :
die dat doet lteeftdeeze onnozelheit van Christus en zyneoverwin ninge’ over den vloek en doodt, hoe groote zondaar‘Slip zynonogé. Dog zulks kan niet verrigt worden dan door het verstand datdoor
‚geloof‘_verlicll‘i is: ‚lig/gevolge ‚worden ‘ wy door‘ het geloooe‘ alleen ge’ rechtvaardigt, ‘om dat het geloove alleen deeze overwinning‘; van
Iijhrtqtus aangrgpt, ‘ Iusschen‘ beide zegt Luther.nog: Daarom i‘ lìtetîvgnîze post’ roemritgtigjuit te_ bîgeiden devi;Artikel ‘van de‘ Christoly. ‘mîj’ï.‘ ‘
‘
’
he
‘ oven DE RECHTVAERDIGMAKINGE.
’ s‘
ka‘ geregtigheít, tegens de geregtigheit des Wets en eige werken,‘v hoewel “er geen stem ofwelsprekendheit is, die na waarde kan bevat
ten _‚ veel rnin uitspreeken deszelfä grootheit. En wat verder,na‘ dat hij getoont had, dat de overwinninge van den vloeken‘ doodt vandle Godtheit van Christus Persoon af hing; zoo dan, die de Godtheitvan Christus lachenen _, raaken eíndelgk de gant sehe Uhristenheit kwyt, en worden geheel en al Heidenen en Tur‘ ken: bggevolge den Artikel van de rechteaerdigtng , gelgk ik dik wgls vermaane, moet men nauwkeurig nagaan, en tragten te
kennen,‘ want ia dezelve worden vervat alle onze ‘verdere Gelòofij‘
Artikelen, en die behouden en gezond verstaan zynde, zgn de overige ook behouden en onwederspreekelgk. Wanneer UEd. nu deze verklaringe gelezen hebt, zult gij
Comrís‚‚
terstont zien, dat Doctor Luther het gewigtvan de zuivere be
waringe van deze leere (vande waaragtige Persoonsverwisse‘ linge tusschen Christus en de uitverkoorne m hem , als de eenige ond van een weder ‚en weder over toerekeninge, zoo van‘ Ê-‚lmne zonde aan den Borg tot vloek, als van zijne geregtigheit
aan hen tot rechtvaerdiginge, of tot het worden van de recht‘ vaerdigheit Godts zelfs in hem, eveneens als hij in haar, dat is haar plaats vervangende en haar ersoonen verbeeldende, de vloek‘ zelfs, de zonde zelfs gewor en is) met zijn spreuk he‘
doelt, op dat dat strekken zoude als het eenige middel, om on‘ ze benauwde en verslagene herten‘ een eenigen grond van ware en‘ bestendige troost zoo in leven als sterven te verschaffen , wan‘. neer het ‘bij ons een stuk van het allerhoogste belang geworden is, hoe wij, zoo Godt de ongeregti heit gade slaat, in zijn ge‘
richte zullen lCOIIIJGII bestaan‘ Toen
uther nog in zijn Klooster
was, anno 1516, ‘schreef hij aan den Augustiner Monnik Georg’ Ëpenlein de volgende aanmerkelijke woorden, te vinden Lib. I, pist. IX.
Ik wenschte wel te weten, hoe gy met uw Ziel staat ,- of‘ Brief van
gy niet eindelyk uwe eige geregtigheit begint moede te worden,‘ en ‘u verkwikkende ín Christus geregtigheit, leert , uw vertrouwen daar op te zetten? Want in onze tgden is de aanvegtinge van Hoog moedt by veele gemeen,‘ en voornamentlyk bg/‚de geene , die met alle magt zig bevlgtígen OM OPREGT EN vnooM ‘ra ZIJN, TEKWIJL zIJ GEEN
KENKISSE
HEBBEN
VAN
DE
GEREGTIGHEIT GODTS, WELKE ONS
B
in‘
Luther.
6
.
’
‘‘ï"‘ 1‘
B ‘n
‚I
EER‘H mj
z’ï
m CHRISTUS ovenvnosnxo voor. me!‘ niet 41,. GESCBONXEN WORDT. Deeze zoeken zoo lang goede werken te ‘verrigten , tot dat zg zig daar op verlaten. y enaoor Godt daar mede bestaan kannen, als met goede werken engzgerdiensten ‚opgesmrukte Menschen, het wel ke‘ nogtans onmogelgk’ is‘; Toen gg bg ons waart„stakt_g’gin ‘dien maan, en in‘ die dwaling‘, en ik zelfkben ook daar in geweest,
en. ik bestrgde deeze dwaling ‚als nog _, en hebde_zelvenog niet ten eenemaal overwonnen.
Derhalven mgn beminde Broeder, leer
Christus den gekruisten,‘ leer hem eolgen, ‘u te uerloolohenen , en tot hem te spreeken: GIJ HEEBE Jezus ZIJT murw Geneorioazír’,
IK EGTEfl UWE zoNoE: GIJ HEBT AANGENOMEN nu‘ MIJNE wss, nu MIJ GESCHONKEN, DAT’ UWE IS. GIJ HEBT ‚AANGENOMEN, nu‘ GIJ mm‘ WÀART, nu Mu GEscnonzEN, DAT IK NllìT WAS. Betragt z_1/ ne liefdeaandagtelgk! zoo zult gg zoete troost daar uit scheppen. Ï/Vant bgaldien wg met onzen arbeidt en lgden ons gemoet kannen
voldoen, waarom is hg dan ‘gestorven? enz. ‘Degroote Calvijn
stemt op het noukeurigste hier in meît Luther overeen.‘ Comríe.
Moet UEd. niet verwondert staan, hoe die, die eene nieu
we leere invoeren,‘ de onbesphoamtheit durven gebruiken, om in haar Leerreden, en bijzondere aanspraken, iiiïgrootere eli kleindere vergaderingen, om onze Leere te schandvlekken , en de
kleinwetende‘ Leoken, eer zij‚„11_‚aar leer‘: zelfsvorklaeirthehben‚_ voor in te nemen met vooroordeelen tegens ons, als ofwij een nieuwe Leere hadden, voor te geven,
de Kerke in gevaar was
zoo onze Leere, in het bestrijden vanglellìiáhionstranten , doorbra
ke, en dat men dan zoude be innen te leèrenîeen Ré;chtvaerdigma kiuge niet uit en door het e ove, maar; tot het geloove, endoor een doodt geloove,
in‘ en 0rondt AIJTINOMIAANS, MAcmNALIsT
en zijn. door erschrikkelijke , voorwaar! om Hmìnzeuwsciì het gemeen.zoude ‘dat vInt‘eer het hooren naaien vanzulke‘ namen, en blindtgeloof slaan aan die klap ersrbewogen wordt, gaan de te maken, om, was het mogehj , alle die zig aan de oude
Leere der Hervorminge stipt vaslhouden, uit de Sijhagoge te
werpen, om dus‘ des te gemakkelijker op de puinhoopen van ee ne voor dezen Vastgestelde, maar nu veelzints omgekeerde Leger, een half, zoo niet eene geheel Pelagiaansch gebouw o_
te_ halen. Ik hebbende groote zwarigheit gevonden, doe i ‘
‘ ’
"
„mik L __.—_l|l‘- ‘—»‘
‚
l ’
‚
’
eerst‘
oven IJEREGHTVÀERIJIGMAKINGE.
7
eerst mijne Verklaríngè ‘van de zeven eerste Zondagen ‘van on‘ zen Catechismus ter Approhatie gaf, met een zeer korte Voorre‘ ‘den‘, vondt‘ níijij we ens eenige moejelijkheden om approbatie te Bekomen , ‘genootzaa t eene breedere Voorreden te se rijven , ‘en mijn ‘geheele sijstema in hetkort‘ opte geven, om alle die zwa‘ righeden te boven te’ komen: komende allessommierlijk hier op uit, dat ik in mijn gantsche verklaringe leerde, dat, gelijk
‘ uit kragt van een Werkverbondt, metAdam opgeregt, nietal‘ leen voor hemzelve, maar ‘als plaatsvervangend en‘ persoons
verbeeldende ‘V’erbondtshooftï van alle die door ‘gemeene voort:
tëëlinge van hem‘ afdalen, zijne eerste zonde aan alle zijne na‘ komelinven onmiddelijk direct en voorgaande toegerekent wordt tot verdoemenisse, alzoö uitkra tváh het ‘eeuwig‘ Testament enVerbondt‘ der Genade met " en Man Christus’ Jezus, als den tweeden en5 alle de uÎtverk‘oornenïn‘ hem als zijn Zaadt, zijne Adam, eregtìghèitmeîfgenoegdoelïinge’tot rechtvaerdi‘
ging’ onmiddeäijk" direct ‘en voorafgaande toegerekent wordt‘: in vaste’ verbeeldinge‘ï,‘ dat Îìiémant in een HervormdeKerk te‘ gens zulke allezints Sehriítuurlijke Leere, dat, gelíjïowi‘ alle zit ‘dan eersten Ädam sterven 5‘ Wij‘ ook in dentvcieedén even
dig gemaakt worden {in oppositie zoude komen. Maar de 0n dervindinge ‘heeft mij geleert, dat ilrmis gerèkent hebbe: ver‘
mits ’er zoo ‘vele Schriftén ïzedert ‘die tijdtï_diet licht hebben p
gezien, en waarlijk ‘tot weinige ‘eere der Sehrijvers. Ondertusschen behalvenjï een ’B‘rièf, en een gedeelte van een tweede aan ÚEd. ’ esdhreven, Welke gij vgemeen gemaakt hebt, hebbe ik de‚zake Ëìten berusten, als enoegzaam afgemaakt, en uitgedisIaïitteert’inf een’ Heryormde_ Ëerke; waarin ik‘ hope
dat ‘nooit‘ iemantïzalîgedult worden‘, die de onmiddelijketoèï rekeninge’van Adains zonde" tólrïrerdbemenisäë; én de omnïddé- ’
v’
‘lijkeijtpexiekeningeKianfllrristtiä geregtigheit éngenoe doeìáiiìge Ihetde verdienstekïan ‘diexrtöt reehtvaerdigingïy‘zälâobhenen. _ ik ‘zonde 'de;‘1“‘h‘alven nooitÄmëeì“ penjop papier,‘ deze‘ materie ‘aan aaîfdë,‘ gezetdlebbenf zoo ’er ‘met eemmenigtéiterwarde
en‘ ‘nversiîandigefiiingetr onlangs waren uitgestrooitijîen UEd. ‘en andere ‘mij‘ ‘niet ‘genoopt hadden’, mijne gedagten nader en klaardéflflaan‘ fUEdfînede e‘ deëlen: op ‘úalìgij ’er uw"’ge-‘ ‘ ‚ _ I ‘bruik ’ ’ K
s
_‘
BRIEF
bruik van zoudet konnen maken, om te toonen, dat mijne en »mijn’s Medebroeders des WelEerw. Heer HOLTIUS zwijgen niet
uit eeni e verlegenheit ontstaat, als of wij niets ter wederleg O neen! die zig daar medekittelen, als of wij ad terminos non loqui waren gebragt, of verstomt waren, zullen eindelijk zien, dat haar ‘ingebeelde victorie, en roem daar o , maar ijdel is geweest, zoo gij aan Uwe Vrienden dezen rief gelieft mede te deelen. ‘ ‘ Ik ben meer over de form, hoe deze Missive te schrijven,’ als over de stoffe zelfs verlegen: ondertusschen alles tot drie
‚ging ha den.
hooftpunten brengende,‘ hope, dat ik UEd. elucidatie genoeg
zal geven. Verdeeling.
‘
HET EERSTE waar
. over
_
deze mijne Brief loopen zal, zal
behelzen EEN Kom‘ EN KLAAR VOORSTEL VAN DE ALOUDE LEEnE DER KEEKE, BETREFFENDE HET GEWIGTIGIQLEERSTUK VAÌLDE RECHT’ YAERDIGMAKINGE VAN IJEN IN ZIG ZELFS GoDTLoozEN Enoc UITVER‘ KOOREN ZONDAAR, DOOR ToEaEKENiNe NIET VAN EEN VREEMDE,‘ MAAR VAN zIJN GoëLs, zIJNs ALLERNAAST xN BLOEDE BESTAANDE VERLOSSERS.
‚
v
_
HET TWEEDE zal in vzig vervatten een kort verhaal ‘van den ‚ ‘aanvang en ‘verderen ‘voortgang ‘van de gvervalssiîzge van
deze oude en zuivere Leere.
‘
HET DERDE, in wat OPZIGT, m AL, EN OOK NIET, ALLES DAT MEN TEGENs MIJN LEERE lNnnENeT, WIL VERSTAAN HEBBEN; op dat, zoo het Godt
behagen‘ mogte,
een
twist,
uit twee
gi
naas mijner Voorraden geboren, ten einde mogte ge ragt worden. ‚ ‘ ‘ . HET EEEsTE zal zijn, om U onder het oog te bren en, wat Re tzinnige de eheele Regtzinnige‘ Oudheit aangaande e stolfelij e en for Oiidheid . mee e oorzake van de Rechtvaerdigmakinge, neifensjìet ‘voor’ ‘ wer derzelve, geleert heeft, ja zelfs wat eenige Papisten, in de onkere tijden,‘ als mede bij den aanvang van’ de Hervoìj-‚f minge geleert hebben. Dit zoude een zware taak zijn voor mij, die mijne bezigheden hebbe ; maar onze Vaders, die altoos als
Helden gestaan hebben v‘oor het gewiotige stuk van de Leere der Rechtvaerdigmakinge‘ van den in zich zelfs volstrekt godtloozen
zondaar, (in zijne betrekking tot den EEnsTEN ADAM , zijn plaats‘ ’
ver
_
oven m’. RECHTVAERDIGMAKINGE.
9
vervangende en persoonsverbeeldende Verbondtshgoft’ in ‘het Verbondt waar in hij en wij in hem stonden, ver onden tot den vloek daar in gedreigtaan hem en ons in hem, enwaar on‘
der wij onderworpen zijn , door onmiddelijke directe en vooraf‘ gaande toerekeninge van zijne eerste overtredinge; en voor de
onmiddelijke directe en voorgaande toerekening van Christus geregtighejt en genoegdoeninge als den Tweeden Adam, in een ander‘ Verbondt onze plaats vervangende en onze‘ persoonen verbeeldende, tot onze‘ rechtvaerdigheìjij) hebben, wànneerhaar
Leere van nieuwigheit door de Papisten beschuldigt wierd, ons een zeer goede verzameling van de gevoelens van de Recht‘ zinnige ‚Oudheit medegedeelt , uit welker schat, en het geen wij
vverzamelt hebben, ik UEd. eenige oude en nieuwe‘ dingen zal mededeelen, welke U dienstig zijn zullen tot uwe versterking
in het‘ geloove den Heiligen eenmaal, dat is eens vooral, over
gelevert,‘ in een ‘tijdt in welke men een nieuwe Leere invoe‘ rendehonbeschaamt het oude als nieuw bestrijdt.
‘Ïustinus lllatjr Ep. ad Díognetum.
_
‘
gaf zijnen Zoon tot 10 Oud-Vaders
een rantzoen voor ons, dien heiligen voor overtreders, ‚dien aîmgehaaldfl onschuldigen voor schuldigen, dien re tveerdigen voor de godt‘
loozen , dien onverdertfelij ken voor veräerffelijken, dien onsterf’ íelijken voor sterffelijken: want wat was ’er anders "t geen onze
zonden ‚konde bedekken dan zijne geregtigheit ?_ in wien anders konden wij ongere tige en godtlooze voor‘ regtveerdige gehoug’ den worden _dan‚a leen in den Zoone Gods? o! alleraangenaam’ ste ‚verwisselin e! 0 ondoorgrondelijk werk! o gezegende goe‘ dertierenheit a e verwagtinge verre te boven gaande! dat ‚wel de ongeregtigheit van velen in dien eenen zoude bedekt zijn,
dog dat de geregtigheit van dien eenen te ‘wege brenge dat ‘ve e’ onregtveerdige voBr r tveerdige gehouden worden. ï ‘ Dezelve in ExposuFidei. n diervoegen heeft hij ‘zijnHuishonij dingen Ampt onder ons bekleedt envervult: want‚ nadernaal Adam door _ zijne zonde het menschelijke geslacht aan den dood
onderworpen heeft, en de geheele natuur der schuld onderhorâg ‘ gemaakt, heeft de Zoon, om dat ‘hij beide Godt en Mens was, de overtreding en val van Adam herroepen en vernietigt: ‚
‘en zoo verre hij Mensch was, eensdeels onschuldig zonder eeni ‚
21e‘
“i?
"BïR‘IEF’
geimisdáàdîizijn levemgeleidt, anderdeels vrijwillig den dood Òlidergänfl,‘ door ‚ zijnen hoogst naaukeurigen wandel wel den va! ‘îdòehde ‘verdwijnen, doch‘ doorzijnen onschíildi en dood ‘descliuld ‘uitdelgende: maar zoo verre hij Godt is, dìeeft hij
beidedìetgeenwerbroken was herstelt, en den
zelf geheel
vernietigt‘. _ _ _ Irenaeus adv. Haer. Lib. III. Cap. XX. Gelijk door de mis daad van ‘een mensche wij zondaars geworden zijn, en het leven verloren hebben, alzoo was het noodzakelijk vdat vele
door ‘de‘ ‘gehoorzaamheid van een mensche,‘die uit ‘een maagd geboren‘ is, zouden gere tvaerdigt worden. ‘ _ ‘ Ïdem’Lib. V.‘ Cap. X V. Welkeri wij wel in den eersten Adam beledeigt hebben, zijn gebod niet gehoorzamendeg‘ maar inden twe‘ en Adam zijn wij verzoent, gehoorzaanrtovdenÌ
dood geworden zijnde.’ Idem ‘ibid. Cap. XVIII. Die overtredinge van Gods gebod, dewelke in Adam ‘was, is ontbonden door het gebod der Wet
dewelke de Zoon des Menschen bewaart heeft, geen gebod Gods‘ overtredende. ‚ "qdthanasius Tom. I. de incarnat. Verbi. Het is onmogelijk dat‘ de ’ zuiverheid en onschuld in de menschelijke natuur diíáj‘ igcìtstelt ‘worde,’ ten zij men geloove dat Godt ‘in het vleesch
zijiï‘die een geregtigheit vrij van alle zonden in deîwereld ge láragtî‘‘ heeft,‘ door‘ welke wij zullen leven en behouden-wor— ‘ dëfi‘, ïdfiinlatïwij derzelve zijn deelagtig ‘gemaakt.
‘Gregorias Nyssenus‘ Orat. II. in Cant. Christus ‘op zig zel“ overgedragen hebbende de onreini heden mijner zonde, heeft zijne reinheit aan mij medegedee t, en heeflrmij vdeel
àga gemaakt zijner schoonheit die in hem is.
- _‘
agustinus Ene/z. ad Laar. Cap. XLÎ; Hij zonde, gelijkiwij ijégtveerdìgheit, dog niet onze, maar Gods, dog niet in ons, naar in ‘ em: gelijk bij zonde, dov’ niet zijne maar onze, nog
’ in izig maar in ons gestelt is door
e gelijkheit der zonde. .
e" Idem Bib.’ H, contra Pelag. et Coelest. Cap. XXIV, Maar in ïdilijzaak van twee llîlenschen , doofwelker eeiíen wij verkogt zijn I_
onder de zonde,‘ door den anderen vrij‘ gekogt‘ worden van de ‘zonden, door welker eenen wij gestort zijn In den dood, door “ï ‘ _ den
_
‘wat na REGIJTVAEEDIGMAKINGE.
n’
_ den anderen verlost worden‘ ‘ten leven: nademaal geene onsin
zig verdorven heeft doende zijnen wille en niet desgenen van wien hij ígîmaakt‘ was, deze‘ ons‘in zig zalig emaakt heeft, zijnen wille, maar des genen die em gezonden’ niet doen
had: in ‘de zaak derhalven van deze Twee bestaat eigentlijk het Christelijkgeloove. ’ " ’
Idem Serm. VI_. de merbis Apost. Hem die geen zondefge‘ ‘ kent heeft, heeft hij zonde voor ons gemaakt, op dat wij zou’
den worden regtvaerdigheit Gods in hem.’ Ziet twee dingen. ‘ Gods regtvaerdigheit niet de onze.
In hem, niet in ons.
’
’ Idem Tract. lllwin ‘Iohannem.’ Alle die uit den Adam met zonden zijn, zijn zondaars; alle die door Christus geregtvaer ’ digt zijn, zijn rechtvaerdige, nietin zig zelven, maar in‘ henr: want vraagt gij wat zij in zior zelven zijn, zij zijn Adam ;‚’ vraagt gij wat zij ‚zijn in heni’, zij zijn Christus. ‘
Idem de Spiritu et Lítera,_ Cap. VII. Nogte‘om dat zij regt van herten‘ zijn, maar op dat zij regt van herten zijn mogen, wendt bij‘ zijne geregtigheit voor waar door hij ‘den ‚
godtloozen ‘ regtvaerdigt.
_’‚
’ dem in Ps. XXX. Conc. I. Redt mij uit inuwe gejregtigheit en neemt mij uit. Om dat gij in mij niet gevonden heht mijne geregtigheit; redt mij’ uit in de‘ uwe: dat is’, ‘laatùdat mij‘uit‘ redden dat mij regtvaerdigt, dat mij van eenen godtloozen een godtzaligen maakt, van een ongeregtigen eenregtvaerdigen. Idem in Ps.LXX. Redt mij uit in uwe geregtiglìéit: niet ‘ in de mijne maar in de uwe: want indien in‘ mijne, zoude
ik‘ van die gene zijn van ‚welke hij zegt, de regtvaerdigheit Gods niet kennende, en de hunne willende opregten, zijnzij‘ deregtvaerdi heitin Gods niet onderworpen. ‘ _ de’‘ barmhartig‘ ‘ 321 îl Leo ‚SerrmgX. NatQDOm. Wij erkennen heit Gods, die‘ van den beginne belooft, en ‘van eeuwigheit toebereidt is, door welke a leen de bandender‘ mensehelijke‘ ‘ ‘ vangenisse hebben konnen ontbondenworden, met welkede edriegelijke Aucteur der zonde den eersten mensch en dea
zelfs nakomelingschap beknelthad. ’ ‘ Idem Epist. LXX. quae est ad Jìwenalem. Dog op alla!‘ leven zoude herstellen , heeft aller zaak opgenomen, ‘en met v0o’r_
‘‚
_‚‚.‘‚-c|‘—l
Í2‘Î
BRIEF
‘voor allen te betalen de kra t van het oude handschrift ver ijdelt: op dat, gelijk door e schuld van eenen alle tot zon daars
emaaktûwaren, zoo ook door de onschuld van eenen alle
onschu dige zouden worden; terwijl de geregtigheit van daar’ voortvloeit, daar de ‘menschelijke natuur 1s aan enomen.
Cyrillus Alexandrinzts Lib.Xl. in‘Joh.Cap.X V. Gelijk wij door de ‚overtredinge van eenen mensche, als in het eerste be ginsel van ons geslagt den dood toegewezen zijn, in dien eer‘
sten hobrende, stof zijt gij,‘en zult totstof wederkeeren; even
’ zoo agte ik dat door de gehoorzaamheit en geregtigheitvanühris» tus, in zoo verre hij zlg derWet onderworpen heeft, hoewel
‘hij de gever der Wet was, de zegening en levendigmaking, die door den Geest is, tot’ onze geheele natuur doorgegaan is. Bernardus Serm. LXI. in Cantic. Heere ik zal uwe geregtig heit vermelden alleen. Want die is ook de mijne. Te weten,‘ ’
gij zijt mij reígtvaerdigheit van Godt geworden. Heb ik ook te’ dat‘. mantel‘, ie eene voor‘beiden niet genoevzaam Het isugten, geen ‘korte welke geen twee zou lkunnenzij? dekken.
‚Uwe geregtigheit is In der eeuwigheit.
Wat is langer dan de
eeuwigheit? Die‘ ruime en eeuwige geregtigheit zal gelijkelijk uw en inij rijkelijk bedekken. En in mij edekt zij wel een ‘veelheit der zonden, maar wat in u Heere? dan schatten van‚ Imededoogenheit, rijkdommen van goedheit.
‘Idem Dom. I. post. Octav. Epiph. Serm. I. Maar nogtans, op dat ’er nu niets zij, o Mensch! ‘dat gij klagen zoudt tegen
de ongere tigheit Adams, wordt u geschonken de gehoorzaam‘ heit van hristus, op dat, zoo gij om niet verkogt zijt, gij om niet verlost moogt worden. _ ‚ _‘ Idem Epist. CXC. quae est ad‘ Inflocentium P. B‘ Een mensch die schuldig was, een mensch die betaalt heeft: want‚, zegt hij, indien een voor allen gestorven is, zoo zijn alle ge
storven: zoo‘ dat de voldoeninge van eenen aan allen werde toegerekent, gelijk die eene aller zonde‘ edraven heeft; en nu niet gevonden werde een ander die mis aan ‘heeft, een ander die ‘voldaan heeft, dewijl het hoofd en het lighaamv eene Chris ‘tus is. Het Hoofd heeft dan voor de Leden voldaan. Idem Sermlad Ìllilites Templí. Eene heeft gezondigt en alle ‘ ‘ ‘ wer
-
oven na RECHTVAEIIDIGMAKINGE.
13
werden schuldig gehouden: en zaIIJde onschuld van eenen dien eenen alleen toe erekent worden? De zonde van eenen‘ heeft voor allen den dood gewrogt, en zal de geregtigheit van eenen
maar aan eenen het leven wedergeven? De geregtigheit Gods‘ is niet vermogende!‘ geweest om te verdoemen, dan om te her‘
Christus stellen: en in ‘’t Adam goede.heeft Zonde nietAdams meer zonde vermogt mij in toegerekent ’t kwaad, Wor‘ den, en zoude Christus geregtigheit tot mij niet Ibehooren? Anselmus ad Hom. V. Door de geregtigheit van eenen, ko’ mende over alle de uitverkorene menschen, is? men gekomen‘ tot de ‘rechtvaerdigmakinge, op dat zij doorde gemeinselrap
der geregtigheit Christi zouden gerechtvaerdigt worden‘. Daar is een‘ bestieringe door dezen Anselmus opgestel‘t‘ om‘ te ‘ dienen tot onderrigtinge hoe men de kranken moet vertroosten,
zijnde te Ceulen bij Casparus Ulenberg gedrukt anno 1475.’ Daar niet zalig vind kondt men deze‘ worden vragedan en door bestieringen. den dood van Gelooft Christus? gij dat kranke antwoordt, Zegt hem dan; welaan derhalven, terwijl het leven‘ n in u is, stel in dien dood alleen uw vertrouwen: betrouw u ze ven nergens anders op: vertrouw u geheel aan die
dood: bedek u geheel alleen daar mede, en meg u eheel‘ in dien dood en wentel u geheel daar in._ En zoo de eere uw wilde oordeelen, zeg; Heere ik steile dendood onzes Heeren Jezu Christi tusschen mijen tusschen uw oordeel, anders wil ik
met u niet te regte staan. En zoo hij u zeggen mogte, dat gij een zondaar zijt, zoo zegt, ik stelle den dood van den Heere
Jezus Christus tusschen mij en‘ mijne zonden. Zoo hij‘ u zeggen mogte dat gij de verdoemenisse verdient heht, zegt, Heere, ik
legge den dood des Heeren Jezu Christi tusschemn en mijne kwade verdiensten, en ik biede u zijne verdiensten aan voor de verdienste Welke ik moest hebben en niet en hebhe. ’ Zoo hij) zeggen mogte, dat hij op’ u vertobmt is; zegt, Heere ik steile den dood des Heeren Jezu Christi tnsschenïîrij en uwen toorn. Isidorm Claríu: Orat. Xhin Lucaìm.‘ Wij ze gen dat wij
regtvaer‘di t’ worden -niet eerstelijk ‚door ’t geîoove, nogte oor de liefde, maar door de eene geregtigheit Gods in Chris’ y‘ ‘ tus aan ons toehedeelt. ‚‘ ’
C
Al’
14 4 Boomsch gezinden aangehaald.
B’BIEF'
‘ Albertus Pighius Controv. II. de fide et justijl Godt de Va— der regtvaerdigt ons door zijn onverdiende goedlieihmet wel ke hij mij in Christus omhelst, terwijl hij ons hem ingelijft zijnde, met de‘ onschuld en geregtigheit van Christus bekleedt. Het welk die Papist dan opheldert met de Ambrcisiaansche
gelijkenis ‘van Jacob, in de kleederen van zijnen eerstgebo- ‘
ren Broeder Esau, des Vaders zegeningen ontfàngîende. Ruardus Tapperus , Deken en Cancelier der’ Leuvensche‘
‘Theologische Faculteit, Tom.II. 171.8. pag. 36. Gelijk aan Christus van den Vader onze hoosheden worden toegerekent, om derzelver vrijwillige aanneminge, en de innigste vereeni‘
ging van het‘ verborgen ligchaam: zoo wordt deszelfs geregtig‘
eit, als van het hoofd aan ons zijne leden tot regtvaerdigheit en tot het eeuwige leven toegerekent. _ De Cardinaal-Contarenus in Tract. de justijl stelt den staat des geschils met de ‘volgende woorden ‘voor. Dewijl wij tot een tweederlei geregtigheit komen door ‘het geloove, tot de geregtig‘ heit die ons aankleeft en de liefde ongenade, waar door wij der
Goddelijke nature deelagtig gemaakt worden, en tot de gereg tigheit van Christus ons geschonken en toe erekent om dat wij Christus zijn ingelijft en Christus aangedaan ìebben: zoo is ’tbe ter dat wij onderzoeken‘ op welke van beide wij moeten steunen‘ en achten dat wij eregtveerdigt worden voor Godt. Ik ben volstrekt van gevoe’ en, dat men godvrugti en Christelijk zegt ,‘ dat wij moeten steunen (steunen zeg ik a s op een vaste zaak die ons onderschraagt) op niet de gere van Christus die aan zeker ons geschonken is, maar op tgletigheit geregtigheit en‘ hei‘ ligheit die ons aankleefït. Want deze onze geregtivheit is meer begonnen en‘ onvolkomen, welke niet kan‘ verhinderen dat wij.‘ ‚Êaduriglijk zondigen; daarom zouden wij in het aanschouwen‘ ods om deze geregtigheit niet konnen gehouden worden voor regtveerdige en goede, zo‘ als het den kinderen Gods betaamtì‘
goed en heili
te ‚zijn. Maar de geregtigbeit van Christus is een‚
Ware en‘ vol omene goregtigheit, die ten vollen behaagt aan de oogen Gods, waar in niets is dat God heledigenizoude eneGo-î‘ de niet ten hoo ‚sten aan enaam zij. Op deze‘‘ alleen, alsopeen‘
taste ení bestendige zaak Î
ebben wij te steunen,‘en te geloovâzn‚ ‘ 3
at
oven ui’. ‘REGHTVAERDIGMAKINGE,
15
dat wij om dezelve alleen ger tveerdigt worden voor Godt. i Ditis den kostelijken schat, we e iemand vindende verkoopt
alles wat hij heeft en koopt denzelven.
’
‚
De Cardinaal bewijst zijne stellingen, zeggende: Daar van daan is het, dat ‘wij tot een proeve zien heilige Mannen, die, hoe meer zij in heiligheit vorderen‘, zig zoo veel minder be
hagen, en zoo veel meer verstaan dat zij Christus noodig heb‘
ben, en de geregtigheit van Christus aan hun geschonken; en daarom verlaten zij zig zelven en‘ berusten alleen‘ op Christus. Keizer Carel’s laatste woorden, volgens Thuanus, zijn op‘ ‘merkelijk, want in en met zig zelven redekavelende‘, zeide hij, ‘dathijwel‘onweerdi was dat hij door eigen verdienste het Koninkrijk der Heme en zoude ‘verkrijgen; maar dat zijn Heere enGodt, die het zelve door een dubbel regt bezat, door erf
fenis ‚desvadefs en door de verdienste zijns lijdens, met het
eenewîergenoegt‘ andere‘ aan hem schonk; gesohenkwhij zigwas, dat‘en methetgrond toeëigende, en‚‚met uit dit‘wiens ver‘v trouwen ondersteunt zijnde geenzins heschaamt wierde. _ Wel-Ed. Heer, uit vele getuigenissen voor de ware‘ Leere, ‘ die in" overvloed te vinden zijn bij‘ de geleerdeSchi-ijvers, die haar werkigemaakt hebben, van eeuw tot‘ eeuw voortgaande, ‘de‘woorden en gevoelens der Kerkleeraars in‘ dezen opzichte te verzamelen, hebben wij gedacht dat deze voonals nogivoor Uw Ed. zouden genoegzaam zijn, om te zien, dat van den aan
beginnetaf, na den tijd der Apostelen, tot _op het _ aanbreken‘ derngezegende hervorminge, de constante Leere der ”braafste,
‘geleerdste en ‘ odtvrugtigste Kerk-Leeraars aangaande onze ‚Rechtvaerdigmaîinge voor Godt, ten aanzien‘vanwlestoifelijke
oorzaak van deze weldaadt, tot de uitverkoornen in Christus uit de liefde van Godts eeuwig Verbondt met Christus, als den ‘Tweeden Adam en zijn Zaadt in hem afdalende , altijd geweest is,’ dat niets in aanmerkinge komt dan Christus dadelij ke en lijdelij ke ‘v
geregtigheit, waar door hij, onze plaats vervangende‘, en onze rsoonen verbeeldende, als ons Verbondtshooft aan de Goddeé ijke regtvaerdigheit niet het TANTUNDEM‘ maar het IDEM, het zelve,‘ ten vol en voldaan heeft dat zij schuldig waren. Hijdoor de Pel‘‘
soonsverwisselinge de vloekzelfs, ‘de zonde zelfs zijnde gewor den ,
Comrie.
‘
w
a
_
‚_BBIEF
dan,‘ op dat wij van den vloek zouden verlost worden, en ‘niet
alleen‘ geregtvaerdigt worden, maar de‘ Bechtvaerdigheit Godts in hem zijn zouden: als mede, wat de formeele oorzaak daar van
betreft, dat deze het gestelt hebben ‘te bestaan" in de niet toe
rekeni
e onzer zonden,‘ dat is de vergevinge van die, en dat
het ‘fu
ament hier van bij haar geweest is de toerekeninge van
‘ de ‚geregtigheit van onze Heere Jezus Christus aan ons, als de " facto,‘ in der daadt godloose, en in wien nog roepinge, nog le ‚vendigmakinge, no wederbaringe, nog eenige ‘inwendigewer’ anderinge
‚laats geîìadt heeft, of koude hebben, voor en aleer
_onze ‚hekel‘:kelijke staat tot toorn en vloek om onze verbondts’ ’ breuk vernietigt wierde: zijnde het vast, dat de inwendig: Staatsveranderiuge van go oom in regtvaerdí e, van"doo
in levendige een gevolg lS van en mede vergeze t gaat‘ met de verapderinge van onzen opzichtelijken staat tot toorn en vloek wegens onze bondtbreukm) en alleen kan en moet .afgeleidt worden van de onmiddelijke toerekeninge van Christus gerech
tigheit tot lìechtveerdiginge. "‘ ’ ‘ Eer wij nu ‘de oorspronkelijke Leere der Protestanten, dit eapitaal stuk der Leere betreffende, behandelen, zal ik UEdele
eenige weinige oonsideratien ofte’ onderscheidingen mede ‘dee ‘lnn, die van ewigt zullen zijn metbetrekkinge tot‘het ‘geen wij naderhandt beredeneren zullen. r Voor te eerst dan, van voorde alle dinven dient u Wel-Edele eenklaer begrip hebben eigentllijke enerale kundigheit_van de‘‘
Rechtvaerdigmakinge ofte Rechtveer ‘ginge Gods. ‚Deze‘ is ‘ge wisselijk, zgkoro Parzoonon, onder schuld! en atrafvervallm; en dan
alle! heblìpûíde ‘verbeurt, beide van de schalt en strafvrg te spreken, en het ‘oeìgbeundo wederom te geven, ‘uil kragt ‘aan íets waarop al:
op” eenig fundament zulkenRígferlla/ken daad! zoo ‘is rustende, dafer een de minste inbreuk in een eenige van Godte deugden en volmaakt
îgden gesmede het zg al: uit een ‘voorname ofte min voorname oorzaak ‚met betrekhingo tot deze weldaodt. Wij zijn van gevoelen , dat deze generale omschrij vinge van de kundigheit van de Rechtvaer’ digingle, ofte de Definitio nominalis , van niemant der Protestan ten z verworpen worden, hoe zeer men het anders oneens ma ‘
zijn; en wij bidden UEd‚ des te meer daar op te letten , wijd ‘
‘
de
/
oven DE REGHTVAEBIÌLIGMAKINGE‘
17
deze en die in een speciaalder adspeet het stuk ‘beschouwen’ de, en dit generale niet onder het ooge houdende, zig als zeer onverstandige gedragen, het generale‘ verwar-pende, en alles
dat ’er toebehoort doemende, om dat het met het bijzondere
na hare gedagten niet overeenkomt; en zig buiten staat vin dende het
enerale te lochenen, met bitterheit des herten
zeggen, (Godt vergeve het haar) wij/ willen het zoo niet ge’
noemt hebben. De ijdelheit van zult gij zien, wanneer gij eene bijzondereapplieatiehier vanmaakt tot alle de par’ teaofte integrantes I‘ ge‘ samenv’, de wezendlijke doelen, die in hare vereeniäin’
' onsoeen‘ volkomen denkbeeldL-vaìlà ze weldaadt in zijn v0 omenheit ‘îversehalïen. Bij voorbeeldt‘, ‘ hoe
de weldaadt beschouwt, ofbe zoo als die van eeuwig’
heit uit het Verbondt met Christus, en ons in Hem als zijn zaadt, voortvloeit, door ‘de acceptatie ‘van des Borgs bemid
delinge, in welke de persoon‘! ‘verwisselinge tusschen‘ Hem‘ en ons geschiedt is, ofte mede in zijne opstandinge, ofte ook in
dB‘ onmiddelijke toerekeninge van zijne gere tigheit en ge‘
noegdoeninge‘ door eene overgaande daadt ‘Go ts tot ons,’en hettermineerèn van dezelve in ‘dewonscientien, zult gij zien
dat ’rlè"’knndigheit in alle deze opzigten dezelve is en blijft, naar den’aacdt‘ van elk esscntieelìdeel dezer weldaadt, ‚name‘
lijk‘ een vrij spneken ‚van schuldt en straf, en wederom geven
van het‘ verbeurde, wegens zekere bepaalde reden ofte redenen, waarop alles zoo ‚gegrondt is, dat ’er geen inbreuk geschiedt
tot‘ henadeelinge van eenige J/an‘ Godts volmaaktheden. wTen tweede, gelieft UWel-Edele aan te merken, dat wij, spre kende van de regtveerdigmakinge, die als een TOTUM, een geheel aanzien, hetwelk zijne volkomentheit ontvangt ’, wanneer alle de
deelen‘, tolrhet geheel behoorendemmeen geheel eigentlijk daar te stellen, inzijn vol‘komentheit metìelkander zamengevoegt ofte ge’ combineert worden ; en dat wij ‘evenwel iedervan dezeessentieele deelen, in sensu rlitiso, ‘een zekere‘‘ vollnaaktheìt ‚(NBrniet vol komentheit in sensu concreto) toeschrijven: welke volmaaktheit van een ieder deel in sensu cliviso, " wanneer zij in sensu concrete door vereeniginge met elkander zamengevoegt worden, de vol‘ komentheit van de weldaad uitmaken‘ Bijfioorbeelclt, kan ik ’ niet J
x
18
‘‘;Α
‘ SHBJR‘ 1‘13%‘
nietze gen, wat dekundigheit van een ziel betreft, dat het volmaa te denkbeeld welk wij daar van hebben, is‘, dat‘ het een Geestelijke substantie is,‘.met ‘verstant ‘wil en‘ îbewustheit’ van
zljndaden werkende? Kan ik niet ze gen,‘dat‘een volmaakt ‘denkbeeldt van een ligchaam is ‘de uit e reidlreit, deelen buiten
deelen hebbende, ‘en opeene bijzon ere wijze georganiseert? Alles is een volmaakte omschrijvin e van ieder deel. Onder tusschen geen van beide in sensu ‘viso ,“ in het‘ afgetrokkene beschouwt, buiten haar vereeniginge met‘ elkander, ‘is een Mensche; wijl ’er de samenvoeging van ‘deze beide noodwen dig hij moet komen, zal een Mensche een redelijk Persoon zijn ‘ van alle anderen onderscheiden. Even zoo hier; de Rechtveer dlgmakinge van‘ eeuwigheit, in‘ Christus opstandinge, in de toe‘ rekeninge vanzijnegere tâgheit eer eenige inwendige verande ringein ons plaats kan 1 ‘ben: in sensu diviso, heeft elk deel
zijnwigen‘ wezendlijkc‘ volmaaktheit: maar de geheele ‘weldaad, inï sensu concrete,‘ heeft ‚zijne volkomentheit, wanneer, en niet eer, als ‘deze ‘in onze conscientie eindigt, en _wij‘ die’zontvan
ende met geloovige herten, NB. aannemen en daarop totaali ‘
eit berusten. . Dit‘ hebbe ik met ‘een NB. onder UEdele oog‘ wä len brengen,‘ vermits het onverstant zoo groot geworden is,
dat men ‚zegt, dat ‚wij maar ‘een‘ lijdelijkheit‘vamentvangen in het geloove stellen, zonder dadelijkheitvan aannemen; ’t Welk verre van ons is: ‘geloovende wij, dat het ‘geloove als een in gewrogte hebbelijkheit ‘door den H. Geest ‘in-ons, lijdelijkis 1D het ontvangen‘, en dadelijk inhet aannemenen toeeigenen: ‘ welke ‚kundigheden aan‘ het grond-woord, door aannemen over’
gezet, beideeigen’zijn uit kra t der tale. Ten ‘derde, UEdele dient ooË‘ ‘n het oog te houden, dat Godt
de ‘H. "Geest‚‘_van‘ ‘de weldaad der Rechtveerdigmakinge;‚spre
kende,‘ alzomdaarîvan spreekt in‘ de bijzondere opzigtenîwaar‘ ap die hare‘ Relatieofte‘ betrekkinge heeft , en aan een ljdexndeel ‘ zijne ‘volmaaktheit toeschrijft: maar dat alle de deelen, met el kander gecombineert, en tot een geheel geworden zijnde, deze
‘ weldaad‘ hare volkomentlreit‘ bekomt. De plaatzen ‘des Godde_ lijken ‘Woords,’ waar‘ eigentlijk de zetel van dit stuk der Lee- ‘ 3: i5._’Gen. 15: 6. Lev. 162‘21, re is:, zijn’ 'de‘ ‘ volgende: 22. q
OVER DE RECHTVAERDIGMAKINGE.
_
19‘
22. Ps. 71: 16. Ps. 80: 3, 4.‘ Ps. 143: 2." ‘Jdb”4: 18, 19.‘l Jes. 27: 4, 5. Jgs. 45: 24, 25. Jes. 53: 6, 11. Jer. 23: 6. ‘ Dan. 9: 24. Joh. 1: 12. Act. 13: 38, 39. Bom. 3: 24,25. Bom. 4: 2, 3, 4, 5, 6.
Born. 5: 15, 16, 17,18, 19. 1 Cor.
1: 3o. 2 Co1‘. 5: 21. Gal. 2:16. Gal. ‘3: 11, 12, 13. Eph.2:‘ 8, 9, 10.
Philip. 3:»7, 8, 9.
Tit. 3: 7.
Hebrì 9: 26, 28.
Hebr. 10: 14. enz. _ Wanneer nu UEd. de moeite gelieft te nemen, om alle’ deze plaatzen, en‘ vele andere, bij elkander te vergelijken‘, zult gij de gegrondheit onzer aanmerkinge‘ bespeuren. ’ ‚ Ten vierde, eindelijk merken wij aan, dat de Protestanten, aan haar hooft hebbende, om haar uit Egipten te voeren, de Mannen Luther en Calvijn , in wiens binnenste Godts heerlijk
heit was, en rontomme wien Godt als een vurige muur was, ‘op deze dingen bedagt zijnde, en hare belijdenissen moetende uitgeven als verweerschriften, om den blaam, die meno ‘haar leide, van haar te weeren, alle deelen van de Rechtvaerdigma
kinge in sensü‘ concrete zamengevoegt hebben; latende voor de‘ Doctoren vrij, naar Godts Woordt van elk essentieele deel in‘ sensu diviso te‘spreken na zij‘ het goet v‚onden,‘om de‘Lee1‘e‘ der Vrije Genade Godts in zijn eigentlijke luister, zoo in een‘ ijder deel op zig zelfs aangemerkt , als in de zamenvoevinge ‘van dezelve tot een geheel, te beschermen, om dus in alle opzig‘
tèn toegerust zijnde, de bestrijdersder Vrije Genade versehrik; kelijk te zijn als slagordens met banieren‘ ’ ’ ‘ ’ U Wel-Edele weet, dat, om eigentlïk in den grondt‘ te ken-l nen de HervorminÜs-Leere der Protestanten, ’er twee middelen‘
voor handen zijn:?het eene is, bare openbare‘belijdenissen; als verweerschriften uitgegeven, naauwkeurig te‘ lezen, en ‘de har
monie tusschen haar in dezen te‘‘zienî’ het andere is’ eene‘ naarstige lezinge vande bestrijders ‘der Leeref"uit’wien"111»e‘n, zoo verre als zij ter goedertrouw handelenijjveel al’ betertlé‘ ‘gevoelens der Protestanten, die íLzij bestrijden, verstaan‘ 11811.,ï als" uit vele Protestantsehe Schrijvers ‘zelfs: ‘want het gevoelen, dat‘zij ‘bestrijden, geven zij doorgaans‘ vrij echt op,’ om hettè’ wederleggen:‘ en ‘ het" werk onzer ‘Schrijvers‘ is nooit‘ Principaal‘
geweest de‘ egtheit teflochenenyïmaarîde nietigheit‘ hunner‚‘argù‘ì ‘
‘
men
‘ 1 .‘> . ‘ ‘ _ MWIJÙIJIJÙÜAM. „ü. _-‘ _
‘ÌO
BRIEF
‘menten te toonen, en de valschelìesluiterìv te ontzenuwen.‘
Hetlaatstevoor als nog daar latende,‘ omhet in het vervolg_ plaats te geven, zoo dunkt het ons, dat‘ wij‘ UEd. niet als eene aangename dienst zullen doen, met hier voor UEd. o en
te leggen een kort uittrekzel uit de beroemdste Geloofsdenissen îder Protestanten. ‘ 11 Geloofsbe lijdenissen aangehaald.
ij >
Ik begin met de AUGSBURGSCHE Confessie van het Jaar 1530,’
Welke Art. XX. aandringende op de noodzakelijkheit der goede werken, daar bij voegt; maar wegen: de jìoreoon moeten wg eerst deze oertrooztíngo vasthouden, die nodig is ín dan strgdt der con-‘t Jcientíe , dat wg door het gelaove olìzmíet de vergeving‘! der zonden hebben, en de persoon regtuoerdig, dat is, verzoent is, en erfge‘ naam des eeuwígen levens om Christus wille, en dat daar na de ga‘
hoorzaamheit aangenaam is. Corp. Conf. pag. 25. na dat te vo ren wegens het geloof gezegd was, dat Christus bevolen had te
prediken de bekeering en vergeving der zonden. Dog hoewel ”er eeníge verbrgzefing ofïe berouw nodig ‘is, evenwel moeten wy gevoelen ‚‚‘ dat de vergevingo der zonden ons geschonken wordt, en dat uîg van onregtoaerdige regtvaeìdiga worden’, dat is, verzoenl
ofto aangenaam en kinderen Gods om niet, om Christus, niet wegens de waardígheit der verbrgzelínge ofle andere voorgaande ofvolgeneio werken. Maar deze weldaad moet oretuangon worden door geloove,‘
door ’t welke wy moeten geloovenfidat de vergeving‘ der zonden en de rechtvaerdígmakinge ons worden geschonken om Christus wille. Ibid. pag. 21. En wat verder: Al: wy dan Zeggenywy worden door hot geloovà’ geregívaerdígt, verstaan wy dit niet, dat zog regtvaerl díg zyn om de waardigheít van die deugd zelve. Maardit is de zin IJDaLwy de‘ vergomingoder zonden en de toerekening‘! der ge‘ rogtigheít oerhrgyen door barmhertigheítom Chrístué wflle. Maar ‘ deze barmìhorlígheií kan niet aangenomen worden dan door geloof;
‚Hier bij‘ voegt de zoo genoemde STRAATSBURGSCHE Belijdenis ‚‘ of die vande vier Rijkssteden, van den zelven tijd: waar: inmen leest incorp. Confess. Part. II. Cap. III,‘ page 323,224.’ Voor eerst ‚do/n‘, ‘torwyl al zedert amigo jaren goloerlêù ‚ dat tot de Nellie‘
oaerdigmdkìngeì do‘: manwhen ’zyrie eiíge werken náìëéíìrchtï worden} 400 hebbendoînnqe geleerlj daldezelve geheolaan deîGoddelglre goed’
wílüghvít‘ omvdemetdimsteî vanCMrJW i: toe te sabayon , omdat‘ ‘
‘I‘ l‘
do‘
‘ over. DE’ RECHTlVAERIíIGMAKINGp.
21_‘
dezelveì alleen ‘door-het yeloove bevat‘ wordt. En Cap. V. pag. 226. hier ‘uit kan men nu overvloedig kennen, wat wy gelooven dat de’ rechtvaërdigmakíngè zy , door wien dezelveons toekomt ,‘ en eíndelyle op hoedanigen oog/ze‘ die vanlons bevat (gekenl) wordt , en mede door‘
welke Sohriftuare wy ‘er toe gebragtzyn om aldus te gelooven‘.
De‘ SAXISCHE Geloofsbelijdenis, aanhet Concilie van Trenten overgegeven Anno 155 I , welke daar van zeer uitvoerig handelt‘ als van een der twee voornaamste verschilstukken der Protestenten met de Papisten , en een weldaad die wij recht verstaan moe ten , terwyl ‘er geen onderscheid t's tusschen de Kerke en andere men-
:oken, als het licht is uitgelìlîikt van de vergevinge der zonden om niet‘
om des Zoone wílle, en van het geloove door "t welke wy de vergevin ge aannemen, nogte eenige andere verlrüostinge is die om‘ uit den
eeuwigen dood te rug trekt, enz. (ibid. pag. 75.) spreekt ‘er telkens‘ zoo van, dat in het Eaangelium word voorgestelt de vergevinge om
niet, om 1de.’ Middolaars wille , welke door het geloove moet (tange nomen worden. (ibid. pag. 76.) Namelijk, de Zoone Gods, onze _Heere Jezus’ Christus, die het beeld des eeuwiyen Vilder‘? is, í; gs stelt tot Middelaar, Gunstverkrgyer, of‘ Genadene_iger, Verlosser,
Rechtvaerdigmaker en Behouder. Door dezes eenen gehoorzaam heit en verdienste Vwordt de toorn‘ Gods geslíll. —— Doch op dat de weldaden dezes Middeladrs aan het Menschelyk geslachte zou den bekent zyn, en aan ons toegepast worden, zo is de belofte van ‘den beginne‘ terstond na den Val dor eerste ouderen gedaan,
en daar na menigmaal herhaalt, enz. _Als nu door de stomme der wet, van zouden overtuigende , het gemoedt verschrikt‘ geworden’
is, zo lwore‘ het de belofte die aan het Euangelíuìn eigen isnvan dan‚ ZooneGods, en stelle vast, dat de zonden hem om niet vergeven wor
den om den Zoone Gods onzen Heere‘ Jezus Christùo’ den Genade ueíger, door Bermhertigheit, en niet om onze verbrgzelinge‘ of‘ ’ liefde. Wanneer nu het (gemoedjîdoor dit geloove word opgebeùrt, zo is lief zekerdatde "vergevíngeder zonden, de verzoeníngaen
de toerekenïnge‘ der regtvaerdigheitom Christus verdiensten ‚go sohonken wordt? en ‘dat Christus‘ in‘ ons kragtdadigis, en door zy‘î non Geest de gelooviyedìlovendíg maakt en onsv uztden‘eeuwigendood‘‘ verlost, en ons te galg/k maakterfgenamende:‘eeuwigenlevens.
lbid. pag.‘ 78.179‘ ‘Vervolgens word‚daar in het‘ geloove wee» “ ‘ ’ ‘ Dv ‘ ‘klaert, Â
__‘“__—__‚
_’A__.‘_‘ __
_‘__._‘n“ _‘’ M)
‘
’
22‘
15111121;
klaart, welk woord beteekeìzt te omhelzen alle de Artikelen de; Gelooft, en daer in dezen Artikel,‘ Ik geloove de vergevinge der ‚ zonden .' en ik geloove dat die niet alleen anderen gegeven word, maar‘ ‘ook mg. ‘Dit geloove i: ‘te gelgk een vertrouwen in deu Middelaar hemtendo. ’ ‚
In de Wmraunnaescnn Geloofsbelijdenis, mede aan de Tren tische Vergadering overgegeven Anno 1552. word zeer kort van de regtvaerdigmaking door ’t geloof gehandelt, die zo verklaart’
wordt, dat de ‚Mensoh Gode behaaglgk word en voor hem regt veerdig geacht, alleen om des Zoon: Gods onze: Hoeren Jezuo Christus wille door ‘t geloof‘, en dat voor den reehterstoel Gods, al: ‘er over de ware en eeuwige’ geregtigheit en zaligheidt gehandelt
wordt, in ‘t geheel geen Plaat: is voor de verdiensten der men ochen, maar alleen voor de barînhertigheid Gods en de verdiensten van onze Heere Jezus Christus alleen , welkefiïezus) van ons wordt
ontfangen door ‘t geloove. Ibid. pag.
Dat is, dat wg
de
uiterste nood voor den strengen rechterstoel van „Godt geenzins kan nen bestaan, dan alleen ‘door het vertrouwen van Gods onverdien de goedwilligheit, in ‚Christus den Zoone Gods aan ons geschonken,‘ want dit is het, ’t geen ook Paulus leert, en de Kerkelglce Schrg
ver: ‘verklaren, dat wg voor Godt alleen door ’t geloof‘ geregtvaer di t worden. Ibid. pag. 145’. terwijl daar na, onder den ‘Arti kel van de genoegdoeninge’, gezegt wordt: van de genoegdoenin ge gelooven en belg/den wg, dat alleen het lgden en de dood de: eeniggeboren Zoon: Gods, onze: ’Heeren‚ QÏezu Chrùti, zy de ge
‚tîoegdoeninge voor onze zonden. ‚En dat deze genoegdoeninge ‘Christa‘ ons aangeboden en toegepast wordt door de bedíeninge des Euanqe.‘
liums, doch van om‘ outfangen wordt door het geloove. ibid. pag.’157. ‘De ZWITSERSCHE Belijdenis, Art. XV. Regtvaerdigen beteekent by den Apostel in zgne betwistingo overde Rechtvaerdigmakinge, d. zonden vergeven, van’ achuld en strafvrg stellen, in genade weder’ ‘ aannemen, en regtvaerdíg verklaren. —— Want Christus heeft de
zonden der werelt ‘op zig genomenen weggedragen , en heeft aan de Goddelyke geregtigheitvoldaan. Godt ‘i.’ dan alleen om Christus, die geleden heeft enìweder opgewekt is, onzer zondenehalven genadig, en
‘alma on: die ‘niet ‘toe, maar hg rekent ons de geregtigheit van C[tria
ta: voorìdä gnuitoe. —‘— Zo dat zag ‘niet alleen gereinigt zyn van ‚ _‘
(j
zonden
oven m; REGHTVAERDIGMAKINGE.
2a
zonden en gezuíeert, of‘ heilig , maar ook begaafl zyn met de gereg tígheít van Christus, en derhalven ‘erggestelt ‘van zonden, dood of verdoemenis, ja ook nog regteaerdige en erfgenamen des eeuwígen
levens.
Derhalven eigentlgk gesproken, God alleen regtvaerdígt
ons, en hg regÍeae‘rdigt ons alleen om Christus, ons de zonden niet toerelcenende , maar ons toerekenende zyne geregtígheit.
‚Doch
nademaal wy‘ deze Regtvaerdigmakinge_aannemen, niet ‚door ee níge werken‘, maar door het geloove in Gods barmhertigheít en
Christus; daarom leeren en gelooven wy met den Apostel, dat‘ de zondige mensch gerechtvaerdigt wordt” alleen door het geloove in Christus, niet door de wet, of eenige uîerhen.
De Belijdenis der FRANSCHE KERKEN, Art‘. XVII‘. Wy geleoven dat wg door deze eenige oferhande, welke Jezus Christus aan hel Kruys heeft opgeqfiert , met Godt verzoent zyn , zo dat‘ wg voor regt ‘eaerdíg van Godt gehouden worden .‘ nademaal wy hem niet konnen
aangenaa/m zyn, noch‘de vrucht onzer aanneminge verleng/gen, dan voor zo verre hg ons de zonden vergeeft, enz. AYLXVIII’. Wy gelooven dat onze geheele geregtigheíd gelegen‘ is in de vergevinge onzerzonden, welke mede, zo als David getuigt, onze eenige gelukzaligheit is‘
Derhaleen verwerpen wy geheellgk alle andere redenen waar door de Ïrfenschen achten dat zy voor Godt geregtvaerdigt worden.‘ en weggeworpen hebbende allen ‚waan van deugden’ en verdiensten, be _ rusten wg volkomelgk in de eenige gehoorzaamheit Jezu Chrístí, _
îeclke 12118‘40811” toegerekent, deels op dat alle onze zonden bedelít ‚ worden , deels ook opdat wg genade voor Godt eerkrggen. Eindelyk gelooven wg, zo wg ín het geringste van dezen ‘grond afwg/ken, dat oog niets het geringste konnen vinden daar wg zouden berusten, maar
dat wg veel eer altgd ongerust zouden zgn, om‘ dat‘ wg geen vrede metGodt konnen hebben, tot dat îoy‘ ten pollen‘ zynovertuïgt, dat
zog in Christus gelíeft worden, nademaal wy/ in ons zelven allen haat‘ zeaerdlg; zyn. APLIJXX. Wy gelooven, dat zog‘ alleen doorhet gelooee deel krggen aan deze geregtigheit, gelgk geschreven is dat Hg geleden heeft om voor ons de zaligheít te verkrggen, op dat een yder die ‘ín hem gelooft niet en verderve. Doch dit is daarom, om dat de beloften des levens, ons in Hem aangeboden, dan tot ons gebruik worden toegepast, en‘ [cragtig voor ons gemaakt worden, als wy de?’
zelve omhelzen, niet twgflelende dat ons die dingen gebeuren zullen ‘waar
Îîì
e
24’
‘’ ’_ .‚=‘‚‘;„B’„Ii”1’‚e ‚F
waar van zeg door ‘Godeùmozid verzelwlfl worden.
Derhalve’; Ide”
‚geregtigheii welke ‘wg door het geloof‘verlerggeìi,‘ hangt afvaìn Goeie V onverdiende belofleniesen,’ door welke Godt verklaart en getuigt, dat wg van hem gelieft worden‘. ‚ _ ‘
De Belijdenis’ der ENGELscaE Episcopale Kerk, ‚ Art. XI. Wg worden van Godt voor _regtvaerdig gehouden alleen om de ver. dienste van onzen’ Heer en Zaligmaker ‘Jesue ‚Christus, door het geloove, niet om onze werken en verdiensten‘ Waarom de Leere dat wg alleen door het geloove‘ geregtvaerdigt worden ie een aller gezondete Ieere en zeer ‘vol van vertrooeting, gelgk in de Homilie van de regtvaerdigmaking ‘uitvoeriger verklaart wordt‘. ‚ ‘
De‘ verklaringe, waar op hier gewezen word, isdeze. Drie dingen gaan te zamen tot onze regtveerdigmakinge. Aan de zgde
‚Gode‘ zyne groote Iìarmhertigheit en genade: aan de zgde Christa‘, zyne geregtigheit, dat iode veldoeninge aan God: geregtigheihof‘
liethrantzoen ‚onzenverloaeinge in het‘ opqferen van zyn Lighaam ‘ en vergieten van. zyn‘ bloed met de volmaakte gehoorzaamheit aan‘ de wet: en van onze zgde het levendig geloove indeverdieneten Christa‘, welk nochtans ‘niet het onze is, maar ‘uit de inwerkinge deezelfi vanGodt in ons. ‘Verder: Dit geloove ie een waar‘ ver
trouwen met eonfidentie, of’verzekerde vrgmoedigheit, op de barm hertigheit God: door Christus‘ Jezue‚ in een onwankelbarehoope ‚
. _ van uit de hand Gods allee goede te zullen ontfangen niet tegen etaande onze brooeheit — om Christus onze; Zaligmakere wille,
De Belijdenis‘ der NEDERLANDSCHE Kerken is onder ons te
‘ zeer ‘bekend, ‚dan dat ik dezelvehier zoude overschrijven‘;
‚Waarom ik alleen wijze tot het geen Art. XX, XXLXXII en ‘ XXIII over deze stoffe verhandelt wordt: wàar mede mag ver
geleken worden de Leere ‘van onze Catechismzis’ Vrege 60 en ï61. “Ik ‚zal hier liever bij voegen de Belijdenis van WESTMÌJNSTER’,
na dat de Theologanten der drie‘ Koninkrijken aldaer de Saa mursche Leere der middelijke toerekeninge van Adams ‘zonde veroordeelt hadden. ‚Die gene welkeGodt kragtdadig roept, regtvaer digt hg ook vrgelgk, niet door inetortinge der geregtigheit inhen, ‘maar door vergevingeîhunnerzonde , en door toerekening en aanne ming ‚hunner perzonen al: regtvaerdig , niet om eenig ding in hun
gewrochtk „je; door hunvgedaan; maar alleen ‘dm‘Chrietue wille, ‘
nogte
ì _
oven DE RECHTYAEBDIGMAKINGE.
25
nogte door toereheninge van het geloove zelfä, het werkman gelao- ‘ Ïven, ofie eenige andere Euangelisehe gehoorzaam/zeil, maar om dat hg ‚hun toerekent de ’geho0r.zaamheit en voldoeningeijChristij‘
tering/l zy‘ hem aannemen _, enop hem en zyne geregtigheit rus
ten door het geloooe: welk geloove zy van zig zelven niet hebben, alzoo het een‘ gave Code is‘. ’ ‚ ‚ ” Ik moet hier no
bij voegen de Belijdenis ‘van de SAVOY, zoo‘
enaaml: van de Ëavoj te Londen ‚Halwaar‘ eenige godtzalige‘ ’ eeraars vergaderden, om zig met meer kragt te stellen tegen
‘de‘ inkruipende Leere van John Goodwin, Richard Baxteren“ anderen va‚nhunnen aanhang: welke Belijdenis in dit stuk ‘in’
het begin overeenstemt met die van Westmunster, maar in‘ het
einde_ hel; stuk Wat duidelijker bepaalt, voegende daar bij ‘. Door ’ toerekening/e van C/iristus dadelyke gehoorzaamheit aan de geheele Wet‘; en van zyne lydelgke gehoorzaamheit in zyn dood, al: hunne geheele en eenige geregligheit: en dat zg dit ontfangen hebbende door het geloove,; ‘t welk niet uit haar4, maar Gods gave is, daar op, al: hunne eenige geregliglìeit voor Godt, ter zaligheit berusten.
Laat hier eindelijk nog plaats vinden uit de Belijdenis ’deì" Bo4’ HEEMSCHE en MORAVISCHE Broedereìz , het geen in die Kerken al voor Luthers tijden is geleert, en te vinden is in Corp.‘Confess.
part. I. Pagî 242 en volgende, in den ‘V14en Artikel, daar zij‘ zeggen ; de onze leeren eenparig, dat de meneehen door Christus’
om nietv door ‘t geloofin Christus door barmhertigheit geregt‘vaerdigt worden; de ‘zaligheit en vergevinge der zonden verhrgge‘n zonder.
eenig “inenschelgk werk en verdienste, en dat alleen zg/n dood en bloerígejîoegzaam zyn om alle de zonden van alle menechen afïe doeg/amen_ teverzoenen. --— Deegelgka leeren zy dat nieman‘d‘dat ge
loofàkan hebben door zyne vermogens, wille ‘en ‘verkiezing: het ie voorwaar een gave Gods, die als en wanneer hel hem behaagt het iel’.
‘vedoor den ‘H. Geest inden ‚onensehe werkt, op dat hg‘ tot zaligheit be vatte alle; watdoor het ‘uiterlgk Woordt en de Sahraménten van Chris’ lus ingestelt behoorlyk wordt toegedient. -— oorta leeren zg, dat de‘ menechen alleen door het geloove of‘ vertrouioen in‘ Jezus Ûhrietu:
geregtoaerdigt worden voor Godt, zonder eenige hunner pogingen,‘ verdiensten ‘en werken. ——‚- En -dezen eesden ‚Artikel wordt by‘ on: voor de voornaamste van alle gehouden) al: die het‘ korfbal.ì
9"?’
26
Ceìnrìe.
h Oorzaken .
BRIEF
grip o's een het geheele Chvistendom en de godtzaligheít. Deze nu‘, Wel-Edele Heer! was de zuivere ‘Leere der Pro testantsche Kerken, in haar eerste zuiverheit staande. U Wel Edele zal begrijpen, dat zij alle eendragtelijk, in hare beschrij vinge van de Rechtvaerdigmakinge, alle de vier oorzaken heb ben laten vloeijen. De eerste is Godts genade, als de inwendige aandrijveîzde voorzaak, waar uit deze genade tot ons voort
vloeit, volgens dat eeuwige Testament en Verbondt der Ge nade, met den Man Christus, als den tweeden Adam, en de
witverkorene in hem als zijn Zaadt. De tweede is de stoflèlijke of verdienende oorzaak, namentlijk alleen Christus dadelijke en lijdelijke gehoorzaamhìeit met de verdiensten van dien. De derde isï de formeele oorzaak, de onmïddelijke, directe en voorafgaande foerekeninge van die gehoorzaamheit aan ons, als het eemge fundament, waar op rustende is de vergeving onzer‘ zonden en ’ de ‘toewijzing van het regt ten eeuwigen leven‘,
mitsgaders de innerlijke veranderinge die in ons te we e ge bragt wordt in de kragtige roepinge, als een onmiddelij ge volg daar van.’ En dan ten vierde, het geloove als de instru
menteele oorzaak, waar door alleen wij deze weldaad ontvan gen‘, ons toeëigenen, en daar op tot zaligheit berusten. Hoe donker de historie van den aanvang van den uitgang der Kerke uit het geestelijke Egypten en Babel in vele poin ten zijn mag, ‘als mede‘ hoe’ veel dingen zig doen opdeden, is immers dit zoo klaar, als het ligt, wanneer de zon op den
‘vollen middag in zijn klaarheit‘ is, dat Luther en Zwinglius beide zig allermeest tegen de krameri‘ der Aflaats-brieven ge stelt hebben, uit geen anderen gron t, als om arme zondaars te leeren, dat wij alleen, zonder alle werken, om de geregtig heit en genoegdoeninge van Christus, ons van Godt toegere
lìent‘, de vergevinge der zonde (hier in bestaat ‘onze Recht vaerd‘igmakinge, volgens den XXIII Art. onzer Belijdenisse) uit loutere genade om Christus wille verkrij en. “ _ ‚ ‘vGolijkì nu, mijn Heer, deze de oorspronîelijke Leere der Hervorminge‘ geweest is, zoo hebben onze Vaders bij voorko
mende’ gelegentheden deze en die, die _een eenige van de vier oorzalien‘Yfiîlìe als wezentlijke doelen elk op haar zelven .’ ’ hare
oven‘ DE RECùHTVAEÎRDIVCMAKINGEs
27
hare volkomentheit hebben, en in haar zamenvoeginge met elkander het geheel van de weldaad ‘daar stellen ,) wilden be strijden, wederlegd, dat bestredene deel van het geheel ‘ver
dedigende, en zomtijds zonder van andere even gewigtige dee len gewag ‚te maken, gelijk wij UEd. zullen doen zien; en zoo is ook,‚mijn Heer, deze-Leer, vooral zoo als wij dezelve, om redenen nader te melden, hebben gepoogt te staven, dat
’er eene Rechtvaerdiginge voor het geloove gaan moet, eer ’er‘ eene Rechtvaerdiginge uit en door het geloove plaats kan heb» - ben, in zijne zuiverheit, niet alleen ‘tot de Dortsche Synode, maar ook na dezelve, bij de ‘rechtzinnige Godtgeleerden, die
ofte Leden van dat Concilie waren, olte naast haar geleeft hebben, gebleven. ‘ _ Zoo ik mij niet bedriege, zal ik kort en klaer dit mijn zeg
gen bij nae wiskunstig betoogen. Om ‘nu in order voort te gaan, zal ik UEd. kortelijk voor oogen stellen twee dingen. ‚Het EER STE zal zijn UEd. te doen zien de meest_Heerscbende Leere der
Dortsche Vaderen, en die haer hier te Lande naest o ìgevolgt zijn.
Het TWEDE zal zijn UEdele voor te dragen de
eere en
gevoelens der Overzeesche Rechtzinnige Kcrke, toen en ‘nae
dien tijt, tot dat ’er vervalschinge in de Leere gekomen is: alles met eene waarschouwinge, dat onze Vaders,‘ nogte wij, ooit eene Bechtveerdigmaekinge op, uit, en door het geloove bestreden hebben; neen! maar dat zij, en ook wij die met haer vasthoudende, mede stellen dat ’er eene rechtveerdiging, in zekeren zin, voor het ‘eloove, en vooralle inwendige ver
‘andering is, om de Paapsclze , Sociniaensche en Arminíaeìzsche Leere ‘der Reehtvaerdigmaekinge uit onze drie eerste oìrzaken van de ‘Rechtvaerdigíng, als drie wezentlijke, voorafgaande, elk op haer zelfs volkomeoe deelen, met betrekkioge tot het geheel, ’t‘welk zijn voltooijinge ofte volmaekingëdoor hetbijkomen van een vierde, als een gevolg en vrugt der drie andere, bekomt,
des te gelukkiger als uit ‚onwinbaere sterkten te bestormen. ‚ Wat nu het eerste‘ betreft, mijn ‘Heer, ik zal zoo te Werk geen, dat ik, zoo naebij als mo elijk, mijne Propositie wis
‘unstig zal betoogen, en zal dus v ten d1en einde mededeelen.
Edele deze volgende zaeken l Voor
2e‘
Ä
‘‘
BRIEIF
Voor eerst weten wij, ‘dat ’er, eer de Articulen van de Re monstranten juist tot vijf gebracht zijn, in het bijzonder me‘ Zware ergernis de‘ ‚zware ergornisse uitadrmi‘nius ‘Leere van de Reehtvaerdig
_ u“
makinge bij alle ‘Rechtzinnigen ontstaen is‘, wijl, gelijk blijkt uit een openbare door ALARDUS DE VRIES verdedigde disputatíe, Arminíus de Rechtvaerdigmaekinge beschrijft te zijn, eene Reehtvaerdiginge, met welke de zondige înensehe, dog geloovige,
gestelt zynde voor de vierscltaer der genaede, de welke in Jezus‘ Christus den Verzoener is opgeregt, van Godt den ‚Regtoaerdigen en Goedertieren Regter, regtoaerdig en den prgs der regtvaerdig
heit waerdig, niet in Hein zeloen maer in Christus uit genade, naer het Euangelium geagt en verklaart wordt. v
Mijn oogmerk nu niet zijnde alles uit te schrijven, wijze ik UEdele, onvver‘der berigt van deze zake te ontvangen, na
PROFESSOR TRIGLANDIUS Kerkelijke Íilístoriev ‘van pag. 29o tot pag. 314. alwaer gij ‘zien zult het doenmalige gevoelen ‘van Arìbiniu‘ ‘de Kerke, tegens Arnìínizts Leere‘; dat Godt ons het geloove
16°?“
uit Genaede geeft, dat Hij‘ van de stiptheit zijner Rechtvaerdi -‘ heil; afstaet, en op den ÜIPOOII‘ der Genade gaet zitten, dat ‘Ïe geregtigheit en de genoegdoeuinge van Christus,als onze eeni
‘
‚
ge geregtigheit om voor Godt te konnen bestaen, niet eigent“
‘ ’q‚‚,‚‚4„„_‚
voortvloeit, meer uit Godts Genaede; als mede hoe zig Gomarus
ijk toegerekent wordt, en‘ dat het geloo"e uit dien grondt niet ‘
voor den Iloogen, Raadt verklaert lìeeft,.dat Hij niet met zul ken gevoelen zoude durven sterven en voor Godts oordeel ver‘ ‚ _ schijnenïja zoo zulke Leeriiigen door’ gingen, en daer niet in voorzien wierde , dat ‘e_r ‘in het korte zoo in den Burgerstaet‘ als
de Kerke zouden ontstaen wanorders die van groote Gevolgen zijn zouden.
Ik wijze UEdele nae deze pag . toe, op dat, daar
gij die vreemde taal hoort, zonder eenige distinctiente‘ maeken,
in ‘een tijdt‘ in welke dit geschil levendig is geworden,‘dat het Gelooue niet uit kracht van‘ Christus ons toegerekende verdienste ge-‘ J
schonken wordt, dat geen eene plaatsvan GodtsÎ/Voordt datleert, maar dat het Geloave uit terecht van de Vamgnìsnvoe geschonken wordt,‘ en dat’ de‘Rechtvaardigìnakíngeï een onmiddelg/Ìca Vrueht,
niet van de toerekeninge , maar van het Geloove is, gij UEd. voor
afwijkingejvan de‘ oude zuivcrheit moogt ‘zoeken te‚behoeden- ‘ Ten _
oven DE RECHTVAERDIGMAKINGE.
‘
29
Ten twede, uit het‘ gelezene van Triglandius, die beter als iemant kende het spil waar op alles draaide, kan UEd. wel‘ opmaken, welk‘ eigentlijk het gevoelen, vooral van ‘de Recht zlnnige inlandsche Godtgeleerden, aangaande de Leere van de
Rechtvaardigmakinge geweest is: namentlijk dat zij nimmer ontkenden eene Rechtvaardigmakinge uit en door het Geloove, en dus op ‚en na het Geloove, voor zoo verre zulks op de ‚Rechtvaardigmakinge in onze ‚conscientien ziet; maar datzij nochtans de drie " eerste oorzaken daar_ van als ‘voorafgaande
vaststellende, leerden, dat de Rechtvaardigmakinge in onze conscientien, een onmiddelijke vrucht, en gevolg is van de ‘drie meer als eens genoemde eerste en voorafgaande,‘ elk‘in‚
haar order, ware oorzaken in Relatietot elkander, en dus el
kander vergeselschappende, en op zijn tijdt uit elkander zon ‘der ons toedoen ‘voortvloeijende. Ôm dit nu klaar te betoogen, zal ik UEd. eene Historie ver
halen , walkers vervrisschinge UEd. niet onaangenaam zal zijn, van S. LUBBERTUS, Professor te Franeker. lllaccovws, een Poolsch Edelman, een van de subtielste Disputanten van zijn tijdt te en de Socinianen en Jesuiten, na hij onder KEKKERMAN RUS te antzich estudeert, en verscheide Academien bezocht hadde, wierdt ein elijk te Franeker beroepen tot Professor Theo logiae, (hij wierdt Doctor Theologiaeden 8 Maart i614.) we gens zijne zonderlinge begaaftheden , Godtvruchtigheid, en ver moogen om de tegensprekers, daar het doen niet aan ontbrak,
den mond te stoppen. Lubbertus was zijn Collega. Deze benij dende den overgrooten toeloop van Toehoorders, die van alle
Oorden tot Maccovius lessen‘toevloeiden, wegens deszelfs diep zinnig en allernaúwkeurigst stellen van den staat der verschillen in elk Hoofdstuk der Godtgeleerdtheid, verkreeg hehendiglijk de ze en gene Stellingen van Maccovius , in een tijt in welke deAr mínianerij het hooft onder hooge Protectie begon op te steken. Om zijnen Amptgenoot‘te vernederen, sloeg hij twee wegen in‘: de ‘eene was, de Classis van Franeker‘ eenige in‘ het eerst hardt schijnende Leeringen van Maccovius voor’ te dra en, op dat de
ze die aan de Staten van Vrieslandt zoude over teugen; daar ze bleven in statu quo ,_ tot dat Ée Dortsche Godtgeleerde al lang v
.
wac í
30
’
’BRIEF
waeren vergadert geweest. De andere was, die stellingen’ na Heidelberg te zenden, ‘toen voor al in agtinge wijl over haar Catechismus stonde gehandelt te worden: en bragt dus te we" e, dat die Leeringen zeer verkeerdelijk te Heidelberg beoor»
eelt wierden. Durende de zittinge van het Dortseh Conci lie, wierden, zoo we ens de Classis van Franeker, als de Sta’ ten van Vrieslandt, eze pointen tegen Maccovias in de hon
dert en agt en derti ste Zittinge te borde gebragt; neifens een‘ wijdt geschrift van
accovius, regt verzoekende, en zijn Col
lega Lubbertus beschuldigende als zijn aanklaeger. Dit alles‘ op“ ge, ezen zijnde, zoo wierdt bevonden‘, volgens P. Heylyn, een
ekende Remonstrant, die deze historie verhaalt, _dat vijftig‘ pomten ten laste van Maecovius Wierden ingebragt. ‘Hij geeft ze met op. De Schotsche Godtgeleerde Balcanquallus , die de ‘voor’ lezinge van alles mede aan ioorde, zegt in zijne brieven, dat
’er meer twee waeren die eenigen schijnbadden, en dat het jam
mer was zulken geleerden Man daer over voor zoo een Concilie ‚ te roepen. Lubbertus ontkende dat hij ‘Maceoviusbeschuldiger was ,‘ waarom hij van den Praeses Bogermannas , die doe te
Leeuwaarden Predicant was, en het geheim van alles wiste , nef fens den Scriba‘ Festus‘ Hommius , die mede van alles kundig was, zeer bertelijk over zulk liegen voor Godt en dieverga‘ deringe bestraft zijnde, zoo wierdt de zaeke, volgens advijs van de buitenlandtse Godtgeleerden, aan een Commissie van de‘ inlandtse, als eene‘ huishoudelijke zaak, ter onderzoek overge’
gieven: in welke Commissie, schoon Scultetus, die bevorens ie‘ pointen te Heidelberg had helpen veroordeelen, zig tot _
roote ergernisse van de buitenlanders daer hadde ingedron en ‘‚‘ v ra aceovius port , totin Lubbertus alles Regtzinnig bevonden wierdt, en is op aer eschaeminge, voor zoodaenig een opent- ‘
~ 1.1;
erkent van de geheele Synode, gelijk gij in de volgende Ses’‘ sien lezen kunt; als mede bij Brandt, en ‘ook J. Leidekker. Om nu mijn Historie tot betoog mijner ‘gestelde toe te passen, dient ,‘
dat‘ schoon ’er niemant, mijns wetens,ùde vijftig pointer!‘ tot Maccovius beschuldiginge pertinent opgegeven heelt, het nog?‘ ’ ‘tans wel‘ te denken IS, ja ‘vast te besluiten, dat zijne Leer over
de Bechtvaerdígmaekinge een van die pointen‘ zal gewegst ZÌJIÏ; ‘ ‘ _ t we ,
_-_— ‘ I
u _.,_—_‘—‘__H m‘ m‘
‚A
‚
A
oven DE RECHTVAERDIGMAKINGE.
31
‘t welk, zoo het zoo is, besluit i‘k vast ,’ eensdeels,‘ dat ‘zijne’ Leer aengaende de Rechtvaerdigmaeki‘nge, en bij gevolg ook de onze voor zoo verre wij met hem het zelve leeren, Regtzinnig‘ is verklaert geworden in‘ die groote Vergaderinge: ‘en‘"’s‘andel= deels, dat de meeste Leden van die Vergaderinge van gevoelen waeren, dat ’er eeneRechtvaerdigin e is, sensia diviso ,‘ van eeuwigheit, in Christus opstandinge Els een Publiek Perzoon‘, in zi
bevattende alle de uitverkoorene in Hem‘, voor Welke al
leen ij zijn bloedtv hadde uit estort, en dat dus, gelijk zij in‘ haer inzijn in Hem, als‘ haer ëerbondts Hooft,‘in en ‘met Hem glekruist gestorven ‘en begraeven zijn, zij ook mede in en met em in zijne Rechtvaerdlginge mede gerechtvaerdigt zijn, door
onmiddelijke toerekeninge van die aan haar, NB. in haar ‘ver’ ‚bondts inzijn in hem, voor het geloove, en tot het geloove,
alsde ‘eenlge Gode betamelijke basis, ofte grondslag, waar op het in werken, schenken en geven‘ van het geloove als een gave rustende is: zoo wel als eene Rethtvaerdigmakinge op, uit, door en na het geloove in sensu concrete: wel wetende, dat het geen Godt als een schakel aan elkander gebonden heeft, door menschen niet moet van elkander gescheiden worden. UEdele zal bemerken, dat ik met voordagt niet ezegthebbe dat alle, maar dat de meeste van de Dortsche Vaders,’ in het
goetkeuren van Maceovius Leer als regtzinnig, ook mede‘ de on ze‘ ‘goetgekeurt hebben:‘wijl eenieder bekent is, dat zommi e,
Ëelijk ‘ e Bremers enz. gantsch niet regt stonden in deLeere er ijzondere genade, waarom het ook eene wonderbare bestie‘
ringe ‚van Godts Voorzienigheit eweest is, dat evenwel alle de
Dortsche Regels met haar eigen
andt onderteekent‘ hebben.
Deze mijne sustenue, mijn Heer,’ dat onze Leere die van de voornaamste Dortsche‘ Vaders geweest is, betooge ik verder;
eensdeels als wij op de voornaamste inlandsche Ledenzienò A1 len kan ik niet opnoemen, zij hebben ook alle geen geschriften
nagelaten.
Die indien‘ tijdt meest in agtinge waren zijn Bogerò‘
mannus, Triglandus, Voetius en Festus Hommius.’ van de eerste
en laatste, die Lubbertus over zijne beschuldiginge tegen Mac
‘ covius bestraft hebben, is het ‘niet‘ nodig ietsmeer tezeg en. Voetius leer , als mede íüiglandus , hebbe ik in andere schri en ‘ ‘ bereide
'32
”
BRIEF"’
bereide opgpgeven. Hoe kan men meer van ons vorderen? Doet men
et, ik zal andersdeels, onder een vooronderstellin ,
mijn betoog onlochenbaar maken.
Elk die onze Leer in
e
grondt zoekt te verstaan, weet zeer wel met mij, dat men om grondige kennisse van het innigste van onze Leerete bekomen,
dat niet alleen uit zijn aangenomen sijstéma door de mondelinge onderwijzing zijner Meesters, maar ook uit het lezen van der partijen schriften moet zoeken: wijl de partijen, wat ongerijmde
gevolgen zij ook uit onze stellin en trekken, nogtans de alge meene Leere der Kerke in die tij t , in welk zij de Leere bestrij den, vrij wel en echt opgeven, om dat zij anders van valsch‘ heit zeer gemakkelijk zonden konnen overtuigt worden. Als men nu de Acta‘ et scripta Remonstrantium leest , zoo vindt men dat zij onder anderenin een kort bestek of syllabus , onze Leere
opgeven en bestrijden: ziet maar pag. 293 van hunne Scripta Sjnodalia,‘ daar zij uit onze voornaamste ‚Schrijvers onze Leere,
van Christus doodt en de onmiddelijke gevolgen van dien, voor stellen en verwerpen. De stelling nu die zij als de Leere der Kerke_ opgeven uit onze Schrijvers, en verwerpen, is: DAT HET ONMIDDELIJKE VRUGTGEVOLG VAN CHRISTUS DOODT IS’DE DADE;
LIJKE VERGEVINGE mm nm ZONDAÀR Triglandius , die zoo rondig als
(ik
‘
DER zomm:‘ or, nu HET ZELVE IS, nu‘ m‘: zon VERGEVEN zus ‚Een nu in Camsrus GELOOFT in die‘ Îtijdt‘ het echte van onze Leer immers iemant verstondt, heeft lang na die ‘tijdt,
oe dit bij, wijl hij in zijn ouderdom het geschreven
heeft, waren, en haddegezegt, hij dus tijdt zulks had ‚ de, zoodoe hij de ietstwisten ‘in de ten hitteeinde der disputatieni
te_ retracteeren) in zijn Anti-apologia pag. 314. in plaats van te ontkennen dat dit de Leere onzer Kerke zonde zijn, en dat‘ de opgave van dezelve door de Remonstranten echt zoudezijn, die eige stellinge , zoo als die uit Teactor en Smoutius schriften opgegevenïs, verdedigt in alle opzigten.
Zijne woorden, van
mij ereids uit eschreven zijnde, voege ik n ‘niet bij, en hen nu overreedt, äat voor zoo verre men in ‘ zul e zaken, als de‘ ’ ze is, komen kan tot zekerheit, ik wiskunsti betoogt hebbe,
dat ik te‘ betoogen op mij nam,‘ namentlijk, atdeeigeLeere, ‚ _
die
oven DE RECHTVAERDIGMAKINGE. ‘
33
‘die de Heer Holtíus, en ik met zijn Eerw. gemeen hebben, de Leere van de meeste DOrlZSChé Vaders was. Ik zoude bijna vergeten hebben, tot nader betoogvan mijn’ ‘ estelde, bij te bren en den kragti en tegenstant van alle de ederlandsclie Hoog- eeraars tegen (ga Leere van Saumur‘,‘ waar uit blijkt, dat die zoo wel tegen de nieuwe form van de San mursche Leere van de genade, als van de middelij ke toereke
ninge van Adams zonde, zi hebben gekant. Het zal nu genoeg‘ t voldingen mijner stel inge zijn, dat die, die met en naast ‘ de Dorlsche Vaders geleeft hebben, het zelve aangaande de Rechtvaeimligmakinge geleert‘ hebben, ’t geen de Heer Holtíus en ‘ik leeren. Wijl het UEd. nu verveelen zoude van zoo een
tot
Îroote menigte uittrekzelen te lezen, ‘zal ik maar twee dier
eeraars haar gevoelen mededeelen. De eerste zal zijn‚Poude‘ rojen, in zijn boekje genaamt Catechisatie , pag. 367. VKAGEZ Gaal‘ de Rechtvrzerdígmakinge niet voor het geloove? ANTW. Zy kan gezegt worden voor te gaan, en na le volgen.
zegt gy dat‘ ze voorgaal?
VRAGE: Hoe
ANTW. Voor zoo ‘veel die lìeteehent ze‘
’ k/ìre actie ofïe werk Godt‘ aan en van zg/n zg/de alleen. Ik hebbe nu maar een eenige remarke hier op, die van nut—
tigheit in deze dagen zijn kan: namentlijk, deze Pouderoyen, ‘ “ een Heusdenaar van geboorte zijnde, genoot in zijn teedere jeu ‚t Voetius, die toen Predikant‘ te Heusden was, onderwijs in
e
eerste gronden van de Christelijke Religie: zijne Studien voort’ . zettende, is hij naar Utrecht tot Doctor Voetius , toen daar Pro‘
fessor zijnde, gegaan , om zig onder Voetius hoe langer hoe meer tot den dienst te beschaven.
Doe hij zijn boekje, meest uit
Voetius lessen en schriften samengestelt, uitgaf, was Voetius ag
ting en liefde voor hem zoo groot, en het
evoelen van zijne’
regtzinnigheit in Voetius zoo gewortelt, dat eze beroemde Man
de moeite nam, ‘om het werkje van Poudemyen niet‘ alleen te _ lezen , maar ook te beschaven. Hij zegt zelfs in zijn Approbatie den 23 Julij i659. dat hy alle: pùnctueel zoo gezífî, en daar het ‘nodig was _‚ na vermoogeîz , ‚el/a tot de minste woorden en spraakma
níeren toe, zoo hervorml Ìiadde, dat hy in den Heere vertrouwt , dat ‘niet; daar ín zal gevonden worden, het geen ‘met de gezonde Leen der Scinurroae en de GEMEENE Lemma o1mm Kanne zoude air’y_’ den.
34
‘ _‘ ‘
B R 1 E F
den.‘ Het geen Voetius in eene nadere Approbatie den 4 Maart 1661. niet alleen getuigt, maar ook, om meer ligt te ont vangen, tot zijn eige schriften, waar lnualles breeder he‘
handelt wordt, aanwijzinge geeft. ‘Waar bi] Ik nog onderrigt ben, dat deze Catechismus, ten aanzien van de Vragen, alte
maal zijn vragen die Voetius van te‘ voren. zonder antwoorden hadde uitgegeven,’ endat de antwoorden zijn van Pouderojen
uit Voetius schriften. Des te meer haal ik dit aan, op dat vele van Voetius volgers, ten minste in voorgeven, die de Heer Holtius en mijne Leere bestrijden, zouden zien , of zij de daadt van hare benaminge, vooral in het bestrijden van ons, nog be houden hebben. ÖALDENUS, wegens godtvrugt en geleerdheit zoo beroemt in alle deHervormde Kerken , zegt in zijn Kort Begrip, van de roepinge van den armen zondaar tot Godt, dat met Vra gen en Antwoorden is opgestelt: VRAGE: Maar vindt Godt den armen zondaar als hg hem roept dan belast en beladen? ANTW. Neen
‘hg; VRAGE: Hoe vindt hy hem dan? ANTW. Voor eerst, van eeu ‘wíglieit ter zaligheít uilverkvoren,‘ len tweeden, ín-zíg zelfä‘ doodt
in zonden en misdaden,‘ ten derdewij in de vierschare_Godts om ‘ Christus mille genegtvaardígt. VRAGE: Gaat dandielìechtvaerdìg’
makinge in de order ‘der natuurzoor de roepinge? ANTW. Ja. Mijnen Brief, voor eenige Jaren opgestelt, maar om rede on der mij’ gehouden, tot dus verre" overlezende, en daar in be‘‘ toogt vindende,’ dat, hoe‘ hevi de verschillen tusschen de
Broeders zijn geweest, de ware rec tzinnige navoäers ‚van Coc cejus, tot den tijdt van den‘ Groeten T. H. ‘van en‘ Honerz toe ingeslooten, altoos op dezelve leest hunne Leere aangaande dit stuk onder het Nieuwe Testament, geschoeit hebben; en een
magtig ‘registerhebbende‘ van zulke Schrijvers, zoo neme ik die bladeren uit dezen mijnen Brief, wijl mij in de handt gekomen is
zeker Boekje onder den naam van‘Theophilasnìan Heber, C. Z. ‘ die beknopt en verstandig de zake ten principale. gedaan heeft,
en dus mij ‘gelegentheit gegeven heeft deze mijne Missive te bekorten. Zooi de eere hadde dien voortreiïelijken vrede en ‚ ook oude beProefde rechtzinnigheit lievenden Schrijver te kennen , zoude ik zijn ‘voor zijnen arbeidt in dezen bedanken, en mor
gelijk uit ‘mij ne collectie het een en het ander mededeelen‘. Ik ver—
OVER nu RECHTVAERDIGMAKINGE’
35
verzoeke UEd. zeer‘ vriendelijk, dat boekjen te lezen: want ik betuige, naamde Hebreeuwers dat ik daar uit , zoomeer in haar kennisse opkomst ‘aangaande als stellingen‘, de ont vangen hebbe, als ik uit alle ‘de duitsche boeken hebbe kunnen
magtiig worden: wijl Leidekkers historie der Antinomianen een van e allerverwardste historie‘beschrijvingen is, die ik ooit_ elezen hebbe; beiielzende onwaaragtige (ten minsten mijn ‘Va’ betreffende) en ziguit‘ zelfs omverremeer’ stootende ikerlandt vertrouwe dat Leidekker onkunde, als ter‘vdingen kwader‘;‚
trouw, die historie op egeven en beschreven heeft.
_
Wat mijn TWEEDE ‘ etreft, namentlijk dat de overzeesche‘ Kerken, voor en na de Dortsche Sïynode, erkent hebben eene ‘ Rechtvaerdigmakinge van eeuwigheit, in Christus opstandin e
uit den dooden, en in de onmiddelijke directe en voorafgaande‘ toerekeninge van de_ gerechtigheit en ‘enoegdoeninge van den Borg aan de uitverkoorenen, welker p aats, in alle zijne Mid
delaars-verrigtingen , hij bekleedde , en wiens persoonen, als uit
makende een corpus Mysticum, hij als hooft in zig hevattede en verbeeldde, als de Tweede Adam, en dus hooft van dathete
re Verbondt, eer der eenige inwendige veranderinge in haar‘ plaats kan hebben, waar door het geloove, het eerste begin van het ‚leven der nieuwe natuur die in hun wordt eschapen, aan hun gegeven wordt, om uit, door en na, of op ‘et geloove’
te konnen gerechtvaerdigt worden; is‘ een zaak zooklaar voor allen die eenige kennisse heben van de Leere derPuriteinen,
van Elizabeths tij dt af tot Doctor Chauncys tijdt toe anno 1695‘ enz. en in’ Schotlandt tot dezen tijdt toe, gelijk uit de Predi catien van de Erzkienen te zien is,‘‘(welk ik‘ ten meestendeelì
in mijn jeugt gehoort hebbe, en_ de substantie nog onthoude) dat ik het niet behoeve te betoogen. Trouwens het betoo van‘ ieders ex licatie op te geven in haar rang en onder, zoo a s zij
in de tij t op elkander gevolgt zijn, zoo als zulks’ in de Historie’ der Puriteinen voorkomt, zoude een foliant in plaats van een‘
brief vereischen. Dit kan ik verzekeren, hoe Sinister men‘ te berde bren t passagien, waar in zij van de Rechtvaerdi ma’‚ ‘
kinge uit‘en ‚oor het geloove spreken, gelijk ik en de ‘ eer Holtíus dit ook heiliglijjk gelooven ,‚‚‘ en voor Godt en de geheel!‘ WE’
36
‘
‘
na 1
F
wereldt belijden, dat, tot voltooijinge en daarstelling van de geheele weldaadt in derzelver volkomentheit, zij , als ook wij
met haar, NB. het geloof als het middel van tóeëi eninge ver eischen ; dog niet voor de drie voorafgaande oorzîäîen, elk op ‚hun wijze essentieel in deze weldaadt invloeijepde, voor p en
' aleer in ons eeni e verandering kan plaats hebben, of het ge loof, als eene heb elijkheit der nieuwe natuur,‘ die wij in de
Heiligmakinge deelagtig worden, ing ons wordt voort ebragt. Heeft’ iemand lust mijn gestelde te ontkennen, zal‚i
UEd.
behalven ’t geciteerde ’t welk in mijne voorgaande Schriften reeds bijgebragt is, dit duidelijk bewijzen. " ’ ’ Tweede deel Het TWEEDE DEEL van deze mijne brief moet volgens mijn Van den Brieïbestek behelzen eene korte openinge van de trapswijze verval schin e van de zuivere Leere van Godts woordt,’t welk in de
Para lelie tusschen den EERSTEN en den Tweeoan ADAM duide’ lijk leert‘, dat, gelijk de schuldt uit eenen tot verdoemenisse komt door de onmiddelijke toerekeninge van de misdaad van eenen, als den eenigen
rondtslag en ’t fondament waar o
alle
de strafgevolgen , nament ijk de ontbeeringe van de’ oirspronkelij‘ ke geregtigheit, de volstrekte verdorventheit‘ van onze natuur, het ver iezen en missen van Godts gemeenschap‘, onze onderwer _ pin
ja
onder zijnen toorn en vloek, alle de ellenden van dit leven ,
e doodt zelfs en de pijnen der Helle tot in eeuwigèieit, ge‘
‘
grondet zijn: dat ook alzoo door de geregtigheit van den‘
’
ADAM , zijn zaadt toegerekent, vele tot rec itvaerdige gestelt wor
WEEDEN ’
den, met alle de onmiddelijke gevolgen die zulke rechtvaerdi
ginge door onmiddelijke toerekeninge van die rechtvaerdigheit ver ezelsehap en, ofte daer uit onmiddelijk voortvloeijen; zijn de liet vast, “liìt gelijk wij alle, die in den Eersten Adam waren, in hem sterven , wij ook alle, niet een meer ‚ofte min,’die in den Tweeden Adam een Verbondts in zijn hebben, in hem leven. Mijn Heer, zoude ik deze Historie pertinent verhaelen, zou
‘de ik een zeer breedtvoerig werk moeten schrijven. Ik zal de capita rerum UEdele maer onder het ooge brengen, tweedin"
gen kortelijk maer aenroerendel’
‚‘
‘ Het Eerste zal zijn , de bron waeruit alle afwijkin en van de
waeragtigeGenaede Leere, van deRechtvaerdigmae ‘ngevan ‘ den
ov“ DE RECHTIVÁERDIGMAKINGE.
37 I
den in zig_ zelfs godloozen dog‘in Christus uitverkoorenen Zon‘ daer, vobrtvloeij en. Ik denke ,’ dat’ ik niet zal mistasten, zoo ik in de eerste plaatze stelle, dat alle de afwijkingen in dit stuk der Leere nìoeten afgeleidt worden van de onkunde van het Wae re onderscheit dat _’er is tussehen de Wet en het Enangeliunì, in haelr aerdt en natuur regt tegen elkander overstaende, nogtans het ee: ne aen het andere onderworpen en gedienstig, tot bereikinge van Godt; hooge eindens ín de zaltyiztye ‘van den zondaer zonder zyn toedoen . evenwel zoo , dat die verloste zondaar nqflèns de onverandarlg/ke ver
pligtínge uit zyne betrekkinge tot‘ Godt‘ als Schepper en Wetgever om hem te gehoorzaemen, gebragt wordt onder eene hoogere verplig tiîige tot dezelve gehoorzaemlgeit, ‘uit een anderen gromlt vûortijlog ‘jende, en op een ander fondament rustende, namentlg/k, hoe h?’
Godt voor zulke verlossing‘; dankbaar zal zyn. Zoo die, welke men Antinomianert noemt, zoo der zulke in der daadt geweest zijn,
ofte nog zijn, hier op agt gaven , hoe zouden zij oit de verpligtin’ ge tot gehoorzaemheit konnen lochenen, en de wet, die ‚uit Godts
en ‘Sclìepzels natuur in haer onderlinge betrekkinge tot den an‘ deren voortvloeit,‘ konnen bestrijden , vermits deze beide zoo een ’ ‘ onverbreekbaere betrekkinge totelkander als Belata hebben , dat
de ontkenninge van het eene de ontkenninge van hetandere in zig vervat , en zij ‚niet met ‘den naam van Arttinomiaìzen maer Atheís‘ ten, behoorden bestempelt te worden: aan de andere zijde, zoo men de genade’ kende, in zijn natuur alle werken tot verkrijginge van de verlossinge die in Christus is uitsluitende, hoe zoude men
oit denken,‘ dat‘ iets, hoe ook genaamt, van onze zijde als een werk ofte Werkzaamheit, omaen de verlossinge als uit een vooraf gaande beding deel te bekomen, zoude moeten verrigt worden?
v Ten tweede , de afwijkinge van de Leere in dit stuk vloeit voort uit de onkunde van den_ regten aerdt en natuur van Godts Ver bonden: want zoo men‘ regt dagte, dat ’er geen weg uit konde
bedagt ‘worden, om den Mensche tot een staat van gelukzalig heit die van zijne Schepping te bovengaande te brengen, als door Verbondt, zoo zoude men ten eerste denken, dat gelijk ‘Godt een Verbondt ten dieneinde hebbende opgerecht‘ met al len ‘in Eenen , zoo, dat zijn doen onmiddelijk op allen door too F gewordemgelijk klaar is.dat zijne ‘I I rekeninge zoude overgehragt zijn
38
BRIEF
zijne ongehoorzaamheit tot haar overgebracht wordt, men ook zoude moeten stellen dat dit Verbondt vernietigt zijnde in zijn
verbandt en betrekkinge, (niet tot verplichtinge tot gehoorzaam‘ heid en ’t ondergaan van den ÎVloek, maar tot verkrijging van
Loon op doen ,) de weg voor alle Vleesch toegeslooten is, en dat ’er, zal men ooit tot gelukzaligheit geraken, noodwendi een au metmoet, EssenopodJat gerecht, allen dienzonder ‘EN’EN als er zijnVerbondt, Zaadt, zijn zoo zijnen doen opinhaar, haar toedoen ,‘ zoude konnen overgebra t worden, en zij, eer zij iets doen konnen, van Godt gehou en worden als of zij in
eige Persoon alles gedaan en volbracht hadden. Hier uit spruit de Dwalinge,aan de eene zijde , van de Antinoìnianen, zoo der zul ke zijn, meenende dat het Verbondt der Werken verbrooken en vernietigt zijnde,‘ook alles wat tot deszelfs natuur oit behoorde’
mede vernietigt was geworden. Aan de andere zijde, door on kunde van de natuur en aardt van het Genade Verbondt, zoo
als ik even zeide, meenen vele, dat het niet met Essen en alle in dien EENEN opgerecht zoude zijn, maar dat Godt in staat gestelt zijnde, door het geen Christus gedaan en geleden heeft,‘
Hij met een ieder, hooft voor hooft, in het Evange ium een Ver
bondt oprecht, waarin Hij van de volmaakte eisschen des Wets afstandt doende, alleen maar vordert de geringe voorwaarde van Geloove en Bekeeriuge , als voorafgaande dingen, als eene conditie
sine
ua non, eer Hij ons inhet bezit stellen kan van een ee
nige’ Veldaadt die Christus verworven heeft, of die aan ons me dedeelen, veel min de Gerechtigheit en Genoe doeninge zelfs,
met de Verdienste van dien, als onze Gerechtig eid waarin wij alleen voor Godt bestaan konnen ;‘ daar wij nochtans uit kracht
van de toerekeninge derzelver Gerechtigheit alle de vruchten ‘van Christus verdiensten, de Roe inge en Aannêmin e tot Kin‘
deren, de Heiligmakinge,‚eiì a lede Weldaden ie dezelve vergezelscha pen, ofte daar uit voortvloeijen, deelachtig ge maakt wor en. Deze alle zijn de Werk-Heilige, de ‚ÏUSTPTIA‘ 1m , die zich in zoo velerleije ‘bogten wringen en draaijen, om
eenigzints Godts doen‘ en handelen met onste‘ doen ‘afhangen van iets dat als een voorgaande, op de eene ofte andere wijze, in ons moet bevonden worden. Eindelijk ten derden‘ Ìde ïfvvij‘ ‘ ‚ Inge‘
oven na RECHTVAÉRDIGMAKINGE.
_
39
kinge van de zuiverheit aangaande ’de‘Lee"re van de Rechtveer‘ digmakin e‘ van den inîzich zelfsgeheel ‘enal Godloosen, noch tans in hristus uitverkooren Zondaar, konuen wij afleiden van twee beginzelen, die in ons allen van nature zoo heerschende zijn ,‘ dat zij de bestuurders zijn van onze gevoelens en raktijk.
_Een van dezen is een natuurlijke geneigtheid voor e Zonde in ’t gemeen, ‘of voor deze en die zonde in het bijzonder, waar aan_ men zoo vast gekleefl: ongebonden is, dat men der van geen afstant kan ofte wil doen.‘ Deze zoorte van Menschen door eene gemeene zoorte van Verlichtinge in de Leere onzer Verlossinge ,
zonder ooit de kracht daar van ondervonden te hebben , drijven de stukken te ver, trekken ’er booze gevolgen uit die ’er niet in le
en, scheidende de dinven die aan elkander van Godt zelfs
vtiiíonden zijn, namentlijli GENADE en PLICHT, van een‘; om dus
met meer ruimte en zonder schrik te zondigen , en zonder vree ze hare zonde te koesteren.
De andere is de ‚Hoogmoedt, en _
verbeeldinge dat wij iets doen‘ konnen om tot de Verlossinge te gìeraken. Zoo zijn deze van gevoelen, vermits zij nooit door ods genade verootmoedigt zijn geworden, dat wij niet alleen wat doen moeten, maar doen konnen: en dus Gods gerechtig heit niet kennende uit eigen Liefde, liever als zich aan Godts ge nade geheel en al te betrouwen en over te geven, zoeken zij
haar eigen gerechtigheit te doen gelden, is iet niet in totum ,
‚ nochtans in tantum, onder de schijn ieiligste en groote praetexten‘ van ijver en godvruchtigheit, ‘ en het staan voor de Zaden, die men bedenken kan. Uit deze beide beginzelen, en die Men
schen in welke zij heerschende zijn, zijn af te leiden alle oom" hustien en beroeriu en die ooit ofte ooit de Kerke Godts van den begin af geteistert ebben; gelijk een ieder die de Kerkelijke ‘Geschiedenissen gelezen heeft gemakkelijk nagaamkan. Uit deze en diergelijke bronnen zijn alle de afwijkingen van de ware Leer van des armen Zondaars Verlossinve voortgevloeit: en gelijk nu UEd. zal bemerkt hebben, dat i alles tot twee takken gebracht hebbe, moet ik ook nu, in eene nadere ophel— deringe, UEd. iets schrijven‘, aangaande deze twee hooft-bestrij ders en vervalschers van de zuivere Leere,_edoch kortelijk. Wat nu de eerste soorte betreft, wie kan twijHel slaan, dat‘ 2
er
ä‘?
‚
B R I E F
ik niet weet, hoe men oude Protestanten Antinomianen durft
noemen; vooral, daar de vermaarde Witzius‚’er zoo over geschre ven heeft in‘ zijn Irenicum.
Ik zal inhet volgende stuk mijner’
Historie iets van den oorspron , immers van die benaminge , die men misbruikt om de oude
eere der Protestanten met een
’ zwarte koolte teekenen, melden. Ondertusschen zal ik blijven ontkennen, dat onder de En elsche Puriteinen ooit of ooit zulke
geweest zijn , die met ’er daaä t gelegentheit gegeven hebben, om ‘ iaar met die hatelijke benaminge van Antinomianen te bestempe len: wijl zij , schoon somtijds zeer sterk sprekende , nogtans niet anders geleert hebben, als hetgeen uit de principien van Calvijn,
volgens wettige gevol îen, natuurlijker wijze, moet afgeleidt
worden. Zeer bezadigt ìeeft Hoornbeek, als mede Witzius, om trent deze Geleerde, gehandelt, gelijk andere godtzalige Lee ‘ raars, wier getuigenissen, zoo het noodig was, ik UEd. mede
deelen zoude , maar zulks U reeds bekent zijnde, zal ik‘ mij ver genoegen UEd. tot Weismarmus te wijzen, Tom. II. pag. i 104.
‘IÏERVEYS Theron en Aspasio is al overlang in uwe handen ge weest, en gij weet, dat hij eene Rechtvaerdiginge door een toege
rekende geregtigheit heerlijk behandelt: ja o een tegenwerpin ‘e, dat zijn eere‘ teveel naden smaak der uriteinen is , zegt, Ëlat hij liever, met de articulen‘ van de Kerk, Puriteins wil zijn, als met andere een andere geregtigheit invoeren; de pagina en
eigentlijke woorden schieten mij nu niet te binnenäw Genoeg nu Orezegt hebbende, om UEd. te doen zien,’ dat niet ontkennende at ’er Antinomianen geweest zijn, men evenwel ‘die, digmen in En elandt met dien naam, wijl zij part uog deel
daar -äaiï" hadden,‘ esteinpelde, de grootste injurie aangedaan; heeft; ‘kogne ík‘i‚nu,_‚om kort en klaar het andere stuk mijner beschrij vinge van de afwij kinge van de zuivere Leere der Recht ‚vaerdigmakinge dooreen toegerekende Geregtjgheit, in welke
wij_ al _een voor
bestaan konnen, te behandelen. Ik zeide
dat‘ dit voortvloeit‘ uit de onkunde van‘ onze allenthalvige gees telijke’ ‘doodt in zonden enmisdaden, mitsgaders van de streng
heit ‘van Godts,‘ ‘hemîv natuurlijk eigene, wraakvorderende en wraakoeflenende geregtigheit, en dus van de noodtzakelijkheit
van ‚een‘ voldoéniiige, " ’ ‘
het betalen van het zelfde in de ’ plaatze
"film r
oven DE BECHTVAER‘DIGIHAKINGE.
“ 43‘
laatze van andere, zoo dat de‘ betaalder, en die voor welke hij iietaalde tot den laatsten quadrantpenning toe, in heto
van
de Wet, na de " stiptheit van‘ Godts regtvaerdig oordee vals EEN persoon, en de betaling als eene betalinge kan geconside reert worden,’wegens het onderlinge mzuu in den ANDER: ïen
dat‘ zij , welke zij ook zijn , die door zaligmakende ontdekkingen aan haar zelfs dit niet kennen , door hoo e verbeeldinge van‘ haar _
kragt en vermogen meenen, dat Go
van‘ den ‘sti ten eisch
zijns ‘Wets kan alktaan, om dus, in het geheel of ten‘ ‘dbele, haar
eige geregtigheit, zoo niet uit de werken, immers uit het ge‘ looven, ’t welk zekerlijk een daadt, en dus een werk van ons’ is,
als een‘ voorafgaande bedongene voorwaarde, zonder welke Godtv
niemant, eigentlijk geîprooken, kan regtvaerdigen, onder de V ‘gronden der Rechtvaer igmakinge plaats te geven. Uitnemend zoude ik mijn Brief uitbreiden moeten, zoo ik
een detail Wilde geven van alle deze ‘bestrijders van‘ de gena‘ deleer van onze rechtvaerdiginge voor Godt, ‘als arme en vol‘
strekt godtlooze zondaars in ons zelve, door een toegerekende geregtigheit, ‘eer eenige inwendige natuur‘veranderinge in‘ ons
an plaats hebben. ’ ‘ ‘ De Pharizeen, Pelagius , Cassianus en_ het Concilie van Trenteìz late ik daar, om eigentlijk van‘ de afwijkinge in de Hervormde Kerk, in en na de Hervorminge, in een kortbe‘ stek te spreken, als mede hoe men eerst begonnen heeft de
zuivere Apostolische Leere van den aanvang af tot nu’ toedn tinomiaayîzs , ja dat meer is ’Macizinaal, te noemen,’ ’t“ welk de‘ hardste benaminge is die ik ooit hoorde, om die, diavoor
de’ zuivere Leere staan, bij de tegenwoordige en navolgende
geslagten hatelijk te maken.
‘
’ ‘
’ "
Barret, tegen wien de Articulen te Lambeth opgestelt zijníin ‚ de hoogste bewoordinge die uit Calvijns Leer kan afgeleitltîwor‘ _ den,‘was in Engelandt de stookebrandtvanjalle onheilen, las‘
terende in het openbaar, en de Leere ‚(lerîliervorminïgtijèn de‘ „persoonen der Hervormers; ja wijl mcnvan natuur een neiging
eeft om de ‘natuur boven de ‘genade ‘teverheflbn, ‘ende ge’ nade maar als een behulp van de natuur ‚aan te merken, leide
hij eenen grondt van alle afwijkinge: ‘enschoonaliijj‘‘afgezet‘ _
‘ ‘r
wierdt,
‘44
‘ ‘ e‘
‘
BìRIEF‘ ’
‘
wierdt,‘ wijl_ zijn ‘Leer meer na ‚den smaak van den natuur‘ lijken mensch was, hadde hijv rooten aanhang binnen Lon
4011,; ‚‘Wijl‚ ik nergens ‚als bij ‚BIWISSUS over ‘de ‘ver‘gveìpiìtge zijne iecantatie gevonden hebbe, zoude ik UEd. diemededee‘
len, op dat gij‘ zien moo t, hoeweinig staat men op die ma‘ lgen ‘kan die Arius en elagius Leer in de zoomen hebben, zoo ‚’t’ bestek van dezen Brief zulks toeliet. ‘ ‚g Barïo op dezelve grondenbouwende, het geen de Koningin
Elizabeth zeer ‚kwalijkmam, is afgezet, wijl‘ hij, boven ‘en‘ behalven Barrets dwalinge, leerde,‘‘dat de Wet der Tien Ge
booden een formulier/van ‚het Genade‘Verbondt , ja ‘het Ge‘ lulde‘Verbondt zelf}: was, om dus een fondament, volgens
Barretsgevoelen, te ‘leggen van een voorwaardelijke verkie- ’ zinge, en bij gevolg ‚van een voorwaardelijk Verbondt‘, ‚versla wel, met betrekkingetot den-mensche, waarin de ‘mededee’
linge van Godts genadegiften afhangt van een voorafgaande voorwaarde, die‘ eerst daar moet zijn, eer Godt iemant, wie
bij zij, de vergeving der zonden kan deelagtig maken. Schoon ’ deze nu in Vralzkrijk’, daar hij van daan was, gestorven is, heeft zijn Leere veel econtribueert tot de afwijkinge van de
zuivere Leere van de Ëtechtvaerdigmakinge van den in zig zelfs godtloozenjdog in__Cliristus uitverkooren zondaar, door eene toegerekemle geregtìgheit als_ zijn eigene, waar in hij alleen
voor Godt bestaat‘ en bestaan kan. ‚ _ P ‘ ‚Anmmnîs, jaeren nae deze ,‘ het ‚zij hij het van Bellarmijìa, ofte van Barret, ofte van Baro geleert heeft, ‘is op_ dezen grondt stoort egaen, en heeft de pointen met betrekkin e‘ ‚tot
de Rechtvaer ‘gings leer zoo verre getrokken, dat hij er ent,
en geleert heeft, dat het Geloove zelfs ons tot eregtigheit ‘wordt toegerekent.
UEd. zal uit het ‘voorgaande zu ks gezien, en ‘niet
mij bemerkt hebben,‘ dat het‘in de controversie ’er zoo zeer niet op aankomt, ‚hoe men het‘ geloove deelagtig wordt, maer
‘boe‘het Geloovein betrekking tot de toerekeninge komt , als een‘ voorafgaende ‘voonwaerde , eer wij die deelagtig worden, (en hoe dit Geloove in de zaeke zelfs ‘moet aengemerktîwordemînaeme" lijk of het hier inkomt als een daadt die ‘wij oeifenen, en ‘dus in plaats koinendeijvan de volkomen onderboudinge van de Wlelî, we e
C‘
oven m‘:‘RECHTVÁERD‘IGMAKINGE.
4s
welke’ zekerlijk onze geregtigheit zoude geweest zijn , en besprak‘ op den loon zoude hebben gegeven , zoo dat Godt‘ ons dat geloo ven tot geregtigheit toerekenen, en wij daarin als onze geregtigî heit voor Godt zouden bestaan , is het niet in het geheel, immers
ten deele:) zoo dat Godt niemant de gere tigheit Christi toere kent, nog de zonde uit kragt "an die toereîeninge vergeeft, zoo Hij in die_ niet vindt en ziet‘ het levendig Geloove, met alle de zaden van deugt, als een voorafbedongene ÎVoorwaerde.
Wijl nu UEdele mijn ‘gevoelen in deze, regelregt daar tegen overstaande, door’ dikwerf reedts geschiede verhalin e re t ver staat, zoo zal ik ‚IJmijn weg dus verre gebaant heb en e, nu
voortgaan, _om UEd. de verdere dingen te verhalen, die de‘
iatelijke betigtinge, en aller ongegrondste lasteringe te
‚ zeer
gen de Oude Leere,‘en de verdere afwijkinge hier door in de Kerken te wege gebragt hebben. ’ Wat het eerste betreft, zal UEdele zig herinneren, dat de vijanden van de vrije genade Godts tot ons arme zondaers, geen
genoegzame redenen hebbende om tegen de ware Leere zoo te‘ strijden, dat zij die ten eenemael konden ten onderbrengen, om op de puinhoopen derzelve een eige geregtigheit op te ‚rigten, zeer verschillende wegen hebben ingeslagen, om de Leere zelfs,
door ongegronde gewolgen daer uit getrokken, en de belijders van die, hatelijk te maken. Hoe meesterlijk de Papisten zig hier van bedient hebben, is voor de Reformatie van Luther en
Calvijn, in de oorlogen‘ tegen de Hussiten , zoo bekent, dat ik
‚daar van afstappe , om u onder het ooge te brengen hoe de Armi nianen hier, en naderhandt in Engelandt ‚ te werk gegaen zijn. ‘ De Arìníníaîzen begonnen hier te Lande de zuivere Leere van
het Euangelium , zoo als de hervormers die in ìerzelver oorspron kelijke zuiverheit beleeden, te attacqueren met de allersubtielste redeneringen die zij bedenken konden, alle hare wapenen ont- ‘ leenende van de half Pelagiaense ‚Papisten: en wijl doe onder haer zeer subtiele disputanten Waeren ,‚ zoo braglten zij haer stuk zoo verre , ja verder , als ooit ‚Îesuit gedaen heeft. Ondertusschen
te zwak zijnde voor die, die nietnit de reden, maar uit Paulus Leere der genade streden (NB. doe was de geleertheit in zijn bloei zoo aan de eene als andere zijde, maar in dees tijdt ‘is
‘
G
alle
'46
‘BRIEF
alle geleertheit, zoo aen de een als de andere zijde, aen het ver‘
welkeren) zoo sloegen zij twee wegen in, en alle die haren zuurdeegzem in de zoomen hebben , slaan nog die eige wegen in. De eene was, om onder een voorgeven van kragtig te ieveren voor de zede leer en deugts betragtinge , zoo als ze die begrepen,
de leere der Genade onder allerleij hatelijke gedaanten af te schilderen, en de aller ongerijmdste gevolgen uit onze zuivere,
Îäkiïi. laëij ËÊÂÏS ‘iìïoiiit‘iii?22„Êniìiiîàìiìîrìtîïîiïïiij‘iet; .
,
‚ .
mondt hadden , dan dat wij erger als de Turken waeren, dan we‘
derom tot ongebondentheit aenleidin e gaven, dan wederom on‘ ze leer’ ter toetze bragten in het geva ‘van een gepraedestineer den Dief, enz. De andere weg die zij insloegen was, de Wereldt‘
lijke magt aan hare zijde ‘te trekken, der regtzinnigen leer en perzoonen aen deze, als te veel strijdende met ‘de autoriteit en‘ magt, den Souverein, zoo zij zeiden, toekomende, niet alleen in ‚
Burgerlijke, maer Kerkelijke zaeken, haetelijkte maeken: ‚de mavt van de Overigheit verheffende , voor al in de stukken die‘ de ‘eere en order der Kerke betreffen, en alles lafhartig opoffe rende, om den Da on, de vrije wil, door sterke handenop zij nen toen ivaggelenden throon‘ door hooge‘ magt staende te hou‘
den; niet omziende, al strekte het tot omkeeringe van de ge heele constitutie, ‘ae tot het stellen van het Land in een bloet
badt, als zij maer haer geliefden Drek Godt de vrije wil, die zij regt voor haer oogen hadden, boven Godt mogten verhelfen, en Godts raadts besluiten van de onverschillige bepalinge van
die wil zoo doen afhangen, dat Hij niets zoude doen van be‘ lang, zoo de ‚vrije wil niet voorgin". Schoon deze leere en stel lingen zijn veroordeelt geworden, en zij, immers de voornaam—
ste, na Brabant geweken zijn (dit ze ge ik om reden die gij’ straks begrijpen zult) zoo kan UEd. denîen, hoe diep de Calum-. nien, die zij wierpen op de vrije genade leere in het gemeen, en die van de‘ Rechtvaerdigmakinge, zoo als onze Vaders en wij nu ‚met haar dezelve leeren , harer wortelen nederwaardts in de her
ten der menschen ‘geschooten hebben; zoo dat uit die ingewor» telde praejudicien niet anders als îal en alssem_ voortge omen is, tot verdere afkeerigheit, bezwal inge, veroordeeling en ‘rei’
dru -
l
ovEn na RECHTVAERDIGMAKINGE.
47
‘drukking’ van de Genadeleere zelfs, en alle die, die dezelve in hare regteegtheit wilden en nog willeirbewaren, Om standiger’ zoude ik UEd. verslagI van alles geven,’zoo ik niet
ten vollen overtuigt was’, dat Edelheits kundigheit in uwe weige Vaderlandsche Historien zulks onnoodig doet zijn. Ik stap e nu na Engeland over,op dat UEd. den oorsprong der leelijEe benamingevan Antinomianerij, waar mede men de oude Leere zelfs, en de voorstanders daar van, bestem ’ elde, als mede van de vervalschinge van dezelve Leere nader ‘lîenne. Vergun mij ‘nu de vrijheìt, UEd. aan‘dagt eenige oo
‘genblikjes van uwen _kostelijken tijdt bij deze dingen staande te houden.‘ Zoo kort en beknopt mij mogelijk is, zalik UEd. _op den wegbrengen, om zelfs in een breeder adspecl: alleste
beschouwen. Dit zal des te noodiger zijn, ‘wijl gij uit ’t le zen uwer Schrijveren, voornamentlijk Leidelckeîr, Knibbe, enz. met eenig vooroordeel zult zijn ingenomen tegen die Engel schen, die men Antinomianen na zijn wel evallen genaamt, en ‘vele dwalingen aanóewreven, ja zelfs a s de oorzaak van
de verderfelijke vervalscthinge van eenige pointen in de Leere
hier te Lande aangemerkt heeft. Wel-Ed. Heer! weet met mij, dat onder’ de Engelsche Pro testanten nooit eenig verschil geweest is, van den aanvang der Hervorminge af, over de Genadeleer onzer verlossinge. ‘eder heeft even zeer voor de verlossinge van ons arme zondaars zon der ons toedoen geievert; leerende, dat Godt ons die‘ verlossin ge in de tijdt deelagti maakt, de geregtigheit en genoegdoe ninge Christi, ons als e onze, en in welke wij alleen voor Godt bestaan konnen, toerekent , en zoo geeft, schenkt en deelag
tig maakt, dat Hij ons daarom en daar in regtvaerdigt, dat is, van zonde‘schuldt vrijspreekt, en het re t ten eeuwigen leven îdoor ‘een richterlijke daadt zoo toewijstygat hij ons ,’ eer eenige ’ i’nwendi e veranderinge in ons plaats kan hebben, houdt en
‘behande t als of wij nooit zonde gehad ofte gedaan hadden, en ‘alle geregtigheit in eigener persoon volbragt hadden, en ons ook, als uit onze regtveerdiginge voortvloejende, en daar mede
‘ vergezelt gaande, roept, en in die roepin ede nieuwe natuur, voor ons in Christus gevormt, zoo med eelt, dat ‘wij worden
. \
zijn
‘48
BRIEF
‚zijn maakzel geschapen in Christusilezus tot goede werken Welke ‚ Godt voorbereidt hadde; stellende dus een onafscheidelijk ver bandt tusschen de Rechtvaerdiginge als een voorgaande, en de Heili makinge als ‘een volvende en noodtzakelijk uit het voor gaan e voortvloejende. Al hetverschil‘, zedert dat de scheu ‚ringe te Frankfort aan den Llaljíîn standt greep, was alleen over
oerimonien en Wijze van het
erkbestunr.
Nooit vinde ik in
alle die tijdt meldinge van Antinomianerij, of beschuldiginge
‘van den een tegen den ander hier over: geen wonder, wijl het de ongerij mdste zaak ter wereldt zoude geweest zijn , menschen die gezet waren op de stiptste odtzaligheit , het jagen na meer gelijk vormigheit met Godt, en iet onderhouden zijner geboden , niet
om ’er door tot de zaligheit geregtigt te worden,‘ maar uit aan
merkinge dat zij die bij aanvang waren deelagtig eworden, en Jacoba.’ , Kon ing van
Engeland.
op zekere vaste gronden de voltoijinge en volma inge van die uit loutere genade verkrijgen zouden , Wetbestrijders te noemen. Ten tijde van Jacobus den Eersten is eerst ‘deze hatelijke be naminge, zoo niet te voorschijn gekomen, immers toegeëigent aan persoonen en leeringen op welke zulks gantsch niet paste; gelijk het te betreuren is dat UEd. Schrijvers, zelfs misleidt zijnde door verkeerde berigten, andere ook misleidt’ hebben, hun inboezemende als een waarheit, dat de leugen zelfs’ is, dat
’er zulk een broeinest van wetbestrijdinge in Engeland was, daar geen een woordt van op zig zelfs, stricto sensu, waar is. Der halven UEd. wijzende tot Neals Historie der Puriteinen, van het zo jaar van Jacobs regeeringe tot het einde toe, vooral ll Deel pag. IOI en 1o2. om zijn character te weten, zal ik de ‘geljgentheit en oorsprong dezer verdagtmakinge verhalen. acobus zijn Konings _ list, zoo hij het noemde, dat is elk om den tuin te leiden , meesterlijk gebruikende , en zeer gezet zijn
de om zijn Zoon getrouwl: te zien met eene Infante van Spanjen , hieldt zeer geheime onderhandelingen met den Nuntius van den Paus te Brussel, en eenige Groeten, alle te zamen begunstigers van de Armiîzianen , die na het eindigen van het Dortsche Syno
de ‘daar benen geweken waren en wel onthaalt wierden, Het schijnt, dat men Jacob heeft aangezet, om zig een onbepaalde
magt aan te matigen, en zig van ‚zijn Parlement te ontdolîn’, ‘
el‘
ov“ na REGHTVAERDIGMÀÎISINGE‘
K9
heimelijk met den Paus in‘ onderhandeling te’ treden, en de Papisten, zoo veel mogelijk was,‘te begunstigen; en de Arm‘i‘ Arminianem ‘ nianen, als de bekwaamste daar toe, te bevorderen: en waarlijk ‚in dezen konde men geen bekwamer werktuigen als Arminia nen vinden: gelijk gij Weet, hoe zij, wanneer het haar in haar kraam dient, de hoogvliegende oogmerken van de aardsche magt tot in den hoogsten t toe opvijzelen ,’ om haar eige oog merken te bereiken.
Terstont, om_ de oude Rechtzinnige te
beteugelen, ‘en haar voorgeziene tegenkantiiigetegen ‘s Konings oogmerken vrugteloos en ijdel te maken, zijn de ieverigste ’ ‘Arîniniane/i, gelijk BUGKERIDGE, NEEL, HARSNET en LAUDT, tot ï
de grootste bisdommen ‘bevordert, die haar werk ijlings aan
wenddeii om de oude Genadeleere van stuk tot stuk‘, en in
Hun schande‘ lijk bedrijf.
des zondaars Rechtvaerdigmakinge door een toegerekende ge rechtigheit, in het allerleelijkste adspect voor te stellen, schan delijke gevolgen daar uit te halen, en met den naam van An tinomiaaîzs te bestempelen, tot geen klein hertzeer der Puri ’ teinen_ in de Kerke.‘
Maar wetende dat haar bestrijdinge van
die pointen van weinig vrucht zijn konde, wijl haarLeer met _die ‘van. strijdig de negen-en-dertig van de Kerke En’ gelandt ‘was, zoo zijArticulen door hoogigezach niet van gehandt haalt wierden, en vonder den Lommer ‚van die Protectie vei
lig doen konden wat zij Wilden, stonden zij wakker het Ko ninglijke voorrecht voor: bragten dus den Koning, die hierop zoo wel als op het Huwelijk van zijn Zoon met eene Iníante van Spanjen gezet was, geheel en al in hun belang over, tot groote
ontsteltenisse van de Puriteinen en de Staats-Regeeringe. Ieder nu bij zig zelfs kan denken , dat ’s Konings Religie, zoo hij eenige als die van het Pausdom haddé, beginnende’ oor te breken, en ‘
in de Kerke veel begunstigers hebbende‘, de‘geheele Jeught, zoo verre zij Godts Genade-Leer ‚niet kenden, om Promotie te bekomen, de Beìnonstìuntsc/ze ofte Konings Reli ie hebben aangenomen, en de oude voor Antinonzianen uitgesc olden:liet geen mij blijkt , wijl ik voor dezen tijdt die benaminge, immers in zijn algemeenheit en toepassinge, niet vinde, ‘ ’ ‘
UEd. dient ook te weten, dat men onder de ‘volgende Re geeringe vindt, dat ‘de Arminianen de groote werktuigen zijn ge“
\
50 Dienen‘ Papis ten en Jesui
‘BRIEF
L
eweest‘ in de handen der Papisten en Jesuiten, om de Genade _eere zoo hatelijk te maken, dat de Voorstanders van die, zoo
ten.
in Staat als Kerke, zulks niet lan er konnende dulden, den geheelen Burgerlijken Oorlog, aan ‚e eene zijde tegens de af
wijkinge van de Leere,lijke en voorrecht, aan de andere zijde te ens he_t voorstaan vanzuivere het Konin ofte de willelgreu De gevolgen.
rige macht om in Staat en ìerke na zijn wil alles te doen, daar uit gesuurt is. ‘
Vermoedt niet, Mijn Heer! dat ik dit verzinne: och neen! want mijn Historie-Schrijver Docron HOWEL verhaalt, dat Anno 1627, voor de fisamenroepinge van het Parlement, een Verga
‘deringe van Jesuiten te Clerkenwel na bij Londen ontdekt wier de, en onder hare Papieren een Copie van een Brief aan haar Va
der Rector te Brussel gevonden wierde , hem bericht gevende van hare listige en heimelijke poo ingen om den Staat van’tKoning rijk om te keeren, en ‘een alîgemeene CatholischeMonarchie op te richten: en dat zij ten dien einde voornamentlijk de Armi vnianen gebruikten. De droevige gevolgen hier van , in het uit bersten van den Oorlog tusschen den Koning en zijn Parlement , zijn een ieder bekent. Ondertusschen wil ik zeer gaarne, datgij
den Brief van‘ de Assembly te Westmunster aan de buitenland sche Protestanten, ook aan die van de Vereenigde Provintien, leest bij N aan, pag. 6o—63, eerste ‚Deels tweede Stuk, als mede hoe het Prediken over de WÍIfÂIÍ. van de Rernonstranten verboo ‘den is geworden, pag. 147. De eerste Arminiaalzsche Predikant van Naam , die in Cromwels Leger kwam, en zelfs van Cromwel zeer geacht was, schoon een Arminiaan, vermits hij een Indepen
dent en vijfde Monarchiesman was, was Johan Goodwin, gelijk Baxter verhaalt; als mede, hoe hij door dezen van de oude regt zinnigheit afgetrokken, en voor een algemeene Veree i inge van
alle zoogenaamde Christenen‘ door een wijdt gapende olerantie een ‘voorstander geworden is, zie in zijn Theoiogia Pacifica, en in zijne Aanmerkingen tegen Doctor Tully en Cartwright.‘ De Arminianen in ’t Leger begonnen terstont de zuivere Leere der Bechtveerdigmakinge,‘met ‘denaankleve van dien, voor An—_ I
‘zinorniaans , enz. uit te schelden , wijl doe alle de oudeLeeraars voor een Rechtveerdigmakinge des Godloosen door een toege ’
"
’
re
ovzn DE RECHTVAERDÌGMAKINGE;
51'
rekende Geregtigheit stonden. Johan Goodwyn gaf zijn Boek‘ uit, genaamt de Verlossinge Verlost. Baxter’, zoo niet tot het geheele Arminianismus door hem‘ overgehaalt, is ten min‘ sten een ernstige voorstander van de leere van ‘Sìzumur, en‘
van een algemeene Tolerantie, ja een bestrijder al/erschoolij distinctìen ‘geworden: om dat‘, daar hij die grondig kende,
wel wiste, dat, zoo hij ze niet bestormde, bij noit iets met vrugt zoude doen om de leer van Saumur en zijne algemeene Tolerantie smakelijkte maken. Hoe jong Baxter was, schreef hij ‚toen zijne jlphorismen over de leer enz. " Het Árminianismus te grof zijnde om in Koningrijken eu
Bepublijken, de llìeeft, enade zegt leereThomas in zuiverlieit had den vastgestelt,diete onlangs verdragen, Goodwyn, een kwade windt de Saumurse leere in Engelandt over gebla zen: zie zijn Voorreden voor een werkje Gospel’ genaamt te gen‘ Lorimeer‘: en ik mag ’er bijvoegen, in de vereenigde Pro vmtien overgebragt. Zoo ìeverig nu als de omhelzers van de ’ ‚Saumursche leere 111 Engelandt waren, bij gelegeïntheit van de‘ inwendige ongestellheit, om die voort te planten, gelijk Bax
ter, Williams, Loriìneer, en vele‘ andere, en de oude leere als Antinomiaans te maken, zoo Waren Alting, Bekker,‘ Boël, Vlak, Schiere en‘ andere bij geleventhìeit van de Broeder twis‘ ten (die zeer gemakkelijk hadden zkonnen beslist worden, zoo‘
‚ bezadigde mannen van beide de zijden waren tusschen geko‘ men) om een geheel nieuw sijstema in te voeren, om einde lijk, door een vermenginge van werk als voor af gaande en; genade als volgende, de zuivere leere te kort te doen, en werkv
_ en ‚genade zoo te doen zamen gaan, dat zij uit haar regtege‘ lidtzijn gezet geworden, de voorgaander, de genade, een vol ger, en ‚de volger, pligt, een voorganger geworden. ‘ Schoon nu onze Kerke door getrouwe waakzaamheit evenwelî
zuiver gebleven is, en alle die dwalingen bij opkomende ge‘ Ïegentheden veroordeelt zijn geworden, nogtaîìs is ’er in‘ onze" RegtzinnigeSchrij vers te bespeuren , dat zij’,_niet‚lochenende een‘ Eechtvaerdigmakinge buiten ons, maar die vast vooronderstel
lende, van de Bechtvaerdiglnakinge ‚zijne VOlkOIIIGDlhÔÌÌL, ten’ aanzien van het vierde essentieele deel‘ in des ‘zelfszamenvoe-i ‚ ‘ gin‘
5_2‘
‘BaIEF
ginge metde voorgaande, bekomende’ in de Vuirsehaar onzer conscientien, allermeest gesprooken en geschreven hebben, om gemaks wille, alles van een Vuirsohaar afleidende, gelijk ik
mede over Bom. V. 1. gedaan hebbe. Noit zoude eenige twist ontstaan zijn, zoo men de drie eerste essentieele deelen onzer Rechtvaerdigin e niet te veel uit het oog hadt laten gaan, en op de laatste a leen maar zoo sterk gedrongen had, dat de drie eerste deelen uit haar Plaats en onder wierden verschooven, en
het vierde zoo het eerste gestelt, dat de drie andere opdie volgen moesten. Het welk zulken omkeering der leere ‚zijn‘ zonde, dat men die met geen goede‘ oogen kan aanzien, om dat, indien het effect voor de oirzaak gestelt’wordt, het ge—
loove voor de onmiddelijke toerekeninge van Christus‘ geregtig heit, als de eenige grondt en fondament van de vergevinge onzer Zonden en van de inwerkinge des geloofs, om die wel-v daadt met gelooviger herte waaragtig en door directe Geloofs‘ daden aan te nemen, wij onze geheele leerekwijt zonden rai
ken , en met een Vlakkenistisch sijstema, gelijk de Vrome Anssé laar zeide van Vlalîs leere, Paaps en Sooiniaans zouden worden. Een‘ stoute Jongeling, ‘d. ‘van der-Os, heeft de wereld doen zien , dat de vroome Aìzsselaar, COCCCÍLLS Schoonzoon, de zake
wel ter dege voorzag: want zijne voorzegginge, behalven in‘ elegentheden van minder gerucht, heeft zijne vervnllinge door‘ ‘dezen in den grondt‘Vlakkenistischen, en naderhandt Soci’ niaans geworden ‘vander Os, eertijds Predicant te Zwol, en
nu Sociniaansehe wederdoopte Vermaander in dejBeverwijk. Het is waar, bij gelegentheit van die controversie, die een‘ ieder, die de waarheit zelfs, en de uit die alleen voortvloeij‘en‘ de ware Euangelische"Godtzaligheit, beminde, zeer allarmeer" de, vondt de Wel-Eerw. Heer Holtius zig genoodzaakt iets te doen, om ‘den voortgang van die Sociniaansche en Re‘ monstrantsche leer, waar voor vele vertoonden eene hel‘linge‘
een groote‘ geneigtheit te hebben, te‘ stuiten; gelijk ik ook mij
" voor Godt m gemoedje verpligt‘ agtecle‘ het mijne tedoen‘ Wat wij’ nu_ ‘gedaan hebben is nìetnodig te‘ zeggen.
Het is maar
‚zeer gering en gebrekkig, geenzints aan onze verpliglinge aan‘ den groeten Heilandt beanìîwcmrdîìnilet Qndertusscheiî dat‘ wij ‘r
_
_____,‚IJ. a -_ .._ ___
bezig
‘ J‘
oven DE RECHTV‘AEÄRDIGMAKINGE.
53‘
bezig- waren de veelvuldi e pointen van de Soeiniaansche en‘ Remonstrantsche leere, we ke die dwalende Leeraar, Vlaks sij
stema tot perfectie brengende, uitgevent hadde, te ontdekken en na vermogente wederleggen, en de voorstanders daar van
den mondt te stoppen, zoo viel onze aandagt bijzonder ook ‚op zijne leere aangaande de Rechtvaerdigmakinge van den ar men Zondaar voor Godt, welke staande zijne leere der Praedesti
natie, de locheninge van de eigentlij ke voldoeninge, en van Godts
strafvorderende gerechtigheit, ons niet alleen a s verschillende‘ van de leere onzer Kerke in dit hoogwigtig stuk voorkwam, gelijk D‘). van Rossum in zijn Protest wel degelijk belijdt; maar ‚zelfs erger dan de leere van ‚vele Papisten, ja in den grondt _
Sociniaanseh. Overleggende nu , ’hoe wij best die ‘grove Ketterij zouden wederleggen en ten toon stellen, zagen wij, dat zulks ‚ons onmogelijk zijn zoude met succes te doen, zoo wij bleven bij de ‚in lateren tijt aangenomen wijze van behandelinge van
de Rechtvaerdigmakinge van den zondaar voor Godt. Derhal ven vasthoudende, dat wij uit en door het Geloove, ja op en na het Geloove, en dus na onze roepinge en wedergeboorte, in de
Vuirsehare Godts, die Hij in onze ‘conscientie spant, gerecht vaerdigt worden, oordeelden wij mede, na ons vermogen en
wijsheit die Godt ‚ons gaf, het noodtzaaklijk te zijn, van de
Rechtvaerdigmakinge, in een ander adspect beschouwt zijnde, ‚te spreken als van een Rigterlijke daadt Godts buiten ons, en
te toonen , dat evengelijkwijonder de Verdoemenisse onderwor pen zijn (door de onmiddelijke toerekeninge van Adams zonde aan ons, vermits wij in Hem‘ als ons plaats vervangende en Persoons verbeeldende Verbondts Hooft staande, ook in Hem en met Hem in zijn eerste overtredinge gevallen zijn,) wij ook even zoo van Godt vande Verdoemenisse verlost ofte gerecht ‘vaerdigt worden door de onmiddelijke toerekeninge vanChris tus geregtigheit aan ons, wijl die in onze plaats was opgebragt; en dat ’er dus zoo wel eene Rechtigmakinge, Rechtvaerdigin
ge (het scheelt mij niet hoe men het noemt, als men maar de zake zelfs vast‘ houdt; elk kan zijn kindt een naam na zijn be _lieven geven) voor het Geloove, en tot het Geloove, dat is,
eereenige inwendige veranderinge in ons plaats kan hebben, H ’ die
_54_‚
’
_ na llEF»
die als hetnaaste fundament en‘ grondtslag isen moet gehou’ den worden van alle inwendige veranderinge,‘in de roepinge‘,
en inwerking van het Geloove in onze herten in die roepinge, ‘ alseen Rechtvaerdigmakinge uit en door het Geloove, is. Op deze wijze, en uit deze gronden, (gelijk ik die in de
Voorreden voor mijn Catechismus verklaringe gelegt hebbe,) hebben wij die dwaalleer van van der Os bestredeîijvele had den die order en rangschikkinge met veel zin omhelst, als een
middel waardoor zij uit vele verwarringen, als men een andere order houdt, geredt wierdt. Onder ‚deze zijn ‘te rekenen alle discipelen van den groeten T. H. ‘van den Honeît, van de Pro’ fessoren‘ Cremer Vader en Zoon, en van D. Hartman , van
welke alle ik in substantie niets versehille. Dus vonden zij, dat deexaete overeenkomst tusschen de beide Adams hen zoo gemakkelijk viel, dat zij even gemakkelijk konden begrijpen hoe ‚Wlj door den tweeden Adam verlost zijn geworden, als hoe wij in‚ en door den eersten onder de verdoemenisse zijn ingedompelt geworden. Wijl wij nooit’ het geloove, nog eenige genade wel‘ aadt, konnen deelachtig gemaa t worden uit kragt der Verkie’
Singe, als Verkiesinge, maar uit kragt van ons Verbondts ïnzijnv _ in ‘den Tweeden Adam, in de nooit begonnen eeuwigheit zich‘ t ‘als Borg stellende in de oprechtinge van dat verbondt, zoo, dat
hij ons in zigbevattede als de Christus Mystieus, en onze Perzoo‘ nen, als ons Verbondts hooft, zoo verbeeldde, dat hij en wij in hem vals één geconsidereert wierden, zoo dat hijin de nooit be‘‘ gonnen eeuwigheit gehouden is geworden gedaan te hebben dat wij gedaan hadden, en wij, wijl voldoeninge volstrekt noodig was, in hem gehouden zijn als hebbende in ei e Perzoon gedaan en geleden dat hij gedaan heeft. ‘ Ik hebbe bree t in de catechis mus Verklaringe van de Vijfde Zondag hier van‘gesproken.‚ Evenwel, Mijn Heer! wij eide, ‘en ik mede in het bijzonder, hebben ondervonden, dat mijne ‘wijze van behandelen van dit allergewigtigste ‚stuk der‘ leere juist een ‘ieder niet even zeer be‘‚
‘haagt heeft._ Terstond is tegen mijne wijze van bevattinge van deze gesprooken, van gene geschreven, welk‘ alles nog e_ ‘‘ ‚Heer Holtius , die_ ter zijden in etrokken is’ geworden, nog ik,
mij in den beginneveel_ aantro : wijlik‘ niet gelooven konde, dat
‘a,
‚‘_.‘„_„_I
‚_
„Lgsh
oven m’. RECHTVAERDIGMAKINGE.
’55
dat een eenige zig in openbaren geschrifte zoude durven aan matigen, om de onmiddelijke toerekeninge van Adams zonde‘ tot ‘verdoemenisse te locbenen, en dus ook niet verwagte, dat ’er iemand zijn zoude, uit allen die voor Rechtzinnige gehouden worden, die de onmiddelijke toerekeninge van Christus ge
rechti heit tot Rechtveerdiginge zoudedurven bestrijden. ‘
‘On ertusschen, wijlen de ‚Projèssor‘ J. 12. d. Honeri, die de verdediginge van den Sociniaansch gezinden Remonstrant ‘van
der Os op zig genoomen hadde, nam dit zoo kwalijk op, dat hij ons beide voor onze Classis, eerst meer van ter zijde, naderliandt
meer openbaar, en met name, aangeklaagt heeft, gelijk gij uit onze brieven, zoo in het gemeen‘ door ons beiden, als in het bij- ’‘ zonder door mij aan uw Ed. geschreeven voor dezen zult heb ben gezien. Maar allerbijzonderst‘ behaagde het wijlen zijn Hoog‘ Eerw. na lan e deliberatie, onsronderwijlen onder de beschul diginge laten zitten, in eeneteMissive ‚aan onze Classis to e‘ ‚zonden, zijne ebeschuldiginge vernieuwen, en den staatedes
eschils na zijn wijze voor te stellen, op dat onze competente echter ons na de merites van onze voorgewende dwalin e zoude behandelen. In waarheit, Mijn Heer en Vriendt, zoudei uw Ed.‘
dezen briefniet medegedeelt hebben,zoo vele onkundi e door open bare schriften zig in de controversie niet hadden in e aten, de een met meer, en de andere met minderbescheident ieit; maar doe
het nu, op‘ dat uw Ed. zien zoude, waar toe wijlen die man de ointen in verschil, stelliger wijze, en ontkennender wijze , on‘ ’
er het oog‘ van‘ onze verligte Vergaderinge gebragt heeft.
Aan de Weleerwaerde Classis’ van
Leiden en ‚Nederríjnland. WELEERWAERDE, GODSALIGE, WELGELEERDE HEEREN, EN DIERBARE MEDEBROEDERS! ‚ Toen ik, zoo in Uweleerws. Antesijnodale Vergadering ’vaij’‚,‚‚‚„„.„‚„_
_‘den jare 1755, als in derzelver gewone Vergadering der
v Maand Maij 1756, mijne bekommering te kennen gaf, wegens de
‘
56
BRIEF
de‘ genen, die ,’ onder den schijn, of in de verbeelding ‚van te‘' ‘strijden tegen de inbreuk en begunstiging van de Arminiaansche Leer der Regtvaerdigmakinge des son aars uyt de werken, eene Besehuldigt
taal voeren, dieniet alleen daarop uytkomt,‘ dat des Sondaars
Geloof, wanneer hij _ eregtvaerdigd wordt, geheel werkloos, en niet dadi is: maar ie ook daarop uytkomt, dat de Sondaar, eer hij’ Ëadelijk in Christus gelooft; en dus niet ‘door, maar ‘voor sijn Geloof in Christus, geregtvaerdigd wordt, was ik voor
iiemens, dit stuk in Uweleerw. Vergadering, en daar het verder mogt nodig sijn, soo te behandelen, dat de Personen, die ik‘
voornamelijk bedoelde, en welker Schriften niet onbekend sijn ‚ in die behandeling ongenoemd bleven,
Dog eenige Voortreife
like Mannen, Medeleeden van Uweleerw. Vergadering, voor welker oordeel ik seer veel agting heb, deden mij, in het einde
van April i756, door onwederlegbare redenen ‚begrijpen, dat
ik den weg merkelik bekorten, en aan de behandeling deser sake een groot gemak toebrengen Soude, soo ik de personen
en schriften, die ik bedoelde, in de Classieale Vergadering wilde noemen.
Hierom heb ik ‘dit gedaan‘, in onse gewone
Vergadering, den Illden Maij 1756, seggende dat ik bedoelde Holtiur en Comríz.
Do. Holtius en Doet. Comrie, twee Leden van die Vergadering. Toen ik dit deedt, genoot ik eene gesondheid, die mij de ver
‚wagting gaf , dat ik dit gewigtigstuk in Uweleerw. Vergadering, en daar het verder mogt nodig sijn, solide hebben konnen afhafl delen. Dog ik werdt , a t Etmalen daarna ; namelik, den Xlden der zelver Maand, overva len van een swaar, en genoegsaam bekend toeval, waarvan ik en anderen geloofden , dat het mijne laatste
siekte , en het middel van mijnen overgang uyt het tijdelike ‘tot
het eeuwige sijn sonde. En schoon hetGode behaagt heeft, mij daarvan in soo verre te herstellen, dat ik tot mijne Letteroeífe nin en, en ‚tot_ de waarnemin der meeste delen mijner Ampten heb e konnen wederk‘eeren, en ik evenwel, door de onweder
spreekbare redenen van vele’ Wijse Mannen, overtuygd, dat ik voortaan alles, wat mij eenige ontsteltenis sou konnen veroirsa ’ ‘ ken , soosorgviildig,’ alsÏmij mogeliksijn sal, vermijden ‘moet’: alsoo ik‘ daardoor", naar allen schijn , wederom in een swaar toeval komen‘ sou; Dit‘ is ook ile‘ reden , waarom ik mij , tot nog toe, ont ‘ ’ ‘ ‘ ‘ ‘‘ hou
ovsn ‚DE RECHTVAERDIGMAKINGE.
57
houden heb van die Vergaderingen van Uweleervjn, waarin ik voorsag , dat over die saak soude gehandeld worden. Dog de on dervinding heeft mij geleert, dat dese weg, gelijk in anderen‘, soo ook in dit geval, niet sonder ongemak en evaar is, uyt hoof de van‘de daaru t_ spruitende noodsakelik leid, om over die saak, buyten de i;ergadering, met bijsondere Leden te komen‘ in bijsondere Samenspraken, welker gevolgen, door het wel of _ ‘
niet wel verstaan, onthouden, en overbrengen van het gespro kene, seer onaangenaam; en selfs seer smertelljk worden kon ‘ nen.‘ Hierom ben ik ‘te rade geworden, mijne edagte, over de behandeling van dit stuk, kortelik en schri telik aan Uwel» eerw. voortedra en, en aan derselver oordeel te onderwer en. VOOR EER T, merk ik aan, dat dit ons Classicaal eding‘ ‘ sig niet uytstrekt tot iets, dat in den Jare 173i , door de eige di rectie van Do. Holtius (sonder eenige voorgaande, vergesellende,
of "olgende, communicatie der Classis) tot de Theologische Fa- ’ eulteit onser ‚Universiteit gebragt ; en door deselve behandeld is. Hierom heb ik in mijn‘ Classicaal Voorstel, eene melding ge maakt van het bijsonder gevoelen van Do. Hoätius , over de sal ving van Christus: waarin die Schrijver nooit eenigen Voorgan ger , Metgesel , of Volger , gehadt heeft , of nog heeft; en waarover iij mij, sedert twee jaren, antwoord schuldig ‘is en blijft. Ook kon ik van dat stuk daar niets melden, omdat het selveniet
tot‘ de Classis, maar ‘tot de Theologische Faculteit behoort: ‘ gelijk het ook door Do. Holtius wederom op ehaald, en op nieuws ter bane gebragt is, in een Geschrift, at hij, in den beginne van Januarii
1752, tegen onse Theologische Facul’
teit, sonder eenige communicatie met, en sonder eenige ap‘_ probatie ‘van de Classis, uytgegeeven; en vervolgens, sonder
die Classis in te kennen, voorvepleit Waarom is ook dat ergens stuk, waarvan in mijne Ctlassicaleheeft. Propositie ‚niets gemeldt wordt en waarover ik’(die een Amptgenoot van de drie ‘ I toenmalige Theologanten, en de Soon van den toenmalige‘n
Decanus der Faculteit ben) tegen Do Holtiusopentlik ehan delt heb, geheel en al laat in den staat der onverdedig heid‘, Waarin het door Do. Holtius selven gelaten ‘wordt. ’ ’ ‘
TEN TWEDEN, merk ik aan, dat dit ons Classicaal Proces daar
ss‘
‚Ì‚
BRIEF‚’
daarom ook niet ‘gaat ‘over het geding, en ‚over de gevolgen‘ van het geding, at Do. Holtius der Theologische Faculteit, sonder eenige voorgaande, vergesellende, of volgende commu-‘
nicatie der Weleerw. Classis, en sonder het versoeken en ver krij en van derselver Ap robatie, over de Swolsche Kerkfie
schi en in openbaren dru
heeft aangedaan. Want alles,
t
hij daaromtrent, tegen die Faculteit‘ in het gemeen, en tegen mij (die de Opstellen‘ van het daartoe behoorend Advijs ben) ‚in het bijsonder, geschreven en uytgegeven heeft, is of son der ‘eenige visitatie en a probatie, of sonder die ‘visitatie en approbatie, die ’s Lands ooge’ Magten eisehen, te voorschijn gekomen; en moet daarom, naar het bekend Placaat van hun ne Ed. Gr‘ootm. van den XXISten Nov. 17 15, gehouden worden,
als niet voortgekomen uyt den schoot der Gereformeerde Kerk, in deze Provincie. Waarbij nog komt, dat de voortsetting en de
gevolgen van dat geding, tusschen de Gecommitteerden der Swol sche Classis en mij , ‘iyt de bestrijding van mijn bekend, en in . openbaren druk uytgegeven Doctoraal en Professoraal Advijs ge‘_ boren, en daarom geheel en al tot mijn Professoraat behoorende is’; sonder dat Do. Holtius daartoe iets, sooveel men weet heeft
toegebragt.
En boven dit alles staat dit stuk, sedert ruymX
maanden, in dien staat, dat ik, tot afdoening dier sake, het
Antwoord der Gecommitteerden van de Swolsche Classis moet afwagten, niet alleen o de drie Vragen, die ik hun vijfmalen,
in openbaren druk, ge ‚an heb; maar ook op de menigvuldige _Vragen,‘ die ik hun‘, in mijne gedrukte Memorie
65, ‚66.
’ en in mijne gedrukte, en aan hen voorgedrage Voorwaarden heb voorgestelt, onder dat beding, dat ik hun gevoelen onder
schrijven sal, soo sij mij daarop voldoende Antwoorden geven.
EINDELIK merk ik aan‘, dat ons Classicaal Geschil ook niet gaat over het bijsonder, door Gisb. Voetius‘, Jo. Henr. Heideg
‘gerus, Fr. Turretin (a), en Anderen, soo onherstelbaar weder legd (a) Gíib. Voetíux, Probl. Je Justif. Part. I. Probl. V. ‘An decretumju ûstificationisjìartem aut momentum aliquod faciat in ipsá juslificatioueî" Hesp. Neg. Neque enim confundi debent vocatio, regeneratie, justificatio, adoptlo aut‘ justificatio, cum decreto; mterna actio cum emanante externá;
aut ademt’ cum temporariâ; ‘aut’ decretum seuvoluutaa Dei cum executiouo Olî
‚‘ ‚ .‚.—.—L‚‚_
1-.-
—‘„—_‘_|’/-—
M‘
‚oven m; REQHTVAERDIGMAKINGEÄ f a»: i
legd gevoelen van Do. Holtius, over onse Begtvaerdíiagmaking‘ van eeuwigheid. Want gelijk dit stuk niet ‚Do. H tius, en ‘ ÍDoct. Comrie t”samen, maar Do. Holtius alleen maktì, soo is‘
‘het ook in mijn voornoemd Classicaal Voorstel niet gemeld; en dus ook_ binnen den omtrek der‚ saken, waarover ik thans
handel, niet begrepen: te meer, omdat Do. Holtius ditstuk‘
buyten alle communicatie der Classis gehouden, enin een Schriftuur ge laatst‘ heeft, dat (de Uytgever sij‘ ook wie hij sij) bu ten ale voorkennis, visitatie, en approbatie der Wel ‘GGTW.
‘lassis uytgegeven, en dus niet ‘uyt den schoot‘ der Ge‘
reformeerde Kerke in dese Provincie voortgekomen is. ’ Ook wordt van alle dese dingen in mijne voornoemde Classi» ‘ ‘cale Propositie niets gevonden. Niet omdat ik mij de oijidersoe kin e en verantwoordin e over dese‘ stukken onttrekke; maar om at’ ik de concussie er Vergaderingen, tot welken ik, als‘
een Lid der Theologische Faculteit „en‘totwelke ik,‚als een Lid
’
’
deser:
et re volilayquodexemplo decreti‘creationieijaut decrelisalvationis, declara ri polest; quae ab ipsârreatione, et ah ipsâ salute distinguunlur. ’ Joh. Henr. Heídeggerus, Carp. Theolì Loc._ XXII. Z, 79. Neqne juslificalioj propriè ah‘ aeterno peragilur, quia Deus d‘ecretum ‚aeternum non ante fidein exequiturysed in lempore,‘ partim in Äabsoluias m Gruce passiones Chrisli, _ ’ partim in
illa [aeliva‘I justificandi‘‘ Coelo, post
Conscientià; nostrâ, simul atque credimus in Christum, elisententia absolutionis velut adá fidem noslram pronuntiatur. ’ ‘Î Ijra Tuì‘rethius, Jlieol. lílenct. Loc. ‚XVI. Qunest. IX. Z; 2-6.‘ Prima santen“ lia eorum est, qui volunt Justificationem natales noslros Praecessisse , et frieten‘‘
fiiisse ah aeterno, quia concipiunt eam u‘t actum iinnianenlem in Deo et in-” ternum. Ut verò nihil de novo accedere‘ potes! Deo‘in lempore, jam ‘in ipso‘ ah‘ aelerno laclam fúisse censent, et fideiirilaui tantùm quoad. notitiam etsen‚sum, uia nos in ejus notiliam ducit, etde illa cerlos‘nos redûdit.‘ Sed licet‘ non di itcamur‘ decrelam jam fuisse‘ ab aelerno jnstificationem noslram, ut ni bil in lempore conlingit, quod ab ipso constitutum non! sil ah aeterno. Non‘‘ pgutamus temen accurate loqnendo, Justifiralionem ipsam ppsse dici ‘aelernaixn‘ Qiiia aliud est decretum juslificalionis,‘aliud ipsa‘ juslilicatio, ut aliud-‘est vo- _ luntas salvandi‘ et sanclificaiìd‘i , aliud verò salus ‚et sanctificalioipsa: YOlUIIlÊÌS" seu decretum de quibiisdam juslificandis. aeternum q‚uidem‚est‚’et’ fidemipsam,
praecedit. Sed ipsa aetualis justiíiijcatio fit in tempore, et fidem sequituiî. SE CUNDO, ‘Paulus expresse hoe ronfirmat in catena salutis, henelicia, quae‘ ex aeterno Dei amore in Eleclos manant, online recensens, ‘uhi Vocationemv
pmepomt Juslilicationi, tanguam aliquid antecedens, Rom. 8: 30. Quas Para lil’, en‘ jïjlîti/ÏCGVÎÎ. Nee Rll‘0‚ tendunl varia illa loca,.‘ubi per fidemet fide ’ ’ ‚ .usti
_
‚
sol‘
‘BRIEF’
ill
deser Classis van Leiden en Nederrijnland, betrekkelijk ben", vermeiden; en, onder anderen, die Vraag, of de Theologische
Professoren der Hollandsche Universiteit, in dese hunne qua
liteit be’ landsche aaldelijk Synode aangemerkt, meer tot de Suyd-, Noordho behooren, voorkomen wil.dan
toti de
Dit, om dese reden (waarbij uyt eenige oude, soo Igedrukte, als ongedrukte Schriften , nog vrij wat sou tevoegen sijn) voor ‘ af gemeldt hebbende, bepaalik mij alleen, naar den inhoude mijner Classicale Propositie, tot het gevoelen dier twee Mannen over de Regtvaerdigmaking der Uytverkoornen , soo als het sel ver voorkomt in de Voorreden ‚ en in het beloop van het Boek‘, ‚dat Doet. Comrie over de Seven Eerste Sondagen van onsen Ca
techismus geschreven heeft: ikomdat Holtius (wiens Werkjen over deliegtvaerdigmaking niet Do. verstaan kan)’ de hand in de t uytgavev van dit door hem, m sijn gedrukt Vaers, seer hoog äe Presen Werk van Doet. Comrie soo merkelijk gehadt heeft ‚ at
men hunner beider gevoelen in dat ééne Schrift vinden kan. Men sie
‚ i \‚_
‘justificari quam ut‘ docennt iidem esse aliquid ad justificationem praerequisitum. quod dici non posset, _si iustificatio al) aeterno facta fuisset. Nam haec ad sen sum tantùm Ìustificationis referre dilutum est , et à Paulí mente alienum. TER TIO, Rei ipsius natura hoc evincit.
Cùm enim justificatio, seu Remissio pec
catorum importet necessario liberationem ad obligatione ad poenam , quam pec cata merelìantur; nec guisflnam eam possit consequi , nisi posita fide et poeniten ‘tiâ; liquet talem justi catwnem non potuisse fieri ab aeterno, sed tantùm in tem ‘Pore, quum homo actu credit et poenilentinm agit. Aliàs sequeretur eurn, qui Iuslificalus est, et per consequens transiit à morte ad vitam , et FlilllS Del factus est , et haeres vitae aetemae’, adhuc manere in morte , et esse Filium lrae, quia qui nondum conversus est, el in peccato jacet, manet in morte 1 Johann. at 14. v
et est ex Diabolo 1 lohanm 3: a in statu damnationis Gal. 5: 21. DENIQÈE cum justificatio sit Dei beneficium , beneficium autem non possit ad nos transire, nobisque actu conferri nisi in tempore , patat non esse concipiendam ad modum actus immanentis, et interni in Deo, sed ad modum transeuntisyqui à Deo orilur, et transit ac terminatur in Crealura, non ut subjectivè illi inhaereat, ut ‘volunt perperam Pontificii, quia hoc pertinet ad sanctificationem; sed ut illi adhaereat, et creatum circa illum objeclivè se habeat, dum illi per spiritum
sanctum intimatur sententia obsolutoria. S_i gratia dicitur nobisdata in Christa" ante tempora secularia i Tim. I: 9. ratione destínationíiij, quia ab aeterno Deus decrevit illamx nobis dare in tempore; non sequitur posse dici jam collatam reipsa, quia Decretum facit‘quidem, ut certo et infalllbiter jus ad vitam de beamus obtinere in ‘tempore, sed non ut actu illud nam dicamur obtinere, fai‘
cit ut simus justificandi, sed non ut simus jam justificati.
oven na RECHTVAERDIGMAKINGE.
61
‚ sie de Voorreden pag._ 18, 28. en het Werk selve (waarin ik mij thans alleen tot de Verklarinv van den Sevenden Sondag bepaal) pag. 412, 4883 489. en elders; met en nevens het ge‘_ drukt, dog nooit gewsiteerd en geapprobeerd Berigl: van Doet.
Comrie, tegen den Prof. Schultens, pag. 66. ‚Hierom staat wel aantemerken, dat hier de Vraag niet ‘is over onse Begtvaerdiging, bij eregtelijke repraesentatie, in on’ sen‘ Borg en Verbondshoofd hristus, in wien wij, hij Ver bondsrepraesentatie, geregtvaerdigt werden, toen hij. als onse ‚Borg en Verbondshoofd, gereglvaerdigi’: werdt, Bom. IÏÌ. 25.‘
2 Cor. V. 21. even gelijk WIJ allen in Adam sondigden en storven, toen hij, als ons Verbondshoofd, sondigde en ‚sterf,
Bom. 1/. 12-21. vergel. 1 Cor. XV. 21, 22, 45-49. ‘Men sie mijne Verhandelin ‘van de Regtw‘ Hoofdst. IV. 12.
pag.’ 196, ‘ 197. vergel.
oolfdst. II. g. 33‘—37. 5o—56.’Ho0fdss.
IV. 5-7‘. en 1n vele p a atsen mijner andere Schriften; en wel voornamelijk in het‘ gansehe beloop mijner Verhandelinge van Adam en Christus. ïEnhet sou eene dwase Vraag sijn‘, als men van de Regtvaerdigmaking, in” dit bepaald opsigt,
‘ vroeg of deselve al of niet geschiedt Ware, eer wij ‚geloofden‘ ‘Want sij is geschiedt lang voor onse geboorte. Maar de Vraag is enkelen alleen over de Reàtvaerdiging, of Regtvaerdigmaking, soo als deselve in het hart, en dus in den‘
persoon van eenen iegeliken van de Vaten derBarmhartigheid eschiedt. Want hiervan alleen wordt de bewoording uyten door
t geloofgeregtvaerdigdt te worden, in Gods Woord gebruykt. »M_en sie Hom. I. 17. III. 19-3‘). IV. 16. V. r , 2. IX. 30, 32.
X. 6. Gal. II. 16. III. 6-18. 22-24.‘ PhilippJII. QIJHeÄLXBS, 39. ‚En dus is de Vraag niet, of de Uytverkoornen tot de Regt vaerdigmakinë gepraedestineerd sijn , eer sij gelooven ‘P De Vraag is ook niet, 0 ‘sij in kunnen Borg en Verbondshoofd‘ waarlik ge regtvaerdigkd sijn , eer sij gelooven? ‘Want dese beide Vragen sou‘
den ijdele en dvvase Vragen sijn. Maar de Vraag is‘, of de Uyt verkore Mensclzijuin eigenen’ persone, door de Regtvaerdigìngw waarvan inde voorn. plaatsen gesproken is, geregtvaerdigd sij of ‚worde, eer hij dadelil: gelooft: soo dat hij, in dit opsigt, eerst geregtvaerdigd, en daarna gelovig worde? En hieropant’ ’ ‘I
woordt
’62
_
BRIEÄ“
woordt ik volmondi’ neen. Wantde H. Schrift heeft ons, he’ paaldelijk van dit stn sprekende, nergens geleert, dat deMensch nog niet gelovende, maar steeds dat de Mensch pisteuooìz en pi Jteuontes, gelovende, veregtvaerdigd worden. Bom.IÏI.22,26. ‚X.4.
vergel. ‘vs. 11. met
al). IX. 33. Hand. XIII‘. 38, 39. X. 43.
‘Ram. JV. 24. Gal. II. 16. III. 22. En men sal geen ééne plaats .in Gods Woord vinden , waarin die bewoording gebruykt wordt ‘van het geloof, dat men nog niet dadelik hadt, maar dat men daarna kreeg. Men sie Hand. III. 16. XV. 9. XXVI. 18‘. Bom. I. 12. III. 22. IV. 2o. V. 2. XI. 20. 2 Cor. I. 24. V. 7. GaLJI.
20. III. 24, 26. V. 5. EPÌIJIII. 12, 1 . Phili p. I. 27. CoLII. 12.
I. 5. 2 Tim. III. 15. Hebr. V]. 12.
I. 33, 39. Daar nu
dese en andere soortgelijke bewoordingen, gelijk in andere plaat sen van Heb. XI, soo ook 1 Cor‘. XVI. 13. 2 Cor. XIII. 5. Col. II. I. 7. 13. 2 ‘Thess. Jac. I.II. 6. 13.’ nooit 1 Tîm. genomen I. 4. II. worden 7, 15. in III. den 13.sin IV.van 12.eenGe 2 loof, dat men in sig nog niet dadelik heeft, maar nog krijgen sal, hoe‘ kan men seggen, dat de bewoording uit en door het’Ge—
loofgeregtvaerdigd worden betekene , dat de Uytverkore Sondaars geregtvaerdigd s1jn of worden, eer sij dadelik geloven; en dat sij
us eerst Gere tvaerdigden, en daarna Gelovigen worden? En ‚ hoe sal men, it stellende, het Geloof, ’t‚ welk de eregtvaer‘ ‘digd’ wordende Mensch, naar die Stellinge, nog niet ieeft, noe
men het Regtvaerdigmakend Geloof, gelijk het genoemd wordt , ‘in de Neder]. Geloofsbel. Art. XXIV? En dit is overeenkomstig
den Stokregel Hab. II. 4. Bom. I. 17. Hebr‘. X. 38.‘en overeen‘ komstig de eschrij ving van Abrahams Regtvaerdigiiìg, niet uyt‘ ‚ of‘ door het Geloof‘, dat hij toen nog niet hadt enoeífende, maar _.u_yt enldoor het Geloof, dat hij toen hadt en oelfende, Gen. XV. 6. llomvlV. 3 , 9, 1o, 22, 23. Gal. III. 6‘. JaLzII. 23. metPaulns ‘vaste Stelling, Bom. IV. 5. vergel. ’vs. 22-24.
En soo de Uyt
Nerkore Menseh , ten tijde waarin hij van God,in diensin , waar .in wij hier van de Regtvaerdigmaking spreken, geregtvaerdigd/ ‘ ‚wordt, het Geloof nog‘ niet heeft, en daarom nog niet gelooft, ’
maar het îGeloof na sijne Regtvaerdigmaking eerst sal krijgen‘, ‘en daarom na sijne Begtvaerrliging eerst sal gelooven, soo badt
Paulus niet konnen seggen , met het hart gelooft men tot regtvcczier
oven DE RECHTVAERDIGMAKINGE. ’ digheùi, Bom. X. 10.
es
Ook hadt hij dan niet konnen seggen,‘
Gal. II. 16. «wetende, dat de Mensch niet geregtyaerdigd wordt «uit de werken der Wet,‘ maar door het Geloof Jesu Cbristi,
«soo hebben wij ook in Christus Jesus gelooft: OP DAT wij «souden gereîtvaerdigd worden uyt het Geloof Christi, en niet _ «uyt de Wei‘ en der Wet; daarom dat uyt de Werken dei’ Wet
«gîen vleesch sal geregtvaerdigd worden.” Hierom’ heeft hij oo de Regtvaerdiging vanGo s Uytverkoornen geplaatst tus schen hunne Roeping‘ naar Gods Voornemen en hunne Verheer lijking ‚Hom. VIII. 28-3o‘. Selfs wordt van hnn ‚die geregtvaer‘ I digd worden‘, duydelik gesegd, dat sij uit den Gelove Sljn , Bom.‘
111.26. Gal. III. 6-‘9. daar de bewoording, ‘dieuit den Gelove‘ sijn, niet betekent de genen, ‘die nog niet gelovig sijn, maar de genen, die gelovig sijnz” even gelijk Bom. II. 8. die‘ uyt
twistgierigheid si ‘n betekent de ‘genen, die twistgierig sijn; en niet de genen, ie nog niet ‘twistgieriglsijn, ‘maar twistgierig’ worden sullen; in den selven sin, waarin gesproken wordt van‘
de genen,‘die uit de waarheid sijn, Joh. XVIII. 37. rJoh. III. 19. en wat‘ dier bewoordingen meer sij.
Daar dan Paulus met ‘deselve bewoording segt, dat Godt regté vaerdigt den genen, die uyt ‘den Gelove Jesu is, hoe kan men‘ stellen, dat dit sie op een Geloof, ’t welk de Uitverkore Son’
daar,Igeregtvaerdigd wordende, nog niet heeft, maar krijgen aal; en ‘met het welk hij nog niet gelooft, maar geloven sal? Is
hij dan" ho pisteuoon , eer hij waarlik gelooft? Want in opsigt op ‘ie‘toepassing der Genade, waartoe de Regtvaerdiging van Gods Uytverkoornen, soo en in dier voegen, als deselve in alle de aangehaalde plaatsen‚voorkomt, onlochenbaar behoort, is het eene volstrekte tegenstrijdi heid, te seggen‘ dat iets geschiede voor hetGeloof, wanneer de Ëchrift segt dat het geschiedt door het
Geloof.‘ Men vergelijke Hand. XIII. 39. XXVI. 18. Bom. X. 4. en elders, daar men, in dit opsigt, leest een_ iegelik‘, die geloofl, en‘ ‘allen , die geloven. Onder welke ‚bewoording niet de genen , die‘ nog niet geloven, maar alleen en alleen de genen, die geloven,’
begrepen sijn.
Te meer, omdat Paulus ’er dese woorden bij?
doet, _want daar is geen onderscheid. Hierom geloof ik vastelik,‘ dat niemand dit Geloof heeft , en met dit Geloof waarlik gelooft,‘ eer‘
64
‘
"BRIEF
eer hij geregtvaerdigd wordt. En ik geloof ook vastelik, dat Gods Regtvaerdigmaking, in de Toepassing, of Ad ìlicatio Sa
lutis, waartoe sij onlochenbaar behoort, in elken ytverkoren Sondaar plaats krijgt in den selven oogenblik, waarin dit Ge
loof in hem plaats krijgt; dat hij, in dit opsigt, even soo ras een Gelovige, als een Geregtvaerdigde door het Geloof is; en dat hij even soo ras uit den Gelove Jesu is, als hij een Ge regtvaerdigde uit den Gelove Jesu is. En ik geloof even vas‘ te ik, dat men, sig_ aan den Bijbel houdende, nooit sou komen tot dit verschil, of het Geloof ga voor de Regtvaerdigmaking, dan of de Regtvaerdigmaking ga voor het Geloof: nadien dit verschil een geheel lïodeloos verschil is, behorende tot de on‘
nodige en seheurmakende Vra en, die niet‘ uyt Gods Woord,
maar uyt ‘de dwaalspraak der cholastiquen , die in eenige Men schelike Scholen en Systemata heeft postgevat, en die veelsins dienen, om Gods Raad te verduysteren, door Woorden sonder ‘ ‚wetenschap, geboren sijn. ’t Stuk kan niet klaarde!‘ worden uytgedrukt, dan sulks ge
schiedt is, in de XXste Vraag en Antwoord van den Heidelberg schen Catech‘ismus, daar, op dese Vraag, worden dan alle Men
acheîz wederom door Clvfietua ‘talig, al:oo ‘y doorddam syn verdoemd geworden, dit Antwoord gegeven wordt: neense, maar alleen d‘ genen, die hem, door een opregt Geloof, worden íngelyfdwn alle tg/ne weldaden aannemen. ’tBlijkt ons ook , uyt de Verklaring van Doct._ Comrie, pag. 373 , dat hij dese woorden, in deser voegen ,
in den Catechismus gevonden heeft. En evenwel‘ heeft hij’ pag. 438. seqq. ter Verklaringe deser laatste woorden komende, kon‘ nen ‘goedvinden, dit Voorstel geheel te veranderen, om ons te
doen geloven, dat ’er sta en hem en alle syne weldaden aannemen .‘ stellende hierin selfs de grootste kragt _sij ner. redeneringe; en wil lende ons doen geloven, dat het in den Catechismus soo gelesen‘ wordt; en dat daarvan‘ de geheele saak, in de behandeling van dit stuk, afhangt. Men lese hem pag. 439., 440, 441 , 442, 447. Dog ikversoek den Schrijver Doet. ‚Comrie, en den Helper der Uyt ave Do. Holtius, die dit , voor den druk enuytgave ‘van dat Wer , sekerlik gelesen heeft, dat sij mij eene eenige ‘oirspronge
Jike ‘uytgave ‘van den catechismus, van den Jare i563. tot hier’ toe,
over. DE RECHTVAERDIGMAKINQE.
es
toe , noemen, waarin de woorden dus voorkomen; of dat sij mij, van Zach. Ursinus af, die den Catechismus wel sal verstaan heb ben‘, ‚tot nu toe , eenen eenigen Uytlegger noemen‘, die dat XXste Antwoord dus las, en‘ dus verklaarde. En ondertusschen moet
‘men lesen ,‘‚ dat Doct. Comrie (om mij nu alleen tot dit ééne stuk " te bepalen) pag. 439. segt: «wij moeten onzen aandagt vestigen «op de orde, ‘volgens welke onze Leerling het voorwerp van
«de aannemende daadt voorstelt; en om U daar van de reden te «toonen: hij zegt niet, die alle ‚zyne weldaden, en-dan HEM aan- ’ u nemen‘: maar iij stelt de aanneming van den Persoon, voor de
«aanneming van de weldaden.
Het is, die Hem en allë zym ‘
‘o: weldaden aannemen. segt hij, einde der volgende bladzijdeEnz.” 44o. « Vervolgens de Persoon moet voor odie het goederen «aangenomen worden, vermits God den Persoon ons allereerst «geelt, schenkt, en aanbiedt.” _ ‚Waarop hij vervolgens pag.
‚ ‘441 , 442. als op het hoofdoogmerk‘van den Catechismus, en op
de spille, waarop alles draait , heeft aangedrongen: agtervolgen» de sulks pag. 442. in deser voegen: « wat nu _de daad omtrent dit «Ävoorwerp betreft, de Leerling‘ geeft die op, als hij zegt, Hem «ah‘ alle zyneìoeídaden AANNEMEN.” En pag. daar hij «segt: «gezien hebbende, wie niet, enwie al zalig zullen wor
«den; namentlijk ‚die alleen, die door een‘ oprecht geloove Chri‘ dus íngelyft zyîi , en hem en alle zyne weldaden aannemenf’‘ ’ Dese nu is de rond, waarop ik sou konnen bewogen worden, om niet dit gevoâen van Do. Holtius en Doct. Comrie , maar wel
hunne Personen, ‘van onregtsinnigheid vrij tehouden: omdat sij hebben gemeent (want dat sij de taal van den Catechismus dus olpsettelik verandert hebben, geloof ik nog niet) dat de Cate c ismus soo sprak , als sij hem , tegen den inhoud sij ner woorden, ’ doen spreken. En dese hunne verkeerde mening is het eenige, dat sij t‘hunner verschoninge konnen bijbrengen. Want als men ‘Doct. Comrie, in het‘ genoemde Boek pag. 439-442. naleest, ’ sal men vinden , dat hij niets anders uyt onseSymbolische Schrif- ‘ ten heeft bijgebragt. En als men die vier bladsijden ‚handelende over dat gene, dat in den Catechismmiïtît-aia Îuyt dat Werk nytneemt, sal men daarin niets vinden ,‘ dat den naam of gedaan‘; ‚te van bewijs voor dit gevoelen heeft, of hebben ka . .
’t Sou ‚Waarlik, soo dit van hun met opset geschie ‘t ware, al 1‘ \
wat ‘
66
“‚’‚’ïÄ‘
BRIEF
‘wat te seggen sijn: met een Symbolisch Boek,’ waaraan men sig, bij ondertekening, verbonden ‘heeft,'soo te handelen, om een gevoelen, dat Gods Woord nergensleert, en welks ongerijmd‘ eid Vader Streso, mijn Dierbare Àmptgenoot , onlangs soo on‘
wederlegbaa‘r bewesen heeft, doortedrij ven. Tusschen Gods da
‘ delik bewerken, en ons lijdelijk bewrogt worden, is geen tus schentijd, die ‘sulke Seholastique Afsonderingen, waarvan men sig, in dit stuk, bedient, dog die in Gods Woord nergens voor komen, eenigsins toelaten. Want in het selve tijdstip, waarin God ons, door de toepassing der Genade,‚onwederstaanbaar roept,
Worden en. Als worden hij dus trekt, wor den wij wij dus onwederstaanbaar getrokken. Als hijgeroe wedliarbaart, wij weder geboren. Als hij verligt, worden wij verligt. En soo ook (om
niet alles optehalen)’ als hij ons, door de toe assing der Genade, dadelik regtvaerdigt, worden wij, in het sel)ve tijdsti , lijdelik geregtvaerdigd: sonder dat men indit alles iets ‘vin t, ’t welk aan dat gene,‘dat dese Mannen over de woorden ‘voor en door‘‘ het Geloof leren, eenig steunsel geeft, of gevenkan. Daar is ook geen tusschenstand, tusschen het aannemen van Christus, en het aannemen van alle sijne weldaden. Want die hem "indt, vindt het leven,‘ en trekt een welgevallen van den HEER, Spreuk. VIII. 35. Want in hem is het leven, en het leven is het ligt der Menschen, Joh. I. 4. En dat God dus Vsamengevoegt heeft, seheide de Mensch niet. ’ ‘ Ook ben ik versekerd, dat Doct. Comrie, als hij dat gene, dat hij den Catechismus, in de genoemde bladsijden, doet seg gen, sonder dat de Cateehismus het ooit of ergens gesegt heeft, of heeft konnen seggen, uyt sijn Geschrift wegneemt, sal be vinden, dat sijn Geschrift (’t welk; omdie en andere redenen,
sulk eene berispende Approbatie ontvangen heeft (*)‘geheel niets, ten vertoge van sijn gevoelen, bevat‘; en dat hij voor het selve
geen een eenig bewijs heeft bijgebragt, of kan bijbrengen. Selfs aal hij; in betrekking op de Regtvaerdigmaking, voor soovârie]‘ ‘ ’
‚’‚
C
’ 1‘) den UEd.Honert, merke ter hij wiens deze tusschenrede aanlìladzijden, den kwaden I van helieviiìgik ses vandank przg. van 109.den tot Heer 114. uit mijn mijn werk Catechismus-Verklaringe heb laten ligten, ten zijnen Scheuren, die en i‘ zo schenden, om deszelfs Approbatie‘ vellenhulze te verkrijgen, hij mij daar op heeft toegestaan.
A ‚ -
_—__‚_._‘_
OVER DE IREGHTVAERDIG‘INIAKINGE.
67
diein den persoon‘ van‘ eiken Uytverkoornemdoor Gods on‘ wederstaanbare hand, in de toepassing ‘der genade,‘ geschiedt, geen eenen eenigen Schrijver onser Kerke vinden, die met ‘ ìem, in dit stuk,’ overeenstemt, of sijn gevoelen begunstigt. Want behalven dat Amesius, die door hem, in de Voorrede pag. 32. is aangehaald, spreekt van onse Regtvaerdiging in
ons Caput Bepraesentativum Christus, eer wij geboren en aanr‘ wesig waren; en, gevolge, eer wij geloofden, soo sijn alle de andere plaatsen pag. 31, 32. soodanig, datsij dit bepaald geschil, noch in’ het geheel, noch ten (eele, raken; en hem _ aarom niet dienen konnen. ltlaar voortrelïelik wordt over ‘
ditstuk, gelijk door anderên, soo ook door Herm. Witsius glf’ handeld, Oecon. Lib. III. Cap. V11]. 27 , 59. Joh. à Marc ‘, Comp. T/zeol. C/IJ-ist. Cap. IV. 4. en Joh. Wesselius, Comm.‘ in Epist. ad Gal. Cap. II. 16. pag. 14o, 141‘. f‘ Do‘ opdat men met den Schrijver Doet. Comrie, en met den Medehelper ‘der Uytgave‘Do. Holtius (sooÌ het nodig wordt) ver der handele, sal het noodig sijn, dat sij eerstv de geheel veranderde
taal van den door hen ondertekenden Catechismus volkomen her— stellen; en alles , dat sij den Catechislnus, uyt hoofde van die taals verandering, doen ‘s gen,vsonder dat de Catechismus het ooit of ooit ‘gesegt heeft ,‘ ierroepen. En soo‘ ras dit geschiedt,‘sal‘ de harde en ruwe taal, waarmede Doct. Comrie die genen be’
jegent , van welken hij hier verschilt, seer ras ophouden. Hier‘- _ om sal ik , tervvijle dit wordtafgewagt, dit stuk met eenige korte‘, en door mij meermaals gebruykte Aanmerkingen eindigen: om te
tonen, dat de bewoordingen uyt genade , en om niet,seer wel sa menhangen metde bewoording uyt en door het Geloof: Want de
daad onses Geloofs, in onse Regtvaerdi making, ‘is eigentlik, ‚alleen, en bepaald, de aanneming van den eenigen Rantsoen‘
verlosser Jesus Christus, met sijne gansche geregtigheid. Dese aanneming‘ is Waarlik ‘eene daad onses vGeloofs: ‘dat is te seggen
eene‘ geloofsdaad o‚nser gelovige Sielen‘. En dus is sij eene daad , die, gelijk wij het ‚Geloof uyt Gods Genade hebben, tegen vGods Genade geensins strijdt ‚maar daarmede ten vollen overeenstemt. Want het is eene daad, waardoor wij van God niets, groot of klein, verdienen. Want ‘sij behelst onse ‘gehele selfsverlochev’‘
Ding, gebouwd op de kennis en erkentenis van ons eigen, ono’ "
ver
sa
’
“na 12 r‘
versienbaar, en onoverwinbaar verderf en onmagt; en onse e
heele ‘toevlugtneming tot Gods enkele en vrijmagtige Gena e‚ uyt welke wij, om niet, worden geregtvaerdigd, door de rant soenverlossinv, die in Christus Jesus is. Want het opregt Ge
loof isniet alleen een seker weten, of kennis, waardoor ik alles voor waarachti houde, dat ons God in sijn Woord geopenbaart heeft; maar Oûî een seker vertrouwen, ’t welk de Heiliûe Geest ,
door‘ het Evangelium, in mijn hart werkt, dat niet aîleen an‘ ’ deren, maar ook mij, vergeving der sonden, eeuwige‘ gereg‘
tigheid, en saligheid van God geschonken sij, uyt loutere ge‘ ’ ’ nade, alleen om Christus verdiensten willen. Alleen door dit opregt Geloof in Jesus Christus ben ik regtvaerdig voor God: a soo dat, al is het, dat mij mijne Conscientie beklaagt, dat
ik tegen alle Gods geboden swaarlik esondigt, en derselver geene gehouden hebbe, en nog steeäs tot alle boosheid ge neigd ben, nogtans God, sonder eenige mijne verdienste, uyt loutere Genaden, mij de volkome genoegdoening, geregtigheid, en heiligheid van Christus schenkt en toerekent, evenals had
de ik nooit sonde gehadt, of gedaan; ja’! als hadde ik alle de gehoorsaamheid volbraot, die Christus voor mij volhragt heeft,
S0o verre ik sulke weldaad met geloviger harte aanneme. ’t Is derhalven niet daarom, dat ik, van wegen de waerdig heid mijns Geloofs, Gode aangenaam benîmaar alleen daarom‘,
dat alleenv de genoegdoening, geregtigheid, en heiligheid van Christus mijne geregtigheid voor God is; en dat ik deselve niet toeëigenen anders, dan‘ door iet Geloof, ‘aannemen, en kan.
En wij ‘geloven, dat, om ware kennis deser Verborgen
heid te bekomen, de Heilige Geest in onse harten ontsteekt het opregt Geloof, ’t welk Jesus Christus met alle sijne verdiensten
omhelst; sig eigenmaakt ; en niets anders meer buyten hem soekt. Daarom seggen wij te regt, met Paulus, dat wij door het Geloof
alleen, of door het Geloof sonder de werken, geregtvaerdigd worden. Dog wij‘ verstaan ‚niet, dat het, om eiaentlik te spre ken, het Geloof is, dat ons regtvaerdigt. Want Iet is maar een
Instrument, waarmede wij Christus, onse regtvaerdigheid, om belseli‘. Maar ‚Ïesus Christus, ons toerekenende alle sij ne verdien sten , en soo veel heilige werken , als‘ hij voor ons,en in onse plaats,
heeft gedaan, is‘ onse regtvaerdigheid; en ’t Geloof is een In‘. stru
l
OVER DE RECHTVAERDIGMAKINGE.
69
strument , dat ons ‚met hem , in de gemeenschap aller sijner goe‘
deren houdt, welke , onse geworden sij nde, ons meer dan genoeg saam sijn, tot onse vrijspreking vanonse sonde. En daarom hou
den wij dit fundament altij dt vast , Gode alle de eer gevende 5 ons vernederende; en bekennende soodanigen, als wij sijn: son‘ ’ der iets van ons selven , of van onse verdiensten , te vermeeten; ‚steunende en rustende op ‘de gehoorsaamheid des gekruystenî ’ Christus alleen, welke onse is. wanneer wij in hem geloven: Dese sijn kortelik de dingen, die ik, ter gelegenheid, en tot
opheldering mijner Classicale Propositie, aan Uweleerw. heb voortestellen; en die ik aan Uweleerws. oordeelonderwerp en
‘ verblijft‘ genegen en verpligt sijnde en blijvende, dit stuk, soo het’’nodig wordt, nader, als een Lid van UweleerwsrV-erl‘_ gadering, ‚te behandelen; terwijl ik mij, met toewensching van Gods besten segen, beidevoor den Tijd, en voor de Eeu wigheid‘, onderschrijve, ‘ ’ _" _ ‘
Weleerwaerde, Godsalige, Welgeleerde Heeren‘, en Dierbare Medebroeders
Uweleerws. Dienstwillige Dienaar, en Medebroeder Ter Vergaderinge inge‘
sâè‘.ì‘tè‘îîfê.i'íî.‘âîä’ ‘ ‚ ‘MDCGLVII.
JGAN m‘ DEN H0NERT‚ ï‘i!îj‘ ‘ ’1‘_ H_ 5001,.
‚ N. A S (1 H R 1QF‚T‚_„_
‚
‘ I, _‘ .
v‘ _"__é‚‘‚
Toen men de seventiende Bladsijde begon ‚aftedrukken van J. ml. Hanen‘. dit Geschrift, dat ik, in de helft der Maand December"1756',
heb opgestelt; dat‘ in het einde onser Academische Winter rust ter Drukpersse ‘is overgegeven; en waarvan maar‘ sooveel Exemplaren verkrijgbaar sijn, als ik mij verpligt rekendeaan ‘de Leden van Uweleerw. Vergaderin te latentoekomenjont ving ik een Exemplaar der twee Prediîatien van Do. Holtius, o ver den XXIIIsten en XXlVsten Sondag van den Heidelbergschen
Catechismus. Dog ik ben, toleKn ikvernam, dat en waarom die twee
70‘
BRIEF
twee Predikatien in openbaren druk stonden uyttekomen, getre‘
den inhet voornemen, om deselve niet, immers nog niet, te _ lesen: omdat sij , hoe sij ook mogen geschreven sijn, met beho ren tot het geschil, dat ik met Do. Holtius heb.
Want dit gaat
niet over desselfs Predikatien, die ik niet gehoort of gelesen hadt; en die , toen ik mijne Classicale Pro ositie deedt, nog niet uytge
komen waren, maar agttien Maan en daarna eerst sijn u tge e“ ven.
Waarom ik deselve, noch ten goede noch ten‘
wa e,
kon bedoelen, in die Propositietdie selfs niet gaat over het Werkjen,‘ dat Do. Holtius over de Regtvaerdigmaking esehre ven en uyt egeven heeft‘; maar enkel en alleen over e Gate‘ chismus-ver laring van Doct. Comrie, en over het deel, dat
Do. Holtius in de Uytgave van dat Werk gehadt heeft.
Ook
heb ik, in dit mijn tegenwoordig Schrift, niets gerept van het
volstrekt onregtsinnig, en niet alleen de drie OudstePredikanten
der Kerke van Leiden , mijne Dierbare Amptgenoten, maar ook de gehele Classis soo seer honend Geschrift, dat, den Eersten
October 1756, uyt Amsteldam indese Stad kwam: alsoo het sel ve, na mijne Propositie, is uytgekomen, en ik gemeent heb, de
‚behandeling van dat stuk voor Uweleerw. te moeten overlaten. Alleenlik moet ik nog seg en, dat ik het beleid van Do. Holtius
in de woorden geregtvael ígd om niet,en regtvaerdig aìoorGod,
uyt den Tytel van sijn Werkjen seer wel sie; en dat ik hem , soo bij dit uit Gods Woord, en wel insonderheid u tBomJII. 193 La, kan goedmaken, voor sijn onderwijs , ’t we k ik , tot‘ nog toe,
bij
eenen der Uytleggeren van den Brief aan de Romeinen ge
von en heb , opentlik en eerbiedig danken g‘ en het selve steeds volgen en gebruyken sal. Tot nog toe , komt het mij voor, eene ‘enkele speling te sij n met de woorden Geregtvaerdigden Begtvael‘ dig,‘ ‚met het brengen der bewoordingen om niet, uyt de genade Gods, doorde verlossing, die in Christus Jesus is, tot de benaming îgeregtvaerdigd,‘ en met het brengen der bewoordinge door het Ge’
loof tot‘ de benaming Begwaerídig. Welke speling mij daarom ‘ mishaagt, omdat, ten onderwijse van dit ondersc ìeid, in het
‘gemeen in de Heilige ‘Schrift, en in het bijsonder in Paulus brie‘ ‚ven, niets gevonden wordt; maar alles, en wel insonderheid
Bom. 111.1931 , daar tegen volstrekt aanloopt: gelijk uyt de ver‘
‘
-
Wisse‘
OVER DE RECHTVAERDIGMAKINGE.
‘wisselin
1
71
der bewoordingen ‘vs. 22, 24, ‘26, 28, 30. vergel.
Bom. I . 16. en in andere plaatsen van Paulus Brieven, ten klaarsten blijkt. En ’t sal, om mij overtehalen, niet genoeg
sijn, dat Do. Holtius segge, ik begrijp het soo.’ maar hij moet bewijsen, Paulus leert het soo.
‘‘
Uw Ed. zal nu begrijpen, hoe swaer het ons beiden , Leeraers in Godts Kerke, gevallen is, tegen wien onzeGemeintens groo‘ ‘te’ vreeze zouden konnen opgevat hebben van in den grondt
bedorven te worden, onder zoo een zware beschuldi inge, van de aller wandr telijkste gevoelens, gelegen te he ben‘, drie Jaren na den an eren, zonder iets anders te weten waar in onze afwijkinge bestond, als dat wij een Antinomiaansc/z ‘ en Machinaliîtisûh systema hadden, dat is, om het in rondt
duitsch te zeggen, Godtverlochenaars , Atheisten en Spinosisteìz waren, die uit alle ‘Societeyten der menschen als Pesten be’ hoorden uitgeroeyt te Werden. Wij wisten in het gemeen za‘ men, en een ieder onzer in het bijzonder, dat Godt de her tenkender, onze eige conscientie, die alles weet wat in ons
‘omgiaet en wat wij in ons doen bedoelen, als mede dat de goe e Gemeinte ten vollen overtuigt was, dat zulke beschul
diginge (geenzints op ons passen konde: voor al wijl ik, de minste er Broederen, na mijn vermogen de eeuwig durende verbintenisse en verpligtinge van Godts Wet om Hem te ge hoorzamen, onder wat Verbondt Hij ons na zijn vrijmagtig welbehagen brengen wil, uit beter ronden mogelijk, als ooit mijn besohuldiger gedaan heeft, heb e’ afgeleid: als mede dat
ik, volgens de wijsgeerige gronden, die ik in kleine mate heb’ be,_ nog’ een Occasionalist , nog Spinosist, of (dat het zelve is)
de Harmonia praestabilíta toegedaan ben: maar een die de ware werkinge der tweede oorzaken, in haar afhangelijkheid van de eerste, altoos staande gehouden hebbe.
Deze voorenstaande Missive stelde mijn herte, na zoo vele fluotuatien, geheel gerust, wijl ik ’er uit zag, dat die in zijn le
ven beroemde Man niets ter wereldt tot betoog nog van mijne, nog) van des Heeren Holtius Ántinomianerij en Machinalisteríj te
orde bragt: neen! maar, in tegendeel ons gelijk gaf!in (ËIZE
‘
‘
ee_
Comfi“
72
_
’
Ba‘IEÈ
Leere‘, dat men de Rechtvaerdigmakinge (wij zouden ze gen‘ certo sensu) in Christus doodt ofte opstandinge als een pu liek Perzoon, en in de toerekeninge van die geregtigheit aan ons stel lenmag: wijl wijlenzijn HoogEerw. duidelijk zegt, dat de vraag hier niet is over onze rechtvaardiging by geregtelyke repraesentalio in onzen Borg en Verbondehoofd Christus, in wíeri wy, by Verbond; repraesentalie, gerechtvaerdígt werden, toen hy, als onze Borg en
Verbondehoofd yereehtvaerdigt wordt: maar over de Rechtvaerdig makinge in de Vuurschaar onzer conscientie, zoo als dezelve in het
hart, en dus in den perzoon van eenen iegelyken van de Vaten der Barmhertígheid geschied. UEdele kan nu denken, met wat eene bevremdinge wij beide in het gemeen, en ik ‘in het bijzonder,
daar over aangedaan waren; wijl ik zoo breedt opzettelijk van deRechtvaerdi makinge in deVuurschaar van onze conscientie geschreven had e in de Eigenschappen des Geloo s,‘ de Antino mianen , die deze ontkennen , wederlegt hebbe ; a s mede die het Geloove enkel lijdelijk met betrekkinge tot die weldaadt stellen‘: stellende doe, en nog, dat schoon het eloove in het ontfangen lijdelijk is, het novtaiis, ontfangen he bende de weldaad van
Godt, eo ipso dadelijk wordt in het aannemen van Christus en zijne geregtigheit, en betrouwen daar op tot zaligheid. Dit zeg ge ik voordagtelijk, wijl uit onkunde en onoplettendheid o mij ne uitdrukkingen, die voordagtelijk met zodanige behoedzaam heit daar gestelt zijn, deze en gene haar zelven en anderen zoe ken wijs te maken, dat ik van Systema verandert ben, ’t geen zoo verre van daar is, dat ik nog dezelve ben; gelijk Uw Ed. in‘ het vervolg van deze Missive zien zal. Gelijk nu geen grooter ongelijk mij konde aangedaan’ wor den, als te zeggen, dat ik stelde, dat wij niet uit en door het eloove in de Vuurschaar van onze conscientien gerecht vaerîigt worden; wijl Godt weet, dat ik met niemand ter wereldt hier over verschil hebbe, zoo konde aan den Wel Eerw. Heer Holtius geen grooter ongelijk geschieden, als zijn
E‘ ‘niet dezelve beschuldiginge te ‘beschuldigen. Want zijn Wel-Eerw. heeft opzettelijk voor dezen in zijn gedrukte werk over de Rechtvaerdigmakiìzge het tegendeelgetoont. Ik denke nu, dat UEdele ten vollen zal overtuigt zijn, dat
wijlen den Hoog-Eerw; Heer J. ‘v. d. Honert gantschabuîlive ‘ ‘
(111
oven DE RECHTVAERDIGMAKINGE‚ ’
’73
den staat des geschils heeft opgegeven, en ons de hoogste ver ongelijkinge aangedaan heeft die ooit zoude konnen geschieden: want met een woordt eenzlntinomiaan en Machinalist , in den grondt beschouwt ,‘is een volstrekte Atheïst. Ik’hebbe,hoe zwaar die ‘beschuldiginge ten mijnen opzi te geweest is, gelijk m1jne Medebroeders weten, ‘ mij door Go ts enade zeer zagtmoedig
gedragen‘; gelijk de Heer Hollius me e gedaan heeft na den aardt der zake.
Want om Uw Ed. ‘de waarheit te zeggen, het
‚verschil, ’t welk wij hebben, is niet over de Rechtveerdigma
kinge in de Vuurschaa‘r van onze Conscientie, of die daar uit en door het geloove, ja op en na het geloove, geschiedt: maar 0'I1S GODS
VGPSCDÎ]‘
1S
GESCHIEDT
OF DOOR
ONZE‘ REGTVAERDIGMAKINGE ONMIDDELIJKE,
DIRECTE
VAN
DB
ZIJDE Het Verschil tusschen comríe en
EN VOORAFGAANDE
TOEREKENINGE VAN CHRISTUS BORGGEREGTIGHEIT TOT REGTVAERDIG-J, „_ d_ „Mem KEIT: uit soelke toerekeninge, als den eenigen Gode hetamelyken
grondt, voortvloeit het geschenk van den H. Geest’ die ín de ín wendige en kragtdadíge roepinge ons Christus ínlÉz/fl door inwer kinge ‘van ‘t geloove ín onze herten, door het welke wy Christus en alle zyne weldaden aannemen, en op Hem ter zaligheid he.
trouwen? Dan OF HET GELOOVE ALS EEN VOORVEREISCHTE EERST EN VOOR AF GEVORDERT WORDT, voon DAT Gom‘ ONS DE GEREG TIGHEIT VAN CHRISTUS TOT REGTVAERDIGHEIT TOEREKENE; zoodanig dat 'er geen regtvaerdíginge Gods zoude zyn voor ons gelooven,
maar alleen ‘uit en doorJ ja op en na ons gelooven’. Gelijk nu onze Bestrijders , wie zij ook zijn ‚‚ voor het laatste, als alleen aan _ ‘de kundigheid van Rechtvaerdiginge voldoende, staan, zoo staan wij, het laatste certo sensu niet ontkennende, voor het eerste‘:
betuigende ondertusschen voor Godt en de geheele Kerke, dat wij gelooven, dat gelijk het eerste voorgaat, ook het tweede, als uit het eerste voortvloeijende, immers in alle volwassenen, tot voltoijinge en volmakinge van de weldaadt,in sensu concreto beschouwt, zoo plaats heeft en hebben moet, ten aanzien van
ons die tot Jaren‘ gekomen zijn,’ dat gelijk het stellen van het laatste zonder het eerste eene volstrekte contradictie insluiten
zoude , ook het stellen van het eerste zonder het laatste het zel‘ ve ‘insluiten zoude; wijl relata sant simul natura,‘ vermits de
grondtslag van beide zoo onmiddelijken betrekkinge op den an deren
v4
BRIEF
deren heeft, dat sublato altero relatorum tollituì‘ et alterum. Mijn Heer ik hebbe goed gevonden Uw Ed. zoo lang op te houden, en mij te ela‘rgeeren over de twee eerste gedeeltens ‘ Derde deel van den Brief of Missive.
waar uit mijn Brief, na mijn bestek, moeste bestaan. Nu kome ik tot HET DERDE van deze mijne Missive, om
Uw Ed. openherti mijn Leere nader zoo te vertoonen dat Uw Edele moge zien a dat men tegens mijn Leere ingebragt heeft, en in ‘hoe verre ik alles toesta, als mede uit den grondt mij‘ nes herten ontkenne, en dus bij u zelfs nagaan zoude, hoe valsch en ongegrondt men uit twee paginas mijner Voorreden
voor de verklaring‘; ‘van de zeven eerste Zondags afdeelingen ‘van de Catechismus te werk gegaan is‘, en nog gaat: als mede
mijn Leere nader te verklaren, ieder dezer fende; of het een middel zijn moÜt voor Uw
moten betref
om alles gron‘ ‘ diger te verstaan, en u Ziel in (îodts Genade‘Leere vanonze
Verlossinge die wij in Christus hebben te verlu‘stigen.
Drie poincten worden tegen mijn Leere ingebragt; en alle hatelijke gevolgen, die men daar uit trekt, op mijne rekenin ge gestelt, en van die waar mede ik het houde, Gelijk zij met
mij in de substantie der Leere overeenkomen. Ik zal ze Uw Ed. noemen. _ ’ Voor eerst, men zegt, dat ik de Rechtvaerdigmakinge ‘van “ eeuwigheit stelle , en bij gevolg geen Rechtvaerdigmakinge ‘u in een eigentlíiken zin in den tijdt.
‘ik di_t as, stond ik zeeryerwonderd, ‚nooitgele gendheid hier toe gaf. Och’ neen! zoo het waar is, dat men e zoo genaamde Antinomianen te laste legt, dat zij de Recht
vaerdigmakinge in des zelfs volkomentheid eeuwig stellen, zoo hebbe ik ’er een afgrijzen van: als in zig bebelzende een enkel ‚ Spinosismus, ’t welk stellende ‘is, dat Godt niet eene ware causa Qfliciens, een werk oorzaak, die door zijn etflicientie een eífect, van zig zelfs onderscheiden, buiten zig stelt, Hem zoo als een causa emanans begrijpt, dat is zulken oorzaak , dat de oorzaak en
het effect te gelijk zijn, gelijk zon en licht. Nu hebbe ik in alle mijne schriften deze vuile ruigt, zoo het waar isdat men van
haar zegt, wederlegt: begrijpende‘, dat Godt een oorzaakis die ‘
.
met
oven na BECHTVAERDIGMAKINGE‘.
_
75
met de volkomenste vrijheit zoo werkt, dat het werk van de werk-oorzaak niet modaliteralleemmaai‘ essentialiteronderschei-’ _ ’
‘ den is; schoon in Godt, ten aanzien vanv zijn eeuwige wils bepa Iinge , als die als inblij vende in Godt begreepen wordt, geen on
derscheid is tusschen zijn wezen en inblijvende daden. Is het niet beklagelijk, en een teeken van onkunde, iemand die certo sensu, in sensu diviso ‚Ïiets zegt , op te dringen dat Hij in sensu ‘’
concrete dat zegt ean leert? Hebben alle onze Godtgeleerde met betrekking tot ‘de Sche pinge niet geleert, als men die dadelijk beschouwt, als een werk Godts, dat in deezen opzichte de crea
tïo , de Scheppinge, est Deus creans, de scheppende Godt? overmits Godt een Actus Purissimus is, zonder eenig lijdelijk vermogen te hebben, om van niet dadelijk, dadelijk te worden, om van niet allervolmaakst, volmaakter te konnen worden. Maar
de Scheppinge lijdelijk considereerende , hebben ze niet gezegt ,‚ dat de creatio , passive spectata; est creatura? datis, de Schep
pinge lijdelijk aangemerkt is het Sehepzel, ofte het Gesehapene.‘ 00 hebben onze Vaders gesproken , en maakten dus een onder
scheid tusschen de inblijvende daden ofte werkingen Godts, als zijnde eenige van dezen altoos inblijvende in het ‚Goddelijke Wezen, zonder een tendentie, een strekkinge, na buiten; an dere wel inblijvende, maar hebbende een tendentie na buitent‘
en dus, hoe inblijvende in Godt op zich zelfs aangemerkt, nog tans, ten aanzien van deuitvoering, gewrochten buiten Godt,‘
en van Godt essentialiter onderscheiden; stellende Godt na den vrijmagtigen raadt van zijn wil ieder in haar order, ieder in haar relatievan heteene tot het andere, dat die volgens een vast verbandt uit elkander zoo voortvloeijen, het eene voor en het
andere na , dat ‘schoon der verscheidentheit van gewrochten‘ is, ‘ieder‚ van ‘ Godt zelfs onderscheiden , nogtans daar door in Godt, die een Actus Purissimus is, geen veranderinge plaats heeft, zoo dat Hij doen zoude, in de dadelijke Voorzienigheit, dat gene,
dat Hij in de eeuwige Voorzienigheit niet bereidts gedaan hadde.
Voor tegenwoordig verzoeke ik UEd. patientie maar voor een oogenblik , om deze zake, zoo als die mij voorkomt,‘ UEd. voor te stellen. In deeerste plaatze denke ik , dat Godts Woordt ons‘ ‘overvloediglijk inboezemt, ‚dat alles ,_ dat wij in de tijt deel .
agtig ‚
76
WBRÌEF l
agtig gemaakt worden, moet aangemerkt worden als uitwerkin gen van het geene Godt ons in zig zelfs van Eeuwigheit toebe dagt en foege egt hadde, door een zoo volstrekt eeuwige bepa
linge van zijn wil na zijnen raadt , als Godt volstrekt eeuwig is. Zoo nu de Rechtvaerdigmakinge een Weldaadt is, welk wij in
‘de tijt deelagtig worden, zoo moet die in de volstrekte eeuwig heit in Godt door een bepalinge van zijn wil na dien raadt voor ons weggelegt zijn in Godt zelfs, om sub termino , ter bepaalden tijt, buiten zig zelfs aan ons mede te deelen. Paulus hierop zien de Eph. I. ’3. zegt duidelijk, dat Godt ons in Christus met alle
geestelijke zegeninge in den Hemel gezegent heeft, dat is , in de nooit begonnene eeuwigheid, ofte in zig den hoogen en eeuwi gen Godt zelfs: ’t Welk blijkt uit het volgende, gelijk hij ons in Christus uitverkoren heeft. Zoo dat onze Verkiezinge in Christus, en alle de zegeninge, waar mede wij inIhem gezegent zijn in
den Hemel, van gelijken datum zijn. Nu terwijl volgens den ‘Apostel, alle de zegeninge, dat is, alles‘dat wij uit loutere Genade, vrijmagtige en‘ onverdiende Liefde, ooit ofte ooit
deelagtig worden, van
elijken eeuwigen datum, en in den
hoogen Godt ‘in zig zel s vast gestelt is, hoe kan iemant, de
rechtvaerdigmakinge, welke een, ïja een van de allervoornaam ste van alle die ze eningen is, van een‘ later, ja van een tij delijkèn datum ste len? Voor al als wij aanmerken, dat den Apostel van onze roepinge in de ‘tijt sprekende, niet zegt, dat
wij geroepen worden tot din en die na die roepinge buiten ons in Godt eerst geschieden zou en , maar tot die waar mede Godt ons gezegent ‚heeft, ‘en‘ let wel, niet in ons, maar in zig zelfs ,
vers 9. namelijk om door een overgaande daadt in den tijt ons buiten zig dat deelagtig te maken,‘ dat hij in zig zelfs voor ons weg geleidt badde in de volstrekte eeuwigheit. Wijl nu de Zetel van zoo veel Godt verheerlijkende , de vrije Genade ophel derende ‘en op onwrikbare fondamenten stellende waarheden, in dit Capittel zijn , verzoeke ik dat UEd. het bestudeert ;‘ ‘en dan ben-ik verzekert, dat gij alles uit‘ den Hemel ofte van den Hoo
gen Eeuwigen Godt‘, die in ‘zig zelfs, eer den Hemel geschapen was, oneindig volmaakt was, zult afleiden: gelijk de Dortsche I Vaderen het uit dezen Bron‘ over den eersten Artikel derRemon stran k‘
oven DE REÒHTVAERDIGMAKINGE.
’
‘77
stranten hebben af eleidt. hier bij Paulus gulden keten ‘der; Zaligheii, Bom. V II. 29, 3e‘_ daar allesvan‘ hem, door de onfeilù ‘ ‘ bare ingevinve van’ Gods Geest, om‚ de Genadeleer; te hevesti4 ‚ gen tegens c hellin e in‚ zijnen tijt ‘tot de dwalinge, welke men na zijn tijt Half; elagiaans noemt,wor‘dt gestelt van gelij ken datum. Hoe durft nu iemant een anderen datum verzinnen?
het gaat mijn begrip te boven , UEd. kan hier bij voegen alle de _ plaatzen van Godts Woordt , alwaar van Godts Liefde en Genade,
als van eeuwigheit zijnde, en de eigentlijkeBron vanalles, dat hij in de tijt buiten zig zelfs aan ons komt te schenken, espro ken wordt; en dan zult gij bevestigt worden, dat de Bec‘ tvaer digmakinge, als’ een inblij vende ‚daadt in Godt , volstrekt eeuwig ‘ ’
IS, 1a de Rechtvaerdigende Godt zelfs is, lk belijde wel, dat de denkbeelden, die wij van deLiefde Godts en de‘ Genade hebben, onderscheiden zijn van het denkbeeld van de Biecht vaerdigmakinge; maar ik weet, dat, onder eene consideratie
van den Val, die Liefde en Genade tot Zondaren onmogelijk in de volstrekte kracht konde eeuwig en onveranderlijk zijn, zoo Godt in_ zig zelfs, oE gronden overeenkomstig zijne Godde lijke deugden, die niet
adde gerechtvaerdigt in de volstrekte
eeuwigheit; in welke hij, die alles voorzag dat ooit geschieden zoude naden‘ raadt zijnes Goddelijken wils,op dat ’er geen oo‘
enhlik des tijts zijn zoude,in welk zijne liefde tot die ‚die hij in‘ a
hristus_ van voor de grondleg inge der Waereldt hadde uitverr‘ kooren‘, zoude opgeschort wor en , een‘ voorziening voor de on‘ veranderlij kheit van zijn Liefde en Genade bij de handt hadde, oprechtende dat Verbondt en Testament der Genade met Chris tus, als den tweeden Adam, en met de Uitverkorenen inhem‘
als zijn zaadt, in ’t welk Christus, als de tweede Adam,‘ op zig‘ nemende‘ alles te doen en lijden dat de Uitverkoorene, onder
een consideratie van den Val, gedaan ‘engeledenmoesten heb
ben, zoo maakte‘ de‘ consideratie van _de zonde geende minste‘ jveranderinge in Godts eeuwige ‘emonveranderlijke‘Liefde’en‘ Genade ‚tot hunne erzoonen,-blijvende’llijtot haar even toe‘
genegen en wel _wil_ende- na de zonde ‚als vooride zonde.‘ ’‘t Welk‘ ten. g laarsten blijkt, wijl hij eenW/Îerboniìt der Genade zoo e‘‘
‚wel‘, z‘ / ‚‘ ‚
Lì
‚IJgliîifi’i i‚""‘_ì‘.
maa b’
7a‘
“
‘BRIEF;
maakt hadde metChristusî als den ‚tweeden Adam om haar te verlossen. UEd.’kan breede onderrichtinge, deze pointen aan‘ gaande,’ inïmijne Verklaring‘? van de V. en VI. Sondags Afdee‘ língevan onze catechismus ontvan n. Ik moet 2er nog bij doen, dat de loocheninge van de volstre te eeuwigheit van de Recht‘ vaerdigmakinge, als een inhlijvende daadt in Godt, eene loo
chenin e van de Godtheit is, het zij meer direct ofte indùect; maken ‚e gedagten van den oneindig volmaakten en eeuwigen Godt, als‘ of bi" ons gelijk was.
UEd. moet‘ niet denken, dat
mijn uitdrukkinge te hardt is, wijl THOMAS het voor‘mij gezegt heeft, Quíeunque negat aliquid de Deo, quad ei canvenít, ‘veìiasse-î
n‘! de 20, ‘uod ei non comenít, lìlasplzemus eet: en Îietwnaderl zal blijken, als gij overweegt wat ‘de Godtheit is. ‘ Want wat is de
Godtheid anders, als de oneindige deugden en volmaakt’heden Van ‘Godt in zig zelfs? ‘en dit de Godtheit zijnde, zalîik U per partes bewijzen, dat meest alle de deugden en volmaakthe‘den Godts gelochent worden , als men de volstrekte eeuwigheit van de Beehtvaerdigmakinge, als een inblijvende daadt in Godt, looî ehent: en dat men de Atheologie van Vorstíus en Grotius inslorpt ;
Walkers laatsten gevoelen ik u mede deelen zal :’ te meer vermits men in veeler redeneeringe voetstappen vindt van grove men" schelijke ‘gedagten die ze van Godt maken: of arbeidt aan UEd. gezegent mogt worden, om die, die UEd‚spreekt,voor zulke onbetameliike geda ‚ten van Godt te waarschonwem‘ Groî
tius de Satisfactione (Jap.
II. zegt 1 «Daar zijn drie tijdstippen
u van den Goddelijken wille te onderscheiden. Het eerste is voor «Christus dood, gestelt of met ”‘er daad, of in Gods besluit en
a voorkenuisse. In dit tijdstip is Godt op den Zondaar vertoornt, ‘ «maar zo,‘ dat hij niet afkeerig is van alle wegen en redenen;
« van den toorn af te le gen. Het tweede tijdstip is,Christus dood.‘ «nu daar gestelt zijn , waar in Godt nu niet alleen vaststelt, «maar ook belooft dat Hij den toorn afleggenzal. Het derde is ,‚ «als de Mensch met een waar ‘Geloove m Christus gelooft, en ’ «Christus ‘den Geloovenden volëens‘ het Verbonds-verdrag Gode
Kaanheveelt: hier legt nu Godt en toorne ai‘, en neemt. den Men‘ ’
u sehe in ‘Gena‘deiùnìiiî’ Zoo de Systemata, der gener‘ die tegen mij geschreven hebben, niet dezelve zijn met dit van Grotizts ‚, en
oven DE RECHTVÀERDIGMAKINGE.
79
en dat van Vorstius, zoo komen zij zeer nabij: en ik zoude UEd. konnen laten hoeren, wat Doctor Owen over de dood
van Christus, van Baxter aangevallen zijnde, als een die de Rechtvaerdigmakinge certo sensu van eeuwigheit gestelt heeft, gelijk ik met zijn Ed. doe, der zeer wijsselijk op gezegt heeft, en wiens woo‘rden ik de ‘mijne zoude maken, lijdende van de
Neonomianen hier, dat hij in Engelandt van dezelve geleden heeft. Ik zal, hopende dat de een of ander zijn werk in uwe taal zal brengen , in korte woorden zijn oordeel over deze ‚dtheologie, gelijk hij het noemt, geven. Hij zegt,‘dat deze stellingen Godts asterlijk zijn, als aan Godt toeschrijvende dat Inet zijne hei- ‘ lige en oneindig volmaakte natuur strijdt: Godt na onze eige standaart ofte bevattin e afmeetende, en eenen veranderlijken Idol, Afgodt,‘of afbee dinge van den oneindig volmaakten on
veranderlijken Godt makende; ja een DUNGHIL Gom‘, een mest hoop Godt. Maar dit latende, zal ik tot bewijs overgaan,dat die de eeuwigheit van de Rcchtvaerdigmakinge ontkennen, de
Godtheit zelfs ontkennen. Ik zal het maar zeer kortelijk doen. Voor eerst, die het loche nen, lochenen Godts oneindige volmaaktheit. Wat is doch die
oney_ndige volmaaktheit Godts, na onze kleine bevattinge, an ders, als dat Godt in‘ Wezen, Verstant en Wil, en alle de raadt;
slagen en bepalingen van die, zoo in zig zelfs is dat hij is,‘met
opzigt op alles dat hij na‘ den raadt zijnes willens door zijn elli cientiebuiten zig stellen wil, dat hij in zig zelfs niet anders wor den kan, schoon de dingen die hij buiten zig stellen wil ‚maar van lieden en gisteren zijn? dit steunt op een axioma in de ‚over-na tuurkunde, dat Godt in de tyt niets doet ofte doen kan a; de dadelylu
Voorzíenigheit, als het geen Hg liberrime ín de eeuwige na den raadt zynee willen: vastelyk bepaalt heefl. Dit is denk ‘ik zoo klaar, dat een ieder het bevatten zal, en waaruit ik besluite , zoo der iets accessoir konde begrepen worden, als van lateren datum als de
volstrekte eeuwigheit, in Godt slandt te rijpen, dat Hij dan in
verstandt en wil en raadtsbepalinge niet al ervolmaakst, maar vol maakbaar zijn zoude door de accessie van din en die , naderhandt bijkomende, Godt iets toebrengen dat Hij niet adde. Stelt men nu
dat de Rechtvaerdigmakinge niet eeuwig isals een inblij vende daadt ’
m
80
BRIEF
in‘ Godt, moet men stellen, dat het iets bijkomende is, en dus dat Godt door accessie volmaakter in de eene ofte andere opzigt wordt, als hij was in zig zelfs, als de oneindig volmaakte Godt_: en wie
zoude dien Godt voor een Godt houden , die volmakingen zijner vol maaktheit verkrij t, die hij in zig zelfs van eeuwi heit niet hadde? Ten tweede , ge volstrekte eeuwigheit van de Rechtvaerdig‘
makinge als‘ een inblijvende daadt’ in Godt te lochenen,‘is‘ Godts onafhangkelijkheit te lochenen, en dus de aller-wezent lijkste eigenschap van Godt, waar door hij in wezen, verstandt en wil, en uitvoeringe van dien, van niets buitenzig af llan t,
als een reden van iets dat hij in zig zelfs ‘doet, mede te o chenen, en te stellen dat hij buiten zig zelfs, door een daadt
van uitvoeringe, volstrekt van de redelijke Schepzelen afhangt. Want het maakt Godts bepalinge in zig zelfs van het een het Schepzel doet afhankelijk, en doet Godt zoolang zijne îepalin ge in dezen uitstellen, ‚tot dat het Schepzel voor gaat, en hem
reden geeft om het Schepzel zoo te behandelen elijk hij dat vindt, en niet gelijk bij het zelve uit zijn eeuwige ‘iefde, Gena de ‘en oneyndige Barmhertigheit maakt. Gemaklijk zoude het ‘ zijn, mij in het breede hier over uit te laten, maar UEd. zal
‚zelfs zien , wat al absurditeiten hunne gevoelens vergezelschappen‘, ‘die de eeuwigheit van de Rechtvaerdi makinge lochenen, en hoe zij Godt van de daadt en werkzaam ieit des Schepzels doen de afhangen, zijne Godtheit lochenen. Ten derden‘, die de volstrekte eeuwigheit van de Rechtvaerdig makinge als een inblijvende daadt in Godtlochenen,lochenen‘ in der daadt dat Godt orweranderlijk is, niet alleen in wezen, maar in alle zijne inblij vende werkingen van verstant en wil; en stellen, dat hij, die in zich zelfsvan alle eeuwigheit geen vast stellinge dezen aangaande emaakt hadde , in ‘de tijt , als wij ge IOOVCIP, en op en na ons geîooven , ‘dat doet dat niet gedaan was,
en dus ‘van ‘een niet Rechtvaerdigende Godt een Rechtvaerdi gende Godt, door een inwendig vonnisse te vellen in zig zelfs,
wordt.
Nu hoe dit met Godts oneyndige‘Volmaaktheit bestaan
‘kan, en met‚Godts ‚Woordt, ’t welk ons leert dat de Jehovah
niet en verandert, ja dat ’er bij hem geen veranderinge ofte‘ schaduwe van‘ omkeering is, laat ik UEd. oordeelen. Ten
OVER m’. RECHTVAERDIGMAKINGE.
81
‘Ten ‘víerdefliet lochenen‘ van de eeuwigheit van de Rechtvaer
digmakinge als een inblijvende daadt in Godt strijdt met Godt: eeuwigheit, waardoor hij is zoo te gelijk dat ‘geen dat hij is,’ dat bij dat zoo is in wezen, verstant en wilsbepalinge zonder begin nog einde nog eenige successie van tijt, dat Hij nooit worden kan dat Hij niet was, nog worden zal dat Hij niet is,
zoo in het eene als in het andere: ’t welk de facto
elochent
wordt, van ‘die, die de volstrekte eeuwigheit van
e Recht
vaerdigmakinge lochenen; wijl zij noodtzakelijk moeten stel‘ len, dat ’er een punct des tijts ‘is, in ’t welk Godt, in zich zelfs, deze daadt niet hadde: en laten zetoonen hoe ooitofte ooit iets in Godt, die te
‘elijk is dat geen dat hij is, worden kan
dat hij niet in zig ze fs van alle eeuwigheid onveranderlijk was. Ten vijfde , ik zoude uit Godts eenvoudigheit voor de vol‘ strekte eeuwigheit van de Rechtvaerdigmakinge, als een inblij‘ vende daadt in ‘Godt, redeneeren, en toonen, dat zij, die de
volstrekte eeuwigheit van deze weldaadt als een inblijvende daadt in Godt lochehen, ook Godts eenvoudigheit lochenen‘:
maar zie ”er geen noodtzaak voor, wijl Arminius, uit wiens’ vuile gronden de locheninge‘ van de volstrekte eeuwigheit van de Rechtvaerdigmakinge voort‘ vloeit, zelfs wel zag, dat zulks met Godts eenvoudigheit zoo regelregt strijdende was, dat hij die lochende, en voor een Metaphysice dis utatie hielde. Zie onder anderen zijn Dísp. pub. de natura‘ ei, Thes. 51.
Zoo men ‘op alle deze pointen de behoorlijke agt hadde ge‘‘ ‘ geven, zoo zoude men die menschelijke gedagten, van een on
eyndig volmaakten en onveranderlijken Godt, niet geformeert hebben, als of hij dagelijks eene gespannene Vuurschaar hield, om elk OP en 1u zijn gelooven, als een dadelijkewerkzaamheit‚in zig zelfs, dat is in zijne booge Vuurschaar ‚te vonnissen en Recht
vaerdig te verklaren: maar wij zouden zien, onder consideratie vamden val, dat gelijk Godt in zig zelfs een oordeel der verdoe
‘ menisse gevelt heeft over de verworpenen, en dat dit is leg geiide in het verbondt der werken, ’t welk Godt als een werk ‘na buiten eerst oprigtede met Adam en ons in hem, dat het
vloekvonnis als leggende in de baarmoeder, om zoo te s re
ken , van het dreigenìent aan Adam en ons in hem als ons een ’
"
bondts
82
’:‚_ì‚‘‘_ B ‘n 1 E ‘F
bon‘d‚ts en ‚verheeldende hoofit, en gereedt om ‚te baren, het ‚zelve, zonder een nieuwe Vuurschaar te spannen, alle die door ordinaire voortteelinge ‘van hem afdalen, zoo IJte‘rston‘dt als ze ontvangen worden , aangrijpt en onder dien vloek opsluit, ‘en zoo
_ ersonelijk‘ en dadelijkonderwerpt onder de tijdelijke, geeste‘
‘ ijke en‘ verpligtinge tot de eeuwige doodt, dat zij alle , ‘geen een uitgezondert, ooit daar van ontheven zullen ofte konnen Wor den, ten zij zij een volkomen Gerechtigheit als de hare deelag‘ tig gemaakt worden, vermits zij in en niet Adam, in wien ze ‚een Verbonds inzijn hadden, gezondigt hebbende, ‘in en met hem zoo gevallen zijn in zijn eerste overtredinge, dat ze vanàde ‚ûirslìronkelij ke geregtigheit berooft worden , en Geestelijk doodt _ zijn, îdat is geheel enzal doodt, ’t welk gemeenelijk genoemt
‚wordt de verdorventheit onzernatuur, ’niet alle de werkelijke‘ overtredingen daar uit voortvloeijende: alzoo ook Godt, een Ver
bondt der Genade epgeregt hebbende met Christus, als den tweeî den Adam, en met alle de uitverkoorenein hem als zijn zaadt, ’t‘ welk hij eerst, schoon vhet in de volstrekte eeuwigheit was op Îeregt, na de vat, (doelde openbarine ‘daar van eerst te pas, wam, in het Euan g elium 1 ofte de ver larin e van een hen ‘ ‘ lijke tijdinge Welke ‘in Godt verborgen ‚was,) geopenhaart hee t,
niet een eigentlijke Vuurschaar na die opregtinge spant, wijl het opregten van ‘dat Verbondt met Christus, als den tweeden Adam, en de uitverkoorene in hem als zijn zaadt‘, dat vooronderstelt;
wijl het Verbondt opgeregt is als een middel, om o ‘een Gode‘ betamelijke wijze alle die eeuwige Liefde en ‚Genae, die Godt zijnen uitverkoorenen in zig zelfs toedagte, mede te doelen; en
dat dus Godt die weldaden ons zoo mededeelt, zonder op nieuws ‘een Vuurschaar te‘ spannen buiten ons in zich zelfs, dat hij ons eerst Christus zelfs schenkt, ofte zijne verdienende ‚Gerechti -‘ heit en enoegdoeninge ons ‚toerekent, en alseene onmiddelij die toere ening vergezelschappende en daar uit voortvloeijende
weldaadt , (welke de Heilandt ook ten aanzien van de schenkin e‘ ‘ verworven heeft ,) namentlijk het‘ opregt geloove, ’t welk. H. Geest in onze hertenÏinwerk‘t, en waardoor wij 1D Christus 1n
gelijft worden, en door de werkìnge ‘van den zelven Geest ‚he‘
kwaam gemaakt worden Christus en alle zijne ‘Heilgoederen, ÌII; c
m.‘ DE aEcarvÄEKoiîGiiAKmGs.
‘
<53
de belofte des Euangeliums ons voorgestelt, aantenemen en ons zelven met een‘ bijzondere toepassinge ‘toete‘ eigenen: ‘yvijl de H. Geest ons verzekert ‘dat ze ons van‘ Godlfiiitloutere Gena‘ de geschonken zijn.‘ Zoo‘ dat gij ziet dat hetReclitvaerdigende vonnis,volgens mijn gevoelenfin de belofte desEuangeliumslegt‘,
en dat het gelooveï dat daarin omhelst. ‘Ik zoude, tot aanwij zinge mijner eenïstemmigheit in dezen met groote Mannen, Mac— ‚ eovius,_Twissus ‚Butlzeiycordt, Owenv, enz. Doetoren‘ ‘bij mij van ‘
groot‘ gezag‘yaantrekken :‘ maar zal u‘ DoctorVoetitts kortîelijk la
ten hooren: deze zegt, Tom. V. Disp. pagl‘ 610.‘ De Recktvaer digmakinge der volwassenen wordt genomen of‘ dadélg/‘k of i/delylé, oven als de verzeeninge. Gene gaat voor onzeovepinge ja voor onze
geboorte. Deze niet. Hij beroept zig hier op ‘Maccovius, Cluto,
Rutheìfordt,‘ en wederlegt vervolgens het‘ tegengeworpene door Zllaresizts. En zegt wat verder, de Rechtvllerdíyîïtdkinge gaat voor ons‘ yeloofen’ roopingògv voor ‘zoo mi zy lieteekent de vastsiellrínge zelve‘ vaîuhet Goddelyk vornnis, en alzoo van het nieuwe Verbond, de ZieÌ0fÌe’‚ en de uitspraak daarvan, van Je zyde Gods zdewj/lziy (die Ge‘
‘ rechtvaerdigrworden} aan Christus gegeven zyn eer zy‘ geloofden .‘ _ nagahana‘‘ voîgt dezelve mede (op de roeping en ä geloove)_ voor 200‘ veel zy lieteekent de ínboezemizige’, bekendmaken‘g , openba/ringe van
dat vonnis in de herten der verlaten; En tot slot voegt hij "er bij :ï Ondertusscken zullen wy, om ons gelukkig’ te ‘ontdoen van de vit teryen dertegenpartydera, en om van dit fundamenteeïhoofdsmk der ìeere de bevattingon naukeufig te vormen, zoo lange oìidersoheídent lyk (deRechtvaerdigmakinge) beschouwen dadelylc en lydeZîi/k geno men, en zullen de roeping en liet geloove voor deze , niet‘ voor gen‘e ‚_ stellen, met’; Amesius, ‚ltlaccoviiis, Tilenus, Trelcaiius,‘ enz.
Ten tweede, als wij de Reehtvaerdigmakíngeals een inblijvenm’
de daadt in Godt volstrekt eeuwig stellen ,_ zoo verwarren‘ wij die‘ geenzints met‘ Godts Praedestínatie ofte besluit‘ der Verkiezinge,‘ zijnde een onderscheidtdaar tussehei-i. Schoon zebeide in Godt,‘ als eene inbliivende daadt’ van de‘ enkelvoudige, oneindig volé ‘ maakte, onafhangkelijke, onveranderlijke en ‘volstrekt eeuwige‘ ‘_“
bepalinge ‚van zijnen wille , ‘een en ’ dezelve zijn ynogtìanszïjn ze,‚ naI onze ‘wijze van bevattingmondersclaeiden, distirrctiene naiionis Ratiocuzatae: dat is, 81816811 zakeijinÀzig‘zelfs eenen dezelve ,‘ ‘
OIJSì
84
n n i E r .
s
j
ons in onze afgetrokkene gedagten alzoo voorkomt,‘ dat wij, in een en het zelve deiikbeeldt, die niet konnen begrijpen; en daar om verscheide van elkanderen onderscheidene denkbeelden en
I
_
begnppen van dat geen, dat een en het zelve in zig zelfs is ,‘ ma ken’ Welke niet ongegrondt zijn, wegens de verscheidentheit, m welke dezelve zake, ten aanzien van de voorwerpen, ge‘ ‘
“roemen ‘‚ enz. aangezien kan worden. Dus is de Rechtvaerdig maklnge van eeuwi heit als een inblijvende daad in‘ Godt onder ‘Ïgheldenïtîan het beâuit der Praedestinatie ; en dat wel onder andere _
u.‘ deze Volgende opzigten. (a) Godts Praedestinatie en ‚Ver klezlnge bestaat, in het bepalen en vaststellen van het uiterste eipde yau eenige bij Godt bekende Personen tot een bovennatuur
luk elndf’ en staat, omin de allernaauwste vereeniginge met de
l
Man Christus Jezus, in wien ze uitverkooren wierden, te zijn het
voorwËrP Van de vermakinge van de Godtheit, en de uitlatinge __ ste gunstbewijzinge in een staat van onver ‘
anderhlké lieerlijËheid, tot heerlijkheid Godts, door een eenige,
’
‘Îfludlge , oiiafhangkelijke,onveranderlij ke en eeuwige daadt Îan flJll wilsbepalinge: maar de Rechtvaerdígmakinge , als een lnbhJ VeÄlde daadt in Godt, vindt dat‘ einde en de onderwerpen‘
In _1_1aar distincte en accurate ‘getal, _alzoo daar toe bepaalt, dat îelljk liet getal niet vermeerdert , het ook niet vermindert zal ofte
‘_’
an worden, zoo ‘Godt niet ophoudt‘ Godt te zijn, ‘en dus ge geenzints om het einde der Uitverkoorne te bepalen‘,
‘Schiedt die maar
als een ‘middel, uiten volgens een Verbondt tot welk de ‘
Reclitvaerdi makinge als een Weldaad behoort, om een obstakel , ttlsscheninsc ietende eer zij tot‘ het einde komen, weg‘ te nee . ’ en dus om dat einde, niet tegenstaande de tusschenin ende obstakelen, te bekomen, door wegneming van ‘alle
die ‚
eletzelen, welke het bekomen van het einde op een Go
ge bptamelijke wijze zouden verhinderen. (b) Godt in de Prae hîîlänatie beschouwt de’U_itv’erkoorne zonder een e ‚zedelijke‘ ‘ d aPigheit, het zij goet ofte kwaat, ofte als,‘ kwaat gewor en zlj llde, konnende goet gemaakt werden; maar als konnende’ gqschapen Werden en konnende ‘vallen: daar ‚Godt, in de eeu wige echtvaerdi makinge, zoo als ‘die eene inblij vende daadt in Godt ‘is’ alle’ de ‘güitverkoorenén ‚zoo wel als‘ andere aanschouwít‘ ’
as
‚ Av
n
oven ‘DE RECHTVAERDIIGMAKINGE.
ss
‘ als gevallen, en ‘leggende onderzijn Toorn en Vloekopgesliool ten , verbonden‘; tot alle de elendigheden van dit leeven, tot‘ den dood zelfs,‘ en depijnen der Helle, tot in alle eeuwigheit:die
hij nogtans, door eene eeuwig inblijvende wilsdaad in zig zelfs op gronden overeenkomstig zijne Deugden en Volmaaktheeden
Ree itvaerdigt, de zonde verveeft en
en het ‚ regt ten eeuwi
’ gen leven zoo toewijst, dat, îioe lang ofte hoe kortxzij onder dat
vloek vonnisopgeslooten mogen leggen ‚en wat bittere uitwerkin gen dat ooit ofte ooit in hunne conscientien hebben mag, het zel’
ve nooit op hare Personen een dadelijk effect en uitwerkinge zal hebben. En dit is de eeuwige en generale Bechtvaerdig
makinge van elk Uitverkoorne en alle te gelijk, door een in‘‘ blijvende daadt in Godt,‘ ‚van welke het zijn Hemelsche Maes
teit behaagt heeft een o enbaringe’ enmerklqringe in de belof te des Evangeliums te
oen, o dat een ieder Uitverkoorne ter
bekwamer tijt, door de bewer ing des H. Geests, tot omhel‘
zing van die belofte voor zig zelfs in het bijzonder zoude ge‘ bragt worden, en van Christus in die belofte, om zoo tot ken‘ nisse te komen van het geen Godt voor hem weggelegt hadde:
‚zoo dat gelijk _’er geen causa procatarctica de beweeg oirzaak van hun Verkiezinge was, zijnde de caúsa proegumena vande Verkiezinge alleen Godts vrij souverein en vrljmagtig welbehagen , ‘ ‚’er zoo oo geen causa procatarctica, of van buiten aanzettende ‘ oirzaak is, hoe ook genaamt, als verdienende Godts Ieeuwi e Lief
de , waaruit Godt iemand door eene inhlijvende daad Bec tveer _digt,_ dat is in zig zelfs de zonde vergeeft, en het regt ten Leven
‘toew1jst;‘?t Welk te stellen eene loc ienin e van Godt zijn zou _de: zoo als hij een‘ Godt is,‘ wiens wil oor niets buiten zig zelfs bewoogen kan worden, ‚om iets‘ in zig zelfs‘ te ‘doen; zijn de devrijmagtig, eenige beIêouvenjein, alinge van volstrekt zijn wilsdaad alleen gevrondt in zijn oppermagtig wëlbeh en. Waaruit blijkt, dat Christus de daden van Godts eeuwiveafief‘ de waaruit dit voorvloeit, zooals het een eeuwige inblijven‘
’ ‚de‘daadt in Godt is, in geene deele’ verdiend heeft; nog ook ‚het Verbondt,’ in. welk de wegen en middelen beraamt en be ‚îaalt zijn, volvens; welke de weldaad op eene Gode betamelijl
e wijzezoude onnen toegebragtworden: maar dat Christus als
86
‘
BRIEF
Borg en Middelaar der verzoeninge, als mede de o regtinge van het Verbondt der Genade, aangezien moeten wor en als onmid
delijke effecten en gevolgen, en ook middelen, om op eene Gode betamelijke wijze, de zonde daar zijnde, dat geen, dat Godt door eene eeuwige onveranderlijke en onafhangkelijke inblij‘ vende daadt in zig zelfs vaststelde‘, op eene‘ Gode betarnelijke
wijze, door voldoeninge aan zijne wraakvordereude geregtigheit
wegens beledigin e van zijne Majesteit door de zonde, ter uitvoer te ren en. En us, om dat hij den Theanthroposliefhaddemoo
gaf hij 18111, terstondt, dat is in de volstrekte eeuwigheit, een ge odt, ofte twee geboden, zie Joh. 10: 18. Joh. 12: 49. Joh. 14: 31. Joh. 15: 1o. om alles, dat geëischt wierde tot de mededeelin’
ge van deze weldaadt op een Gode betamelijke wijze, op te bren gen, door dadelijke en lijdelijke gehoorzaamheit, om uit kragt van een Verbondt , met hem als den tweden Adam en de uitver
korene in Hem als zijn zaadt opgeregt ende gemaakt, te ver dienen de mededeelinge van deze eeuwige rechtvaerdìgmakin ge aan een yder voor wien Godt, na zijn welbeha en in zig zelfs, die door een inblijvende daadt weg gelegt had e, zonder
llrenkinge van zijne deugden en volmaaktheden. Welk te meer vast gestelt moet worden, op dat wij niet zouden denken, ‘dat eenige gebeurtenis, hoe genaemt, in Godt die alles voor’ zag onder zijne toelatinge, en ook eene voorzieninge beraam
de in zig zelfs, eenige veranderinge in zijn wezen, verstant, wil en raadtsbesluiten zoude konnen veroorzaken, zijnde hij de Jehovah, in wien een verandering ofte schaduwe van omkee Ring is.- (c) De‘ raedestinatie ofte verkiezinge en de Recht vaerdigmakinge‘ zijn van elkander onderscheiden, in hare bij‘
zondere Relatie ofte betrekkin e op zaken van elkander eenig
zints onderscheiden: de Prae estinatie heeft geheel en al zijn opzigt op Godts vrijmagti e en souvereine be ‘alinge‘ van zijn
wils daadt, als een volstre t oppermagtigen eere; maar deze Bechtvaerdigmakinge, ten aanzien van‘ alle de middelen en ‘ wegen, langs welke Godt die zal,‘ wil en kan uitvoeren,‘ ‚heeft eene Relatie tot het Verbondt en Testament der
‚Genade, waarin alles beraamt en‘ exactelijk vast gestelt is, op dat Gûdt‘ rechtvaerdig blijve den‘ Godlozen rechtvaertligân‘
‚
‘
‘
’
e;
‘ze
om‘ nu RECHTèAERDIGMAKINGE.
87
de; wijl in dit Verbondt de voorzieninge gemaakt is, om’ overeenkomstig zijne Goddelijke volmaaktheden, dat uit te voe‘ ren, dat door eene eeuwige; onafhangelijke en onveranderlijk
inblijvende daadt in zig zelfs‘ eschiedt was.
Deze
inten
roere ik nu maar aan, wij zulîen nader daar over e kander onderhouden. ‘ ‘ _ ‚ Ten derde , het Verbond, tot het welk de weldaad der Recht‘
vaerdi makinge behoort, ten aanzien van de wijze hoe dezelve
Gode Ëetamelljk geschieden mogte‘, in de volstrekte eeuwigheit ’ Kfgeregt zijnde , tusschen Godt in de Persoon des Vaders , en den‘ a n Jesus Christus, als den tweeden Adam, en alle de uitver korenen in Hem als zijn zaadt, en‘ de tweede Adam op zig ne‘ mende, en inwilligende , de voldoening aan alle de hooge eischen
vanGodt in den Perzoon des ‘Vaders, namelijk het ondergaan van alle de straíïen, en het bewijzen van dezelve gehoorzaamheit,
welke de Uitverkorene zondaars schuldig waren ;’zo is het buiten tegenspraak , dat ’er‘ in dezelve eeuwigheit een ‚overdragt van zon ’ de en schuld op dien tweeden Adam, bij wege van toerekeninä‘ geschiedt is, alzo wel als toen hij o Êehangent en zoo is het kennelij
Golgotha aan ’t Kruize wier zeker, dat alle die schuld op
em over edragen zijnde, de principale schuldenaren, de Persoe nen der itverkoornen zelve,’ bij Godt ontslagen wierden, dieï daarom ook van den beginne‚ de!’ Waereldaf, voor de dadelijke Menschwordin e van den Gods, het‘inpersoons verbeel‘ dende ‘Verboncgls-hoofd aller‘Zoone Uitverkoornen, de Zaligheit zijn
ingeleidt, ’ terwijl ‚Christus ‘bij Godt is aangezien, als de’ een“
en wigehet Expromissor Lam dat geslagt , of de was volstrekte voor de schuld rondleggin overnemende e der Waere d.: Alles kan in mijne Verklaringe over e V. en î/Läondagwordenî nagezien. Alleen voege ik ’er bij , in hoope dat niemand dit ontû‘ ‚ kennen zal,‘ eenige Canones uit de Overnatuurkunde, ten ein
de men‘de natuur der Relatíones , of betrekkingen, onthoude,
en begrijpe dat‘ het Verbond den Genade, en de Rechtvaerdig— makinge, tot elkander betrekkelijke zaken zijnde, zonder elkan‘
deren niet konnen bestaan, volgens deze Regels; Relata seJnu‘ tuo ponunt ‘et tollunt.’ En , Posito uno relatorum , ponitur et alteò‘ rum, at sublato uno relatorum tollituretalterum. Waar uit vloeä‘‚‚ ‘
t
88‘
I
B
R
I
E
F
dat men de ‘Eeuwigheid van het Verbond der Genade ont kent, als men ‘de eeuwigheid der Reehtvaerdigmakinge ont kent. Nademaal de Rechtvaerdigmaking een Weldaad is, NB. niet der Verkiezinge, maar des Genadenverbonds.
"
‚ Ten ‚oìierde, schoon ik nu altijd gestelt heb, dat in alle de genoemde opzigten Gods Rechtvaerdigmakinge van alle de Uit verkoornen, door eene inblijvende daad van zijne wilsbepalin ge in zig zelven, volstrekt eeuwig is; heb ik nooit geleert‘, nog’ gedagt, veel_ min geschreven, at ‘die eeuwige Rechtvaardig makin e, zoo als die een inblij vende daad Gods in zig zelven is ,
de Ree tvaerdigmakinge in haarmolkomen besÌag is: en ben ook verzekert, uit alles wat ik van mijnen medebroeder den Wel Eem. Heer Holtius ooit gehoort ofte uit zijne schriften gelezen
heb, dat zulks nooit zijne stellinge ofte gevoelen was. In tegen deel heb ik geleert in de Eygeiischappen des Geloofs‘, dat het stel- ‘ len der Ree i tvaerdigmakinge in hare volkomentheit van eeuwig heit Antinomíaans zonde zijn, gelijk men eenige der dus ge naamde Menschen te laste legt dat zij dit zouden geleert heb ben‘: waaraan ik, in opzigt van zonimigen, derzelver schriften ge‘ lezen hebbende, en niet door de oogen van anderen ziende,
zeer twijffele; en bedroeve mij, dat men zo, zonder behoorlijke kennis van zaken, anderen beschuldigt, gelijk men DoctorOwen en anderen voorheen beschuldigt heeft, en nu den Heer Holtius
en mij, om dat wij, in een regten zin, de rechtvaerdigma- ’ kinge in God zelve eeuwig stellen.
Doch dit daar latende, en
om weder tot de zaak te komen; het is niet noodig, dat ik hier mijne redenen op eve, waarom ik zoodanigen stellinge,
zoo ze ooit door ieman , tegen’de inkruiping van het Arminia nismus , en van de Cameronismus of Saumursche Leere , te on
bezonnen gedreven is , ontkent hebbe: gelijkik nog ontkenne dat de‘ rechtvaerdigmakiiige bij een inblijvende daad Gods in zig
zelven de geheele Weldaad in hare volkomenheit bevat: alzoo door de inblijvende daad Gods niets buiten het wezen Gods gestelt wordt, zonder overgaande daden‘ der uitwerkende Yoor
zienigheit, waardoor het geen in Godt van alle eeuwigheit is, zijn elïect bekomt in den tijd, en buiten Godt daargestelt wordt: ja, dat meer is, geen inblijvende daad Gods, voor zo verre de ‚zelve
oven m; RECHTVAERDIGMAKINGE. _
89
zelve een tendentie of strekkinge na buiten Gods wezen heeft, schoon die daad in zig zelven zo volmaakt is als Godt zelve tot‘ dat einde waartoe ze is, hare volkomenheit heeft, voor en aleer‘ Gods eflicientie, of dadelijke uitwerkinge, de zake haar bestaan‘
buiten Godt gegeven heeft. Want gelijk de o regtinge van het Verbond der Genade,‘ als een inblijvende daa Gods, een strek kinge na buiten het wezen Gods hebbende, wel eeuwig is, en‘ volmaakt tot dat einde , waartoe Godt in den Perzoon des Vaders‘
hetzelve met zijnen Zoon, als den tweeden Adam, en alle de
Uitverkorenen in hem opgeregt heeft, maar nogtans zijne vol-è komentheit niet heeft, voor en aleer Godt door zijne éílicien tie de‘ bondgenooten, zo wel als de Menschelijke natuur van het
‘Verbondshoofd, buiten zig daar gestelt, en op de zekerlijk toe_
komende, of volbragte, voldoeninge der Verbondswoorwaarl den door het hoofd de uitverkorene leden dadelijk in de Ver
bondsgemeenschap ebragt en in de bezittinge der Verbonds oederen ingeleidt
eeft; zo heeft de Rechtvaerdigmakinge,
oor toerekeninge van de geregtigheit van het Verbondshoofd aan ‘de leden en elk derzelve, als eenìnblijvend oordeel Gods, hebbende een strekkinge na buiten zijn wezen, schoon op zig zelven volmaakt tot het einde daarvan, dat is, bij voorbeeld, om ‘aan zoodanigen lid den H; Geestftot inwerkinge des Ge-‚ loofs te schenken, nogtans harevolkomenheit niet, voor en al eer, door een eflicientie ofte overgaande werkdadigheit Gods, een door ’t geloof Gerechtvaerdi d zondaar daar gestelt is.
Dit, wel o gemerkt zijnde, zaf UEd. en een iegelijk moeten overtuigen,
oe verkeerdelijk mij door ‘zommigen bij mond en
schrift is te laste gelegd, dat ik van Systema zoude verandert zijn, of dat mijne tegenwoordige gevoelens en laatste schriften met mij ne voorige strijden‘. terwijl ik mij nooit ‘tegen de leere der Recht ‚vaerdigmakinge van eeuwigheid andersgestelt hebbe, dan in zulk een zin welke den Antinomianen word toegeschreven ;name lijk, dat die eeuwige Rechtvaerdigmakinge zoo volkomen zou‘ de zijn, dat daar van geen tijdelijke toepassing op de Uitver korenen,’ door een Goddelijken-geregtsliandel in het ‘emoed,
onder overtuiging, verlegentheit, berouw, enz. eschieäen zou; de ‘nog vereischt ‘worden: ‘in’ welken zin ik, zo te voren, ook nog
nog her tijd’ van deze leere als e allergrouwelijkste ahhor’ rieere, en dezelve’ met geheel mijn ert verfoeje_ ’ ‘ Z1e_dä‚a!‘‚, mijn Heer, wat ’er is van het eerste stuk ’t geen
ífpmlgo tegen mijne leere hebben ingebragt: waaruit dan ‚IJÌSÈ, In ‚wat opzigt ik ‚een Rechtvaerdigmakiu van eeuwig ‘lyitl; Stfilleyen i1i‚wat opzigt ik die locliene. ‘ Ïk vertrouwe,
dat hier door ewapent zal worden tegen de ‚dut/we‘ Ëgmorjohitische ‚fltheo ogia van Vorstius , en al het Mensche‘ ‚Film Van Godt_ afweerende, van deszelfs verheven Wezen su’ 1211116 gedagten zultaankweeken. ‘ ‚‚ ‘ÁHGF tweede point, ‘welk‘ als mijn gevoelen ,’ over de Weldaad
Yall
Rechtvaerdigmakinge, opgegeven wordt, is, dat ik die
‘ïÊ’ëlhîîgeîcïiiedt ‚te‘ zijn in Christus doodt, en men dicht dit
‚Y’0c1en‚
toe, om ‚agterdocht over ‘de zuiverheit van mijne
‚F933 te verwekken, in de herten der gener, die alles’ niet Qiîlelîloelton ‘willen, ofte niet konnen; zijnde de meeste Men’ Ëîleep Z00 te. vreden met haar ‚aangenomen S steina, dat zij in 5 dat eenigzints van hetzelve afwijkt, en
t zij verstaan
hànnen nog willen,‘ terstont. veroordeelen, en tot bewijs voor_‚ B F‘? yeroordeeli e het crediet van hare Aucteurs te voorschijn
‚Ëëngen: gelijki zie, Edog en hoore, dat men dezen w tegens gàlìllne Leere inslaat. met geen vrugt: wanteäe Leere
Goal GQdts Woord, de Leere van de Rechtvaerdigmakinae _des àl‘ »z’ OSÊI)‘. door een toegerekend‘: Geregtiäheit, zal ‘eindelijk,
IIÎÊ Ik het met deze mijne oogen niet, e overhandt krij en. eerst spreken van ‚Christus doodt op zig ze fs, óngelrî In de twede plaats Ulâd. toonen, ‘dat meir mij groot dóodtl.) doet, opgîvende als mijn gevoelen, dat wij in Christus ìèn dìgetsolityaer gt Zljn, Wat nu het EERSTE betreft, wij moe“ ‘Poînt van deeerste gronden ophalen, op dat zoo alles koo’
” {a ‚ al‘ ‘komen moet, omo zijn eige fondamenten te rusten, àngà Wijmoeten begrijpen, tÀGodt de Uitverkoornen neífens aöör Pdelfguaaiischouwende ,‚ als in en met Adam,‘ in Wien Zlj
Ho‘ ’ ’ 991i‘ willekeiirigebepaliiige van_ de Goddelijke wil een Ver’ ‚‚ siijtmzim ‚bagtden,‘ in‚_zijn_ eersteoyertredingegevallen en fgqatïîeëtlnkenxû n_in een staat van zonde ‚en elende, en vdat ‘_ r‚‘
‘ ‘
eeuwig geit, opldat zijn voornemen na de; Verkiezing‘:
vas
over. na‘ RECHTVÁERDIGMAKINGE.
91:‘
vast zoude‘ blijven,’ een Verbondt der Genade in zijne vol strekte eeuwigheit igegáan‘ ofte opgeregt heeft met Christus Jezus, als‘den tweeden Adam, en met alle de Uitverkoornen
‘als‘zijn Zaad, "om haar uit den staat‘ der zonde en elende‘ op‘ een Gode‘ betamelijke wijze te verlossen ‘door‘ Christus Jezus,‘ ’ de eenige Verlosser 5 welke de Zoone Godts zijnde , mensch worden zoude, en voortaan , na zijne menschwordinge, Godt en Menseh,
in‘ twee onderseheìdene Naturen een Persoon, eeuwiglijk blijven ‘
zoude, 1 ‚Tim. II: 5. 6.’.Ïoh. I: 14. ‘Gal. IV. 4. Bom. IX: 5. CIJZÓ‘ ‘ b. Dat Christus, intredende in de plaats van de‘ gene die in Hem uitverkoren waren tot Heerlijkheit Gods ‘en Christi,’ .’er een ware Persoonsverwisselinge tusschen Hem en de‘ Uit‘; verkoornen in Hem in die volstrekte eeuwigheit geschiedt‘ is,‘
zoo dat alle de eischen van de Godtheid, tot voldoeninge voor‘ de beleediginge van de Majesteit Godts, op hem, met loslatin ge van de Uitverkoorne in hem, over ebragt zijn,‘ als de aan‘ sprekelijke persoon: van wien, als Ver ondts-l‘ioofd, en plaats
bekleeder, Godt alles vorderde dat tot voldoeninge aan zijne ‘ wraakvorderende Gerechtigheit geeischt wierde. ‘ c. Dat, uit kragtvan zijne Substitutie in plaatzeîvan de Uitverkoornen in hem, alle hunne zonden, zoo oorspronkelij ‘ke als dadelijke, ‘in gedagten, woorden en werken, de zijne door toerekenin e gemaakt zijn, ‘en op hem gelegt, en hij zonde emaakt, ges. LIII: 6. 2 Cor. V: 21. Gal. lII: 13.‘ at hij,volkomenheit, als de tweede nogtans Adam, de Menschelijke Natuur, weld‘. in’ vhaar zonder hare personaliteit
ofte bestaanlijkheit, in de vereenigin e met zijne Goddelijke Persoon zoude aannemen; om dus ‘in
ezelve natuurywaar in
de Wet’ overtreden ‘was, die te gehoorzamen, en ook in de zelve natuur, op welke Godts wraakvorderende Gerechtigheit zijn eisch hadde, die straf, welke geëisch‘t wierde, te ondergaan‘. e.
Dat in dezen geen Laxatie‘ ofte afstandt van de GoddeL
lijke Rechtvaerdigheit in zijn alderstipsten‘‘eisch plaats vindt,‘ wijl het mam, en ‘niet het TANTUNDEM, gevordert en opgebragt as, schoon niet van den Zondaar zelfs, (zijnde een Persoons
‘ verwisselinge’ na den stipsten eisch van de Wet nooit uit‘ge’
slooten,) alzooÎhet genoeg is dat het zelve, en niet iets gelijk soortig ofte gelijkge dende, opgebragt worde.
‘f‘ Dat 1
92
.‘
BRIEF
’ Dat overeenkomstigr deze eeuwige onderhandelinge,’ of ingegaan Verbondt en estament der Genade, Christus als _ ‚de Tweede Adam de menschelijke Nature ‘der uitverkorenen in_ zijne ontvangenisse en geboorte in de allernaauwste veree niginge met zijn Goddelijke persoon aannam, en die in die
oirspronkelijke Rechtheid en Heiligheid, waarin de eerste Adam was geschapen, aan Godt vertoonde; niet zoo zeer voor hem zelve, schoon dit ‘ook nodig was, maar als een publiek Persoon, hun natuur, welker zake hij de zijne hadtîlaten ma ken, e‘n in welker plaatzen, als de GoëL, hij ingetreden was, als Verbonds-hoofd zoo verbeeldende bij‘ den Vader in hem zelven, dat door zijne Heilige ontvan enisseen geboorte de
onreinheit hunner ontvangenisse en ge oorte voor Godt eeu wiglijk bedekt blijft. _ ‘ g. De wet eyschende boven en behalven de vertooninge van de menschelijke natuur der uitverkorenen in ‘deszelfs oirspron
kelijke volmaaktheid theid, in degehodrzaamheit, vereeniginge van de zelve met de Persoon en des reZgoons Godts, in alle opzigten volmaakt, zoo moest hij alle gehoorzaamheid, van d beginne zijnes levens tot den doodt toe, opbrengen, niet voor hem zelfs, maar als een publiek Persoon, den staat en zake dier uitverkorenen de zijne gemaakt hebbende, en door zijn ei
gen toestemininge zig in haar plaatzeals haarplaatsvervangende en Perzoons verbee dende Verbonds-hoofd gestelt hebbende, dat het na den stipten eisch van de Wet het zelve was wie, hij , ofte zi‘ welker plaatze hij bekleede, en welke hij als ver ‚ beeldende lioofd representeerde, die gehoorzaamheid opbragt;
zijnde het enoeg, om aan den stipten eisch van de Wet te Vole doen, dat et idem, het zelve dat de Wet vorderde, aan de Wet opgebragt wordt: en dus de tweede Adam, in _wien de uitverkorene een ‚Verbonds inzijn uit Gode hebben, en met
hem één Persona Mystica uitmaken, de Wet in dezen opzig te, en in dezen opzigte alleen, gehoorzamende: zoo worden
die, die‘ één Persona Mystica‘ met hem door Godts vrijmag ti e bestellinge geworden ofte gemaakt zijn, na de stiptheid des
‘ets gehouden, gerekent en ‘aangezien, als of zij zelfs in eige ‚
perzoon alle gehoorzaamheid volbragt hadden:"t‘ welk omniìgel;
‘ ‚
ij
_
ovEn m: RECHTVAERDIGMAKINGE.
"93
lijk konde zijn, zoo ’er geen Perzoons verwisselinge was, en ’er geen inzijn van de uitverkorene in hem, als haar plaats bekleedende en persoonsvervangende Verbondshoofd was. k. De Wet eischte niet alleen dadglijke, maar ook lijdelijke gehoorzaamheid, om te voldoen aan den stipten eischvan Godts
wraak vorderende eregtigheid, hem alsdenHoogen Godt zoo‘ natuurlijk eigen,
Godt blijven.
at hij geen ‘ota daar van kan afstappen en
Dus moest hij alseeii publiek Persoon komende
in de wereldt, niet alleen worden uit een Vrouwe, maar ook‘ worden onder de Wet, dat is onder den vloek derzelve, zoo,
dat hij als de vloek zelfs, van de krihbe tot zijne kruisdoodt was,‘ op dat, wijl het in de vorderinge van het vloekvonnisse na den stipten eisch niet aankomt wie die ondergaat, het per soonsvervangend en laats verbeeldend Verbonds-hoofd, of
die in wiens plaatze hij het doet ofte lijdt, zoo dezelve vloek (ândergaan wordt: alzoo wegens de persoonsverwisselinge, en‘ oor iet nauwe wederzijdtsche inzijn van den een in den an-_ deren, den eene kan aangezien worden te zijn, te doen, en
te lijden, dat de andere ‘gedaan en geleden heeft: ’t welk zoo ‘ noodtzakelijk is in het stuk der voldoeninge, dat die in hare zuiverheid noit kan verstaan, beleden‘ en geleert worden, zoo dit met alle accuraatheid en onderscheidinge niet aan de een-
Scientien der menschen betoogt worde. i. Ondertussclfon moeten wij aanmerken, dat dit alles ons geenzints nutten zoude, zoo het in onze plaatze _en in zijne‘ nauwe vereeniginge met ons, en onze nauwe vereeniginge met hem, door Verbondts inzijn in hem, niet geleden ende edaan‘ ’ was, gelijk‘ gezegt is, dat hier alleen uit voortvloeit, at de eene gehouden wordt voor den andere: alzoo dat al dat de eene was, de andere geworden is, op dat die,‘ voor welke hij geworden is dat zij waren, in‘ hem worden zouden, en in hem gehouden worden te zijn, ‘dat hij was, 2 Cor‘. V. 21. k. Ik moet ’er nog bij doen , dat , op dat dit alles redundeeren zoude tot den‘ uitverkorenen zondaar, in wiens‘ plaats Hij als‘ plaatsvervangende en persoonverbeeldende Verbonds-hoofd zig stelde, wij it alles niet alleen als‘ een betalinge van het idem ,‚
niet‘ het tantundem , moeten aanzien , maar ook als eene verdien» ’ N _ ‘ " p Stelijk?‘
94
BRIEF
stelijkheit in zig hebbende, om aan die, in welker plaats hij als Verbondts en ersoons-vervangende en verbeeldende hoofd dit edaan heeft, at geen dat zij verbeurt hadden, wederom,’in unne vereeniginge met hem , te geven. Welke verdienstelijkheid wij niet alleen moeten zoeken in de waardi heid van zijnPersoon, want hoe waardig die is, en hoe waardig a dat hij gedaan en ge leden heeft, is, zoo dat in zijne vereeniginge met ons en onze ver
eeni in e met hem als ons Persoons-vervangende en verbeelden de ëerËondts-hoofd niet was verrigt, het zoude ons noit gere
dundeert hebben tot zaligheid: daar en boven moeten wij de ge- ‘ ‘ heele verdienstelijkheid van alles afleiden van het Verbond met Christus als den tweeden Adam, en met alle de uitverkorene in ‘ hem als zijn zaadt, door Godo geregt, en in de volstrekteeeuwig heid ingegaan, waar in de belo te was, van alles dat hij in die qua liteit deed en leed, aan te zien als of de uitverkoorne zelfs dat
gedaan en geleden hadden; en dit zoo aan hem te beloonen, ’ dat Hij als Hoofd geabsolveert zoude worden, en dat aan die gene, voor welke en wiens plaats hij als‚Verbondts-boofd dat alles verrigtede, die weldaden, zonder haar toedoen, in hem en om zijnent Wille, dadelijk en personeel zouden deelagtig ge
maakt worden, zoo hier in aanvang als hier namaals in volko
menheit. Zoo dat uit Godt en door Godt alles is, op dat alles in dit Werk tot prijs ‘der Heerlijkheit zijner oneindige verkie- ‚ zin liefde , genade en bermhertigheid in de opregtinge van een vee beter verbondt wederkeeren zoude. Dit alles, met de gronden en fondamenten waar op alles is berustende , zal UEd.
in mijne Verklaring‘: van de V. Zondags Afdeelinge breeden konnen lezen, en houden, schoon de order wat verschilt, als’
of het hier ingevoegt was, van pag. 26i--295.
Zoo dat UEd.
ziet, dat mijne Leere van Christus gehoorzaamheid en doodt ei
gentlijk is, dat ‘deze twee pointen leggende in de acte van Borgtogt om van hem te worden volbragt, als Plaats-vervan
ende en Perzoons verbeeldende Verhonds-hoofd van alle de Êlitverkorene in hem van voor de grondtleggiiìge der wereldt als zijn zaadt, in en met Hem één Persona Mjstica uitma kende, hij dit alles opbrengende, zoo in het eene als het an‘
‘fiere, moet aangezien worden als betalende dat hij betalen moeste,
over. DE BEGHTVAERDIGIMAKINGE.
‘95
moeste, tot rantzoeneeringe‘ van die, ‘die in hem een Verbond!’ inzijn hadden, en NB. zoo ‘voor die alleen, in dezen opzigte aangemerkt, dat hij niets ter wereldt rvoor anderen betaalt heeft. Ten tweede , mijn gevoelen nu verklaart hebbende, zoo om trent het eene als het andere, zoo hebbe ik UEd. doen zien, dat in de opbrenginge van Christus dadelijke en lijdelijke ge hoorzaamheid met de verdienste van dien, ik die alleen aan
merke als de betalinge, de toetellinge om zoo te spreken, van de lospenningen,
ofte prijs der rantzoeneeringe, en dat ik
dus nimmer in Christns doodt de Rechtvaerdi ma‘kin e gestelt hebbe (schoon ik op zijn tijt toonen zal, welke wel aden als
onmiddelijke gevolgen zijn van den prijs dien hijbetaalde.) Het is ’er zoo verre "au daan, dat ik in Christus doodt zijne Recht vaerdigmakinge, ofte die der Uitverkorenen in hem, zoude stellen , dat ik Christus, en haar als ééne Persona. Mjstica in en
_met hem, aanzie als stervende onder den Vloek onzer zonden. "ermits alles, dat aan Christus, voor zijne opstandin e, in zij ne qualiteit wedervaren is, zoo in zijn sterven en egraven, als in zijn nederdalen ter Helle, aanzie als trappen zijner aller hoogste en volstrekt noodzakelijke vernederinge, om te voldoen aan den stipten eisch van de Goddelijke wraakvorderende gereg
tigheid, en dus tot betalinge van den prijs onzer rantzoeneeij ringe. _ Hoe‘ is het mogelijk, na dit alles, en vooral daer nog jota
nog tittel’ in alle mijne werken is, ’t welk aanleidinge zoude
konnen geven per millesiam consequentiam, te denken, dat ik ‚leerde ‘deRechtvaerdiginakinge van de uitverkorenen in Chris
tus ‘doodt, daar het te ens mijn gevoelen strijdt.
Ondertus
schen is mij niet onbeîendt, dat andere, die in haar leven en
na haar doodt als Pylaren geagt worden, dit geleert hebben, welker Leere ik niet toestemme, nog ooit de mijne gemaakt ‚
hebbe, nog maken zal, niet tegenstaande de hoogagtinge die ik voor haar Werken hebbe. Mijn gevoelen is altijdt geweest, en is, dat gelijk de betalinge voor de Zonde ‘in Christus doodt gestelt moet worden, volgens den Apostel Bom. lV. 25. wij e Rechtvaerdigmakinge stellen moeten inChristus opstandin‘ ge, in ‘welke hij opstaande als een publiek persoon, en in die
qualiteit van’ Godt gerechtvaerdigt, ofte aan de geheele Kerlîl:
se
‘_
BRIE(FP
‚ ‘ als vrijgesproken van alles dat Hij als de Tweede Adamop zigL genomen hadde verklaart is, als hebbende‘ voldaan; wij oo stellen moeten, dat alle welker laats hij vervin , en wel‘ ke", als een inzijn in hem hebben e, hij verbeel e, in en met hem teffeiis erechtvaerdigt zijn. Dit het point zijnde,
daar den Apostel
aulus zoo overvloedi van spreekt, in zijne
brieven, daar hij ‘van de O standinge (‚hristi als des Tweeden Adams gewaagt, behoeve i UEd. het niet breeder uitte
‚halen, zullende in de Verklaringe van de Geloofs-Artikulen _ ‚ dit, zoo UEd. gedult wil hebben, van mij pertinent betoogt
worden, en zoo Gij ‚zoo geduldig niet zijn mogt, om dat op zijn tijdt aftewagten, zal ik eensdeels UEd. tot Olevianus ver- ’ klaringe van‘ de Geloofs-Articulen wijzen, en anderdeels tot ‘Mr. THOMAS Goonwm, die in UEdeles moedertaal overgebrag‘t is, op dat gij zien moogt, zoo uit Godts woordt zelfs, als de eene en andere Uitleggers, ‚dat ik_ op het oude spoor ben.
Zie hem pag. 448. en vervolgens, daar hij zegt, twee dingen ‘tot afhandeling en afvaardigingezan dit stuk zal ik u toonen.
Eerst, dat Christus zelf} gerechtvaerdigt wierde, en dat wel in zyn Opstandinge. Ten tweede, dat hy toen gerechtoaerdígt wier de als een publiek Persoon , zoo wel ons daar ín vertoonende, als dat hy opstondt als een publiek persoon, zoo dat wy toen nv HEM EN MET mm GERECHTVAERDIGT WIERDEN; en door dit mid del i: ‘t_, dat onze Rec/ttvaerdigmakinge door DIE DAADT, aan hem toen gedaan _‚ voor eeuwig onwederroepelyk is gemaakt.
_ Het werk van Meester Goodwin zijnde in Uwe handen, en‘ ook in die van de meeste Oude Godtzaligen in den Lande, met eene ampele ‘recommendatie van den waardigen Jacobus
Koelman, zal ik het volgende niet uitschrijven. Zegge maar alleen, dat wijlen mijne vier‘ ‘aren lang gewezen Meester, de Zalige Professor ‘van Velsen, altoos gewoon was” dit werk, bo’‚ ven alle werken, met die van Doctor Owen en Binning, aan te prijzen, en is met eene Voorreden van wijlen zijn Hoog
Eerw. herdrukt over eenigen tijdt. Olevianus
edagteii, die
ook de mijne zijn, behoeve ik UEd._ ‘niet mede te deelen‘,
ziet hem van pag. 26 . Sect. XXII. tot XXVI.
Nu schoon ik de ‘
è
‘
echtvaerdigmakinge eeuwig als eenblin ‘
lJ_
OVER DE RECHTVAERDIGMAKINGE.
97
blijvende daadt in Godt stelle, ja stelle dat Christus in zijn
doodt, voldoende aan den stipten eisch van de Goddelijke Rechtvaerdigheidt, die ‘verworven heeft, door zijn doodt den rijs onzer rantzoeneeringe betalende, en dat wij in en met hristus in zijn Opstandinge Virtualiter, in kragt, als in ons hoofd, zoo gerechtvaerdigt zijn , en dat daar uit de opentlijke vrij verklaringe van Christus als een Publiek Persoon, voor zi zelfs ,’
en als de ‘Christus Mysticus , vervangende alle de Uitver orene in hem , in zijn Opstandinge gesèhiedt is , houde ‘ik, dat wij even’ wel niet ‘volkomen gerechtvaerdigt zijn ‘tot dat wij dadelijk en
personeel deelagtig gemaakt worden deze weldaadt, in de toepas singe ofte applicatie daar van aan ons .zelve door het geloove ; en dat wij , die inAdam ezondigt hebben , en in en met hem in zijn ‘ eerste overtredinge ‘a s in ons Verbonds-hoofd gevallen zijn, on der den vloek van dat Verbondt van Godt gehouden worden, tot dat hij door een over aande daadt ons die deelagtig maakt,‘ dat is, ons de Gerechtigilieidt en genoegdoeninge Christi on
middelijk, direct en alle ‚onze daden voorafgaande, toerekent; en ook niet in onze conscientien van dien vloek ten vollen‘ ‘ ontheven ofte ontslagen worden tot onze geruststellinge, ‘tot dat de Heilige Geest niet alleen het geloove in onze herten‘ in zijn hebbelijkheidt inwerkt, en dadelijk zoo in kennisse van zonde en ellende,‘ als uit de boven natuurlijke verligtinge door het Euangelium in toestemmen, hongeren, dorsten, toevlugt nemen werkzaam maakt; maar daar en boven ook een verze kerd vertrouwen in onze herten verwekt‘, dat niet alleen aan anderen, maar ook aan ons in ’t bijzonder,’ de eeuwige gereg tigheid en zaligheid ‚ende vergevinge der zonde, in het schen ken ofte toerekenen daar geschonken van, ons\uit om de’ ‘i verdienste van Christus, ‘is. loutere Zoo a eenade, vrome'men‘ schen hare'bevindinge nagaan, zullen zij weten, dat deze za ke zoo is in haar ‘conscientie geweest; niet zal schonken wor ‘ den , maar al geschonken waseer zij dit geloof en, zoo dat door
haar gelooven niet iets wordt dat niet was , maar‘ dat, ‘dat al was, eer de Heilige Geest haar daar van verzekerde, van
Godt aan hun geschonken was. Het beredeneerde gelove kan dit niet begrijpen , en valt hier met geweldt op aan, met futile ‘ ’ ‚ tegen‘
98‘
‚‚
BRIEF
tegenwerpingen , gemakkelijk voor een ieder op te lossen , die van" ‘ Godt de bevindinge daar van heeft: wijl het wat anders is
van Godt gerechtvaerdigt te zijn, en wat anders inonze con scientien: wat anders ware genade te hebben, en wat anders
de verzekeringe van de vergiífenisse onzer zonde, tot gerust Stellinge van onze conscientie dien aangaande, ofte ontslag van het vloekvonnis der Goddelijke Wet, onder welk wij ons in onze conscientie onderworpen vonden, daar in te hebben. _ De derde gissinge is, dat ik de Rechtvaerdigmakinge stellc” in de onmiddelyke toerekeninge, voor het ingestorte leven en dade
lyka geloofswerkzaamheid. Hier zoude het wat nader komen,‘ als in de twee ‘voorgaande: want hier is een overgaande daadt Gods aan den uitverkoren Zondaar in den tijdt der minne, zonder middelijke tusschen beiden inschietende werkzaamheidt ‚ van de zijde des uitverkoren Zondaars, de gerechtigheit en ge noegdoeninge van Christus‘ hem zonder zyn toedoen, door onmidde lyke directe en voorafgaande toerekeninge zoo eigen makende, in die ‘ toerekening/e , als of die noit zonde gehad! ofte gedaan hadde , hem ook sehattende en houdende als ojfhy alle gerechtigheid in eigener Persoon vûlbragt hadde : het welke het instorten van het nieuwe‚ leven in haar tot zijn onmiddelijk gevolg heeft. Hier is het
dat het eene voor en het andere na gaat na onze bevattinge: nogtans zijnze simul natura. Gelijk nu dit aan de Uitverko renen van Godt onmiddelijk eschiedt, want Gods woordt leert
n_oit, dat Godt door het geîoove de gerechtigheit toerekent, maar leert ons dat het zoo Godts daadt‘is, dat geen daadt ofte werk van ons, hoe ook genaamt, ‘voorgaat, ofte mede in en met
het geen Godt zelfs doet invloeit, Rom. ‘4: 6. welyelukzalig i! de Men:cho, welken Godt de Rechtoaerdigheít toerekent zonder de werken, gelijk dit op zijn plaats zal gezien worden; heeft‘
deze onmiddelijke directe en voorafgaande toerekeninge van Godt aan de Uitverkorenen in den tijdt der minne ‘rwsi‘: on muoiìmixn GEVOLGEN, die símul natura. dezelve vergezelschap pen, en daaruit onmiddelijk voortvloeijen. ‚ ‘ HET Eiîasre is,‘ de vernietiginge, ofte het te niete doen, ofte‘ doen ophouden en dadelijk een ‘einde nemen van de lielalivè staat‘dor Uitvarkorene, waar in zy nefène alle andere van natiire‘ leg ‘
.‚
’
‚U
‚
_
‚
‚‚‚‚_.—_-“‚G‚W"
oven na RECHTVAER‘DIGMAKINGE.
99
leggen,‘tot Toorn en Vloek, wegens ‘de erf, en dadelijke zonde, die hen zoo te gelijk alle vergeven worden, dat alle verbinte
nisse tot strafte niete gedaan wordt, en zij‘ dadelijk‘, de eerste betrekking o houdende, in een nieuwe betrekking gestelt worden tot alle de eldaden, die Godt in zig zelfs in de nooit begon
vnen eeuwigheit voor haar weg gelegt, en welkers mededeelinge op een Gode betamelijke wijze Christus verdient hadde. En‘ deze beide gaan zoo t‘ zamen, dat de eene niet zonder de an dere kan geschieden. Dit is nu, om het met andere woorden _uit te drukken, dat Godt, aan de Uitverkorenen Christus Ge
rechtigheit en Genoegdoeninge onmiddelijk toerekenende, hen hare zonde vergeeft, en een regt ten eeuwigen leven schenkt.
Gelijk nu dit de ei entlijke Rechtvaerdigmakinge van den God loozen is, waar van aulus spreekt, wijl Godt dit door een over gaande daadt te wege brengende,‘de Persoon, aan wien hij het doet, Godloos vindt, ‚dat is neifens alle andereonder eene da- ’
delij ke verpligtinge leggende tot Toorn en Vloek , en geheel en al dood in zonde en in misdaden: zoo is het, en de onmidde lijke grondt, waar op de vrijsprekinge is rustende, en ook van ‘de Levendigmakinge en Heiligmakinge van de Uitverkore nen in den tij t‘ der minne, en de eigentlijke quaestie waar over
Eigenlijke
tusschen de Protestanten en de Roomsche, in den aanvang van ‘ï uaestle
tusï
schen Protes
de Hervormin e , het dispuut was.
Zoo men dit in het ooge
gehouden had ‘ e, zouden wij bij het poiiit in quaestie blijvende,
tanten en
Roomschen.
altoos in staat zijn geweest haar te bestrijden: ’t welk men onmo gelijk doen kan uit en volgens het Sìîstema der gener die leeren , _
at de Geregtigheit Christi or de ge oofsdaad toegerekent wordt, want zoo doende drijft men met de Rooinsche, dat de Heiligma kinge voor de Rechtvaerdigmakin e gaat,‘ en dat ’er een natuur lijke inwendigeveranderiiige in het onderwerp zijn moet, eer Godt rechtvaerdigt: even gelijk ‘m’en vindt dat vele thans doen, leerende dat de Bekeeringe en het Geloove voor de Rechtvaer digmakinge, in dezen opzigte eeonsidereert als iets voor gaande, moeten zijn, eer Godt
e Geregtigheit en Genoegdoe
ninge Christi aan de Uitverkorenen toere ent: daar de eerste leeren, dat het ware Zaligmakende Geloove, als ook de Bekee
ringe, tot de Heihgmakinge als deelen van dezelviijen Waar agtige
100
_
BRIEF
„agtilge uitvloeiselen daarvan , behooren , en in derzelver dadelijke wer zaamheit‘ voor de toerekeninge Gods niet gaan konnen, wijl het van alle grond en fondament ontbloot zoude zijn, den
dooden zondaar op een Godebetamelijke wijze levendig te ma“ ken, eer Godt dien van het vloekvonnis, waar door hij aan ‘ de Tijdelijke, Geestelijke en Eeuwige doodt onderworpen is,
ontheft en ontsla ‘en had_, door dadelijke toerekeninge en schen-’
king der Geregtigâieit en‘Genoegdoeninge Christi. En dus heb ben alle de Protestanten in den aanvan geleert, dat dit voor gaat, en dat tot de toerekeninge Go s, nog in de toereke nende daadt Godts, geen daadt des Menschen in aanmerkin e komt ofte komen kan, eensdeels, wijl dan Gods toerekenen
daadt niet onafhangkelijk zonde zijn, en de toerekeninge niet’ ‘onmiddelijk direct en voorafgaande, maar middelijk en gevol gelijk; en andersdeels, wijl zoo lang deze aan den Uitverko- ‘ ren zondaar niet geschiet, hij volstrekt, dat is geheel en al, doodt in zonden en in. misdaden legt, als ook om dat de Hei
ligmakinge de Rechtvaerdigmakinge “rolgt. ‚ Dit zoo in alle mijne Schriften , schoon niet uitgedrukiijnogtans onderstelt zijnde, zo houde ik, dat alles, dat men voor deze onmiddelijke toerekeninge stelt, enkel en talleen als werkzaam heden zijn uit de natuur en een ontwaakte Conscientie door de Wet, om daar door tot de Genade op te klimmen, en dat de
kundi e drijvers (de eenvoudige sluit ik niet in) in den grond! der zaîe met de halve Pelagianen eens zijn, en uit hare gron den spreken en’ schrijven; en het berouwt mij nooit, dit gezegt te hebben. Ook leere en stelle ik dit, om te toonen , dat alles, uit deze onmiddelijke directe en voorafgaande toerekening voort vloeijende , ware zaligmakende Genade is, langs zo ‘vele wegen
en trappen opwassende en tot zi'ne rvolkomentheiit komende,‘ om zoo den bodem in te slaan van e onverstandige behandelinge van zielen, niets voor ware genade houdende, tot dat men met
bewustheit en verzekeringe zig zoo aan Christus kwijt gemaakt heeft, dat men in zijn gemoed zoo verwijdert vvorde, dat men in dat oogenblik aan zijne levendigmakinge niet twijfelt.
" Mijn zuivere gevoelen aangaande dit allergewigtigste stuk de!‘
’ Leere eenigzints geöpent hebbende, zoo als ik dit stuk begrijpe‘
“~
a’
oven na REGHTYAEBDIGMAKINGE.
195,’
als een daadt Godts ‚tot ons, die in Christusjuitverkoren waren van_‘vo‚or de grondtlegginge der Waereldt, in die tijt en _s_t‚(‚i_rid_l;‚.,v
welken ‚Godt na den ‘raad zijnes willens in zig zelfs bepaalt hadde, overgaande, om ons, door ‘de onmiddelijkmdirecteen voorafgaande toerekeninge van Christus Geregtligheit en Genoeg‘
doeninge aan ons, teals Godloosen te Rechtvaerdiven, dat ‘is, voor _ de zoodanige houden te verklaren’ en te rbehandelen, alleen om de Geregtigheit en Genoegdoeninge Christi, welke Godt‘ ons,‘ als de onse, eigen gemaakt hebbende, en ons daar mede ‘bekleedt hebbende, hij ons in dezelve zoo aanziet en ‚ houdt, alsof wij nooit zonde gehadtofte gedaan hadden, en
‘als ‚of‘
alle Geregtigheit in eige persoon volbragt hadden;
en-‘dat dus, gelijk wij in deze toegerekende ‘Geregtigheit en Genoe doeninge alleen rechtvaerdi voor Godt zijn, wij zoo ook‘ alleen die, als de onse van Godt door toerekeninge zonder ons‘ toedoen geworden zijnde, aannemen, ende daar op ter za— ligheit berusten: zal ik nu eenige bewijsen, tot‘ stavinge‘ van ‚
‘ditgewi tige point der Leere, te berde brengen.’
_
u. Väor‘ eerst, dat Godt ons‘ door een inden tij t overgaande daadt Rechtvaerdivt, Christus Geregtigheit enLGenoegdoeninge ons onmiddelijk ,
irect en voorafgaande, datjs, voor alle daadt
van ons, en zonder tusschen beiden inschietende daadt van ons, toerekenende, blijkt mij klaar, wijl Godts Woordt mij leert, ‚dat wij van Godt zelfs Üerechtvaerdigt, ja‘ dat‘ meer is de Recht vaerdiglzeid Godts zelfg in Christus geworden zijn, evengelijk llijtin ons, dat is onze plaats ‘bekleedende en onze Perzoonen ‘
in ‚de ‚lvereeniginge metï zig zelfs verbeeldende , van Godt zelfs, zonde gemaakt is, ‘schoon Hij geen zonde gekent hadde. 2 Cor. 2x. is dit ‘des Agostels duidelijke leere, zeggende, want die ‚ geen zonde gekent
eefl, ‚Izeeft hij zondeyvoor ons (‘ofte in zij
ne vereeniginge met ons, ’t welk volgens het tweede lidt schijnt de zin te zijn, en dan is het ,‘ ons verbeeldende, en onze per’ _ ‚ ï sooneele ‚staat en betrekkinge zoo de zijne makende, dat Godt hem aanza
hield en behandelde, als of hij in eigen persoon dat ‘
gedaan ha de dat Wij edaan hadden‘, ‘it vvelk uit de Surrogatie
ofte Perzoons-verwisse inge noodtzakelijk vloeit) gevnaakt, op dat Wij zouden worden rechtöaerdigheit Godts inflem. N
102
BRIEF
Nu bidde ik UEd. dat gij dit eonsidereert. Hoe is Christus voor ons zonde emaakt? immers niet door een eenige persooneele
daadt van
em, ofte eenige inkleevende besmettinge in Hem‘;
want dat zoude met GodtsWoordt regel regt strijden,’t welk ons leert , dat de Zoone Godts, mensch wordende, tot zig zelfs in de onverbreeklijke vereenigin e met zijn Goddelijke _Persoon, een waar Lighaam en een redelij e Ziele aannam ‚en dat hij ontvangen zijnde van den H. Geest in den buik van de Maget Maria, van haar gehooren is zonder zonde, Hebr. II. 14. Luc. I. 31, 35. en
Hebr. IV. 15. Ja het zoude de gansche kragt van de Borgtoeht te niete doen, en in eeuwigheit voor anderen nutteloos maken, en hem zoo Hij zelfs die dadelijk bedreven hadde, ofte inklee» vende met de minste hesmettinge bevlekt ofte besoetelt was,
moeten doen omzien na een Verlosser van hem zelfs. Dit nu klaar zijnde, dat in geen van beide die opzigten, in welke ie
mand zonde kan gemaakt worden‘, dat is voor een zondaar ge‘ houden en behandelt worden , dit zeggen des Apostels op Christus Past, zo volgt, dat wij tot de derde weg bepaalt worden, welke
is en bestaat, door iemant de zonde van een anderen op tel “ Ëîn en toe te rekenen, wegens de Relatie of betrekkinge wel o. j , die oftewillekeur, natuurlijk, willekeurig, en nogtans noodtzakelijk I uit tot ofte en op anderen heeft, in welker plaats hij tig zelfs gesubstitueert en gestelt heeft.
Dat deze nu de eenige
zin der woorden is, blijkt zoo uit‘ de oiïerhandeu, opwelke,
zekerlijk zonder hunne daadt, de schuld elegt wierd door toeî rekeninge, en daarom genoemt wierden cíattaath de zon‘de,’en . aaschaam de vloek ofte vervloekte, en de_ schuldt zelfs, waarop
Paulus’‚zoo in deze text,als GaLIII. 13. het oog heeft; alsook’ uit den Propheet ‚Ïezaias, cap. LIII. 5, 6. Waar in ons geleerdt word, dat Godt de Christus tot zonde makende "oor ons, niet
onze zonde inkleevende de zijne maakte, maar op hem leide. En non? niet anders dan door toerekeninge, wijl de andere‘
wegen, onmogelijk waren.
Dus besluit ik, dat wij in‘ Hem
gerechtvaerdigt zijn, ‘a dat meer is de reehtvaerdigheit Godts zelfs in Hem gewor en zijn; en nou? al zoo min door een ‘ eenige daadt van ons, dit voorafgaande ofte daar toe mvloei‘ ‚I
jende,‘ als Hij door eenige voorafgaande ofte’ daar ‘toe‘ in vloei‘ ‘ ‘
-‘‚ ‚ ‚ -IJ-À-‘HIJ
‘
‚ ‚_‚____*__‚_‚
Ìende
‘oven DB RECHTVAERDIGMAKINGE.
las
jende daadt van zig,‘ dat geworden is; maar alleen door de on‘ middelijke, directe, enÌvoorafgaande toerekeninge, dat is niet alleen van onze schuld aan Hem van eeuwigheit,als onzen ‘schuldt
‚oîvernemenden borge; maar in den tijt door een over ande daadt van Godt aan Hem, waardoor Hij onder die sehu dent
vangen en ebooren is, onder die opgewassen, en geleeft heeft, en onder
ie den bitteren en‘ smertelijken doodt‘ des Krui
ses gestorven en den vloek geworden ‘ísvoor ons, ‘datïis onze
laats‘ vervan ende, en onze PGTSDOIIGD. verbeeldende,’ op dat ij ons ‚van
en vloek zoude verlossen, zoo dat als onze zonden
gezogt wierden, die op Hem door ‘toerekeninge gevonden zijn; ‘en Hij gestraftis geworden, als of hij in eigener persoon alle die zonde gedaan hadde, ‚op dat die straf, die op hem was, ons den vredezoude aanbrengen en wij doorzijne striemen degenezinge l hebben zouden. Nu op dezelve wijze worden wij zijne gerechti ‘
heit en‘ genoegdoeninge deelagtig, door een overgaande daa’ t Godts tot ofte aan ons, in die tijt stip van Godt bepaalt, (door
eene onmiddelijke directe en voorafgaande daadt van Godts toe rekeninge) om ons dadelijk en Persooneel’ van dat vloekvonnis
se onder welk wij ontvangen en gpbooren zijn, en geleeftheb- ’ ben, (uit kragt van onze bondtbre u in‘Adam,) te bevrijden ente’ _ ontslaan, en in eene nieuwe betrekkelijke staat tot‘ alle de geeste lijke en Hemelsche zegeningen, waar mede Godt ons in Christus
‘ van voor de. grondtlegginge derWaereldtlgezegent hadde’, ga lijk hij ons in ‘hem hadde uitverkoren, da elijk îïen ‘Personeel in te brengen: welke dadelijke en personeele ‘inbren‘ginge in
dien opzigtelijken staat nog van‘ eeuwiglìîeit ‘n
in Christus op
‘standinge konnende geschieden,‘ wijl wij nog adelijk nog per _ Boneel bestonden , maar ‘van Godt,’met opzigtop de toepassinge‘, ter bepaalder tijd, "voor ons weg gelegtîwas, ook door een over‘ gaande daadt tot ofte aan ons geschie t, als determ nvan me ‚ üedeelinge, van‘ Godt na den raadt zijnesGoddelij enwiis ge‘ ‚stelt, daaris, om ons dadelijk en Persooneel Christus en ‘zijne
’ rechtigheit en genoegdoeninge door toerekeninge te schen îin, en‘ ‚ons‘ daar" mede‘ îte ‘omhangen en‘ bekleedenals ‘onze ge‘
‘verklaarten reehtigheit, waarin als‘ de zodanigen‘behandelt. hij ons ‘aanziet, beschouwt, De kragtRechtvaer van dit eer; ‘
ma‘ f‘
‘
ste
104
."4:>‘‚‘ï a.‘ “‘
B
R ‘I ‘E ÏF ’
date bewijs denke ikvdat UEd. zal doen begrijpen en zien, dat _ ik door Îgezonde ‘iiedeneeringe tot mijn conclusie‘zoo kome‘, dat niemant ooit ‘ui‘staat ‚îzal zijn,‘Gerel‘ormeerd blijvende, de ‚praemissen te ontkennen, waaruit‘ mijne conclusie getrok ken‘ is: en duszoudeÎ ik zeggen, dat ikbetoogt hebbe‘dat‘ ik betoogen moeste. ‘ ‘ ’ ’ ’ ’ b.’ Ten tweede gdatwij door de oniniddelijke directe en voor’ ‘afgaande toerekeninge van Christus Geregtigheit eni Genoeg‘ doeninge door een overgaande daadt Godts, dat alles dadelijk en‘ Personeel ‘ons eigen makende en op‘’onze rekenin e zetten de‘, en ons daar mede als de onze omhangende en bek eedende, ‘zonder eeni e voorafgaande ofte tusschen inschietende‘ daadt
van ons, daäelijk worden gerechtvaerdigt, bewijze ik dus rede’ ‘nerende nit GOdtS Woordt: dat w}; ‘op dezelve wg/ze de geregtigheít dedagliy gemaakt ‘worden , gelyk wy Adam: eerste zonde deelagtíy ‚gemaakt worden,‘ en gelyk alle die door de ordinaire vaortteelínge
{van Hem afilalen, ‘Ileruen, zy die in Christus al: den TweedenAdam zynï uüoerkaren even alzoa zyne yeregtigheit en levendigmakinge
deelaglig’ gemaakmvorden. DitÎis nu de Goddelijke en Aposto ‚lischeìhlieere ‘Van Paulus, die, ‘door deonfeilbare inblasinge _ van den ‚H. Geest, dit stuk behandelt,‘ op een bijzonderder
.wijze als een eenige van de Schrijvers van Godts Woordt , r Cor.
‚15: 22. Bom‘ 5. ‘van ‘vers‘ ia tong. ’t welk ik verzoekena te ‚zien als ofik hetîhìer ingevoegt hadde: alleen moetende zeg ‘gen tot mijn oogmerk, ‘datjden Apostel door aanwijzinge, in ‚ ‘ deze "plaatzeill, dat ‘’er een volmaakte parallelie en overeen ‚komst is inden overgang van allesdat den Verbondsleden in beide de Verbonden ‘in den‘ tijd te beurt valt en overkomt van ‚en ‘doorde ‘beide îyerbondshoofdèn, den eersten en den twee
‚deu Adam, ‘wegens hilnne betrekkinge tot den eenen ofte den anderen derzelve Hoofden, injwelkeim zij, uit Gods Souvereine
‘en willekeurige’ be
linge, een Verbonds inzijn‘ hadden, zijne
‘leere van de Ree itvaerdigmakinge des Godlozen in zig ‚zelfs, ‚nogtans in ‚Christus Uitverkorenen zondaarso heldert, als door
‚een‘waarheü welke doen’‘geenzinlìsain‘ twijfel); etrokken ‚wasî, ‚maar ‘algemeen van de Joden’ ‘elooft was: ’t’wel ‘blijkt om dat ‘daal? uit, " als‘ {een beken eîìteîaanbeit,‘_‘‚î;edeneert‚; een ‘w,
‚
„L ‘‘
‘
_.._ =‚‚ ‘__‘‚L.‚ ‚_‚‚_;.__‚ ‘— __ _._.____
waar‘
k
ov“; m: REGHTVAERDÌGMAKINGE.
105
waarheit, daar over verschil” was, ‘ja een waarheit diezoo klaar in den eersten opslag niet was, op te helderen en bevestigen; enî‘
hope dat UEd. in het lezen altoos op het woordtjeGELrJirzalî letten, zijnde het geheele gewigt van ‘des Apostels redeneerin e‘daar‘ ornqals zijn easlspberustende.‘ Dit voor‘ afgezegt’hebs ‘ ende,’ en UEd. tot mijne verklaring‘: ‘van de derde‘zondags‘ afdeeliirge ‚wijzende, zegge ik. Hoe worden wij nu Adams zon’‘ de deelagtig?‘ Ja, zoo deelagtig, dat‘ wij in Hem, in Adam,
sterven oïfte gestorven zijn, en‘ dus, ‘van het‘‘eersteoogenblikì onzer dadelij ke voortteelinge‘ ‚op een ‚ordinaire wijze uit Hem, sterven‘? Is het niet dat‘Godt door een gantschsouvereine
vrijwillige ‘keur met Adam, als in zig bevattende het gantsche
menschdom, een Verhondt des Levens (niet in zijneSchep in’ ge, dat is taal der dwaalgeesterâe opregtende, die alle, ‘die oor ordinaireiofte gewoone ‘voortte in e uit’ Hem zouden afdalen, een_verbondts inzijn in Hem’ gee t, door de zelve willekeuri
ge wils bepalinge, ‘in en‘ door welke het ‚zijne ‚Goddelijke ‘Ma-‘ ‘ jesteyt behaagde dit Verbo‘ndt op te rigten? Is het ‚niet uitlîraät' van dit Verbondts inzïn in Adana, ‚als het Verbendts Hoof onze Perzoonen verbee dende en vertegenwoordigende’, ja onze. Elaats ‘bekleedende, dat Godt het gantsche rnenschdom (want
fit. Verbondt was niet met hem als eenbijzonder Persoon voor‘
zelfs gemaakt) in het gemeen, en ieder die ‘tot‘ de ‘men; Sc elijke iìatuur zoude behooren, zoo aanzag,‘ dat Hij zondigen“ de, zij capitatim, hooft voor hooft, in en met hem formaliter
zondigden? en is het niet uit dien grondt, dat den toorn ‚Godts‘ gedreigt‘ _en in _den vloek des Wets als opgesloten leggende, Godt die zonde, dat is_de eerste (niet alle Adamszonde, maar
ons zondigen in Hem en‘ met Hem) dadelijk ‘en; Persooneel straft," zoo haast wij eenige dadelijkev en ‚persooneele bestaan‘‘
lijkheil‘, uit Adam hebben, die zonde ons onmiddelijhniirekiî,‘ en voorafgaande‘ toerekenende, niet zoozeer als Adamspérso“ neeledaadt, maar als onze ‚Persooneele (laadt in Hemî, inwiên‘ wij, door een gantschvrij magtige willekeurige Jiepalingeg‘eríîbe"
stellinge Godts, een Venbondts‘ inzijn hadden? lNn,’‚ gelijk ‘ik ‚ inamjnìgemoed, volgens de aangehaaldeìtexten,‚overtuigtbem dat dit de Leere van Godts ‚Woordt is, Z00‘ benik verzekert,‘ ‚ 1„‘ ‘ dat
106
’
BRIEF
dat het de Leere der Hervormde Kerke is in hare eerste zui‘ verheit; waar toe wij wederom gaan moeten, of wij zijn verloo‘b ren, en verraders van het pandt ons toe betrouwt. Het is wel waar, en ik bekenne het, dat in de Coîifessien en belijdenissen , die eerst te voorschijn quamen, als mede in de Dofische Regels,‘ mijn m0 distinctelijk gemoedt overreedt, niet hier dat overditgesprooken hun Leere is,was, nogtans een"’e benweini’ ik ge dwalende Doctoren en In bevestigt , ‘uit het Ëeen caeus Leere te voorsc lijn voorafgaande toerekeninge
Leeraars uitgezondert:‘ en en daar in Vrankrijk geschiedt is, doen Plak kwam, de onmiddelijke, directe en‘ van A‘dams Zonde lochìenende: als’
mede wat in de Vergaderinge ofte Generale Assemblee, ofte Conw
eilie van de Godtgeleerden uit Schotlandt, Engelandt en IeI"-‚ landt beslooten is, als zij zeggen , nademaal het Verbond! niet ge’ maakt was met‘ Adam ‘voor zig zelven , maar met het gantecho menwhelyk geolagte, ’t welk door gewone voorlleelinge van hem afla‘ len zoude, zoo heefi het gantsche mensehelyk geslagteiu HEM GE ZONDIGT, nu IS MET HEM m ‘ZIJN EERSTË OVERTREDINGE GEVALLEN‘: ziende beide de Vergaderingen, eerst in Pïankrijk, en daar na te Westmunster, dat het locheneu van dat stuk zijne in» vloed zoude hebben op de Leere der ‘Rechtvaerdigmàkinge‘,
‚om, door ’t stellen van eene middelijke toerekeninge van‘ Adams zonde, de Heiligmakinge voor de Rechtvaerdigmakinge
te ‚plaatzen, en dus weder‘ Paaps te worden; gelijk men dit m;
velen gezien heeft: en ik hen te meer daar inbevestigt, door‘ ’t‘‚ lezen van een Tractaat van‘ Mr. Baxter, waar in hij poogt aan de eene zijde te toonen, een groot gevaar, waar in eamïgä" 400i‘ al te stî/ue aankantínge_ tegen de Papiaten zig gebragt hebben;
prijzende hijin dat, traetaat Mannen die kundig en wel llestudeert waren, onder de Engelsche en Overzeesche Theologanten, die
‚ dit ook zagen, en dien volgens een inclinatie tot het Pausdom’ hadden, ofte ten minste van oordeel waren, dat onze Vaders‘, reformeerende, veel te veel gedaan hadden. Deze geeft hij op
in‘ Engelandt te zijn Aartjsbissehop Uaher, Doctor Chalomrg ‚ Dealer Eíeld’, Doet. WÌzile , Chíllingìberth, Morton _‚ Daveìiant,‘
Andrea’: de. en hnytenlandtsche Caìriaro, Dallaeus, BlondelhDre límurt, Amymldm, Plúéaeu:, ‘Vouùu, ZlIa rtiníus‚, Cwciua,’ Bér‘. ’ i)’
w‘
‘
J-wij
‘en ‚_‘.
ge‘!!! ‚ l
Á-a-‚mij- -.——“——. ——— ‘
‘
over‘ DE RECHTVAERDIGMAKINGE.
‘a,’
‘u’, ÏMutoulul, Mélaneh‘fltoh , en andere ‘die ‘ik niet ‘aanhale.‘
‘ u denke ik,‘ dat ik, zoo veel het tot mijn‘ oogmerk dienende
is, getoont hebbende,‘ ‚dat volgens Godts Woordt, en Îrle Leere der oînmiddelijke, Hervormde directe‘ Kerken en uit ‘voorafgaande het zelve, toerekeninge klaar is, dat wij vandoor Adam’
zonde ‘tot ‘Zondaars gestelt worden , volgen moet, dat wij op de zelve‘ wijze ‘in deoniniddelijke directe, en voorafgaande toere‘ keninge van Christus geregtigheit en genoegdoeninge tot Recht‘ vaerdige gestelt worden, dat is Gerec ‚itvaerdigt wordenÏWant
gelijk ‘hij , de zonde dragende door toerekeninge, als een Pu ‘iekFjPersoon de rantzoen‘ penningen ten vollen betaalde, on‘ ze‘ persoonen vervangende, en‘ in zijn opstandinge niet op stondtmalsîeene bijzondere Persoon, maar onze personen ver vangende,‘ en in dezelve kwaliteit gerechtvaerdigt wierde; zoo ‘vloeit‘ noodtzakelijk uit zijn Rechtvaerdigtnakinge als een pu hlyk Persoon, dat die weldaadt,‘doen geschìet, van Godt me‘ degedeelt moet worden,‘om een ieder dadelijk in eigen per soon deelagtig‚te maken ,‘ dat het hare in haar Hooft was , om sub tervnino aan haar gegeven en geschonken te wor’den, en dat die termifius vervult zijnde, Godt door een over aande daadt dat
alles ons toerekend,’en Wij ook daar in, en aar in alleen, e rechtvaerdigt worden,‘ als hebbende, zonder onstoedoen,
ie
gíerechtigheidt, in welke Godt alleen- ons'rechtva‘erdigt en als " echtvaerdige aanziet‘, houdt en behandelt; alzoo dat Hij ons‘ van de dadelijkeen Persooneele verbintenisse tot ‚straf, om onze eerste en vervolglijk begane zonden, vrijspreekt, en‘ ons voor Rechtvaerdigenò aanziet, niet om iets in ons, ofte dathij als een
voorafgaande in ons vindt‘, maar alleen ‚om en door ‘datgeen de Borg ‘inx onze plaatze zoo opbragte, "dat gelijk Godt ons konde houden ïbetaalt te hebben, doen Christus betaalde, en gerecht
vaerdigt te zijn, doen hij gerechtvaerdigt wierde, Hij ook dat, dat in onze plaatsop ebracht was, zonder ons toedoen,’dade
lijk en Persooneel dee agtig maakt door toerekeninge; wijl het
o gebragt was in onze vereenigingeen verbondts inzijn in C ristus,’op dat wij dadelijk en Persooneel, door ‘de onmidde lijke directe‘ en voorafgaande toerekeningedaar van, die ter
myn eindigende, zoo ìdeelagtigïzouden’ wordenyna ‘den stip "
ten‘
‘WW‘
108
’
‘B
B.
I ‚E {F
Îl
”
‚’_ïì’
teneiseh van Godts Reehtvaerdigheidt, dat Hij onsijhet onze in Christus „Jezus gevende, ons zoude konnen aanzien alsîof
wij nooit zondegehadt ofte gedaan hadden, en alle geregtigheidt “ in ‘eigener‘persoon volbragt hadden:wijl alles met m generale termen, maar ’_ met eene speeifik oogmerk van den‘ Heilandtge‘
sqhiedt‘ was, om ook s‘ eeifik aan e k Persoon, voor wien het speciiik was ‘ opgebrac it, dadelijk en Persoonelijk dooreen overgaande daadt Godts medegedeelt te worden‘ in onze ver‘ eenigincgle, en verbondts inzijn,en ‘gemeenschap met den Twee
den A am, die wij van ijGode in hem hadden, eer wij iets‘ konden doen om ons dadelijk en’ Persooneel te ontslaan ‚van onder het vloekvonnis, ;waar onder wijdadelijk en Persooneel lagen tot dat voogenblik toe, in ’t welk Godt, door een over‘
gaande daadt, het eerste vernietigende, ons dadelijk en Per’ sooneel het ‚andere deelagtig maakt.
Zoo mijn Redeneeringe
van UEd. begrepen wordt, zal der geen twijfeling in dezen in u gemoedt konnen overblijven: vooral als gij considereert, dat den Apostel Paulus Hom. V. van het 12 vers tot het einde,
waar in de zetel is van dit stukder Leere betreffende de toe‘‘ rekeninge, zoo van sehuldt tot verdoemenisse,als van eregtig heidt tot rechtvaerdigmakinge, zoo redeneert, ‘dat ìij onze
persooneele daden, zoo wel met opzigt op den een als den an" deren, niet alleen ontkennende, maar dadelijk allen schijn om
zulks te vermoedenwegnemende, zegt vers 14. dat de doodt ‘geheerscht heeft, over die gene, die niet gezondíqt hadden in de_ ger lylcheídl van de overtreding/e Adam: (dat is ‘dadelijk en persoo’ neel) welke i: een voorbeeldt des genen die komen zoude,‘ op dat‘
Wij zouden begrij en, dat ons deelagtig worden, zoo aan de sehuldt als aan
e gerechtigheidt tot Reehtvaerdi makinge,
niet gegrondt is op een eenige persooneele ‘daadt, o te hoeda’ ni heit in ons, als iets voorafgaande, maar alleen gegrondt en ge uwt is op ons Verbonds inzijn in den eersten ofte Tweeden Adam‘z waaruit voortvloeit, dat wij zonder persooneele daadt zelfs begaan te hebben , ofte persooneele hoedanigheidt vooraf te hebben , als tusschen beide insehietende , uit onze Relatie tot den
eenen ofte den anderen alles deelagtigigemaekt worden, en zon’‘‘ ‚
der voorafgaande dadelijkheidt van onzezijde, ofte inkleeveä» ‚ e
OVER DB RECHTVAERDIGNIAKINGE.
109ï
de hoedanigheden in ons, uit kragt ‚van onze Relatie, eerst
‘Adams zonde, als‘ de onze door de onmiddelijke, directe en voorafgaande Toerekeninge deelagtig worden gemaakt, wijl wij onder dat verbondt, met Hem en ons in Hem opgeregtj,
geboren worden, en onder deszelfs vloek en verdoemend von nis ‘gehouden worden, tot den tijd der minne toe, welken Godt voor een ieder, die eene Relatie tot den Tweeden Adam uit
Godt heeft door eene eeuwige, enkelvoudige, onafhangelijke‘ en‘ onveranderlijke daadt van zijn wil bepaalt heeft; en welke ‘ tijdsti P daar zijnde, Hi‘J ons dat g een uit kra g t Van onze Re latie‘ tot den Tweeden Adam dadelijk en persooneel deelagtig maakt, dat onsonmiddelijk direeten vooraf aande was toege rekent als het onze, wijl tusschen Hem, die a les tot voldoenin»
ge voor de schennisse van de Majesteit Godts door de zonden in ‚onze plaats gedaan en eleden ìad, en ons, zulken naauwen verbandt van Godt zel s gemaakt was, dat door de ‘persoons ‘verwisselinge Hij in ons wìerd ‘dat wij waren, op dat wij in hem worden zouden dat Hij was, NB. alleen met opzigt op de surrogatie of perzqons verwisselinge en niet verder: ja door toe rekeninge, en nergens anders door, wijl surrogatie de grondslag ‘van alle imputatiezijnde , van iets dat een ander doet, en op re keninge van een ander gezet wordt,’ en deze beide even naanw ‘en even uitgestrekt zijnde , onmogelijk imputatie ofte toerekenin ge te be rij en is zonder surrogatie ofte perzoons verwisselinge. ‚Al had au us aan Philemon tien duisend ponden om andere‘ re’ ‘(lenen betaalt, en Onesimus was zes onden aan Philemon schul
Jdig, zoo bleef hij niet ‚tegenstaan e die voorgaande groote be ta inge, even schuldig: daar, als die ses ponden in zijn plaats, ‘door een die in de zelve intrad, en On‘esimus Persoon verving,
warenzopgehracht , Onesimns een vrij man was: zijnde het tegens ‘reden en billijkheidt strijdende, dat Philemon, die niets meer ‘op Paulus met opzigt tot Onesimu‘sje vorderen hadde, Ûnesi ;mus, na Paulus betalinge voor hem,‘als zijn persoon vervan gende, dat niet toe zoude rekenen nogte hem van de schuldt ont ‘slaan: waar uit gij ziet, dat niets, als een (laad van Ünesi
anus, tot toerekeninge in aanmerkinge komt, maar alleen het “_ geen Paulus, zijn plaats bekleedende, in‘ dit bepaalde opzicht
P
‚
betaal‘
110
B R _ I’ E F
betaalde, en Onesimus dus, zonder zijn toedoen, deelagtíg ge‚ maakt wierd, en van Philemon ‚gehouden, behandelt en ver
klaart al zoo vrij van schuldt, als of hij het in eige persoon he’ taalt en opgebragt had.‘ De overbrenginge van dit alles zoo
emakkelijk zijnde, laat ik dit aan UEd. over: voegende ’er maar ij , dat den ‚Apostel in zijn redeneringe niet alleen uitsluit alle personeele daadt ‚ofte werkzaamheit, maar daar en boven in zijn
gantsche ‘redeneringe nog schijn nog schaduwe geeft, om te vermoeden, dat wij in het deelagtig worden van Christus Ge _ rechtigheit en Genoegdoeninge door toerekeninge daar van aan ‘ons, middelijk, het zij door een voorafgaande daadt ofte werk zaamheit , ofte een vooraf vooronderstelde hoedanigheit als middel â,
deelagtig worden, ofte or deze daad of hoedanigheid als vooraf gaande met de Gerechtigheit en Genoegdoeninge Christi begaaft worden; zijndemog jota nog tittel van eenige daadt, als van onze zijde voorafgaande, nog van‘ eenige vooraf vooronderstelde hoe
danigheit, vermeldt, maar de personeele deelagtig wordinge‘,
zoo wel van schult als van Gerechtigheit, regel regt van Godts onmiddelijke, directe en voorafgaande toerekeninge, wegens ons Verbonds inzijn en Relatie, afgeleidt. Het‘ welk, zoo de
Apostel_ emeent hadde, dat de deelagtig wording van het ee ne ofte het andere middelijk geschiedde, or onze onreine Ge boorte,"ofte OP ons dadelijk Geloove, hij onmogelijk zoude kon
nen verzwegen hebben, om zijne Lezers in geen doolinge, in zulk gewigtig stuk, ongevoelig, door een onvermijdelijk besluit
uit zijn gantsehe redeneringe uit zijne gesteldens, te doen ver vallen.
Voor alkhoe konnen wij dit vermoeden, wijl de H. Geest
door Paulus als zijnen Amanuènsis esproken heeft.
‘
c. Ten derde, dat Wij erechtvaer igt worden van Godt, niet UIT en noon ‘en o1’ ons dadelijk GELOOVE’N, maar door Godts
‘onmiddelijke, directe en voorafgaande Toerekeninge van de ge revtigheit en ‘genoegdoeninge Christi, zonder eene tusschen in sc ietende en voor af aande daadt of daden van onze zijde, blijkt mij zeer klaar uit ‘ om. 3: 2o. Daarom en zal uit de werken der Wet geenoleesclt gerechtvaerdíght worden voor hem, want uit
de Wet í: de keîmisse der zonde. Dit getuigenisse van den Apos- ‚ tel, na‘enze voorgaande redeneringe,‘menteert UEd.‚considera ’ tie;
tie;. zoo in deszelfs samenban ‘ met het voorgaande, als in het _ ‘ ’
wigt welk in ‚de woorden ze is legt, om te betoogen dat hij e. toogen wilde, als een bevestigt fundament van zijne volgende redeneringe, dat wij door eene toegerekende geregtigheit , en niet door tusschenkomst van voorafgaande daden , als tot‘ het efiìept ,‚
de Begtvaerdigmakinge , mede werkende, ofte mede invloeijen de, gere tvaerdigt worden‘.
Voor eerst den Apostel in de voor‘
gaande Capittelen, en ook in dit Cap. tot dit 2o’vs. toe, tweè‘ _ natuurlijk poincten’ voornamej eigene, en betoogt niet willekeurige, hebbende, namelijk, wraakvorderende Godts ge‘
regtigheit aan de eene zijde, en de zonden van Joden en Hei denen beide aan de andere‘ zijde, zoo toont hij vers 19. dat al
Ie mondt gestopt is,‘en dat degantsche Wereldt voor Godt ver doemelijk is; en maakt een besluit, dat door de Werken der‘
Wet geen vleesch‘ voor Godtkan geregtvaerdigt worden.
Dit
dtinkt mij is zoo klaar, ‘dat ik’ ‘nietweet hoe eeneenige aardt‘
worm zig durft verstouten Paulus tegen te spreken, om iets, dat een daadt ofte werk is, te doen invloeijen als een vooraf gaandeeonditie ofte voorwaarde, waar‘ op Godts regtvaerdi‘ ‘ginge‘, zoo als hij den’ zondaar regtvaerdigt, (hem deelagtìg ma ‘ende de geregtigheit en genoegdoeninge Christi door oere keningeQv volgen zoude. Ten tweede , daar wordt gesproken van‘ m: WERKEN VAN EEN WET, en gezegt, dat door dezelve niemant’!
voor Godt kan gerechtvaerdigt worden- Nu weet UEd. den’ keik, zeer wel‘, hoe men deze woorden des Apostels, om datî ze zoo direct strijdig zijn met de stellinge‘ der gener die de Recht‘ vaerdigmakinge des Zondaars, vzoo als dieGodt toegesehreven‘
wordt, middelijk stellen, op het geloove, dat is na de dadelijke‘ werkzaamheit en oelfeninge van het ‚geloove, heeft zoeken te‘
verdraeijen.‘ De Papisten zeggen, zij zijn te verstaan van de ‘eerste, maar niet van de tweede Rechtvaerdigmakinge. De" Socinianen, dat daar gesproken wordt‘ van de‘ Werken van de‘ Wet die in den staat der onnoozelheit plaats hadde,‘die‘gee11’ regt tot het eeuwige leven geven konden, gelijk wel de werken‘
der Wet door Christus gegeven‘,’die door Paulus niet zouden uit’ geslooten worden. De Neönomianen zoo in En elandt als elders,
die de rechtvaardigmakinge drijven‘ op en naiiet Geloove‘, high‘ ‘ en
‘a
"‚als‘ ‘M’; ‘ ‘ 11I‘h
-
f“
na
f/
___‚‘—-""“_ "’
‚
’ "B ai E F
ben zeer vele vpnden uitgezogt, om de kragt‘ van de plaatze en liet bewijs daar uit kragteloos te maken, en om schijn aan hun dwaal-leer te even. Eenige verstaan door de werken der Wet, die y/an de Väet der Ceremonien; eenige de werken der ‘Wet voor de ‚bekeeringe; eenige de werken der Wet die zonder ge loove en liefde gedaan worden; eenifle de werken zelfs niet, maar de verdienstelijkheit‘ van deWer en. Doctor Owen over
de Recbtvaardigmakinge door een toegerekende geregtigheit cap. XIV. pag. 4oo tot 419. behandelt alle deze ineen zeer diepzinnig: en die verkeerde gedagten Wederlegt 11e bende, zoo stelt Hij, en ik met Hem, dat wij door de Vverkeq der Wet verstaan moeten die werken, die Gods Wet, dat is de
Wet der Zeden, sommierlijk in de tien Geboden begrepen,’ eischt.‘ Deze nu ‘eischt een volkomene gelijkvormigheit na den uit‘ en inwendigen mensche met alles dat Godt als Ïligl van ons ’ vordert; waar toe mede behoort een volkomen ge oove aan al‘
les dat Godt als een voorwerp des geloofs openbaart. Ik den ke dit inÎde ‘catechismus Verklaringe zoo‘ betoogt te hebben, dat zoo de wet deze beide din en niet eischt in haar oirspron
kelijke natuur, dat de wel: in are oirspronkelijke natuur niet volkomen zijn zoude, maar door toevoeginge , en het bijdoen van dingen die tot de oirspronkelijke natuur der wet nietbehoor den, maar bij toeval toegevoegt waren, eene volkomentheidt ‘ bekomen zoude, die ze in hare oirspronkelijke natuur niet had de: ’t welk zoo Godts lasterlijk zijn zoude te stellen,dal; ik het niet behoeve te wederleggen: voor al wijl Doctor Ûwens werk, vol gens belofte van eenige over jaren gedaan, haast zal moeten te
voorschijn komen in uwe moeder taal. Ten derde, nu zegt den A ostel, dat door geen een van alle die werken , hoe genaaint , met
of?’ zonder hare verdienstelijkheit, eenig vleescb voor Hem, dat is voor Godt, zal gerechtvaerdigt worden. Geen‘ wonder! wijl
deze werken, aan den stipten eisch der Wet getoetst, gebrek kig en zondig bevonden worden: daarom ‘kan Godt, wegens zij‘ ne onkreukbare waarheit,
vlekkeloose Heiligheit, en wraak
vorderende geregtigheit, niet alleen niet reehtveerdigen uit ofte door een eenige van deze, ofte alle deze zamen genomen,
maar‘ moet den zondaar onder den doodt, toorn, vloek en ger oe
ovzn DE REGHTVAERiDIGMAKINGE.
113
doemenisse, waar onder hij van nature legt opgeslooten, ook ‘opgeslooten houden. Waaruit zonne klaar blijkt , dat‘den Apos tel deze regtvaerdiging verwerpende, hij het doet om ons te‘ v‚leeren, dat w1j voor Godt rechtvaerdig zijn, en van Godt‘ ge‘ rechtvaerdigt ‘worden, door eene gerechtigheidt verschillende
van alle werken die de wet van ons vordert, en die Godt ons
deelagtig maakt, zonder ons toedoen, die ons als de ‘onze toereke nende door eene onmiddelijke directe‚en voorafgaande toere
keninge: en deze verklaart hij in de volgende versen te zijn de‘ geregtigheidt en genoegdoeninge Christi; welke sohoon de’‘ wet niet kent, nogtans van Godt is geppenbaart, als de eeni" _ ge materie van onze Rechtvaerdigmakinge, en de eenige for‘
meele oorzake van dezelve, door ’t’zetten van dezelve op onze rekeninge, en welke getuigenisse bekomt van de Wet ‘en de
Propheten.
Ik vhope dat dit zoo klaar zal zijn, dat UEd. zien
zal, dat wij Christus geregtigheit, zonder voorafgaande ofte tusschen inschietende daad ofte daden, deelagtig worden in de tijdt der minne, door toerekenin e, zonder ons toedoen ,‚ en dat deze, met uitsluitinge van al at de wet ei‘scht, de ee nige gerechtigheit is, waarin, waarom, en waardoor Godt ons dadelijk en _personeel rechtvaerdigt, dat is ‚van schuldt vrijg spreekt, en het recht ten eeuwigen leven toewijst.
d. Ten Vierde. Den Apostel Paulus, behandelende dit stuk der Leere ‚zoo als vGodt ons rechtvaerdigt, ofte zoo als wij deze weldaadt Gode toeschrijven moeten,‘ verklaart ons dat wij , met opzigt op ons, zoo zonderons toedoen deze weldaadt deelag‘ ‘ tig gemaakt worden, dat hij zegt, dat wij om niet gerechtvaer‘
digt worden, dat is immers zonder iets dat wij doen als een voor afgaande waar op , ofte inklevende in ons waar na ,‘ en hij stelt ons beide de oirzaken buiten ons , Godts genade als de hron waar
uit , en de Verlossinge die in Christus Jesus is als het middel ofte verdienende oirzaak waardoor , ofte waarom. Zoo dat de Apostel deze weldaadt zoo geheel en al afleiclt van Godts genade, door
de Verlossinge die wij in Christus Jesus hebben, dat wij ’er ‘ niets toe doen, van onze zijde; maar de genade als een gave en geschenk, en geheel zegent,enontfanven; waar ‘uit afwaarmede ‚te leiden Godt‘ is, datonszoobegaaft deze gave al uitölou- ’ tere
114‘
BRIEF
tere genade‘ Godts is, door de Verlossinge die wij in Christus hebben, dat niets het schenken voor gaan kan, nog tot het" schenken‘ en begaven van ons daar mede invloeijen; wijl dat‘ de geheele natuur van Godts genade vernietigen zoude. Want‘ zoo het uit genade is, zoo’ kan het niet zijn uit de werken‘ nog voor nog‘ na, ja niet ‚uit iets dat een daadt, ofte‘ werk.
ofte‘ voorwaarde daar van is: want dan zoude de genade geen
genade‘ meer’ zijn. Calvjns verklaring van dit en de vol‘ gende verzen hope‘ ik dat‘ Uw Ed. lezen zal. ‘ ‘ 3 e. Ten Vijfde, laat ons nu eens overwegen deomschrijvìnge van‘ het" onderwerp , zoo als dat is in zijne dadelijke enPersoo
neele deelagtìng wording‘ van‘ deze‘ weldaadt der Rechtvaerdi " makingerwijl‘, zoo wij ooit Ligt, aangaande de wijze hoe (e onderwer en‘ het‘ deelagtig gemaakt worden, zullen krijgen, wij"
‘het juist aar moeten zoeken daar die omschreven worden.
Nu ,
den Apostel‘ zegt duidelijk, dat ze Godlooze zijn,‘als Godt haar
‘rechtvaerdigt, die den godloozen rechwaerdigt. ziet mede ‚Ïes. 43: 24, 25. Dat een Godlooze in tegenstelling met een rechtvaer‘ dige staat, is zoo bekent, en van alle aangenomen, dat ik niets tot bevestiging daar van behoevende te schrijven, alleen maar
zegge, dat Wij door een Godloozen hiereensdeels verstaan moeten zoo een, die’ na‘ den volsten nadruk van het‘ woordt , imdeszelfs‘ allerkragtigste betekenisse, zoo een is; dat is, niet alleen da‘ delijk en Persooneel, neiïens alle‘andere, leggende onder Godts toorn en vloek, wegens zijn bondtbreuke in Adam, maar die
ook‘ geestelijk zoo geheel doodt in zonde en in misdaden is, dat hij een hater Godts en zijns evenaasten is, onmagtigiets goets te doen, en met‘ eenheerschende lust en geneigtheit bezielt, om
de ongeregtigheit‘ in te drinken als water: anderdeels, dat die in den artikel’ ofte het tijdtstip, waarin Godt door een over‘ gaande daadt hem rechtvaerdigt, als zoodanig een van Godt geconsidereert en aangezien wordt, gelijk hij dadelijk en er’ sooneel, wegens zijn erf en dadelijke schult, is. Dus kan aar
een de minste daadt, werkzaamheit‘, ofte ingew‘rogte hebbe‘ ijkheit in_ hem gevonden, nog als reedts in‘ hem zijnde aange‘ zien worden, als iets, waar op Godt hem rechtvaerdigt. Waar
uit ik besluiten moet‘, dat Godt‘ hem,‘zonder allevoorafgaande ‘
‘
en
oven DE RECHTVAERDIGMAKIïNGE.
116
en ‘tusschen inschietende ‘werkzaamheit, dade1ijkheit‚,_en hoe» danigheit, deze weldaadt, hem als ‘een Godloozen ‚rechtvaer.‘
digende, dadelijk en Persooneel deelagtig moet maken door toerekening van de gerechtigheit en genoegdoeningeflhristi on’ middelijk, direct en voorafgaande. ‘ ‚rivool zoude ’t zijn, om de kragt van deze plaatze te ontgaan, te zegven, dat hij van
te vooren Godtloos ‚was, maar nu met het ge oove begaaft ‘is., als Godt hem rechtvaerdigt. Want ‘de Apostel spreekt van hem niet met opzigt op het geen hij tevoren was, maar zoo als hij‘in de tijdtstip ofte oogenblik zijner persooneele Recht
vaerdigmakinge in zig zelfs van Godt beschouwt wordt. Waar bij komt, dat zoo wij het zoo begrijpen, als een omschrijvinge van het geen de mensche van te voren in de natuur staat was,
maar niet zoo als hij‘ is als Godt hem rechtvaerdigt, wij den ge
heelen klem uit des Apostels redeneeringe, om te betoogen dat wij zonder werken, hoe ook genaamt, met ofte zonder hare ver
dienste, gereehtvaerdigt worden, wegnemen, en die kragte»
loos maken; en den Apostel eene Leere opdringen, die hij op zettelijk wederlegt en tegenspreekt , met in consideratie te bren
gen, wat wij zijnin de dee agtig wordinge van deze weldaadt. en derde, zoo men stelt van te voren Godloozen, maar ‘als
Godt ons rechtvaerdigt de nieuwe natuur en het opregt geloo ve, als een voornaam deel van dezelve‘, deelagtíg geworden om Christus Wil , eer Godt ons rechtvaerdigt,‘op dat wij daarop ge‘
’ nechtvaerdigt zonden worden; zoo zijn wij midden in BOMEN, en moeten stellen de Heiligmakinge voor Godts rechtvaerdigma kinge; en zonder den name te willen hebben, ‚uit liefde tot _ dwalend begrip, wil men liever de Paapsche Leer,‘immers in_
de nltima Analysis, (dit zegge ‘ik ‚van het gevoelen alsge‘ Voelen, zonder iemands Perzoon, die deeonsequentie ontkent,
‘te verdenken) aankleeven, als Zijne opinie ‘verzaken, dat ‘wij, ‚let wel, niet van Godt ‚als ‘Godtlooze gerechtvaerdigt worden, om ‘plaatze ‘voor het hebbelijke en dadelijke geloove, ‘als iets
voorafgaande waar o ‘Godt ons iüechtvaerdigen zoude, te ma ken. Ziende dat on a ’s Wijlen 1de Heer rvan der Keesel dit stuk beredeneert heeft 33s mede hoewijlen‘‘de ‘Professoren T. H. ‘van deni Honert en B. ‘S‘. Gremer geëxplieeert‘ hebben , en‘ hun
."l’_'—_1-*‘
‚
à;
l
‘K
I
ä
Y
’
116’
’
‘B R IE F
hun gevoelen in het wezen der zake het mijne zijnde met op zigt op de Relatie des Geloofs tot deze weldaadt , slappe ik hier van‘ af, alleen UEd. mededeclende een Extract uit HARTMANS
ongeveinsden Christen ‚ wel mogelijk van UEd. uit eenig voor oordeel wegens het innige Christendom nietgelezen , maar welken Man ik hoog schatte buiten dien, als een suiveren voorstander van de Leere der Protestanten in het gemeen, en die der Her vormden in het bijzonder,’ en make zijne woorden de mijne. Pag. 47. in ’t einde, 48 , en 49. zegtHij : Indien we met Godts Woord raadplegen’, zoo Iìlgkt klaar, en de geheele Hervormde Kerk belgd het, dat het Geloof‘ een vrucht des Geestes ‘is, en DE GEEST DES GELooFS een vrucht van Christus toegerekende Gereghligheid : zoo het anders
was , zoo zou de HEILIG MAKmG gaan voor de RECHTVAERDIGMAKING , het ’ welk ons anders geleertword. En hier in spreektGods Ï/Voord zig niet tegen , nog wg het Woord Gods‘‘ dat zy verre. Dat het teert de Recht‘ vaerdigmaking UIT en DOOR het Geloof‘, heeft zyn redeìhnadien het,
zoo wy het wel bevatten, en willen het gaarn om een beter geven, nooit het GELOOF RECHTVAERDIGENDE AANMERKT, of het ziet teflêms op de îverkzaaînheid DES GELooEs IN EEN GEaEcnTvAEaoiGnE , als een ‘
bewgs van zyn recht, en dat is alleen UIT EN nooa HET GELOOVB‘ En dat het onze Catechismus ook zo verstaat, blgktgenoeg ‘uit Zond.23. Z00 vat het ook de Belgdenís der NederlandseheKerk Art.22. het GE LoovE IS EEN INSTRUMENT DAT ONS MET HEM (te weten Christus) m
GEMEENSCHAP ALLER ZIJNEE GOEDEREN HOUDT. Een weinig verder ’ zegt hij, maar zoo ik door (de rechtvaerdiging) versta, diedaadt Gods, waar door hg den Zondaar, om de Verdiensten van Christus, dat recht schenkt, zoo komt ’er het Geloove niet in. ‚De rede is klaar: ‚want het Geloove _‚ behoort, als een vrucht ‘van de Geest der Wederge
boorte , tot het begínzel van het Geestelgke leven, en is dus een vrucht ‘van de toewyzínge van het recht ten leven,‘ en dit recht maakt uit
het tweede deel onzer Rechtvaerdigmakjng voor God. Hoe kan nu ín
de Rechtvaerdigmakíîig dat geen ín komen,dat een vrucht derlîeelìt ‘vaerdigmaking is, waarom Paulus ook, sprekende van de toereke aínge van Christus Gerechtigheid door God aan den Zondaar, van
geen Geloove meld,‘ zie Hom. 4: 15, 21. En zo blijft begin volle kracht waar , dat God den Godlozen reehtvaerdigt Bom. 4: 5. Want ander: die Gelooft, is geen Godtoose meer, maar staat ’er tegen over.
f. Ten
oven DE REGHTVAERDIGMAKINGE. ‘
m
Ten zesde, dat Godt ons rechtvaardigt, door een overgaan‘
de daadt tot ons, ons dadelijk en Persooueel de Gerechtigheit Christi deelagtig makende door zijne onmiddelijke directe en voorafgaande toerekeninge van dezelve aan ons, blijkt klaaruit de plaatzen van Godts Woord, waarin de formeele daadt van
onze Rechtvaerdigmakinge voorgestelt wordt. Bom.
6. Za
lig ‘is de Mensa/ge welken Godt de Gerechtígheit toerakent zonder de werken. PS. 32: 2. Welgelukzalig í:de Mensche dien de Heere de
Ongerechtigheit niet toe en rekent. 2_ Cor. 5: 19. Gadtwas in Chris‘ î‚us de Waereldt met hem zelven verzoenende, hare zonde haar niet
toerekenende. Gun mij nu de vrijheit, eenige pointen, tot aan‘ drang mijner bewijsreden uit deze plaats voor de Rechtvaerdig
makinge door een toegerekende Gerechtigheit, voor te stellen. Voor eerst, het is klaar uit de vergelijking dezer plaatzen , dat de niet toerekenin e van Zonde en de toerekeninge van Ge rechtigheit een en iet zelve is: wijl in dezelve overgaande daadt Godts tot den Uitverkorenen ‘Zondaar, in de tijd der minne,
hem door toerekeninge Christus Gerechtigheit deelagtig maken de,‚de verpligtinge tot straf om zonden‘schuit vernietigtwor de de, hem en de Vergevin e der Zonde en ‘Ît recht ten eeu wiëen leven toegewezen‘wor t, zoo dat de voorige Relatie tot toorn ‘en vloek vernietigt zijnde en‘ ophoudende, hij in een_ nieuwe Relative staat tot alle de Weldaden, die Christus voor
‚ hem en in zijn plaatze verdient heeft, dadelijk en Personeel van Godt gestelt wordt.
‘
Ten tweede, dat in deze Texten, bij elkanderen vergeleken, van de formeele daadt van Godts Bechtvaerdigmakinge, door
toerekeninge van Christus Gerechtigheit aan ons,
esproken
wordt, zal immers nog Fransche nog Nederlandtsche îiervorm
de Christen lochenen, gelijk uit hare Belijdenissen, hier voo
rens opgegeven, klaar en duidelijk te zien is.‘ Ten derde, dat den Apostel tot deze toerekeninge geen daadt ofte werkzaamheit van een Mensche stelt, als iets waarop en
_waarna Godt de Gerechtigheit toerekent„is klaar, wijl hij van te vooren, in Relatie tot deze, den‘ Mensche in den allersterk
sten zin als een Godloosen omschreven hadde, en hier nog woord
nog! jota‘ van iets, als waar: op en waar na Godt de Gerech‘
Q ‚
-.a‘«—..-_n-a‘- ..‘....
_ rijr‘ I“- ' ‘
-’‘--‘‚_Il
‚
_
‚
‘is:
1I8
B
R
I
E
F
tigheit toerekent, meldinge maakt; daar immers, zoo ’er iets was, hij het gemeldt moest hebben, het wezen der zake zelfs voorstellende. ‘ ‘ Ten wierde, en op dat wij, die door onze natuur de‘ vrije Ge‘ nade, in zijn volkomen vrijheit, haten, de werken niet zouden‘
_ ìnmoífelen, en een? de meeste ofte de minste plaatze geven,‘ zegt hij, zonder de erken. Let wel. Hij specificeert geen wer ken, die hij ‘uitgeslooten wil hebben; maar hij zegt in het ge‘ meen, zonder de Werken , dat is, alles dat een daadt, ofte werkt, ofte werkzaamheit kan genoemt worden, van wat aardt, soort,
ofte natunr het ook is, voor ofte na de Bekeerinve, werken
der Zedelijke ofte Ceremonieele wet, Wettische ofte Evange‘ lische, werken met ofte zonder Verdienstelij kheit; het is Werken in het gemeen: dus geene, als iets waarop Godt ons zoude recht vaardigen, in het bijzonder uitgezondert. Hoe kan die, die voor het Woordt beeft, eenige werken in voeren; zelfs werken van hare Verdienstelijkheit ontkleedt en berooft? Het is waar, wer
ken, eer het Verbondt der Werken was opgeregt, hadden geen Verdienstelijkheit; maar na die oprechtinge met het gantsche Menschelijke Geslachte in Adam, zoo konnen ze, zoo lang wij onder dat Verbondt staan, van hare Verbondtsbetrekking ofte relatie tot verdienste, het zij van straf ofte loon, niet out’
bloot worden. Maar nu Wil men dat doen: stellende dat eer Godt ons rechtvaerdigt, en dadelijk en Personeel in een nieu we Verbondts-betrekking brengt, werk voor moet gaan, (im mers het dadelijk Geloove, zonder verdienstelijkheih) als de ‘ rondt, waarop, en de Voorwaarde van onze Rechtvaerdìgma
inge (door de toerekeninge van Christus Gerechtigheit en Ge‘ ‘noegdoeningeij welkezij middelijk en gevolglijk moeten stel len, tegen de Leere der Protestanten in de eerstesuiverheit,
en tegen ‘de Leere van Paulus zelfs.
_
g. Ten zevende , mijn leere, en die der Protestanten, dat wij van Godt, zonder tusschenkomst van een voorafgaande daadt
ofte werk van onze zijde, hoe ook genaamt, gerechtvaer digt worden, door zijne toerekeninge van de gerechtigheidt van Christus aan ons, blijkt uit zulke plaatzen van het God
delijk woordt , waarin Christus, (in onderscheidinge en met uit zon‘
‘ ovEn IJjn RECHTVAERDIGMAKJNGE.
na
zonderinge‘ van alle andere gerechtigheidt, werk, werkzaam heidt, ofte ‘daadt, hoe ook genaamt, met, ofte zonder ver‘
” dienstelij kheidtij} onze gerechtigheidt genaamt wordt; en van alle de Heilige voor de zodanige is gehouden, dat zij zijn gerechtig heidt als de ‘eenige, in welke zij voor Godt bestaan kunnen en
Willen, erkent hebben, met verlochening van alles, niet alleen voor, maar ook na de bekeeringe, als zondig, als een maan stondi kleedt, ja als drek, zelfs van den vuilsten aardt; ver‘ mits de gerechtigheidt, die voor Godt bestaan kan, gantsch
‘volmaakt en volkomen zijn moet. ‘De Schriftuur en onze Sym bolische ‚Boeken zijn in dezen zoo klaar, dat ik mij verwonde ren moet, hoe’ iemant, die het eene gelooft, ‚en de andere on derteekent heeft, denken kan, ‘dat Godts rechtvaerdigmakende‘
daadt tot den uitverkorenen Zondaar in den tijdt der minne overgaande, op en na het geloove, als ‘iets voorafgaande, ge
schiedt.
Tot
e wijs van uET EERSTE Lidt van mijn‘ ar ument, ‘
zal ik, uit vele plaatzen, alleen deze volgende UE . onder
het oog brengen en aandringen. Jer. 23: 6. DE HEERE ONZÉ ‚GERECHTIGHEIDT.
‘
‘
‘ Ten eersten, dat de Perzoon, van wien gesproken wordt, en de‘ genaamt onze fÈoone, ezegende Imma nuëlHEEaE is, datdeis Jehovah ‚Godts eenige eige‘wordt, natuurlijke door me‘
‘dedeelinge van het zelve Goddelijke wezen van den Vader aan Hem in zijne geboorte, ofte eeuwige generatie, en teffens die
Spruite, die uit den zade Davids geworden is na den vleesche, is"zo algemeen aan enomen van alle die Christenen enaamt worden, (want de ocinianen telle ik niet onder dezelve) dat
het overtollig zijn zoude daar op te staan. Ten tweede, de zake
daar het meer op aankomt is, hoe hij onze gerechtigheidt is en genaamt wordt? Na men zijn Systema gevormt heeft , verdraait men dit Heerlijke getuigenis, en‘ontbloot het van alle zijn ver troostende kragt. Ik‘ denke, dat het klaar is, dat Hij , die hier onze GERECHTIGHEIDT genoemt wordt, met zoo eene bijzonde‘ re bestempelinge, in ondersoheid van den Vader en denìH. Geest, zoo niet genoemt wordt, wegens zijne inwerkinge van
de Heilige estalte van gerechtigheidt en heiligheidt in ons; wijl dit wer zoo wel den Vader en denH. Geest toegeschre‘ ‚
ven
126
.
i‘
B R I E ‘F
‘
ven wordt als den Zoon, die hier, ‘in onderscheidinge van de‘ zelve, de Heere onze gerechtigheit genaamt wordt.’ [k denke dat het mede klaar is, dat hij zoo niet genaamt ‘wordt, de Hee
re onze gerechtigheidt, als of wij de ‘personeele inkleevende gerechtigheidt heiligheidt van worden4 Christus dioor ersoneel dadelijk en inkleevendeendeelagtig gemaakt overbrenging van dezelve in ons: want die was in hem een zodanig ver eischte zijnes Persoons, als onzen Goddelijken Borg en Midde laar, dat die aan anderen onmededeelbaar is.
Het nu onmoge
lijk zijnde in_ die beide genoemde opzichten, te stellen,‘tat de gezegende Immanuel onze gerechtigheit is, ofte kan enoemt worden, zoo moet ’er ‘op een derde weg gedagt wor en, zal
die éclatante text, met groote letters in onze vertalinge uit gedrukt, regt verstaan worden. De weg die de halve Pelagia nen, de meeste Papisten, Remonstranten en Neonomianen in
slaan, is bekent: ze zeggen, dat Christus onze gerechti beidt genoemd wordt, om dat wij om zijnes gerechtigheidts wilÏe ‘van ’ ’Godt gerechtvaordigt worden op ons geloove: en ik vinde, dat
men , tegen mij schrijvende, begint te zeggen; dat het ’t zelve
is om Christus gerechtigheidtswille gerechtvaerzligt te worden , als door de toerekeninge ‘van Christus gerec/ztigheidt aan ons , die ons, als de onze, eigenmakende, gerechtvaerdigt te îvorden,
waar uit de ‚die e blindheidt en onkunde, in onze Goddelijke Leer doorstraalt in iet gemeen, en die van de Persoons verwisselinge
tusschen den Bor en den Schuldenaar in het bijzonder : als me de de tegenstrijdigîeit met onze Catechismus, daar geleert wordt,
dat alleen de Genoegdoeninge, Gerechtigheit en Heiligheit Christi ‘înijne Gerechtigheit ’voorGodt is: derhalven wordt al es als voor gaande, ofte daar toe invloeijende, als de waar op, uitgeslooten niet alleen, maar teffens ‘gezegt , dat die Gerechtigheit de mijne is:
en hoe de mijne? niet om dat ik om dezelve een weldaadt deel’ agtig worde, (zonder dat die door toerekeninge mijne Gerechtig
heit gemaakt wordt:)_ maar door toerekeninge de mijne van Godt geworden zijnde, en hij mij met dezelve omhangen heb ‚ bende‘ ende bekleedt, mij aanziet in dezelve, en die nu de mijne zijnde eworden, mij houdt als of ik nooit zonde gehadt ofte
gedaan
dde, en alle Gerechtigheit in eigen Persoon volbragt hadde; Q
——‚9‚
oven DE REGHTVAERDIGMAKINGE.
"l2l
laadde; ’t welk Godts werk is, zonder ons, en ’t welk wij door
het Geloove gewaar worden en aannemen. Ter besehaminge van de Neonqmianen, die voorbereidingen stellen, op dat het geloove in ons gevorvnt zoude worden, opdat wij op ons ge oove zouden van Godt gerechtvaerdigt worden, zal ik UEd.
laten hooren, hoe de kragt van deze’ plaats den Cardinaal Bel larmyn een getuigenisse aan die waarheit, waar voor ik sta,
heeft doen geven. Na andere frivole’ uitleggingen te berde gebragt te hebben, zegt hij: Daar na wordt Christus onze ge ‘regtigheit genoemt, om dat hg aan den ‘Va‚der voor on: voldaan heeft, en die genoegdoeninge 200 aan ons schenkt en mededeelt, als hg on: rechtvaardigt, dat z], onze genoegdoeninge en gereg tigheit kan genoemt worden. -- In dezer ooege is ’t niet onge
rgmt, als iemand zeggen lzoude , dat Christus geregtigheít en oer diensten ons worden toegerekent, als die ons worden geschonken‚
en toegepast, als of wy zelve Godo hadden genoeg gedaan.
Het‘ tweede lidt van ‘mijn argument, dat de Heilige altoos alle‘ andere gerechtigheit, om daar in voor een heilig en recht ‘veerdig Godt te bestaan, verworpen hebben, als onvolkomeu,
onrein ‘en zondi , is niet minder klaar; ik zal maar bijbrengen
deze twee opmeríelijke plaatzen, ‚Ïes. 64: 6. endewy alle zyn als een onreine, ende alle onzegereehtigheden ‚zyn als een; weg
werpelyk kleedt. De sprekers zijn‘ ware geloovige. Daar ze van‚
spreken zijn hunne werken, waar ‚van zij, uit een werkheiliv he’, ginzel,_‘‚voor hare bekeeringe dagten, dat zij ‘daar in voor ïiodt t zoudenkonnen bestaan: maar nu niet meer , na dat zij onder het
oog van Godt staande, alles hadden beschouwt en erkent zoo als het in der daadt en waarheit is; wanneer zij alles dat ‚ze had den, ’t geen van iemand als ‚gerechtigheit zoude konnen aange zien worden, gelijk als daar is hunne verootmoediging, droef
heit over zonde, geloove, en alle heilige gestaltens, als zij die na de strengheit van Gods Wet‘ onderzogten, in hunne betrek
‘‚‚king tot de Rechtvaerdigmakinge, ‚en als een waarop hunner ‚
rechtvaerdiging, aanmerken als onrein, zondig en ‚grouwelijk, als een maanstondig kleedt: vermits de gerechtigheil; , waar door wij gerechtvaerdigt worden,
antsch volkomen zijn ‘moet, zoo
als onze catechismus‘ ons regt eert in de Antw- op de 62. Vra e, ‘ n...
’
‚
et
122
’
’
BRIEHF
Het is waar, en wel geredeneert, als men zegt dat wij op ons geloove van Godt gerechtveerdigt worden, dat dat niet als
zondig ofte onvolkomen (’t welk bij mij het zelve is met zondig,’ want alles dat onvolkomen is, is zondig, om dat het een ont
beeringe van de vereischte volkomenheit is) moet aan emerkt worden; wijl het insluiten zoude, dat wij door iets zonäigs, als een voorafgaande, gerechtvaerdigt zouden worden. Maar wij, dit wetende, zeggen, dat niets voor onze rechtvaerdigmakin‘
ge, zoo als Godt ons rechtvaerdigt, vooräaat‘, dan de gerech-I
tigheit en genoegdoeninge Christi, welke odt door toerekenin gè ons deelagtig ‘maakt, en aan welke wij altoos hangen ‚moe‘_ ten,’ en onze pleit voor Godt, met verlochening van alles in‘
onsVan als.dezelve zondig,inhoudt gronden moeten.3: 8. ja v gewisselijk ik agte’ ook vis Philip. alle‘ dingen enz. Paulus hadde gezegt, hoe hij in zijne bekee ringe zijn Phariseeusche gerechtigheit schade gerekent hadde; om Christus te gewinnen: hij gaat nu in zijn hoogen ouderdom, met een veliementie van geest, aanwijzen, dat hij in hetzelve
gevoelen nog stond, en gebruikt de hartelijkste uitdrukkingen, om de eigentlijke en ware gevoelens zijner ziel te‘ kennen te
geven.
Hij spreekt van alle dingen, ‚niets dat men bedenken
an sluit hij uit, zijn geloove, zijne liefde, zijne gehoorzaam.‘
heit, zijnen arbeidt, zijn predikwerk, zijne _ver rukkingen, en zoo ’er iets anders is, agt hij als schade, ja drek, en zon‘ dig, om daar in voor Godt te bestaan, en dat alles omde ge‘_
wigtige redenen die hij in dit en het volgende vers o geeft. Ik hebbe over het gebedt des ontlìlootten, in het twee e deel
van de Verzamelinge ‘van Leerredenen dit getoont, en ben ten vollen overtuigt, dat alle, die Godt kennen, van zig zelven schrikken, als iets zig in haar gemoedt opdoet als iets waar op Godt iets aan hun schenken zoude, ofte in hen werkerrzoude.
h.
Ten agtsten, de waarheit mijner stellinge, dat Godt onsv
rechtvaardigt door een overgaande daadt, ons de gerechtigheit
en‘ genoegdoeninge Christi onmiddelijk, direct en voorafgaande toerekenende, blijkt uit de Leere van alle de Hervormde Ker
ken, die belijden, aan de eene zijde, dat de rechtvaerdigma‘ ‘lìinge buiten ons geschiet , om zoo aan te wijzen ‚dat geen natuulî lij e
oven na RECHÚÎVAERDIGMAKINGF.
123
lijke veranderinge in ons door de toerekeninge gemaakt wordt,‘ schoon die te wege brengt eene relative ofte opzigtelijke Staats‘ veranderinge, en de Heiligmakinge als een onmiddellj‘k gevolg ‘heeft, daar uit voortvloeijende, en dezelve vergezelschappenr
de: en aan de andere zijde, dat de Rechtvaer‘digmakinge voor de Heiligmakinge gaat, ’t welk notoir ‘valsch moet zijn, zoo wij
van Godt o
ons dadelijk geloo‚ve,_ofte uit en door het zelve
gerechtvaercligt worden; stellende het geloove, en vooral het dadelijk geloove, voor uit, voor en‘ a éer wij dat oeffenen
konnen, dat men geheiligt moet zijn; nademaal dit eene daadt en’ werkzaamhìeit is van de ‘nieuwe’ natuur, welke wij na onze
rechtvaerdi makinge deelagtig gemaakt worden door Gods on‘ wederstande ijke ‘herscheppende enade: of men‘ moet tot die uitzinnigheit komen, om het geîoove als een daadt en werk‘ za‘ainheit uit de oude, (Godt en genade hatende,) natuur te ha’ len, om daar op, en daar uit, en daar door eerst gerechtvaer‘ ‘digt, en daar na geheiligt te worden; en zoo, om nu niet meer “ ‘te zeggen, klimt menuit de natuur tot‘ de genade op: ’_t welk
zoo verfoeilijk in de oogen onzer Vaderen was, dat ze gebeele Tractaten hebben eschreven over het grondwoordt en gebruik daar van, als van e Rechtbanken ontleent, niet zoo zeer om hunne taalkunde te toonen, als om de verfoeilijke Leere der
Papisten tegen te gaan, die de Heiligmakinge voor de Recht- ‘ vaerdigmakinge stellen. o
l. Ten Negende, de waarheit mijner stellinge, zoo dikwerf herhaalt, kan hier uit bewezen worden; zoo men het_ geloove» ‚als eene voorafgaande hebbelijkbeit, daadt, ofte werkzaamheit _ ‘Stelt, eer Godt ons dooreen overgaande daadt dadelijk enper‘ ‘sooneel regtvaerdigt door toerekeninge van‘ de geregtigheit en
äenoegdoeninge Christi, zoo verandert men de geheele natuur er oirzaken: makende de tweede de eerste, en‘ de eerste de twee’. ‚de: ’t.welk een yder zien zal hoe absurdt het is, en nogtans in
die stellinge opgeslooten’ legt: wijl , zoo Godt ons eerst regtvaer ‘ digt op het Geloove, ofte uit ofte door het Geloove, a s een voorgaande, hij niet langer de eerste, maar het voorafgaande‘
Geloove waarop, de eerste oirzaak van het deelagtig worden de‘ ’ zer weldaadt ‘is, en Godt de tîveede oirzaalgons die weldaad op _ ‘OBS;
W_____—______‚_P__W____*_
124
BRIEF
ons Geloove deelagtig makende: en hoe dit overeenkomt met
‚ Godts oneindige volmaaktheit van onafhangkelijkheit, waar in
hij altoos de eerste is, en van niets buiten zig in zijne wer‘ l kinge afhangt, laat ik UEd. zelfs oordeelen. ’ _ ‘ k. Eindelijk ten Tiende , strijdt de Leere der gener, die eene Rechtvaerdigmakinge, zoo als die buiten ons van Godt ge schiedt aan ons,‘door een overgaande daadt, in den tijt der min ne , ons onmiddelijk direct en voorafgaande toerekenende, verlo chenen , tegen alle de grondt waarheden van onze Leere van den
staat van zonde en elende, in welke wij, door de onmiddelijke, directe en voorafgaande toerekeninge ‚van ‘Adams zonde aan
ons, als hebbende in hem gezondigt, gedompelt leggen,‘ welk ons‘ opsluit onder de tijdelijke en geestelijke doodt, en onder
Gods toorn een‘ vloek, zoo lang _w1j niet dadelijk en persooneel’ eene geregtigheit en genoegdoeninge deelagtig gemaakt worden, tot ontslag en vernietiginge van de verbintenisse waar onder‘ wij lagen. Of denkt iemant, dat Godt den stipten eisch van zijne jwraakvorderende geregti heit zoo negligeert en verwaarloost, ‘ dat Hij die voor een tij ter zijde kan stellen, en ons levendig maken; en daar na de geregtigheit, die‘ de eenige grondt ‚IS
waar op zulks op eene Gode betamelijke wijze kan geschieden toerekent? zoo zeggeik, wat verfoejelijke gedagten moet men van den oneindig volmaakten Godt maken, die alles doet en
alleen doen kan op een wijze zi
betaniende.
Elk dezer bewijzen op zig ze fs, denke ik, betoogt de waar
heit van mijne stellinge. En zoo niet, immers alle de bewij zen te zamengevoegt zullen het onwedersprekelijk doen. Ik
hebbe mij des te broeder hier over uitgelaten, wijl ik bespeu re, dat daar de Papisten de werken eene plaatze in Gods regt‘‚ ‘vaerdigin e zogten te geven, vele‘ nu uit dezelvegrondt het
geloove a seen daadt ofte werkzaamheit waarop, zoeken te plaatzen. Hopende nu dat mijne redeneeringe UEd. niet zal
verveelt hebben, ga ik tot het tweede‘ gevolg van de onmid delijke directe en voorafgaande toerekeninge van Christus ge
‚re tigheit en genoegdoeninge over.
‚
et Tweede onmiddelijk gevolg van de onmiddelijke directe
en voorafgaande toerekeninge ‚van Christus geregtigheit en ge ‘ noeg
'
‘oven ‚ DE REGHTVÁERDIGMAKINGE.
1125
noegdoeninge door een over aande daad inden tijd, als onmid— delijk‘ daaruit voortvloeijen e, en dezelve vergezelschappende,‘ is het instorten ‘van‘ het Nieuwe Leven, ofte hemìan doodt leven dig‘‚maken ,‘ wijl het niet anders zijn kan: vermits den Heilandt als het Hoofd_ des Ligchaams, hen door den H. Geest aanvaarden‘
de, en met zig vereenigende, hen ook dien zelven Geest, die in Hem_ als het Hooft is,schenk’t,‘ ‘geeft en mededeelt; om door ’
de Almachtige Onwederstandelijke en Herscheppende invloei
jinge zijner Goddelijke kragt haar‘ te wederharen, en alzoo‘ het ‘Geloove in hare herten in te werken, en haar daar door met Christus te ‚vereenigen in haar kragtdadige roepinge; zoo dat schoon der een pr‘ioritas ordinis tusschen de onmiddelijke toe‘ reekeiìinge door een overgaande daad, en de kragtdadige roepin ge in de tijt der minne is, daar nogtanseene simultaneitastempo‘ ris is. Vermits der zoo eene onafscheidelijk verhandt tusschen heiden is ,\ dat het eene zonder het andere onbestaanbaar;is. ‘ Dit dient UEd. Wel in hetoog te houden, vermits hier
uit moet afgeleidt worden het onderscheit tusschen de Recht vaerdigmakinge van Eeuwigheit, (in de o regtinge van het Ver
" bondt‘ en Testament‘ der Genade met
hristns als den twee
den Adam, en alle de uitverkorene in Hem als zij‘n Zaadt,) en de_ Rechtvaerdigmakinge in zijn Opstanding, en Deze":
wijl in de twee eerste opzi ten‘, hoe volmaakt‘ een yder van "diebeide, in zig zelfs, als eelen tot het geheel behoorende_,‘ tot alle Gods hooge, wijze, en voor ons ondoor rondelijke ein
dens en oo’ merken is, nogtans die zoo gescâietizijn onder een tijdhepa ing, om de mededeelinge en dadelijke deelachtig ‚makinge van dezelve te schenken na‘ den raadt zijnes willens; maarjiniente hoo termino , die bepaling eindigende, zoo schenkt
’ en‘ geeft God haar Christus zelfs, met zijne geregtigheit enge moegdoeninge; en; werkt het‘ geloove door den ’H. Geest in ha’ ‘ ‚re herten, inadeì kragtdadige roepinge, ‘op dat zij ookvanh‘aar zijde, door het geloovig aannemen van alles, grijpen zouden dat geen waartoe zij bevorens gegrepen waren.
“ ‚Hehhende nu’ voor UEd. ‘mijn innerlijk gevoelen openge‘ ‘ ‘ ‚legd over de weldaad der Rechtvaerdigmakingev, zoo als dezel
‚ ‚va, wanneer menîdaarvan niet’‘in het.wildezalg spreken, in hare de‘: ’ B. ‘ _ Ver- ’
126
BRIEF
verscheidene betrekkingen moet beschouwt worden, zoo met opzigt tot Gods eeuwige genade in Christus, als met opzigt tot den tijdt van de opstandmge van dien Middelaar,‘ en met op zigt tot den tijd der minne, in_ welke de uitverkorene, uitden‘
‘ re ativen staat van toorn en vloek, tot die van genade en recht‘ vaerdigheit ‘met ’er daad worden overgebragt; houde ik mij ver zekert, dat men in al het verklaarde, getoetst aan de gezonde
bevattingen die ons de ware Godtgeleertheitvëeeft, niets ver werpelijks zal vinden. Te meer , wijl Godts oordt, en de ge zonde reden uit hetzelve verl‘ t, van agteren uit de beginse len van een ware natuurlijke heolo ie redeneerende, ons zul_ ke inboezemin e der zaken geeft, fat de overgaande daden
Gods uit deinîlijvende voortvloeijen; en dat niets in de tijdt
van Godt gedaan wordt , als dat geen , dat hij in zig zelfs in de nooit be onnen eeuwigheit gedaan heeft.
Laat ik ’er bijvoegen
hoewel nooit in o enbare schrift deze pointen zooverklaart heb, dat ik ieman gelegenheit gaf te denken, als of ik de
rechtvaerdigmaking in een van die gemelde drie opzigten ‚ofte in die drie o zigten te zamen, voor de geheele weldaad in ha‘ re volkomenlieit houde, dat ik mij in een loopbaan vinde, met een wolk der ‘etuigen omringhdie in allen opzigt van deze
‚weldaadt, zoo als
in alle die drie opzigten gesprookenen nu
lgeschreven hebbe, niet anders gevoelt en geleert_hebben: be reunende mij zeer weinig over latere Schrijvers, na het be’
derf dat uit Saumur, als een ineetende kanker , in de Kerk is in
gedrongen: te min ‚ wijl de eene uit den anderen geschrevenheeft‘, elijk gemakkelijk te toonen is, en wel zoo, dat ze de pointen niet Îemediteert hebben, maar nageschreven ; en ook de eerder schrij
vers alleen in zoo verre a tende ‚als zij met Godts Woordt en de gezonde deductien uit
et zelve, spreken en schrijven; ne’
mende altoos met eerbiedigheit voor de Oudtheitaan, dat ‚ze
geschreven hebben, en ons als een pandt ter bewaringe na e-‘ laten hebben, behoudens‘de vrijheit om van hen, als ik it niet vinde, te verschillen: zoo dat gij ziet, hoe onregtvaerdig ‘mij’ te laste gelegd wordt, dat ik nudoe, dat ik te vooren in de
Eigenschappen des Geloofs niet ‘dede, en dat ik met de Room‘
sche, nu mij op’ de Oudtheít beroepe: maar dat geschiedt va? ‚.
‘’1...a--JM’‘ ‚
I.‘ IJÌLÍ-‘ÄË‘
zu -
‘ ‘ v
oven DE RECHTVAEIÂDIGMAKINGE. ‘ 127 zulken, die voor dé Oudtheit bekommerd zijn, om ‘dat zij nog heul nog troost voor een half Pelagiaansch systema bij de Rechtzinnige Oudtheit vinden konnen. UEd. zal nu denken, wat ik daneigentlijk geloove? wijl ik direct stelle,hoe volmaakt de Rechtvaerdigmakinge in elk
dier drie opzigten is tot alle eindens en oogmerken, dat dit evenwel door mij niet gehouden wordt voor de Rechtvaerdig makinge in zijne‘volkomentheit.
.
Ik zal de ‘eere hebben UEd. openh‘ertig en opre t, over eenkomstig met mijn Landaardt, een geboorene Se otsman,
mijn ‘gevoelen verder open te leggen:
Die tegen mij schrij
‘ven, konden het geweten hebben,‘n1et alleen uit mijne voor‘_
aande Sehr’iften, maar zelfs uit de ‘verklaringe over de VII.
ondag: maar het is konstelijk verzwegen, even gelijk Bax’ ter ‘dede, om Doctor ‘Gwen onder de Antinoîniânen te ran geeren, zoo als men ook mij, die zijn gevoelen en Leer, in
zijne werken , Salus electomm sanguis Christi , en ‘van Christus ‘
doodt ‘en den prijadie hij betaalt heeft, het mijne gemaakt heb ‚he, op dezelve’ wijze onder haar getal zoekt te stellen. ‘ Mijn evoelen, zedert ik ooit eenige onderscheiden kennisse
van de îeere der Vrije ‘Genade gehadt hebbe, was, en is nog in substantie’ het zelve dat het wasrnamelijk, dat, de drie
eerstgemel‘de dingen vast staande, de‘ geheele Weldaad der Bechtvaerdigmakin ‚e in ‘de ziele des uitverkoren zondaars in
dit leven hare vo komenheit bekomt op zulken wijze als ik nu zal ‚zeggen; opdat ezien mag worden, hoe verkeert men mij behandelt; als oo om zeer vele van UEd. vragen aan mij gedaan ‘te beantwoorden. _
Ik begrijpe de zaken in ‘dezer voegen‘: voor eerst, ma‘ Gom‘, door een overgaande daadt de geregtigheit en de genoegdoe ninge van Christus aan den uitverkorenen zondaar toerekenen de, ‘volgens het beredeneerde, men KRAGTDADIG aoEPT, dat
is, van doodt ‚levendig maakt, door zijne herscheppende wer kinge, na‘ desterkte zijner macht, die hij gewrogt heeft in Christus als hijheinuit den dooden heeft opgewekt: en dat hij _in die roepin e door Woord en Geest het ware zaligmakende Ge
loove, waar oor hij met Christus vereenigd wordt, in zijne ziel
in ‚‘
128‘
‘
‘‚B‘ n i‘ ‘E F Q
‚w‘
inwerkt, ofte als een hebbelijkheit in de ‚ziele ‘instort, om
alle indrukzelen, welke een yder gedeelte van het woord Godts maakt te ontvangen‘, en overeenkomstig daar mede niet alleen _ dadelijk Werkzaam te worden, maar ook om het mid del _te ‚zijn, om de zoodanige uitverkorene zondaars, aan wien de geregtigheit Christi is toegerekent in derzelver Ver bondsvareeniging met Christus, van hunne zijde in de veree
_ niginge‘ met hem te brengen ente houden, door weder wer ‚ kingen, reactiones, grijpen daar ha, daar toe‘ ze van Chris l
tus gegrepenzijn, vo gens PaulusPhilip. 3: 12. naden aardt van dit ingewrogte beginzel ofte hebbelijkheit, volgens de in drukzelen die het Woordt Gods daar‘ op maakt, welke zoo klaar zijn, schoon‘niemand ze distinctelijk noemen kan, dat wat be ‘nauwinge en helsche anxten de ziel mogen overkomen, zij even ‚wel, in welke dit is, Jezus hoe langer hoe meer aanhan en ‚en
tederder aankleeven, en‘ nooit tot vrede komen tot dat zij iem ge vonden hebben.
Die dit verketteren wil, Verkettert de Protes
tantsche Kerken van Schotlandt , Engelandt en Ierlandt, die WOOÎÊ‘ delijk dit in de helijdenisse van Westmunster, en in de grooteen kleine Catechismus estelt hebben; en dan zal ik het geduldig dr en, zulk geselscliap hebbende: maar zemoeten toezien wat ze Ëoen , die om de Engelsche niet te vertoornen tegen het Armi
x niaanse , dat tegens onze Leer aandruist ‚als dataangeprezen wordt niets doen willen: zijnde het van grooter gevolge , de belijdenisse
van drie Koningrijken aan te tasten, als de Remonstranse Leere ‘eeniger Praelaten, Bisschoppen, ofte Aartsbisschop n; welker Leer nooit voor de Leere der Engelsche Kerke ge iouden moet worden, maar voorIkdez articuliere van Remonstrants e zinde Praelaten.’ UEd. nietLeere verhalen een Historie tglit Jaar gebeurt, daar aanteekeninge van ‘gemaakt hebbe‘, en ook ’ door een Classisin Synodo is ingehragt. Ik bidde u let hier
op in het praóticale Systema, zoo in de_ Sourcewaar’ uit het ingewrogt is, als ook op het ingewrogte uit ‘diefsource, en de werkzaamheden daar uit voortvloeijende, en gij zult eene kla ‘re bevattinge van mijn ware gevoelen hebben, en teflens zien _ dat men mij ‘stellingen toedigt die de mijne niet en zijn. ‘Ten Tweede, Godt den uitverkorenen zondaar dus kragëladig
eroe
oven DE RECH_TVAERDIGMAÉINGE. ‘
129
I
geroepen hebbende’, zoo spant‘ Godt een Vuìrschaar, niet in zig zelfs buiten den zondaar in den hemel,‘ om ‘daar het proces te beginnen, partijen’ en getuigen, om de zake voor en te en den zondaar te laten be leiten, aan te hooren, en dan op et laatste, partijen ehoort ebbende, het vonnis in zig z‘elfs’eerst te vellen, en dan en zondaar toe te spreken. Weg met zulke A12‘
thropomorplzitische en Vorstiaansche gedachten van den oneindig ‘ volmaakten Godt! Neen :maar Godtspant deze Vuurschaar in den mensche,’ dat is in zijn ziele, welke van geestelijke doodt, in de
kragtdadige roe inge geestelijk levendig gemaakt wordt, en dus een ware even ige bewustbeit kan hebben van alles dat in haar omme gaat, als mede om, na mate_dat Godt door Woordt en
Geest haar aanraakt, en ‘kragtdadig bewerkt‘, gevoelig en leveri dig werkzaam‘ te zijn. Dit nu geschiedende, zoo arresteert Godt den kragtdadig geroepenen ofte levendig gemaakten zondaar zoo ‘bij zijn weg, hert, daden en staat, in betrekkinge ‘van natuur tot Gods toorn en vloek, wegens de aangeboore en da
delijke zonde,‘ dat hij ‚gestuit wordtop ‚den weg na het ver derf, opwelk hij naersti , snel en met vermaak liep, en dat
hij begint om te zien.
lîier van hebben wij een exempel in
Paulus o llaieeft, den om weg aan na Damascus: wijltijdt Godt in dezen uitgekipt de Kerke naendien eenhem voorbeelt in hem te geven, hoe hij met elk, die tot jaren van onderscheid ‘ is gekomen, handelt; zoo is het waardig, dat UEd. deze zake
met groote ingespannenheit in Uwe allerafgetrokkenste medita tien overdenkt. Schoon ‘ik dit breederop zijn plaats moet ver klaren, zoo zal ik evenwel in het korte eenige openinge ge ven, en het verdere tot een nader gelegentheit bewaren. De ze Vuurschaar in de conscientie opgeregt zijnde, zoo geschieden
’er dingen eer de kragtdadi Schuldt in’ zig zelve ondervin t.
geroepene ontslag van zonde Het allereerste werk van Godt
in deze yespannene vuursehaar is het werk van waaragtige over tuíginge door den H. Geest, de Wet van Godt als het middel daar
toe gebruíkenole, en met zyn eíseh en vurige blixemstralen van vervloeltinge in de ziel indringende, met zoo een onwederstandelyke kragt van overredinge _, en betoog van de waarheít van alles waar
over hg den menwhe overtuigt, dat alle lochenínge , uítvlngten, be 102m‘
m’
”_
BRI'EF
wimpelingen‘ ofle uítetellingen , hem zoo ontnomen worden ‚datde mondt gestapt wordt‚, en de menseh voor Godt in den doodt invult. Gods Woordt, en de bevindinge van alle, die Godt op eene
zaligmakende wijze tot kennisse van haar zelve gehragt heeft, is zoo klaar in deze, dat het wonder is, dat ooit ‘mensehen,
pretendeerende bevindinve te hebben, het geloehent hebben. Want als de Geest zal geîcomen zijn, versta in ‘t herte, in en on‘ der de bedieninge des Woords, zoo overtuigt hij ‘van zonde, van
gereehtigheít en oordeel,‘ en is ‘in dezen om ons onze elende te eeren kennen uit de Wet Gods, en om ons tot een tugtmeester
tot Christus te zijn, met de harde tugtigingen en evoelige slagen die die in ons te wege brengt, om ons te noodzaiîen uit des we relds verderf na Christus ‘de eenige arke van behoudenisse te vlie den, ‘steeds ons o}? de hielen volgende‘, en ons nimniermeer los latende, tot dat wij in Christus, om zoo te s reken, zoo inko
men, dat wij voor het ooge van de vurige Wet a s verdwijnen, en niet langer gezien konnen worden in ons zelfs staande, maar als in Christus ingegaan, die het einde van de Wet is tot reehtvaer
digheit van alle die in Hem gelooven. Nogtans zijn’er zekere soor te‘ van menschen, die na ZION willen gaan door haar redeneringe,
en het beredeneert geloove, zonder ‘veertig dagen bij SINAÏ ge staan te hebben, die wij voor Godt laten. Eenige van deze leggen het zoo aan, dat, Sinaï moetende in den doortogt gezien worden, zij zulken afstandt daar van nemen, dat ze maar van verre den rook en de blixemstralen ‚zien, ende denderende
stemmen gehoorthebbende, haar zelve door redeneeringskragt poogen in staat te stellen om dat te ontgaan, door Werkinge
met eenige aan een geschakelde Euangelie‘waarheden, en dus nooit konnende zonder inkrimpinge hoeren van ware zaligma ‘ kende ontblootinge, waar door men in den doodt voor Godt
invalt, hebben ze verzonnen eenen weg die Godt in zijn Woordt
niet geopenbaart heeft, nog in onze Catechismus geleert wordt; ‘en Willen mij en anderen, tussehen wien en mij in het einde der‚
zake geen verschil is, schoon ‘ik grootelijks ‚in ‘den aanvang van Gods werk van haar‚ verschille, bestrijden, en onder een
hatelijke ‘gedaante immers mijn ‘gevoelen voorstellen. Maar het; is om dat ze vreezeh, dat ze in de schaal van waaragtige za
lis- ‘
oven m: REGHTVAERDIGMAKINGE.‘
131
ligmakende overtuiginge, en ontbhootinge aan zig zelfs, gewoo
gen zijnde,‘ te ligt zouden bevonden worden, en ezien zoude worden, dat Godt haar het ontslag’ van zonde‘sc iuldt nooit
‘had gegeven, door hen te verzekeren door den H. Geest‘,‚dat__ hij hen in het bijzonder de vergevinge der zonde, en de eeu
wige gerechtigheit uit loutere genade om Christus wille ge‘ schonken had, eer ze onder zulken overtuiginoe waren. ’ ‚ Nu zal ik met een woordt maar hooftzakelijls aanwijzen het’ geen‘ waar van de uitverkorene, en, uit kragt van de onmidde lijke, directe en voorafgaande toerekeninge van Christus ge‘
rechtigheit en genoe doeninge aan haar, geroepene zondaar overtuigt wordt. (i) Ëlij wordt doorgaans eerst bij zijn dadelij
ke zonde, in welke hij in een staat van rebellie tegen Godt ge’ leeft heeft, bepaalt: ven vermits eenige van’ dezelve van zwaar der natuur als andere zijn ‚zoo wordt hij allereerst bij die gebragìiî), om dat hij omtrent andere eenige uitvlugten zoude konnen he hen. Hij hier omtrent geene vindende no wetende te ‘bedenken , wordt hij zoo getroffen , dat hij, als een dief op heeter daadt be trapt , verstomt, en zoo beschaamt wordt, dat hij in zijn schaamte legt, en met zijne schande bedekt wordt , zie Joh. 4: 16. roept uwen man , zij zeide ik hebbe geen man; Jezus zeide, gij hebt ’er vijf
gehad , en deze die gij hebt is u man niet 5 de vrouwe wierdt ver stomt. (2) Van de zonde van zijn herte, zoo als ‘dat een onreine
fontein‘ en in voortgedreven dieisniets als slijk en in’t modder werpt ,‚ en ’t welke nietszee datis,goet huisvest, vmaar welkop de haat van Godt en zijn evennaasten praedomineerende ofte heer- ’ schende is in zijn‘ volle kragt. (3) Van zijn aangeborene zonde, waar in hij ontvangen en geboren is, wegens zijne bondbreuk in ’ Adam, in wien liij ezondigt hebbende, ook niet zoo zeer om ’ ‘Adams zonde, als A ams personeele daadt, maar als zijn eige personeele daadt in dien Adam, van Godt afgevallen is, en onder zijn toorn en vloek legt, verbonden tot alle de elendig heden van dit leven, de doodt zelfs, en de pijnender helle tot ‘in alle eeuwigheit. Van de zonde van zijn nalatigheit, en verzuim vande pligten, die Godt van hem eischte, met eene
sterke aanzettinge en aandrijvinge tot de betragtinge van deze-l‘ ve: ’t Welk doorgaans tot zijn onmiddelijk gevolg heeft eeiie Wel‘ ‘ Ü
132
‘
‚B ‘R I E F
werkzame betragtinge om te laten dat Godtverbiedt, en te doen het‘ geen ‘Godt gebiedt, om Gods toorn en vloek, waar‘
aan hij onderworpen IS, te ontvlieden. (5) Van de onreinheit
en ongenoegzaamheit van zijn eige geregtigheit, ziende die als een wegwerpelijk kleedt ,‘ als sciade, ja rek.‚ (6) Van Gods ’ natuurlijke rechtveerdigheit, waar _door het vast is, dat hij de zonde tegens de oneindige majesteit Gods begaan, met de ‘ hoogste straífe in lichaam en ziele tijdelijk en eeuwig stralfen
zal, en straffen moet, zoo ’er aan zijne Goddelijke gerechtig heit niet voldaan wordt, door hem zelfs ofte door een ande‘ ren, die alzoo voldoet, dat die, voor wien en in wiens plaats het geschiet, kan gehouden worden als of hij zelfs het‘ gedaan
had.
(7) Van zijneige enaller schepzelën magteloosheit daar
toe.
Meer’ andere pointen konnen hier toe gebragt worden,
‚ gelijk op zijn plaats zal geschieden. Ik zal maar eene ophel derende aanmerking of twee hier bij doen. P’oor Eerst dan, het bijzondere ‘en naaste 0o merk van deze overtuiginge zijnde, om haar tot ware zaligma ende.kennisse
te brengen van dat geen zij van nature zijn, als door ordi naire voortteelinge van Adam afdalende, in wienalsVerbóndts
hooft ‘zij gevallen zijn in zijne eerste overtredinge, en Godt‘ woordt en Geest gebruikende om dit te veroirzaken, den Geest als de Werkmeester, en het Woordt als de middel oirzaalì‘, zoo ziet men , dat het Woordt,ofte dat gedeelte van het Woordt,
dat als middel oirzaak gebruikt Wordt, is DE WET Gonrs. Dit is’ de Leere van onze Onderwijzer Zondag 2, 3, 4. vanPau- ‘ lus Bom. 3. Gal. 2 en 3. en van alle hervormde Kerken: en ‚zoo hebbe ‘ik het, zoo wel in alle mijne voorgaande werken,
als in de Verklaringe van de zeven eerste Zondagen van ‚de catechismus, verklaart; en het met Meester Boston genoemt het Geloove van de Wet; wijl de indrukzelen en overtuigin‘ gen door de Wet, als de middel oirzake, ‚gewrogt worden, en de Wet het_ voorwerp is omtrent welk de mensche werkzaam is, door welke hij in en‘ bij zig zelfs verlooren wordt, alles vallen laat en voor‘ ‘Godt in den doodtinvalt. Zie de be
schrijvin e des Geloovs volgens delÏ/estrìzansterse Belijdenisse in de ver laringe ‚van de‘; H. Zondag opgegeven.‘ ‘ ’ ‘ ‚
__
‘Ten
I
ovna ‘DE RECHTVAERDIGMAKINGE.
133
Ten tweede, een werk-oirzaak in alle overgaande werkingen moetende het voorwerp omtrent welk, ofte het onderwerpaan en in‘ welk die werkinge overgaat, door eene onmiddelijke oirza kelijkheit ofte werkin e daar stellen, ofte zonder dat, bereidts
daar vinden; zoo heb e ik gestelt, als een oîimiddelijk gevcàltg van de onmiddelijke toerekeninge, de kragtdadige roepmge _ ’te levencligmakinge, en de inwerkinge‘ van het ware zaligma‘_ kende Geloove door die roepinge,’in_mijne Predieatie, in de
eigenschappen des Geloovs, over de vereeniginge met Christus, die ik met voordagt eerst gestelt hebbe voor de Pieehtvaerdìg rnakinge in‘ de conscientie, welke de tweede is, zoo wel als nu:
en dus is mijn Leere in alles met zig zelfs conform. En‘ het moet zoo zijn :’ eensdeels wijl het Geloove de eenigste ingewrogte ge‘ nade is die onmidrlelijk , (zon‘der tussehen komst van de andere„
mede ingestorte, hebbelijkheden ,) de indrukzelen van het Woordt Godts ontvangen kan, en ontvangen hebbende, en mede wer
kende,‘ zijne onmiddelijke invloeijin e op alle de andere heeft, om ‘die werkzaam, (overeenkomstig haren ‘aardt en natuur ,) te maken: anderdeels om dat , zoo men dit ontkent, men noodtzake
lijk in den mensehe, zonder de ingestorte Geloofshebbelijkheit, ‚ welke in de kragtige roepinge in hem ingewrogt wordt‘, een na tuurlijk vermogen moet stellen,‚het zij in de conseientie , het zij’ ’ in het verstant, waar door men‘, zonder een nieuw levensbe ‘n
zel, uit de natuur tot de genade zoude konnen opklimrnenr er‘ dendeels , om dat zij, die in de menschen stellen een natuurlijk vermogen’, op ’t welk dde’ Geest Godts werkt, in de grondtPapisten zijn ,die de Voorbereidingen stellen ‚in welke wij zoo verre komen , dat het Geloove in ‚ons herte geyormt wordt: en dus Pajonisten‘, v Willende dat de werkingen van Godt in en‘ door de Wet maar Zedelijke middelen zijn, werkende op iets dat zonder de instor
. tinge ofte inwerkinge van een bovennatuurlijk vermogen in ons is; om zoo te wege te brengen, dat men gelooven zoude ‘dat men uit de natuur tot de genade kan opklinmïen,‘ t welk degrondt
oirzake van alle de disputatien geweestis. De Hervormers zulks loehenende, hadden een strijdt met dePa isten. DeHeerHol’ tius‘ en ik mede het loehenende, worden bestreden van die, die
‘ ‘de Leer van Pelagius grover ofte‘ suhtielder in hare zoomen heb’ s
ben
134
niii E F‘
ben en met een kleed na de nieuwe mode zoeken ten voor sohijn te brengen. _ ’ ‘ _ Ten Derde, dat UEd. begrijpen zult, hoe levendig en werkzaam het zaligmakende Geloove in zijn natuur van begin tot einde van
mij gestelt word. Ik mag zeer gaarn lijden,dat mende levendig heit van ’t zelve verheft quantum potest , zo veel het mag en du den kan; daar ik nogtans dit als in alles dependeìzt en zo volstrekt
van Godt in zijn werkzaamheden afhangkelijk begrijpe, dat ik stelle , dat het van begin tot het einde Lijdelijk , passive is, met
gäzigt op het ontvangen van alle indrukzelen welke Godt door -
oordt enGeest werk‘t : ’t welk te lochenen , zoude een stellen zij n ,
dat het Geloove , dat IN ’t ZIJN afhankelijk was, in ’I: WERKEN onaf
hangkelijk is ;’ en dat Godt met zijne Genade niet voorging, maar dat wij , door een werkzaamheit uit de hebbelij ke Genade, zouden
konnen werken zonder Gods onmiddelijke , directe, voorafgaande ,
voorbepalende en tot werken opwekkende invloeijinge in ons,dat eigentlijk het gevoelen van de Molinisten en Pajonisten is. Ik hebbe geen Idea van een waar geloof ’t welk dood is; want dat is bij mij een tegenstrijdigheid. Maar ik hebbe een denkbeeld
van een geloove in zijn natuur wel levendig, nogtans in zijn na tuur en werkin e even volstrekt ‘van den onafhangkelijken Godt afhankelijk in
egin en voortgang, als nooit ofte nooit door alle
‘deszelfs oelfeningen een sierken onafhangkelijkheits bekomen ‘ hebbende, maar in dezelve dependentie blijvende inden voort
gang, in welke het in den beginne was.
Is alles, dat niet dade
lijk werkt, doodt? Is onze zie , als die niet denkt, doodt? Wor
‚den wij door _een daadt, (en niet door het Geloove als een inge wrogte hebbelij kheit,) schoon de daadt dikwerf verre te zoeken is,
‘in de gemeinschap van Christus gehouden? Kortom, als ik zegge ‘en leere dat wij ‚tijdelijk zijn, dat het Geloove lijdelijk is , versta
‘ik niet dat wij , ofte het Geloove, dat de H. Geest in het herte ‘der Uitverkorenen inwerkt in de kragtige roepinge, doodt is, maar dat wij ‚ nog dat ingewrogt geloove in ons, niets doen ’ tot veroorzaking van de overtuiging in ons, ofte wat het zijn
‚mag, bij aanvang ofte voortgang, zoo dat die de onmiddelijke gewrogten zijn zouden van het Geloove zelfs, als ‘eerste en naaste oirzaak, causa prima. principalis immediata et proxima, maar dat
_
_
‘
MÁAM”"ÎT__Û_—’ ’—-
‘ ’ ’ ‘
"‘:rïï'"‘_‘;"‚" L‘
’
OVER na RECHTVAERDIGMAKINGE.
135
dat Godt, door Woordt en Geest, als de causa prima princi
palis immediata et proxima moet aangemerkt worden, door zij ne bewerkinge ons bewerkende, en die gewrogten te wege bren gende in ons; en wij, die lijdelijk waren in ‚het ontvangen,
terstond werkzaam worden; zijnde hier lijdelijk ontvangen en dadelijk levendig werkzaam worden ,‘gelijktijdig. Daar is ‘een prioritas ordinis, sed non temporis ,' eene voorrang van order, maar niet van tijt. Had men op de distinetie die ik maak,
over het Geloove sprekende, in de Verklaringe van de VII. Zondag, tusschen GaLoovE en GELoovw, gelet, men zoude ge
zien hebben, wat blijken van diepe onkunde men vertoont, mij ‚op dringende, dat ik zegge en leere , dat wij door een doodt
Geloove, een Geloove dat niets doet, geregtvaerdivt worden; en
bemerkt hebben, dat Geloove bij mijis de heblìelijkheit, de hand die ontvangt, maar Gelooven de werkzaamheit‘ Ten Vierde, eindelijk dat UEd. zal bemerkenfidat mijn in nerlijk gevoelen is , dat, Godts overtuigende werkinge indrukze
‘lenvan ‘alle de genoemde en meer andere niet te noemene poin ten veroirzakende, zoo een bewrogte, overeenkomstig die ont vangene indrukzelen, waarlijk en dadelijk op eene aller evendig ste w1jze werkzaam wordt; alzoo, dat hij zijn staet kent, zijn _‘ zonde ziet, bekendt en belijdt, ’er ‚onder geboogen gaat als een
zware last, zijn herte ebrooken, verslagen en
ekneust voelt,
en ‘zie middenin den‘ ood ziet, zijn onmagt er ent, zijne Ge rechtiigheden als enkel zondige, en als een maanstondig kleed aanziet, het richterlijke Gods billikt, en dit hillikkende voor Godt in den dood invalt; en n‘ weg van reddinge ziende ofte kennende, door redeneerings ragt niet opklimmen‘ kan om iets te ‚vatten en tot ‚zijne enuststellingeaan te grijpen; zo wordt nu
het point ‚hoe met Godt ìverzoentîte worden, en ontslag ‘van zon den-schuld in zijn Conseientizì te ontvangen, het allergewigtigste ‘stuk dat ooit bij hem in overweginge geweest is, zo dat hij, we‘
tende ‘ dat‘ hij alleen in dezen o lossinge‘ en ‘gernststellinge bij Godt kan krijgen, en van ‘Godt iebben moet, zig in tranen tot Godt begeeft, en bij Gods throon 1e t,’zijnen Richter om Genade biddende; nogtans zo, dat hij niet ageert,‘ dat iets aan hem ge
schieden mo e tot ontluisteringe‘ van _ eenige ‘van Gods deugden en volmaaktlgeden. _ Ten
136
BRIEF
Ten Tweede , ‘tot de Rechtvaerdigmakingein de Conscientie, ‘eer die hare volkomentheit ten opzigt van ons heeft, behoort, het Zallgmakende werk ‘van de verligtinge onzes verstants in de kennisse Christi , welke de H. Geest, als een Geest des Ge loof‘; , door‘ middel ‘van het Evangelium werkt. Om in alle mo
gelijke korlheit mijn waar gevoelen in deze,zo als het altoos was , en noer het zelve is, te openen‘, zal ik twee stukken kortelijk be‘ ‘ handelen, en dan eenige aanmerkingen UEd. mededcelen. ‘Het eerste stuk betreft de verligtinge‘ onzes verstants zelfs, als een werk des H. Geestes, ‘door middel van het Evangelium. (I) Voor eerst vertrouw ik, dat een ieder, die eenigzints onze
Hervormde Leer verstaat, met mij zal stellen, dat wij tot deze verligtinge niets, ‘a niets hetÌallerminste, doen; zijnde’
deze ‘een gantsch Goddelijke verligtinge‘, welke geschiedt door instralinge van een gantsch Goddelijk ligt, ’t welk Godt de
H.’Ge‘est in onze zielen zendt, en in de zelve, in het ‚midden
van de duisternisse waar in wij ons bevinden,‘ontsteekt en ligten doet, ’t welk te verlochenen een verlocheninge zijn zou de van alle de menigvuldige plaatzen van Gods Woordt, waar
in dit verligten van ons verstant aan den H. Geest toegeschre ven wordt, als een gewrogte van denîzelven als de principale Werkoorzaak daar van, van welke plaatzen nader op zijn tijdt.
(2) De H. Geest, schoon zijne verlichtende werkingen‘, om ons verstant te verligten, onmiddelijk zijn, voor zoo verre hij ditligt in ons ontsteekt, doet dit nogtans door middel van het Euan gelium, als het organen waar door zijne onmiddelijke werkin
gen alleen in onze zielen invloeijen,‘ ‘en aan ons medegedeelt worden; zijnde dit Gods weg van den beginne af geweest, aan de‘ tot gebruik hunnes verstands gekomene uitverkorenen, om hier door voorwerpelijk te openbaren zijnen gantschen raadt en verbondt, tot onze herstellinge o geregt, in de nooit begonne eeuwi heit, met‘ Christus Jezus al; den tweeden Adam, en met
alle de uitverkorenen in hem als zijnZaadt, op dat ze, als redelijke sche zelen, door zijne bovennatuurlijke, kragtdadige ‘
en onmiddelij 1e bewerkinge ‘in en door dit middel, langs ver scheide traplpen , zouden gebragt worden , om dit woordt o zi . zelfs niet a een aan ‘te nemen, en als waaragtig en God elij‘
‘
W
-é-«L/m
e n‚
—_I’
‘
oven na RECHTVAERDIGMAKINGE._
’ 132
en goet, toe te stemmen, maar ook Christus Jezus zelfs, daar
in ontdekt en geopenbaart, uit geloove tot geloove teomhel zenen tot zaligheit op hem te berusten.
Zoo dat ik altoos Ëe’ _
stelt hebbe, dat het Euangelium het middelijke voorwerp
es
Waren zaligmakenden geloofs is , en dat Christus zelfs inÎzijn per soon en verdiensten het onmiddelijke voorwerp des waren zalig— makenden geloofs is, met wien dat zig‘ vereenigt, enin wien dat eindigt, en op wien dat tot‘ zaligheit alleen berust.
(3) Ten
Derden , de H. Geest irviadieèfl ofte bestraalt dit Woordt alzoo
inzijne verliglendewerkingen, dat‘ hij ons klaar overtuigt en
verzekert: zijnde in de werkinge des H. Geestes altoos in deî zen een elenchus,‘ en een wiskunstig betoog, zoo van de waar
heit als van de Goddelijkheit van dat Euangeliumi en hij lege voor ons open den Verzoeni‘ngs weg, welke Godtin zijne onem‘
‘ dige Wijsheit uitgedagt heeft om zonder krenkinge van zijne
‘ deugden den rampzaligen zondaar te konnen en willen verlos; sen; als mede den Verlosser, zoo in zijne naturen am ten en ’ staten, als‘ alles dat hij’ in deze opgehragt heeft òm
e Ver‘
zoeninge met Godt te wege te brengen, en dadelijk te effectuee reu; mitsgaders hoe deze in het Goddelijk Euangelium eoffe reert ‚en aangeboden wordt tot wijsheit, rechtvaerdi ma inge, heiligmakin e en volkomene verlossinge, alsmede hoe iij‘,‘‘als de ‚
eemge Mid elaar, zoo volstrekt noodtzakelijk , zoo äepast ‘in ‘‘ alle opzigten, zoo algenoegzaam om alle die ‘tot Godt
oor hem komen volkomen te ‘zaligen; als mede van zijne bereidtwilligheit
‘en toegenegentheit, als zullende niemant die tot hem komt ver‘
Werpen , en hoe zij op de allerplegtigste wijze geroepenworden‘, om tot hem te vlieden, te komen, hem ‚te omhelzen en aan te ‘ nemen ‘als den Heerehare geregtigheit, met verwerpinge _en volkomene‘ verlocheninge van haar eige geregtigheit als schade
en drek,‘ om dus te koopexr zonder
eldt, en de wateremîdès
Levens om niet ‘te drinken. (4) Welk alles zekerlijk ‚magtige impressien o‘ ‘de ziel maakt ,‘ en‘ kragtdadige tot dadelijke werlkzaamheden opwekkende , na laat; indrukzelen, wijl Godts Geest in alle zijne werkingen, hoe verborgen ze zijnwals ‘de Windt‘, welke niemant ‘weet van waar hij komt en henen ‚gaat, nogtans gantsch onwederstandelijk is; verstant en wil’ niet forceerende, ‘ maar l
í
_ ÎHÏËFÊKJ "‘ " ‘
.
133‘2
BRIEF
maar overbui ende en gewilligmakende in den dag zijner ‚heir
‘ ‚ kragten.
Ik
enke, zonder voor als nog meer hier bij te voe‘
en, datmakende UEd. nelïens alle Godts Godtvrugtige, die bij ditallesngls bevindi e et zali werk van Geest kennen,
het Wer des H. Geestes, tot welk wij niets doen, zullen er kennen, en‘ voor Godt betuigen, dat zoo Hij zelfs het aan en in UEd. niet gewrogt hadde, gij nooit ofte nooit tot deze ken’ nisse zoudet konnen geraakt hebben. ‚ De Twede mijner aanmerkingen op dit twede stuk ‚waarin het opre t Geloove bestaat, is, dat UEd. zien zal, dat ik ‘wel de‘ elij ‚, als behoorende tot de natuur van het zaligmakende Ge’ oove, steile een verligtinge in de kennisse van Godts Heerlijk heit in het‘ aangezigte van Christus Jezus, en eene o enbarin‘ ä van Gods Zoone aan onze ziele,‘in en door mid el van de
_
lofte van het Goddelijke Euangelium. Mij anders te betigten,»
is rnke1oos_ en
odloos, ja dat ik van‘ deze verligtinge, als een
voorgaande wer ingedes H. Geestes, om geregtvaerdigt te wor‘ den in onze conscientien, dat is het gevoelen onzer reclltvaer’
digmakinge te genieten, afleide alle die werkzaamheden vanbe+ geertens, reikhalzen, hongeren en dorsten ‘en toevlugt nemen
tot den Heilandt uit eene verootmoedigde gestalte, die onvol daanheit, krankheit en kommer des Herten vooronderstellen’, wijl de ziel het gevoelen hunner rechtvaerdigmakinge in haar
zelven nog niet gewaar geworden is, maar schreeuwende daar na, meer als een hert na de Waterbeeken; ‘ja ‚dat ik deze alle
houde "oor ware uitvloeizelen van het ware zaligmakende Ge’ loove, en onfeilbare bewijzen, dat wij bevoorens van Godt
geregtvaendigt zijn ;‚ en niet daar na ‘en daaro van Godt ge‚ regtvaerdigt zullen worden, no als dingen‘ ‘e het zaligma ‘kende Geloove voorgaan, op dat et ïin ons herte gevormt zou de worden; schoon wij voor als nog niet in en bijons zelve ge regtvaerdigt zijn, door de ‚geloovige gewaarwordingevan ons aandeel aan deze weldaadt in ons ei en gemoedt:en dat Wlj,
schoon wij deze niet verkregen heb ende kwamen te sterven,
zaligzouden worden, w‘ijlde volkomenheit van de Rechtvaerdig ‘ïinakinge ‚voor Godt‘, in‘ zijne Vierschaar in zig zehen ‚niet bestaat ‘inî geenijwij gevoelen, maar in het geen God aan ons toe ‘ gere‘
‚M‘;
‘ _ _._ ’‚—-‚‚
‘wn" Jih‘
—
‘IJ
"_ —_ ú!“
ovaa m: RECHTYAERDIGMAKINGE.
139
’ gerekent heeft: schoon de volkomenheit voor ons, en tot on-v zen ‘troost, in de gevoelige gewaarwordinge en verzekeringe
daar van door den H. Geest, in‘ ons gemoedt getuigende ons aandeel daar aan, volstrekt gelegen‘ is.
TEN Dunne.
Dus stelle ik, dat totv de‘ volkomenheit onzer
rechtvaerdigmakinge in ‚onze conscientie behoort, de vergewis singe van ons gemoedt van ons dadelijk enpeìrsoonele aandeel aan deze weldaadt, van welke onze ‘Catechismus spreekt in de nadere verklaringe van de natuur van dat 0 regt Geloove,
waar door wij in Christus ingelijft‘ worden. Heb ende mij hier over uitgelaten in de Eigenschappen des Geloovs over Hebr. X: 22.
als mede nader in de Verklaringe van de VII. Zondags afdeelin» " ge ‘van pag. 488 tot 491. zoo vinde geen noodt mij ‘verder hier over te verklaren: van en z edege Rechtvaerdigmakinge nu maaralleen , ‘vooreerst, datcon’ tot de volkomentheit in onze scientie uit en door het Geloove behoort, eene verzekeringe, dat niet alleen aan anderen, maar ook aan mij, de vergevinge
der‘ zonden de eeuwige geregtigheit en zaligheit van Godt e schonken NB. zIJ, ‘(niet zal worden, als ik met vertrouwen dat
aanneme, op mijn aannemen). Dus ziet gij het onderscheit tus schen zijn en zullen werden. Het eerste zegt en geeft te kennen ’ iets dat voor onze daadt is, en niet door onze daadt, en op en na onze daadt ‚wordt ofte daar wordenvzal: want door het‘Geloo—
ve wordt niet iets dat‘ niet was: wijl het Geloove volgens den A postel Hebr. Xlijr. een ‘vaste grondt is der dingen die wi ' hopen, en een bewijs der zaken die wij niet zien: en NB. hier he t gij de
eenigste plaats van Godts Woordt, waarin de natuur des Geloofs als geloove, onderscheiden van menigte daden daaruit voort
vloeijende, beschreven wordt. Nu zegt den Apostel immers niet, dat iets door het Geloove wordt dat niet was; dit is alleenhet werk van den Almagtigen Godt‘; die spreekt en het is ’er, die gebiedt en het staat ’er; maar niet van het Geloove: zijnde dit alleen om het geen bereidts was, schoon ons ‘niet bekent, schoon
in veelvuldige twijfïelinge daar over, {aan ons gemoet te Verzelf standigen, en wezentlijk en reëel te vertegenwoordigen, met
zoo een betoog ofte wiskunstige demonstratie, dat wij aan de waarheit der verzelfstandigde zake, wegens het betoog des Gees ‘ \
‘
tes
140
’
B R I E F
I
tes niet langer ‚twijífelen konnen.’ Dit kleine‘verschil,’na zoo
veel jaren de materie ovendagt te hebben, zoude het eenigste,‘ dat‘ ik weet, zijn , tusschen mijn Catechismus Verklaringe en de Verklarinve van Hebr. X: 22.
dat aanbelan
Welk ik niet denke dat van
is, om te‘ schreeuwen, dat ik mijn zelfs tegen
spreke: zijn e deze maar eene nadere inligtinge, door nauw keuriger letten op de natuur der zaak, en e woorden van den
‘‚Ond‘erwijzer: komende alles met de bevindinge der heiligen over een, als zij de Rechtvaerdigmakinge uit en door het Geloove in
zijn volkomenheit in haar gemoedt gewaar worden: namelijk dat zij de zake, die haar verruimt , niet aanzien als zullende wor‘ den, maar als de hunne zuumijen bestaan hebbende. En dus geeft geloove niet het zijn daar aan, zoo dat het door het geloove
wordt; maar veronderstellende, dathet bcvoorens zijn ZIJN had de, verzelfstandigt het dat aan onze ziel, met een betoog dat het ‘
zijn ZIJN bevoorens hadde. ‘Ten twedaDit zekere vertrouwen is een vrugt, een effect, ofte gewrogte van den H. Geest, als de
Geest des gêloofs, deze gewigtige pointen in de ziel door zijn 1gmetuigenisse insinueerende, ofte zoo insprekende, dat het geloove et hoort dat Godt van Vrede tot de ziel spreekt: ’t welk gehoort
hebbende, zij dit getuigenisse met gelooviger herte aannemen , en het zegel ’er op zetten dat Godt waara tig is,‘ en dus in zijn natuur en aardt gantsch en gaar onderscíeiden, van de verze‘ ‚ kertheit die door beredeneeringe van stukken, volgens de scha
‘kel van ‘Euangelie waarheden, bekomen wordt; ja van de ver‘ zekeringe door sluitredenen welker minder stellinge gebouwt is ‚ op werkzaamheden en gestaltens, waar door vele, zonder de
kragtdadige ver ewissinge des H. Geestes, opklimmen, en zig zelven gerust stelen , en daarom drijven‘ een Rechtvaerdigmakin‘ ‘ ge or en 1m het geloove buiten den mensche, om de werken, ‘de geloofswerken, dog zonder hare verdienstelijkheit, tot de
Recl_ìtvaerdigmakinge te doen invloeijen’. Ten derde‘, gelijk on ze ziele in een kranke kwijnende en ontroerde staat ‘is, zoo lang
wij‘ dit missen, en dus niet volkomen zig geregtvaerdigt vindt, dat zoo haast dit vertrouwen door den Geest des Geloofs in onze
‘ gemoederen gewrocht wordt, wij door dit geloove geregtvaer ígt. worden m onze conscientie voor Godt; ’t‘ wel’k zeker— ïJ!
’
_‘—“
d‘.
OVER DE RECHTVAERDIGMAKINGE.
141
lijk de meenin e van Paulus is Hom. Ví i. wijl Godt met ons in Christus bevre igt en verzoent is eer wij elooven, en door
het geloove den Vrede niet Godt gewaar wor en: ver elijkt alle de uitdrukkingen waar door de vergevin e der zon e te ken nen gegeven wordt; als dan eens een op igtinge van den last, wederom eene genezinge en doen oprijzen van de gezondheit, enz. en mij dunkt dat het ‘klaar zal zijn (schoon ’er andere om schrijvingen van deze weldaadt, betrekkelijk op Godts Recht vaerdiemakinge ‚buiten ‚ons, zijn) dat deze zien, en hare Re latie oiite betrekkinge hebben, ‘tot het gewaarworden van de ze weldaadt in onze conscientien door en uit het Geloove. _ Het is wel waar, dat vele min ervarene, door een dwalinge hun
nes verstands, uit onkunde van de Goddelijke waarheden in haar
beknopt verhandt op elkander, in die gedagten vervallen , dat, doen ze deze gewaarwordinge deelagtig zijn geworden in ha‘ ‘ re conscientien uit en door het Geloove, ze toen eerst buiten
zig zelven in Godts Vuurschare geregtvaerdigt zijn: ’t welk ee ‚nigzints aan onervarenen‘ toe te geven is:vermits ze de waer’
heit niet‘ kennen, en dikwerf de zake onderscheidentlijk niet hoeren beredeneeren: maar in anderen is het ‘vremdt. v Ten Vierde, zoo ziet UEd. dat ik alle die uitdrukkingen van uit en door‘ het geloove gerechtvaerdigt te worden, niet bren ge tot Gods Rcchtvaerdigmakinge van ons buiten ons, maar tot e Rechtvaerdigmakinge van ons in zijn eige gespannene vuur schaar in onze conscientie, die in dit tydstíp om beschuldigt alle ‘de geboden Gods‘ overtreden te hebben, en geene van die gehouden te hebben, en steeds tot alle booaheí! geneigtte zi/n,‘ en dat Wij die alleen „als van ‘Godt aan ons geschonken zijnde „ door het ge’ ‘ ‘loove aannemen, en ’er op tot zaligheit herustenfen ik meen,
zoo iemand lust‘ heeft het gantselie ‚Woordt Qods na te_ gaan, waar‘ in van de Rechtvaerdigmakinge uit en door het geloove geij; ‘sprooken wordt, in ondersc ieidinge’ van de Rechtvaerdigmakin ge van eeuwigheit, in de opstandinge Christi, en van de Recht vaerdigmakinge van den godtloozen doorv Gods onmiddelijke,
directe en voorafgaande ‚toerekeninge van Christus gerechtig heit en geno doeninge ,dat hij zeer gemakkelijk zal konnen zien ,
‚dat, ‚als ‘het 119
oondt‘ Gods ‘spreekt Lvanï uit en ddorîhet geloove _
T
‘
’
gerecht
142.‘
BRIEF
gerechtvaerdigt te hare worden, eigentlijk o‘ die weldaadt wordt, zoo als die voltooijinge en vofimakinge in onzegezien con scientie ontvangt, door het‘ zekere vertrouwen, dat de H. Geest
in onze herten ‚Werkt, dat de vergevinge der zonde, de eeu
wige gerechtigheit en zaligheit, van Godt aan ons geschonken zijn: door welk zeker vertrouwen ook‘ onze conscientie zoo onderhouden wordt, dat, wanneer Wij door tusschenkomende
zonde en verberginge van Gods aangezigt, en dooivuitblus’ âchen en hedroeven van den ‘H. Geest, dit vertrouwen verliezen en missen, wij, hoe volkomen van Godt gerechtvaerdigt zijn
’ de, deze weldaad in onze conscientien verliezen konnen, en‘ Gods vervarenisse dragen, doodtbrakende worden, en brullen als een leeuw van wegens het geruisch onzer herten: en dus dat
Wij eene dagelijksche vergevin e onzer zonde noodig hebben, ‘en ’er om bidden moeten, wij het onmogelijk is den levendi-.
gen Godt te‘ dienen, in de‘ betragtinge van de ware Euangeli sche heiligheit, zoo onze conscientie niet ‘telkens, bij vernieu
winge en herhalingc van het besprengen van Christus bloedt‘, Van doode werken gereinigt wordt, om den levendigen Godt te dienen.
Waar uit voortvloeit, dat onze groote zorg zijn
moet, dagelijks gebruik te maken van Christus bloedige ver diensten, en ‘altoos boven alles daar na te staan, dat wij den
toegang ‚tot Godt, niettegenstaande onze Lstruikelinge in velen, ‚voor ons emoedt mogen open vinden, om tot Hem door het
verscheurde voorhangsel vanChristus toe te gaan, om barm hertigheit te ‘verkrijgen en genade te vinden, om geholpen te worden ter bekwamer tijdt. ’ Dus heb ik‘ ‘nu mijne pointen, zoo klaar mij,‚‘na mijne mij “zelven best bekende kleinwetenheit, doenlijk was, ter voldoe
ninge aan uwe begeerte, opengelegt. Daar ‚zijn nu nog eeni gle pointen, die ik, ;eer-ik afbreke, UEd. onder het ooge moet rengen‘, ‚wijlLzij’Ì tot oîhelderinge ‘van het bevoorens bere’
‘deneerde grootelijksstre ken zullen. . „VOOR Ezasr, ‘ik denke, dat UEd. uit het beredeneerde zult ’ - opmaken, ‚welk ei entlijk het ‘eerste voorname point des ge‘
‚SQIIÜS‘ UJSSGÏIËB de ” lîotestanten ‘en Papisten was, waarom de eer‘‘
‚ste ‘zig Nan‘‚de‚lîìntste’sohe1dden;‚_ en uit dat‚‘ Babel gegaan zijn, ‘J ìïïtïìa
‚1‚
‚ en
over, nu RECHTVAERDIGMAKINGE.
143‘
en waarom de laatste de eerste als Ketters vervloeken: namelijk ,“ het was over nr. FORMEELE OORZAAK, het Toformale van de Recht vaerdigmakinge: "of die bestond ín een godtloozen rechtvaardig te maken door instorting van de rechtvaerdigheít als een‘ inklevende hoedanigheít in den mensche, waarop, als een voor aande, Godtdien
mensch vervolgen: reehtoaerdí de. Ditgevoeldede oomscheKerke: en onze Vaders, zoo Luthera sCalvyn , en die haar gevolgt zijn, hebben dit evoelen, uit eenen mondt en op dezelve gronden, tegengesprooíenen ontkent, wijl dat insluiten zoude, dat de
Heiligmakin voor de Rechtvaerdigmaking zoude gaan, tegens Gods Woor t , ’t welk de laatste voor de eerste stelt, en het
voorwerp dezer weldaad ín artículo juatijieationz‘: als een godtloo‘ zen beschrijft.
Dan Of de formeele oorzaak van de Reehtvaerdíg
makínge , als een overgaande daadtGods, bestaat ín de onmiddelyke,
directe en voorafgaande toerekening van Christus gerechtigheít en genoegdoeninge als de hare, om dat ‘alle: ín haarplaatze gedaan en geleden ‘was, door Hem, in wien ze een Verbonde-inzyn, als in
den tweeden Adam, hadden, die hen ín alles zoo verbeeldede ofte hare persoonen zoo ‘verving, dat Godt haar in Hem houdt, acht, rekent ‘en behandelt, als of‘ zy nooit zonde geh‘adt ofle gedaan had’
den ‚ maar alle gerechtigheit ín eíyenerpersoon oolbragt hadden, die Christus oolbragt heeft. Dit ontkenden de Roomsche, en ver vloekten deze Leere als een ketterije; en onze Vaders hielden het, als een Goddelijke en met vertroostingen vervulde Leere,
staande: en ik met haar houde die staande, en wil door niemant van deze‘ eigentlijke staat des gesehils afgetrokken worden door alle Sophisterij , om het geloove als iets waar op, waar na, waar door‘ en waar uit ,‘ bij deze formeele oorzaak van de reehtvaer digmakinge van den in zig zelfs godtloozen zondaar, door eene
toegerekende gerechtigheit, te doen invloejen‘.
En durve met
vrijmoedigheit zeggen, dat alle de waar 0p’s,‚waar na’s, waar
do0r’‚s‘,’en waaruitis‘, blijken zijn van een halfPelagiaansch gevoe—
len, om op de eene ofte andere wijze het geloove, als een voor‘ gaande daadt en werkzaamheit, tot Gods toerekeninge te’ doen werken. Die dit gevoelen der Protestanten verkettert, verket‘ tert Gods Woordt , onze Symbolische boeken, en die van andere
Protestantsche Kerken; en die zulks doen zeer weinig tellendeí ‘
’
za
144
BRIEF
zal ik, behalven ‚de medegedeelde uittrekzels, en de eige woor
den bijna van onze symbolische boeken die ik gebruikt hebbe, alleen met eenige invoeginge, om ons van de Saumursche te onderscheiden, die eene middelijke en gevolgelijke toerekenin ge van Adams zonde en Christi gerechtigheit dreven, UEd. doen hooren, hoe men in voorgaandetijden gesprookenheeft. CHEMNiriUs de Jùst. Habit. cap. 22. (deze uit de Luthersche) zegt tot antwoordt op een tegenwprpinge van Bellarmyn, wegens de toerekeninge van Christus gerechtigheit als de formeele oor
zaak van de Rechtvaerdigmakinge des godtloozen: Atque revera ín juetijíeatione talíe causa formule‘: ponenda est, guae simul et meríloria ene poesít. Niu‘ enim illam continent dignitatem ín Je, propter quam homo rite jushlficatu: reputetur, nunguam erít formule‘: eausa, per quam ju:tifieatus exietat in conspeetu Deí.
Cap. 24. op een andere tegenwerpinge zegt dezelve: Si aulem per forìnalem oausam ínteilígat illud ipeum quad Deus intuelur quando quemvz‘: justijïeat, _ dieo hoe non esee ínhaerentem ‘ullam qualítatem, eed Christi obedientiam etjuelítiam credentibu: gratuita ‚Dei miserieordia donatam atque ímpulatam.
Impouihile
guídem eet, ‘ut haeo juskitía guae in Christo‘inhaeret, :it etiam‘ noetra per modum ínhaeeíonís , eed quando tanquam membra uni mur Christa capití, non eet ímpoeeibíle ‘ut nostra fiat per modum do’ natíonis et ealutiferae partíeipationis: atgue hic modus sufiîeit, ut
in IÎMJÍÄfiCÏI‘liûlla formalis causae ralíonem, eflicaeiam et sìmílitudi nem obtineaì. RIVET. Disp. 34. Formq juetijieationis eoneistít ín justitiae Christi ímputatione , propter guam nobia remittuntur pec eam. TRELCATIUS Instit.Lib. 2. Forma justijìoatíonís activa eumpta estdetualisjnstitiae Christigratieita imputatío, qua meritum et obe díentia Christi nobí: applieantur, ‘ui ooînmuníonis arctiseimae, ‘uw
ILLE in NOBIS , et NOS in ILLO, ôic. Anderen zal ik nu niet aanhaien. TEN TWEEDEN, UEd. zal uit het heworens beredeneerde ook wel bevatten , dat het verschil in den aanvang van de Her vorminge niet was, wat ivare zaligmakende genade was? wijl, zoo veel mij bewust is, nooit iemant der Hervormden , ofte
Protestanten van beide takken , ontkent heeft , dat alles wat de H. Geest na Christus aanvaarden van ons, in het herte
werkt van ’t begin tot het einde, en dus na de eerste aanrakin
‘
‘IK-“Àfim-ì-ìu‚
__.
,_‘_‘
_
k___‘‚
A‘
e’
___
ge
_’‘_‚_A
_
‚f
oven DE RECHTVAEBDIGMAJSINGE.
14s‘
ge ofte bewerkinge des H. Geestes, tot overtuiginge "an zon‘’ de en elende, tot verligtinge ter kennisse Christi, en tot over
buiging onzer Wille, zaligmakende was; maar de controversie‘ bestond hier in, of tot de natuur van het geloove, zoo als wy daar door als een middel volkomen in onze conscíentie gerechtvaerdígtwor- ‘
den, behoord een zeker vertrouwen, ’t welk de Heilige Geest ín onze ‘herten werkt, ofte als ‘de Geest des gel00f8 inwerkt, dat ons de ver ‚gevizzge der zonden , de eeuwige gerechtigheít en zaligheít van Godt
geschonken zy uit loutere genade, alleen ‘om de verdiensten Christa‘ wille, ofte niet? De Papisten stelden, dat dit niet tot de natuur en‘
wezen de.‘ zaligmakenden eloofle behoorde, maar dat die dit ‘geluk gehadt hebben, zulks al een gehadt hebben door byzondere on flliddelî/ke openbarínge. Waar uit men afleiden ‚kan, aan de eene zijde, de t edagten der genen, die willen, dat het geloove
n form niet ìeeft, tot dat het dadelijk hier toe komt, en dus de volkomenheit van onze Rechtvaerdigmakin e voor Godt‘ van de volkomenheit‘ hier van doen afhangen; ‘a s van de gene‘ die zeggen, dat ‚het verzekerde vertrouwen van de vervevinge der zonden, en ons aandeel aan de eeuwige gerechtig ieit en
zaligheit, (als van Godt aan ons‘ geschonken uit loutere genade om de verdienstenvan Christus ,) niet en behoort tot het wezen, maar ‘tot het welwezen des geloofs. _ Daar de Hervormde Protes tanten alle , zonder ondersclteid , dit verzekerde vertrouwen van de vorgevinge der zonde, en ons aandeel aan de eeuwige gerechliglteít en zaligheit, (als uit loutere genade aan ons geschonken,) stelden de FORMA Finn, de form des geloof‘: ‘NB.’ zoo als wy hier door gerecht vaerdigt worden ín onze conscientie, hier ín te bestaan, en dat hiertoe
geen‘ lag/zondero en onmiddelgke openlìarínge boven ‘z'n‘buiten God‘ Woordt noodig is, maar dat het ín de natuur van het geloove zelf} ínleggende z‘: , en zoo dra uit de natuur en aart van dat zngewrogte
geloove‘ te voorschyn komt, als de H.‘ Geest door het beschreven Woordt dit openbaart. Dit heb ik overal in mijn voorens uitgegevene schriften getoont, en betoogt daar het te passe kwam, en ben van gevoelen, hoe langer_ hoe meer, dat het gebrek’ van on‘ derscheidinge tusschen Gods Rechtvaerdigmakinge‚ende Recht
vaerdigmakinge in de conscientie uit en door het geloove, occa
sie en gelegenheit gegeven heeft tot alle deverdeelthedenïdie ‘
‘
nel‘
146‘‘
‘
BRIEF
hier over, onder de tans zoo van elkanderen verschillende wa re hervormde Christenen, gevonden wordt, waarom het noodt
zakelijk is, het point tot het oorspronkelijk verschil te bren gen, gelijk ik in deze doe; en zoo het van UEd. begrepen ‘wordt,’ zal UEd. zien, dat alle de twistinge onder hun die hervormde willen genaamt worden, niet daar over moest gaan, hoe Godt door een overgaande daadt ons regtvaerdivt, als me de niet daar over, wat ware genade is, en zaligmîikende be
werkinge van den H. Geest in‘ons als geregtvaerdigde door Gods toerekeninge van Christus geregtigheit; maar of wij in, en bij ons eitge zelve, ‘in foroconsczentiae, niet eerst geregt vaerdigt wor en ten vollen, als de Geest des Geloofs dit ver trouwen iu onze herten werkt? en hier in zullen, denke ik, ‘alle Godtzalige en vreedzame in den Lande overeenkomen.
A‘ucteuren, ter stavinge van mijn‘ evoelen in deze, behoeve
ik niet te voorschijn te brengen,‘ sc loon ik ze bij al zoo groo te, ja mogelijk grotere menigte zou konnen aantrekken, als veel andere, die mijn moedertaal niet verstaan , in welke heer
lijke verzamelingen ‘tegen de Neonomianen gemaakt zijn. HET DERDE voorname verschil was, hoe het Geloove, waar ‘uit
en waar door wy zoo dihîoerf’_qezegt worden in de Sohriftuurge regtoaerdigt te ‘worden, met Relatie tot de Rechtoaerdigmakinge moet
beschouwt worden. Zonder van andere verschillen, dit point aan aande, meldinge te maken, is het verschil voornamelijk over äe volgende pointen geweest. Het eerste was, of het Geloove
in aanmerkinge kwam in Godts Vuurschaar voor‘ en aleer hij
ons régtvaerdigde, dan of het alleen in aanmerkinge komt in onze conseientie,als dergezegt wordt , dat wij uit en door het Ge loove geregtvaerdigt worden? De Papisten stelden ja! dat het zoo in aanmerking‘! kwam, dat Godt niemantin zyn eige Vuurschaar reytvaerdigde, dan op en na het Geloove, als een daadt uit de in gestorte heiligheit ofle regtvaerdigheit voortoloeijende. De Remon Stranten , uit de zelve half Pelagiaansche grondt , leerden, dat het Geloove als een daadt en werkzaamheit, die wy als de voorwaarde van het Genade Verbondt opbrengen, om van Godt tot regtvaerdigheit‘
zoo in eyn eige Vuurochaar toegorekent wordt, dat Godt het als onze Euangelische gehoorzaamheit aanziet. De Euangelische Pro ‘ ‘ ‘ ’ testan
" “—-
- -‚ ‚’
‘-—_
‘
—_’ Äî‘..‘
oven DE RECHTVAERDIGMAKINGE.
147‘
testanten hebben dit met de grootste indignatie verworpen; lee rende, dat het Geloove geenzints te passe komt als iets waarop, waar door, waar uit, ofte waarom, Godt ons regtvaerdigt in zyn eige
Vuurschaar, ‘maar alleen een bewys is en middel tot de kennis van ons voorregt, zo dat wy bevoorens van Godt geregtvaerdigt zynde, Hg dit Geloove ín onze herten ontsteekt, ofte den Geest des Geloofä uit kragt en als een vrugt van Christus Heilverdiensten , aan ons toegerekent, schenkt, om ons tot kennisse , dat is wezentlgke gewaarwordinge, en geruststellende gevoelen te brengen, dat ons de vergevinge derZonden en eeuwige geregtigheít en zaligheitbevoorens van Godt om Christi
wille uit loutere genade geschonken waren. De geloofs omschrij
vinge , in de VlI. Zondags afdeelinge, als me e de Verklarin e van de Relatie des opregten Geloofs tot deze weldaadt , in
de XXIII. Zondags afdeelinge, en de XXII. Artikel onzer Belij denisse, drukken ons gevoelen zoo uit , dat hij steeke bliudt zijn moet, en de Leer niet‘ verstaan , die het anders begrijpt. Ve le Doctoren zoude ik te voorschijn brengen; maar het onnoodig ’ zijnde, zal ik, zonder van Doctor Owen te spreken (die met mij ,‚ ofte liever ik met zoo een groot Man als hij», verstaat‘, dat door en uit Geloove geregtvaerdigt te worden, niet anders beduidt,
dan in onze conscientie geregtvaerdigt te worden door het Ge‘ loove) nu maar Doct0rTw1ssUs,wiens leer hij ernstelij k aankleef
de, aanhalen: deze zegt, de geregtiglteit van Christus wordt ge zegt ons toegerekent te worden, en deszelfs verdienste ons toegepast’ te worden door het Geloove, nietvoor Godt, maar bg onze conscien
tie, voor zoo verre door het Geloove ín onze herten verwekt wordt
het gevoel en de kennisse van deze heilzame toaeeígeninge uit Gods liefde, die wg uit ofte door het Geloove smeken dat Hg ons geregt vàerdígt en tot kinderen aangenomen heeft, waar uit de vrede des ge‘
moeds gehooren wordt» Derhalvenis deze geregtigheit van Christus ‘ ’ de onze geweest voor wg gelooven. enz.‘ en met‘ deze Doctor, wiens
woorden ik niet verder mededeele, komt overeen ‚Wijlen de Pro- " fessor T. H. ‘van den Honert, welkers woorden , uit zijne beknop te zámenbindíîzge , van anderen aangehaalt zijn. De tweede con ‘troversie over de-‘betrekkin‘ge ofteRelatiedes Geloofs; met op
zigt tot de rechtvaerdigmakinge,‘was, of het geloove‘ in deze in ‘ aanmerking‘! kwam , als ‘hebbende in zígde zaden van alle deugt - t‘ ‚m‘‘
niet
148
BRIEF
niet alleen , maar ook dat ’er in was een ware bekeerínge tot Godt‘ en
eene lust en opregt voornemen om voor Godt in ware gelioorzaamlzeit
te leven, zoo dat Godt niemant de Zonde vergeeft ofle regtvaardigt ten ‘zy dit voargaat. De Papisten, en alle die met haar heulen, zeggen
van ja! Maar de Euangelische Protestanten, het gelooxie van den tbroon , waarop men dat ‘gestelt had , als participant en mededinver
‘na de eere van door en uit hetzelve geregtvaer‘digt te wor en in Gods Vuurschaar buiten ons, te zamen met Christus geregtig
heit, als een causa socia , afgebonst hebbende, hebben altoos in voorgaande tijden geleert, dat het in Gods rechtvaerdigmakin ge in het geheel niet te pas komende, ook in dezen‘ opzigte, als omhangen met alle deze deugden, gantsch en gaar niet te pas kan komen voor Godt, zoo dat Wij uit en door‘ een levendig geloof niet geregtvaer‘digt worden in Gods Vuurschaarjgmaar wel in de Vuurschaar van onze eige conscientie; en dat dan ’t
zelve ‘niet als levendig en met alle deze deugdenomhangen,
‚schoon die tot het gelove behooren, te pas komt: zijnde het de ‘natuur en aardt des Geloofs, als wij daar door in onze‘ eige ‘oonscientie
eregtvaerdigt worden, alles als schade en drek te
agten, en a leen de eenige geregtigheit des Heilandts als onze Ïeheele en eenige geregtigheit voor Godt te houden. Behalven 1et geen ik uit onzeSjnzbolisc/ze boeken in mijn voor aande re
deneeringe aantrok, waaraan ik mij stipt gehouden ìebbe, zal ik UEd. laten hooren Docron LUTHER loc. com. class. 2. loc. de ‚Ïustif ex tom. 2. in Gen. Cm‘, ínsane s0phista‚ asseriä d‘ilec tioneîn, spenij et alias virtutes ? Scio kas esse insignia Deidonajdi vínitus mandata ‚ et ‘per Spiritnm Sanctum ín nostrís cordibus ez eítari et ali.
Scio fidem absque hís dom‘: non existere; ‚m? nnne
nolìís quaeetio esij_quid cujuxque próprium sit. Tenes manu varia semina, non autem ‘quaero ego, quae cum quibua conjuncta sint, sed
guae cujusqúe propria zàírtu:t Hic aparte die quid faciat solafi
des‘, noneum quibue virtutibus cbnjuncta uit: soltíïultem fides ‘ap prehendít pr0miuonem‚ credit promíttenti Deo, Deo porrigentz‘ ali ‚guíd admovet manum, et id aceipit. Hoe propriunz solíusfidei eet,‘ ‘ Chanïas, Spa: , Palíentía habent alias materias, circa qua; ver sanlur, habent alias limitea, inlra quoe consíetunt. Non enïm am
plectuntur promíeaíonem, eed ‚mandata exequnntur, aucjiuntDeum ‘ man
oven DE RECHTVAERDI‘GMAKINGE. p
‘ 149
mandantem , non audíunt Deum promitlentem, ‘lïtjidct facit.
Als ‘
ik de woorden onzer Vaderen wilde bijbrengen, die altoosge leert hebben, dat wij in de Vuurschaar van onze conscientie solw
fide geregtvaerdigt worden, waar zoude ik beginnen ofte eindi x gen! Het derde point van verschil, over’ de Relatie des Geloofs tot deze weldaadt, was nooit, of het Geloove, waar door oog in de Vuurachaar van onze eige ‘conscientie geregtvaerdigt worden, een doodt ofle levendig geloove is: onze Vaders waren te verstan dig, om te stellen zulken propositie, welkers eene, een lochenin
ge van het andere zijn zoude:even gelijk zijn zoude, het ligchaam zonder adem een Mensche te noemen , daar het maar een doode
romp is: en geen van de Papisten hebben onze Vaders voor zoo onverstandig gehouden ‚immers, zo veel ik weet ‚hun daar niet van
beschuldigt; zijnde nooit den twist geweest, ofwy door een dood geloove geregtvaerdigt worden,‘ maar of‘ wy door het geloove zonder
de werken geregtoaerdigt worden? Dit laatste hielden onze Va‘ ders staande, en betoogden met een, hoe het geloove zorider de
werken niet dood maar levendig is; zeggende vervolgens, dat
het levendig geloove regtvaerdigt, maar ‚niet voor zoo veel het levendig is, te weten met levendige werken te doen, en ’t
woord was, fidee viva justifioat, :ed non qua viva. Maar ’t ver‘ schil was, eensdeels, of ons geloof werkt tot rechtvaerdigma
kinge, (zoo dat wij tot de verkrijging dezer weldaadt door de de‘ den en werkzaamheden des Geloofs komen,) en duszonder die werkelijkheit des Geloofs deze weldaadt niet zouden konnen
werkrijgen, dan of wij geregtvaerdiät worden door het ontfan‘ gen van het getuigenis der genade ods in Christus, en dus of et geloove in dit opzigt lijdehjk is? De Papisten stelden het eer ste, en onze Vaders, het eerste ontkennende, stelden het laat ste; gelijk ik mede doe, om het Geloove niet in een werk te
veranderen: gelijk het in deszelfs natuur geen werk is, daar het tegen over staat, maar eene hebbelijkheit der nieuwe Nature,
door den H. Geest ‚in ‘de uitverkorenen door de kragtdadige roe ‘pinge ingestort, waar door zij bekwaam gemaakt zijn om te ont an en, en zig toe te eigenen, als waaragtig, dat gene van
wel ers zekerheit de H. Geest door middel van het woordt het herte heeft overreedt. Daar niemand tegen zal opkomen, Ëan ‘
V
ie,
150
BRIEF;
die, met Cartesius, het wezen der ziele in een denking stellen de, de hebbelijkheden verloochent: van wien ik eerst wil we ten, hoe een geloovige, de dadelijkheit van gelooven daar’ ‘ niet zijnde, een geloovige, en met Christus door het geloof vereenigde blijft; en hoe een geregtvaerdigde in Christus e ‚ 1‘ tvae_rdigt blijft, zoo menigmaal hij iets anders doet dan na de ijk Christus tot regtvaerdigheit aannemen ?‘ En als ik dit zal
‘geleert hebben, zal ik konnen begrijpen, dat het geloove geen ebbelijkheit zij, maar een enkele dadelijkheit; ’t geen ik nu ontkenne; en vervolgens vasthoude, dat dat hebbelijk vermogen des Geloofs in de Rechtvaerdigmakinge het getuigenis der ge‘ nade Gods in Christus ontfangt ‚en in zoo verre zig lijdelijk heeft_
in opzigt tot de dadelijke werkingen des H Geestes door het‘ Woordt; even gelijk het o0 , waar aan de voorwerpen verê ‘toont worden: schoon het we haast dadelijk wordt met de wel’‘ daadt aan te grijpen, gelijk de hand de gave, zig die toe te eigenen, vast te houden, zig daar in te verblijden,en gerust Îte ‘stellen, niet in zijne aannemende daadt, maar in het woordt dat Christus door zijn Geest tot de Ziel gesproken, en het oor des geloofs gehoort heeft. Anderdeels was het verschil in de zen, of het geloove als een daadt, of als een instrument in aan‘
merkinge komt? De Hervormde hebben als uit eenen mond ge zegt, alleen als een instrument. Ik heb genoegzame verzamelin gen uit hunne Schriften om dit te bewijzen, maar het zal niet ‘nodig zijn die aan UEd. mede te deelen 5 wijl het XXSte Artikeí
onzer Nederlandsche Belijdenis zoo klaar op dit onderwerp zegt; nog en verstaan niet, dat het, om eigentlgk te spreken, het Geloo ‘oe zelve is, dat on: reehtvaerdigt, want het ie maar een Instrument, ‘waar mede wy Ûhrietum onze rechtvaerdigheid omhelzen. BfaarJe gut Chrietue, ons toerekenende alle zgeze verdiensten, en zoo veelhei
lige werkewdie hg voor ons en in onze plaatze gedaan heeft’, ie onze ‚rechtvaerdigheit: ende ‘het geloove is een instrument dat ons met hem
z'n de gemeinechap aller zyner goederen houdt, deweike ‚onze gewor— den zynde, meer dan genoegzaam zyn tot onze vrijsprekinge ‘van
‘ ‚onze zonden. Als ik leve, en de Verklaringe van de XXIIISÜÊ Zondag nitgeve, zal ik, na mijne geringheidt, UEd. over de
0irzaken-0nzer‚ rechtvaerdigmakinge meer doen hooren, enEäÏ
‘ ‚. ‚wan-r‘‘ ‘
KL
’"
ovER DE RECHTVAERDIGMÁKINGE‘! Ed. de zaken, subtielder uitgehaalt, konnen lezen.
151
Ik’ zegge
nu maar, dat het geloove in betrekkinge tot de weldaadt van‘
de Rechtvaerdigmakinge een instrument is, ofte middel in ver
scheide opzigten.
‘
_
‚I. Een vereenigend middel van onze zijde met Christus den
Heere onze gerechtigheidt. v ‘ 2. Een ons in de vereeniginge met Christus houdend middel: 3. Een ontvangend middel van het geen Godt ons, zonder‘ ons toedoen, dat is zonder tusschenkomst van eenige daadt van. ons, door onmiddelijke directe en vooraf aande toerekeningeí eigen‘ maakt, door schenking van‘ de gerecîtigheidt en genoeg-é doeninge‘ Christiv ‘aan ons, waar in hij ons zoo rechtvaerdig
aanziet, als of wij nooit zonde gedaan ofte gehad hadden, maar
alle gerechtigheidt in eige Persoon volbragt hadden.
ï
zí. Een middel, waar door aan onze Ziele, Christus Jezus,
‘ als de Heere onze Gerechtigheidt, ‘zoo merzel/Êtandigt en toogt wordt de onze te zijn, door de toerekeninge Godts aan ons, dat wij het daar ‘voor houden,‘ zonder te willen opklim men om de gerechtigheidt af te halen, om die tot ons te brein‘ gen, ofte nederdalen om die ons door onze daadt ofte daden eigen te maken: zijnde die nabij in het woordt, ja in ons
hert, daar die als de onze van ons bespeurt wordt. _ 5. Een aannemend middel, nainentlijk: onzeRechtvaerL ìligmakinge in de baarmoeder der belofte des Euangeliums leg‘ “ende voor een ieder die gelooft, zoo komt de H. Geest, die
‘ et geloove zelfsin werkt, en maakt dat werkzaam, om Chris
tus en zijnïgerechtigheidt, en genoegdoeninge, aan te nemen en te omhelzen, met eene bijzondere toeeigeninge daar van
aan ons voor onze Persoon.
‘
6. Een middel waar ‚door wij ‘in Christus tot Godt gaan
met (BoLouEs) confidentie, stout ofte ‘vrijmoedigheidt, om barm hertigheidt te verkrijgen, en genade te vinden, om geholpen ‘teworden ter bekwamer tijdt.
e
’
‚ 7; Een middel welk het getuigenisse onzes ‚aandeels aan ’_ ‘Christus gehoort hebbende, ons tot kennisse daar ‘van brengt, en ons daar van ‘verzekert.
8. Een leunende en berustende middel, waar door wij ons,‘met gerust’
152
BRIEF oven DB RECHTVAERDIGMAKINGE.
gerustheit en kalmte onzes ‘gemoets, op Christus zelfs en op zij‘ ne heilverdiensten, als de onze geworden zijnde door Godts toe: rekeninge gifte en geschenk, zoo verlaten, dat wij ner ens an’ ders onzen troost zoeken, maar alles als schade en drek
ouden‘
‘ Dit hebbe ik altoos gelooft, en geloove het nog, schoon ik op velerlei wijze deze pointen hebbende moeten na de stoffen verklaren, dan van deze, dan van gene, heb moeten spre-‘ ken. Zoo ik in het Latijn deze dingen zoude uitdrukken, Was het korter, dan in UEd. taal, die de langwijligste is, te doen. Medium unionia. ‚Zllediuìn in unie/ie eon:ervana. Medium recep tionie. Medium apprehensioni:. Medium applicationis. Medium appropinguatianis cum plemphoria.
Medium certiorationie n00‘
trae juetijicationir. Medium reclínationie. plaats nader verklaart worden.
Alles zal op zijn
‘
_ Ik diene nu van de zake aftestappen, betuigende, dat zoo het respect voor UEd. mij niet bewogen had zoo veel van mijn tijdt uit te splijten , die ik meer als nodig hebbe tot mijn eigen werk, ik noit afzonderlijk hier over mijn pen, na alles dat ik
hereidts geschreven hebbe, op papier zoude gezet hebbemtot dat ik tot de Verklaring‘: ‘van de drie‘ en twintigste’Zondags afdeelinge kwam. ‘Mijne gedagten zullen mogelijk UEd. bij voor‘ baat eenigzins voldoen. Wat ’er ontbreekt, zal daar na daar bij komen: en zoo UEd.’lets vindt dat niet klaar is, of niet wel uitgedrukt is, zal mij groot vermaak geschieden, zoo het
mij onder het ooge gebragt werde van UEd. of zulken , die nef fens mij, de waarheidt beminnende, daar na onderzoek doen UEd. hertelijk groetende, blijve ik, ;
Wel-Edele Heer en zeer geagte Vriendt, ‘ UEdelens ware Vriendt A. C O M R I E. _
P‚S_. Deze Missive, mutatís mutandù, was voor eenìge jaren geschreven, en ‘
ik dagte deze aan onze Eerwaarde Classis over ‘te geven, doen wijlen de
Professor J‘. u. d. Honert mij neffens den wel Eer-w. Heer Holtius van Anti nomianerij en Machinalisterije beschuldigde.
‚
Maar
elijk ‚gemeldt is in de
voorgaande , die UEd. gemeen. gemaakt heeft, vonde i?‘ goet ze in te houden: en dus,_ schoon voor eemge jaren opgestelt, bekomt gij die nu tot u nu! in deze twistzieke eeuwe, over welke ik mij bedroeve.
Wonsaucce den 15 Sept. 1760.
‘
\‚
1153
‘REGJSTEB~-i i ‘PEn ‘ ~ WELKE AANGEHAALD , runen VERKLAARD , UITGEaREm , ’_‚‘-‘_‚
_‘-
‚
- '(‘
-uw “
‘_‘‚„‘
‘
‘
“k
or’ EENIG LICHT GEGEVEN WORDEN. o‘
‘ .
ìt’
pc‘ ï‘)
‘
I
g ‚ t}_
ì
.
‚ z” ‘; l
‚n l
‘
j‘_
‘
_
ï
‘
‘ _
r’
Î
‘A
‘
’‘
l
i
‘
‘t
‘
‘
'
!‘.‚
‘ ‘
I
t ‘
’
‘‘ I
’
’
_
kap.
vers.
‘
Vers‘
rennen.‘ ‘
‘
‚
‘ P35’ t
’ normaler.‘ ‘ ‘
..2_s.....’‚‚s5 ‘‘
l
‚I
64
e
o‘
0
’o
o
e
oo
oo
oo
o_ o
'
"‘‘
0
.
Û
o
_
JESAÏAS. 5 Q
g
6
Ü
. .
w
g
e
Q
6
‚
l
o
0
0
o
o
6
o
t
I
0
‘O
o
eÜ
D‘
_
‘
o
‚o
0
g
.
‘‚
’
‚
o
o
e
_ ’ ‘L
11‘ 29,
;o
‚
Jsnsmus. 23
p
g
o
.
o
‘ e"Lconnrraiuv.o
o
o:
2 qonmraxn. .‚
. 2l_ .
‘
.
’
Joiumms.
’ K‘
.
93, 101 ’
’ ‘
‘ o
‘
13, 14 ‘ ‘’ 2 . -2-5 ‘ ‚ EPHBSEE‘
o
o
Q
‚l
O
10
‚oo
‘eo
e_
oo
oO
14
.
. ‚m_ . ‚.
I ‚18
3!
I
‘go
0I‘
.
.‚
‘3...’‚.‘.‚‘20... 15 . .‘ z: . . . ‘
I
‘
.
.
.
‘‚
g.
g.
O
0
q.
_‘ 3_ .‚ . . .‚ . 24 . ‚.‘ „ ‘ 4
'
'
'‚'ï"‘‘I""
6
Q‘
3
.
.
.
.
‚
ramrrmîsnn. l
8
_
og
Q o
o
o
0
o
O
o
o
o.‘
‚HBBBBBIJ o
‘
l
Α
‚ ‘ i
na
’15!‘
_
\
lREGISTER VAR
‘VELE VOOBNAME ZAKEN. _ °@_-— s
_
A.
sterke handen, op zijnenáoen wag ugelenden troon staande te houden’,
Adam! (beide) ‚tegen elkander gesteld.
g. 7, 9, u, 54, 10s, 107. A am (tweede) nam de menschelijke na‘
‘tuur als een Publiek persoon aan, Waarin de eerste was geschapen. 92. Afwijking (eerste bron van), onkunde van Wet en Euangelie. 37. Tweede bron, onkunde van Gods verbonden.
en boven God te mogen verheffen, en Gods raadsbesluiten van den (bij hen‘) onverscbilligen vrijen wil te doen afhangen. 46. Arminianen (of Remonstranten) in En geland hun schandelijk bedrijf, met de gevolgen. 49, 50. Ai-minius (uit) leer van de Regtv. zwa ’re ergernis alle regtzinnigen. 28. Uit zijne vuile gronden vloeit voort, de loochening van de Regtv. van een‘
37. Derde bron van afwijking der zuivere leere van de Revtvaard. is: 1m“, geneigdheid voor de zonde in ‘t gemeen; en bijzonder, 24°“, hoog wigheid(als eene inblij vende daad). 81, moed. Uit deze 2 beginsels de beroe Arminius zijne dwaling. 44._ (zie Zend. ringeu, die de Kerke Gods ooit geteis 93, vr. ‚61, en Ned.‘Be_lijd.‘art. 22.) terd hebben, al‘ te leiden. 39. Artikel‘ van ‚deReglvaardiging naauw
‚Anders (wat) van God geregtm, wat au‘ ders in de‘ conscientie. 98.
keurig nagegaan, en trachten te ken nen; en waarom! 5.
‘Äntinomianen kunne dwaling. 38. Anninianen (of Remonstranten) hier te B. lande. 45. sloegen twee’ wegen in, en die hen volgen nog dezelfde. 46. Bsro zijne verfoeijelijke dwaling, -‘- door 1m“ , krachtig te ijveren voor de ze Elizabeth afgezet. 44. " deleer, ‚zoo als ‚zij die_ begrepen ; ;en Barret zijne gruwelijke dwaling en las de leere der genade onder allerlei ha ’ tering, -— afgezet. 43. telijke gedaanten af te schilderen. asis van Luther is de‘persoous-verwis 24'“ de wereldlijke magt (die selin . 9. vleiden] aan Îbuglne ‘zijde ‘te trekken’; BebancFeliug (onverstandige) 100. dooi‘ die te verheffen; vooral iristuk‘‘ Betaald voor die een ver onds inzijn in ken van de lease , in order der Kerk; _ _hem haddeng‘niets voor anderen. 95. alles lafhartig ‚opolïerende, om den Bremers enz’. stonden gansoh niet mgt in‘ de leero der bijzondere genade. 31. Dägan (den vrijen wil), bunnen gelief ‘‚ den drek-god, door hooge magt eg c
I -‘
a ‘
\
153i REGISTER‘ van VELE VOORNAME ZAKEN. C. Cartesiaansche dwaling. 150.
Christus als de grootste der zondaren
ding van Antinomianen. 48. Hoe om‘ staan. 49. ’ Ergernis (zware) uit Arminius leer ‘van
de Itegtv. bij alle regtzinnigerr. 28.’ ‘
aan emerkt. Niet in zich‘ zelfs,maar
omîat hij de zonde op zich had ge nomen. Komt onder de generale wet’;
F.
_
wordt een vloek,’en moet sterven. 3. Formeele’ oorzaak van de Régtvíi-‘Wat is. 26. Het fundament hiervan-H is Christus (in) dood de betalinge derzen
Christus geregtigheid -- aan den‘v in‘?
de; in zijne opstandinge de‘ Itegtvaard.
‘ 95, 96 ‚‘ 97.
derdaad godloozen -‘-“ in wien? noch ‘
Cpmrie de Predikatien der Erzkienen ten meesten‘ deels in zijne jeugd‘ gehoord, en de substantie onthouden. 35. conscientie‘ (in de) geregtvaard. 136-‘1 49.‘ Constante leer der geleerdste Kerk’-leer‘ aarsna den tijd der Apostelen tot de l Hervorming. 9-15.
roeîng, noch levendigmaking, noch we rharing, noch eenige‘ inwendige
veranderin
plaats gehad heeft, ‘of
koude heb n — voor en aleer de he trekkelijke staat vernietigd werd. 16, 99, 100. Inwendige staats-verandà‘ ring is een gevolg (vrucht) hiervan,
en gaat er mede vergezeld. 16,
‚
‘n. G.
Daad ( een personeele) of hoedanigheid maa t ons de schuld, noch de ere ‘ Geest (II.) werkt het geloof in denznen‘
tigheid deelachtig, maar ons ver on s inzijn in den eersten of tweeden A dam. 108.
sche, opdat hij tot zaligheid bevatte alles, wat door het Woord en de 8a‘ cramenten ingesteld, en‘ behoorlijk‘
‚Daad (geen), werk of voorwaarde gaat toe ediend wordt. 25. voor de Regtvaardigmakinge. 113, 114. Geloo en hekeering hèhooren tot‘ dehei‘ ligmaking, gaan niet voor de toerekeì- ‘ Daad (niet door eene), maar ingewroch te ‘hebbelijkheid in de gemeenschap nin ‘of Regtvaardigmaking. 99, 100. met Christus gehouden. 134, 150. ’ Geloo . Het eerste begin van leven‘ der Deel (IN?) van den Brief van 8-36. 94" nieuwe natuur. 3.5. Een middel van‘ toeëigening. Eene ‘hebbelijkheid de: dee van 36-74. 34° deel van ‚74 tot nieuwe natuur. 36.‘ Is in natuur geen
het einde.
Deelenlvier wezenlijke) van de Regtv. werk, maar staat ertegen over. 149“. (elk deel zijne volmaaktheid) ma en‘ Geloof (Kegfvaardigm. moet door) ont door vereenigmg of zamenvoeging de vangen worden. Kan niet anders. 20. volkomenheid van deze weldaad. 17, 18. Dezelfde deelenrâô, 31, 141.
Deel (vierde) van de Regtv. als een ge volg en vrucht der 3 wezenlijke dee
len. 97, 99, 35, 36, 142.
Wordt alleen door‘ het ‘geloove bevat (gekend). Door welke schriftuur‘ er ‘toe gehragt omzoo te gelooven‘. 21 ‚191‘. Gcloois-helijdenissen (e f) van 20-96. Geloofs—dadelijkheid gaat niet voorde
Regtvaardigm. 1. Geloove‘ Behoort als eene vracht‘ de‘ ‘ltegtvaard. tot het beginsekvan het geestelijk leven. Kan in‘ deltegfv. Eeuwige en generale Regtv. De open niet inkomen. 116. Der Wet. 132. _ barmge daarvan. 85.
E‘_
Engelsche Protestanten hun gevoelen over
de gegtv. 47. Verschil over het Kerk ‘
be/stuur. 48.’ In dien tijd geene mei‘
Betrekkelijk het Euangelie‘’. 136-142. De ‘eenigste onm.‘ genade om ‘indruk’ selen van het Woord te ontvang‘en. i332 ‘ Is
_
‚REGI S’T EùR
156
_ Wat hoort, aan God (die) van de daad en werkzaamheid neemt. 140. En gewaar wordt. 141. des schepsels doen afhangen, looche ‘ ’ Geloove"(Christelijk) bestaat eigenlijk in nen zijne Godheid. 80. Godheid (die de) Christi loochenen, ra de twee Adams. 11, 54. ken eindelijk de gansche christenheid Geloove , een waar vertrouwen , met ver kwijt, en worden geheel en al Bei zekerde vrijmoedigheid, in eene on denen en Turken. 5. wankelbare hope alles goeds te zul Jenontvangen, niettegenstaande onze God is onveranderlijk in wezen, ver stand en wil. 80. Doet niets in den ‘broosheid. 24. ‘ tijd, dat hij (in zich zelfs) in de nooit Geloove. Een instrument of middel (in ‚verscheidene npzigten). 151. Dat in begonnen eeuwigheid niet gedaan heeft. 126.‘ ’ ‘het Latijn uitgedrukt wordt. 152. ‘ Geloove (hoe het) met betrekking tot de God kan geen jota van de Wet allstup‘ pen, en God blijven. 93, 43. "’ ‘n ‘ Regtvaardigm. moet beschouwd wor _ i‘ den. 147, 148. Werkt niet tot Regtm, Godloozen beschreven, — worden ga‘ regtvaard. 114. Bewezen. 115, ‚1116. maar ontvangt het getuigenis der ge God Regtvaard. vrijelijk, niet door in ‘ nade Godsin Christus. 149. _ storting der geregtigheid,’ maar door Geloove. Niet in plaats van de volkome rie onderhouding der Wet. 44. Noch vergeving der zonde, en toerekening ‘ als eene voorwaarde. 45, 111. ‘ Des- ‘ en aanneming hunner personen; met ‘ om eenig dinú in hen gewrocht, of zelfs natuur en aard. 148. door hen ‚ge aan, maar alleen om Gelooven (door) wordt niet iets, dat niet [s afhankelijk. 134.
was, maar dat al was (eer iemand
Christus wille. 24.
‚ ‚
het gelooft). 97, 140. Schoon ons niet ‘Gods wil‘ kan door niets buiten zich zelfs bewoven worden. 85. bekend. 139. Genade-verbond is met‘ eenen (Christus), Gomarus verklaring. 98. en allen in dien eenen opverigt. 38
‘s2‚ 87. ‚
‘
°
‘
‘a‘
H‚ ‚S
‘ Geregtigheid (Christelijke) _tegen de ge’ ‘ regtigheid der Wet en eigen werken. Hebbelijkheid en dadelijkheid. 135, 150. Hervormde Kerk (hope dat ‘nooit iemand ‘ Roemruchtig uit te breiden. 4, 5. Geregtigheid (Christus) onmiddellijk di
in eene) zal geduld worden, die de
rect en voorafgaande toegerekend tot ‘onmiddellijke toerekening der beide Adams loochent. 7. ‘ Regtvaardiging. 7, 9. ‘Ceregtvaardigd in de vierschaar van de Hervorming (bij de) kwam eene menigte _ conscientie; uit, door, op, en na het (mogelijk eenigzins door gemeene ge‘ nade verlichte) te voorschijn , die mis _ geloove, wordt niet ontkend._Zie 97, bruik van Luthers en Calvijns leere 29, 31, 35, 41 en 53. Waartoe ge maakten. 40. . ‘ ‘bragt. ‚141, 147. Ceregtvaurdigd. Niet eerslelijk door het Honert (J. v. d‘) heeft den staat desge‘ schils ganse’h abusive opgegeven. 7‘), ge oove, noch door de liefde, maar
oor de eene geregtighcid Gdds in Christus. 13. Niet wegens de waar’ digheid der verbrijzelinge, 01‘ andere Voorgaande of volgende werken. 20. Gewaarwprding, of ontvangen van Gods ‘getuigenis (aangaande de Regtvaard.)
H18; uit,‘ of door het geloove geregt vaardlgd. 147, 149.
Gnostiken.. 40.
73. Zie het wezenlijk verschil. 73‘ Beschuldigt Do. Holtius van verschei- ‘ dene zaken; alsmede Doct. Comrie.
55-71. Bewijst dat men uit en door het geloof geregtvaardigd wordt. 61-64. Dat niet tegengesproken, maar erkend wordt. ‚Zie pag. 27, 29,31, 35, 41 en 53. Doch hoe! uit en door het
geloof geregtvaardigd! ‘
heimelijk als ee‘
‚van VELEXVQORNÁME ZAKEN.
1‘57
_
‘eene ‘ voorwaarde, op zijn Remon‘ ‚dtrantsch?
Dat het_ geloof de Regt
vaardigm. veroorzaakt „te ‚Wege brengt, ‘of verdient? 45, 73, 111, 123, 124, 146, 148. Ot‘ dat men door het ge
persoons-verwisseling„een weder en
weder over toerekening, zoo van zon‘ ‚de tot vloek, als van geregtigheid tot Regtvaardiging. 5. ‚ Leere (die eene nieuwe) invoeren, dur‘ ‚ven onbeschaamd de regtzinnigen daar van beschuldigen. 6, 9.
loof kennis, bewustheid of gewaar wording van de Re tvaardigmaking (aan‘ de zijde Gods eschouwd) ont Leidekkers historie der Antinomianen, vangt. 147, 149. meer uit onkunde, als ter kwader Hoofdpunten (allestot drie) gebragt. 8. trouw. 35. ‘l Lijdelijk ontvangen, en‘ dadelijk leven‘ ‘ ‚ .‘ i I. dig werkzaam worden, gelijktijdig. 135. ‘Luther en Calvijn,v in wier binnenste
Jezus, een Goddelijk en eeuwig er Gods heerlijkheid, en rondom ‘vellm ‚soon, onmogelijk dat die in den‘ ood ‚ God als een vurige muur was, heb ben alle deelen van de Regtv. zarnen koude houden‘ worden. 4. Independenten (oude) vrij nader aan de gevoegd. 19. genadedeer gebleven, dan de Presby Luther en Zwinglius kanten zich aller‘ terianen. 41.
meest tegen de aflaats-brieven; en
Jongeling (een stoute) A. v. d. Os 800i‘ waarom? 26. nraanseh geworden. 52. ‘ Luthers aanmerkelijk geschrift aan ‘kan Monnik Spenlein. 5, 6. Luthers heerlijke sentenlie over de leere Ií. ‘ er Regtvaardigm. 1. Kennen (die God) schrikken als zich iets in hun gemoed o doet, waarop God M. iets aan hen zou e schenken. 122. Kerken (alle Hervormde) belijden dat de Maccovius aangehaald , en zeer ge rezen. Reglvaardigm.‘buiten den mensch ge ‘ Wordt beschuldigd; welke tot escha‘
ming van Lubbertus afloopt. 99, 31). schiedt,‘ en geene natuurlijke veran dering in den mensch maakt. 122, Menschelijke gedachten van eene vier‘ schaar. S1 , 82. Waar gespannen. 129. 123, 116. Kerken (Qverzeesche) vóór en na de Dord
Middelen (twee) om de hervorminge
‚sehe Synode, hebben klaar de vier leere te kennen. 19. ‘deelen erkend. 35. ‘ Middellijke toerekening van Adams s'en‘ Kerken (Protestantsche) in hare eerste -de veroordeeld. 24.
zuiverheid alle vier oorzaken latende ’ ’ ‘invloeijen. 26. N, Kundigheid (de eigenlijke generale) van ‚ de Regtvaardigm. 16. Naar den aard Naam (in) ofvoorgeven, Voetius volgers van elk wezenlijk deel, is en blijft die Comrie en Holtius bestrijden. 34. dezelfde. 17. ’ Namen (het gemeen door) bewogen. 6. Nieuwe natuur, na de Regtvaardigm. Dadelijk geloove is eene werkzaamheid L.‘ der nieuwe ‚natuur‘. 123. Leden (de meeste) van de Dordsche Va
vdeirs hun gevoelen over de Regtv. 31. Iniandsche, die in dien tijd meest in
O.
achting waren. 31. ‘ Onërvarenen eenigzins toe te geven. 141. heers (de zuivere bewaring dezer) is de onkunde (afwijlnvan de zuivere leer uit)
’
van
m
n E Gil’ ‘SÌÎER’
‘
van den ‘gelneelen geestelijken dood; Paulus (eene onreine hoop die) leer kwa van de strengheid Gods, Hem natuur lijk eigen; van de wraakvorderende,
lijk verstonden,‘ bekend onder den ‚naam van Gnostiken. 40.
en wraakoefenende geregtigheid; van Iersonen(plaats-vervangend en) verbeel‘. de‘ noodzakelijkheid eener voldoening. dend Verbonds-hoofd; ten vollen vol 49.
Die‘ door zaligmakende ontdek
daan , dat zij schuldig waîen. 15, 87, 93.
king ‚deze zaken niet kennen, hebben Persoons-verwisseling —- wat is. 9, 5‘ hoo e verbeelding’ van hnnne‘ kracht Poincten (drie) tegen de leere van Coin eët! ium vermogen. Meenen dat God rie ingebragt. 1m“, Regtvaardign. van den stipsten eisch zijner Wet.‘ kan van eeuwigheid. 74. Dit (als eene me‘ blijvende daad) uit de wat deugden ‘afstaan. 43, 93. bewezen. 78-‘8l.‚iln opzi tGods al, Uukunde van de gevolgen, door de on‘- _ en in wat opzigt dit niet er end. middellijke toerekening; van den eer Ünten‘ en tweeden‘ Adam, volgt afwij 88-90. 24"‘, in Christus‘ dood. 90-98. 3d“, de Regtvaardigm. voor het-in‘ king van de leere. 56‘. gestorte leven, en dadelijke geloofo‘ _ Ònkundevan het genade-verbond‘ 38. werkzaamheid. 98‘. _ ‘ u ‚onkunde van Wet en Euan olie U?" bron van afwijking). Van e Verbon Pouderoyen over de Regtvaardigni‘. aan‘ den (We bron‘ van afwijking). 37. gehaald en geprezen. 33. “‘ Onmiddellijk vrucht-gevolg van Christus Iuriteinen ‚in ‚Engeland zeer geprezen. dood (niet middellijk door het geloof. ‘ Hun gevoelen over de Regtv. 41. Spro.‘ 143, 144.) is de ‘dadelijke vergeving
ken somtiíds zeer sterk.
Hebben niet
‘der zonde. 32‘. » anders geleerd, als ‘uit de princiPiën Onmiddellijk wordt de geregtigheid Chris‘ van Calvijn. 42. ‘ tÏi toegerekend tot Kegtvîiardigmaking, "i ‘ ‘ I
‘Q. ’
‘maar niet ‘tot geloove. 2.
’
Onnoozelheid (zijne) door de zonde on derdrukt. 3. I ‘Quaestie (eigenlijke) tusschen Roomschen‘ en Protestanten. 99,‘ 100. Overde Onverstandigen, die he; generale ver werpen, en zich buiten staat vinden Regtvaardigm. 143. Over de natuur het te loochenen, zijn verbitterd. 17. des geloofs. 145. Hoe het eloofìnët betrekking tot de Ptegtvaar igm. moet Üorspronkelijke (van de) geregtigheid be beschouwd worden. Wat Pa ist en Bo roofd, is de’ geestelijke dood, hoe‘ge noemd. (vier) 82. van de ltegtvaardigm.v ’ I Oorzaken ‘26. monstrant hiervan stelten eert. 146 148. Oud-Vaders (tien) en vier Roomschge’
zinden aangehaald. 9-45. overtuiging(waarachtige) het eerste. 129. Waar doorgaans bij bepaald. 131. Wat gekend. 135, 137. _ overwinning‘ van vloek en dood, hing van de Godheid Christi al‘. ‘5.
Protestanten, dat het alleen een
bewijs en middel is tot de kennis (wo zenl‘ijke gewaarwording) en geruststel ling, dat zij van God geregtvaardiîd zijn‘ (of de vergeving der zonden he -’
ben). 147’.
R.
Regtvaardiging (er uioet eene) voor het geloove gaan, eer er eene Regtvaardì; ing uit en door het geloove plaats Papisten (verfoeijelijke leer der) die de Heiligmaking voor de Regtvaardi m.‘ kan hebben. Dit gepoogd te staven, stellen. 193, 143. Zoeken de wer en met de overeenstemming der Dordsche eene plaats te geven. Vele uit dien Vaders, en die hen hier te lande naast ‘PI
Ielfden grond het geloove. 124. 4
gevolgd zijn. 27. Vooreerst ‚uit de zwa ‘ re
‘_“—»' —‚ ;,M M-
van VELE VOORNAME zaxvza.
159
re‘ ergernis van Arminius leer der schuldenaar (princi pale) bij (Ìod geab- ‘ solveerd. ‘2, 87. Regtv. bij alle regtzinnigen. Goma rus verklaring hierover. 28. Uit Tri- Spreuk van Luther. 1. glandius, Maccovius. 29. Nederland- Strafsohuldigen moesten, naar de Wet, Sche Hoogleeraars, Poudero en. 33. dus als vervloekten worden ook Christus, omdatohijgehangen’; ‘legende Saldénus. 34. 2de‘, uit de eere der Puriteinen, van Elizabeths tijd af tot op zich had genomen. 3. 1695, en in Schotland tot dien tijd toe; te zien uit de Predikatiën van T. de Erzkienen. 35.
Regtvaardigrm, als eene inblijvende daad, Toerekening (niet door) van het galm‘ en de Praedestinatie, zijn in God één ve zelfs. 25. en dezelfde zaak. 83. Toerekening {onmiddellijke} bewezen, van 101-194. Ook uit de olferan‘ R tv. eene weldaad van het verbond er genade, en’ niet alleen der ver den. 102. De eenige grond van leven’ digmaking. 124. In de krachtdadige kiezinge. 87, 88. Regtvflgaat in orde der natuur vóór de roe in? 129, 133. Heeft twee on‘ roeping en‘ levendìgmaking. 54. Vóór mi de lijke gevolgen. 98, 99. Wat die het geloove, voor zoo veel die hetee zijn. 99, 103. Hiervoor uit de natuur , kent zekere actie, of‘ werk Gods aan, en eene ontwaakte conscientie door en -van zijne zijde alleen. 33. de Wet. Hieruit (als een gevolg. 16, 116.) zaligmakende genade. 100, 145. Regtvjgeheel aan de Goddelijkegoedwil llgheid en verdiensten van Christus Troost (een groote) voor alle vromen, dat Christus op zich genomen heeft toe te schrijvenfl Wordt alleen door het geloove bevat. 20, 21. _ ‘ ’ de‘ zonde. 4. Regtmûtìods eerder, ‘dan inde conscien tie. 140, 146—-148. Gebrek van onî derscheid hierin. 145. ‚
"
U.
Regtv. (stoffelijke oorzaak der) uit de Uitverkorenen (alle) worden van ‘God in de Regtv. aanschouwd als evallen. liefde van Gods eeuwig verbond met 84 , 85. Worden van het vloe -vonruis Christus. 15. Regtzinnige (onze) schrijvers loochenen ontslagen. 100, 103, 124. Wanneer. geene Regtvaardigm. buiÍ€l1‘U!l8. 51. 10s, 109, m. Spreken om gemakehalven meest van Uitvloeiscleu van het wane zaligmakend het 4de deel; verliezen de drie H“ geloof. 138. deelenïe vee! ‘uit het oog. 52. legtzinnige Oudheid,‘ wat die geleerd ’ V. heeft. 8—-13.
lornen (midden in). 1‘15.
S. Saldénus aangehaald en geprezen. 34. ‘Saumursche leer door eenen kwaden wind in Engeland en Nederland over Ëehragt. Door wie omhelsd. 51. Sc- uldenaar (Christus de) en eenige, die m regten kan ‚getrokken worden. Daardoor dat de persoonswerwisseling stand greep. 9, 91.
Vaders (onze) die altoos als helden ge staan hebben voor het gewigtig ‘tuk der ùegtvaardigmsking. 8. Verandering (inwendige) van dood tot levendig, is een gevolg van de for meele oorzaak der Regtvaardigma hing. 16. ’ Yüzgeving der zonden voor het eloof. I _ 39. 141. Dit door Trigland in a 1e op ‘zigten verdedigd. 32. Dit de eigen lee re van Comrie en Holtius, en de mees te Dordsche Vaders. 33. ‘ v
Ver
REGISTER van VELEWÀÏOORNAME ZAKEN. 160’ Yersehil (het wezenlijk) tusschen Com-’ Wet (tot de) behoort ‚mede‘ een volkomen rie en J. v. d. Honert. _73.
geloof. 112.
Vertooning (die heugelijke) van nabij be‘ schenwen. Doch zulks kan niet ver ’ IJ. rigt worden, dan door het verstand dat door geloof verlicht is. 4. IJ ver van Comrie en Holtius tegen de So Vijanden van de genade-leer, slaan ver ciniaansche en Remonstrantsche dwa-ì ling. 52. Van v.‘ d. Os. 54. Blijven niet schillende wegen in. 44. bij den in lateren ‘tijd aangenomene Vloek (Hij door de‘persoons—verwisse ling de) zelfs, de zonde zelfs zijnde wijze van behandeling (meer naar het ‘ " geworden. v15, 3, 4. oude systema. 99.) der Regtvaardi m. Voetius over‘ de Regtvaardigm. aange 53. Om de Paapsche, Sociniaansc e, en Arminiaansche leere te bestormem haald. 83. ' 27. Dit hebben met veel enoegën volmaaktheid der deelen, maken door vereeniving devolkomenheid van de omhelsd i alle discipelen van gen groo
‘ weldaad uit. 17, 18, 26, 27. Voltooijing, volmaking, door het bijko men van een vierde, als een gevolg en vrucht der drie andere wezenlijke deelen. 27, 29, 35, 36, 142.
Voorrang van orde, niet van tijd. 135, 125. Vierschaar, waar gespannen. 199. Men»
ten T. H. v. d. Honert; de Professoren Cremer ‘(vader en zoon) en D. Hartman.
54. Doch Professor J. v. d. Honert (die de verdediging van den Sociniaansch gezinden Remonstrant van der Os op
zich genomen had) nam ‘dit vrij kwa’ lijk op‘. 55. ‘ ‘
schelijke’ gedachten daarvan. 81, 82.‘
Z‘
W.’
Zaad (zijn), eer zij iets konden doen, worden van God gehouden, als of zij,
weldaden (genade) vloeijen uit kracht van ons verbonds inzijn in den twee
in eigen äìersoon , alles gedaan en vol bragt ha den. 38.
Zalig (die) zoo kwamen te sterven, den Adam. 54. Werken, voor het ‘verkverbond. 105. en waarom? schoon (door geloovige
gewaarwording) bij zich zelven niet geregtvaardigd. 138. van loon of straf niet ontbloot wor Zij geschonken, -- niet zal worden. 139‘,
Hadden géene verdienstelijkheid; maar kunnen daarna (onder dat verbond)
97.
den. 118.
‘
Zonde (Adams eerste) onmiddellijk, di Wet (de) komt en zegt, ik vind hem rect, en voorgaande toegerekend tot
‘Wet-bestrijders in Engeland. 41.
(Christus) als een zondaar, die op zich
verdoemenis. 7, 9, 105.
genomen heeft de zonden: diensvol Zonden, zijn zoodanig de eigene van ‘gens dat hij aan het kruis sterve; Christus geworden, als of hg die‘ zelf en dus valt de Wet aan, en doodt begaan had. 3,91. hem. 4.
‘
161;
‚‚ ‚‚ IBETEEKENIS i
‘VELE
VAN
LATIJNSCHE EN UITHEEMSCHE WOORDEN,‘ ""‘ ma m DEZEN BRIEF voonxomen, en WEL EERST‘ nm men ‘
|
a
VAN
PAG.
9——‘I5
VINDT,
DAARNA
VOLGENS
HET ALPHABETH.
——————=oa=—-—"‘‚i1
|‚ï
‘
\’
Athanariur Tom. I. de íncarnat verln‘.
Anselmus over Rom. 5. Athanasius, v" deel, over de Vleesch
Auguxtínus Ench. ad Laar. Cap. XLI.
wording‘ van het woord. Augustinus, Handboek aan Laurentius,
Idem Lil’. II. contra Pelag. et Coelert.
Dezelfde, in het tweede boek, tegen
1171381171148 ad Bom. V.
hoofddoel 41. Cap. XXIV. Idem Serm. 7/1. de oerbis Âpült. Idem Tract. III. in‘ Johannem.
\
Pelagius en Coeleslius, boofddeel ‘24.
Dezelfde, in de zesde rede,_over de l woorden des Apostels. Dezelfde, in de 34° verhandeling, over Johannes.
Idem de Spìrítu et Litera. Cap‚ Ì/II. Idem Ps. XXX. Conc. I.
‘
Dezelfde, over den Geest en de letter, hoofdd. 7, Dezelfde, over Ps. 30, 1"e rede (of ver‘ too ).
Idem in ‚Ps. LXX. Bemordus Serm. LXI. in ‘Canlíc.
Dezel de, over Ps. 70.
Bernardus, in de 61'te rede over het Hoogelied. Idem Dom. 1. post Octav. Epip‘il. Serm. I. Dezelfde, in den eersten Zondag na de ‚ achtste Epiph. eerste Leerrede.
Idem Epíst. CXC. quae er! adlnnarentium. Dezelfde, in de 190m brief aan Inno centius. Idem Serm. ad lllilites Templi.
Dezelfde, in de rede totÏde Soldaten ‘
des Tem els. Cjrillus Alexandrínus Lila. X1. in Joh. Cyrillus, e Alexandriner, in het 11d‘ Cap. XXV. boek over 1011. hoofdst. 25.
Gregoríus Nyssenus Orat. II. in, Cent.
Gregorius Nijssenus ‚ tweede redevoering over het Hoogelied.
Y
_ _
162
BETEEKENIS
Irenaeus ad». Hoer. Lil’. III‚ Cap. XX.
VAN vans
Irenaeus, tegen de Ketters, 3d” boek,
hoofddeel 20.‘ ‘ Dezelfde, in het 5de hoek , hoofddeel 14. Idem Lib. V. Cap. XIV. Idem ibid. Cap. XVIII. Isidorus Clarius Orat. XL. in Lucam.
Dezelfde, aldaar, hoofddeel 18. Isidorus Clarius, in de 40'" redevoering over Lucas.
‘Îustinus Martjr. Ep. ad Diognelum. Idem in Ixpas. Fidei. 1.20 ‘ferm. X. in Nat. Dom.
Justijn de Martelaar ‚Brief aan Diognetus. Dezelfde, in de uitlegging des geloofs.
Leo, in de 10de rede over de geboorte des Heeren. Idem Epíd. LXX. qua: en adlunenalem. Dezelfde , in de '70‘te brief aan Juvenalis. _ Jlbertus Pìghius Contra». II. de fide et AlhertusPighius, in het 2de geschil over
justif‚ het geloof en‘ de regtvaardigmaking. De (‘ardinaal Contarenus in Trlzct. de De C. 0., in de verhandeling over de‘ justíf. regtvaardigmaking. Huáìrxdus Tapperus Tom. II. ArtJ/IILpag‘ RuardusTapper, 2de deel , art. 8, pugöô. XVI.
‘
’
‚
Deze drie laatsten zijn Roomschgezinden. ~
A. Ábhorreere.
lEenen afkeer heb.
Abrurditeiten.
Ongerijmdheden.
Ábsurdt.
Óngerijmd’.
Abusive. Acceptatie. Accessie. Avcessoir.
verkeerdelijk. Aanneming.’ vermeerdering. Bijkomende.
Act‘; et Scripia Bemonstrantíum.
Handelingen en schriften der Remon‘
Actus Purissimux.
Allerzuiverste handeling.
Adplicatio Sálutíx. Adspect.
Toepassing der zaligheid.
Amanuënrís. ‚dmpele. ’ Anthropomorphitische Atheologia.
Han Janger, schrijver. Breedvoerìge. _ ‚ ’ De Godverzakingsdeer, die zich de God heid onder eene‘ metischelijke gedaan ’ te voorstelt.
Anti.
Tegen‘.
Anti-apología.
Tegen-verdediging.
‚Antínomíanen. Aphorismen.
Wet-bestrijders. Korte stellingen.
Applicatie. Approbatie.’
Toepassing. Goedkeuring.
'
stranten.
Opzl t.
. ‚Arrerteert.
Bepaalt.
Atheologíe.
Godverzakings-leer. ‘
Attacqueren.
‚Aanvallen.
‚dzioma.
‘Erkende grond-regel.
_.‚.‘.'.‘.‚—"--‘_M‚&‚.’
—‘ »“‚‘‚——- -
‚
‚_
‚_
__‚..‚____,_‚
___
LATIJNSCHE en UITHEEMSCHE WOÓRDEN.
Iíïì
‘ B. Basis. _
‚Bemediteert. _
‚l
Grondstuk, steunsel, grondslag. Overdacht, bepeinsd.
C.‘ Calumniën. Capita rerum.
Lasteringen, smaadreden.
Caput Repracsentativum. Caura prima príncipalis ímmedida et proxima.
Plaatshekleedend Hoofd. De eerste, voornaamste, onmiddellijke
Caura socia. Certo scnsu. Certo sensu, in sensu divirn. Charítcit.
Gemeenschappelijke oorzaak.
Christus‘ Mystici“. Column‘: stantis et cadentis Ecclesia‘.
Hoofd-zaken.
en naaste oorzaak. In eenen zekeren zin. In eenen zekeren bepaalden zin. Liefde.
De verborgene Christus. Pijlaar,’ zuil, ot‘ grondvest, van de staande en vallende Kerk.
Of waar
bij de Kerk staat en valt. Communicatie. Conclusie. Conclusie. Conditie ‚rine qua non. Cansequentie.
Considerarie. Considereerende. Considercert. Constítutie. Contradictie. Controuersie.
Corpus Mysticum.
Mededeeling. Besluit.
Opschudding, beweging, storing. Noodzakelijke, volstrekte voorwaarde.
_ Gevolgtrekking. Beschouwing, overwegin’. Beschouwende. Overweegt. Staats-regeling.
‘
Tegenspraak , tegenstrijdigheid. Geschil.
Verborgen ligchaam.
D. Decanur.
Deken; voorstander van eene geleerde broederschap op hooge scholen.
Deductiën.
Bewijzen, betoogen.
De facto. Definitie nominalis.
Dadelijk.
Delibcratie. Demonstratie. Dependent. Direct.
Naams-bepaling. Overweging. Bewijs. Afhankelijk. Regel-regt, zonder omwegen, streeks, lijn-regt, natuurlijk.
regt
Disp. pul‘. de natura Dei. Thes. 51.
Uitvoering, regeling, bestuur. Openbare verhandeling over de natuur van God. 51ste stelling.
Distincte , et accurate. Distinctelijl‘. Díxtinctiën.
Onderscheiden, en naauwkeurig. onderscheidenlijk.
Directie.
Onderscheidingen.
‘
/
2164
BETEEKENIS vjm VELE E.
Jiclatante. Efict.
Uitstekende. ‘
‘
Uitwerkscl.
Eflëvtueeren.
‚
‚_ _‚
Bewerken, tot stand brengen.
‚Eficientíe. Elargeeren. Elenchus.
v ’
_
Elwìídatie.
Kracht, werking. Uitbreiden. Bewijs, ìeeken.
‘ _
Inlichting, o heldering‚
Eo ipso.
Daar door ze f. ’
‚Epíscapale.
Bieschoppelìjke Kerk in Engeland. (Die in vormen van kerk-bestuur, en ce rimonien, veel van de Roomsche dienst heeft overgehouden‘) De Ko
ning is (sedert Hendrik den VIII. in 1534) aan het hoofd dezer Kerk.’ ‘On der hem staat de geestelijkheid, die
in hoogere en lagere verdeeld ‘is. Epistel. ‘Epist. Essentialiter. Ersentíëel.
Brief. Wezenlijk. wezenlijk.
‚Est.
IS.
Exacte. Ezplicatie.
Naauwkeurige. Uitlegginî, ontvauwing.
Extract.
Uittrekse .
’
F. ‚Fatum Stoícum.
Het Stoïsch Noodlot.
‚Fluctuatíën.
Slingeringen.
Folíant. Forceerende. Farmalíter.
Een boek—deel in folio. Dwingende, met geweld noodzakende. Uitdrukkelijk.
‚
Fripaûl. Futíh‘.
IJdel, beuzelachtig. Nietige, nietswaardige.
‘
G.
Gecíteerde.
Aangehaalde.
Gecombineeri. Geconsidereert.
Zamengevoegd, vereenigd. Beéchouwií, geacht.
Gecontríbueert. Geëxpliceert.
’
_
Toegelìravt. Verklaar .
(Ïenerale. Geqflèreert.
Algemeene, gemeene. Opgedragen, voorgehouden.
Georganixeert.
Ingerigt.
_ Harmonie Praestaôilíta. _
H. De door God vooraf ‘be aalde overeen
stemming aller gesc apene wezens onder elkander. ‚ ‘
LATIJNSGHE EN UITHEEMSCHE WOQRDEN.
165
I: Denkbeeld.
IJea. Idem.
Dezelfde, hetzelfde.
’ In het stuk van de Begtvaardiging. Onafhankelijken. Eene Secte In Enge
In arlicula justificatìanis. Jmiependenteh.
land, die het Kerkbeslier met Sijno den en Klassen verwerpen. Zie (hun ’ ne opkomst en toegeschrevene stel
lingen) Foeke Sjoerds, Kerkelijke ge’ schiedenis, Pag. 467, 468 en 546.
Verontwaardiging. ‚ Niet In deregelrevt, viersclliaardoor des omwegen. gewetens.
Ìndígnatíe. Indirect,
In jornconscientíae. Onre tvaardigbeid. In en zamengeslelden zamengevoeg den zin. In den verdeelden afgetrokken zin.
Injurie; In ‚rensu concrete. In sensu Jiviso.
In denzelfden staat. Vredesleer.
In ‚rtatu ijuo. Irenicum.
_J. I Geregtigheid‘ , Reglvaardígheid-drijvers.
Jurtitíarii. \
‚
L. \
Rekklng, verslapping, ontslag, losmaking. Boek. Op de allervrijste wijze.
Laxatie‘. Liber. Liä. Lìbe rrime.
M. Werktuígelijk. Die den mensch als een werktuig stelt. Steile, onderwerp. Middel. Verdient, is waardig. Bovennatuurkundige twistrede, woor‘
Machinaal. Machinalist. Materie. Medium. Meríteert.
Metaphysive dísputatie.
denslrijd.
Bij wijze, in manier. _ Wordt ‘gezegd, wanneer een geschrift aan meer dan éénen persoon ie e lijk gerivt is, waarvan de inhoudä zelfde b ijft , en de namen alleen ver anderd worden. Verborgen.
Modal/‘ter. Mulatís Mutandís.
Dijsticzas.
N.‘ Veronachtzaamt.
Ilïeglígeert. Neanûmianen. Natoir.
‚
Stellers of uitvinders eener nieuwe wet. Blijkbaar. ‘ a
.‘ ’ _‚‚._"‘‚&‘s‘m‘__=;‚-_-‘
21:‘ r i..‘‘
‘J‘‚_‘Í‚‚_
‘‚
166
BETEEKENIS l
VAN
vans
00
Obstolel. Opinie. Üppúritie. Ordin aire. Organen.
Hinderpaal, Meening, gevoelen. beletsel. ‘_
"
Tegenstelling, tegenkánting. Gewone.
‘
"
-ì
‘
Werktuig.
P. Vergelijking , evenredigheid. Dee nemer. Lijdelijk.
Parallelie. Participant. Passiva. Pcrfictie. Per millesiam conrequentiam.
‘r‘‘î ’ ‘ "‘‘ -‘
Volkomenheid.
u
Door de duizendste gevolg-trekking. "
Per parter.
Perron‘: Myîtica.
’ _
Pertinent. ‚Poincten.
\
Bij lÊleelen. Ver o ‘en ersoon. Belìoolrïlijli.P
’ Punten.
Posito uno relatorum, ponitur et alte rum, er sublato uno relatorum colli tur et alterum.
Met het stellen van ééne derbetrekke lijke zaken, stelt men ook de ande re‘, en met het wegnemen van ééne der betrekkelijke zaken, neemt men
ook de andere weg. Vooroordeelen.
Praejudiciën.
‘ Voorwendsels, uitvlugten. ’ Heerschende Hervormde Kerlvin Schot‘ land, die eene volkomene gelijkheid van alle leeraars en opzieners voor
Practcsten.
Prerbjtzriancn.
staat, en door Sijnoden bestuurd wordt.
(Volgens Aardrijkskundig Leesboek, tot uitbreiding der kennis van ver schillende volken op den aardbol‘) I‘n‘ncipiën. Prioritas Ordinia‘. ’ Promotie. ‚Propositie. Protest. Puriteinen.
Grondbeginselen , grondstellingen. ‘ Eerderheid van orde, rang. Bevordering. Voorstel. Tegenspraak. (De zuiveren.) Wierden in Engeland, on
der de regeeringe van Elisabeth, ge noemd, het beste deel der Hervorm
de Christenen: die met verwerpinge van de Bisschoppelijke regeeringe der Kerken, en met berispinge der En gelsche Liturgie (als te na aan de Paap sche mis komende) zoo de leer als re geeringe der Gereformeerde Kerken van Zwitserland en Geneve, voor goed keurden, en poogden in te voeren.
Zie Foeke Sjoerds , Kerk. geschiedenis, pag. 467.
‘..„-‚. _
‚
‘
‘
‚w‘w_‚—__’
LATÍJNSGHE en UITHEEMSGI-llî WOÔRDEN.
167
Q. Zoo veel mogelijk is. Geschil.
Qua ntum patest. Quaesiie.
Quicunque negat aliquid de lîéó, quad Al wie iets aangaande de Godheid ont ei cùnvenit, vel asrerit Je eo, quad ei non corwenit, blarphemus est.
kent, dat haar toekomt, of aangaan de dezelve beweert, dat haar niet
toekomt, is een Godslasteraar.
R. Iieactíanex. Becantatie. Reduruleeren. Reëel. lielata.
Wederwerkingen. Herroeping. Teíugvloeijen. Za elijk.
’
‚
Betrekkelijke voorwerpen, áäkëîì. _ Betrekkelijke zaken‘ plaatsen zich 011 ìlierling, en nemen elkander ‘onder in weg. __ Betrekkelijke zaken zijn het te gelijk,
Belata se mutuo ponunt et tollunt.
Ifelata runt simul riatura.
in aard.
’ Betrekkinv‘
Relatie. lielative. Belativen. _ llepraesentatie.
Respect.
Betrekkelijke. Betrekkelijken. Vertegenwoordiging. Eerbied, hoogachting.
Betracteeren.
‘Terugtrekken, herroepen.
S.‘
‘
_
Solur electorum sangiur Christi.
et bloed van Christus, dezaligheid der uitverkorenen’.
satisfactie.
,
Genoegdoening, voldoening.
Scripta Synoialia.
Sijnodale schriften. Afdeeling XXII.
Sect. XXII. Sensu concrete. Simul natura.
‚
Zamengestelden, zamengevoegden zin.
Simultnneitas temporis. Êêzî
Sinister. Sola fide.
Te gelijk in natuur, aard. Gelijktijdigheid, overeenkomst der din gen ter zelfde: tijd. i _Slinksch.
Speciaalder adspect. Specifoeert.
Alleen door het geloof. Bron , hronäder. Meer bijzonder opzigt. ‚ Geeft stuk voor stuk op , telt bij name op.
Specifik.
Bijzonder.
Stricto sensu.
In den strengsten zin van het woord.
Sourve.
Sublato altéro relatorum tbläûnr e: alte Met het we nemenvan het eene der rum.
betrekkelijîe voorwerpen, wordt ook het andere weggenomen. _ Verhevene , hooge. u
Sublime.
substantie.
zelfstandigheid, het wezenlijke.
_
168 BETEEKENIS m‘ van; LAT. m‘ UITH. WOORDEN. Sul’ termino.
Ter bepaalder tijd.
Succes. Successie.
Gelukkig gevolg. Opvolging‘
Surragatie substitutie. ázystema.
Stellin ‚aanstelling in eens andersplaats. Leerste sel.
T. Tantum.
Zoo verre. ’
Tantundem.
Z00 veel, even zoo veel, gelijksoortig,‘ Belìjkgeldende.
Termineeren.
Elndi en.
Terminus.
Bepaa de tijd.
Termijn.
Bepaling.
Theanthropvá“
Godrnensch.
Theología Pacijìca. Tolerantie.
‚
Vredemakende Godgeleerdheid. Verdraagzaamheid.
Tom‚ II.
2a‘ Deel.
Totum.
Het geheel.
U. Ultíma Analyîis.
‘Uiterste ontleding, ontwikkeling.
V. Vehementíe. Virtualiter.
‚
ViríÌatie.
l-Ieftigheid, vuur. In ‘kracht.
Onderzoeking.
ÊËÊ
‚
I
z_ l
_
1
_
“kut l
‘ ‘ u
‚2‘‘
i
‘
‘
|
‘
v
‘
‚
9
‘ ‘ I
‘
‘
‘
‘
‚
‚
c
I
‘
_
I
‘
i
‘
ü
‘
x
‚
‘
I
ùò
‚
‘‘
‘
I ’‘
v
f
_
‘
I
_
‘ ‘
‘
>
ä
1 I ‘‘ v
‘
_
I
‘
l
y‘
I
I
‘
~x
L ’ I)‘‘ i
1 ‘ ‘ I ’
L
I
C
3 v L
‘
«I
I
‘1 v ‘ 3 X ‘I
v
x
‘
~
'
n
’
‚
1
1
‘
_
I ‘I
1
‘
I‘‘ ‘
_ _
‘
‘
‚
n
Î
_
‘
I
I' I
I
‘
‚
‘
I
>
‘‘
_ I l
.
‘
n
‘
V
‘
l
‘
‘ ‘
I
n p
‘
I
‚
’
‘
~
I
v
I
I
_
»
I
I
‘
n‘
“
F
.
‘
‘A‘ p
I
‚
‚
‘d
i ’
|
‚ ‘
_
'
I
t
‘
‘
’
‘
‘
‘
‘
‘
‘
1
»
J
I
_
‚
I
‚
_
h
‘
‘
‚
v
‚
‘
.
I
‘
/
‘
I
_
‚
ò
’
N
‘
_
I
_
_~
‘
‘
‘
û
‘
‘
I
I
h
_
_
b
‘
‘
_
‘
‚
_
I
I
‚
‘
‘
‘
‘
\
I
1
F
‚
I
‘
I
_
‘
‘
I
I,
n
I
‚I
‘
‘
‘
l
Ö
_
_
‘
‘
‘
‘
_
‚
»
‚
‘
l
‘
v
I
‘
I
~
‘
1
n
‘
p
‘
’
_
h
‘
‚
I
‘
_
‘
‘
J
‘
I
‘
_
_
_
d
‘
‘
~
O
I
_
_ _
‚
_
~
‘
l
_
_
_
_
_
_
_