‘Het stereotype beeld van een dakloze is dat hij een alleenstaande man is’ Opvang van gezinnen na huisuitzetting
Tussenrapportage onderzoek Opdrachtgever: Federatie Opvang Amersfoort Uitgevoerd door: Drs R.T.H.M. Kloppenburg (HU) Dr. C. Akkermans (UU) Dr. W.A.W. de Graaf (UU) Dr. L. van Doorn (HU) Datum: 17 december 2008
Colofon 2008 ©. Lectoraat Innovatieve Maatschappelijke Dienstverlening. Dit lectoraat is een gezamenlijk initiatief van het Oranje Fonds, de Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers (NVMW) en het Kenniscentrum Sociale Innovatie van de Hogeschool Utrecht. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook, zonder toestemming van de auteursrechthebbenden
2
Inhoudsopgave Samenvatting
blz. 4
1. Inleiding
blz. 6
2. Doel en opzet van het onderzoek
blz. 8
3. Verkennende literatuurstudie
blz. 10
4. Resultaten van het telonderzoek
blz. 12
5. Conclusie en aanbeveling
blz. 22
Referenties
blz. 26
Bijlage 1 Enquête
blz. 27
Bijlage 2 Antwoorden van de staatssecretaris op Kamervragen
blz. 37
3
Samenvatting Voor u ligt een tussenrapportage van een onderzoek naar de opvang van gezinnen na huisuitzetting. De aanleiding hiervoor zijn berichten in de media die lijken te wijzen op een verontrustende toename van het aantal dakloze gezinnen. De staatssecretaris van VWS stelt in haar antwoord op Kamervragen over dit onderwerp eerst te willen inventariseren of er inderdaad sprake is van een toename van dakloze gezinnen en hoeveel van deze gezinnen zich wenden tot de maatschappelijke opvang. In de periode september-december 2008 is een telonderzoek uitgevoerd om een inschatting te kunnen maken van het aantal gezinnen dat in Nederland in 2006 en 2007 na huisuitzetting dakloos is geworden en het aantal gezinnen dat zich heeft aangemeld bij een opvanginstelling. Het telonderzoek bestond uit een inventarisatie van geregistreerde gegevens bij de Federatie Opvang, Aedes vereniging van woningcorporaties en de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) en een enquête die is gehouden onder een groot aantal opvanginstellingen aangesloten bij de Federatie Opvang en de Federatie Evangelische Zorg-Organisaties (FEO). Het telonderzoek omvat 4 vragen. In hoeverre is er sprake van een toe- dan wel afname van het aantal gezinnen dat in 2006 en 2007 uit huis is gezet? Is er sprake van een toe- dan wel afname van het aantal gezinnen dat na of bij dreigende huisuitzetting zich aanmeldt bij een maatschappelijke opvanginstelling? Beschikken de opvanginstellingen over voldoende capaciteit voor de opvang van de gezinnen die zich hebben aangemeld? Hoeveel opvanginstellingen werken samen met ketenpartners ten behoeve van de preventie en opvang van gezinnen voor wie huisuitzetting dreigt? Voorafgaand aan het telonderzoek is een literatuurstudie uitgevoerd en aansluitend zal begin 2009 een verdiepend onderzoek plaatsvinden naar de samenwerking tussen ketenpartners en good practices bij 4 centrumgemeenten. Uit gegevens van Aedes en de KBvG valt op te maken dat in 2006 sprake is van een afname van het aantal huisuitzettingen van huishoudens ten opzichte van 2005. Echter uit de jaarcijfers 2007 van Aedes blijkt een toename van 14% ten opzichte van het voorafgaande jaar. Zowel Aedes als de KBvG beschikken niet over gegevens over aantallen gezinnen die in 2006 en 2007 uit huis zijn gezet. Een toe- of afname van het aantal gezinnen dat na huisuitzetting op straat belandt, kon op basis van deze gegevens niet worden vastgesteld. Uit de literatuurstudie valt af te leiden dat als gezinnen hun huis worden uitgezet de stap naar dakloosheid niet onvermijdelijk is; mensen zoeken naar alternatieve vormen van (tijdelijke) huisvesting bij vrienden of familie. Het is nog steeds onbekend waar recent dakloze gezinnen terechtkomen, welke strategieën zij hanteren om aan onderdak te komen en welke wegen zij bewandelen voor zij mogelijk een beroep doen op de Maatschappelijke Opvang. Het telonderzoek maakt duidelijk dat er nog geen uniforme en dekkende landelijke registratie van de opvang van gezinnen in de Maatschappelijke Opvang bestaat waardoor het lastig is gegevens te verkrijgen over aanmelding en opvang van gezinnen na huisuitzetting. Van de 24 instellingen die de enquête hebben ingevuld geven 3 instellingen aan de aanmelding van gezinnen na huisuitzetting te registreren.
4
Uit de beperkt beschikbare cijfers van de Federatie Opvang blijkt dat over 2006 en 2007 het aantal geregistreerde trajecten van gezinnen waarbij sprake is van huisuitzetting door huurschuld licht afneemt. Het aantal dakloze gezinnen dat zich aanmeldt bij een opvanginstelling daalt van 44 in 2006 naar 38 in 2007. Hier tegenover staan schattingen van de geënquêteerde opvanginstellingen waaruit het vermoeden van een stijging blijkt. De conclusie dat de door Aedes geconstateerde toename van huisuitzettingen in 2007 tot gevolg heeft dat ook meer uit huis gezette gezinnen zich aanmelden bij opvanginstellingen kan op basis van deze gegevens niet worden getrokken. Aan alle gezinnen in geregistreerde trajecten wordt een dienstenaanbod geboden. Uit de geregistreerde gegevens blijkt geen discrepantie te bestaan tussen capaciteit en plaatsingsbehoefte. De schattingen van de geënquêteerde instellingen over aantallen gezinnen op wachtlijsten wijzen er evenwel op dat wachtlijstproblemen zouden kunnen bestaan. Het overgrote deel van de geënquêteerde instellingen werkt samen met ketenpartners om huisuitzetting te voorkomen. De samenwerking is geregeld via convenanten of afspraken, en betreft vaak tweede kansbeleid en preventie. De conclusie van het telonderzoek is dat de in de media gesignaleerde verontrustende toename van aanmeldingen van dakloze gezinnen bij opvanginstellingen niet kan worden onderbouwd uit de beschikbare gegevens.
5
1. Inleiding Het stereotype beeld van de dakloze is dat hij man is, alleenstaand, rond de veertig en verslaafd. Maar wat te denken van een heel andere groep daklozen, een groep die zich steeds vaker meldt aan de deur van opvangtehuizen: dakloze gezinnen? (De Ochtenden, Evangelische Omroep, radiouitzending 21 april 2008; www.ochtenden.nl/afleveringen/april2008)
In april 2008 wordt in het radioprogramma ‘De Ochtenden’ (EO) de noodklok geluid over de opvang van kinderen die samen met hun ouders op straat belanden en voor wie geen adequate opvang zou zijn. Bij Zienn, een organisatie voor maatschappelijke opvang in Friesland, Groningen en Drenthe, doen afgelopen jaren steeds vaker gezinnen een beroep op de opvang. De belangrijkste reden voor huisuitzetting is huurschuld, zo wordt in het radioprogramma geconstateerd, maar er is bij alle gezinnen sprake van complexe problematiek op meerdere terreinen. Het kan gaan om een combinatie van financiële zorgen, verslaving, relatieproblemen en/of psychische en psychiatrische problematiek. In 2007 zouden 400 gezinnen zich hebben aangemeld bij MO-voorzieningen, meldt een medewerker van Zienn. Hiervan zouden 200 gezinnen zijn opgevangen en zou voor zo’n 180 geen plek zijn geweest. Hierbij zijn ruim 325 kinderen betrokken, die geen passende zorg krijgen. Zij worden het slachtoffer van de huisuitzetting. Voor deze vaak toch al kwetsbare kinderen kan dit traumatisch zijn, aldus een medewerker van Zienn: ‘dat betekent dat hun leefwereld echt helemaal ontwricht wordt: geen school, geen vriendjes, verstoken van de meest elementaire basisvoorzieningen en dat is ábsoluut slecht voor de ontwikkeling van kinderen’. Van opvanginstellingen uit andere gemeenten in Nederland komt eveneens bericht dat het aantal dakloze gezinnen toeneemt. Mevr. drs. I. Smidt, directeur van de Federatie Opvang, meldt in de radiorapportage dat betrouwbare landelijke gegevens weliswaar ontbreken, maar dat signalen van de opvanginstellingen aan duidelijkheid niets te wensen overlaten. Alle opvanginstellingen zouden woekeren met de beschikbare opvangcapaciteit, omdat er veel gezinnen met kinderen komen. De radiodocumentaire schetst het beeld van een verontrustende toename van het aantal gezinnen dat uit huis wordt gezet en dakloos raakt. Het is echter onduidelijk waar de in de radio-uitzending genoemde aantallen op gebaseerd zijn en of het bij de genoemde 400 aanmeldingen daadwerkelijk gaat om gezinnen en niet om huishoudens. Op landelijk niveau ontbreken gegevens: het is onbekend om hoeveel gezinnen het gaat en of in de laatste jaren sprake is van een feitelijke toename. Evenmin is bekend wat de opvangcapaciteit is voor dakloze gezinnen of waar ouder(s) en kind(eren) blijven voor wie geen plek is in de opvang.
6
De radio-uitzending leidt tot vragen in de Tweede Kamer aan de staatsecretaris van VWS, mevr. Dr. J.Bussemaker. Naar aanleiding hiervan geeft de staatssecretaris aan de Federatie Opvang de opdracht te onderzoeken hoeveel gezinnen zich na huisuitzetting wenden tot de maatschappelijke opvang en of er inderdaad sprake is van een toename. Het moet duidelijk worden in welke mate deze gezinnen kunnen worden opgevangen. Ook wil de staatssecretaris inzicht verkrijgen in achterliggende oorzaken. Deze inventarisatie dient als nul-meting, die deel moet gaan uitmaken van een structurele monitoring van gezinnen die na huisuitzetting dakloos (dreigen te) raken (zie bijlage II). Vervolgens heeft de Federatie Opvang een onderzoeksvoorstel geformuleerd. Dit onderzoek is uitgevoerd door het lectoraat Innovatieve Maatschappelijke Dienstverlening van de Hogeschool Utrecht in samenwerking met het departement Algemene Sociale Wetenschappen, faculteit Sociale Wetenschappen, van de Universiteit Utrecht.
7
2. Doel en opzet van het onderzoek en opbouw van het rapport 2.1 Doel van het onderzoek Op basis van het overleg tussen de Federatie Opvang en het ministerie van VWS zijn de doelen voor het onderzoek als volgt vastgesteld: 1. Het maken van een inschatting van het aantal gezinnen en gezinsleden in Nederland dat in 2006 en 2007 dakloos is geworden na huisuitzetting; het signaleren van een toe- of afname en - indien mogelijk - het inventariseren van redenen van huisuitzetting. 2. Het maken van een inschatting van de aantallen gezinnen en personen die na huisuitzetting al dan niet een hulpverleningstraject hebben doorlopen bij een instelling voor maatschappelijke opvang. 3. Het beschrijven van de actuele bestuurlijke, organisatorische, en technische problemen bij het registreren - en tussen betrokken instanties delen - van informatie over (dreigend) dakloze gezinnen, en het formuleren van landelijke en lokale oplossingsrichtingen voor gesignaleerde knelpunten. In het onderzoek is een gezin gedefinieerd als een huishouden, bestaande uit twee of meer personen, waarbij minimaal één van die personen een kind is onder de leeftijd van 18 jaar. 2.2 Onderzoeksaanpak Het onderzoek wordt uitgevoerd in twee fasen. In de eerste fase ligt de nadruk op de onderzoeksdoelen 1 en 2. Deze fase van het onderzoek is overwegend kwantitatief van aard. Daarbij wordt een landelijk beeld geschetst van de omvang en problematiek van dakloosheid van gezinnen na huisuitzetting. Een nevendoel van de eerste fase is om een methode te ontwerpen die gebruikt kan worden voor een herhalingsonderzoek zodat de resultaten van dit onderzoek onderdeel kunnen worden van een meer structurele monitoring van huisuitzetting en opvang van gezinnen. De onderzoeksvragen voor de eerste fase van het onderzoek zijn: i) In hoeverre is er sprake van een toe- dan wel afname van het aantal gezinnen dat in 2006 en 2007 uit huis is gezet? ii) Is er sprake van een toe- dan wel afname van het aantal gezinnen dat na of bij dreigende huisuitzetting zich aanmeldt bij een maatschappelijke opvangInstelling? iii) Beschikken de opvanginstellingen over voldoende capaciteit voor de opvang van de gezinnen die zich hebben aangemeld? iv) Hoeveel opvanginstellingen werken samen met ketenpartners ten behoeve van de preventie en opvang van gezinnen voor wie huisuitzetting dreigt? De eerste fase van het onderzoek is uitgevoerd in de periode tussen 1 september en 19 december 2008. In de tweede fase van het onderzoek ligt de nadruk op het derde onderzoeksdoel. Deze fase heeft een meer verdiepend en kwalitatief karakter en spitst zich toe op de lokale praktijk rond het (voorkomen van) dakloosheid bij gezinnen na huisuitzetting. In deze tweede fase wordt het onderzoek uitgevoerd bij 4 centrumgemeenten. Daarbij wordt
8
dieper ingegaan op de materie door kwantitatieve gegevens van ketenpartners te verzamelen en groepsgesprekken met vertegenwoordigers van ketenpartners te organiseren, met de bedoeling om een scherper beeld te krijgen van de wijze van registreren door ketenpartners; de problemen die zich voordoen in de ketensamenwerking en ervaringen met (succesvolle) aanpakken. Ketenpartners die betrokken worden zijn afhankelijk van de betreffende gemeente: GGD/GG&GD, Woningcorporaties, maatschappelijke opvanginstellingen, organisaties voor Deurwaarders en Gemeentelijke diensten verantwoordelijk voor huisvesting. De rapportage over de uitkomsten van de tweede fase wordt opgeleverd in mei 2009. In de onderhavige rapportage worden enkel de uitkomsten van de eerste fase van het onderzoek gepresenteerd: de resultaten van de landelijke inventarisatie van het aantal gezinnen dat in 2006 en 2007 uit huis is gezet en/of zich heeft aangemeld bij een opvanginstelling. Deze eerste fase is als volgt opgebouwd. Allereerst is een verkennende literatuurstudie verricht waarbij recente Nederlandse publicaties zijn bestudeerd om landelijke data en achtergrondinformatie te verzamelen over huisuitzettingen van gezinnen. Vervolgens is een telonderzoek uitgevoerd waarin kwantitatieve gegevens zijn verzameld ten behoeve van een landelijk beeld van het aantal gezinnen dat in 2006 en 2007 uit huis is gezet en/of zich heeft aangemeld bij een opvanginstelling. Daartoe is relevante informatie opgevraagd bij de Federatie Opvang en bij landelijke organisaties als Aedes vereniging van woningcorporaties en de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarder (KBvG). Als voornaamste en primaire bron echter hebben we een schriftelijke enquête opgesteld, die is gehouden onder een groot aantal opvanginstellingen binnen de maatschappelijke opvang. 2.3 Opbouw van het rapport Deze rapportage is als volgt opgebouwd. Eerst worden de uitkomsten van een korte verkennende literatuurstudie gepresenteerd waarin we inventariseren wat er bekend is in de (landelijke) onderzoeksliteratuur over gezinnen die dakloos worden na huisuitzetting (§3). De vierde paragraaf bevat de resultaten van het door ons uitgevoerde telonderzoek. Allereerst bespreken we de onderzoeksvragen, de aanpak en reikwijdte van het telonderzoek (§4.1). Vervolgens inventariseren we de beschikbaarheid van gegevens over huisuitzetting van huishoudens met kinderen bij instanties en organisaties (§4.2). In paragraaf 4.3 maken we een analyse van de landelijke gegevensregistratie van de Federatie Opvang. Ten slotte bespreken we de resultaten van de enquête die we hebben uitgezet bij opvanginstellingen (§4.4) en vatten we die gegevens kort samen (§4.5). Het rapport sluit af met een conclusie en suggesties voor vervolgonderzoek (§5). In de bijlage zijn de enquête (bijlage I) en de vragen aan en antwoorden van de staatsecretaris betreffende dakloze gezinnen opgenomen (bijlage II).
9
3. Verkennende literatuurstudie Over het aantal huisuitzettingen van gezinnen met kinderen zijn in Nederland weinig gegevens beschikbaar. Er is één landelijke verkenning verschenen, die onderdeel uitmaakt van de Monitor Maatschappelijke Opvang uit 2004. Dit is tot nu toe ook de enige landelijke studie naar dakloosheid na huisuitzetting. De verkenning werd uitgevoerd naar aanleiding van verontrustende berichten in de media over een toename van het aantal dakloze gezinnen. Net als in 2008 werden vervolgens kamervragen aan de staatssecretaris gesteld, die opdracht gaf tot het uitvoeren van onderzoek naar de achtergronden en aantallen van mensen die op straat zijn gekomen na huisuitzetting, en het aandeel gezinnen hierbij (Monitor Maatschappelijke Opvang, 2004). Op basis van een analyse van meerdere bronnen – bestaande nota’s, een schriftelijke enquête onder Meldpunten en opvangvoorzieningen en telefonische interviews en nota’s - stellen de onderzoekers dat een toename van het aantal huisuitzettingen niet kan worden gestaafd. Er kan niet geconcludeerd worden dat over de periode 2001-2004 het aantal mensen dat zich na huisuitzetting meldt bij een opvanginstelling is toegenomen. Deze aantallen lijken zich te hebben gestabiliseerd of zijn zelfs afgenomen. Ze wijzen erop dat informatie uit verschillende bronnen beperkt en soms zelfs tegenstrijdig is. Er zijn grote verschillen tussen steden: in Groningen lijkt er sprake van een daling van het aantal huisuitzettingen, Amsterdam en Den Haag kennen een toename. Hoe vaak het hierbij om gezinnen met kinderen gaat, is niet systematisch geregistreerd. Wel is bekend dat in Den Haag er in 2003 70 gezinnen met kinderen na huisuitzetting in een opvanginstelling zijn gekomen (Monitor Maatschappelijke Opvang 2004: 17). De enquêteresultaten wijzen op een lichte toename van het aantal één-ouder gezinnen dat zich na huisuitzetting bij de maatschappelijke opvang meldt. Deze constatering moet met de nodige terughoudendheid worden gedaan: het gaat om kleine aantallen en de respons van de enquête is laag. Ter aanvulling zijn tien telefonische interviews gehouden met medewerkers van Meldpunten en opvanginstellingen. Meer dan de helft van de geïnterviewden ervaart een toename van het aantal huisuitzettingen, maar kan deze indruk niet cijfermatig ondersteunen. Over het aandeel van gezinnen hierbij zijn de antwoorden zeer uitlopend en evenmin cijfermatig onderbouwd. Een aantal geïnterviewden wijst erop dat op huisuitzetting niet als vanzelfsprekend dakloosheid volgt. Veel gezinnen zoeken naar manieren om dreigende dakloosheid te vermijden. Ze vinden bijvoorbeeld onderdak bij vrienden of familie en/of de Raad voor de Kinderbescherming intervenieert. Soms valt het gezin hierdoor uiteen. De voornaamste conclusies van deze verkenning luiden dat de signalen over een toename van dakloze gezinnen na huisuitzetting niet kunnen worden onderbouwd; gezinnen behoren niet tot de grootse risicogroep van uithuisplaatsing – dat zijn met name alleenstaande mannen – en de gang van huisuitzetting naar dakloosheid is niet altijd onvermijdelijk. (Monitor Maatschappelijke Opvang 2004: 6-7; 13-18). Over de lokale situatie zijn eveneens weinig onderzoeken voorhanden. Er is ons één redelijk recente studie bekend waarin specifieke aandacht uitgaat naar Amsterdamse gezinnen na huisuitzetting: die van Igor van Laere en Matty de Wit van de Amsterdamse GGD naar de relatie tussen huisuitzettingen en dakloosheid (2005). De studie richt zich op huurders van woningbouwverenigingen. Deze nemen in Amsterdam 55% van de woningmarkt voor hun rekening. Van Laere en De Wit concluderen op basis van gegevens over de periode september – oktober 2003 dat in Amsterdam alleenstaande
10
mannen, alleenstaande vrouwen met kinderen en mensen met een laag inkomen het grootste risico vormen op het opbouwen van een problematische huurschuld (2005: 187). De huurders die ook daadwerkelijk uit worden gezet, zijn in meerderheid alleenstaande mannen. In 16% van de huisuitzettingen betreft het gezinnen met kind(eren). Daarnaast onderzochten ze 120 Amsterdamse daklozen, die recent dakloos waren geraakt in de periode april 2002-april 2004. Van hen bleken 25 uit huis te zijn gezet; van wie 5 in gezinsverband (nog geen vijf procent). Er is weinig informatie beschikbaar over de verblijfplaats van huishoudens na huisuitzetting: Van Laere en De Wit schatten dat een kleine eenderde tijdelijk bij familie of vrienden onderdak vindt. Een meerderheid zou (uiteindelijk) na huisuitzetting dakloos worden (2005: 189). Tot slot noemen we een studie uit 2006 naar huurschulden en huisuitzettingen in de regio Leiden, uitgevoerd door de GGD Hollands Midden in opdracht van de gemeente Leiden gedaan (Tielen 2006). Op basis van gegevens van de drieëntwintig woningcorporaties in Zuid-Holland Noord (tezamen goed voor 31% van de woningmarkt in die regio) en twaalf van de achttien gemeenten is informatie verzameld over huurschulden, huisuitzettingen en schuldhulpverlening. Gemiddeld vijf procent van alle huishoudens heeft een huurachterstand van (minimaal) een maand. In 2005 hebben de woningcorporaties 2.481 huishoudens in handen van de deurwaarder gegeven. Voor 504 huishoudens is bij de kantonrechter een verzoek ingediend tot opheffing van de huurovereenkomst en 159 huishoudens zijn uitgezet (een kwart procent van alle bij de woningcorporaties aangesloten huurders). Van alle deurwaarderszaken komt 20% bij de kantonrechter terecht en eindigt 6% met een huisuitzetting. Het blijkt dat in 2005 in de regio Leiden minder huishoudens zijn uitgezet dan in 2004. De afname wordt toegeschreven aan het eerder inschakelen van de deurwaarder en daarmee een snellere afbetaling van de huurschuld. De studie geeft geen informatie over de samenstelling van de betrokken huishoudens: het is onbekend in hoeveel gevallen het om gezinnen gaat. Wel maakt de onderzoeker een vergelijking met de resultaten van de studie van Van Laere en De Wit (2005). Het aantal huurders met een betalingsachterstand ligt in Amsterdam hoger dan in de regio Leiden (11% versus 5%), maar in de regio Leiden is de kans op uithuiszetting groter (4.8% versus 3.4%). Op basis van de voor Amsterdam gevonden getallen wordt geschat dat in de regio Leiden van de in 2005 159 uitgezette huishoudens 13 in een voorziening voor maatschappelijke opvang terecht zijn gekomen en nog eens 13 huishoudens dakloos zijn geworden. Op basis van de beperkt beschikbare literatuur kunnen we een aantal conclusies trekken. Veruit de belangrijkste reden voor huisuitzetting is het hebben van een huurschuld. Een klein deel wordt uit huis gezet wegens ernstige overlast of illegale activiteiten (zoals wietteelt, onderhuur). Huishoudens met kinderen vormen kennelijk niet de grootste risicogroep. Als gezinnen hun huis uit worden gezet, is de stap naar dakloosheid niet onvermijdelijk: mensen zoeken naar alternatieve vormen van (tijdelijke) huisvesting, bij vrienden of familie. Niet alle huisuitzettingen leiden tot dakloosheid en niet alle gezinnen die een beroep doen op de opvanginstellingen doen dit vanwege een huisuitzetting Het is onbekend waar recent dakloze gezinnen terecht komen, welke strategieën zij hanteren om aan onderdak te komen en welke wegen zij bewandelen voor zij mogelijk een beroep doen op in de maatschappelijke opvang of vrouwenopvang. Om hoeveel gezinnen het landelijk gaat en hoeveel kinderen hierbij zijn betrokken, is op basis van
11
bestaand onderzoek niet te reconstrueren. Deze cijfers worden mogelijk wel door gemeenten, opvanginstellingen, woningbouwverenigingen of GGD’s bijgehouden. In het volgende deel bespreken we het door ons uitgevoerde telonderzoek. Hieronder valt een inventarisatie van landelijke registraties in de hoop meer zicht te krijgen op aantallen gezinnen die op straat komen na huisuitzetting. Ook bespreken we de resultaten van de enquête die we hebben gehouden onder opvanginstellingen.
4. Resultaten van het telonderzoek In deze paragraaf worden de resultaten van het telonderzoek gepresenteerd. In paragraaf 4.1 beschrijven we de aanpak en reikwijdte van het telonderzoek. In paragraaf 4.2 volgt een overzicht van de beschikbare gegevens uit landelijke registraties ten aanzien van huisuitzetting van huishoudens met kinderen bij instanties en organisaties. Vervolgens wordt in paragraaf 4.3 de analyse van de landelijke gegevensregistratie van de Federatie Opvang gepresenteerd. Daarna bespreken we in paragraaf 4.4 de resultaten van de enquête die we hebben uitgezet bij opvanginstellingen. 4.1 Het telonderzoek 4.1.1 Aanpak telonderzoek Bekend is dat de registratie door verschillende brancheorganisaties zowel landelijk als lokaal (nog) niet geheel dekkend is; dat er verschillende definities worden gehanteerd met betrekking tot huishoudens en (dakloze) gezinnen en dat ook waar er registratie plaatsvindt de registratiesystemen niet uniform zijn. Tegen deze achtergrond is daarom gezocht naar de mogelijke beschikbaarheid van gegevens over huisuitzetting van gezinnen bij andere instanties en organisaties. Er is een inventarisatie gemaakt van organisaties die mogelijk beschikken over een landelijk registratiesysteem van huisuitzettingen. Deze organisaties zijn telefonisch benaderd met de vraag of de aantallen huisuitzettingen van gezinnen in 2006 en 2007 geregistreerd zijn en of de gegevens voor het onderzoek beschikbaar kon worden gesteld. 4.1.2 Reikwijdte telonderzoek Het tijdsbestek voor de uitvoering van de eerste fase, het telonderzoek, is beperkt. Het onderzoek is halverwege september 2008 van start gegaan met de afspraak dat uiterlijk 19 december een rapportage van de uitkomsten beschikbaar is voor het Ministerie van VWS. Het onderzoek naar huisuitzetting van gezinnen beperkt zich tot de inventarisatie van huisuitzetting van huurders van huurwoningen van woningcorporaties. De particulier verhuurde woningen zijn door de omvang en tijdsbestek niet in het onderzoek betrokken. Niet meegenomen bij de inventarisatie van de aanmelding en opvang van gezinnen in een MO-voorziening zijn de instellingen voor vrouwenopvang. De reden hiervoor is dat in de vrouwenopvang alleen vrouwen met kinderen worden toegelaten als er sprake is van huiselijk geweld.
12
4.2 Beschikbare landelijke registraties Er is navraag gedaan bij de volgende instanties en organisaties: de Federatie Opvang, Aedes vereniging van woningcorporaties, de KBvG (de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders), de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) en de GGD Nederland (de landelijke vereniging van GGD’en). Er zijn geen landelijke cijfers over huisuitzetting van gezinnen bekend bij VNG en GGD Nederland. 4.2.1 Registratiegegevens van Aedes vereniging van woningcorporaties Aedes constateert een afname van het aantal huisuitzettingen van huishoudens door corporaties van 8.134 in 2005 naar 7.529 in 2006, dit is een vermindering met 7,5%. Tabel 1 geeft de gegevens over 2006 en 2007. Hieruit blijkt het aantal uitgevoerde uitzettingen te zijn toegenomen met 14% tot 8550. Tabel 1 Vonnisen en huisuitzettingen 2006 en 2007 Reden Vonnissen Uitzettingen Percentage 2006 2006 vonnissen uitgevoerd Huur17.112 5.956 35 achterstand Onderhuur 758 733 97 Overlast 368 347 91 Wiet 243 224 92 Overig 270 247 91 Totaal 18.751 7.529 40
Vonnissen 2007 20.333
Uitzettingen 2007 (+/- t.o.v. 2006) 6.705 (+13%)
Percentage vonnissen uitgevoerd 33
937 480 391 472 22.605
917 (+25%) 386 (+11%) 330 (+47%) 212 (-14%) 8.550 (+14%)
98 80 85 45 38
Uit: Aedes, bedrijfstakinformatie 2007
Bij alle beschikbare gegevens ontbreekt een nadere specificatie naar gezinnen. De cijfers kunnen echter wel als achtergrond gebruikt worden. 4.2.2 Registratiegegevens Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders Bij de KBvG zijn cijfers van 2005 en 2006 over het aantal aangezegde en gerealiseerde ontruimingen bekend (gegevens over 2007 ontbreken), (zie figuur 1). Ook hier valt een vermindering in 2006 van zowel het aantal betekende (aangezegde) als uitgevoerde ontruimingen van huishoudens te constateren in vergelijking met 2005. Specificaties over ontruimingen van gezinnen ontbreken.
13
Figuur1: betekeningen en ontruimingen in 2006
4.3 Registratie Federatie Opvang De Federatie Opvang (FO) beheert een centrale landelijke databank, met gegevens van de bij de FO aangesloten instellingen. De gegevens worden jaarlijks geleverd door deze instellingen. In deze dataset worden gegevens bijgehouden in onder meer de categorie ‘cliëntgegevens’ (waaronder leeftijd, sekse, burgelijke staat), ‘dienstenaanbod’ (waaronder de laatste verblijfplaats, leefsituatie bij het begin van het dienstenaanbod), ‘financiële situatie’ (waaronder bron van inkomsten, schuldindicatie) en ‘probleeminventarisatie’ (waaronder problemen op het gebied van huisvesting, waaronder ‘huisuitzetting op grond van huurschuld’). Op basis van deze dataset is te achterhalen hoeveel gezinnen (en het aantal daarbij betrokken kinderen) na huisuitzetting een beroep doen op opvanginstellingen die zijn aangesloten bij de Federatie Opvang. Er dient een kanttekening te worden gemaakt bij de kwaliteit van de registratie. Het in de opvang veelvuldig gebruikte registratiesysteem
14
Regas kent geen interne controles op foutregistratie. Hierdoor kunnen dubbeltellingen en omissies onopgemerkt blijven. Er is geen zicht op de mogelijke omvang van de vervuiling van de dataset. Daarbij blijkt dat huisuitzettingen slechts in een beperkt aantal instellingen worden geregistreerd – de beschikbare gegevens zijn onvolledig. De Federatie Opvang heeft ons gegevens aangeleverd over cliënten in hulpverleningstrajecten van instellingen die geen vrouwenopvang bieden, over de jaren 2006 en 2007. De gegevens zijn geordend naar traject (‘dossier’): een dossier kan meerdere personen bevatten, bijvoorbeeld als er sprake is van een gezin. Over 2007 zijn 8860 trajectgegevens beschikbaar (over 9582 cliënten). Over 2006 zijn er 6251 trajecten (over in totaal 7080 cliënten). Verhoudingsgewijs is het aandeel gezinnen in de trajecten afgenomen (van 5,4 % in 2006 naar 3 % in 2007). De toename van het aantal trajecten (met 2609) kan wijzen op een daadwerkelijke toename het aantal geboden hulpverleningstrajecten, maar evengoed op een uitgebreidere registratie. Onder de noemer ‘probleeminventarisatie’ is in een aantal gevallen informatie opgenomen over problemen in de woonsituatie, waaronder ‘huisuitzettingen door huurschuld’. Hierbij moet een kanttekening worden geplaatst. De registratie van huisuitzetting van gezinnen in een opvangtraject is een aandachtsgebied in een beperkt aantal instellingen. Dit betekent dat er uitsluitend gegevens beschikbaar zijn voor instellingen uit de volgende 12 (van de in totaal landelijk 43) centrumgemeenten: Oss, Vlissingen, Tilburg, Leeuwarden, Eindhoven, Amersfoort, Ede, Groningen, Venlo, Breda, Enschede, Zwolle. Het is vanwege deze beperking niet mogelijk om de gegevens naar regio uit te splitsen. Op basis van deze beperkt beschikbare gegevens kan worden geconcludeerd dat het aandeel trajecten waarbij cliënten te maken hebben gehad met een huisuitzetting wegens huurschuld is afgenomen van 323 (5,2%) in 2006 tot 289 (3,3%) in 2007. Wanneer we vervolgens nagaan om hoeveel gezinnen het gaat, blijkt het in 2006 te gaan om 44 trajecten, waarbij in totaal 74 kinderen en 77 volwassenen zijn betrokken. In 2007 gaat het in absolute zin om kleinere aantallen, namelijk om 38 trajecten, waarin 66 kinderen en 72 volwassenen zijn opgenomen (tabel 2). De afname van het aantal trajecten van gezinnen waarvan huisuitzetting is geregistreerd blijkt in verhouding met de algemene afname van het aantal trajecten waarin huisuitzetting is geregistreerd: het aandeel gezinnen blijft redelijk gelijk (rond 13%). Tabel 2: trajecten na huisuitzetting 2006 trajecten cliënten algemeen 323 na huisuitzetting Trajecten gezinnen 44 na huisuitzetting betrokken kinderen 74 betrokken volwassenen 77
2007 289 38 66 72
In 2006 is van tien van de 44 trajecten (ruim twintig procent) geen opgave gedaan over het dienstenaanbod, voor de overige trajecten is expliciet een dienstenaanbod bekend. In 2007 is voor alle trajecten gemeld dat er expliciet een dienstenaanbod is geboden. Wat dit betreft is de registratie verbeterd.
15
Ook geeft de dataset enige informatie over de leefsituatie voor aanvang van het hulpverleningstraject (tabel 3). Tabel 3: leefsituatie bij aanvang gezinnen na huisuitzetting Leefsituatie bij 2006 n trajecten 2007 n trajecten aanvang ▼ Met anderen, 2 3 groepswonen; residentiele instelling MO Met natuurlijke 4 3 vader en moeder Met partner met 7 7 kinderen Zonder partner met 19 18 kinderen /alleenstaand Zwervend, dakloos 3 0 Onbekend 9 7 Totaal 44 38
Totaal 5
7 14 37
3 15 82
Concluderend: er is afname te constateren van het aantal gezinnen in de trajecten binnen opvanginstellingen tussen 2006 en 2007 (van 44 naar 38). Er zijn aanwijzingen dat het aantal trajecten waarbij er sprake is geweest van huisuitzetting door huurschuld is afgenomen tussen 2006 en 2007 (van 323 naar 289); het aandeel hierbij betrokken gezinnen is gelijk gebleven. In absolute aantallen is er wel sprake van een afname van 44 trajecten met gezinnen na huisuitzetting in 2006 naar 38 dergelijke trajecten in 2007. In beide jaren gaat het in meerderheid (37 van de 82) om een alleenstaande ouder met kind(eren), de tweede groep in grootte betreft gezinnen met beide ouders (in totaal 21 van de 82). De aantallen zijn klein, maar noemenswaardig is wel dat er in 2006 van drie gezinnen bekend is dat zij na huisuitzetting dakloos raakten en vervolgens in een hulpverleningstraject werden opgenomen. Over 2007 zijn dit er geen (voor zover geregistreerd). De registratie is onvolledig en de cijfers hebben alleen betrekking op huisuitzetting vanwege huurschuld betrof (andere redenen voor huisuitzetting zoals overlast of illegale activiteiten zijn niet meegenomen). Op basis van deze beperkte gegevens kan niet worden geconcludeerd dat het aantal huisuitzettingen van gezinnen in de periode 2006-2007 is toegenomen. Integendeel, de zeer beperkte registratiegegevens wijzen in de richting van een afname. 4.4 Enquête bij instellingen Maatschappelijke Opvang In deze paragraaf doen we verslag van de resultaten van de enquête die we hebben opgesteld om bij opvanginstellingen gegevens te verkrijgen over de opvang van dakloze gezinnen (zie bijlage I).
16
We hebben alle maatschappelijke opvanginstellingen die zijn aangesloten bij de Federatie Opvang (FO) en de Federatie Evangelische Zorg-Organisaties (FEO) benaderd met het verzoek een enquête in te vullen. Het totaal aangeschreven opvanginstellingen is 64 en betreft ongeveer 90% van alle MO-instellingen verspreid over heel Nederland waaronder alle grote instellingen zoals het Leger des Heils en HVO-Querido. De enquêtevragen zijn gebaseerd op de vragen die zijn geformuleerd in het onderzoeksvoorstel van de Federatie Opvang. De enquête bestaat uit drie rubrieken, namelijk vragen die gaan over: de aanmelding, de opvang en de samenwerking met ketenpartners. Een conceptversie van de enquête is voor commentaar voorgelegd aan de Federatie Opvang, Aedes vereniging van woningcorporaties en een aantal leidinggevenden van opvanginstellingen. Na bijstelling is de definitieve versie van de enquête verstuurd naar alle opvanginstellingen die zijn aangesloten bij de FO en FEO met het verzoek de enquête binnen drie weken ingevuld te retourneren. Halverwege de tweede week zijn alle instellingen die nog niet hadden gereageerd telefonisch benaderd. Vanwege een te lage respons is besloten de aanlevertermijn te verlengen met een week. De FO heeft bovendien een herinneringsbrief verstuurd teneinde haar leden nog eens te attenderen op het belang van het onderzoek. Zoals gezegd is het enquêteformulier naar 64 instellingen verstuurd. Uiteindelijk hebben 24 instellingen de enquête ingevuld, en 10 instellingen gaven aan dat ze de enquête niet konden invullen omdat ze geen registratiegegevens hadden (4), dan wel geen opvang van gezinnen verzorgden (5). Van 1 instelling is de reden voor niet invullen onbekend. Daarmee is de respons 53,1%, waarvan 37,5% met resultaten en 15,6% zonder resultaten. In totaal hebben 30 instellingen niet gereageerd, een non-respons van 46,9%. Deze (non)respons is vergelijkbaar met het laatste landelijke onderzoek naar huisuitzettingen (Monitor Maatschappelijke Opvang, 2004), toen 33% van de benaderde instellingen effectief de enquête beantwoordde, 15% wel reageerde maar de enquête niet invulde, en 52% geen enquête retourneerde. Deze lage respons betekent dat de hierna vermelde gegevens met enig voorbehoud bekeken moeten worden. 4.4.1 Uitkomsten enquête In de enquête is eerst gevraagd naar de vorm van aanmelding en de registratie van cliënten. Bij 16 instellingen is er sprake van een centrale aanmelding, en die aanmeldingen zijn in 2006 bij 21 instellingen en in 2007 bij 22 instellingen ook geregistreerd. Het gehanteerde cliëntregistratiesysteem loopt uiteen: 5 instellingen gebruiken Clever, 14 Regas en 8 instellingen hebben een eigen registratiesysteem naast (3) of in plaats van Clever en Regas (5). Vervolgens is gevraagd naar de uit de registratie bekende gegevens over aanmelding, aanmelding van gezinnen en aanmelding van gezinnen wegens huisuitzetting. Waar registratie ontbreekt is gevraagd naar een schatting. Dat levert onderstaande tabel 4 op.
17
Tabel 4: aanmeldingen, geregistreerd en geschat naar aantal instellingen 2006 2006 2007 2007 registr. schatting registr. schatting Aanmeldingen 7.127 2.698 10.751 1.252 Totaal n = 14 N = 6 n = 19 n = 3 1069 694 1076 Aanmeldingen 325 gezin n = 10 N = 6 n = 10 n = 8 Huisuitzetting 56 146 49 208 gezin n=3 N=9 n=3 n=8 Uit tabel 4 valt het volgende af te leiden: - het totaal aantal geregistreerde aanmeldingen stijgt in periode 2006-2007, deels als gevolg van een toename van het aantal instellingen dat in 2007 registratie bijhoudt (van 14 naar 19). - het aantal aangemelde gezinnen waarvan geregistreerde gegevens bekend zijn stijgt in de periode 2006 naar 2007, een stijging die niet samenhangt met een toegenomen registratie (het aantal instellingen met geregistreerde cijfers is gelijk gebleven). Wat de reden is voor deze stijging is niet uit de enquête gegevens te halen. - het aantal instellingen dat registreerde gegevens weet te leveren neemt af naarmate specifiek naar gezinnen en huisuitzetting van gezinnen wordt gevraagd. Uiteindelijk kunnen maar 3 instellingen registratiecijfers over huisuitzettingen van gezinnen geven. Dat geldt voor zowel 2006 als 2007. Die gegevens laten een lichte daling zien van 56 in 2006 naar 49 in 2007, maar het aantal instellingen is te klein om hier conclusies aan te verbinden. - de aangeleverde schattingen over aanmeldingen, aanmeldingen van gezinnen en huisuitzetting van gezinnen zijn, mede door wisselende aantallen instellingen die schattingen aanleveren, moeilijk naar waarde te beoordelen. Opvallend is wel dat de schatting voor het aantal huisuitzettingen van gezinnen in 2007 is toegenomen in vergelijking met 2006. In aansluiting op schattingen is ook gevraagd naar de indruk van instellingen over de toe- dan wel afname van het aantal aanmeldingen van gezinnen na huisuitzetting. 15 instellingen denken dat dit toeneemt, 1 dat het afneemt, 3 menen dat het constant blijft en 1 weet het niet. Voorts is gevraagd wat er bekend is over de reden van huisuitzetting. Bij de 3 instellingen die geregistreerde cijfers hebben, wordt huurschuld het vaakst genoemd (54 keer), gevolgd door overlast (4 keer) en illegale activiteiten (3 keer). Tenslotte is de instellingen gevraagd aanvullende informatie te geven over aanmelding en registratie van gezinnen na huisuitzetting. Van 9 instellingen is een nadere toelichting gekomen. Voor 1 instelling speelt de huisvestingsproblematiek niet, voor 3 instellingen ontbreken registraties van gezinnen (al dan niet na huisuitzetting) en 4 instellingen melden een toename in de aanmelding/opname van vooral moeders met kinderen. Daarbij noemt 1 instelling problemen bij de opvang van gezinnen/moeders met kinderen, die samenhangen met geen inkomsten, geen ziektekostenverzekering, huurschulden, geen recht op woning i.v.m. vergrijp (wietteelt), dubbeldiagnose en dergelijke. Er is kortom sprake van een probleem met de doorstroom van opgevangen gezinnen. Een verbeterde
18
registratie wordt door 1 instelling gesignaleerd door de invoering van Plan van Aanpak en samenwerkingsconvenanten. 4.4.2 Opvang De instellingen is gevraagd om aan te geven of ze ook daadwerkelijk gezinnen hebben opgevangen. Van de 24 instellingen die hebben gereageerd geven er 17 aan dat ze ook over opvangplaatsen voor gezinnen beschikken, 6 hebben die niet. Van die 17 instellingen valt de volgende onderverdeling te maken naar de soort opvang. Tabel 5: soort voorziening en capaciteit, naar instelling Soort voorziening Opvangplaatsen (aantal bedden per dag voor gezinnen) MO 24 uurs Woonvoorziening (langdurig 84 (n = 3) verblijf) MO 24 uurs Crisisopvang 131 (n = 10) MO 24 uurs Meerzorg VO 24 uurs Crisisvrouwenopvang 30 (n = 2) VO 24 uurs Vrouwenwoonvoorziening met 16 (n = 2) partiële begeleiding VO 25 uurs Vrouwenwoonvoorziening met 24 (n = 1) 24uur begeleiding Overige residentiële voorzieningen 4 appartementen (n = 1)
Voor de 17 instellingen is er een totaal capaciteit van 289 plaatsen, verdeeld over maatschappelijke opvang (215 plaatsen) en vrouwenopvang (70 plaatsen). Vervolgens is gevraagd hoeveel gezinnen feitelijk na huisuitzetting in de instelling zijn geplaatst. Dat levert het volgende beeld op. Tabel 6: geplaatste gezinnen na huisuitzetting registr. schatting 2006 165 93 (n = 9) (n = 6) 2007 249 74 (n =13) (n = 5) Volgens deze tabel is er een toename van het aantal geregistreerde plaatsingen van 2005 naar 2006, een toename die deels te verklaren zou zijn door de toename van het aantal instellingen dat registreert (van 9 naar 13). Deze uitkomsten zijn echter in tegenspraak met de gegevens uit tabel 4 waar maar 3 instellingen aangaven geregistreerde cijfers over huisuitzetting te hebben. Telefonische navraag bij enkele instellingen leerde dat de vraag is gelezen als ‘plaatsing van gezinnen’ en niet als ‘plaatsing van gezinnen na huisuitzetting’. Voor sommige instellingen blijkt daarbij dat de categorie huisuitzetting niet steeds duidelijk is. Tabel 6 kan derhalve het best worden gelezen als een bevestiging
19
van de uitkomst uit tabel 4 waaruit bleek dat er sprake is van een toename van aanmelding van gezinnen in de maatschappelijke opvang. Op basis van deze gegevens kunnen we geen stellige uitspraken doen over een discrepantie tussen capaciteit en plaatsingsbehoefte in de maatschappelijke opvang. Over 2007 zijn er 249 gezinnen geplaatst, bij een capaciteit van 289. Wanneer dit echter wordt afgezet tegen de verkregen informatie over het plaatsen op een wachtlijst van gezinnen na huisuitzetting bij opvanginstellingen, ontstaat het vermoeden dat er wel een wachtlijstprobleem zou kunnen bestaan (tabel 7). Tabel 7: gezinnen na huisuitzetting op wachtlijst registr. schatting 2006 5 129 (n = 3) (n = 4) 2007 7 174 (n = 1) (n = 4) Het aantal instellingen met geregistreerde cijfers blijkt in tabel 7 weer wel meer overeen te komen met tabel 4. Dat is echter zo klein dat ook hier geen conclusies verbonden kunnen worden aan de getallen. Als er een wachtlijst is dan blijkt de duur ervan 12 weken te bedragen. Het aantal schattingen over een wachtlijst laat een stijging zien, maar ook hier geldt dat het aantal instellingen (4) erg klein is en er nauwelijks conclusies aan dit getal verbonden kunnen worden. Voor zover gezinnen niet geplaatst zijn heeft dat overwegend te maken met gebrek aan opvangplaatsen (16 keer genoemd), gevolgd door te complexe problematiek (7 keer), gezin niet uit eigen centrumgemeente (4 keer) onvoldoende medewerkers (3 keer), illegaliteit van gezin (2 keer). Ook is gevraagd of gezinnen zijn doorverwezen naar andere instanties. Het aantal instellingen dat hier wat over meldt, is erg laag (1 instelling met registratie, en 5 instellingen die schattingen geven). De doorverwijzing naar de vrouwenopvang is het grootst (74 gevallen, geschat door 5 instellingen), gevolgd door die naar een GGZ instelling (15 gevallen, geschat door 4 instellingen). Ook hier is gevraagd of instellingen aanvullende informatie kunnen geven over de opvang. Van 6 instellingen is een reactie verkregen. Daarvan geeft 1 instelling aan dat opvang van gezinnen niet tot de taak behoort, 1 dat huisuitzetting in de voorgeschiedenis buiten beeld blijft en 1 dat opvang voor gezinnen ontbreekt en dus algemene crisisopvang die rol vervult. Eén instelling meldt dat urgentiewoningen via de gemeente zijn te krijgen, en 2 instellingen noemen allerlei praktische problemen bij de opvang. Daaronder valt de plaatsing van kinderen: die zijn niet AWBZ gefinancierd en bezetten dus plaatsen voor anderen met een indicatie. Ook wordt genoemd dat door de WMO nog veel onduidelijk is over plaatsingsmogelijkheden. 4.4.3 Samenwerking De instellingen is gevraagd of zij met ketenpartners samenwerken om huisuitzetting te voorkomen. Het overgrote deel van de instellingen doet dat: 20, en slechts 2 melden dat niet te doen. De genoemde ketenpartners bestaan uit de volgende organisaties/instanties.
20
Tabel 8: genoemd aantal ketenpartners woningbouwcorporatie 17 GG&GD 15 Alg. Maatsch. Werk 17 Schuldhulpverlening 16 Politie 15 Gemeente afdeling 16 Deurwaarder 8 Andere MO instelling 10 Anders 5 De samenwerking is 10 keer bevestigd door een convenant, en 14 keer zijn er samenwerkingsafspraken. De vorm van de samenwerking bestaat in 9 keer uit tweede kansen beleid en 11 keer uit preventieve woonbegeleiding. Er is weer gevraagd om aanvullende informatie over de samenwerking. Hierop hebben 7 instellingen gereageerd. Slechts 1 instelling geeft aan dat de opvang van gezinnen buiten de taak valt en 1 instelling meldt een voorzichtige start met samenwerking met de vrouwenopvang. Voorts wordt genoemd dat er onvoldoende (veilige) plekken zijn (1x) resp. dat er opvang voor gezinnen moet komen (1x), dat er nadere afspraken nodig zijn (over voorkomen huisuitzetting) om m.n. de positie van de kinderen te verbeteren (1x), dat er al aan vroegsignalering wordt gedaan (1x). 4.5 Samenvatting enquête Uit de enquête komt naar voren dat registratie van de aanmeldingen van gezinnen bij instellingen wel toeneemt, maar nog divers en niet altijd dekkend is. Wanneer cijfers over gezinnen en huisuitzetting van gezinnen worden gevraagd blijken geregistreerde aantallen sterk af te nemen: uiteindelijk kunnen 3 van de 24 instellingen dergelijke gegevens leveren, waaruit overigens een lichte daling blijkt. Dat is echter een te klein aantal om er betrouwbare conclusies aan te verbinden. Instellingen geven wel via schattingen en indrukken aan dat het aantal huisuitzettingen van gezinnen toeneemt. De enquêteresultaten bevestigen dat er sprake is van een toename van de opvang van gezinnen zonder dat het hier een toename van gezinnen na huisuitzetting betreft. Op zich leveren de geregistreerde cijfers over capaciteit en opvangbehoefte geen indicatie op van een capaciteitstekort, maar uit de schattingen over wachtlijsten ontstaat evenwel een vermoeden van een tekort. Veel instellingen werken samen met ketenpartners. Dat is geregeld via convenanten of afspraken, en betreft vaak tweede kansbeleid en preventie.
21
5. Conclusie en aanbevelingen Het doel van de eerste fase van dit onderzoek is om feitelijke gegevens te achterhalen over de vraag hoeveel gezinnen er daadwerkelijk dakloos worden na huisuitzetting en om bewijzen te verzamelen voor een eventuele toe- of afname van hun aantal. In deze afsluitende paragraaf vatten we bevindingen uit het voorgaande samen. Resultaten: respons en registratie Bij het trekken van conclusies uit dit onderzoek dient rekening gehouden te worden met zowel de omvang van de respons op de enquête als de mate waarin landelijk als lokaal geregistreerde informatie beschikbaar is en met de verschillen in definities van gezinnen die in de verschillende registratiebestanden worden gehanteerd. Als eerste inventariseerden we de beschikbaarheid van landelijke registraties van huisuitzettingen van gezinnen. Deze blijken afwezig. Landelijke registratiegegevens van het aantal huisuitzettingen worden geleverd door Aedes en KBvG. Deze informatie beperkt zich tot aantallen huishoudens. Ten tweede analyseerden we de landelijke dataregistratie van de Federatie Opvang, op basis van data die wordt aangeleverd door instellingen in de Maatschappelijke Opvang. We concluderen dat in de jaren 2006 en 2007 het aantal instellingen is toegenomen dat aanmeldingen en opname registreert. Het aantal instellingen dat gegevens registreert over het aantal gezinnen dat zich aanmeldt in combinatie met de reden ‘huisuitzetting’, is beperkt. Ten derde stelden we een enquête op om de gewenste gegevens rechtstreeks bij de instellingen op te vragen. Van de 64 aangeschreven instellingen heeft 53,1% gereageerd: 37% door de vragenlijst in te vullen en 15,6% door aan te geven dat de enquêtes niet op hen van toepassing is of dat vanwege het ontbreken van registratiegegevens de enquête niet kon worden ingevuld. De nonrespons is vergelijkbaar met het vorig landelijk onderzoek naar huisuitzettingen. Op basis van de matige respons moeten de resultaten met de nodige terughoudendheid worden bezien. Op grond van de beperkte respons en de onvolledigheid van geregistreerde informatie dienen de uitkomsten van het telonderzoek beschouwd te worden als een eerste indicatie en kunnen zij niet worden geëxtrapoleerd tot een totaalbeeld van de aanmelding en opvang van gezinnen bij MO-instellingen in Nederland. Met behulp van het telonderzoek poogden we antwoord te krijgen op de volgende vier vragen: Is er sprake van een toename van het aantal gezinnen dat met huisuitzetting te maken krijgt? Recente literatuur maakt duidelijk dat het niet de gezinnen zijn die de grootste risicogroep van huishoudens vormen voor wie huisuitzetting dreigt. Dit zijn met name alleenstaande mannen. Als gezinnen hun huis uit worden gezet, is de stap naar dakloosheid niet onvermijdelijk: mensen zoeken naar alternatieve vormen van (tijdelijke) huisvesting, bij vrienden of familie. Het is nog steeds onbekend waar recent dakloze gezinnen terecht komen, welke strategieën zij hanteren om aan onderdak te komen en welke wegen zij bewandelen voor zij mogelijk een beroep doen op in de maatschappelijke opvang of vrouwenopvang. Om hoeveel gezinnen het landelijk gaat en hoeveel kinderen hierbij zijn betrokken, is op basis van bestaand onderzoek niet te reconstrueren. De registratie is op dit onderdeel nog niet volledig uniform. Daardoor is het lastig gegevens te verkrijgen
22
over huisuitzetting van gezinnen. Uit gegevens van Aedes en de KBvG valt op te maken dat er landelijk gezien een afname is van het aantal huisuitzettingen in 2005 en 2006, maar een toename over 2007. Bij gebrek aan geregistreerde gegevens kan de in de media gewekte indruk dat er sprake is van een toename van het aantal gezinnen dat na huisuitzetting op straat belandt niet worden gestaafd. Was er in 2006 en 2007 sprake van een toename van het aantal gezinnen dat zich heeft aangemeld bij opvang instellingen? Landelijk gezien is het aantal huisuitzettingen gedaald in de periode 2005-2006. Deze tendens wordt weerspiegeld in de beschikbare cijfers van de Federatie Opvang: over 2006 en 2007 neemt het aantal (geregistreerde) begeleidingstrajecten waarbij er sprake is geweest van huisuitzetting door huurschuld af van 323 naar 289. In het aantal trajecten waar er sprake is van huisuitzetting van gezinnen zien we eveneens een lichte daling van 44 naar 38. Ook de enquêteresultaten leveren geen aanwijzingen dat het aantal gezinnen na huisuitzetting dat een beroep doet op opvanginstellingen is toegenomen – de enkele beschikbare cijfers wijzen ook hier op een lichte daling. Instellingen geven via schattingen aan dat ze vermoeden dat het aantal aanmeldingen van gezinnen die dakloos worden na huisuitzetting toeneemt. Gezinnen die uit huis gezet zijn en zich niet aanmelden bij een opvanginstelling blijven grotendeels uit beeld in onze inventarisatie. Voor een deel van de gezinnen geldt – zo is af te leiden uit de onderzoeksliteratuur - dat zij in staat zijn op eigen kracht en met hulp van de eigen omgeving een nieuwe woonsituatie te realiseren. Onbekend is het aantal gezinnen voor wie de problemen na de huisuitzetting niet verholpen zijn of ernstiger worden. Hoe dan ook, op basis van de door ons geanalyseerde gegevens (dataregistratie FO en enquête) kan niet worden geconcludeerd dat er in 2006 en 2007 een toenemend aantal gezinnen na huisuitzetting een beroep heeft moeten doen op de maatschappelijke opvang. Beschikten de instellingen voor maatschappelijke opvang in 2006 en 2007 over voldoende capaciteit om deze gezinnen ook op te vangen? De gegevens van de Federatie Opvang tonen dat, voor zover bekend, aan alle gezinnen in de geregistreerde trajecten een dienstenaanbod wordt geboden. De enquêteresultaten wijzen niet op een grote discrepantie tussen plaatsingsbehoefte voor gezinnen en opvangcapaciteit. De gegevens op basis van schattingen doen vermoeden dat er bij enkele opvanginstellingen een wachtlijstproblematiek bestaat. Ook wordt in toelichtingen op de enquêtevragen gebrek aan opvangplaatsen genoemd als belangrijkste reden voor het niet plaatsen van gezinnen. Bij gebrek aan duidelijke gegevens over de omvang en hulpvraag van gezinnen na huisuitzetting blijkt het niet mogelijk om een eensluidend antwoord op bovenstaande vraag te geven. Wordt er door opvang instellingen samengewerkt met ketenpartners om huisuitzetting te voorkomen dan wel na huisuitzetting gezinnen te ondersteunen en begeleiden in het weer zelfstandig kunnen voorzien in het eigen levensonderhoud? Het overgrote deel van de geënquêteerde instellingen werkt met ketenpartners samen om huisuitzetting te voorkomen. Het meest genoemd wordt samenwerking met politie, maatschappelijk werk, GGD, gemeentelijke afdelingen en schuldhulpverlening. De
23
samenwerking is geregeld via convenanten of afspraken, en betreft vaak tweede kansbeleid en preventie. Monitoring Een nevendoel van het onderhavige onderzoek is om een methode te ontwerpen die gebruikt kan worden voor een herhalingsonderzoek, zodat de resultaten van dit onderzoek onderdeel kunnen worden van een structurele monitoring van huisuitzetting en opvang van gezinnen. In dat verband kan de in dit onderzoek ontwikkelde enquête worden opgevat als een nul-meting. De bruikbaarheid van de enquête als instrument voor monitoring is afhankelijk van de kwaliteit van de registratie en de bereidheid van onderzoek betrokken organisaties om specifieke informatie over huisuitzetting van gezinnen en de aanmelding en opvang in hun registratiesysteem op te nemen. Het landelijke databestand van de Federatie Opvang zou in principe kunnen dienen als basis voor een monitor indien de maatschappelijke opvanginstellingen de gegevens over gezinnen meer consequent en volledig aanleveren. Zolang dit niet het geval is, achten wij het zinvol om de in dit onderzoek ontwikkelde vragenlijst, zo nodig na aanpassing, te hanteren als instrument voor monitoring. Daarnaast achten we het wenselijk om de databestanden van de Federatie Opvang en Aedes ten aanzien van de registratie van gezinnen op elkaar af te stemmen. Tussen feiten en vermoedens Uit de radio-uitzending van de EO blijkt dat bij meerdere betrokkenen de stellige indruk bestaat dat problemen met gezinnen die dakloos raken na huisuitzetting toenemen. Daar waar feitelijke gegevens ontbraken, hebben we in de enquête onder de instellingen voor maatschappelijke opvang gevraagd naar een schatting van het aantal gezinnen dat dakloos wordt na huisuitzetting. Opvallend is dat de schattingen die door de medewerkers van de instellingen worden gegeven, hoger liggen dan de feitelijke aantallen. Dit sluit aan bij de bevindingen uit de Monitor Maatschappelijke Opvang uit 2004, waarin geïnterviewde betrokkenen aangeven een toename van het aantal huisuitzettingen te ervaren, zonder deze indruk cijfermatig te kunnen ondersteunen (zie paragraaf 3). Ook zijn er nu geen aanwijzingen dat zorgen om een verontrustende toename van dakloze gezinnen gegrond zijn. Anderzijds moet hierbij worden aangetekend dat we op basis van de beschikbare gegevens een feitelijke toename niet helemaal kunnen uitsluiten. En het is ook niet ondenkbaar dat de huidige kredietcrisis in de nabije toekomst tot een stijging leidt van het aantal gezinnen met schuldproblemen voor wie huisuitzetting dreigt. De belangrijkste aanbevelingen op basis van deze constatering liggen op het terrein van vervolgonderzoek. Hierover gaat de volgende paragraaf. Suggesties voor vervolgonderzoek Zoals aangegeven is het raadzaam om de situatie rond gezinnen die dakloos worden na huisuitzetting in de toekomst te blijven monitoren. Voor een betrouwbare monitoring is het wenselijk dat in de registratie wordt opgenomen wat de samenstelling van het betreffende huishouden is. Alleen dan kunnen er uitspraken worden gedaan over de problematiek van dakloze gezinnen. De MO-instellingen maken gebruik van verschillende registratiesystemen, afstemming ten behoeve van de inventarisatie van landelijke trends lijkt wenselijk.
24
Vervolgonderzoek zal in ieder geval haar beslag krijgen in de tweede fase van het onderhavige onderzoek. In de tweede fase wordt een verdiepingsslag gemaakt door in vier centrumgemeenten de lokale praktijk rond het (voorkomen van) dakloosheid bij gezinnen na huisuitzetting in beeld te brengen. Met het doel zicht te krijgen op de wijze van registreren door lokale ketenpartners; op de problemen die zich voordoen in de ketensamenwerking en op ervaringen met (succesvolle) aanpakken en in het formuleren van oplossingsrichtingen voor gesignaleerde knelpunten. De rapportage met de uitkomsten van de tweede fase komt medio 2009 beschikbaar. Tot besluit pleiten we er voor om vervolgonderzoek te richten op de thema’s ten aanzien van uithuisgezette gezinnen waar we nog het minst van af weten: op de blinde vlekken. Zoals gezegd is er nauwelijks iets bekend over gezinnen die uit huis zijn gezet en zich niet aanmelden bij een MO instellingen en van gezinnen die zich wel aanmelden maar die niet opgevangen kunnen worden. Een andere blinde vlek is de vraag wat er met dakloze gezinnen gebeurt tussen het moment van de huisuitzetting en het moment waarop zij bij de instellingen voor maatschappelijke opvang worden opgevangen. We weten ook nauwelijks hoe deze gezinnen hun eigen situatie ervaren en welke impact het op de kinderen heeft; of en hoe zij er in slagen om op eigen kracht of met hulp van anderen een nieuwe woonsituatie te realiseren; of dakloze gezinnen er in slagen om bij elkaar te blijven of dat gezinnen na verloop van tijd uiteenvallen. Evenals de vraag wat bijdraagt aan de verbetering van hun omstandigheden en de versterking van de eigen mogelijkheden. Deze vragen lenen zich wellicht voor vervolgonderzoek op basis van casuïstiekbeschrijvingen en met behulp van een kwalitatieve aanpak.
25
Referenties Aedes vereniging van woningcorporaties, bedrijfstakinformatie 2006 en 2007. Clarijs, M. Dakloosheid bij gezinnen na huisuitzetting. Onderzoeksvoorstel, 29 augustus. Federatie Opvang: Amersfoort, 2008. Federatie Opvang. Specificatie gegevensuitwisseling Federatie Opvang. Co-maker B.V.: ’s Gravenhage, 2003. GG en GD Amsterdam, Onderzoek naar huisuitzettingen van I. van Laere en M. de Wit in: Nieuwsbrief Meldpunt Zorg en Overlast (Nummer 3, Amsterdam juli 2004) Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders, Monitor 2006. Laere, I. en M. de Wit, Dakloos na huisuitzetting. GG&GD, cluster MGGZ-EDG: Amsterdam, 2005. Maaskant, J. en E. van der Giessen. Daklozenmonitor 2006-2007. Sociaal Wetenschappelijke afdeling Gemeente Rotterdam: Rotterdam, december 2007. Planije, M. en J. Wolf (red). Monitor Maatschappelijke Opvang (MMO), Jaarbericht 2004. Trimbos-instituut: Utrecht, 2004 Tielen, H. Huurschulden en huisuitzettingen in Zuid-Holland Noord. GGD Hollands Midden, december 2006. Tweede Kamer der Staten Generaal, Kamervragen inzake dakloze gezinnen. 21 mei, TK, 29325, nr. 27.
26
Bijlagen Bijlage 1
Enquêteformulier
Onderzoek naar de opvang van gezinnen na huisuitzetting Naam instelling: Naam contactpersoon registratiepunt: Enquête is ingevuld door: Functie: Centrum gemeente waaronder uw instelling valt : Datum waarop enquête is ingevuld:
Toelichting:
Opbouw vragenlijst De vragenlijst bestaat uit 3 delen: 1) de aanmelding, hierbij vragen wij u om informatie die betrekking heeft op aantallen aanmeldingen en registratie van aanmeldingen; 2) de opvang, dit deel bestaat uit vragen die gaan over het aantal dakloze gezinnen die daadwerkelijk zijn opgevangen en over de opvangcapaciteit voor gezinnen; 3) de samenwerking, hierbij gaat het om vragen over samenwerking met ketenpartners omtrent de opvang van dakloze gezinnen.
Registratie of schatting De informatie die wij vragen heeft betrekking op de jaren 2006 en 2007. Bij de beantwoording van de vragen gaat onze voorkeur uit naar geregistreerde informatie. Mocht u hier niet over beschikken dan vragen wij u (of een collega) een schatting te geven. Als ook dit niet mogelijk is kunt u het vak onbekend aankruisen.
Opslaan en verzenden
27
Wij verzoeken u het formulieren digitaal, d.w.z. in dit document, in te vullen. U dient vervolgens het document opnieuw op te slaan om het daarna als bijlage per email, uiterlijk 7 november te retourneren naar het volgende email adres:
[email protected] Mocht u er toch de voorkeur aan geven een geprinte versie in te vullen dan kunt u deze sturen naar:
Mevr. Silvia Vermeulen Secretariaat Kenniscentrum Sociale Innovatie Hogeschool Utrecht Postbus 85397 3508 AJ Utrecht
28
1) de aanmelding Vraag 1 t/m 9 gaan eerst over de aanmelding en registratie van clienten in het algemeen en daarna over die van gezinnen. Onder gezinnen verstaan wij een huishouden bestaande uit twee of meer personen, waarbij minimaal een van die personen een kind is onder de achttien jaar. De aantallen waarnaar gevraagd worden hebben betrekking op de hele instelling, d.w.z. op het totaal van alle eronder vallende opvangvoorzieningen.
Ja
Nee
1. Worden clienten bij uw instelling centraal aangemeld ? 2. Heeft u de aanmeldingen geregistreerd voor de jaren: 2006 2007
3. Indien u vraag 2 voor een van de jaren met ‘ja’ heeft ingevuld, welk clientregistratiesysteem gebruikte uw instelling (Svp aankruisen wat van toepassing is) Clever Regas Eigen registratiesysteem naast, of in plaats van Clever en Regas Anders, namelijk: (hier invullen)
4. Hoe groot is het aantal aanmeldingen bij uw instelling? ( Indien u deze gegevens registreert dan de aantallen in de kolom registratie invullen, anders kunt u in de kolom ernaast een schatting geven. Dit geldt ook voor de vragen: 5,6,7,12,13,14,17 ) Registratie
Schatting
Onbekend
2006
29
2007
5. Bij hoeveel van deze aanmeldingen betreft het een gezin? (Onder gezinnen verstaan wij een huishouden bestaande uit twee of meer personen, waarbij minimaal een van die personen een kind is onder de achttien jaar) Registratie
Schatting
Onbekend
2006 2007
6. Bij hoeveel van deze gezinnen betreft het een aanmelding vanwege huisuitzetting? Registratie
Schatting
Onbekend
2006 2007
30
7. Wat was de oorzaak van huisuitzetting? (Wilt u hierbij de aantallen voor het totaal van 2006 en 2007 invullen) Registratie
Schatting
Onbekend
Huurschuld Overlast Illegale activiteiten Anders, namelijk: (svp hier invullen)
8. Is uw indruk dat in de afgelopen 5 jaar het aantal gezinnen dat zich bij uw instelling na huisuitzetting aanmeldt: (Svp aankruisen wat van toepassing is) Toeneemt Afneemt Constant blijft Weet niet
9. Heeft u nog aanvullende informatie over aanmeldingen en registratie van gezinnen na huisuitzetting?
31
2) de opvang Vraag 10 t/m 18 gaan over gezinnen die daadwerkelijk door uw instelling zijn opgevangen. Het kan zijn dat uw instelling beschikt over meerdere opvangvoorzieningen. Ook hier is het de bedoeling dat u bij de beantwoording telkens uitgaat van de totale capaciteit van opvangvoorzieningen binnen uw instelling. Ja 10.
Nee
Beschikte uw instelling gedurende de jaren 2006 en 2007 over een of meerdere (residentiele) opvangplaatsen voor gezinnen? (Indien u deze vraag met ‘nee’ heeft beantwoord kunt u verder gaan met vraag 15).
11. Waaruit bestonden deze voorzieningen en over hoeveel opvangplaatsen voor gezinnen beschikt elke voorziening ? opvangplaatsen (aantallen bedden per dag specifiek voor gezinnen) MO 24 uurs Woonvoorziening (langdurig verblijf) MO 24 uurs Crisisopvangvoorziening MO 24 uurs Meerzorg Nachtopvangvoorzieningen VO 24 uur Crisisvrouwenopvangvoorziening VO 24 uur Vrouwenwoonvoorziening met partiële begeleiding VO 24 uur Vrouwenwoonvoorziening met 24 uur begeleiding Overige residentiele voorzieningen, namelijk: (svp hier invullen)
12. Hoeveel gezinnen na huisuitzetting heeft u in de jaren 2006 en 2007 in het totaal geplaatst binnen uw instelling?
32
Registratie
Schatting
Onbekend
2006 2007
13. Hoeveel aangemelde gezinnen na huisuitzetting heeft u in de jaren 2006 en 2007 op een wachtlijst geplaatst? Registratie
Schatting
Onbekend
Registratie
Schatting
Onbekend
2006 2007
14. Wat was de gemiddelde wachttijd?
2006 2007
Ja 15.
Nee
Indien u in de jaren 2006 en 2007 aangemelde gezinnen niet heeft geplaatst, heeft u de redenen geregisteerd?
16. Wat waren de meest voorkomende redenen om uithuisgezette gezinnen niet te plaatsen ? (Indien u de redenen niet heeft geregisteerd kunt u een inschatting geven, eventueel kunt u meerdere redenen aangeven) Geen opvangplaatsen beschikbaar Onvoldoende medewerkers beschikbaar De problematiek van het gezin was te complex Het gezin was illegaal 33
Het gezin komt niet uit de eigen centrumgemeente Anders namelijk…………….
17. Indien u in de jaren 2006 en 2007 aangemelde gezinnen na huisuitzetting heeft doorverwezen, naar welke van de volgende instanties/organisaties heeft u doorverwezen? (Svp aantallen invullen, per gezin zijn meerdere doorverwijzingen mogelijk) Registratie
Schatting
Onbekend
GGZ instelling Instelling voor de verslavingszorg Instelling/voorziening vrouwenopvang Instelling voor gezondheidszorg
voor
lichamelijke
Andere organisaties, namelijk:
18.Heeft u aanvullende informatie over de opvang binnen uw instelling van gezinnen na huisuitzetting?
34
3) de samenwerking Vraag 19 t/m 22 gaan over de samenwerking van uw instelling met ketenpartners voor wat betreft de opvang van dakloze gezinnen.
Ja 19.
Werkt uw instelling samen met ketenpartners om huisuitzettingen te voorkomen? (Bij antwoord ‘nee’ ga verder met vraag 22)
20. Kunt u aangeven welke ketenpartners dit zijn? (Svp aankruisen wat van toepassing is, meerdere anwoorden zijn mogelijk) Woningcorporaties GG&GD Algemeen Maatschappelijk Werk Schuldhulpverleningsinstellingen Politie Gemeentelijke afdeling, namelijk: (Hier invullen, bijv. SoZaWe,(Volks)huisvesting, Ruimtelijke Ordening) Organisatie van deurwaarders Andere maatschappelijke opvanginstellingen Anders, namelijk:
21. Indien u vraag 19 met “ja” heeft beantwoord, wat houdt deze samenwerking dan in? (Svp aankruisen wat van toepassing is en toelichting geven) Convenant
35
Nee
Samenwerkingsafspraken Tweedekansbeleid Preventieve woonbegeleiding Anders, namelijk: Toelichting:
22. Heeft u aanvullende informatie over de huidige en/of toekomstige samenwerking van uw instelling met ketenpartners omtrent de opvang van gezinnen na huisuitzetting?
Wij danken u voor uw tijd en medewerking. De Federatie Opvang zal u begin 2009 over de uitkomsten van dit onderzoek informeren.
36
Bijlage 2 Antwoorden op Kamervragen door de staatsecretaris
Hierbij ontvangt u de antwoorden op de vragen die u mij heeft voorgelegd over de brief van 21 mei 2008 inzake dakloze gezinnen (29325, nr. 27). De Welzijn
Staatssecretaris
van en
Volksgezondheid, Sport,
mw. dr. J. Bussemaker
29 325, nr. 27 Maatschappelijke Opvang VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld …………. 2008 In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond er bij enkele fracties behoefte een aantal vragen voor te leggen aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 21 mei 2008 inzake dakloze gezinnen (29 325, nr. 27) De op 10 juli 2008 toegezonden vragen zijn met de door de staatssecretaris bij brief van …….. 2008 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Smeets Adjunct-griffier van de commissie, Sjerp
Inhoudsopgave blz.
37
I. II.
Vragen vanuit de fracties Reactie van de staatssecretaris
I.
Vragen vanuit de fracties
Vragen van de CDA-fractie 1. De staatssecretaris geeft in haar brief aan dat er geïnventariseerd wordt bij de Federatie Opvang om hoeveel gezinnen het gaat. Wat kan de staatsecretaris op korte termijn doen aan preventie van huisuitzettingen van gezinnen, er van uitgaande dat concrete acties naar aanleiding van het onderzoek bij Federatie Opvang pas in 2009 kunnen worden verwacht? 2. In het Plan van aanpak maatschappelijke opvang van de G4 is een instrument opgenomen voor preventie van huisuitzettingen, kan de staatssecretaris aangeven hoe dit buiten de G4 wordt opgepakt? 3. Veel gemeenten hebben convenanten gesloten met woningbouwcoöperaties met het doel woninguitzetting te voorkomen via de inzet van schuldhulpverlening. Kunnen deze best practices actief worden getoond als (goed) voorbeeld aan de gemeenten die dit niet hebben en zo ja, op welke wijze? Vragen van de SP-fractie 4. Op welke wijze hebben de staatssecretaris en de betrokken partijen hun beleid geïntensiveerd om huisuitzetting, en specifiek die van gezinnen, te voorkomen? 5. Op welke wijze maakt het beleid ten aanzien van dakloze gezinnen en/of het voorkomen van het dakloos raken van gezinnen deel uit van het maatschappelijke opvangbeleid? 6. Wat vindt u ervan dat sommige gemeenten in gevallen van (dreigende) huisuitzetting bij gezinnen met kinderen Bureau Jeugdzorg inschakelen? Deelt u de mening dat hulpverlening aan het gezin als geheel gegeven moet worden, en niet apart aan de ouders en apart aan de kinderen? 7. Is de staatssecretaris bereid het beleid ten aanzien van dakloze gezinnen van de diverse gemeenten in kaart te brengen? 8. Hoeveel opvangplaatsen zijn er beschikbaar voor gezinnen? 9. Welke maatregelen worden er genomen om dakloze gezinnen, of gezinnen die zich in een opvanginstelling bevinden, weer “onder dak” te geven? 10. In hoeverre is er sprake van huisuitzettingen van gezinnen bij koopwoningen en bij de particuliere huurmarkt?
38
11. In hoeverre kan de Federatie Opvang beschikken over alle informatie ten aanzien van het aantal dakloze gezinnen? Bent u bereid ook elders informatie te vergaren? Vragen van de VVD-fractie 12. De cijfers rondom de huisuitzetting van gezinnen zijn nodig om duidelijk te krijgen of het beeld van een stijging hiervan in Friesland, zoals de berichtgeving doet vermoeden, overeenkomt met een landelijke trend. Vindt er wel voldoende gegevensregistratie plaats om tot een totaaloverzicht te kunnen komen, of moet de staatssecretaris zich ook op schattingen baseren? Op welke wijze wordt voor deze rapportage bijvoorbeeld de gegevens van mensen, die door een particuliere verhuurder uit huis zijn gezet of mensen die binnen de eigen kring voor opvang zorgen, achterhaald? 13. Indien er inderdaad sprake is van een toename van het aantal huisuitzettingen, kan de staatssecretaris helderheid gegeven over de oorzaken die hieraan ten grondslag liggen? Kan daarbij inzicht worden gegeven in de effectiviteit van de maatregelen die na het Interdepartementale Beleidsonderzoek over de maatschappelijke opvang zijn genomen? Kan de staatssecretaris in de voortgangsrapportage toelichten hoe deze maatregelen hebben uitgepakt en waar aanvullende maatregelen nodig zijn? 14. Kan de staatssecretaris naast de gegevens over de vermoedelijke toename van de instroom in de maatschappelijke opvang ook de uitstroomcijfers van de maatschappelijke opvang rapporteren? 15. Kan de staatssecretaris in haar voortgangsrapportage ook helderheid geven over hoe succesvol de gemeenten zijn bij de invulling van de volgende functies binnen de maatschappelijke opvang, te weten: opvang, preventie, handhaving en herstel? 16. Kan de staatssecretaris in haar voortgangsrapportage over de maatschappelijke opvang tevens een overzicht geven van de huisuitzettingcijfers uitgesplitst naar regio? Vragen van de GroenLinks-fractie 17. Het is belangrijk dat goed onderzocht wordt wat precies de problematiek in Friesland is en hoe dit zich verhoudt tot de landelijke situatie. Kan de staatssecretaris specificeren hoe het voorgestelde onderzoek eruit gaat zien? Wordt het onderzoek landelijk uitgevoerd of alleen in Friesland? Hoe worden de landelijke cijfers in het onderzoek betrokken? 18. Deze leden staan achter het voornemen om de Federatie Opvang te betrekken bij nader onderzoek naar de problematiek. Geeft een inventarisatie bij alleen opvanginstellingen een voldoende beeld van de problematiek? Worden uit huis
39
gezette gezinnen die zich niet bij de opvang melden meegenomen in het onderzoek? Weet de staatssecretaris hoe vaak het voor komt dat uit huis gezette gezinnen niet met opvanginstellingen in aanraking komen? 19. In de brief geeft de staatssecretaris aan dat met betrokken partijen wordt bezien of er aanvullende maatregelen nodig zijn. Deze problematiek is echter te belangrijk om tot de voortgangsrapportage te wachten met het nemen van maatregelen, als die eerder genomen zouden kunnen worden. Wanneer neemt de staatssecretaris eventuele maatregelen en wanneer wordt de Kamer over de uitkomsten van het onderzoek geïnformeerd?
II.
Reactie van de staatssecretaris 1. In mijn brief van 21 mei 2008 heb ik aangegeven dat ik eerst op basis van een inventarisatie van de Federatie Opvang meer inzicht wil krijgen in de vraag hoeveel gezinnen zich na een huisuitzetting wenden tot een opvanginstelling. Wanneer ik dat weet, kan ik bezien of er aanvullende maatregelen nodig. De uitkomsten en eventuele maatregelen zal ik melden in de volgende Voortgangsrapportage Maatschappelijke Opvang (januari 2009). Ik zie nu geen aanleiding om vooruitlopend op de inventarisatie van de Federatie Opvang al maatregelen te treffen. Want verhuurders, van wie het de taak is huisuitzettingen te voorkomen, hebben de laatste jaren in samenwerking met opvanginstellingen en gemeenten hun beleid geïntensiveerd. Veel corporaties zijn betrokken bij zorgnetwerken waarin samen met onder meer schuldhulpverleners oplossingen worden gezocht op een moment waarop huisuitzetting nog voorkomen kan worden. Zelfs in de gevallen waar het toch nog fout gaat, is vaak tweede kansbeleid van toepassing, waardoor mensen die mee willen werken niet aan hun lot worden overgelaten. Bovendien is er een daling zichtbaar van het aantal huisuitzettingen door corporaties, van 8100 in 2005 naar 7500 in 2006.1 2. Vrijwel alle centrumgemeenten maatschappelijke opvang hebben, in navolging van het Plan van aanpak van de G4 (het G4-Plan) een vergelijkbaar plan opgesteld. Bij deze gemeenten heet dat een Stedelijk Kompas. In bijna alle Kompassen staat een doelstelling om het aantal huisuitzettingen te verminderen. Veel centrumgemeenten maken gebruik van de instrumenten die in het G4-Plan zijn opgenomen. Andere gemeenten kiezen ervoor om met bestaande instrumenten het aantal huisuitzettingen te verminderen. 3. Zowel via de site van de VNG als van Aedes zijn goede voorbeelden van schuldhulpverlening beschikbaar voor gemeenten of corporaties. 4. De rol van het Rijk op het huisvestingsterrein is ondersteunend: faciliteren en stimuleren en aanspreken op verantwoordelijkheden waar nodig.
1
Bron: Aedes Bedrijfstakinformatie 2006.
40
De afgelopen jaren hebben betrokken partijen zoals gemeenten, corporaties en opvanginstellingen hun beleid om huisuitzetting te voorkomen, geïntensiveerd, mede als gevolg van het G4-Plan. Afhankelijk van de uitkomst van de inventarisatie van de Federatie Opvang zal ik bezien of er aanvullende maatregelen nodig zijn om huisuitzetting van gezinnen te voorkomen. 5. Het voorkomen dat mensen in kwetsbare omstandigheden terecht komen in de maatschappelijke opvang maakt deel uit van het maatschappelijke opvangbeleid . Ik verwacht dat gemeenten met het Stedelijk Kompas hiervan meer werk zullen maken, zeker nu - zie het antwoord op vraag twee - ze vrijwel allemaal een doelstelling hebben geformuleerd om het aantal huisuitzettingen te verminderen. 6. De inschakeling van het Bureau Jeugdzorg in gevallen van (dreigende) huisuitzetting van gezinnen maakt deel uit van de Modelprotocollen preventie huisuitzettingen als gevolg van huurschuld respectievelijk van overlast, die opgenomen zijn in het G4-Plan. Ik vind het verstandig dat -als er kinderen betrokken zijn bij huisuitzetting- het Bureau jeugdzorg daarvan tijdig op de hoogte is. Als er meer hulpverleners betrokken zijn in een gezin met kinderen, is coördinatie van zorg nodig. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de coördinatie. De samenhang in de hulpverlening zal in de regel verlopen via de (toekomstige) centra voor jeugd en gezin. De bureaus jeugdzorg moeten verbonden zijn met de centra voor jeugd en gezin. De samenhang in de hulpverlening aan ouders en kinderen is op deze manier gegarandeerd. 7. Afhankelijk van de uitkomst van de inventarisatie van de Federatie Opvang zal ik bezien of het nodig is het beleid ten aanzien van daklozen gezinnen van de diverse gemeenten in kaart te brengen. 8. De Federatie Opvang inventariseert het aantal opvangplaatsen voor gezinnen. De uitkomsten daarvan zal ik melden in de Voortgangsrapportage maatschappelijke opvang 2008 (januari 2009). 9. Gezinnen die in een opvanginstelling verblijven, worden actief bemiddeld naar huisvesting. In veel gevallen zijn op lokaal of regionaal niveau convenanten met woningcorporaties gesloten om een snellere uitstroom naar gewone huisvesting mogelijk te maken. In veel gevallen krijgt het gezin te maken met verplichte (budget)begeleiding door de opvanginstelling en een huurcontract onder voorwaarden om een stabiele huisvestingssituatie te bereiken en terugval te voorkomen. 10. Er zijn geen concrete cijfers over huisuitzettingen van gezinnen uit koopwoningen of op de particuliere huurmarkt.
11. De Federatie Opvang kan alleen over informatie beschikken die in het cliëntregistratiesysteem is opgenomen, dan wel door lidinstellingen aan de hand
41
van incidentele enquêtes wordt opgegeven. Afhankelijk van de uitkomst van de inventarisatie van de Federatie Opvang zal ik bezien of het nodig is aanvullend onderzoek te doen naar dakloze gezinnen die niet aankloppen bij een lidinstelling van de Federatie Opvang. 12. Wat betreft de gegevens over huisuitzettingen voor de particuliere huursector, moet ik u meedelen dat mij niet bekend is of deze worden bijgehouden. Ik zie ook niet direct nut en noodzaak daarvoor aangezien er, anders dan bij sociale verhuurders, niet of slechts geringe mogelijkheden zijn om daar invloed op uit te oefenen. Uiteraard is het wel mogelijk zicht te krijgen op mensen die vanuit een dergelijke positie hulp of zorg vragen, bijvoorbeeld bij de schuldhulpverleningsinstellingen of opvangvoorzieningen. Uit gegevens over afof toename van deze hulpvragen kan de ontwikkeling wel degelijk gevolgd worden. 13. Het doel van de inventarisatie is niet alleen inzicht te krijgen in de vraag hoeveel gezinnen zich na huisuitzetting wenden tot een opvanginstelling, maar ook in de achterliggende oorzaak. Over de uitkomst informeer ik u in de Voortgangsrapportage Maatschappelijke Opvang 2008 (januari 2009). 14. Niet eerder is een nulmeting gehouden over het aantal gezinnen dat na huisuitzetting aanklopt bij opvanginstellingen. De inventarisatie van de Federatie Opvang wordt de eerste nulmeting. Daardoor kan op dit moment geen uitspraak worden gedaan over een vermoedelijke toename. De opvanginstellingen registreren jaarlijks het aantal aanmeldingen, opnames en het aantal mensen dat de opvang verlaat. De cijfers over de laatste jaren geven geen indicatie van een verhoogde instroom. Het aantal mensen (ongeacht de gezinssamenstelling en problematiek) dat in 2006 de opvang heeft verlaten na beëindiging van een hulpverleningstraject bedraagt 14.661. 15. In de Voortgangsrapportage Maatschappelijke Opvang 2008 staat in ieder geval de voortgang van de uitvoering van het G4-plan. In de komende jaren komt ook de voortgang van de Stedelijke Kompassen van de overige centrumgemeenten aan de orde. 16. Het is niet mogelijk een overzicht te geven van huisuitzettingscijfers uitgesplitst naar regio. Deze cijfers komen van Aedes, die ze krijgt per corporatie. Vanwege de als gevolg van fusies toegenomen werkgebieden van corporaties is dat niet betrouwbaar uit te splitsen naar regio’s. 17. Ik ben nog in overleg met de Federatie Opvang over de invulling van het onderzoek. Het onderzoek wordt landelijk uitgevoerd. 18. Het is mij niet bekend hoe vaak het voor komt dat uit huis gezette gezinnen niet met opvanginstellingen in aanraking komen. Ik wil met de minister voor WWI de resultaten van de inventarisatie van de Federatie Opvang afwachten om te bezien
42
of het nodig is aanvullend onderzoek te doen naar dakloze gezinnen die zich niet bij de opvang melden. 19. Zie het antwoord op vraag één.
43