Oudenburg in het Brugse Ommeland Oudenburg, nu eigenlijk een rustig plattelandsstadje op de grens tussen polder- en zandstreek in het Brugse Ommeland, behoort tot de oudste steden van ons land. De Romeinen bouwden er al heel vroeg een castellum als verdediging tegen de invallende Saksische zeerovers. De vierkante structuur van dat fort tekent zich nog duidelijk af in de huidige dorpskern. Ook tijdens de middeleeuwen speelde Oudenburg een niet onaardige rol in Vlaanderen. In dat kader vermelden we de stichting van de Sint-Pietersabdij omstreeks 1084. In de latere middeleeuwen behoorde Oudenburg tot de voornaamste nederzettingen in Vlaanderen dankzij de lakennijverheid. Het is dan ook een stad met een eeuwenoud verleden, waaraan nog ettelijke monumenten herinneren. Op zondag 24 augustus waagt Post Factum zich naar het aloude gewezen zeestadje. We brengen eerst een bezoek aan het Romeins Archeologisch Museum (RAM), waarna we rondgeleid worden in Oudenburg zelf. De prilste geschiedenis Oudenburg – de naam verwijst naar het bestaan van een oude burcht – behoort tot de oudste nederzettingen in het gebied. De kuststrook zag er veel vroeger helemaal anders uit dan nu. Tussen de vijfde eeuw vóór en de elfde eeuw na Christus brak de zee geregeld door de duinengordel en overstroomde via een ingewikkeld en vertakt krekensysteem het moerassige laagland achter de duinen. Zo ontstond een schorren- en slikkengebied waarin Oudenburg groeide. Het lag strategisch op een hoger gelegen plaats zodat het makkelijker te verdedigen was tegen invallen maar toch dicht genoeg tegen getijdengeulen die een verbinding met de zee mogelijk maakten. Toen de Romeinen hier arriveerden rond 200 na Chr., bouwden ze een castellum op de hoogte en daarrond werd een belangrijke Romeinse nederzetting uitgebouwd. Recent archeologisch onderzoek toont aan dat er een vijftal fasen herkend kunnen worden in de uitbouw van de
legerbasis. De straten die het kamp min of meer als zwaartelijnen doorsneden, zijn nog gedeeltelijk in het Oudenburgse centrum terug te vinden en komen ongeveer overeen met de Mariastraat en de Kerkstraat.
Plattegrond van het Romeinse castellum
Andere Romeinse sporen Door de Romeinse aanwezigheid in het castellum was er nood aan andere voorzieningen. Zo werden er in de omgeving resten van boerderijen opgegraven die moesten zorgen voor voldoende voedsel. Naast landbouwactiviteiten werd ook aan visvangst en zoutwinning gedaan. Aangezien allerlei voorraden moesten worden aangevoerd, vertrokken vanuit de versterking verschillende wegen die aansloten op de belangrijke verbindingswegen naar Cassel, Doornik en Aardenburg. Aan de hand van de vondsten – aardewerk, glas, leer, been en metaal – die tentoongesteld worden in het RAM, kunnen we ons een beeld vormen van de levenswijze van de manschappen, hun eetgewoonten, hun bewapening, hun kledij … De zorg voor de doden kan afgelezen worden uit verschillende graven die blootgelegd zijn in de omgeving.
Het einde van de Romeinse periode in Oudenburg Omstreeks 410 werd het laatste Romeinse castellum definitief verlaten, wat meteen het einde betekende van de Romeinse militaire aanwezigheid in Oudenburg. Dat kaderde in een algemene ontruiming van Brittannië en Noord-Gallië door het Romeinse leger, dat meer zuidwaarts werd gestationeerd. Dat laatste was het gevolg van de blijvende dreiging van de invallende Germaanse stammen, de politieke onstabiliteit en moeilijkheden in de hoofdstad Rome zelf, waardoor de grenstroepen ter hulp werden geroepen. Verder speelden natuurelementen zoals overstromingen eveneens een rol. Het castellum bleef verweesd achter. Het verlaten fort deed dienst als een steengroeve maar dat betekende niet dat de site niet meer bevolkt was. Zowel binnen de vroegere versterking als errond bleven mensen wonen. De reeds aanwezige versteende kern zorgde ervoor dat het castellum zich in de 6de en 7de eeuw ontwikkelde tot een belangrijk centrum binnen de zogenaamde kleine Vlaanderengouw of pagus Flandrensis, één van de bestuurlijke en gerechtelijke districten van het Frankische rijk.
De Sint-Pietersabdij van Oudenburg Met de stichting van een benedictijner abdij rond 1084 begon er een tweede belangrijke periode in de geschiedenis van Oudenburg. De abdij werd opgericht door de heilige Arnoldus, bisschop van Soissons, die op missie was in Vlaanderen. Hij staat bekend als de patroonheilige van de bierbrouwers, herbergiers en molenaars. Hij veranderde immers tijdens de bouw van het klooster water in bier om een vreselijke epidemie te bestrijden. Arnoldus overleed in 1087. Zijn gebeente wordt bewaard in een zilveren schrijn in de plaatselijke O.-L.-Vrouwekerk.
Sint-Arnoldus
De abdij van Oudenburg kende een bescheiden bloei. Zij zou vanaf het tweede kwart van de 12de eeuw, samen met andere abdijen, een grote impact hebben op de definitieve inpoldering en ontginning van de kustvlakte. Tijdens de godsdiensttroebelen werd de abdij in 1578 met de grond gelijk gemaakt, waarna ze in de loop van de 17de eeuw weer werd opgebouwd. Ze bleef bestaan tot de Franse overheersers haar in 1797 ophieven. In 1934 schonk de toenmalige paus de rechten van de Sint-Pietersabdij aan de abdij van Steenbrugge (Assebroek). Vandaag zijn er nog een aantal overblijfselen van de oude abdijgebouwen bewaard. Vooral de toegangspoort uit 1671 en een middeleeuwse duiventoren zijn de aandachtstrekkers.
De Oudenburgse lakennijverheid Parallel met de abdij ontwikkelde zich op het gebied van het vroegere castellum een middelgrote stad. In het tweede kwart van de 12de eeuw ontving Oudenburg de stadsrechten. De stad werd één van de zogenaamde "smalle" of "subalterne" steden van de Brugse kasselrij die samen met Brugge als hoofdplaats het tweede lid van het graafschap Vlaanderen vormden.
De stad werd welvarend door de lakenhandel en -nijverheid. Het was één van de oudste Vlaamse draperiecentra en tijdens de 12de en 13de eeuw een belangrijke economische speler in West-Europa. Dé specialiteit van de Oudenburgse lakennijverheid waren de saaien: wollen stoffen die minder zwaar en dus ook goedkoper waren dan het kwaliteitslaken. Die welvaart zag zich weerspiegeld in een belfort, een lakenhal en een stadshal. De spotnaam van de Oudenburgenaars verwijst ook naar dat verleden. Ze worden namelijk de “streepgarenmakers” genoemd. Carine De Vos