Ouderinitiatieven in de strijd tegen onderwijssegregatie Een verkenning van de ontwikkeling van ouderinitiatieven
J. P. Lucassen Studentnummer 0342998
Begeleiders: R. Penninx, M. Crul Juni 2010 Masterscriptie Sociologie, Stadssociologie Universiteit van Amsterdam
Ouderinitiatieven in de strijd tegen onderwijssegregatie Een verkenning van de ontwikkeling van ouderinitiatieven
J. P. Lucassen Juni 2010 Masterscriptie Sociologie, Stadssociologie Universiteit van Amsterdam
2
Samenvatting Sinds de jaren tachtig is onderwijssegregatie een veel besproken onderwerp. De oorzaken van de onderwijssegregatie zijn divers. Een groot deel van de onderwijssegregatie loopt parallel aan de residentiële segregatie in Nederland. Door de structuur van de Nederlandse woningmarkt zijn de verschillende sociaaleconomische klassen ongelijk verdeeld over de woningmarkt en zijn er voornamelijk in de grote steden wijken waar lageropgeleiden zijn geconcentreerd. Met name in deze grote steden heeft de segregatie ook een etnische component. De niet-westerse allochtonen zijn daar oververtegenwoordigd in de lagere sociaaleconomische klassen en zijn daardoor ook in bepaalde wijken oververtegenwoordigd. Hierdoor kent de residentiële segregatie zowel een sociaaleconomische als een etnische dimensie. Deze residentiële segregatie weerspiegelt zich in het lager onderwijs. De meeste kinderen gaan immers naar een school in de buurt van hun huis. Naast residentiële segregatie spelen de voorkeuren van ouders uit verschillende sociaaleconomische en etnische groepen en de manier waarop zij voor een school kiezen, een rol bij het ontstaan van onderwijssegregatie. Een andere factor is het bestaan van bijzonder onderwijs dat op specifieke kenmerken selecteert. Daarnaast speelt ook de samenstelling van de schoolpopulatie een rol. Veel hoogopgeleide/autochtone ouders vinden een school met overwegend kinderen van lageropgeleide/allochtone ouders niet geschikt voor hun kinderen. Omdat er door de bestaande segregatie echter geen ‘gemengde’ scholen zijn in hun buurt die een goede oplossing zouden zijn voor dit probleem van hoogopgeleide/autochtone ouders, kiezen zij voor een ‘witte’ school die vaak buiten de buurt ligt, de zogenaamde ‘witte vlucht’. Hierdoor wordt de segregatie nog eens versterkt. Op verschillende manieren is geprobeerd om de onderwijssegregatie tegen te gaan. Tot nu toe is dat maar in beperkte mate gelukt. Een van de oorzaken daarvoor is dat de wettelijke mogelijkheden om scholen ‘gemengd’ te maken beperkt zijn. Om de segregatie succesvol te bestrijden is de medewerking van de scholen en de ouders nodig. Een van de manieren waarop ouders en scholen proberen onderwijssegregatie tegen te gaan is door middel van een ouderinitiatieven. Het gaat daarbij vaak om hoogopgeleide/autochtone ouders in ‘gemengde’ wijken. Door de onderwijssegregatie is het voor deze ouders niet mogelijk om hun kinderen naar een ‘gemengde’ school of ‘witte’ school in hun wijk te sturen. Op verschillende plaatsen hebben
3
hoogopgeleide/autochtone ouders dit probleem zelf proberen op te lossen. Zij verzamelen een groep hoogopgeleide/autochtone ouders die samen hun kinderen inschrijven op een ‘zwarte’ school, waardoor de school een ‘gemengde’ klas of leerjaar kan samenstellen. Op deze manier zorgen de ouders er zelf voor dat zij een school vinden die zij geschikt vinden voor hun kinderen. Tegelijkertijd wordt hiermee de segregatie in het basisonderwijs tegen gegaan. Uit onderzoek is gebleken dat er drie manieren zijn waarop deze ouderinitiatieven tot stand komen. De eerste manier komt tot stand vanuit een groepje ouders die op zoek gaat naar een geschikte school. Een tweede manier komt tot stand vanuit een groepje ouders en een school samen die het initiatief nemen. Tot slot kan het ook de school zijn die op zoek gaat naar ouders die een ouderinitiatief willen beginnen. Wat de effecten van deze verschillende ontstaanswijzen op de ouderinitiatieven zijn, was tot nu toe onbekend. In dit onderzoek is naar het effect van deze verschillen in ontstaanswijze op de ontwikkeling van de ouderinitiatieven gekeken. Ook is er gekeken naar de invloed van de ontstaanswijze op de relaties tussen de betrokken partijen. Dit is gedaan door de ontwikkeling van drie initiatieven die op een van de drie ontstaanswijzen tot stand zijn gekomen, te vergelijken. De vergelijkingen zijn gemaakt met behulp van casusbeschrijvingen. Voor de casusbeschrijvingen zijn semigestructureerde interviews met de initiatiefouders van de ouderinitiatieven en met de (adjunct-)directeuren van de scholen en secundaire data zoals publicaties in de media gebruikt. Uit de casusbeschrijvingen is gebleken dat de effecten van de verschillende ontstaanswijzen op de ontwikkeling van de ouderinitiatieven beperkt is. In het begin zijn er weliswaar verschillen tussen de ouderinitiatieven aan te wijzen die inherent zijn aan de ontstaanswijze, maar wanneer de ouderinitiatieven zich verder ontwikkelen, verdwijnen deze verschillen. Bij de ouderinitiatieven zijn verschillende partijen betrokken De ouders hebben te maken met de schooldirectie, het schoolbestuur en met de docenten maar ook met de ouders van de leerlingen die al op de school aanwezig zijn. Daarnaast zoeken zij ook contact met de gemeente en met de media. De verschillen in deze relaties tussen de ouderinitiatieven zijn beperkt en hangen niet samen met de manier waarop ouderinitiatieven zijn ontstaan. Op de relatie tussen de ouders van het ouderinitiatief heeft de ontstaanswijze wel effect. Bij het ouderinitiatief dat op initiatief van de school is
4
ontstaan, was er geen duidelijk onderscheid tussen ouders die actief waren voor het ouderinitiatief en ouders die alleen werden geworven om naar de school te gaan. Bij de andere initiatieven was daar wel een duidelijk onderscheid tussen. Voor de ontwikkeling van het ouderinitiatief als zodanig had dit echter geen gevolgen. Op basis van dit onderzoek komt een aantal punten naar voren dat van belang is voor ouders die betrokken zijn bij een ouderinitiatief. Zo is het belangrijk dat er een kerngroep van ouders is die het voortouw neemt. Daarnaast is het belangrijk dat de school zich actief inzet om ouders binnen te halen en dat de relatie tussen de school en de ouders goed is. Deze uitkomsten komen overeen met wat er in eerdere onderzoeken is gevonden. De situatie waarin hoogopgeleide/autochtone ouders die een ‘gemengde’ school prefereren zich bevinden, is te begrijpen als een assurance game. Voor individuele ouders is het onmogelijk om voor een ‘gemengde’ school te kiezen omdat die er niet zijn in hun buurt door de onderwijssegregatie. Zij moeten kiezen uit ‘witte’ of ‘zwarte’ scholen en kiezen in dat geval liever voor een ‘witte’ school. Wanneer ouders echter als collectief een keuze maken, dan is het door gezamenlijk voor een ‘zwarte’ school te kiezen mogelijk om die school ´gemengd´ te maken. Hierbij speelt onderling vertrouwen een belangrijke rol. Alleen als individuele ouders er op vertrouwen dat er een collectieve keuze is voor een ‘zwarte’ school die zal leiden tot een ‘gemengde’ school, zullen zij daar voor kiezen. Ouderinitiatieven zijn een manier om ouders dat vertrouwen te geven. Het is echter goed voorstelbaar dat dit vertrouwen ook op andere manieren kan ontstaan. De overheid en de scholen kunnen daar een grote rol bij spelen. Dit biedt een nieuw perspectief voor ouders, overheden en scholen om de onderwijssegregatie in Nederland te verkleinen.
5
Inhoudsopgave Voorwoord .................................................................................................................................. 8 Inleiding ....................................................................................................................................... 9 1 Segregatieprocessen in het Nederlandse onderwijs .......................................... 11 1.1 Inleiding ...................................................................................................................................................... 11 1.2 Het ontstaan en de kenmerken van segregatie in Nederland ........................................... 11 1.3 De relatie tussen residentiële segregatie en onderwijssegregatie ................................. 13 1.4 Sterkte van segregatie in het onderwijs in Amsterdam ....................................................... 17 1.5 Effecten van onderwijssegregatie................................................................................................... 18 1.5.1 Gevolgen voor leerprestaties ...................................................................................................... 18 1.5.2 Gevolgen voor integratie .............................................................................................................. 19 1.5.3 Positieve effecten van onderwijssegregatie ......................................................................... 19 1.6 Interventieopties .................................................................................................................................... 20 1.6.1 Wettelijke mogelijkheden voor spreidingsbeleid ............................................................... 20 1.6.2 Spreidingsbeleid in de praktijk .................................................................................................. 21 1.7 Ouderbetrokkenheid............................................................................................................................. 21
2 Werking ouderinitiatieven in het veld ..................................................................... 22 2.1 Inleiding ...................................................................................................................................................... 22 2.2 Ouderinitiatieven als oplossing voor hoogopgeleide/autochtone ouders ................. 22 2.3 De werking van ouderinitiatieven .................................................................................................. 23 2.4 De verschillende fases van een ouderinitiatief ........................................................................ 24 2.5 Betrokken partijen ................................................................................................................................. 25
3 Methode ................................................................................................................................. 28 3.1 Exploratief onderzoek .......................................................................................................................... 28 3.2 Selectie van casussen en respondenten ....................................................................................... 28 3.3 Gegevensverzameling ........................................................................................................................... 30 3.3.1 Interviews ........................................................................................................................................... 30 3.3.2 Secundaire data ............................................................................................................................... 31 3.4 Verwerking gegevens ........................................................................................................................... 31
4 Casusbeschrijvingen......................................................................................................... 32 4.1 Ouderinitiatief op De Dreef ................................................................................................................ 32 4.1.1 De ontwikkeling van het ouderinitiatief................................................................................ 32 4.1.2 Beschrijving van de relaties ........................................................................................................ 36 4.1.2.4 De relatie tussen de nieuwe en reeds aanwezige ouders ............................................ 37 4.2 Ouderinitiatief op De Korte Brug .................................................................................................... 39 4.2.1 De ontwikkeling van het ouderinitiatief................................................................................ 40 4.2.2 Beschrijving van de relaties ........................................................................................................ 44 4.3 Ouderinitiatief op De Dennenboom............................................................................................... 49 4.3.1 De ontwikkeling van het ouderinitiatief................................................................................ 49 4.3.2 Beschrijving van de relaties ........................................................................................................ 52
6
5. Analyse .................................................................................................................................. 58 5.1 Inleiding ...................................................................................................................................................... 58 5.2 De ontwikkeling van de ouderinitiatieven ................................................................................. 58 5.2.1 De start van de ouderinitiatieven............................................................................................. 58 5.2.2 De kinderen komen op de scholen ............................................................................................ 59 5.2.3 Voortzetting van de ouderinitiatieven ................................................................................... 60 5.3 De relaties................................................................................................................................................... 60 5.3.1 De relatie tussen de ouders van het ouderinitiatief.......................................................... 60 5.3.2 De relaties tussen de ouders en de scholen ........................................................................... 61 5.3.3 De relaties in de schoolteams ..................................................................................................... 61 5.3.4 De relaties tussen de nieuwe en de reeds aanwezige ouders ........................................ 61 5.3.5 De relaties met de schoolbesturen ........................................................................................... 62 5.3.6 De relaties met de stadsdelen ..................................................................................................... 62 5.3.7 De relaties met de media .............................................................................................................. 62 5.3.8 De relaties met andere ouderinitiatieven ............................................................................. 63 5.4 Conclusie ..................................................................................................................................................... 63 5.4.1 Het effect van de ontstaanswijze op de ontwikkeling...................................................... 63 5.4.2 Het effect van de ontstaanswijze op de relaties ................................................................. 64 5.4.3 Het effect van verschillen in relaties op de ontwikkeling............................................... 65
6 Discussie ................................................................................................................................ 66 6.1 Wat betekenen de resultaten voor de ouders van een ouderinitiatief? ....................... 66 6.2 Wat betekent het succes van ouderinitiatieven voor de onderwijssegregatie in Nederland? ........................................................................................................................................................ 67 6.3 Wat betekenen ouderinitiatieven voor het overheidsbeleid? .......................................... 69 6.4 Methodologische beperkingen ......................................................................................................... 70 6.5 Vervolgonderzoek .................................................................................................................................. 70
Literatuurlijst .......................................................................................................................... 73 Bijlage ......................................................................................................................................... 75 Itemlijst ............................................................................................................................................................... 75
7
Voorwoord De keuze voor het onderwerp van deze masterthese is voortgekomen uit een eerder onderzoek naar burgerschap en ouderinitiatieven voor het vak Active Citizenship aan de International School for Humanities and Social Sciences. Met het schrijven van deze scriptie heb ik een bijdrage willen leveren aan het inzicht in de onderwijssegregatie en aan het succes van de ouderinitiatieven. Voor het schrijven van deze masterthese heb ik hulp gehad van vele mensen waarvan ik er enkele expliciet wil noemen. Allereerst wil ik mijn begeleiders Rinus Penninx en Maurice Crul bedanken voor hun verhelderende inzichten en goede raad. Daarnaast wil ik Guido Walraven bedanken voor de nuttige gesprekken die ik met hem heb gevoerd. Ook heeft hij heeft mij op weg geholpen en wegwijs gemaakt in de wereld van de ouderinitiatieven. Daarnaast ben ik speciale dank verschuldigd aan mijn ouders Katrien Lucassen en Peer van de Broek en aan mijn broer Robin Lucassen. Maar bovenal wil ik Afke van Belkum bedanken, die mij met steun, advies en veel geduld heeft geholpen bij het schrijven van deze masterthese.
8
Inleiding Nederland is een multiculturele samenleving waarin mensen van verschillende sociaaleconomische en etnische achtergronden samenleven. Dit betekent echter niet dat deze mensen, of hun kinderen, door elkaar leven. De verschillende groepen in Nederland blijken maar beperkt contact met elkaar te hebben. Deze segregatie wordt vaak als een probleem gezien. Het onderwijs is een van de gebieden waar segregatie zichtbaar wordt. Sinds geruime tijd wordt er in het basisonderwijs over ‘witte’ en ‘zwarte’ scholen gesproken. Deze segregatie blijkt een moeilijk op te lossen probleem, terwijl er een oplossing voor de hand lijkt te liggen. Kinderen die nu naar een ‘witte’ school gaan, zouden ook naar een ‘zwarte’ school kunnen gaan en dan heb je zo een ‘gemengde’ school. In de praktijk blijkt echter dat ouders hier vaak weinig voor voelen. Toch is het precies wat ouders van een ouderinitiatief doen. Ouderinitiatieven bestaan uit een groep hoogopgeleide/autochtone ouders die gezamenlijk hun kinderen inschrijft op een ‘zwarte’ school. Het doel daarvan is om een ‘gemengde’ school te maken. Deze ouders doen dat omdat zij door de bestaande onderwijssegregatie in hun buurt geen geschikte school kunnen vinden voor hun kinderen. ‘Witte’ scholen hebben lange wachtlijsten of zijn te ver weg. Er zijn wel ‘zwarte’ scholen, maar dat is voor veel hoogopgeleide /autochtone ouders geen optie. Zij willen niet dat hun kind als enig kind van hoogopgeleide/autochtone ouders op een ‘zwarte’ school komt en het liefst zouden ze hun kind naar een ‘gemengde’ school sturen. Door middel van een ouderinitiatief wordt dat mogelijk. Er is een groeiende belangstelling voor deze ouderinitiatieven. Op vele manieren is geprobeerd om de onderwijssegregatie te bestrijden, maar tot nu toe zonder resultaat. Het is gebleken dat de samenwerking tussen ouders en scholen hierbij noodzakelijk is. Ouderinitiatieven zijn tot nu toe een van de weinige manieren waarop ouders in de praktijk meewerken aan pogingen om de onderwijssegregatie tegen te gaan. Het is daarom ook niet vreemd dat er vanuit de politiek, de media en de wetenschap veel aandacht is voor deze initiatieven. In deze scriptie kijk ik naar de ontwikkeling van deze ouderinitiatieven en naar de verschillende manieren waarop zij tot stand zijn gekomen. In het eerste hoofdstuk worden de mechanismen die leiden tot onderwijssegregatie beschreven. Hierbij wordt ook ingegaan op het onderscheid tussen etnische en sociaaleconomische onderwijssegregatie en de gevolgen daarvan. Daarna wordt gekeken naar de
9
mogelijkheden om onderwijssegregatie tegen te gaan en welke rol ouders en scholen daarbij spelen. Met deze verkenning wordt duidelijk binnen welk veld de ouderinitiatieven moeten opereren. In hoofdstuk twee ga ik verder in op de ouderinitiatieven. Ik kijk in welke situatie ouderinitiatieven mogelijk zijn en de manier waarop zij werken. Vervolgens wordt dieper ingegaan op de manier waarop ouderinitiatieven ontstaan en hoe zij zich ontwikkelen. Op basis daarvan worden de onderzoeksvragen geformuleerd. In hoofdstuk drie wordt ingegaan op de manier waarop de data verzameld worden, die in de hoofdstukken vier en vijf wordt gepresenteerd. In hoofdstuk vijf worden de onderzoeksvragen besproken. In hoofdstuk zes wordt er gekeken wat de uitkomsten van het onderzoek betekenen voor de ouderinitiatieven, de onderwijssegregatie en het overheidsbeleid.
10
1 Segregatieprocessen in het Nederlandse onderwijs 1.1 Inleiding Onderwijssegregatie is de laatste jaren een veelbesproken onderwerp. De aandacht voor onderwijssegregatie komt voort uit een groter debat over segregatie in de Nederlandse samenleving. In dit debat wordt segregatie regelmatig gepresenteerd als een nieuw probleem. Of het een probleem is, hangt af van wie je het vraagt. Een nieuw verschijnsel is het in elk geval niet. Een bekend voorbeeld van segregatie in Nederland is de verzuiling. Grote delen van de Nederlandse bevolking leefden gescheiden van elkaar, omdat zij tot een andere levensbeschouwelijke stroming behoorden. Van de verzuiling is heden ten dage nog maar weinig over. De Nederlandse samenleving is echter nog steeds gesegregeerd; het gaat daarbij om segregatie langs andere scheidslijnen. In het huidige publieke debat wordt met segregatie meestal etnische of sociaaleconomische segregatie bedoeld. Dat zijn echter geen nieuwe vormen van segregatie. Historische voorbeelden van deze segregatievormen zijn legio, zij zijn onder andere te vinden in het Joodse getto van Amsterdam (Lucassen & Penninx 1994: 14). Ook in de arbeiderswijken ten tijde van de industriële revolutie was segregatie geen onbekend verschijnsel. Historisch gezien blijkt segregatie eerder regel dan uitzondering te zijn.
1.2 Het ontstaan en de kenmerken van segregatie in Nederland Wat opvalt aan deze historische voorbeelden van segregatie is dat het over verschillende kenmerken van mensen gaat. Theoretisch gezien is er sprake van ruimtelijke segregatie bij een ongelijke verdeling van bepaalde kenmerken over een populatie binnen een bepaald gebied. Om betekenis te geven aan segregatie moet het duidelijk zijn om welke kenmerken het gaat en binnen welk gebied deze kenmerken ongelijk verdeeld zijn. Zoals gezegd, wordt er in Nederland, als het over segregatie gaat, tegenwoordig meestal onderscheid gemaakt op basis van etnische of sociaaleconomische kenmerken. Bij etnische segregatie wordt er in Nederland over het algemeen onderscheid gemaakt tussen twee groepen, autochtonen en allochtonen.1 Opmerkelijk aan dat onderscheid is Onder het begrip allochtonen vallen personen waarvan tenminste een ouder in het buitenland is geboren. Binnen de groep allochtonen wordt er onderscheid gemaakt tussen westerse en niet-westerse allochtonen. Westerse allochtonen zijn afkomstig uit een land dat in cultureel of sociaaleconomisch opzicht sterk op Nederland lijkt (CBS 2009: 25/26). In het publieke debat worden westerse allochtonen vaak tot de groep autochtonen gerekend. In deze scriptie worden de westerse allochtonen daarom ook tot de groep autochtonen gerekend.
1
11
dat “de Nederlandse etniciteit” tegenover alle andere etniciteiten wordt gezet. Daardoor worden andere herkomstgroepen, zoals de Turkse, Marokkaanse en Surinaamse, als één groep, ‘de allochtonen’, gepresenteerd.2 Bij sociaaleconomische segregatie wordt er meestal onderscheid gemaakt tussen verschillende sociaaleconomische klassen. In de praktijk wordt het opleidingsniveau meestal gebruikt als indicator.3 Een belangrijk domein waarin deze vormen van segregatie tot uiting komen is de woningmarkt. In dat geval is er sprake van residentiële segregatie. In de manier waarop de residentiële segregatie in Nederland vorm heeft gekregen, speelt de structuur van de Nederlandse huizenmarkt een belangrijke rol. In vergelijking met veel andere landen bestaat een groot deel van de woningen in de Nederlandse grote steden uit sociale huurwoningen. Dit zijn vaak goedkopere huurwoningen die door de lagere inkomensgroepen worden bewoond. De toewijzing van deze woningen vindt primair plaats op basis van inschrijvingsduur en is daarmee blind voor andere kenmerken. Iedereen heeft in principe gelijke toegang tot deze woningen. Doordat deze woningen vaak in bepaalde wijken zijn geconcentreerd en met name door mensen uit lagere sociaaleconomische klassen worden bewoond, ontstaat er sociaaleconomische residentiële segregatie (Pas en Peters 2004: 38). Omdat in Nederland de allochtone bevolkingsgroepen niet evenredig verdeeld zijn over de sociaaleconomische klassen, krijgt de sociaaleconomische segregatie een etnische dimensie (Gramberg en Ledoux 2005: 21). De etnische residentiële segregatie die op deze manier tot stand komt, wordt in de grote steden versterkt, doordat de allochtonen niet evenredig over Nederland verdeeld zijn. Zij zijn geconcentreerd in de grote steden. Van de allochtonen in Nederland woont 45% in de vier grote steden, terwijl slechts 13% van de totale Nederlandse bevolking in de vier grote steden woont (Onderwijsraad 2005: 108). De etnische residentiële segregatie wordt voor een deel door dit proces verklaard. De etnisch residentiële segregatie in Nederland wijkt op grond van de bovenstaande factoren af van etnische residentiële segregatie in andere landen. Er In strikte zin gaat het hier om het onderscheid tussen autochtoon en westers-allochtoon versus niet westers-allochtoon. Het gaat dan om het onderscheid tussen westers en niet-westers. Hierbij wordt westers als een groep gezien en alle groepen die daarvan verschillen worden samengevoegd op basis van het feit dat ze afwijkend zouden zijn en niet op basis van hun intrinsieke kenmerken. 3 Het opvatten van sociaaleconomische klassen als opleidingsniveau is een beperkte indicator van het begrip, maar wel een veel gebruikte, omdat het gemakkelijk beschikbaar is. In deze scriptie wordt daarom het begrip klasse gebruikt in de theoretische beschrijving van de onderwijssegregatie. In de operationalisering wordt naar opleidingsniveau gekeken. 2
12
wordt in Nederland dan ook op een andere manier gesproken over segregatie. Bij toewijzing van woningen in de sociale sector wordt in principe geen onderscheid gemaakt tussen verschillende etniciteiten. De Nederlandse terminologie spreekt over autochtonen en allochtonen op basis waarvan wijken als etnisch gesegregeerde wijken kunnen worden aangemerkt. Goed beschouwd zijn de wijken met een hoge concentratie allochtonen niet etnisch homogeen, maar etnisch divers omdat er vele ‘allochtone’ etniciteiten door elkaar wonen. Dit wijkt af van de situatie in veel andere landen waar sprake is van etnisch homogene wijken. Dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende etniciteiten komt ook terug in het debat over onderwijssegregatie. In dat debat wordt niet gesproken over Marokkaanse,Turkse of Nederlandse scholen, maar over ‘witte’ en ‘zwarte’ scholen.4
1.3 De relatie tussen residentiële segregatie en onderwijssegregatie Tussen residentiële segregatie en onderwijssegregatie bestaat een voor de hand liggend verband, waarbij men verwacht dat de samenstelling van basisscholen overeenkomt met de samenstelling van de wijk waarin zij staan. Als in wijken veel laagopgeleide of allochtone ouders wonen is te verwachten dat de basisscholen in die wijken ook veel kinderen van laagopgeleide of allochtone ouders hebben. Hierdoor ontstaat er onderwijssegregatie die de residentiële segregatie weerspiegelt. Het is dan ook logisch dat de meeste ‘zwarte’ scholen zich in de grote steden bevinden, omdat daar procentueel gezien de meeste allochtonen wonen. In 2000 was 35% van de scholen in de vier grote steden een zogenaamde ‘zwarte’ school (WRR 2007: 119).5 De schoolpopulatie vormt echter niet altijd een afspiegeling van de wijk. Bij nadere bestudering blijkt dat etnische en sociaaleconomische segregatie op scholen groter is dan op basis van de residentiële segregatie te verwachten is. Het verschil tussen de samenstelling van de school in relatie tot de samenstelling van de wijk, wordt
De termen ´zwart´ en ´wit´ worden veel gebruikt als er over segregatie gesproken wordt. Met deze termen wordt verwezen naar de huidskleur van bepaalde etnische groepen. Het gebruik van deze termen is daarom twijfelachtig. Omdat deze termen echter bij de respondenten en ook in de gebruikte literatuur veel gebruikt worden, gebruik ik deze termen ook. In deze scriptie zet ik deze kleuren tussen aanhalingstekens om het discutabele karakter er van te benadrukken. Het begrip ´gemengd´ verwijst zowel naar een menging van ´wit´ en ´zwart´ als naar menging van hoog en laagopgeleide ouders en wordt daarom eveneens tussen aanhalingstekens geplaatst. 5 Van etnisch gesegregeerde scholen wordt in Amsterdam gesproken als 70% van de scholieren van nietwesterse allochtone afkomst is, of als minder dan 20% van de kinderen op de school van niet-westerse allochtone afkomst is. Dit worden ook wel respectievelijk ‘zwarte’ of ‘witte’ scholen genoemd (O&S 2008: 10). 4
13
de ‘relatieve segregatie’ genoemd. Scholen die daar van afwijken worden vaak aangeduid met, ‘te witte’ of ‘te zwarte’ scholen. 6 In 2002 bleek een derde van de scholen ‘te wit’ en een vijfde ‘te zwart’ te zijn in vergelijking met de wijk waarin zij staan (Onderwijsraad 2005: 83).Vanuit de residentiële segregatie is dit niet te verklaren. Kennelijk zijn er naast de residentiële segregatie nog andere factoren die de onderwijssegregatie beïnvloeden (Karsten et al. 2002: 65). Naast de residentiële segregatie wordt het proces van onderwijssegregatie ook beïnvloed door het onderwijssysteem in Nederland en de keuzeruimte die dat systeem geeft aan ouders. In Nederland bestaat er vrijheid van onderwijs (Grondwet art. 23). Dat houdt onder andere in dat ouders vrij zijn om hun kind naar de school van hun voorkeur te laten gaan. Deze keuzes van ouders kunnen de samenstelling van scholen beïnvloeden. Het Nederlandse onderwijssysteem bestaat uit verschillende segmenten. Naast het segment van het openbare onderwijs staat het bijzonder onderwijs. Daaronder vallen scholen met een religieuze inslag en scholen met een bijzonder onderwijsconcept. De bijzondere scholen kunnen verschillen van openbare scholen doordat zij het onderwijs op een andere manier vormgeven. Ook mogen zij onder bepaalde voorwaarden kinderen weigeren. Voor openbare scholen geldt dat zij iedereen moeten aannemen, zolang zij plaats hebben. Deze keuzevrijheid en de veelvormigheid van het onderwijssysteem zijn van grote invloed op het proces van onderwijssegregatie. In Schoolkeuze in een multietnische samenleving (2002) beschrijft Karsten hoe de onderwijsvrijheid en de residentiële segregatie de onderwijssegregatie beïnvloeden. Hierbij maakt hij onderscheid tussen vier factoren: residentiële segregatie; voorkeuren van ouders met bepaalde kenmerken; het keuzegedrag van de ouders en het toelatingsbeleid van bijzondere scholen. De eerste factor, residentiële segregatie, de werking en het effect daarvan, is hiervoor besproken. De tweede factor voor het ontstaan van onderwijssegregatie is dat de voorkeuren van ouders uit verschillende etnische en sociaaleconomische groepen verschillen ten aanzien van de kenmerken van scholen. Voor ouders zijn er uiteenlopende redenen om voor een school te kiezen. Een aantal van de factoren die door ouders belangrijk worden gevonden zijn: de afstand, aandacht voor leerachterstanden, vriendjes die naar een Van ‘te wit’ en ‘te zwart’ wordt in Amsterdam gesproken als het percentage allochtone kinderen van de school respectievelijk meer dan 20 procentpunten minder of meer is dan de verhouding in het voedingsgebied van de school (O&S 2008: 15).
6
14
school gaan, speciaal curriculum, kwaliteit en levensbeschouwing. Doordat er binnen verschillende etnische en sociaaleconomische groepen een verschillend belang aan deze factoren wordt gegeven, kiezen ouders uit verschillende groepen voor verschillende scholen. Zo vinden allochtone ouders het belangrijker dat een school veel aan de (taal)achterstand doet en dat de kwaliteit goed is, terwijl autochtone en met name hoogopgeleide ouders het belangrijker vinden dat een school op verschillende vlakken, waaronder de culturele achtergrond, in overeenstemming is met de thuissituatie. Lageropgeleiden vinden het belangrijker dat de school dichtbij is en dat de leerprestaties goed zijn. De verschillen in voorkeuren leiden er toe dat ouders uit verschillende groepen verschillende voorkeuren voor een school hebben. De keuze die zij voor verschillende scholen maken, leidt tot meer etnische en sociaaleconomische segregatie. De manier waarop een school zich presenteert, heeft daarom ook invloed op de leerlingenpopulatie die de school aantrekt. Daarnaast speelt ook de samenstelling van de leerlingenpopulatie van een school een rol bij de afweging die ouders maken. Karsten et al. (2002: 103) geeft aan dat de overeenstemming tussen de school en de thuissituatie ook inhoudt dat er een bepaalde voorkeur is voor een specifiek leerlingenpubliek. Met name bij autochtone en hoger opgeleide ouders speelt daarbij de etnische en sociaalculturele samenstelling van de school een belangrijke rol. Zij vinden ‘zwarte’ scholen ongeschikter en kiezen daarom vaker voor een ‘witte’ school. Deze keuzes leiden tot een zichzelf versterkend proces dat de ‘witte vlucht’ wordt genoemd. De ‘witte vlucht’ kan de vorm hebben van autochtone ouders die niet voor een ‘zwarte’ school kiezen, zoals hiervoor beschreven is. Het kan ook zijn dat autochtone ouders daarom een ‘zwarte’ school verlaten. Wanneer een school voor een groeiend deel uit allochtonen bestaat, kan dat voor autochtone ouders een reden zijn om voor een andere, ‘witte’, school te kiezen. Hierdoor neemt het aantal allochtone kinderen op de school relatief verder toe, waardoor er ook voor andere autochtone ouders een reden ontstaat om naar een andere, ‘wittere’ school te gaan (Pas en Peters 2004: 40). Doordat de verschillen in voorkeur en het proces van de ‘witte’ vlucht tot onderwijssegregatie leiden, wordt de keuzeruimte van ouders beperkt. De uitkomst van alle individuele keuzes van ouders bepaalt de keuzeruimte die er voor specifieke individuele ouders is. De keuze die individuele ouders op basis van de uitkomst van dit proces maken, hoeft niet dezelfde te zijn als die zij collectief zouden maken, bijvoorbeeld in een ouderinitiatief.
15
Een derde factor waardoor onderwijssegregatie ontstaat is het verschil in de manier waarop verschillende groepen ouders een school kiezen. Autochtone ouders beginnen vaak vroeg met het zoeken naar een school. Zij oriënteren zich beter, gaan bij meerdere scholen kijken en melden hun kind al op jonge leeftijd aan (Karsten et al. 2002: 101/104). Ook beginnen zij eerder met het zoeken van een school (Broeke et al. 2004: 25). Allochtonen gaan vaker af op informatie die zij krijgen van peuterspeelzaal en kinderopvang en schrijven hun kind later in. Door deze verschillen en doordat autochtone ouders hun kinderen eerder inschrijven, ontstaat er voor populaire scholen een lange wachtlijst met autochtone kinderen. Voor allochtone ouders die wel naar die school willen maar zich pas laat melden, is er dan geen plaats meer. Door deze verschillen in de manier waarop ouders een school zoeken, wordt de segregatie ook in stand gehouden (Karsten et al. 2002: 101/104). De vierde factor is het bestaan van bijzonder onderwijs en de locatie van deze scholen. Een deel van de bijzondere scholen mogen leerlingen weigeren, omdat de achtergrond van deze kinderen verschilt van de levenbeschouwelijke beginselen van de school. Dit mogen zij echter alleen doen wanneer dat consequent gebeurt (Tuitert 2007: 25). Naar schatting geldt dat voor 5% van de Nederlandse scholen (Onderwijsraad 2002: 59). Er is echter wel discussie over de vraag of scholen dit recht niet gebruiken om allochtone leerlingen te weigeren om zodoende een ‘witte’ school te blijven. Daarnaast zijn er ook bijzondere scholen die een specifieke doelgroep aantrekken. Islamitische scholen trekken bijvoorbeeld bijna alleen allochtone (islamitische) kinderen. Bij de meeste gesegregeerde scholen ontstaat de segregatie door ‘witte vlucht’, bij islamitische scholen trekt de school juist allochtone kinderen aan waardoor het sneller een ‘zwarte’ school wordt. Daarnaast speelt ook de locatie van islamitische scholen in wijken met een grote concentratie allochtonen een rol. Deze islamitische scholen maken echter maar een klein deel uit van het totaal aan Nederlandse scholen (0.6%) en vormen 9% van alle ‘zwarte’ basisscholen. Iets minder dan 4% van de allochtone kinderen gaat naar een van islamitische scholen. Zij leveren daarmee slechts een klein aandeel aan het ontstaan van gesegregeerde scholen (Onderwijsraad 2002: 95). De hierboven beschreven keuzeprocessen gelden voor het basisonderwijs. In het basisonderwijs is er alleen voor kinderen die door bijvoorbeeld zwakbegaafdheid niet functioneren in het reguliere onderwijs een ander type basisonderwijs mogelijk. In andere gevallen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen de leerlingen op basis van
16
leerprestaties. In het middelbaar- en het hogeronderwijs spelen de leerprestaties een veel grotere rol bij het maken van een keuze voor een school. Op segregatie in het middelbaar- en hogeronderwijs wordt niet ingegaan omdat dat voor deze scriptie niet van belang is.
1.4 Sterkte van segregatie in het onderwijs in Amsterdam Zoals bij residentiële segregatie kan er ook op verschillende manieren naar onderwijssegregatie gekeken worden. Er kan gekeken worden naar de absolute segregatie, het percentage kinderen van allochtone of laagopgeleide ouders op een school, of de relatieve segregatie, het verschil tussen het percentage kinderen van allochtone of laag opgeleide ouders op een school en het percentage in het voedingsgebied van die school. Ook kan er naar de etnische kenmerken of naar sociaaleconomische kenmerken gekeken worden. Een andere factor die van invloed is, is het gebied waar er gekeken wordt. Zoals gezegd woont het grootste deel van de allochtonen in de grote steden. Maar ook binnen die steden zijn zij niet evenredig verdeeld. Omdat er later in dit onderzoek wordt ingegaan op drie scholen in Amsterdam, wordt hier de onderwijssegregatie in Amsterdam besproken. Als er naar de absolute samenstelling van de scholen in Amsterdam gekeken wordt, dan waren er 96 (47,3%) ‘zwarte’ scholen met meer dan 70% allochtone kinderen en 31(15,3%) ‘witte’ scholen met minder dan 20% allochtone kinderen in het schooljaar 2006-2007 (O&S 2008: 23). Wanneer er echter naar de relatieve etnische segregatie wordt gekeken, dan zijn er 29 (14%) ‘te zwarte’ scholen waarbij er 20 procent meer allochtone kinderen op de school zitten dan er verhoudingsgewijs in het voedingsgebied wonen, en 17 (8%) ‘te witte’ scholen, waarbij er 20 procent minder allochtone kinderen op de school zitten dan er verhoudingsgewijs in het voedingsgebied wonen (O&S 2008: 22). De absolute segregatie laat de totale omvang van de segregatie in Amsterdam zien. Uit de relatieve segregatie blijkt welk deel daarvan het gevolg is van andere factoren dan residentiële segregatie. Wanneer er gekeken wordt naar kinderen van lageropgeleide ouders (achterstandsleerlingen) dan blijken 34 (17%) van de scholen veel achterstandsleerlingen te hebben, namelijk meer dan 60 procent van de schoolpopulatie en 17 (8%) weinig achterstandsleerlingen, namelijk minder dan 15 procent van de schoolpopulatie (O&S 2008: 25). Voor de relatieve aantallen geldt dat er 29 (14%)
17
scholen te veel en 17 (8%) van de scholen te weinig achterstandsleerlingen hebben. Op deze scholen wijkt het percentage achterstandsleerlingen meer dan 20 procentpunten af van het voedingsgebied van de school (O&S 2008: 25). Uit het onderzoek van O&S (2008: 26) blijkt verder dat er een vrij sterk verband is tussen scholen met ‘teveel’ kinderen met een achterstand en scholen met ‘teveel’ allochtone kinderen. Het verband tussen sociaaleconomische en etnische segregatie is daarmee terug te zien in de samenstelling van de scholen.
1.5 Effecten van onderwijssegregatie Net zoals segregatie niet nieuw is, is ook onderwijssegregatie niet nieuw in Nederland. Sinds de jaren tachtig is er naast sociaaleconomische onderwijssegregatie ook etnische onderwijssegregatie ontstaan. Er bestaat verschil van mening over welke vorm van onderwijssegregatie het meeste invloed heeft en dus onderzocht moet worden. Er zijn onderzoekers die kijken naar etnische onderwijssegregatie, maar er zijn ook onderzoekers die juist naar sociaaleconomische onderwijssegregatie kijken. Deze keuze hangt samen met wat als belangrijkste nadelige gevolg van onderwijssegregatie wordt gezien. Er zijn grofweg twee redenen aan te wijzen waarom onderwijssegregatie als een probleem wordt gezien. Ten eerste zorgt het voor ongelijke onderwijskansen en ten tweede staat het de integratie in de weg. Welk probleem het belangrijkst wordt gevonden, hangt samen met de soort segregatie waar naar gekeken wordt. Sommigen onderzoekers zijn echter van mening dat segregatie kan helpen bij het oplossen van de problemen met integratie en leerachterstanden. In deze paragraaf wordt ingegaan op de verschillende zienswijzen met betrekking tot onderwijssegregatie.
1.5.1 Gevolgen voor leerprestaties De leerprestaties op ‘zwarte’ scholen zijn over het algemeen lager. Het is echter de vraag in hoeverre dat het gevolg is van de allochtone afkomst van de leerlingen. Met name het opleidingsniveau van de ouders lijkt van invloed op de leerprestaties van kinderen. Het effect van lageropgeleide ouders wordt echter kleiner als kinderen in een sociaaleconomisch ‘gemengde’ klas zitten (Paulle 2006: 13). Zonder sociaaleconomische onderwijssegregatie zouden de verschillen kleiner zijn en de kansen van kinderen van lageropgeleide ouders toenemen. Als deze segregatie blijft bestaan zal dat in de
18
toekomst tot een grotere sociaaleconomische segregatie leiden (Latten 2005: 6). Over de gevolgen voor kinderen van hogeropgeleide ouders bestaat echter onenigheid. Door Kalhanberg (in Paulle 2006: 13) wordt gesteld dat er geen nadelige effecten zijn voor deze kinderen als zij in een ‘gemengde’ klas zitten met een verhouding van maximaal 7030 procent kinderen van hogeropgeleide-lageropgeleide ouders. Uit onderzoek van Dronkers (2010: 19) komt echter naar voren dat etnisch ‘gemengde’ scholen een negatief effect hebben op de leerprestaties van zowel autochtone als allochtone kinderen. Uit diezelfde studie blijkt dat een gemengde samenstelling op basis van kinderen van hogeropgeleide en lageropgeleide ouders geen effect heeft op de leerprestaties van die kinderen.7
1.5.2 Gevolgen voor integratie De etnische onderwijssegregatie wordt verondersteld negatieve effecten te hebben op de integratie van allochtonen. Dat komt doordat de segregatie de mogelijkheden om in contact te komen met andere etnische groepen beperkt (Latten 2005: 7).Door met verschillende etnische groepen naar school te gaan, wordt het onderscheid op basis van etniciteit minder belangrijk en ontstaat eerder een ‘wijgevoel’ bij de leerlingen (Verkuyten 2006: 14). Segregatie staat dit in de weg en belemmert daardoor dat de kinderen zich met elkaar identificeren. Daarnaast heeft een etnisch ‘gemengde’ school ook een positief effect op de onderlinge identificatie van ouders uit verschillende etnische groepen (Verkuyten 2006: 14).
1.5.3 Positieve effecten van onderwijssegregatie Er zijn niet alleen negatieve effecten van onderwijssegregatie. Op etnisch gesegregeerde scholen kan specifiek gewerkt worden aan taalachterstanden. Ditzelfde geldt ook voor andere leerachterstanden. Door het effectief aanpakken van deze achterstanden worden de negatieve effecten van de sociaaleconomische en etnische onderwijssegregatie voor kinderen beperkt. Zo blijkt dat op etnisch homogenere middelbare scholen de leerprestaties verbeteren (Dronkers 2010: 19).
In dit onderzoek is naar buitenlandse middelbare scholen gekeken. Het is de vraag of deze resultaten op Nederlandse basisscholen van toepassing zijn.
7
19
1.6 Interventieopties Er zijn verschillende manieren waarop onderwijssegregatie bestreden kan worden. Een deel van de onderwijssegregatie is het gevolg van residentiële segregatie. De mogelijke oplossingen hiervoor hangen samen met de inrichting en de samenstelling van de Nederlandse woningmarkt. Andere oorzaken van de segregatie komen voort uit de structuur van het onderwijs in Nederland en de keuzes die ouders daarin maken. Hieronder ga ik in op de mogelijkheden die er zijn om deze keuzes te beïnvloeden, zowel gericht op de ouders als op de structuur van het Nederlandse onderwijs die deze keuzes vormgeven.
1.6.1 Wettelijke mogelijkheden voor spreidingsbeleid Bij het voeren van een beleid om onderwijssegregatie tegen te gaan zijn er een aantal juridische eisen waaraan dat beleid moet voldoen. In Samen leven, samen leren (Tuitert 2007) is uitgebreid gekeken naar de wettelijke mogelijkheden voor het voeren van een spreidingsbeleid. Hierbij spelen zowel internationale verdragen als de Nederlandse grondwet een grote rol. Er zijn verschillende regels die het voeren van een actief spreidingsbeleid, vanuit de overheid, beperken en die aan scholen en ouders de mogelijkheid geven om zich aan zulk beleid te onttrekken. Ten eerste wordt het voeren van een actief spreidingsbeleid beperkt door artikel 1 van de grondwet, de algemene wet op gelijke behandeling. Dit artikel verbiedt onderscheid op basis van etniciteit en scholen mogen hierop niet selecteren. Ook onderscheid op andere kenmerken zoals taalachterstand en sociaaleconomische afkomst wordt hierdoor beperkt, omdat dat indirect onderscheid kan maken op basis van etniciteit. In verschillende gemeenten zijn er initiatieven om te kijken wat de mogelijkheden zijn om een actief spreidingsbeleid te voeren. Vooral het initiatief van de gemeente Nijmegen om de keuzevrijheid van ouders te beperken tot drie scholen lijkt effectief te zijn (Gemeente Nijmegen et al. 2009). Bijzondere scholen hebben daarnaast in Nederland een speciale positie door artikel 23 van de grondwet. Binnen bepaalde grenzen kunnen zij leerlingen weigeren die niet bij hun school passen. De mogelijkheden voor beleid worden ook beperkt door de schoolkeuzevrijheid van ouders. Het recht op toelating van kinderen op een bepaalde openbare school kan niet door een spreidingsbeleid worden beperkt. Tenminste, dat was de gedachte in 2007 (Tuitert: 52). In 2009 is er in Nijmegen een project gestart dat
20
de keuzemogelijkheden van ouders beperkt met als doel de onderwijssegregatie tegen te gaan. In de praktijk moet echter nog blijken of dit beleid effectief en wettelijk mogelijk is. Aan de andere kant probeert de overheid onderwijssegregatie ook te verminderen. De Rijksoverheid heeft door de invoering wet Onderwijsachterstandenbeleid (OAB) de gemeentes vanaf 2006 verplicht samen met schoolbesturen te overleggen over hoe segregatie tegen kan worden gegaan en hierover bindende afspraken te maken. De autonomie van scholen over hun toelatingsbeleid wordt hierdoor beperkt. Scholen zijn daarmee verplicht om iets aan segregatie te doen. Ook door de wet op het primair onderwijs zijn zij verplicht actief burgerschap en sociale integratie te bevorderen en de leerlingen kennis te laten maken met verschillende culturen.
1.6.2 Spreidingsbeleid in de praktijk Er zijn verschillende pogingen gedaan om de onderwijssegregatie te beperken, maar in de praktijk is dat lastig gebleken. Van de 31 grote gemeenten blijken 16 gemeenten te maken te hebben met toenemende segregatie in het lager onderwijs. Daarvan zijn er 11 die een actief beleid hebben om de segregatie tegen te gaan (Peters et al. 2007b: 11). De effectiviteit van deze maatregelen is echter nog beperkt, vooral doordat ouders de mogelijkheid hebben zich aan maatregelen te onttrekken op basis van artikel 23 van de grondwet (OR 2005: 85; Peters 2006: 5). Ook werken scholen niet altijd mee aan een het spreidingsbeleid. Voor een succesvol beleid is het nodig dat ouders en de scholen mee werken.
1.7 Ouderbetrokkenheid Het in dit hoofdstuk beschreven proces laat zien hoe de onderwijssegregatie tot stand komt. Daarnaast is gebleken dat bij het tegengaan van onderwijssegregatie ouders een belangrijke rol spelen. Om de onderwijssegregatie effectief te bestrijden, is de medewerking van ouders cruciaal (OR 2005: 93). Een van de weinige effectieve manieren waarop dat tot nu toe is gebeurd, is door middel van een ouderinitiatief (Peters et al. 2007b: 13). Hierbij proberen hoogopgeleide/autochtone ouders gezamenlijk een ‘zwarte’ school ‘gemengd’ te maken. In deze scriptie wordt er gekeken hoe ouderinitiatieven ontstaan en hoe zij zich ontwikkelen.
21
2 Werking ouderinitiatieven in het veld 2.1 Inleiding Over het algemeen wordt onderwijssegregatie als een ongewenst verschijnsel gezien voor de samenleving. Ook voor ouders kan onderwijssegregatie ongewenste gevolgen hebben. Een van de groepen ouders waarvoor dat zo is, zijn hoogopgeleide/autochtone ouders in ‘gemengde’ wijken. Voor deze ouders blijkt het in toenemende mate moeilijk om een school in hun buurt te vinden die zij geschikt achten. Door de toegenomen segregatie op basisscholen zijn veel scholen in gemengde buurten ‘zwarte’ scholen geworden. Deze ouders zien de buurtscholen daarom niet als een optie voor hun kinderen. De scholen die wel aan de voorkeuren van hoogopgeleide/autochtone ouders voldoen, hebben vaak lange wachtlijsten of bevinden zich verder weg. Voor deze ouders is het niet mogelijk om in de buurt een school te vinden waar zij hun kind naartoe willen sturen. Veel van de hoogopgeleide/autochtone ouders in ‘gemengde’ wijken lossen dit op door hun kind naar een ‘witte’ school buiten hun wijk te brengen. Dit is voor deze ouders niet de meest wenselijke oplossing, maar zij verkiezen dit boven een ‘zwarte’ school dichterbij. Een deel van deze ouders zou echter liever zien dat hun kind naar een ‘gemengde’ school in de buurt gaat (Karsten et al. 2002: 65). Zij willen bijvoorbeeld graag dat hun kind met verschillende mensen en culturen in contact komt, maar tegelijkertijd willen ze goed onderwijs voor hun kind en ook de aanwezigheid van andere kinderen van hoogopgeleide/autochtone ouders. Door de onderwijssegregatie is dat echter niet altijd mogelijk. Doordat het voor deze ouders niet mogelijk is om voor een gemengde school te kiezen, kiezen zij voor een ‘witte’ school verder weg. Door deze keuze wordt de onderwijssegregatie versterkt en in stand gehouden.
2.2 Ouderinitiatieven als oplossing voor hoogopgeleide/autochtone ouders Zoals in het voorgaande hoofdstuk beschreven is, zijn er verschillende manieren waarop het proces van onderwijssegregatie kan worden tegengegaan. De mogelijkheden en de effecten daarvan lijken tot nu toe echter beperkt te zijn en niet direct een oplossing te bieden. Op verschillende plekken in Nederland proberen ouders daarom zelf de uitkomst van het segregatieproces te beïnvloeden. Een van de manieren waarop dat kan, is door middel van het opzetten van een ‘ouderinitiatief’. Het is voor
22
deze ouders geen optie dat zij hun kind als enige kind van hoogopgeleide/autochtone ouders naar een ‘zwarte’ school laten gaan. In de kern bestaat een ouderinitiatief dan ook uit een groep ouders die hun kinderen gezamenlijk bij een ‘zwarte’ school inschrijft. Hierdoor kan er op de school een ‘gemengde’ klas of ‘gemengd’ leerjaar worden opgezet. Als er eenmaal meer kinderen van hoogopgeleide/autochtone ouders naar de school gaan, wordt die school vervolgens ook voor andere hoogopgeleide/autochtone ouders aantrekkelijker. Op die manier kan een ‘zwarte’ school veranderen in een ‘gemengde’ school. Er bestaat voor deze ouderinitiatieven veel interesse. Onderwijssegregatie wordt als een belangrijk probleem gezien en de mogelijke oplossingen genieten daarom veel aandacht. De laatste jaren wordt er veel over geschreven en ook vanuit de politiek is er veel interesse. Daarnaast zijn er twee organisaties opgericht met als doel ouderinitiatieven te steunen: het Kenniscentrum Gemengde Scholen en de Stichting Kleurrijke Scholen. Ouderinitiatieven zijn ook bij ouders steeds populairder geworden. In de periode van 1995 tot en met 2006 zijn er 35 ouderinitiatieven geweest en met name de laatste jaren is er een sterke toename, in 2006 waren er alleen al 17 nieuwe ouderinitiatieven (Peters et al. 2007b: 5). Deze stijgende trend lijkt zich de laatste twee jaar doorgezet te hebben. De Stichting Kleurrijke Scholen meldt dat er in 2009 85 ouderinitiatieven zijn, waarvan 22 in Amsterdam (website: Stichting Kleurrijke Scholen). Een deel van deze grote toename komt overigens mogelijk doordat Stichting Kleurrijke Scholen ouders die nog niet begonnen zijn maar dat wel willen, meeneemt in haar berekening.
2.3 De werking van ouderinitiatieven Naar de vraag hoe een ouderinitiatief in de praktijk werkt en in staat is een school ‘gemengd’ te maken, zijn verschillende onderzoeken gedaan. Ook zijn er een aantal scripties over dit onderwerp geschreven. Er zijn verschillende stappenplannen opgesteld voor ouders die zelf een initiatief op willen zetten. Hieruit komt naar voren wat er nodig is voor een ouderinitiatief, wat de verschillende manieren zijn waarop een ouderinitiatief kan ontstaan en hoe de ontwikkeling van het ouderinitiatief vervolgens verschillende fases doormaakt. In Segregatie in het basisonderwijs tegengaan? Perspectiefrijke initiatieven van onderop maakt Peters (et al. 2007b) een inventarisatie van de tot 2006 bekende
23
ouderinitiatieven. Uit de analyse van het ontstaan van de initiatieven blijkt dat de manier waarop de ouderinitiatieven zijn ontstaan in drie modellen zijn te vatten:
1. Een groep ouders kiest een school en gaat meer ouders werven om hun kind ook op die school te doen. 2. Een schooldirecteur neemt het initiatief om een groepje ouders te vormen en samen meer ouders te werven. 3. Een groep ouders wil samen hun kinderen aanmelden en spreekt eerst uitgebreid met twee of meer scholen voor er een keus wordt gemaakt.
De meeste onderzochte initiatieven zijn via de eerste ontstaanswijze begonnen. Van de andere twee ontstaanswijzen zijn slechts enkele voorbeelden bekend.
2.4 De verschillende fases van een ouderinitiatief Uit de beschrijvingen van de ouderinitiatieven (Peters et al. 2007a; Peters et al. 2007b; Onderwijsraad 2005; website Stichting Kleurrijke Scholen) zijn verschillende fases af te leiden die het ouderinitiatief in zijn ontwikkeling doormaakt. Over het aantal fases zijn deze beschrijvingen het echter niet eens. Op basis van de verschillende beschrijvingen worden in deze scriptie in de ontwikkeling van een ouderinitiatief drie fases onderscheiden. De fases zijn chronologisch beschreven, maar in de praktijk blijkt dat sommige fases ook gelijktijdig kunnen plaatsvinden.
o Fase 1: Ontstaan van het ouderinitiatief en werven van nieuwe ouders o Fase 2: Naar school gaan van de kinderen o Fase 3: Voortzetten van het initiatief.
In de eerste fase ontstaat het idee om door middel van een ouderinitiatief een school in de buurt ‘gemengd’ te maken. Zoals gezegd zijn er verschillende manieren hoe een ouderinitiatief kan worden opgezet. Dit bepaalt ook mede hoe de eerste fase er uit ziet. Vervolgens gaan de ‘initiatiefouders’ meer ouders betrekken bij het ouderinitiatief. Het werven van deze ouders kan om twee verschillende redenen gebeuren. In sommige gevallen is het voor het ouderinitiatief nodig om ouders te werven die mee helpen om het ouderinitiatief verder op te zetten. Bij veel ouderinitiatieven is er een dergelijke
24
groep van initiatiefouders. Zij zijn de organisatoren van het ouderinitiatief. Daarnaast is het meestal nodig om meer hoogopgeleide/autochtone ouders te werven die hun kind ook op de school willen inschrijven, zodat er voldoende kinderen zijn om een ‘gemengde’ klas te beginnen. Dit worden de ‘nieuwe ouders’ genoemd. Het werven van ouders kan op verschillende manieren gebeuren, bijvoorbeeld door bekendheid te geven aan het ouderinitiatief en de school en door persoonlijk bij andere ouders te ‘lobbyen’. Hierbij benaderen de ouders van het ouderinitiatief andere ouders om hen te interesseren voor de school en het ouderinitiatief. Daarnaast wordt er contact gelegd tussen de ouders en de school. Daarbij moet onder andere met de school besproken worden hoe het met de kinderen op de school zal gaan en wat de rol van de school is bij het werven van nieuwe ouders. De ouders die het actiefst zijn binnen het ouderinitiatief zijn de ‘centrale’ ouders. In de tweede fase gaan de kinderen van het ouderinitiatief naar school. Daardoor komen de nieuwe ouders en kinderen in contact met de docenten, de kinderen die al op de school zitten en de ‘reeds aanwezige ouders’. Er kan tussen deze partijen ook al op een eerder moment contact zijn, maar wanneer de kinderen naar school gaan nemen die contacten waarschijnlijk toe. In de derde fase kijken ouders en de school wat er nodig is om nieuwe ouders aan te blijven trekken, zodat de hele school ‘gemengd’ kan worden en niet slechts een leerjaar. Hierbij kunnen dezelfde strategieën gebruikt worden als in fase1. Daarnaast is het mogelijk om nieuwe ouders aan te trekken door het imago van de school te verbeteren.
2.5 Betrokken partijen Uit de beschrijving blijkt al dat er een aantal partijen betrokken zijn bij het opzetten van een ouderinitiatief. Op de school zijn dat de initiatiefouders, de nieuwe ouders, de school en de reeds aanwezige ouders. Daarnaast zijn er nog een aantal andere partijen die een rol kunnen spelen bij de ontwikkeling van het ouderinitiatief: de gemeente, het bestuur van de school en de media. Ook het contact met ouders van een ander ouderinitiatief kan van belang zijn. De verschillende deelnemers hebben verschillende belangen bij het ouderinitiatief. Hieronder wordt van een aantal belangrijke spelers besproken welke rol en welk belang zij kunnen hebben bij een ouderinitiatief.
25
De school bestaat eigenlijk uit verschillende partijen, namelijk de directie, die samen met de initiatiefouders de school ‘gemengd’ wil maken, en de onderwijsstaf. Voor de directie is het ouderinitiatief een kans om meer leerlingen aan te trekken. Dit kan bijvoorbeeld interessant zijn, omdat de school een bepaald aantal leerlingen moet hebben om boven de opheffingsnorm te blijven.8 Zij kunnen het ouderinitiatief op verschillende manieren ondersteunen. De school kan er voor zorgen dat zij aantrekkelijk is voor hoogopgeleide/autochtone ouders door een goede kwaliteit van onderwijs te bieden en de aanwezigheid van extra activiteiten die de hoogopgeleide/autochtone ouders aanspreken. De docenten hebben er eveneens belang bij dat de school blijft voortbestaan. Zij moeten zich wel aanpassen aan de nieuwe leerlingen en ouders wanneer de school ‘gemengd’ wordt. Het is daarbij nodig om op verschillende niveaus te communiceren, zowel met de leerlingen als met de verschillende ouders (Peters et al. 2007b: 19). Voor gemeenten kan het interessant zijn om ouderinitiatieven te steunen. Zij zijn door de landelijke overheid verplicht om de onderwijssegregatie te bestrijden. Een deel van de onderwijssegregatie kan worden bestreden door ouderinitiatieven zonder dat de gemeentes daar veel aan hoeven te doen. Wat zij kunnen doen is de ouderinitiatieven en de betrokken scholen betrekken in de beleidsontwikkeling en op deze manier het spreidingsbeleid verbeteren en de scholen en de ouderinitiatieven het gevoel geven dat zij gesteund worden. Ook kan de gemeente het opzetten van een ouderinitiatief financieel ondersteunen. De media kunnen een grote rol spelen in het geven van bekendheid aan het ouderinitiatief en in het verbeteren van het imago van de school (Peters et al. 2007b: 19). Uit de bovenstaande beschrijving blijkt dat er verschillende manieren zijn waarop een ouderinitiatief kan ontstaan. Het is echter niet duidelijk wat de gevolgen zijn van een bepaalde ontstaanswijze voor het ouderinitiatief. In deze scriptie wordt daarom onderzocht welke invloed deze verschillende ontstaanswijzen hebben op de ontwikkeling van het ouderinitiatief. Bij de ontwikkeling zijn verschillende partijen betrokken. Verondersteld wordt dat de relaties tussen deze partijen van belang zijn voor de manier waarop het ouderinitiatief zich ontwikkelt. In dit onderzoek wordt De opheffingsnorm (instandhoudingsnorm) is voor de gemeente Amsterdam 193. Wanneer het aantal leerlingen van een school onder dit aantal komt, betekent dat niet dat de school meteen opgeheven wordt. Het betekent wel dat de school moet groeien om te voorkomen dat zij op den duur opgeheven wordt (website Centrale Financiën Instellingen).
8
26
daarom ook gekeken hoe deze relaties beïnvloed worden door de verschillende ontstaanswijzen en of dat invloed heeft op de ontwikkeling van het ouderinitiatief. Dit levert de volgende onderzoeksvragen op:
Onderzoeksvraag 1: Wat is het effect van de verschillende ontstaanswijzen op de ontwikkeling van het ouderinitiatief? Onderzoeksvraag 2: Wat is het effect van de verschillende ontstaanswijzen op de relaties tussen de betrokken partijen? Onderzoeksvraag 3: Hebben de relaties tussen de betrokken partijen invloed op de ontwikkeling van het ouderinitiatief?
27
3 Methode 3.1 Exploratief onderzoek Ouderinitiatieven zijn een relatief nieuw fenomeen. De laatste jaren wordt er meer over geschreven, maar de literatuur over ouderinitiatieven is nog steeds beperkt. Veel van de bestaande literatuur bestaat uit ‘actieliteratuur’. Deze artikelen zijn geschreven om ouders te helpen een ouderinitiatief op te zetten. Daarnaast zijn er verschillende artikelen geschreven die inzicht geven in de manier waarop ouderinitiatieven functioneren. Op basis van alle beschikbare kennis zijn in het vorige hoofdstuk drie onderzoeksvragen geformuleerd. Deze vragen geven het onderzoek een duidelijke focus. De bestaande literatuur is echter beperkt en daarom kan deze studie niet anders dan exploratief zijn. Het onderzoeksdesign en de onderzoeksvragen zijn gebaseerd op bestaande kennis. De materiaalverzameling is echter open. Hierdoor is er in het onderzoek ruimte om nieuwe en onverwachte inzichten mee te nemen. De resultaten van het onderzoek worden gepresenteerd in ‘dikke beschrijvingen’. Door deze uitgebreide beschrijvingen is het mogelijk om inzichtelijk te maken hoe een ouderinitiatief zich kan ontwikkelen en wat de mogelijke invloed van de ontstaanswijze daarop is. Ook kan er zo stil worden gestaan bij de invloed die de relaties tussen verschillende partijen hebben op de ontwikkeling van het betreffende ouderinitiatief.
3.2 Selectie van casussen en respondenten In dit onderzoek wordt een vergelijking gemaakt tussen de ontwikkeling van verschillende ouderinitiatieven. Om dat te kunnen doen is het nodig om te kijken naar ouderinitiatieven die via de drie verschillende ontstaanswijzen tot stand zijn gekomen. Bij het selecteren van de ouderinitiatieven is samengewerkt met twee organisaties die zich met ouderinitiatieven bezig houden (Stichting Kleurrijke Scholen en Kenniscentrum Gemengde Scholen). Zij hebben beiden contacten met ouderinitiatieven en weten van een aantal hoe deze zijn ontstaan. Om de ouderinitiatieven met elkaar te vergelijken op basis van hun ontstaanswijzen, moet de invloed van andere factoren worden beperkt. Door het geringe aantal ouderinitiatieven is dat echter lastig gebleken. Om de invloed van verschillen in gemeentelijk beleid te beperken is er gekeken naar drie ouderinitiatieven die zich in dezelfde gemeente bevinden. Alleen binnen de gemeente Amsterdam kenden de organisaties ouderinitiatieven die op de verschillende wijzen waren ontstaan en
28
succesvol waren geweest. In Amsterdam speelt wel mee dat er mogelijke verschillen in beleid zijn tussen de verschillende stadsdelen. Het was echter niet mogelijk om drie ouderinitiatieven met een verschillende ontstaanswijze binnen één stadsdeel te vinden. In dit onderzoek wordt echter de rol van de stadsdelen ook onderzocht, waardoor eventuele verschillen zichtbaar worden. Het verschil tussen openbaar en bijzonder onderwijs zou ook van belang kunnen zijn. Vanwege het beperkte aantal scholen was het niet mogelijk daar bij de keuze van de casussen rekening mee te houden. Verder was voor het maken van een vergelijking van de ontwikkeling van de ouderinitiatieven nodig dat zij al enige tijd bestonden en dat zij allen relatief succesvol waren geweest in hun poging om de school te mengen. Naast dat de ouderinitiatieven aan deze selectievoorwaarden moesten voldoen, was het ook nodig dat de ouders van het ouderinitiatief en de school mee wilden werken aan het onderzoek. Met twee initiatieven is contact gelegd via het Kenniscentrum Gemengde Scholen. Contactgegevens van het derde ouderinitiatief zijn via het internet verkregen. De initiatiefouders en de contactpersoon (degene die vanuit de school het contact onderhield met de ouders) zijn gevraagd voor een interview. De contactpersoon van de school en de ouders die via de contacten van het Kenniscentrum zijn benaderd, stemden meteen toe in een interview. De ouders van het derde ouderinitiatief waren in het begin terughoudend. Zij krijgen veel verzoeken om over het ouderinitiatief te speken, zowel vanuit de media als van onderzoekers. De initiatiefouder stemde na uitleg over het onderzoek in met een interview. De contactpersoon van de school besloot om die reden ook mee te werken. Op basis van de bestaande kennis over ouderinitiatieven zijn er verschillende partijen aan te wijzen die een rol kunnen spelen bij de ontwikkeling van een ouderinitiatief. Aanvankelijk was het de bedoeling om met al deze partijen te spreken. Tijdens het onderzoek is echter gebleken dat dit niet haalbaar was. Op basis van de gebruikte bronnen is wel een beeld te geven van de rol die de verschillende partijen hebben gehad. Belangrijk daarbij is dat de verschillende bronnen elkaar niet tegen spreken. Het bestuur van de scholen en de contactpersonen van het ouderinitiatief bij het stadsdeel zijnniet geïnterviewd voor het onderzoek. Daarnaast is het niet mogelijk gebleken om de ouders die al op de school zaten of de ouders die door het ouderinitiatief geworven zijn in het onderzoek mee te nemen. Zij vormen geen homogene groep waardoor het meenemen van deze groepen in het onderzoek te veel tijd zou kosten. Er is
29
in het onderzoek gesproken met betrokken ouders en degenen van de school waar zij contact mee hadden. Van elk ouderinitiatief zijn een of twee initiatiefouders en hun contactpersoon van de desbetreffende school geïnterviewd. Daarnaast is er bij één initiatief met een nieuwe ouder gesproken die in de derde fase actief geworden is voor het ouderinitiatief.
3.3 Gegevensverzameling
3.3.1 Interviews Bij het interviewen van de respondenten is gebruik gemaakt van semi-gestructureerde interviews. Hierbij is gewerkt met een itemlijst met daarop de thema’s die in het interview ter sprake moesten komen.9 De structuur van de interviews is van te voren met de respondenten doorgenomen. Hierbij is aangegeven dat het interview chronologisch zou zijn en dat de relaties met de verschillende partijen in de verschillende fases zouden worden besproken. Er is echter ook gezegd dat dit het uitgangspunt was en dat het geen probleem was om daar vanaf te wijken als er andere onderwerpen waren om te bespreken. Tijdens de interviews is ook ingegaan op onderwerpen die van te voren niet op de itemlijst stonden maar wel van belang leken. Hierdoor zijn er accentverschillen ontstaan tussen de interviews. De interviews met de ouders hebben ongeveer een uur geduurd. De interviews met de betrokkenen van de scholen ongeveer drie kwartier. In de meeste gevallen is er met één betrokkene tegelijk gesproken. Eén van de interviews is, op verzoek van de ouders, met twee ouders tegelijk afgenomen. De interviews zijn bij de respondenten thuis of op de betrokken scholen afgenomen. Alle interviews zijn met instemming van de respondenten opgenomen, zodat letterlijke protocollen mogelijk waren. De interviews verliepen goed. Alle respondenten waren bereid om uitgebreid te vertellen over het ouderinitiatief. Opvallend hierbij was dat zij allemaal aan het begin van het interview meteen begonnen met het geven van een uitgebreide beschrijving van het ouderinitiatief. De respondenten waren kennelijk gewend om te vertellen over het ouderinitiatief. Tijdens de interviews is er voor gekozen om de respondenten dit verhaal te laten vertellen. Daarna is de ontwikkeling en de relatie met andere partijen besproken aan de hand van de itemlijst. 9
Zie bijlage 1.
30
3.3.2 Secundaire data Naast interviews is er in dit onderzoek ook gekeken naar ander bronnenmateriaal over de ouderinitiatieven. Er is gekeken naar interviews en naar publicaties van en over de ouderinitiatieven De publicaties bestaan uit folders van de scholen en van het ouderinitiatief waarmee zij ouders wierven voor de school. In de media zijn verschillende artikelen over de ouderinitiatieven gepubliceerd. Deze zijn zowel door de ouders zelf als door journalisten geschreven. In twee gevallen is er gebruikt gemaakt van de archieven van het ouderinitiatief. Daarin is gekeken naar de notulen van vergaderingen en onderlinge correspondentie. Bij de casusbeschrijvingen is aangegeven van welke bronnen bij welk initiatief gebruik is gemaakt.
3.4 Verwerking gegevens Op basis van de interviews en de publicaties is van elk ouderinitiatief een casusbeschrijving gemaakt over de ontwikkeling van het ouderinitiatief. De relaties tussen de verschillende partijen zijn apart beschreven. De interviews met verschillende betrokkenen zijn gecombineerd tot een casusbeschrijving. In het geval dat er tegenstrijdigheden bleken, is dat vermeld. De secundaire data zijn gebruikt als aanvulling op de beschrijvingen en om de uitspraken van de respondenten te staven. Door deze triangulatie is de validiteit van de beschrijvingen toegenomen. Er is gekozen voor het weergeven van casusbeschrijvingen omdat op die manier niet alleen naar de onderzoeksvragen gekeken kan worden, maar er een breder beeld ontstaat van de ontwikkeling van een ouderinitiatief. De casusbeschrijvingen zijn geanonimiseerd. Van te voren was er van uitgegaan dat anonimisatie niet nodig was. Tijdens de interviews bleek daar echter wel behoefte aan te zijn. De respondenten wilden niet dat hun uitspraken de school zouden kunnen schaden of conflicten met anderen zouden kunnen veroorzaken.10
De mogelijkheden voor anonimisatie zijn echter wel beperkt. Het is onmogelijk om de data zo te anonimiseren dat de ouderinitiatieven onherkenbaar zijn voor mensen die vertrouwd zijn met de ouderinitiatieven. Dit is met de respondenten in kwestie besproken en daar is mee ingestemd.
10
31
4 Casusbeschrijvingen 4.1 Ouderinitiatief op De Dreef Het ouderinitiatief op basisschool De Dreef is door ouders en de school gezamenlijk opgezet zoals beschreven in model 1. Eerst geef ik een algemene beschrijving van de ontwikkeling van het ouderinitiatief. Daarna wordt er ingegaan op de relaties tussen de ouders van het ouderinitiatief en de relaties tussen de verschillende partijen die bij de ontwikkeling van het ouderinitiatief betrokken zijn geweest.11 De ouders die voor deze casusbeschrijving zijn geïnterviewd zijn Geertje, een van de twee initiatiefouders, en Sylvia, een ouder die zich in een latere fase heeft aangesloten.12 De Dreef is een christelijke school, waar aandacht wordt besteed aan godsdienst in het algemeen zonder daarbij naar een dominante religie te verwijzen. Voor de komst van het ouderinitiatief bestond de schoolpopulatie grotendeels uit allochtone leerlingen uit verschillende etnische groepen. De grootste etnische groepen waren de Surinaamse, Turkse en Marokkaanse. Op de school was naast de groep allochtonen ook een kleine groep autochtonen aanwezig. De omvang van de school was met 190 leerlingen vrij klein.13 De school stond te boek als een ‘zwarte’ school en werd door hoogopgeleide/autochtone ouders uit de wijk niet als een optie gezien.
4.1.1 De ontwikkeling van het ouderinitiatief 4.1.1.1 Situatie vooraf De twee ouders die het ouderinitiatief hebben opgezet, Geertje en Liza, kenden elkaar van te voren. Zij wilden hun kinderen niet naar een school buiten de buurt sturen, omdat zij hun kinderen niet wilden meegeven dat de buurtkinderen niet goed genoeg voor hen waren. In de buurt waar zij woonden, waren geen ‘gemengde’ scholen, maar ze wilden ook niet dat hun kind het enige autochtone kind in de klas zou zijn. Zij besloten daarom zelf een school ‘gemengd’ te maken door het opzetten van een ouderinitiatief. Zij woonden beide vlakbij De Dreef en zijn daarom eerst op deze school gaan kijken. Een Voor deze beschrijving is gebruik gemaakt van interviews met de betrokken directeur, een van de twee ouders die het ouderinitiatief hebben opgezet en een ouder die zich in een later stadium heeft aangesloten. Ook is gebruik gemaakt van de informatiefolders die de ouders in het begin van het initiatief hebben gemaakt en van berichtgeving over het initiatief in de media. 12 De namen van de betrokkenen zijn gefingeerd. 13 De grens voor het opheffen van basisscholen ligt bij 193 leerlingen. Als het aantal leerlingen lager is, wordt de school niet meteen opgeheven maar is het op termijn wel mogelijk. 11
32
voorwaarde voor de initiatiefouders was dat de onderwijskwaliteit op de school goed was. Daarom hebben de ouders gekeken hoe mensen die met onderwijs te maken hebben over De Dreef dachten. Vervolgens hebben de ouders een gesprek aangevraagd met de directeur. Geertje geeft aan dat de directeur positief tegenover het idee stond, maar in het begin afwachtend was, omdat hij eerst wilde weten of de ouders hun plannen door zouden zetten. De directeur had twee redenen om mee te doen aan het ouderinitiatief. Voor de school was het van belang méér leerlingen aan te trekken om boven de opheffingsnorm te blijven. Daarnaast vond de directeur het beter als er een ‘menging’ was van kinderen van lager en hoger opgeleide ouders.
4.1.1.2 De start van het ouderinitiatief Geertje en Liza spraken met de directeur af dat er een informatieavond zou komen, die in samenwerking met de school en de leden van de ouderraad zou worden georganiseerd. Op die avond zou de school zich presenteren met als doel andere ouders ervan te overtuigen dat De Dreef een goede optie voor hun kinderen was. Om ouders voor deze informatieavond uit te nodigen, hebben de initiatiefouders een folder gemaakt waarin werd uitgelegd hoe ze van plan waren de school gemengd te maken. Ook stond er een beschrijving van de school in en een weergave van de reacties van de mensen die door de ouders om advies waren gevraagd over De Dreef. De directeur is niet betrokken geweest bij het maken van de folder, maar heeft deze wel goedgekeurd. Geertje en Liza hebben de folder op verschillende manieren onder vooral autochtone maar ook allochtone ouders in de buurt verspreid. In eerste instantie zijn zij samen langs de deuren gegaan, maar dat bleek niet te werken Het gezamenlijk benaderen van ouders en het in discussie gaan met ouders over hun schoolkeuze, werkte averechts. Geertje en Liza hebben toen individueel overal in de buurt waar ze ouders met jonge kinderen tegenkwamen voor De Dreef ‘gelobbyd’. Zij spraken deze ouders aan en vertelden waarom zij De Dreef een goede school vonden. Ook nodigden ze hen uit om naar de informatieavond te komen. De initiatiefouders hebben fanatiek ouders benaderd: “Als ik ergens een ouder met een kindje zag, dan kon ik het niet laten er over te beginnen. Absoluut niet proberen ze te overtuigen maar om te zeggen, denk ook eens aan De Dreef en kom in elk geval naar die
33
informatieavond. […] Iedereen met een kindje sprak ik aan, op straat, bij de kinderboerderij.” 14
Beide ouders besloten om hun kinderen naar De Dreef te laten gaan, ongeacht het succes van het ouderinitiatief. Dit wekte volgens Geertje vertrouwen bij andere ouders. Zij heeft zich dan ook geen zorgen gemaakt over het succes van het ouderinitiatief. Als het initiatief niet werkte, dan zou zij haar kinderen na de kleuterklas naar een andere school laten gaan. Naast de persoonlijke benadering van ouders hebben de ouders ook geprobeerd via de media aandacht voor hun initiatief te krijgen. Het hielp hierbij dat Liza veel verschillende mediacontacten heeft. Ze zijn er zo in geslaagd om zowel in de lokale als in de landelijke media aandacht te krijgen. Het resultaat van hun activiteiten was dat er op de informatieavond zo’n vijftig ouders waren waarvan een deel zich uiteindelijk heeft aangemeld voor De Dreef. De school moest vervolgens de geïnteresseerde ouders overtuigen op de informatieavond. De directeur heeft alle ouders die op de school kwamen kijken een persoonlijke rondleiding gegeven. Dit kostte veel tijd, maar was, volgens de directeur, wel nodig om de ouders over de streep te halen. Daarnaast bestond de taak van de school er uit dat de kwaliteit van onderwijs goed was en dat de school aantrekkelijker gemaakt werd voor hoogopgeleide/autochtone ouders. De initiatiefouders hebben de school hier over adviezen gegeven, waarna de directeur zich daar zeer actief voor heeft ingezet. Zo heeft hij onder andere eigenhandig het interieur van de school geschilderd.
4.1.1.3 De kinderen komen op school Door de instroom van kinderen van hoogopgeleide/autochtone ouders ontstond er voor de docenten van de school een nieuwe situatie. De nieuwe kinderen hadden een grotere woordenschat en andere gewoontes dan de reeds aanwezige kinderen. De docenten moesten hun onderwijswerk daar op aanpassen en schakelen tussen verschillende niveaus in zowel het contact met de ouders als met de kinderen. De reeds aanwezige autochtone ouders waren terughoudend, hoewel ze het wel goed vonden dat de school ‘gemengder’ werd. Zij voelden zich volgens Geertje echter een beetje beledigd door alle aandacht voor de nieuwe ouders en hun initiatief. Bij hen 14
Geertje, d.d. 19-6-2009.
34
ontstond het gevoel dat wat zij deden voor de school niet goed genoeg was. De respondenten waren hierover terughoudend en het is binnen dit onderzoek niet mogelijk gebleken hier verder op in te gaan. De allochtone ouders waren positief tegenover het initiatief en het ‘gemengder’ worden van de school.
4.1.1.4 Voortzetting van het ouderinitiatief De initiatiefouders en de school hebben het tweede jaar weer een informatieavond gehouden. Geertje en Liza hebben op dezelfde manier ouders geworven als voor de eerste informatieavond. Ze hebben een nieuwe folder gemaakt en zijn doorgegaan met lobbyen. Ook hebben ze er voor gezorgd dat er in de media aandacht bleef voor het ouderinitiatief. De tweede informatieavond werd veel minder druk bezocht dan de eerste. Veel autochtone/hoogopgeleide ouders hadden via de media of andere ouders al gehoord over De Dreef en gingen rechtstreeks naar de school zonder de initiatiefouders te benaderen. De initiatiefouders en de school hebben toen besloten dat er geen nieuwe informatieavond meer nodig was. Het ouderinitiatief heeft echter wel op een andere manier een vervolg gekregen. In het tweede jaar van het ouderinitiatief is er op De Dreef een activiteitencommissie opgericht door Liza en een aantal andere nieuwe ouders. Deze commissie organiseert projecten voor de schoolkinderen om ze kennis te laten maken met cultuur door bijvoorbeeld samen met hen een kunstroute door de wijk te organiseren. Door die activiteiten komt de school positief in het nieuws. Sylvia, een van de ouders die later bij de commissie is gekomen, zegt hierover: “Het promoten van de school is niet het hoofddoel van de commissie, maar er wel een gevolg van. […] De basis is eigenlijk dat we de kinderen van allerlei kunstvormen willen laten proeven”.15 Maar ze zegt ook: “Het is bijna een reclamespotje voor de school”.16 In de commissie zitten verschillende ouders die weten hoe ze aandacht van de media kunnen genereren en hoe ze de school in de wijk kunnen promoten. Het gevolg is positieve aandacht voor de school en een aantrekkelijker school voor hoogopgeleide/autochtone ouders. De activiteiten zijn gefinancierd door het stadsdeel en het Amsterdamse fonds voor de kunsten en via het buurtbudget en het budget voor achterstandswijken vanuit het Rijk. Ook hebben de ouders zelf financieel bijgedragen.
15 16
Sylvia, d.d. 30-6-2009. Sylvia, d.d. 30-6-2009.
35
De directeur is na het eerste jaar doorgegaan met het geven van persoonlijke rondleidingen aan geïnteresseerde ouders. Daarnaast is de fysieke uitstraling van de school verder verbeterd. Na enkele jaren meldden zich steeds meer hoogopgeleide/autochtone ouders en ontstond er zelfs een wachtlijst. De directeur is toen opgehouden met het geven van rondleidingen. De schoolpopulatie werd steeds ‘witter’. De directeur wil echter dat de school een ‘gemengde’ school blijft en zet zich daar ook voor in.
4.1.2 Beschrijving van de relaties Bij het opzetten van het ouderinitiatief zijn verschillende partijen betrokken geweest. In het volgende deel wordt ingegaan op de relatie tussen de betrokken ouders en de relatie tussen de ouders en andere betrokken partijen.
4.1.2.1 De relatie tussen de ouders van het ouderinitiatief Geertje en Liza hebben het ouderinitiatief met zijn tweeën opgezet. Ze hebben daarbij veel samengewerkt en overlegd. Deze samenwerking verliep goed. Omdat zij met zijn tweeën waren, konden ze volgens Geertje veel en snel dingen doen. Hun onderlinge contact was informeel. Ze vonden het niet nodig andere ouders bij het organiseren van het ouderinitiatief te betrekken. Liza heeft samen met andere nieuwe ouders een activiteitencommissie opgericht. Deze bestond in het begin uit ongeveer 6 ouders. Geen van de geïnterviewden heeft er echter in het begin deel van uitgemaakt, dus kan er geen uitspraak worden gedaan over de begintijd. Sylvia kwam later bij de commissie. Er waren toen tien ouders actief. Nieuwe ouders zijn geworven door hen persoonlijk te vragen. Ook zijn er ouders geweest die zich op eigen initiatief hebben gemeld. De ouders die in het begin en later bij de commissie zijn gekomen zijn volgens Sylvia de jonge en wat hippe ouders, veelal autochtoon. De allochtone ouders zijn er volgens haar moeilijk bij te betrekken.17 De vergaderingen van de commissie waren informeel. De inzet van de ouders verschilde en bij het organiseren van activiteiten was het daarom belangrijk dat er ouders waren die de boel aanjaagden. Sylvia vertelt dat zij in de huidige commissie veel initiatief neemt.
4.1.2.2 De relatie tussen de ouders en de school 17
Sylvia, d.d. 30-6-2009.
36
Geertje en Liza hebben zowel met de directeur als met de docenten van de school te maken gehad. De directeur van De Dreef was in eerste instantie afwachtend over hun plannen, maar werd enthousiast toen hij het idee kreeg dat Geertje en Liza serieuze plannen hadden. Het contact was heel informeel en verliep soepel. De ouders en de directeur geven aan dat zij vertrouwen in elkaar hadden en daarom niet alles hoefden af te spreken. Zo zijn er geen afspraken gemaakt over de verdeling van nieuwe kinderen over de klassen. Beide partijen gingen er vanuit dat als er problemen waren zij daar wel uit zouden komen. In het overleg stond de directeur open voor de ideeën van de initiatiefouders over bijvoorbeeld de uitstraling en de pr van de school. In de aanloop naar de informatieavond werd het contact tussen initiatiefouders en school intensiever. Bij het organiseren van de tweede informatieavond is de school meer betrokken geweest dan bij de eerste informatieavond. Zo hebben leerlingen geholpen bij het verspreiden van de folder en is deze op de school gekopiëerd. In het begin van de activiteitencommissie namen verschillende ouders steeds contact op met de directeur. Dit was te belastend en nu lopen de contacten via Sylvia. Zij overlegt veel met de directeur. Ook de docenten worden betrokken bij het organiseren van activiteiten. Zo wordt de deelname van kinderen aan activiteiten in de klas voorbereid. Volgens de directeur zijn de leerkrachten het werk leuker gaan vinden doordat er nu verschillende ouders en kinderen zijn en ze op verschillende manieren met de ouders moeten communiceren.
4.1.2.3 De relaties binnen het schoolteam De directeur geeft aan dat er in het team van de school geen weerstand was tegen het ouderinitiatief. De leden van het team wilden graag dat de school gemengder werd. Volgens de directeur was het belangrijk dat het team openstond voor het initiatief. Geertje geeft aan dat er veel nieuwe docenten zijn gekomen. De school is kritisch tegenover docenten en het is gebleken dat zij ook bereid is om docenten die niet voldoen weg te sturen. Dit kunnen ze zich ook veroorloven doordat de school ook bij docenten populair is geworden.
4.1.2.4 De relatie tussen de nieuwe en reeds aanwezige ouders Het eerste contact tussen de initiatiefouders en de reeds aanwezige ouders ontstond in de aanloop naar het organiseren van de informatieavond. De ouderraad van De Dreef
37
heeft daar aan meegeholpen. In de interviews is echter onduidelijk gebleven wat hun aandeel precies was. De directeur zegt dat er in het begin koudwatervrees bestond bij de reeds aanwezige ouders. De nieuwe ouders waren mondig en goed in staat om voor zich zelf op te komen, waarmee ze een deel van de reeds aanwezige ouders overschaduwden. Nu is dat volgens de directeur geen probleem meer. De autochtone ouders voelden zich in het begin achtergesteld, wat volgens Sylvia ook speelde en speelt rond de activiteitencommissie, omdat daar veel aandacht naar toe gaat. Ook zijn er ouders die vinden dat er te veel aandacht uitgaat naar creatieve onderwerpen en dat er te weinig tijd is voor taal en rekenen. Het zijn verschillende soorten ouders die andere ideeën over de school hebben, maar volgens Sylvia levert het geen grote problemen op. De activiteiten die de commissie organiseert, worden door de meeste ouders als positief ervaren. De commissie probeert lageropgeleide/allochtone ouders bij hun projecten te betrekken, maar meestal lukt dat alleen in de uitvoerende fase. Geertje heeft in het begin met een aantal allochtone ouders van de school gesproken. Zij was bang dat de ouders zich door hun actie beledigd zouden voelen. De ouders waren echter zeer positief over de poging om de school ‘gemengder’ te maken.
4.1.2.5 Relaties met het schoolbestuur Volgens de directeur stond het schoolbestuur positief tegenover het ouderinitiatief. De initiatiefouders hebben echter geen contact met het bestuur gehad. In dit onderzoek is dan ook geen aanwijsbare rol van het bestuur van De Dreef in het ouderinitiatief gevonden.
4.1.2.6 Relaties met het stadsdeel Het stadsdeel is in het begin niet actief bij het ouderinitiatief betrokken geweest. Volgens Geertje is er een paar keer met het stadsdeel gesproken, maar heeft het verder niets voor hen gedaan. Ook al hebben ze daar niet om gevraagd, Geertje heeft wel het idee dat het stadsdeel meer had kunnen doen. Ze denkt echter dat het stadsdeel liever had gezien dat een openbare school gemengd was geworden en niet een christelijke school, omdat een christelijke school niet onder het bestuur van het stadsdeel valt. De activiteitencommissie heeft wel contacten met het stadsdeel. Het contact loopt daarbij via Sylvia. Zij hebben voor verschillende projecten subsidie van het stadsdeel gekregen. Voor het stadsdeel hebben volgens Sylvia de activiteiten van de
38
commissie ook belang, omdat het goede reclame is voor het stadsdeel en de activiteiten voor meer cohesie in de buurt zorgen. Daarnaast denkt zij dat het ook voor mensen van het stadsdeel zelf interessant is om bij de projecten betrokken te zijn, omdat zij zo zelf in de publiciteit kunnen komen.
4.1.2.7 De relatie met de media De ouders waren zich er goed van bewust dat zij de media konden gebruiken voor hun initiatief en zijn er daarom nadrukkelijk mee naar buiten getreden. Vanwege de mediacontacten van Liza was het niet moeilijk om de aandacht van de media te krijgen. De aandacht begon rond de eerste voorlichtingsavond. Geertje zegt dat ze er op hebben gelet hoe ze in de media gepresenteerd werden. Zo wilden de ouders niet worden neergezet als idealisten. Zij vonden het beter om te zeggen dat zij het puur uit eigenbelang deden, omdat zij een school in de buurt wilden. In het interview is Geertje hier echter dubbel in: zij zegt dat het uit eigenbelang was, maar geeft ook idealistische motieven. Toen er eenmaal media-aandacht was geweest, bleven er journalisten komen. De ouders van de activiteitencommissie hebben er ook voor gezorgd dat er media-aandacht was voor hun activiteiten. Verschillende ouders in de commissie zijn zelf journalist. Dit is van groot belang voor het genereren van media-aandacht en om er voor te zorgen dat ze op een gunstige manier belicht worden.
4.1.2.8 Contacten met andere ouderinitiatieven De ouders hebben geen advies gevraagd aan andere ouderinitiatieven. De initiatiefouders zijn zelf wel benaderd door andere ouders die ook een initiatief wilden starten. Die hadden via de media gehoord van hun initiatief en vroegen om informatie en tips. De ouders hebben daar vaak aan meegewerkt.
4.2 Ouderinitiatief op De Korte Brug Het ouderinitiatief op basisschool De Korte Brug, een openbare school, is tot stand gekomen zo als beschreven in model 2 . De eerste aanzet voor het ouderinitiatief is door de directeur van De Korte Brug gegeven. Voor deze casusbeschrijving is gebruikgemaakt van diverse bronnen.18 De ouders die geïnterviewd zijn, zijn Lis en Marie, respectievelijk 18
Er is een interview gehouden met de directeur van De Korte Brug en een interview met twee ouders van het ouderinitiatief. Daarbij zijn de ouders gelijktijdig geïnterviewd. Beide ouders hebben daarbij
39
de eerste ouder die besloot mee te werken aan het ouderinitiatief en een ouder die zich niet lang daarna bij het initiatief aansloot.19
4.2.1 De ontwikkeling van het ouderinitiatief 4.2.1.1 Situatie vooraf Toen de directeur in 1997 op de openbare basisschool De Korte Brug kwam, heeft zij zich ingespannen om de kwaliteit van de school te verbeteren. Zij richtte zich daarbij op kinderen die met achterstanden de school binnen kwamen. Zij heeft hierbij samengewerkt met een peuterspeelzaal om een voorschool op te zetten. De lesmethoden van de school zijn aangepast op de methode van de voorschool. De directeur van de school had het idee dat zij goed bezig was. Tegelijkertijd gingen er autochtone ouders weg van de school en kwamen er geen autochtone ouders bij. De directeur kwam er achter dat het imago dat de school bij autochtonen ouders in de buurt had, anders was dan het beeld dat zij zelf van de school had: “Toen ben ik er achter gekomen dat wij een heel negatief imago hadden gekregen. Wij dachten op een goede manier bezig te zijn met ouders en kinderen. Wij gaven tegelijkertijd aan de Nederlandse ouders het signaal af dat wij een achterstandsschool waren.”20
De school werd door autochtone ouders die in de wijk woonden niet meer als optie gezien en zij wilde dat veranderen. Dit was niet alleen nodig omdat de school aan het ‘verzwarten’ was, maar ook omdat het een (te) kleine school was geworden. Op de brug zaten iets meer dan 100 leerlingen. De etnische samenstelling van de school was gemengd maar bestond voor het grootste deel uit allochtone kinderen. Door het aantrekken van autochtone kinderen zou de school weer kunnen groeien en boven de opheffingsnorm kunnen komen.
4.2.1.2 De start van het ouderinitiatief
vanuit hun eigen beleving verteld. Naast de interviews is er gebruik gemaakt van de administratie die het ouderinitiatief zelf heeft bijgehouden, van artikelen van landelijke en lokale media en publicaties van het ouderinitiatief zelf. 19 De namen van de betrokkenen en van de school zijn gefingeerd. 20 Directeur van De Korte Brug, d.d. 27-6-2009.
40
De directeur hoorde via de media dat er initiatieven waren geweest waarbij hoogopgeleide/autochtone ouders zich gezamenlijk bij een school hadden ingeschreven en op die manier succes hadden gehad bij het ‘gemengder’ maken van een school. Hieruit concludeerde zij dat ze autochtone ouders niet individueel moest overhalen, maar als groep. Ze is open dagen voor de school gaan houden en richtte zich daarbij op ouders die hun kinderen naar de kinderdagverblijven in de buurt brachten. Dat leverde een positieve reactie op van een groep ouders die bereid was zich gezamenlijk in te schrijven. Enige tijd later bleek echter dat deze groep ouders uit elkaar was gevallen. De directeur geeft als oorzaak hiervan aan dat er geen initiatief meer werd genomen: “Ik begreep toen dat er meer nodig was en dat je ouders aan je moet binden en dat er onderlinge binding nodig was.”21 De directeur is doorgegaan met het houden van open dagen en het motiveren van ouders om een ouderinitiatief op te zetten. Dit deed zij door op die open dagen veel aandacht te besteden aan de weinige autochtone ouders die langskwamen. De directeur probeerde of zij hen kon motiveren om een ouderinitiatief op te zetten. Het bleek echter niet gemakkelijk. Een van de ouders met wie de directeur sprak zei aanvankelijk nee, omdat het te veel tijd zou kosten. Deze ouder, Lis, besloot een jaar later alsnog op het idee van de directeur in te gaan en ‘lobbyouder’ te worden.22 Zij heeft zich vervolgens ingezet om meer ouders voor het ouderinitiatief te werven. Lis wilde haar kind niet naar een ‘witte’ school in een andere wijk brengen, maar zocht een school dichtbij. Zij had een positieve indruk gekregen van De Korte Brug en de directeur. Zij koos echter niet voor die school, omdat het een ‘zwarte’ school was. Daarom wilde zij dat er andere hoogopgeleide/autochtone ouders meegingen. In gesprekken met andere ouders hoorde zij vaker dat de school ook door hen niet als een slechte school werd gezien, maar dat de samenstelling van de leerlingenpopulatie hen er van weerhield om voor die school te kiezen. Lis had daarom het idee dat een ouderinitiatief gemakkelijk op te zetten was: “Je moet die mensen gewoon bij elkaar zetten.” 23 Als eerste heeft zij een voorlichtingsavond georganiseerd voor geïnteresseerde ouders. Op deze avond kwamen veel ouders af, waaronder Marie. Marie koos voor het ouderinitiatief, omdat zij geïnspireerd werd door wat Lis over De Korte Brug vertelde. Voorwaarde voor hen beide was wel dat het ouderinitiatief succesvol zou Directeur van De Korte Brug, d.d. 27-6-2009. De ouders van het ouderinitiatief noemen de ouders die deel genomen hebben aan het initiatief ‘lobbyouders’. Zij bedoelen hiermee dat deze ouders andere ouders hebben aangesproken en hen gestimuleerd hebben om De Korte Brug te overwegen. 23 Lis, d.d. 24-6-2009. 21 22
41
zijn. Lis en Marie kenden elkaar al van de kinderopvang waar zij beide in de oudercommissie zaten. Samen zijn ze aan de slag gegaan voor het ouderinitiatief. Op die avond en via informele contacten was er ook een grotere groep ouders ontstaan die positief was over het idee om hun kinderen gezamenlijk naar De Korte Brug te sturen. Om meer ouders voor De Korte Brug te werven hebben de ouders verschillende dingen gedaan. Zij hebben een folder gemaakt met daarop hun redenen om voor De Korte Brug te kiezen. Daarnaast is er twee keer per jaar een informatiebijeenkomst gehouden. Een ander belangrijk onderdeel voor het werven van ouders was het ‘lobbyen’. Er waren vijf of zes ouders die ouders met kinderen die zij op straat, in het park, het kinderdagverblijf en op andere locaties tegenkwamen, aanspraken. Ze gaven informatie over het ouderinitiatief en informatie over de school. Daarnaast werden ze uitgenodigd voor de informatiebijeenkomst. Ook hebben Lis en Marie mensen gebeld die op een informatiebijeenkomst waren geweest. “Je moet de ouder binnen halen en dan vasthouden.” 24 Sommige ouders hebben hen ook verschillende keren gebeld voordat zij besloten mee te doen. Daarnaast hebben Lis en Marie zich samen met de directeur ingezet om het imago van de school te veranderen. Dit hebben zij op verschillende manieren gedaan. De ouders zijn al vóór dat hun kinderen naar de school gingen met de school activiteiten gaan organiseren, zoals een lampionnenoptocht door de wijk of een kindertoneelvoorstelling. Tegelijkertijd is er geprobeerd om voor deze activiteiten aandacht van de media te krijgen door het uitnodigen van bekende mensen en het maken van persberichten bij de activiteiten. De directeur geeft aan dat zij, net als de ouders, veel tijd en energie heeft gestoken in deze projecten om het ouderinitiatief tot een succes te maken. Uiteindelijk ontstond er een groep van ongeveer twintig ouders. Van deze groep viel echter toch nog ongeveer de helft af. Bij een aantal ouders was er onzekerheid over het succes van het ouderinitiatief ontstaan. Dit werd versterkt doordat er meer ouders afhaakten. Ook bestond er binnen gezinnen onenigheid over de keuze om mee te doen aan het ouderinitiatief. Dat er eerder een ouderinitiatief was geweest dat mislukt was, heeft ook een negatieve invloed gehad op het vertrouwen. Ouders hoorden dat verhaal en dat maakte ze sceptisch tegenover het nieuwe initiatief: “Ouders hadden zo iets van:
24
Lis, d.d. 24-6-2009.
42
waarom zou het nu wel lukken.”25 Dit alles heeft Marie en Lis wel zorgen gebaard. Toen er zoveel ouders afvielen, hebben ze zich afgevraagd of ze er mee door moesten gaan. Ondanks dat er ouders afhaakten, bleven er genoeg ouders over die hun kinderen naar De Korte Brug wilde laten gaan.
4.2.1.3 De kinderen komen op school Toen de eerste kinderen van het initiatief naar school gingen, kwamen de ouders van het ouderinitiatief in contact met de reeds aanwezige ouders. Het contact tussen deze groepen bleef echter beperkt. De nieuwe ouders wilden wel contact maar dat ging moeizaam. Probleem hierbij was onder andere de taal die ouders onderling spraken. De school heeft geholpen om praktische problemen die de oudergroepen in het onderlinge contact hadden op te lossen door ouders te leren hoe zij elkaar konden benaderen en wat de gebruiken en verwachtingen van andere oudergroepen waren. Ook kwamen de ouders voor het eerst in contact met de docenten van de onderbouw. Voor de ouders en de docenten was dat wennen. De docenten waren niet gewend aan hoogopgeleide ouders die veel vragen hadden over wat zij in de klas deden en hoe het met hun kind in de klas ging. Om met de verschillen in de klas en tussen de ouders om te gaan hebben de docenten moeten leren om snel tussen verschillende niveaus te schakelen.
4.2.1.4 Voortzetting van het ouderinitiatief Nadat de eerste kinderen van het ouderinitiatief op school kwamen, zijn de ouders door gegaan met de activiteiten. Ze zijn blijven lobbyen en hebben informatieavonden gehouden. De school is door gegaan met het houden van open dagen. Ook met het organiseren van activiteiten op de school en het verbeteren van het imago van de school zijn de ouders door gegaan. Doordat hun kinderen op school zaten zijn er wel dingen veranderd. De ouders van het ouderinitiatief kwamen elkaar meer op school tegen en werden onderling een hechtere groep. Zij zijn vergaderingen gaan houden waarin zij bespraken hoe het initiatief verder kon worden ontwikkeld. Bij deze vergaderingen waren niet alleen de ouders aanwezig maar ook de directeur en soms iemand van het stadsdeel. Ook waren er nieuwe problemen die opgelost moesten worden. In samenwerking met het stadsdeel is er gezorgd voor naschoolse opvang. 25
Lis, d.d. 24-62009.
43
Na enkele jaren zijn de ouders opgehouden met lobbyen, omdat dat zij minder in contact kwamen met ouders die een school moesten kiezen. Zij hebben geen kinderen meer op de kinderopvang en komen ook minder op plekken in de buurt waarouders met jonge kinderen naar toe gaan. Ook de vergaderingen en de andere activiteiten van het ouderinitiatief zijn na enkele jaren opgehouden. Het was niet meer nodig om op die manier te werken aan het gemengd krijgen van de school. De school heeft een ander imago gekregen. Het is nu een gemengde school en een alternatief voor hoogopgeleide/autochtone ouders voor hun kind. Wel zijn de ouders en de school nog steeds bezig met het imago van de school. Lis en Marie zien dat echter niet meer als een onderdeel van het ouderinitiatief waarmee zij begonnen. Ook zijn zij nog actief in het organiseren van activiteiten op de school. Deze activiteiten zijn nog wel nodig om het succes van het initiatief te behouden. Zo is er een pr-groep opgericht waarin naast de directeur en een van de lobbyouders een ouder zit die op een pr-bureau werkt. Het doel van de groep is om het imago van de school goed te houden.
4.2.2 Beschrijving van de relaties In de beschrijving van de ontwikkeling van het ouderinitiatief zijn verschillende partijen besproken. Op deze partijen en hun onderlinge relaties ga ik nader in in de volgende paragrafen.
4.2.2.1 De relatie tussen de ouders van het ouderinitiatief De eerste ouder van het ouderinitiatief was Lis. Al snel sloot Marie, die Lis al van de kinderopvang kende, zich bij haar aan. Deze twee ouders hebben gezamenlijk het meest georganiseerd. Zij hebben hierbij veel samengewerkt en onderling overlegd. Naast Lis en Marie waren er ook verschillende andere ouders actief. Zij waren niet bij de organisatie betrokken maar hielpen wel mee bij het uitvoeren van activiteiten. Er was volgens Lis en Marie geen sprake van een groep met veel samenhang. Dit wilden zij ook niet. Zij vonden dat iedereen zijn eigen keuze moest maken. Zij wilden dat niet opleggen en niet sturen door groepsdruk. Toen de kinderen naar school gingen, is er meer contact tussen de ouders van het ouderinitiatief ontstaan. Op initiatief van Lis en Marie zijn de ouders vergaderingen gaan organiseren met de ouders, de directeur en soms iemand van het stadsdeel. De opzet van die vergaderingen was formeel.
44
Na een aantal jaren zijn de ouders gestopt met de vergaderingen omdat die niet meer nodig waren. De ouders van het ouderinitiatief zien elkaar nog steeds op school. De meeste van de ouders die bij het ouderinitiatief betrokken waren, zijn nu op een andere manier actief voor de school. Het behoud van een gemengde school speelt daar nog wel een rol bij.
4.2.2.2 De relatie tussen de ouders van en de school In de eerste fase hebben vooral Lis en Marie contact gehad met de directeur van de school. Zij hebben afspraken gemaakt over wat de school en wat de ouders zouden doen om het ouderinitiatief te laten slagen. De ouders zouden andere ouders werven. Samen hebben ze gekeken naar manieren om het imago van de school te verbeteren. Onderling hadden zij veel vertrouwen in elkaar en lieten ze de vastgestelde taken aan elkaar over. Met de docenten hebben de ouders in de eerste fase geen contact gehad. Toen de kinderen van de ouders naar school gingen, ontstond er meer contact tussen de directeur en de ouders. Er werden vergaderingen gehouden met de betrokken ouders en de directeur. Daarnaast had de directeur ook buiten deze vergaderingen contact met Lis en Marie. Het contact tussen de directeur en de andere initiatiefouders verliep via Lis en Marie. De directeur zorgde voor de communicatie tussen de ouders van het ouderinitiatief en de leraren, als dat voor het organiseren van activiteiten nodig was. De samenwerking tussen de ouders en de directeur was goed. Marie geeft aan dat de directeur de ouders van het initiatief heel serieus nam en kritiek altijd oppakte. De directeur geeft aan dat de samenwerking van een hoog niveau was, omdat de ouders gewend waren om gestructureerd en zelfstandig te werken. De directeur en docenten waren op voorhand bezorgd over bemoeienis van de nieuwe ouders met het onderwijs. De ouders waren zich er van bewust dat zij zich niet met alles van de school moesten bemoeien, omdat ze de ervaringen van andere ouderinitiatieven op dit punt kenden. De ouders geven aan dat zij er vertrouwen in hadden dat de onderwijskwaliteit goed was en daar zijn op voorhand geen afspraken over gemaakt. Voor de docenten betekende de komst van hoogopgeleide ouders dat zij op een ander manier moesten communiceren met de ouders: “In de praktijk betekent het dat je als school moet communiceren met ouders die heel laag zijn opgeleid en die soms amper Nederlands spreken en nauwelijks basisschool hebben gedaan en je communiceert
45
met ouders die hoger opgeleid zijn dan je zelf. Dat vraagt meer van leerkrachten. Dat is wel wennen. En het lukt niet altijd.” 26
4.2.2.3 De relaties binnen het schoolteam Voor de leerkrachten en de directeur was het duidelijk dat de school te klein was geworden en dat de kinderen van hoogopgeleide/autochtone ouders uit de buurt nodig waren om de school weer te laten groeien en zo boven de opheffingsnorm te komen. Het hele schoolteam stond daarom positief tegenover het ouderinitiatief.
4.2.2.4 De relatie tussen de nieuwe en reeds aanwezige ouders De initiatiefouders wilde niet zomaar als een nieuwe groep ouders binnen komen en Lis heeft daarom in het begin contact gezocht met de medezeggenschapsraad (drie leden). Zij stonden positief tegenover het initiatief maar tot samenwerking is het niet gekomen. Later is er wel in de uitvoering van bepaalde activiteiten samen gewerkt. Ook is er nu een ‘gemengde’ ouderraad. Naast het contact over het ouderinitiatief hadden de nieuwe en reeds aanwezige ouders ook met elkaar te maken als ouder. Deze relatie ontstond toen de kinderen voor het eerst naar school kwamen. Het contact tussen de verschillende groepen ouders verliep echter niet gemakkelijk. De ouders van de kinderen in de onderbouw waar de groep nu gemengd is, mengen onderling niet. Volgens de directeur vinden de allochtone ouders het wel fijn dat er ook autochtone kinderen op school komen, zodat hun kinderen daar ook contact mee krijgen. Een deel van de allochtone ouders was terughoudend in het contact met de autochtone ouders, omdat ze zelf slecht Nederlands spreken en omdat de nieuwe ouders heel mondig waren. De school heeft geprobeerd om dit contact te verbeteren. De directeur zegt echter ook dat er eigenlijk geen verschil is met de situatie vóór het initiatief. Tussen de allochtone ouders van verschillende etnische groepen was toen ook weinig contact:
“En als je eenmaal een gemengde groep hebt zoals we die nu in de onderbouw hebben, dan zie je dat die oudergroepen ook apart blijven. En eigenlijk is dat niet zo verwonderlijk: eerst hadden we Turkse en Marokkaanse ouders, nu hebben we Turkse, Marokkaanse en 26
Directeur van De Korte Brug, d.d. 27-6-2009.
46
Nederlandse ouders. En wat je wel ziet is dat die Nederlandse ouders wel contact willen maar dat de Turkse en Marokkaanse ouders dat soms ook heel eng vinden. Als school met die oudergroepen probeer je je in te zetten op integratie van die ouders.” 27
4.2.2.5 De relatie met het schoolbestuur In het begin van het initiatief viel het schoolbestuur nog onder het stadsdeel. Later is het schoolbestuur verzelfstandigd. Daarom wordt hier eerst de rol van het bestuur en het stadsdeel samen besproken. Vervolgens wordt de relatie met het bestuur na de splitsing besproken. De relatie met het stadsdeel na de splitsing wordt in een aparte paragraaf besproken. In het begin had de wethouder van het stadsdeel twee functies ten opzichte van de school: hij vertegenwoordigde het stadsdeel én het bestuur van de openbare scholen. Volgens de directeur speelden er bij het schoolbestuur politieke motieven een rol, omdat er vanuit de politiek geen bereidheid was zich in te zetten voor ‘gemengde’ scholen. Daarnaast koos het schoolbestuur/stadsdeel er volgens de ouders niet voor extra geld voor De Korte Brug beschikbaar te stellen, omdat zij dan de school zou bevoordelen ten opzichte van de andere openbare scholen die ook onder het bestuur van het stadsdeel vielen. Het stadsdeel als bestuur gaf daarom geen extra ondersteuning aan de school zelf. Het stadsdeel gaf wel ondersteuning aan het ouderinitiatief. Inmiddels is het bestuur verzelfstandigd en ondersteunt zij het initiatief. Zij heeft hiervoor geld ter beschikking gesteld dat de ouders naar eigen inzicht aan het ouderinitiatief mogen besteden. De initiatiefouders hebben direct contact met het schoolbestuur en kunnen op die manier van alles regelen.
4.2.2.6 De relatie met het stadsdeel De relatie tussen de ouders en het stadsdeel is complex. De ouders verwachtten in het begin veel van het stadsdeel en hebben geprobeerd om het beleid van het stadsdeel over onderwijssegregatie te beïnvloeden. Dit ging echter moeizaan en de ouders zijn daar mee opgehouden. Op andere punten hebben de ouders en het stadsdeel wel samengewerkt. Van uit het stadsdeel is geholpen met het organiseren van de naschoolse opvang en is er geld beschikbaar gesteld voor promotieactiviteiten van het 27
Directeur van De Korte Brug, d.d. 27-6-2009.
47
ouderinitiatief. Het contact verliep telefonisch: de ouders belden de stadsdeelvoorzitter op en bespraken direct met hem wat zij wilden. Ook is er verschillende keren iemand van het stadsdeel bij de vergaderingen van het ouderinitiatief geweest om te kijken wat zij bij konden dragen. Verder heeft het stadsdeel geholpen bij het genereren van publiciteit door bekende politici uit te nodigen bij activiteiten van het initiatief. Daarnaast is er door veranderd beleid extra geld beschikbaar voor het ondersteunen van buurtscholen en daarmee ook voor het ouderinitiatief.
4.2.2.7 De relatie met de media Lis en Marie hebben actief geprobeerd om media-aandacht te krijgen voor het ouderinitiatief. Ook werden er bij alles wat ze organiseerden bekende mensen betrokken, zodat er media-aandacht zou zijn. Er stonden regelmatig artikelen in de krant, waarbij de ouders zelf de pers hadden benaderd of een persbericht hadden uitgegeven. De ervaringen met de media waren niet alléén positief. Er is bijvoorbeeld een artikel verschenen waarin werd gezegd dat het ouderinitiatief was mislukt. De ouders denken dat het slecht is geweest voor hun initiatief en het imago van de school heeft geschaad. Ze zijn sindsdien voorzichtig geworden met de berichtgeving over het ouderinitiatief en de school.
4.2.2.8 Contact met andere ouderinitiatieven De ouders hebben contact gehad met andere ouderinitiatieven die eerder waren gestart. Dat contact heeft hen in het begin geholpen met informatie en kennis. Ook hebben zij de folder overgenomen van een ander initiatief.
4.2.2.9 Kinderdagverblijf De ouders wilde hun initiatief op het kinderdagverblijf promoten. Het kinderdagverblijf wilde echter geen expliciete keuze maken voor een school. De ouders hebben toen informatie aan de ouders geven via de nieuwsbrief van de oudercommissie en de oudervereniging van het kinderdagverblijf. Inmiddels is het kinderdagverblijf van mening veranderd en mogen de ouders wel folders en posters op het kinderdagverblijf verspreiden.
48
4.3 Ouderinitiatief op De Dennenboom Het ouderinitiatief op De Dennenboom is opgezet door een groep ouders zoals beschreven wordt in model 3. Het initiatief ging hierbij uit van een groep ouders die vervolgens op zoek is gegaan naar een school waarop zij een ouderinitiatief konden starten. Voor deze casusbeschrijving zijn een van de ouders, Loes, en de adjunctdirecteur van De Dennenboom geïnterviewd.28
4.3.1 De ontwikkeling van het ouderinitiatief 4.3.1.1 Situatie vooraf De Dennenboom was een vrij kleine openbare basisschool met ongeveer 215 leerlingen. De schoolpopulatie bestond voor het grootste deel uit kinderen met een Turkse of een Marokkaanse etniciteit. Daarnaast waren er nog een aantal kinderen uit andere etnische groepen op de school aanwezig. Door autochtone ouders werd de school niet als een optie gezien (en zij kwamen ook niet kijken op de school). In de buurt van de school was een christelijke school waar zowel allochtone als autochtone kinderen naar toe gingen. Volgens de directeur van De Dennenboom waren het voornamelijk lageropgeleide autochtone ouders die voor die school kozen. In de buurt waren geen scholen waar hoogopgeleide/autochtone ouders voor kozen.
4.3.1.2 De start van het ouderinitiatief Na een informatieavond op het kinderdagverblijf over schoolkeuze werd het Loes duidelijk dat de enige school in haar buurt met autochtone kinderen een christelijke school was. Zij wilde haar kind niet naar een christelijke school, maar wel naar een school in de buurt sturen. Loes had al met veel ouders gesproken over hun schoolkeuze en kende daardoor een aantal ouders die er ook zo over dachten. Gezamenlijk hebben zij toen een plan gemaakt om een ouderinitiatief op te zetten. Ze begonnen met het organiseren van een informatieavond. Op die avond zouden verschillende scholen zich aan geïnteresseerde ouders kunnen presenteren. Vervolgens zouden de ouders gezamenlijk een school kiezen. Voor deze avond zijn de Voor de beschrijving van dit initiatief wordt gebruik gemaakt van een interview met de adjunct – directeur van de school en een interview met een van de actieve betrokken ouders (Loes). Daarnaast is er gebruik gemaakt van publicaties van het initiatief. Dit is aangevuld met nieuwsbrieven en verslagen van vergaderingen en gesprekken die het initiatief heeft gehouden. Ook is er gekeken naar de publicaties in de media. De namen van de betrokkenen zijn gefingeerd. 28
49
initiatiefouders andere ouders gaan werven. Dat hebben zij gedaan door te lobbyen, folders te verspreiden en een uitnodiging voor de informatieavond in het lokale krantje te zetten. Geïnteresseerde ouders werden in de aanloop naar de informatieavond door middel van nieuwsbrieven op de hoogte gehouden. De initiatiefouders gingen ook op zoek naar geschikte scholen. Zij hebben daarbij naar vijf scholen in de wijk gekeken. Twee scholen bleken al snel geen interesse te hebben. Eén daarvan had slechte ervaringen met een ouderinitiatief. De andere school gaf aan dat zij geen belangstelling had. Vertegenwoordigers van het ouderinitiatief hebben met de oudercommissie en met de directies van de drie overgebleven scholen gesprekken gehad. Daarnaast zijn de individuele ouders op de scholen gaan kijken. Ook hebben zij inspectierapporten over de scholen bekeken, omdat zij zeker wilden weten dat de onderwijskwaliteit goed was. Uiteindelijk bleven er twee geschikte scholen over die interesse hadden in het ouderinitiatief. De ouders hebben ook met het stadsdeel gesproken. Daarbij is afgesproken dat het stadsdeel de informatieavond zou subsidiëren en de kopieerkosten voor de folders zou vergoeden. Op de informatieavond waren zo´n vijftig ouders aanwezig. De twee scholen hebben zich gepresenteerd en ouders die eerder een ouderinitiatief hadden opgezet vertelden over hun ervaringen. Na de informatieavond konden de geïnteresseerde ouders zelf gaan kijken op de scholen. Vervolgens konden zij stemmen op de school van hun voorkeur. In deze stemming zijn ongeveer 30 stemmen uitgebracht en bleek De Dennenboom favoriet. Nadat de school gekozen was zijn de initiatiefouders doorgegaan met het werven van nieuwe ouders en hebben ze verschillende keren een artikel in de buurtkrant geplaatst. Vanuit andere media was er ook veel aandacht voor het initiatief zonder dat zij daar veel voor hebben gedaan. Voor de geïnteresseerde ouders hebben zij een avond georganiseerd waarop de ouders elkaar (informeel) konden leren kennen. De ouders hebben niet geprobeerd het imago van de school te verbeteren, omdat dat volgens de ouders niet nodig was. Wel hebben ze op de foto’s die ze voor hun promotiemateriaal hebben gebruikt expres een ‘gemengde’ school laten zien. Nadat de school gekozen was is vooral de adjunct-directeur betrokken geraakt bij het initiatief. Zij heeft persoonlijke rondleidingen aan ouders gegeven. Volgens haar was dat noodzakelijk om geïnteresseerde ouders over de streep te halen. Ze heeft het initiatief niet gebruikt om reclame voor de school te maken, omdat zij eerst het resultaat
50
ervan wilde afwachten. Ook is afgesproken om in het begin de nieuwe kinderen in één klas te plaatsen. Daarnaast zijn er gesprekken geweest tussen de ouders en het schoolteam, omdat dat team bang was dat de ouders van het ouderinitiatief zich te veel met de school zouden bemoeien. Ook hebben zij het er over gehad hoe de nieuwe ouders met de reeds aanwezige ouders om zouden gaan: “We wilden niet dat de huidige ouders het idee kregen dat nu opeens de prinses de school in komt wandelen”.29 Van de initiatiefouders waren er nog acht over toen de eerste kinderen naar school gingen. Over het succes van het ouderinitiatief hebben de ouders zich geen zorgen gemaakt, omdat zij gezamenlijk met genoeg kinderen waren om een gemengde klas te maken. Daarnaast waren er ook kinderen van andere nieuwe ouders die niet tot de initiatiefgroep behoorden.
4.3.1.3 De kinderen komen op school Op school is op voorhand veel over het initiatief gesproken. De adjunct-directeur geeft ook aan dat de school het spannend vond. De nieuwe ouders vertrouwden erop dat de school ook aan kinderen van hoogopgeleide ouders goed onderwijs zou geven: “En dat vonden wij best spannend; kunnen we dat wel”.30 De adjunct-directeur was er echter van overtuigd dat het in de kleuterklassen goed zou gaan. De ouders van het initiatief hebben in het begin om de paar maanden een gesprek met de adjunct-directeur gehad. Daar bespraken zij de stand van zaken en eventuele problemen. Een van de problemen die ontstond toen de nieuwe kinderen naar school kwamen, was dat de nieuwe ouders veel bespraken met de docenten. De adjunctdirecteur kreeg te horen dat de reeds aanwezige ouders het gevoel hadden dat de docenten de nieuwe ouders leuker vonden. De school heeft dat toen opgepakt en besproken met de docenten en de ouders van het ouderinitiatief. Ook was het voor docenten wennen om om te gaan met hoogopgeleide ouders. Deze ouders wilden eerder weten wat er in de klas gebeurde en de docenten moesten meer moeite doen om ze te overtuigen, volgens de adjunct-directeur. Ook de lessen veranderden doordat er nieuwe kinderen bijkwamen, wat de docenten positief vonden. De nieuwe ouders hebben niet veel contact gekregen met de allochtone ouders terwijl ze dat wel wilden. De school heeft er wel voor gezorgd dat er een gemengde
29 30
Adjunct-directeur De Dennenboom, d.d. 6-11-2009. Adjunct-directeur De Dennenboom, d.d. 6-11-2009.
51
ouderraad is en heeft met de ouders besproken hoe zij bijvoorbeeld bij het organiseren van een kinderfeestje allochtone ouders konden aanspreken.
4.3.1.4 Voortzetting van het ouderinitiatief De initiatiefouders zijn vanaf dat de kinderen op school kwamen, minder activiteiten voor het ouderinitiatief gaan organiseren. De ouders hebben wel met de school twee jaar achter elkaar een informatiestand gehad op een buurtfestival. Ook organiseerden ze bijvoorbeeld nog informatieavonden voor ouders die geïnteresseerd waren in het initiatief, maar deze werden steeds minder bezocht, omdat ouders nu ook zonder het ouderinitiatief voor de school kiezen. De initiatiefouders overwegen om niet meer actief te werven om te voorkomen dat de school een ‘witte’ school wordt. Er blijven echter dingen die geregeld moeten worden, zoals extra plekken op de naschoolse opvang. Zoiets wordt meestal door Loes en een andere ouder met de school geregeld. Een gevolg van het ouderinitiatief voor de school is dat zij nu minder geld krijgt per leerling, omdat de vergoeding voor kinderen van hoogopgeleide ouders lager is, hoewel de school meer tijd moet besteden aan de verschillen tussen de leerlingen. Voor de school is dat echter geen reden om niet door te gaan met het initiatief.
4.3.2 Beschrijving van de relaties 4.3.2.1 De relatie tussen de ouders van het ouderinitiatief Loes had al contacten met ouders in de buurt die dezelfde problemen hadden met betrekking tot de schoolkeuze voor hun kind. Zij hebben samen een avond georganiseerd waarop het plan om een ouderinitiatief op te zetten is ontstaan. Om dit te organiseren hebben de ouders om de paar weken een vergadering gehouden. Voor die vergaderingen werd een agenda en verslagen van gesprekken die ouders met andere partijen hadden, rondgestuurd. De vergadering zelf verliep verder informeel. In het begin moest er veel geregeld worden en alle ouders hebben taken op zich genomen. Hierbij waren het wel Loes en een andere ouder, Marieke, die veel taken op zich namen: “[…] er was een organisatie-unit die er dan net wat meer achter aan zat”.31 Dit komt ook naar voren uit de notulen van de vergaderingen en de afsprakenlijsten. Ook het contact met andere geïnteresseerde ouders verliep via Loes of Marieke. De andere ouders 31
Loes, d.d. 2-11-2009.
52
konden zich vinden in deze taakverdeling. De besluiten werden wel gezamenlijk genomen:
“Int.: Je zei dat jij en Marieke het meeste regelden. Was dat ook hoe de dingen verdeeld waren? R: Wanneer gaan we vergaderen, bel jij die op, bel jij die op, en Marieke had in die tijd zwangerschapsverlof. Zij was vooral toen actief en ik ben sowieso actief en verder hadden we elkaar gevonden en was het ook makkelijker om met zijn tweeën snel iets uit te zetten en te besluiten, maar kijk, het ging niet zo officieel. Kiezen voor die school hebben we wel samen gedaan.”32
Het ouderinitiatief bestond in het begin uit tien ouders. Daarvan zijn een paar ouders afgehaakt. De overgebleven ouders hebben het hier onderling eigenlijk niet over gehad. Loes vertelt dat zij er altijd zeker van waren dat zij met een behoorlijke groep over zouden blijven en daarom hebben ze zich geen zorgen gemaakt. Zij benadrukt dat iedereen vrij was om zelf te besluiten of zij mee wilden doen. De initiatiefouders hebben geen andere ouders gezocht om mee te helpen in de organisatie. Zij waren met voldoende om de taken onderling te verdelen. Nu de eerste fase afgerond is, zijn de andere ouders minder actief geworden en ondernemen ze geen activiteiten meer als groep. Als er iets speelt dan pakken Marieke en Loes dat op en zorgen ervoor dat, indien nodig, de andere ouders er ook bij betrokken worden. Loes en Marieke werken voor het initiatief nu meer samen met de school. De ouders die aan het initiatief meededen waren hoogopgeleide ouders, maar niet allemaal autochtoon. Er waren ook hoogopgeleide ouders van allochtone komaf bij, waaronder een volledig niet-westers allochtoon koppel. Dat de ouders hoogopgeleid waren, heeft veel uitgemaakt voor dit initiatief. Het netwerk en de expertise van de ouders heeft geholpen bij het organiseren van het ouderinitiatief.
4.3.2.2 De relatie tussen de ouders en de school De ouders van het ouderinitiatief hebben met verschillende scholen contact gehad. De ouders wilden vooral informatie van de school en wilden weten of de school 32
Loes, d.d. 2-11-2009.
53
geïnteresseerd was in het ouderinitiatief. Hierbij zijn verschillende ouders betrokken geweest. Op De Dennenboom hadden de ouders contact met de adjunct-directeur. Toen de ouders eenmaal voor De Dennenboom hadden gekozen intensiveerde het contact. De ouders hebben regelmatig over de telefoon en via de e-mail de school op de hoogte gehouden van hun activiteiten. Ook hebben ze gesprekken gevoerd met de school over praktische zaken. Toen de eerste kinderen naar school gingen, hebben de ouders met de adjunctdirecteur afgesproken om elke paar maanden bij elkaar te komen. Hierbij was iedereen welkom maar in de praktijk kwamen alleen de ouders van het ouderinitiatief. In deze gesprekken is besproken hoe het ging op school en kwamen problemen ter sprake. De adjunct-directeur vertelt dat de ouders open stonden voor gesprekken hierover en dat eventuele kritiek door de school gewaardeerd werd. Naast deze formele gesprekken waren er ook informele gesprekken als er iets rondom het ouderinitiatief gebeurde. De ouders spraken de adjunct-directeur aan in de gang of kwamen bij haar binnenlopen. Geleidelijk zijn de activiteiten van het ouderinitiatief als geheel afgenomen. Loes en Marieke zijn toen meer direct met de adjunct-directeur gaan regelen. De ouders hebben met de school gesproken over de noodzaak dat de school zelf meer zou moeten doen om hoogopgeleide/autochtone ouders aan te trekken. Inmiddels is de school dat ook gaan doen. Een rol hierbij heeft gespeeld dat er een nieuw bestuur is gekomen dat een ‘gemengde’ samenstelling van de school belangrijk vindt. Ook is er een nieuwe directeur op De Dennenboom gekomen die, in tegenstelling tot de voorgaande directeur, wel bereid is om meer tijd vrij te maken voor het ouderinitiatief.
4.3.2.3 De relaties binnen het schoolteam Op de school is intern overlegd over de vraag of zij mee zouden doen aan het ouderinitiatief. De adjunct-directeur was erg enthousiast maar niet iedereen deelde die mening:
“Mijn enthousiasme was niet het enthousiasme van iedereen. Niet dat ze het initiatief niet konden waarderen, dat vonden ze zelfs heel goed, super. Maar ze zagen ook wel veel beren op de weg. Het zijn natuurlijk hele mondige ouders, iets wat wij niet meer zo gewend waren. Je bent een
54
doelgroep gewend die heel bescheiden is over onderwijs en heel erg opkijkt naar de professionaliteit van de leraar”.33
De leerkrachten gingen er vanuit dat de nieuwe ouders heel mondig zouden zijn en zich met van alles zouden bemoeien. Aan de andere kant vonden ze ook dat ze niet tegen het initiatief konden zijn, omdat zij al jaren vonden dat de school eigenlijk ‘gemengder’ moest zijn. Ook vonden de docenten het spannend dat de hoogopgeleide ouders er vertrouwen in hadden dat de school hun kinderen kon bieden wat zij nodig hadden. De adjunct-directeur heeft veel tijd besteed aan het ouderinitiatief, zowel aan het overleggen met ouders als aan het geven van rondleidingen aan geïnteresseerde ouders. Dit was in het begin intern lastig. De directie die er toen zat, vond samen met de interne begeleiding dat de adjunct-directeur minder tijd aan de rondleidingen mocht besteden, omdat dat ten koste van andere dingen ging. Inmiddels is er een andere directeur gekomen. Zij vond de geïnvesteerde tijd in rondleidingen wel nuttig en geeft nu zelf de rondleidingen.
4.3.2.4 De relatie tussen de nieuwe en reeds aanwezige ouders De reeds aanwezige ouders hebben zich niet met het ouderinitiatief bezig gehouden. De adjunct-directeur geeft aan dat zij wel reacties krijgt vanuit de reeds aanwezige oudergroep dat zij het goed vinden dat de school ‘gemengder’ wordt. Het contact tussen de reeds aanwezige ouders en de nieuwe ouders was niet vanzelfsprekend. De initiatiefouders wilden dat wel, maar het ging niet vanzelf. De eerste kinderen die via het initiatief op school kwamen waren een Turks jongetje en een ‘gemengd’ Marokkaans-Nederlands jongetje van hoogopgeleide ouders. Daar hebben de andere ouders weinig van gemerkt. Toen er meer nieuwe kinderen op de school kwamen, ontstond er wel een probleem tussen de reeds aanwezige en de nieuwe ouders. Bij de reeds aanwezige oudergroep was het idee ontstaan dat de docenten de nieuwe ouders leuker vonden, omdat zij meer met hen spraken. De adjunctdirecteur heeft daar meteen op gereageerd en met de docenten gesproken. Zij waren zich er niet van bewust, maar spraken meer met de nieuwe ouders omdat zij daar persoonlijk meer mee hadden. In de ouderraad zijn de nieuwe en de reeds aanwezige ouders vertegenwoordigd. De school heeft hier in gestuurd door ouders die al voor de 33
Adjunct-directeur De Dennenboom, d.d. 6-11-2009.
55
komst van het ouderinitiatief actief waren voor de school voor de ouderraad te vragen, zodat die als een soort bemiddelaars ingezet konden worden. Daarnaast kwam er een ‘oudercontactmedewerker’ op school. Die heeft onder andere tot taak het contact tussen de ouders te stimuleren. De nieuwe ouders wilden graag dat de kinderen van de verschillende groepen met elkaar speelden na school, omdat zij bang waren dat er anders groepen zouden ontstaan. In de praktijk bleek dat echter lastig. De adjunct-directeur geeft aan dat de kinderen van Turkse en Marokkaanse afkomst ook vóór de komst van de nieuwe kinderen al gescheiden van elkaar speelden na schooltijd. De kinderen die gezamenlijk op de naschoolse opvang zitten, spelen ongeacht hun afkomst met elkaar.
4.3.2.5 De relatie met het schoolbestuur Zoals bij De Korte Brug, viel het schoolbestuur van De Dennenboom onder de verantwoordelijkheid van het stadsdeel. Later is dit bestuur verzelfstandigd. Het stadsdeel en het schoolbestuur hebben vóór de verzelfstandiging van het bestuur geen extra steun gegeven aan de Dennenboom. Ook het ouderinitiatief is niet verder ondersteund door het stadsdeel in de rol van schoolbestuur toen de ouders eenmaal voor een specifieke school gekozen hadden. Het verzelfstandigde bestuur staat positief tegenover het initiatief. Het bestuur spoort de school aan om ‘gemengd’ te worden. Ook organiseert het bestuur zelf dingen om andere scholen die eveneens onder het bestuur vallen ‘gemengd’ te maken. Voor het ouderinitiatief was het in deze fase niet meer nodig om door het schoolbestuur ondersteund te worden.
4.3.2.6 De relatie met het stadsdeel De ouders hebben, vóórdat zij voor een specifieke school kozen, het stadsdeel benaderd en met mensen die betrokken waren bij het onderwijs gesproken. Zij stonden positief tegenover het ouderinitiatief en hebben geld beschikbaar gesteld. Het stadsdeel heeft ook geholpen om in het begin een artikel in de buurtkrant te krijgen. Het contact verliep via Loes. Toen de ouders voor een school gekozen hadden, is de steun min of meer gestopt. De ouders hadden de steun van het stadsdeel toen ook niet meer nodig en voor het stadsdeel was het lastig om voor een initiatief op één specifieke school te kiezen.
56
De school heeft geen steun van het stadsdeel ervaren. De adjunct-directeur vindt dat het stadsdeel meer bekendheid aan het initiatief had kunnen geven en had kunnen laten zien dat zij er trots op waren. Volgens haar sloot het ouderinitiatief goed aan bij het beleid van het stadsdeel om de wijk ‘gemengder’ te maken.
4.3.2.7 De relatie met de media Om bekendheid te geven aan hun initiatief en andere ouders mee te krijgen, hebben de ouders gebruik gemaakt van de media. Het eerste contact met de buurtkrant is ontstaan via het stadsdeel. Daarnaast had Loes een bekende die bij de buurtkrant werkte en die er voor zorgde dat de ouders mededelingen konden doen in de buurtkrant. Naast de buurtkrant hebben verschillende landelijke en regionale media op eigen initiatief over het ouderinitiatief geschreven.
4.3.2.8 Contact met andere ouderinitiatieven De ouders hebben aan het begin van hun initiatief contact gezocht met ouders die eerder een ouderinitiatief waren gestart. Deze ouders hebben hen informatie en adviezen gegeven. Ook hebben zij op de informatieavond waar de twee scholen zich presenteerden, verteld over hun eigen initiatief. De ouders van dit ouderinitiatief hebben ook advies gegeven aan latere ouderinitiatieven.
57
5. Analyse 5.1 Inleiding In deze scriptie wordt gekeken hoe de verschillen die er tussen de ouderinitiatieven in het begin bestaan, van invloed zijn op de ontwikkeling van het ouderinitiatief. Hiervoor wordt er gekeken naar de ontwikkeling die de ouderinitiatieven door hebben gemaakt en wordt gepoogd de verschillende fases te analyseren. Daarna wordt er gekeken wat het effect van verschillende relaties is op deze ontwikkeling. Alleen de relaties die op basis van de casusbeschrijvingen relevant voor de ontwikkeling van het ouderinitiatief zijn, bespreek ik hier. Sommige partijen zijn weliswaar betrokken geweest bij het ouderinitiatief, maar hebben een zeer beperkte rol gespeeld en komen niet terug in de analyse. Om te kijken naar de effecten van de verschillende ontstaanswijzen op de ontwikkeling van het ouderinitiatief moeten de feitelijke ontstaanswijzen overeenkomen met de ideaaltypische beschrijving in hoofdstuk twee. Uit de casusbeschrijvingen blijkt dat dat het geval is. Hierdoor is het mogelijk om te kijken naar de effecten van de drie verschillende ontstaanswijze op de ontwikkeling van de ouderinitiatieven.
5.2 De ontwikkeling van de ouderinitiatieven 5.2.1 De start van de ouderinitiatieven Op alle drie de scholen bestond de leerlingenpopulatie grotendeels uit allochtone leerlingen van verschillende etnische komaf. Alleen op de christelijke basisschool De Dreef was een kleine groep autochtone leerlingen aanwezig. Alle drie de scholen waren relatief kleine scholen. Om boven de opheffingsnorm van 193 leerlingen te blijven, was het daarom nodig om meer leerlingen aan te trekken. De scholen stonden te boek als ‘zwart’ en werden door hoogopgeleide/autochtone ouders uit de buurt van de scholen niet als volwaardige optie gezien. De directies van de scholen wilden graag een ‘gemengdere’ leerlingpopulatie. De meest betrokken ouders kenden elkaar van tevoren. Deze initiatiefouders waren allemaal hoog opgeleid. Er waren hoofdzakelijk autochtone maar ook allochtone ouders betrokken bij het ouderinitiatief. Zij waren allemaal hoogopgeleid. Opvallend is dat bij alle initiatieven voornamelijk de moeders actief waren. Voor de initiatiefouders
58
gold dat zij hun kinderen naar een school in de buurt wilden sturen, maar ze wilden wel dat er meer autochtone kinderen in de klas zouden zitten dan nu het geval was. Alleen voor de initiatiefouders op De Dreef was dat geen harde voorwaarde om hun kinderen aan te melden. Een goede kwaliteit van het onderwijs voor alle ouders een noodzakelijke voorwaarde. Alle initiatiefouders hebben zelf nieuwe ouders geworven voor de desbetreffende school. Bij De Korte Brug is ook actief gezocht naar nieuwe ouders die zich voor het ouderinitiatief wilde inzetten. De initiatiefouders hebben nieuwe ouders geworven door potentiële ouders persoonlijk te benaderen en door middel van een indirecte benadering via onder andere de media en folders. Voor geïnteresseerde ouders zijn vervolgens informatiebijeenkomsten gehouden. Op deze informatiebijeenkomsten gaven de scholen een presentatie. Bij het ouderinitiatief op De Dennenboom presenteerden twee scholen zich, waaruit de geïnteresseerde ouders konden kiezen. De scholen hebben geholpen bij het werven van nieuwe ouders. Op alle drie de scholen zijn persoonlijke rondleidingen gegeven aan geïnteresseerde ouders. De Dreef en De Korte Brug hebben op advies van de ouders actief het imago van de school veranderd om de school aantrekkelijker te maken voor hoogopgeleide/autochtone ouders. Bij De Dennenboom is dat niet gebeurd. Op alle drie de scholen ontstond uiteindelijk een groep hoogopgeleide/autochtone ouders die hun kind op de school hebben ingeschreven. De grootte en de snelheid waarmee deze groepen ontstonden, verschilden per ouderinitiatief.
5.2.2 De kinderen komen op de scholen Dat er een nieuwe groep kinderen van hoogopgeleide/autochtone op school kwam, betekende op alle drie de scholen dat er in de klassen meer niveauverschillen kwamen. Voor de docenten betekende het dat zij in hun lessen tussen deze verschillende niveaus moesten schakelen. Bij geen van de scholen heeft dat volgens de respondenten tot grote problemen geleid. Ook in de communicatie met de ouders moesten de docenten zich aanpassen. De nieuwe ouders wilden meer weten over hun kind en over de lesmethodes in de klassen. Ook hierbij hebben de docenten moeten leren om tussen verschillende niveaus te schakelen.
59
Het contact tussen de reeds aanwezige ouders en de nieuwe ouders was beperkt, ondanks dat de nieuwe ouders wel graag contact wilden. Alle scholen hebben geholpen bij het oplossen van eventuele praktische problemen tussen de ouders.
5.2.3 Voortzetting van de ouderinitiatieven Er zijn door de centrale ouders en nieuwe ouders verschillende activiteiten ondernomen om ervoor te zorgen dat nieuwe hoogopgeleide/autochtone ouders hun kinderen aanmeldden. Bij alle ouderinitiatieven zijn de initiatiefouders doorgegaan met het organiseren van informatieavonden, zolang ze dachten dat dit nodig was. Daarnaast hebben de ouders er voor gezorgd dat er in de media-aandacht bleef voor de ouderinitiatieven en de scholen. De ouders van de ouderinitiatieven op De Dreef en De Korte Brug hebben activiteiten op de scholen georganiseerd voor de kinderen en gezorgd dat daar ook media-aandacht voor was, zodat het imago van de school zou veranderen. Bij De Korte Brug deden ze dat al voordat de kinderen van de initiatiefouders naar school gingen. Bij het organiseren van deze activiteiten is op beide scholen samengewerkt met het schoolteam. De ouders van De Dennenboom hebben dit niet gedaan, omdat zij imagoverandering niet nodig achten. Op De Korte Brug school is het ouderinitiatief langer actief geweest dan op de anderen. Zolang de initiatiefouders dachten dat het nodig was, zijn zij doorgegaan met hun activiteiten. Nadat de eerste groepen ‘gemengd’ waren, zijn de ouders op verschillende manieren actief gebleven voor de school.
5.3 De relaties 5.3.1 De relatie tussen de ouders van het ouderinitiatief Bij elk van de drie initiatieven zijn er twee centrale ouders te onderscheiden die de kern van het ouderinitiatief vormden. Deze ouders kenden elkaar van tevoren en werkten voor het ouderinitiatief veel met elkaar samen. Bij het ouderinitiatief op De Korte Brug en De Dennenboom bestond het ouderinitiatief naast deze centrale ouders ook uit andere ouders. Bij De Dennenboom waren alle ouders die vanaf het begin meededen, ook betrokken bij het opzetten van het ouderinitiatief. Er bestond bij dit ouderinitiatief een duidelijk onderscheid tussen de initiatiefouders en de nieuwe ouders die later door deze ouders zijn geworven voor De Dennenboom.
60
Bij De Korte Brug was de situatie anders. Daar begon het initiatief met één ouder, bij wie zich vrij gauw een tweede ouder aansloot. Zij vormden samen de centrale ouders. Daarnaast waren er verschillende andere ouders die, wanneer dat volgens de centrale ouders nodig was, bereid waren om mee te helpen. Er was geen duidelijke scheiding tussen de initiatiefouders en de nieuwe ouders, die alleen hun kind inschreven. De samenwerking tussen de ouders is hechter geworden toen de eerste kinderen naar school gingen. Zij zijn meer als groep gaan werken. De samenwerking tussen de ouders werd bij alle drie de initiatieven minder intensief, nadat de eerste groepen ‘gemengd’ waren geworden. Wanneer er echter zaken voor het ouderinitiatief geregeld moesten worden, dan deden met name de centrale ouders dat in samenwerking met de directie van de school.
5.3.2 De relaties tussen de ouders en de scholen Bij alle ouderinitiatieven is, volgens de respondenten, het contact tussen de contactpersoon van de school en de centrale ouders vanaf het begin goed geweest. Zij hadden veel vertrouwen in elkaar. De contactpersonen hebben zich ook persoonlijk zeer actief ingezet om het ouderinitiatief te laten slagen. Er is onderling overlegd over hoe zij te werk zouden gaan en wat zij van elkaar verwachtten. De relatie tussen de contactpersoon van de school en de centrale ouders is, door de ontstaanswijze, op De Dennenboom pas later ontstaan. Toen de ouders van De Dennenboom eenmaal voor de school gekozen hadden, is deze contactpersoon zich ook actief in gaan zetten voor het ouderinitiatief.
5.3.3 De relaties in de schoolteams Bij elke school was het voor de docenten duidelijk dat de leerlingenpopulatie moest groeien. De docenten stonden positief tegenover de ouderinitiatieven. Bij alle drie de initiatieven wekten de nieuwe ouders in het begin wel enige onrust op bij de docenten. Bij geen van de scholen heeft dat tot grote problemen geleid en het team staat, volgens de respondenten, volledig achter het ouderinitiatief.
5.3.4 De relaties tussen de nieuwe en de reeds aanwezige ouders De aanwezige ouders op de scholen waren voor het grootste deel laagopgeleide allochtonen. Deze groep was overigens wel etnisch gemengd. Tussen de reeds
61
aanwezige ouders en de nieuwe ouders was minder contact dan de nieuwe ouders wilden. De ouders hebben zich er wel bij neergelegd dat dit contact beperkt zal blijven. De directies van de scholen hebben zich wel ingezet om eventuele praktische problemen tussen hen op te lossen. Voor zover bekend stonden de reeds aanwezige ouders wel positief tegenover het ouderinitiatief. Op basisschool De Dreef was ook een kleine autochtone leerlingenpopulatie. De ouders van deze kinderen voelden zich door de aandacht voor de nieuwe ouders achtergesteld. Op basis van de beschikbare data is over de gevolgen daarvan niets te zeggen.
5.3.5 De relaties met de schoolbesturen Uit dit onderzoek is gebleken dat de besturen een beperkte rol hebben gespeeld. Zij stonden positief tegenover het ouderinitiatief op hun school. De besturen van De Dennenboom en De Korte Brug, die onder het stadsdeel vielen, kozen er niet voor om een specifiek ouderinitiatief of school te ondersteunen. De verzelfstandigde besturen en het bestuur van De Dreef deden dat wel, al bleef hun rol beperkt.
5.3.6 De relaties met de stadsdelen De stadsdelen stonden positief tegenover de ouderinitiatieven. De ouderinitiatieven hebben in verschillende fases ondersteuning van het stadsdeel gekregen. Dit gebeurde echter niet vanuit hun hoedanigheid als schoolbestuur. Het stadsdeel heeft bij het derde ouderinitiatief, voordat zij een school gekozen hadden, financiële steun gegeven totdat de ouders een school hadden gekozen. Bij het ouderinitiatief op De Korte Brug heeft het stadsdeel naast het geven van financiële steun ook een actievere rol gehad. Zij hebben met de ouders en de school vergaderd en meegedacht. Het ouderinitiatief op De Dreef heeft in een latere fase financiële steun gekregen, in de vorm van subsidie voor activiteiten van de activiteitencommissie.
5.3.7 De relaties met de media De media hebben voor alle initiatieven een belangrijke rol gespeeld bij het geven van bekendheid aan de ouderinitiatieven en bij het veranderen van het imago van de school. Over het algemeen was het voor de centrale ouders gemakkelijk om media-aandacht te krijgen van zowel landelijke als lokale media. Hierbij heeft het sociale netwerk van de betrokken ouders een grote rol gespeeld. Over het algemeen stonden de media positief
62
tegenover de ouderinitiatieven. Alleen het ouderinitiatief op De Korte Brug heeft negatieve media-aandacht gehad.
5.3.8 De relaties met andere ouderinitiatieven Het bestaan van eerdere ouderinitiatieven was voor de initiatiefnemers de aanleiding en om zelf een ouderinitiatief op te zetten. De ouders van het ouderinitiatief op De Korte Brug en De Dennenboom hebben ook advies gekregen van andere ouderinitiatieven. Van alle drie de ouderinitiatieven zijn er ouders geweest die weer nieuwe ouderinitiatieven hebben geholpen.
5.4 Conclusie De opzet van dit onderzoek was erop gericht om de effecten van verschillende ontstaanswijzen op de ontwikkeling van ouderinitiatieven in kaart te brengen. Er is daarvoor naar de ontwikkeling van drie ouderinitiatieven gekeken die elk op een andere manier zijn ontstaan. Daarnaast is ook gekeken naar de eventuele effecten van de ontstaanswijze op de relaties tussen de betrokken partijen bij de ouderinitiatieven en de effecten daarvan op de ontwikkeling van de ouderinitiatieven.
5.4.1 Het effect van de ontstaanswijze op de ontwikkeling Er zijn verschillen in de eerste fase tussen de ouderinitiatieven die inherent zijn aan de verschillende ontstaanswijzen. Deze verschillen worden kleiner wanneer er een oudergroep is gevormd. Zodra de ouders andere ouders gaan werven voor het ouderinitiatief en de school, nemen de verschillen nog verder af. Er is echter wel een punt waarop de ouderinitiatieven blijven verschillen in de eerste fase. De ouders van de ouderinitiatieven op De Dreef en De Korte Brug hebben zich ingezet om het imago van de school te verbeteren en de school aantrekkelijker te maken voor hoogopgeleide/autochtone ouders. De ouders van het ouderinitiatief op De Dennenboom hebben dat niet gedaan. Dit verschil ontstaat doordat de ouders van dat laatste ouderinitiatief al begonnen met het werven van nieuwe ouders vóórdat zij een school kozen. Het verbeteren van het imago van de school speelde in die fase voor hun geen rol. Toen de ouders voor De Dennenboom kozen, waren er al voldoende nieuwe ouders geworven en was imagoverbetering voor het succes van het ouderinitiatief niet meer nodig. Hoewel dit verschil bij De Dennenboom voortkomt uit de wijze waarop het
63
ouderinitiatief is ontstaan, is het geen noodzakelijk gevolg van deze ontstaanswijze. Als er meer nieuwe ouders nodig waren geweest, hadden de ouders wellicht wel geprobeerd het imago te verbeteren. Er zijn in de tweede fase geen verschillen tussen de ouderinitiatieven die uit de ontstaanswijze voortkomen. De ontwikkeling van de ouderinitiatieven wordt in deze fase vooral bepaald door het contact dat de ouders krijgen met docenten en de reeds aanwezige ouders op de school. De manier waarop dit verloopt en de manier waarop de ouders er op reageren verschilt nauwelijks. De initiatiefouders hebben in de derde fase weer nieuwe ouders geworven. Dat hebben zij op dezelfde manier gedaan als in de eerste fase. Daarnaast zijn de ouders van de basisscholen De Dreef en De Korte Brug activiteiten voor de schoolkinderen gaan organiseren. Deze activiteiten hadden ten dele als doel het imago van de school te verbeteren en de school aantrekkelijker te maken voor hoogopgeleide/autochtone ouders. Tegelijkertijd waren de activiteiten bedoeld om de kinderen meer dan alleen het reguliere onderwijs te bieden. Naarmate het succes van het ouderinitiatief toenam, is het aantrekken van nieuwe ouders minder belangrijk geworden bij het organiseren van de activiteiten. Het speelt impliciet nog wel een rol. Het is echter de vraag of de initiatiefouders hierin verschillen van ouders die op andere scholen activiteiten organiseren voor de kinderen. Uit de vergelijking van deze drie ouderinitiatieven blijkt dat verschillende ontstaanswijzen niet voor wezenlijke verschillen in de ontwikkeling van de ouderinitiatieven zorgen. De ontwikkeling wordt gestuurd door de behoefte van het ouderinitiatief en de mogelijkheden die de initiatiefouders hebben. De ontstaanswijze heeft daar geen direct effect op.
5.4.2 Het effect van de ontstaanswijze op de relaties De tweede onderzoeksvraag was of de verschillende ontstaanswijzen van de ouderinitiatieven effect hadden op de relaties tussen de betrokkenen bij het ouderinitiatief. Alleen in de relaties van de ouders onderling waren er blijvende verschillen te zien die verband lijken te houden met de ontstaanswijzen van de ouderinitiatieven. De relatie tussen de ouders en de contactpersonen van de scholen verschilde ook, maar alleen in de beginfase van de ouderinitiatieven. Op basisschool De Dennenboom ontstond het contact tussen ouders en school pas in een later stadium. Dit
64
heeft echter geen effect gehad op de relatie als zodanig. Bij alle drie de initiatieven is er een relatie van onderling vertrouwen ontstaan tussen de initiatiefouders en de contactpersoon van de school. De overige relaties waren globaal hetzelfde of de verschillen hadden geen aantoonbaar verband met de ontstaanswijze. Op de relaties tussen de initiatiefouders had de ontstaanswijze wel invloed. Het verschil bestond er uit dat er bij het eerste en derde ouderinitiatief een vaste groep initiatiefouders was, terwijl deze groep bij het tweede ouderinitiatief nog gevormd moest worden. De initiatiefouders wierven zowel ouders voor de school als nieuwe initiatiefouders voor het ouderinitiatief die actief konden zijn. Het gevolg hiervan was dat de scheiding tussen de initiatiefouders en de nieuw geworven ouders onduidelijk was. Een van de gevolgen hiervan was dat de ouders in de eerste fase een minder hechte groep vormden. Ook in de latere fases is het verschil tussen de initiatiefouders en de andere nieuwe ouders onduidelijk gebleven. Opvallend aan de relatie tussen de ouders is dat bij alle drie de ouderinitiatieven er twee centrale ouders waren die zich zeer actief voor het ouderinitiatief inzetten en de leidende rol op zich namen. Deze centrale ouders zijn voor alle drie de initiatieven van groot, zo niet doorslaggevend, belang geweest. De ontstaanswijze van de ouderinitiatieven heeft effect gehad op de relaties tussen de betrokken ouders. Bij het ouderinitiatief waar van te voren geen vaste groep was, was er geen duidelijke scheiding tussen de initiatiefouders en de nieuwe ouders. Verder had de ontstaanswijze nauwelijks effect op de relaties tussen de verschillende actoren.
5.4.3 Het effect van verschillen in relaties op de ontwikkeling In dit onderzoek is er geen reden gebleken om te veronderstellen dat er een effect is van de relaties op de ontwikkeling van de ouderinitiatieven. Op deze onderzoeksvraag wordt daarom niet verder ingegaan.
65
6 Discussie Uit de analyse van de casussen blijkt dat de veronderstellingen die aan de onderzoeksvragen ten grondslag lagen, niet juist zijn. De verschillen in ontstaanswijzen leiden niet tot wezenlijke verschillen in de ontwikkeling van deze ouderinitiatieven. Ook de verschillen in relaties blijken beperkt te zijn en geen effect te hebben op de ontwikkeling. Bepalend voor de ontwikkeling van de ouderinitiatieven lijkt eerder de fase waarin zij zich bevinden en de snelheid waarmee het ouderinitiatief zich ontwikkelt. De verschillen die in het begin bestaan, verdwijnen doordat de ouderinitiatieven voor dezelfde problemen komen te staan en daar op ongeveer dezelfde manier op reageren. Interessant is dan om te kijken wat deze bevindingen betekenen voor het opzetten van ouderinitiatieven, het veld van de onderwijssegregatie en de overheid.
6.1 Wat betekenen de resultaten voor de ouders van een ouderinitiatief? Uit dit onderzoek is gebleken dat de wijze waarop het ouderinitiatief ontstaat niet van belang is voor de ontwikkeling van het ouderinitiatief. Er zijn echter wel aan aantal andere dingen naar voren gekomen die een belangrijke rol spelen bij het succes van ouderinitiatieven. Ten eerste is het van belang dat er centrale ouders zijn die het voortouw nemen. Zij moeten daarbij daadwerkelijk in staat zijn om het ouderinitiatief te organiseren. Ook moeten zij onderling kunnen samenwerken, elkaar stimuleren en moeten zij bereid zijn om veel tijd en energie in het ouderinitiatief te steken wanneer dat nodig is. Zonder de actieve inzet van een paar ouders lijkt een ouderinitiatief niet realiseerbaar. Ten tweede is de relatie tussen de centrale ouders en de school van belang. Zij moeten elkaar onderling vertrouwen en goed met elkaar kunnen samenwerken. Tot slot is de inzet van de school belangrijk. De school zal actief moeten zijn bij het binnenhalen van nieuwe ouders. Ook moet het schoolteam bereid zijn zich aan te passen aan de nieuwe kinderen en hun ouders. De verschillende ontstaanswijzen zijn manieren om een ouderinitiatief te beginnen. Voor de ouders van het initiatief is de ontstaanswijze echter niet van groot belang gebleken wanneer het initiatief eenmaal opgericht is. Wel blijken er een aantal elementen te zijn die belangrijk lijken te zijn voor het succes van het ouderinitiatief.
66
Deze elementen worden ook in Segregatie in het basisonderwijs tegengaan, Perspectiefrijke initiatieven van onderop genoemd (Peters et al. 2007a: 15-20). Voor ouders van nieuwe ouderinitiatieven is het belangrijk om daarmee rekening te houden.
6.2 Wat betekent het succes van ouderinitiatieven voor de onderwijssegregatie in Nederland? Een deel van de onderwijssegregatie in Nederland is gerelateerd aan de residentiële segregatie. Daarnaast spelen de voorkeuren en de keuzes van ouders een belangrijke rol. Een van de elementen die ouders in hun keuzen meenemen is de etnische samenstelling van een school. Hoogopgeleide/autochtone ouders vinden een ‘zwarte’ school nauwelijks geschikt voor hun kinderen. Door de bestaande onderwijssegregatie moet een deel van de ouders echter kiezen tussen een ‘zwarte’ of een ‘witte’ school in de buurt. Hoogopgeleide/autochtone ouders kiezen in die gevallen vooral voor een ‘witte’ school waardoor de bestaande onderwijssegregatie in stand wordt gehouden. Uit het succes van de ouderinitiatieven blijkt echter dat als hoogopgeleide/autochtone ouders de mogelijkheid hebben om voor een ‘gemengde’ buurtschool te kiezen, een deel van de hoogopgeleide/autochtone ouders voor een ‘gemengde’ school kiest. Dit betekent dat de omvang van de bestaande onderwijssegregatie groter is dan wanneer ouders naast ‘witte’ en ‘zwarte’ scholen ook voor ‘gemengde’ scholen kunnen kiezen. Door de bestaande situatie is dat vaak niet mogelijk. Om de situatie waarin de ouders verkeren te begrijpen is het nodig deze op een abstractere manier te analyseren. In de filosofie worden soortgelijke dilemma’s vaak beschreven vanuit de gametheory. Deze specifieke situatie is te vergelijken met een assurance game. Het bekendste voorbeeld daarvan in de filosofie is beschreven door Rousseau en is bekend als de Stag Hunt (Skyrms 2004). Rousseau beschrijft een situatie waarin mensen de keuze hebben om alleen op jacht te gaan naar een konijn of gezamenlijk op jacht te gaan naar een hert. Het hert levert het meeste vlees op maar daarvoor moet wel iedereen meewerken. Wanneer er onzekerheid bestaat over het succes van de jacht of de medewerking van de ander, dan kiezen mensen voor zekerheid en gaan ze op jacht naar het konijn dat zij zonder hulp van anderen kunnen vangen. Het resultaat van dit gebrek aan vertrouwen is dat de jagers elk een konijn vangen, terwijl als er onderling vertrouwen was geweest, zij een hert hadden kunnen hebben (Rousseau
67
1755). Hoogopgeleide/autochtone ouders die een ‘gemengde’ school prefereren verkeren in dezelfde situatie als de jagers van Rousseau. Zij moeten in de bestaande situatie kiezen uit ‘zwarte’ of ‘witte’ scholen. Het beste voor hen zou zijn om allemaal voor een ’zwarte’ school te kiezen en zo een ‘gemengde’ school te creëren. De ouders weten echter niet wat de andere ouders zullen doen. Omdat zij in ieder geval willen voorkomen dat hun kind als enige op een ‘zwarte’ school terecht komt, kiezen zij daarom voor een ‘witte’ school. Hierdoor ontstaat er voor hen een suboptimale uitkomst. Dit is weer te geven in een keuzematrix (figuur 1), waarbij hoogopgeleide/autochtone ouders kiezen voor een bepaalde school en 1 staat voor de minst goede uitkomst en 3 voor de beste uitkomst.
Ouder 2 ‘Witte’ school
‘Zwarte’ school
Ouder 1
‘Witte’ school
2 2
‘Zwarte’ school
1 2
2 1
3 3
Figuur 1: keuzematrix
Het is echter mogelijk om de uitkomst van deze assurance game te veranderen. Wanneer er voor hoogopgeleide/autochtone ouders, die een ‘gemengde’ school prefereren, een reden is om aan te nemen dat andere hoogopgeleide/autochtone ouders voor een ‘zwarte’ school kiezen dan is dat voor hen een reden om dat ook te doen. Het gaat erom dat er vertrouwen ontstaat bij de ouders dat wanneer zij voor die school kiezen er een ‘gemengde’ school ontstaat. Dit vertrouwen kan bijvoorbeeld ontstaan door een ouderinitiatief. Het is echter ook mogelijk dat dit vertrouwen op een andere manier ontstaat door bijvoorbeeld ingrijpen van een school of de overheid. Voor de onderwijssegregatie in Nederland betekent dit dat een deel van de onderwijssegregatie op te lossen is door ouders de mogelijkheid te geven om voor een ‘gemengde’ school te kiezen. Om ‘gemengde’ scholen te laten ontstaan is het nodig dat ouders vertrouwen hebben in het succes van een actie om een school ‘gemengd’ te
68
maken. Ouderinitiatieven zijn een manier om dat te doen maar hoeven niet de enige manier te zijn.
6.3 Wat betekenen ouderinitiatieven voor het overheidsbeleid? Op basis van het succes van de onderzochte ouderinitiatieven blijkt dat het mogelijk is om ‘zwarte’ scholen ‘gemengd’ te maken. Daarvoor is nodig dat hoogopgeleide/autochtone ouders er vertrouwen in hebben dat het ouderinitiatief succesvol zal zijn. Daarnaast kan het aantrekkelijk maken van een school voor hoogopgeleide/autochtone ouders een belangrijke bijdrage leveren aan het succes. De overheid kan ouderinitiatieven ondersteunen door bijvoorbeeld ouders te helpen bij het geven van bekendheid aan het ouderinitiatief en door te helpen bij het aantrekkelijker maken van de school voor hoogopgeleide/autochtone ouders. Uit dit onderzoek en ook uit de bestaande literatuur zijn geen nadelen naar voren gekomen voor de overheid. Het blijkt dat een school met een geringe investering van de overheid ‘gemengd’ kan worden. Het lijkt dus een win-win situatie. Wanneer de overheid onderwijssegregatie wil beperken, is het ondersteunen van ouderinitiatieven daar een effectieve, en voor de overheid gemakkelijke, manier voor. Daarnaast is het mogelijk om op andere manieren ouders te bewegen om voor een ‘gemengde’ school te kiezen. In de praktijk is gebleken dat de mogelijkheden van de overheid om de schoolkeuze van ouders te sturen beperkt zijn. Uit het succes van de ouderinitiatieven blijkt dat dwang ook niet nodig is, maar dat het vertrouwen van ouders in het ontstaan van een ‘gemengde’ school al voldoende kan zijn om deze te creëren. Wanneer de overheid in staat is om ouders dit vertrouwen te geven, kan de overheid zorgen voor ‘gemengde’ scholen zonder dat de keuzevrijheid van ouders hoeft te worden ingeperkt. De overheid of een onderwijsinstelling zou bijvoorbeeld ouders kunnen garanderen dat, mochten er niet voldoende hoogopgeleide/autochtone ouders zich aanmelden om een specifieke school ‘gemengd’ te maken, hun kinderen op een andere school naar keuze terecht kunnen. Dat ouderinitiatieven werken betekent echter ook dat niet alleen ouderinitiatieven een mogelijkheid bieden om ‘gemengde’ scholen te creëren. Belangrijk is het besef dat als hoogopgeleide/autochtone ouders voor een ‘gemengde’ school kunnen kiezen, een aantal dat ook zal doen. Hier valt nog een wereld te winnen voor overheden.
69
6.4 Methodologische beperkingen In dit onderzoek zijn er drie casussen met elkaar vergeleken. Dit is gedaan op basis van kwalitatieve beschrijvingen aan de hand van semigestructureerde interviews. De casussen zijn zo geselecteerd dat een onderlinge vergelijking mogelijk was: zij zijn alle drie succesvol geweest en afkomstig uit dezelfde stad. De uitkomsten van dit onderzoek geven inzicht in de invloed van de verschillende ontstaanswijzen op de ontwikkeling van ouderinitiatieven en de relaties tussen betrokken partijen. Tegelijkertijd betekent dit dat de generaliseerbaarheid van de uitkomsten beperkt is. In dit onderzoek is daar niet naar gestreefd. De nadruk van dit onderzoek ligt in het inzichtelijk maken van verschillen en overeenkomsten in de ontwikkeling van ouderinitiatieven die door de verschillende ontstaanswijzen veroorzaakt kunnen worden. De selectie van succesvolle casussen betekent dat er geen uitspraken gedaan kan worden over de mogelijke invloed van de ontstaanswijze op de ontwikkeling van niet-succesvolle ouderinitiatieven. In het onderzoek is naar de relaties gekeken van de betrokkenen bij het ouderinitiatief met andere betrokkenen. Het zou interessant geweest zijn om de visie van nieuwe en reeds aanwezige ouders via interviews mee te nemen, maar dat was niet haalbaar. De perceptie van de initiatiefouders aangaande dit punt is wel indirect bevestigd via de (adjunct-) directeuren van de betrokken scholen.
6.5 Vervolgonderzoek Dit onderzoek geeft aanleiding tot nieuwe vragen op drie gebieden: de ouderinitiatieven zelf, het overheidsbeleid en segregatie in het algemeen. In dit onderzoek is er alleen gekeken naar succesvolle ouderinitiatieven. Daar zijn een aantal punten uit naar voren gekomen die belangrijk lijken voor het succes van de ouderinitiatieven. Ook in andere studies is gekeken bij succesvolle ouderinitiatieven wat bijdraagt aan het succes van een ouderinitiatief. Het zou interessant zijn om ook niet-succesvolle initiatieven te onderzoeken om te achterhalen waarom het mis is gegaan. Naast kennis over de succes- en faalfactoren voor ouderinitiatieven zijn ook de gevolgen van de ouderinitiatieven voor de betrokkenen interessant. Door de initiatieven ontstaan er ‘gemengde’ scholen. Uit recent onderzoek van Dronkers (2010: 19) naar leerprestaties van vijftienjarigen in verschillende landen blijkt dat etnisch ‘gemengde’ scholen een negatief effect hebben op de leerprestaties. Deze uitkomsten zijn niet van
70
directe betekenis voor de basisscholen in Nederland. De vraag die er gesteld wordt, is wel interessant. Verder onderzoek zou zich kunnen richten op de effecten van ‘gemengde’ scholen op de leerprestaties. Daarnaast kan er naar de specifieke situatie van scholen met een ouderinitiatief gekeken worden. Belangrijk om hierbij mee te nemen is dat de school en de hoogopgeleide/autochtone ouders expliciet gekozen hebben voor een ‘gemengde’ school. Ook zijn zij er zich van bewust dat de leerprestaties van de kinderen met een vergrootglas worden bekeken. Hierdoor kan daar meer aandacht voor kan zijn dan op andere scholen. Bij het onderzoek naar de leerprestaties van kinderen kan ook gekeken worden naar de rol van de leraren. Uit mijn onderzoek kwam naar voren dat leraren op ‘gemengde’ scholen moeten schakelen tussen verschillende niveaus. Uit het onderzoek van Dronkers (2010: 19) bleek dat dit een van de mogelijke redenen was voor de slechtere leerprestaties. De rol van leraren en de effecten van ouderinitiatieven op schoolkinderen van ‘gemengde’ scholen is een belangrijk punt voor verder onderzoek. Een ander punt wat opvalt in dit onderzoek is dat ouders onderling, dus initiatiefouders en reeds aanwezige ouders, weinig mengen. Voor veel initiatiefouders is het meestal wel de insteek om meer contact te krijgen met de (vaak allochtone) reeds aanwezige ouders. Naast de effecten op de leerprestaties is het ook interessant om te kijken welk effect de ‘gemengde’ scholen hebben op de onderlinge integratie van de kinderen en de ouders. Hierbij kan er een vergelijking gemaakt worden tussen andere ‘gesegregeerde’ scholen en er kan gekeken worden wat de effecten voor de integratie van kinderen en de ouders op de langere termijn is. Daarnaast laat het succes van de ouderinitiatieven zien dat er hoogopgeleide/autochtone ouders zijn die een ‘gemengde’ school willen. Bij de schoolkeuze is er voor hen echter sprake van een assurance game waardoor het voor individuele ouders niet mogelijk is om voor een ‘gemengde’ school te kiezen. Bij een ouderinitiatief wordt dit spel opgelost door de betrokkenen. Interessant is om te kijken welke mogelijkheden de overheid heeft om dit probleem zelf op te lossen. Welke maatregelen zijn er vanuit de overheid of andere organisaties mogelijk om hoogopgeleide/autochtone ouders de zekerheid te geven dat er voldoende hoogopgeleide/autochtone ouders voor een ‘zwarte’ school kiezen om een ‘gemengde’ school te laten ontstaan?
71
Het inzicht dat een deel van de hoogopgeleide/autochtone ouders wel voor een ‘zwarte’ school kiest als zij de zekerheid hebben dat dat tot een ‘gemengde’ school leidt, roept de vraag op of dit ook voor andere gebieden van segregatie, zoals de residentiële segregatie, geldt en of daarmee een deel van de segregatie is op te lossen. Te denken valt aan initiatieven waar hoogopgeleide/autochtone collectief in een ‘zwarte’ wijk gaan wonen om een wijk ‘gemengd’ te maken. Dit zou een interessante insteek kunnen zijn voor het ‘oplossen’ van segregatie. Uit deze scriptie blijkt dat ouderinitiatieven een rol kunnen spelen bij het tegen gaan van onderwijssegregatie. Hoe deze tot stand komen blijkt niet wezenlijk van belang. Dat de ouders van die initiatieven in staat zijn om andere ouders te overtuigen van de haalbaarheid van een ‘gemengde’ school is wat voor hun succes zorgt.
72
Literatuurlijst Broeke, L. ten, W. Bosveld, M. van de Kieft, L. Gerritsen, C. Koopman, C. Kuhnen en B. Eijken (2004), Schoolkeuzemotieven: Onderzoek naar het schoolkeuzeproces van Amsterdamse ouders. Amsterdam: Onderzoek & Statistiek. Dienst Onderzoek & Statistiek (2008), Segregatie in het Amsterdamse basisonderwijs. Amsterdam: Dienst Onderzoek & Statistiek. Dronkers, J. (2010), Positieve maar ook negatieve effecten van etnische diversiteit in scholen op onderwijsprestaties? Een empirische toets met internationale PISA-data. Maastricht: Océ Business Services. Gemeente Nijmegen, i.s.m. de Stichting Sint Josephscholen, Stichting Conexus, Stichting Pallas, SIMON scholen, Stichting Christelijke Basisschool De Klokkenberg, Stichting R.K. Onderwijs Lent, (2009), Centrale aanmelding basisonderwijs Nijmegen. Nijmegen: Gemeente Nijmegen. Gramberg, P. en G. Ledoux (2005), Bestrijden van schoolsegregatie: dringend nodig, zinloos of haalbaar? In P. Brassé en H. Krijnen (2005), Gescheiden of gemengd, een verkenning van etnische concentratie op school en in de wijk. Utrecht: Forum. Kahlenberg, R. D. (2001), All Together Now: Creating middle-class schools through public school choice. Washington D.C.: Brookings Institution Press. Karsten, S., J. Roeleveld, G. Ledoux, C. Felix en D. Elshof (2002), Schoolkeuze in een multietnische samenleving. Amsterdam: SCO Kohnstamm-Instituut. Latten, J.J. (2005), Zwanger van segregatie. Amsterdam: Vossiuspers Universiteit van Amsterdam. Lucassen, J. en R. Penninx (1994), Nieuwkomers, nakomelingen, Nederlanders: immigranten in Nederland 1550-1993. Amsterdam: Het Spinhuis. Onderwijs Raad (2005), Spreidingsmaatregelen onder de loep. Den Haag: Drukkerij Artoos. Pas, G. en D. Peters (2004), Het basisonderwijs zwart wit bekeken. Naar een lokale aanpak van segregatie. Utrecht: Wetenschappelijk Bureau GroenLinks. Paulle, B. (2006), Voorbij de oude debatten: Een voorstel voor ‘economische’ desegregatie van het onderwijs. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam. Peters, D. (2006), Tot elkaar veroordeeld; een analyse van de vooralsnog vrijblijvende afspraken aanpak van etnische segregatie in het basisonderwijs. Ongepubliceerde masterscriptie, Enschede: Universiteit Twente.
73
Peters, D., M. Haest & G. Walraven (2007a), Segregatie in het basisonderwijs tegengaan, Perspectiefrijke initiatieven van onderop. (website www.kenniscentrumgemengdescholen.nl bezocht 19-4-2010): Walraven & Haest. Peters, D., M. Haest & G. Walraven (2007b), Gemeenten in actie tegen segregatie in het basisonderwijs, Een inventarisatie bij de G31 en vier andere gemeenten. Utrecht: Forum. Rousseau, J. (2003), Vertoog over ongeleikheid Vert. W. Uitterhoeve en J.M.M. de Valk. Amsterdam: Uitgeverij Boom. Rutten, S. en D. Peters (2005), Spreiden is geen kinderspel. Een analyse van succes- en faalfactoren in gemeentelijk beleid betreffende etnische segregatie in het onderwijs. In: Onderwijsraad (2005), Spreidingsmaatregelen onder de loep. Den Haag: Onderwijsraad. Skyrms, B. (2004) The Stag Hunt and Evolution of Social Structure. Cambridge: Cambridge University Press. Tuitert, B. (2007), Samen leven, Samen leren. Ongepubliceerde masterscriptie (www.stichtingkleurrijkescholen.nl bezocht 19-4-2010), Open Universiteit. Verkuyten, M. (2006), ‘Groepsidentificaties en intergroepsrelaties onder Turkse Nederlanders’, Mens & Maatschappij, 81, 1: 64-79. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2007 ), Identificatie met Nederland. Amsterdam: Amsterdam University Press.
Internetbronnen: Informatiefolder voor ouderinitiatieven http://www.kleurrijkescholen.nl/bruikbaar fasering ouderinitiatief Bezocht 2-12-2009 Standaarddefinitie allochtonen http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/26785779-AAFE-4B39-AD0759F34DCD44C8/0/index1119.pdf Bezocht 22-4-2010
74
Bijlage Itemlijst
Eigenschappen ouderinitiatieven Aantal ouders Ontstaansgeschiedenis Leeftijd initiatief Doelen ouderinitiatief, formeel/informeel Eigenschappen school Omgevingskenmerken Gemeentelijk beleid
Interne relaties Intensiteit onderling contact Gezamenlijke activiteiten Wie zorgt voor externe contacten (verandert dit) Hoe verloopt onderling overleg Taakverdeling Inzet individuele ouders Kernouders (zijn er ouders die een leidende rol hebben) Hoe worden nieuwe ouders geworven Welke positie nemen nieuwe ouders in Tevredenheid over onderling contact
Externe relaties (beschouwen vanuit ouderinitiatief en vanuit andere partij) Doel van contact Hoe verloopt contact Met welke individuen is er contact Hoeveelheid contact Tevredenheid Veranderingen in de tijd
75