i u l r e o v n e s r e v e o b r e v o het verhaal van een uitmuntend paardenman
Voor de hedendaagse mens is het nauwelijks voorstelbaar, maar er is een tijd geweest dat paarden (in alle maten en gewichten) het straatbeeld beheersten. Die tijd ligt trouwens nog niet zó verschrikkelijk ver achter ons. Pas na de Grote Oorlog begon de personenauto, toen nog gemeenzaam voituur genoemd, geleidelijk aan een opgang, die niet te stuiten bleek. Het vrachtvervoer op de weg daaren-
In de jaren ’30 lag de vestiging van Voeders D’Aussy in het hartje van de stad Torhout. Op deze foto (1932) poseren de arbeiders samen met de eigenaar van de firma (uiterst rechts) voor de toenmalige gebouwen.
36
36
tegen bleef nog lange tijd het exclusieve terrein van de boevers en de voerlui, die met hun zware trekpaarden en indrukwekkende wagens, de camioneurs waren van de vroege jaren . Hoewel vrachtwagens in de pioniersjaren van de automobiel duur en onbetrouwbaar bleken, kregen de trekpaarden vanaf toch hoe langer hoe meer concurrentie van het gemotoriseerd transport. De twee vormen van vrachtvervoer bleven enige tijd naast elkaar bestaan, maar de tweede oorlog maakte daar een eind aan. De trekpaarden en wagens verdwenen, en de voerlui van toen zochten ander emplooi. Zo ook André Verduyn, nu , toen een dertiger in de volle kracht van zijn leven. André werkte tot eind als eerste boever voor Voeders D’Aussy, een voederfabrikant uit het West-Vlaamse Torhout. De firma bestaat en floreert nog, maar is ondertussen uit het hartje van de stad naar een industrieterrein verhuisd. Het was met pijn in het hart dat André afscheid nam van zijn vertrouwde gespan. André : ‘Ik heb er spijt van gehad, jawel. Het werk van een voerman was hard en zwaar, en niet voor iedereen weggelegd, maar ik kon het aan, en vond er mijn plezier in. Werken met paarden heb ik altijd graag gedaan, en dat ik het werk met de paarden moest achterlaten, dat stak me nog het meest ’. André had als jongen van een jaar of vijftien de stiel geleerd op de boerderij van de gebroeders Depuydt. De familie Depuydt was toen onder andere in de paardenhandel actief, en heeft in de loop der jaren ook in de drafwereld bekendheid verworven. Voor het werk op het land kreeg André regelmatig andere paarden op stal, niet zelden dieren met een gebruiksaanwijzing. ‘Moeilijke paarden, paarden waar een ander niet mee overweg kon, werden aangekocht voor kleine prijzen. Eén keer de dieren goed beleerd waren, gingen ze met winst van de hand. Ik kan me nog goed een blauwe merrie herinneren, niet te groot, maar sterk en fors gemaakt. Een chique merrie, dat wel, maar niet gemakkelijk in de omgang. De merrie werd op de boerderij aan het werk gezet én goed verzorgd, en hoewel het altijd een dier met karakter bleef, heb ik er nooit problemen mee gehad. Ze had bij aankoop . frank gekost, wat in die tijd een behoorlijk bedrag was, maar het eerste veulen, een hengstveulen was dat, bracht metéén
maart ’99,
PK
Deze prachtige foto werd gemaakt op 5 october 1934, en toont André Verduyn (links) met zijn driespan paarden vóór “de grote wagen”. Over de lading heen kon een zeil worden bevestigd. Het handpaard links begon zijn carrière als een dier met slechte benen, maar ontwikkelde zich dankzij hard werk, hard voeder, en de goede zorgen van een echte paardenman tot het beste paard van de streek.
. frank op. Naderhand werd de merrie zelf naar een hengstenhouder verkocht. De man wilde haar presenteren op een expositie,maar toen ze drie weken zonder werk op een wei had gelopen, kwamen de oude streken weer boven. Een halster omdoen lukte niet meer, en het was alleen met veel pijn en moeite dat de knechts de merrie in een stal konden drijven ’. Omgaan met moeilijke paarden is een gave, maar het vraagt daarnaast de nodige ervaring. Eén keer gaf André er bijna de brui aan. ‘Het was op een vroege morgen in het voorjaar. Het was koud, wat gevroren, en ik was op het land aan het werk met een koppel paarden. Mijn hand die de lijn vasthield diep in mijn jaszak, en dat had ik niet moeten doen. Aan het eind van het stuk, bij het keren, raakte ik in de miserie. De ene merrie was een harde werker, maar een dier met karakter. Ze sloeg, dat wisten we. Ze sloeg als de weerlicht zodra er achter haar iets gebeurde wat ze niet vertrouwde. Bij het keren stapte één van de paarden over de strengen, en de hele zaak liep in het honderd. Tenslotte stonden de twee paarden achterhand tegen
PK, maart ’99
achterhand, en het enige wat ik kon doen was de merrie vasthouden bij het hoofd, het hoofd omhoog geduwd, zodat ze niet kon slaan. De knecht was verderop aan het werk, maar hij was al een dagje ouder, en ik mocht roepen wat ik wou, hij hoorde me niet. Eindelijk zag hij dat er iets aan de hand was, en kwam ter hulp. Het duurde zijn tijd voor de paarden terug ingespannen waren, maar nog voor het zover kwam was ik de paarden, het werk, en het land hartsgrondig beu. Ik reed terug naar de boerderij en spande uit. Op de hofplaats kwam ik de boer tegen. “Wel ?” zei hij, en keek me aan. “Ik werk niet langer met zo’n paarden,” gaf ik ten antwoord. Hij keek me nog
Termen Een boever is iemand die ingespannen paarden bestuurt. Dat kan een hobbyist zijn met een pony voor een wagentje, een menner met een vierspan voor een koets, of een boer met een paard op het land. Een voerman is iemand die beroepsmatig transport met paard en wagen verzorgt. Een voerman is dus altijd een boever, maar niet alle boevers zijn ook voerlui. 37
eens aan, nadenkend. “Kom,” zei hij, “ we gaan eerst eens eten, maar dan, dán span jij die paarden opnieuw in, en ga je direct terug aan het werk ”. Zo is het ook gebeurd. Achteraf ben ik meer en meer in het werk met moeilijke paarden gegroeid. Ik heb geleerd dat je dat soort paarden met beleid moet aanpakken, maar dat je nooit bang mag zijn. Voorzichtig wel, maar bang, nee, dat niet. Paarden voelen het
André Verduyn, nu 91, was en is een uitmuntend paardenman, die als voerman een enorme hoeveelheid kennis en ervaring heeft opgedaan.
aan als je bang bent, en ze maken er gebruik of misbruik van. Ik ben in mijn leven met alle soorten paarden bezig geweest, er bestond geen paard waar ik niet bij durfde komen, maar ik heb nooit ofte nimmer ook maar één slag gehad. Uiteindelijk kreeg ik zelfs een voorkeur voor wat mensen moeilijke paarden noemen. Meestal gaat het dan om paarden met veel karakter. Die zijn in den beginne niet gemakkelijk in de omgang, maar ik weet uit ervaring dat het uiteindelijk de hardste en de beste werkers zijn ’. Door allerhande omstandigheden kwam er een eind aan het werk bij de familie Depuydt. André ging daarna onder andere enige tijd in Frankrijk werken, op den ast, maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan, en aan het begin van
38
38
de jaren ’ kwam hij opnieuw bij de paarden terecht. André kon aan de slag als eerste boever bij Voeders D’Aussy. De voederfabrikant had op dat moment drie boevers in dienst, die samen zeven zware trekpaarden ter beschikking hadden. Ze stonden in voor de aanvoer van grondstoffen, en de uitvoer van de afgewerkte producten. Het werkterrein lag in een straal van kilometer rond Torhout, maar af en toe stonden ook langere trips naar bestemmingen als Deinze en Deerlijk op het programma. Eén van de zeldzame overgebleven foto’s uit die tijd toont André met een driespan paarden voor een grote, houten wagen. De paarden ogen werkelijk indrukwekkend, met een stokmaat van minstens . meter. Opvallend is het relatief rechte achterbeen, maar ook de zware hoef, met een ongewoon hoge hiel, springt in het oog. In vergelijking met hun stokmaat kun je de dieren niet echt zwaar noemen. Ze lijken hoogbening, goed gevleesd, maar in scherpe conditie. De paarden zijn aangespannen middels een gareel en een zweng, waarbij het handpaard (links) en het middenste paard samen één harnas trekken, terwijl het buitenpaard, in het WestVlaams ook roepaard genoemd, het zogenaamde derde harnas trekt. Het volledige span wordt van a tot z bestuurd middels het handpaard, dat dan ook moest kunnen lezen en schrijven. André : ‘Toen ik bij Voeders D’Aussy begon te werken had ik een uitzonderlijk handpaard voor de wagen. Een sterk paard, dat de stiel door en door kende, en altijd wilde werken. Een paard dat de wagen perfect aan de rechterkant van de baan hield, maar voor niets of voor niemand opzij ging. Iedere maandag reden we om graan naar de Dampoort in Brugge. Dat was precies kilometer. ’s Morgens, als de wagen leeg was, deden we er . tot . uur over. ’s Avonds, met een volle wagen, was dat tot . uur. Ik was jong in die tijd, en het gebeurde wel eens dat ik op maandagmorgen minder goed uitgeslapen was dan gebruikelijk. Waren we goed en wel op de rechte baan, dan deed ik in de wagen een tukje. De paarden kenden de weg, en trokken de wagen de helling op bij Berg-opZoom. Ging het in de afdaling iets te hard, dan manoeuvreerde het handpaard op eigen initiatief het hele gespan zodanig, dat het buitenwiel in de berm terecht kwam. Op die manier werd de wagen afgeremd. Zo’n intelligent dier was dat ’. Drie grote en sterke paarden waren bij dit soort zwaar transport geen luxe. De wagen alleen al woog . kg., en daar werd tot . kg. op geladen, zodat de paarden een maximaal gewicht van . kg. te trekken kregen. Het is heden ten dage nauwelijks voorstelbaar dat je een gewicht van . kg. met paard en wagen vervoert, maar toen was het dagelijkse routine. Dat neemt niet weg dat de paarden tegen de grens van hun mogelijkheden liepen, en vooral hellingen konden voor netelige situaties zorgen. Iedere voerman kende dan ook perfect alle bergen uit de streek, en wist precies waar de steile en gevaarlijke stukken lagen. Stilvallen tijdens zo’n beklimming was ongeveer het ergste wat
maart ’99,
PK
een gespan kon overkomen. Voor de voerman was het dan van levensbelang om zo snel mogelijk blokken onder de wielen te krijgen, zodat de wagen tenminste bleef staan. Om het gespan terug in beweging te krijgen werd doorgaans hulp gezocht bij collega’s. Met enig geluk konden die gevonden worden in één van de afspanningen langs de baan. Dergelijke afspanningen, doorgaans gelegen aan kruispunten of andere herkenningspunten, vormden een
wagen gelegd, en zo gingen we de brug op. Boven gekomen werden de twee extra paarden uitgespannen, en reed ik met mijn eigen getrek naar beneden. Eerlijk, het waren spannende momenten. De wagen was voorzien van een uitstekend remsysteem, met zware houten blokken bekleed met rubber, die tegen de wielen schuurden, maar toch liepen de paarden meter na de afdaling nog altijd in volle draf met . kg. achter zich aan. Eén keer liep het mis. De twee extra paarden stopten
André Verduyn met zijn echtgenote, Margriet Delafontaine.
onafgebroken lint langsheen de drukst bereisde routes. Het is trouwens niet toevallig dat nog altijd een groot aantal herbergen in Vlaanderen de naam De Voerman dragen. Bood een collega een helpende hand, dan werden meestal twee extra paarden voor de wagen gespannen, en doorgaans lukte het dan wel om de klus te klaren. Toch was dat niet altijd het geval. André : ‘Bij het begin van de oorlog, in ’ en ’, reed ik regelmatig van Torhout naar de Molens van Deinze. Het was een moeilijke reis, waar we toen twee dagen over deden. We vertrokken op dinsdagmorgen, rond een uur of vier, en kwamen op woensdagnamiddag, opnieuw rond een uur of vier, terug thuis. Bij de heenreis was de wagen geladen met graan, bij de terugreis met meel. Uitslapen deden we in het stro, bij de paarden. Bij Deinze lag er een noodbrug over de Leie, en dat was een moeilijk punt. De aanloop was steil, en de verharde weg smal, zodat de wagen bijna altijd met de wielen in de aarden berm terecht kwam. Gelukkig kreeg ik dikwijls hulp van een boever uit Moeskroen, die met een gespan van twee paarden reed. Die twee paarden werden dan eerst voor mijn
PK, maart ’99
té vroeg met trekken, en de hele aanspanning viel stil nog voor we boven waren. De wagen stond gestut met blokken, maar er was geen beweging meer in te krijgen. Uiteindelijk zat er niets anders op dan de paarden uit te spannen, de blokken weg te nemen, en de vol geladen wagen terug naar beneden te laten rollen. Dat verliep als bij wonder zonder ongelukken, en bij de tweede poging lukte het wél om boven te komen ’. Paarden die dit soort arbeid konden verteren, moesten bij wijze van spreken wel van ijzer en staal gemaakt zijn. Lang niet alle trekpaarden waren dan ook voor dit werk geschikt. André : ‘De paarden werden aangekocht bij boeren of handelaars uit de streek, maar het was niet gemakkelijk om geschikte dieren te vinden. Een echt sterk paard bij de boer, was niet meer dan een zero voor het werk met de zware gewichten. Paarden werden aangekocht als ze vier, maar meestal vijf jaar waren. Ik lette er altijd op dat jonge paarden geleidelijk aan in het werk werden gezet. Zo nam ik jonge paarden maar twee op drie reizen mee. Terwijl de oudere en meer ervaren paarden de derde reis maakten, kregen de jonge dieren de gelegenheid om
39
39
te rusten, en dat hadden ze nodig ook. Voor mij moesten de paarden hard werken, maar ze werden ook hard en op tijd gevoederd, en kregen altijd consequent hun nachtrust. Hard voederen, dat betekent dat de paarden drie keer daags tien kilogram mengeling kregen. De mengeling stelden we zelf samen, en bestond onder andere uit haver, graan, paardebonen, gebroken maïs, gebroken erwten, zemelen, en tarwekaf. Dat was ferme kost, maar ik heb altijd geloofd dat je niet bang mag zijn om een paard goed te voederen, als daar maar voldoende arbeid tegenover staat. Toen ik als boever bij D’Aussy begon was het daar gebruikelijk om de paarden hooi te geven, maar dat heb ik na een jaar of twee afgeschaft. Hooi is slecht voor de ademhaling, en in plaats van hooi kun je net zo goed schoon tarwestro gebruiken. Als de paarden de mogelijkheden hadden, en geleidelijk in het zware werk gegroeid waren, dan werden het ook echte krachtpatsers. Paarden liepen bij ons mee tot ze , jaar waren, maar van dan af werd het toch minder . Mijn tweede handpaard kwam bij ons binnen met slecht beenwerk, maar dankzij een goede voeding kreeg ik hem opnieuw hard in de benen, en het werd één van de beste paarden
van de hele streek. Hij was groot en sterk, en kon stappen als geen ander. Ik herinner me dat ik op een dag van Roeselare kwam met twee paarden en een vracht van . kg. Ik was nog maar goed en wel vertrokken, of bij het tweede paard brak de sluiting van het gareel, zodat het dier in principe niet meer kon trekken. Ik stond een moment in twijfel, spande toen het tweede paard uit, en reed zo naar huis. Het handpaard trok in zijn eentje de lading, en deed dat zonder problemen, inclusief de helling bij Gits-berg ’. Was het werk voor de paarden zwaar, ook de boever mocht van geen kleintje vervaard zijn. Zo bedroeg de maximale lading van de grote wagen . kg., maar die . kg. werden door de voerman wél met de hand geladen. ‘Het werd met de hand geladen, en meer nog, nu leveren ze graan in zakjes van kg., maar vroeger was er alleen sprake van zakken van kg. Die moesten niet alleen geladen worden, maar ook gelost, en soms moest je daarvoor bij het één of ander boertje eerst een lange, smalle, kromme trap op. Dan werd het pas écht lastig. Je moest als voerman veel macht hebben om het werk aan te kunnen. Macht en routine. Ik heb er
André Verduyn en zijn driespan voor “de kleine wagen”. André houdt de lijn in de linker, en de zweep in de rechterhand. Het handpaard droeg de weinig flatterende bijnaam “rattestaart”, maar kon lezen en schrijven. De foto dateert van 1932.
40
maart ’99,
PK
veel mannen weten aan beginnen, sterke mannen, en harde werkers, maar na twee tot drie weken verdwenen ze weer. Het laden van de wagen deed ik altijd zelf. Een wagen zo laden dat alles vast ligt, en je geen zakken graan verliest onderweg, is een kunst op zich, en dat had ik liefst zelf in de hand. Lijnzaad was het moeilijkst om te laden. Lijnzaad leeft en beweegt, dat kun je bijna niet stapelen’. Misschien was het omdat man en paarden samen hard werk leverden, of gewoon omdat André Verduyn een uitmuntend paardeman was, maar in ieder geval bestond tussen hem en zijn gigantische trekpaarden altijd een goede verstandhouding, ook al hadden de paarden soms moeilijke karakters. ‘De paarden wisten wat ik wou, moesten hard werken maar werden goed verzorgd, en ze kenden het werk van binnen en van buiten. Inspannen duurde geen vijf minuten. De paarden stonden los in de gang, werden betuigd, en liepen zelf naar hun plaats voor de wagen. Eén keer is er eentje op wandel gegaan, het middenpaard, bij het inspannen vroeg in de morgen. Het liep om wat voor reden dan ook de straat op, kwam in het Visstraatje terecht, en liep door naar de Oostendestraat, tot bij de smidse die daar toen nog was. Nee, ik liep er niet achter aan, ik had vertrouwen. Aan de smidse stopte het dier, draaide zich om, keerde terug door dezelfde straatjes naar de
stal, en ging op zijn eigen plaats voor de wagen staan. Dat waren de paarden waar ik vroeger mee werkte ’. Net voor de tweede oorlog, bij de algemene mobilisatie in , moesten de paarden gekeurd worden door een commissie van experten van het leger. De dieren waren zo buitenmaats, dat het leger geen belangstelling had. ‘De heren vroegen mij wat de namen waren van de paarden, en ik antwoordde hen, geheel naar de waarheid, Carlos, Wilson, en Bismarck. Ze dachten dat ik hen voor de gek wilde houden, maar dat was helemaal niet het geval. hoe dan ook, ze wilden mijn paarden niet, gelukkig maar ’. Gelukkig, maar toch liep het goederentransport met paardekracht op zijn einde. De oorlog betekende een keerpunt, en na de oorlog werd het zware vrachtvervoer in snel tempo gemotoriseerd. André Verduyn stopte in ’ met zijn werk bij Voeders D’Aussy. Hij kreeg nog het aanbod om de nieuwe vrachtwagen van de firma te besturen, maar nam dat liever niet aan. Van de voerlui van toen blijven alleen nog herinneringen, en wat schaarse foto’s over. Het neemt niet weg dat iemand als André Verduyn een echte kenner is, een uitmuntend paardeman, die met zijn paarden leefde en werkte op een manier die nu waarschijnlijk onmogelijk is geworden.
41