Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 145
7 De Grebbecommissie
Buiten nestelden zich vogels met veel gekwetter en gespartel. Voor hen was het voorjaar allang begonnen en daarom zochten ze in de bomen een plek om te kunnen paren. Binnen schikte Gerrit Jan van Heuven Goedhart een oude matras zodanig dat hij daar enigszins gerieflijk de nacht op kon doorbrengen, wat niet meeviel met zijn lengte van 1,92 meter. Sinds enkele weken was zijn verblijf een oude kleuterschool in het Gelderse Scherpenzeel, toegewezen door de plaatselijke autoriteiten.1 Van die school was niet veel meer over; het gebouwtje was zwaar verwoest in de meidagen van 1940.2 De restanten dienden als opslagplaats voor hulpgoederen voor de getroffen bevolking. Van Heuven Goedhart moest daarop passen; als plaatselijk vertegenwoordiger van de hulpinstelling De Grebbecommissie zorgde hij voor de verdeling van kleren, matrassen, huisraad, dekens en andere spullen onder de dorpsbewoners van Scherpenzeel. Zijn onderkomen was symbolisch voor de situatie waarin hij zich bevond. Van Heuven Goedhart voelde zich verward, ontheemd, zoekend naar nieuwe ankerplekken voor zijn door elkaar geschudde leven. Tot op de dag van de Duitse inval in Nederland had hij in zijn Utrechtsch Nieuwsblad de nsb verketterd, de nazi’s verdoemd en de democratie en de vrijheid verdedigd. Maar sinds 14 mei 1940 zetten de Duitsers Nederland naar hun hand en daarin paste geen democratie en vrijheid. Die strijd had hij verloren. Hij accepteerde de consequentie dat voor hem als journalist in zo’n samenleving geen plaats meer was, want hij kon zijn beroep niet meer uitoefenen op de enige manier zoals hij vond dat dat moest, namelijk in vrijheid, zonder enige beperkingen. ‘Over ons volk zijn leed en drukkende zorgen gekomen, die het, naar ik ruiterlijk erken, ten eenenmale ongewenscht maken dat ik nog langer uw blad leid.’3 Persoonlijk vreesde hij het ergste van de nieuwe machthebbers. Op de ochtend van de dag van de capitulatie sprak hij op kantoor met zijn vriend en medewerker van het Utrechtsch Nieuwsblad, de historicus Pieter Geyl. Bij het afscheid schudde deze hem de hand met de woorden: ‘Tot weerziens in het concentratiekamp.’ Waarop Van Heuven Goedhart antwoordde: ‘Jij bent een 145
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 146
optimist!’4 Zijn onvoorwaardelijke verzet tegen het antisemitisme van de Duitsers en de nsb zouden voor hem ongetwijfeld gevolgen hebben, daarvan was hij overtuigd. En als dat hem niet de kop zou kosten, dan was het wel zijn felle polemiek tegen de oorlogspolitiek van Duitsland, zijn betrokkenheid bij het Comité van Waakzaamheid, of zijn werk in vluchtelingencomités… er waren talloze overtuigingen die Van Heuven Goedhart met verve had uitgedragen maar die zich nu onder het nieuwe bewind tegen hem zouden keren. Toch vluchtte hij niet, met het even simpele als zwaarwichtige argument dat hij zich niet aan zijn verantwoordelijkheid wilde onttrekken.5 Hij volgde niet het voorbeeld van zijn collega Marcus van Blankenstein of andere journalisten als Loe de Jong, redacteur van De Groene Amsterdammer.6 Zelfs niet toen hij tussen 14 en 17 mei nog in Den Haag verbleef en, zij het met enige moeite, toegang zou kunnen krijgen tot de Noordzeehavens van IJmuiden. Van daaruit verscheepten boten tot en met de 14de mei doodsbange vluchtelingen naar Engeland, uiteindelijk bereikten in die meidagen drieduizend Nederlanders de overkant van de Noordzee.7 Van Heuven Goedhart was er ook de man niet naar om zich van het leven te beroven, zoals zijn collega Menno ter Braak, met wie hij had samengewerkt in het Comité van Waakzaamheid.8 Hij ‘streek de vlag’, erkende de capitulatie, maar dat betekende voor hem allerminst het einde van de oorlog.9 Hij volgde daarmee zijn vriend Geyl, die een dag na de capitulatie die boodschap uitdroeg op de Universiteit van Utrecht.10 Het was vooralsnog zijn enige houvast in deze chaotische dagen. Hij was zijn baan en zijn inkomen kwijt, hem was de mond gesnoerd en zijn idealen en overtuigingen waren verpletterd onder bruut oorlogsgeweld. In Utrecht, waar het verslagen Nederlandse leger had plaatsgemaakt voor strak in het gelid marcherende Duitse soldaten, had hij niets meer te zoeken. Net zo desperaat als hij in 1933, na zijn plotselinge ontslag bij De Telegraaf, op zoek was gegaan naar een nieuwe baan, was hij ook nu op drift, zij het door andere oorzaken. De nederlaag was een feit, maar de oorlog duurde voort, vooral in hem. Die strijd, dat verzet moest een plek krijgen. Op maandag 20 mei, een dag voordat hij zijn ontslag bij het Utrechtsch Nieuwsblad indiende, meldde hij zich op Slot Zeist bij jhr. dr. M.L. van Holthe tot Echten, de kersverse voorzitter van de die dag opgerichte Grebbecommissie.11 Hij wilde zich inzetten als vrijwilliger voor de hulpverlening aan de bewoners van de Grebbelinie. Die Grebbecommissie bood hem een uitweg uit de misère die het ontslag bij het un met zich meebracht. Het gaf hem enige bevrediging iets nuttigs te doen in een tijd dat er veel nood verholpen moest worden. Dat hij zich zo ook aan het zicht van de Duitsers onttrok en bovendien geen enkele zichtbare journalistieke aspiraties meer aan de dag legde, was uit oogpunt van persoonlijke veiligheid mooi meegenomen. 146
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 147
De Grebbelinie Het gebied waarvoor Van Heuven Goedhart zich inzette, had door de voorafgaande oorlogsdagen zwaar geleden. De Grebbelinie was vanouds een van de belangrijkste verdedigingswerken in Nederland. Tussen Spakenburg in het noorden en Rhenen in het zuiden was een reeks van schansen, kades en kazematten aangelegd, achter een zone die in geval van bedreiging onder water kon worden gezet. De meeste verdedigingswerken stamden uit de achttiende eeuw, hoewel ze in de daaropvolgende jaren wat waren aangepast en gemoderniseerd.12 De Grebbelinie was echter allerminst toegerust op twintigste-eeuwse oorlogsvoering, met tanks, moderne artillerie en luchtaanvallen.13 De mobilisatie van augustus 1939 leidde weliswaar tijdelijk tot een verhevigde aandacht, want de linie werd versterkt en verbeterd. Maar een te laat inzicht over het belang van een goede verdediging van het ministerie van Defensie frustreerde de voortgang. In de jaren dertig was aanvankelijk op Defensie alleen maar bezuinigd en toen dat tij vanaf 1936 werd gekeerd, openbaarde zich onenigheid over hoe de opgelopen achterstand moest worden ingehaald.14 De wapenaankopen werden bovendien deels geplaatst in Duitsland, dat de leveranties met opzet aanzienlijk vertraagde en daarna zelfs geheel afblies; niet geheel onlogisch in het licht van wat nog komen moest.15 Begin 1940 bezochten Duitse officieren in burger en clandestien de verdedigingswerken en hoewel dat op zich al tot verbazing leidde, niet in het minst bij de Duitsers zelf, was de aangetroffen situatie nog het meest verbijsterend. In het zuiden bij Rhenen was inundatie onmogelijk door de hooggelegen Grebbeberg. Een bombestendig gemaal moest dit euvel verhelpen, maar de bouw daarvan was te laat begonnen en zou uiteindelijk bij de aanval in de naderende meidagen nog niet gereed zijn; een van de belangrijkste redenen waarom de Grebbelinie juist op dat punt kon worden doorbroken.16 Uit hetzelfde gebrek aan voortvarendheid was ook geen haast gemaakt met het kappen van bomen voor een schootsvrij uitzicht. Uiteindelijk ging op 8 mei 1940 de zaag erin, maar de gevolgen waren averechts: de gerooide bomen waren twee dagen later nog niet weggehaald en boden een uitstekende schuilplaats voor de oprukkende Duitse soldaten. De Grebbelinie was ooit bedoeld geweest de opmars van een vijandelijke aanval uit het oosten tot staan te brengen, zodat het Nederlandse leger zich kon hergroeperen achter de Waterlinie van de Vesting Holland, die ten westen van Utrecht lag. Maar de in februari 1940 nieuw benoemde opperbevelhebber van het Nederlandse leger, generaal Winkelman, bestemde de Grebbelinie als hoofdverdedigingswal. Om die reden was de hele provincie Utrecht na de mobilisatie herschapen in een enorm legerkamp met meer dan 100.000 soldaten.17 147
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 148
Voor de verdediging van de Grebbelinie waren beschikbaar het ive en het iie Legerkorps, respectievelijk voor het noordelijke en het zuidelijke deel. De linie was de tweede verdedigingswal: meer naar het oosten lagen de IJssel- en Peellinies, waar de eerste klappen moesten worden opgevangen. Terwijl daar strijd zou woeden, kon men zich in de Grebbelinie goed voorbereiden en dat gold dan nog sterker voor de Waterlinie van de Vesting Holland.18 Zo zag het eruit op papier, maar de werkelijkheid van 10 mei 1940 was anders. De Duitsers doorbraken binnen een uur de IJssel- en Peellinies en stonden al ’s avonds aan de voet van de Grebbeberg. Hier waren zelfs nog niet alle bewoners geëvacueerd.19 De slag om de Grebbelinie verliep voor de Nederlanders catastrofaal. Dat kwam niet alleen door de halfafgebouwde verdedigingswerken, maar ook door gebrek aan materieel, munitie, voorbereidingen en vooral ontbrak het aan communicatie. Het hoofdkwartier van het Nederlands Veldleger in Zeist had geen idee wat zich aan het front afspeelde en veronderstelde dat de kracht van de Duitsers veel minder voorstelde dan deze in werkelijkheid was.20 Dat het toch nog tot dinsdag 14 mei duurde eer de beide legerkorpsen zich terugtrokken achter de Waterlinie, had vooral te maken met het feit dat de Duitse aanvallers de Nederlandse verdediging aanvankelijk juist overschatten. Zij begrepen pas hoe de werkelijkheid eruitzag toen ze op maandag 13 mei de Grebbeberg zelf in handen kregen en de Nederlandse verdediging daar panisch en chaotisch het strijdtoneel zag verlaten, met achterlating van al het materieel.21 In het noorden van de Grebbelinie werd nog twee dagen manhaftig standgehouden. Het moreel van de troepen was hier sterker dan in het zuiden, omdat ze op zondag 12 mei een eerste Duitse aanval bij Scherpenzeel hadden afgeslagen. Een dag later drongen de Duitsers opnieuw door tot in Scherpenzeel, maar wederom werden ze met zwaar Nederlands artillerievuur tegengehouden. De successen aan Nederlandse kant – van de iie Divisie van het ive Legerkorps – waren vooral toe te schrijven aan een goede communicatie en een vrij schootsveld die het moreel aanzienlijk versterkten, voordelen die in het zuiden van het Grebbegebied ontbraken.22 Toch moest de Nederlandse verdediging hier opbreken en terugtrekken: de val van de Grebbeberg had immers een bres geslagen in de linie en de Duitsers konden daarom in de rug aanvallen. In tegenstelling tot de chaotische aftocht van het iie Legerkorps in het zuiden, verliep de terugtocht van de iie divisie van het ive Legerkorps in het noorden geordend. In de nacht van maandag 13 op dinsdag 14 mei namen de Nederlanders Scherpenzeel nogmaals onder vuur, zodat de Duitsers de indruk kregen dat er nog steeds zwaar ‘en tot de laatste man’ werd gevochten. Omdat er bovendien in de vroege ochtend van de veertiende mei een zware grondmist hing, onttrok het vertrek van de Nederlanders zich aan het oog van de Duitsers, die er pas rond negen uur ’s morgens achter kwamen dat er niemand meer was.23 148
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 149
Verslagen, vernield en chaos De slag om de Grebbeberg – later vereenzelvigd met de val van de Grebbelinie – had het gebied veranderd in een woestenij. Het agrarische landschap op de grens van de Utrechtse Heuvelrug en de Gelderse Vallei was omgeploegd tot de restanten van een militair slagveld met duizenden verwoeste woningen en boerderijen, kaalgeslagen dorpen, verlaten door inderhaast geëvacueerde bewoners. Tientallen gedode soldaten lagen nog dagen in het open veld. De burgemeester van Zeist, Van Holthe tot Echten, die op vrijdag 17 mei per fiets het gebied doorkruiste, trof dwalende mannen aan, grauw van vermoeidheid, de meesten gemeentebestuurders en ambtenaren, die geen idee hadden wat ze moesten doen, waar ze moesten beginnen, van wie de orders kwamen of aan wie ze die moesten geven.24 Hier en daar dreigden plunderingen.25 Er was geen politie meer, er waren geen andere gezagsdragers, en zelfs een regering ontbrak: die had op maandag 13 mei het land met een Britse torpedojager verlaten. Het burgerlijk gezag had zij overgedragen aan generaal Winkelman, maar ook lag er een missive voor de secretarissen-generaal van de verschillende departementen om bij afwezigheid van de ministers het regeringsapparaat draaiende te houden.26 Dat was een allesbehalve duidelijke situatie, ook al omdat de Duitse bezetter niet direct van plan was in te grijpen in het Nederlandse burgerlijke bestuur. Om het nog gecompliceerder te maken, stelde generaal Winkelman zich op het standpunt dat het Landoorlogsreglement gold, met andere woorden dat Nederland in oorlog was en bleef met Duitsland, ook al had het land met de capitulatie de nederlaag erkend.27 Die principiële en vaderlandslievende houding van de opperbevelhebber – hij was op 29 juni prominent aanwezig op de Anjerdag ter gelegenheid van de verjaardag van prins Bernhard – kostte hem zijn baan en ook zijn vrijheid: op 1 juli werd hij krijgsgevangen genomen. Daarop kwam de feitelijke uitvoerende regeringsmacht bij de secretarissen-generaal te liggen.28 De Commissaris van de Koningin in Utrecht, jhr. mr. dr. L.H.N. Bosch ridder van Rosenthal, vond de situatie niet alleen juridisch onjuist, maar ook bestuurlijk allerminst kloppen. Hij volgde weliswaar de lijn van Winkelman, zij het dat hij deze niet meer het burgerlijk gezag toekende nu de capitulatie eenmaal een feit was. Dat moest volgens hem in handen komen van de hoogst overgebleven gezagsdragers die door de Kroon waren benoemd, met andere woorden: de Commissarissen van de Koningin en voor Utrecht was hij dat dus. Dat was in zijn visie in de lijn van een van kort voor de oorlog daterende brief van de minister van Binnenlandse Zaken H. van Boeyen.29 Louis Bosch ridder van Rosenthal was een principiële democraat met een conservatieve inslag, lid van de Christelijk Historische Unie. Hij stamde uit een oud adellijk geslacht en had een lange carrière in het openbaar bestuur 149
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 150
achter zich. Na zijn studie rechten in Leiden en staatswetenschappen in Utrecht werd hij achtereenvolgens burgemeester van Brummen, Groningen en Den Haag. In 1934 was hij benoemd tot Commissaris van de Koningin in Utrecht en in 1937 tevens curator van de Utrechtse Universiteit. Uit deze periode kende hij Van Heuven Goedhart als hoofdredacteur van het Utrechtsch Nieuwsblad.30 In de meidagen van 1940 gaf hij leiding aan het civiele gezag van de provincie, dwars door het oorlogsgeweld dat Utrecht teisterde. Nadat de Nederlandse opperbevelhebber Winkelman had gecapituleerd, was voor Bosch van Rosenthal de strijd nog niet voorbij, integendeel. Behalve zijn juridische en bestuurlijke opvattingen over de nieuwe situatie zat daarachter ook een principiële gedachte. Vooral daarom schaarde hij zich in de rij van Geyl en Van Heuven Goedhart (of beter: hij ging hen daarin voor) dat de oorlog niet beëindigd was en dat het verzet moest doorgaan. Dat droeg hij openlijk uit tegenover de Duitse bezettingsmacht: Bosch van Rosenthal gaf geen van de nieuwe gezagsdragers een hand tijdens de bezoeken die zij hem in de eerste dagen na de capitulatie brachten, omdat hij hen als zijn vijand beschouwde en zij moesten dat omgekeerd ook maar zo zien. Die principiële lijn zette hij door naar de ambtelijke top, waarvan de secretarissen-generaal zich als hoofden van de departementen met graagte als de plaatsvervangers van de vertrokken regering opstelden. Secretaris-generaal K.J. Frederiks van Binnenlandse Zaken zou Bosch van Rosenthal in die dagen hebben toevertrouwd dat hij ‘de Koningin, de Minister en de Staten-Generaal in één persoon vereenigd was’. Waarop de laatste hem lachend zou hebben geantwoord dat zo veel macht hem te veel naar het hoofd zou stijgen.31 De competentiestrijd escaleerde in de daaropvolgende maanden. Bosch van Rosenthal werd in februari 1941 uiteindelijk ontslagen, deels vanwege de loopgravenoorlog tussen ‘Utrecht’ en ‘Den Haag’, maar ook omdat hij zich weigerde neer te leggen bij de anti-joodse en zijns inziens collaborerende maatregelen.32 Zijn ontslag leidde tot een lawine van adhesiebetuigingen, onder andere van Van Heuven Goedhart. Die sprak de hoop uit dat ze samen de strijd tegen de ‘uniforme propagandamachinerieën’ wel zouden winnen in een ‘vrij Vaderland’.33 Een gedachte die uiteindelijk meer realiteitswaarde had dan alleen een hoopvolle wens; ze zouden hecht samenwerken tijdens de bezetting.
De Grebbecommissie De fietstocht van Van Holthe tot Echten door het verwoeste Grebbegebied leidde enkele dagen later tot de oprichting van de Grebbecommissie. Na een overleg op zondag 19 mei met Bosch ridder van Rosenthal, werd daags daarop de hulpverlening in gang gezet.34 De Grebbecommissie besloot zich te concentreren op de inzameling van hulpgoederen, de verdeling daarvan en 150
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 151
de begeleiding van de terugkeer van de bewoners, hetzij naar hun eigen woningen, dan wel naar noodvoorzieningen.35 Aanvankelijk bleef het werk van de commissie tot Utrecht beperkt, maar al snel werd besloten om voor de hulpverlening en wederopbouw samen te werken met de provincie Gelderland en de Grebbecommissie ook daar actief te laten zijn. De Grebbelinie lag immers in beide provincies.36 De Grebbecommissie had niet te klagen over hulp en hulpgoederen: het hele land zamelde massaal in, er was zelfs zoveel dat er niet voldoende opslagruimte was, want de meeste geschikte panden waren door de oorlogshandelingen vernield. Ook stonden er honderden vrijwilligers te dringen aan de poorten van Slot Zeist, waar het hoofdkantoor de eerste week was gevestigd.37 Van Heuven Goedhart was een van hen en hij werd gevraagd de leiding van het commissiewerk in Scherpenzeel op zich te nemen. In dat Gelderse dorp werd korte tijd later ook een van de drie bouwbureaus van de Grebbecommissie opgericht, aanvankelijk ondergebracht in de kleuterschool, later in het plaatselijk landgoed Huize Scherpenzeel.38 Scherpenzeel behoorde, na Rhenen, tot de zwaarst getroffen gemeenten van de Grebbelinie. Het dorp was door de Nederlandse en Duitse militaire acties grotendeels van de kaart geveegd: 262 woningen, 50 winkels, 10 boerderijen, 14 fabrieken, 3 hotel-cafés, 3 scholen en 3 kerken waren in minder of meerdere mate beschadigd, 29 woningen, 13 winkels, 3 boerderijen, 5 fabrieken en 1 hotel-café helemaal vernield, en dat gold ook voor het gemeentehuis.39 De bevolking van Scherpenzeel, geëvacueerd naar Noord-Holland, keerde vanaf 27 mei terug en aanschouwde met pijn in het hart en tranen in de ogen haar in puin gebombardeerde dorp.40 Van Heuven Goedhart moest allereerst de verdeling van de hulpgoederen coördineren, waarbij het niet ging om de hoeveelheid maar om de vraag of al die spontaan en per vrachtwagen aangevoerde spullen wel voldeden aan de behoefte.41 Vervolgens moest er voor de bewoners die geen huis of haard meer hadden noodopvang worden geregeld en ten slotte – maar niet als minste – werd op de boomlange hulpverlener een beroep gedaan voor een luisterend oor en een troostende arm. Mensen die van de ene op de andere dag hun huis, inboedel maar ook hun hele bestaan van de aardbodem verdwenen zagen, waren aangewezen op huisvesting in kippenhokken, bunkers en onverwarmde noodbarakken. Het duurde maanden en in ieder geval te lang voordat daar enige ordening in kon worden geschapen.42 En het werd vrij snel duidelijk dat dat niet allemaal op de schouders van die handvol vrijwilligers in Scherpenzeel kon rusten. Daarvoor waren de problemen te divers, te complex en te groot. De provincie Utrecht, die direct bij de start van de Grebbecommissie duizend gulden subsidie gaf, werd gevraagd een speciale stichting op te richten die zich bezig kon houden met de afhandeling van de schadeclaims: daarvoor werd de Stichting Herstel Provincie Utrecht 1940 in het leven geroe151
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 152
pen, een kredietverstrekkende instelling voor de wederopbouw.43 Deze stichting baseerde de kredieten op taxaties van de schades; ook Van Heuven Goedhart hield zich met deze taxaties bezig. Hij nam in zijn hoedanigheid van Grebbecommissie-vertegenwoordiger schadeformulieren in, maar ging ook zelf op pad om de situatie ter plekke te beoordelen.44 Zo ontwikkelde de journalist en jurist zich gaandeweg tot een expert op het gebied van wederopbouw en maatschappelijk werk, wat in de praktijk overigens neerkwam op veel bureaucratisch regelwerk. De samenleving en de infrastructuur mochten grotendeels verwoest zijn, de gedegen vaderlandse bureaucratie maalde rustig door.45 ‘De invulling van de schadeformulieren was bijna net zo moeilijk als die van een modern belastingbiljet.’46 De wederopbouw van het land was direct na de capitulatie begonnen op gezag van generaal Winkelman. Hij had ir. J.A. Ringers aangesteld als speciale regeringscommissaris voor de wederopbouw. Ringers had zich in de decennia daarvoor als bouwkundig ingenieur bij het ministerie van Verkeer en Waterstaat ruimschoots bewezen als leider van prestigieuze projecten als de Afsluitdijk.47 Na de capitulatie moesten ondergelopen gebieden watervrij worden gemaakt, havens en vliegvelden hersteld, maar ook door bombardementen en beschietingen zwaar verwoeste steden als Middelburg en Rotterdam en het Grebbegebied worden herbouwd.48 Winkelmans keuze voor deze topambtenaar lag voor de hand, net zoals de ruime bevoegdheden die deze speciale regeringscommissaris kreeg: de wederopbouw moest snel en vakkundig ter hand worden genomen, de bevolking worden gehuisvest, de samenleving letterlijk weer op orde gebracht. Nadat de Duitsers Winkelman zijn bevoegdheden hadden ontnomen, viel Ringers direct onder Duits gezag.49 Voor de wederopbouw maakte dat niet uit. Er werden speciale bouwbureaus opgericht, waar de oorlogsschade werd geïnventariseerd, getaxeerd en vervolgens het herstel werd gecoördineerd. De provincies Utrecht en Gelderland stichtten onder leiding van Ringers het Bouwbureau voor Scherpenzeel, Renswoude en Woudenberg (vanaf december 1940 alleen voor Scherpenzeel).50 De ingehuurde architecten besloten dat van de oorspronkelijke structuur van het dorp niets hetzelfde mocht blijven: Scherpenzeel was een dorp geweest met een huns inziens afschuwelijke lintbebouwing, langs de rijksstraatweg Amersfoort-Arnhem, die dwars door het dorp liep. In plaats daarvan moest een bebouwing komen rond een plein, een bedenksel van ir. A. Kraayenhagen.51 Ruim een jaar na de oorlogsdagen konden de eerste nieuwe woningen feestelijk in gebruik worden genomen. Van Heuven Goedhart gaf ter gelegenheid daarvan op 11 juli 1941 een speechje weg.52 Hij bedankte Ringers voor diens inzet, maar dat moet meer uit beleefdheid dan uit oprechtheid zijn geweest. De Grebbecommissie stond toen namelijk al meer dan een halfjaar op voet van oorlog met de speciale bouwcommissaris.53 Volgens de 152
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 153
commissie, die dat via haar voorzitter Van Holthe tot Echten vertolkte in een brief aan Bosch ridder van Rosenthal, werden de inwoners van het Grebbegebied niet goed gecompenseerd voor de oorlogsschade. Het ministerie van Financiën weigerde met voldoende geld over de brug te komen en Ringers werd gezien als de voornaamste schuldige, omdat hij de aanvragen beoordeelde.54 Mede daardoor zaten veel mensen diep in de schulden en hadden alle perspectief verloren. Dat werd nog eens onderstreept met een rapport van mr. J. Cramer, directeur van de stichting Opbouw Drenthe, die speciaal door Bosch van Rosenthal om zijn kennis van samenlevingsopbouw was gevraagd een onderzoek te doen. Volgens Cramer moest snel in de regio worden geïnvesteerd, om te voorkomen dat ze economisch naar de afgrond gleed: veel boerderijen waren nog kapot en dus niet in bedrijf, wat de situatie nog zorgelijker maakte. Hoe slecht het met de bevolking van het Grebbegebied ging, bleek ook uit het feit dat in juli 1941 opnieuw besloten werd tot bevoorrading van hulpbehoevende mensen. Daarvoor had de Grebbecommissie Van Heuven Goedhart als vertegenwoordiger uitgezonden voor overleg met de landelijke Stichting Centrale Voorziening te Rotterdam (scvr), die zich na het bombardement op Rotterdam had ontwikkeld tot een grote professionele hulpinstelling.55 Er werd een Centrale Commissie tot Herbevoorrading van het Grebbegebied ingesteld, waarvan behalve Van Heuven Goedhart ook Van Holthe tot Echten deel uitmaakte. De commissie moest onder meer winkeliers van voorraden voorzien. De prominente rol die Van Heuven Goedhart in de Grebbecommissie speelde, was niet zo vanzelfsprekend, en al helemaal niet voor hemzelf. Al twee maanden nadat hij zich als vrijwilliger had gemeld, wilde Van Heuven Goedhart het bijltje erbij neergooien. Aan voorzitter Van Holthe tot Echten schreef hij dat hij niet goed kon functioneren omdat zijn verleden als hoofdredacteur van het Utrechtsch Nieuwsblad hem achtervolgde. Zijn uitgesproken opvattingen over het nazibewind leken hem bij zijn werk voor de Grebbecommissie te hinderen, met name in de Utrechtse gemeenten, waar men hem in zijn andere rol had gekend.56 Hij vreesde dat niet alleen hijzelf last had van dat verleden, maar dat ook de Grebbecommissie daaronder zou lijden. Van Holthe tot Echten probeerde Van Heuven Goedhart van het tegendeel te overtuigen en bood hem aan zijn werk alleen tot de Gelderse gemeenten te beperken. In het Scherpenzeelse nieuwsblad De Holevoet verscheen niettemin de mededeling: ‘De leider van de Grebbecommissie […] heeft zijn werkzaamheden moeten beëindigen en het werk overgedragen aan de plaatselijke Grebbe-Commissie.’57 De bevolking van Scherpenzeel schreef hem een bedankbriefje.58 Maar een maand later bleek Van Heuven Goedhart toch de raad van Van Holthe tot Echten te hebben opgevolgd.59 153
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 154
Persoonlijk betekende het werk voor de Grebbecommissie een grote financiële stap terug. Bij het Utrechtsch Nieuwsblad had hij aan het eind van zijn carrière zo’n twaalfhonderd gulden per maand verdiend. Bij zijn ontslag had hij vijfduizend gulden meegekregen, inclusief achterstallig loon van de maand mei 1940 en een voorschot voor de maand juni.60 Nadien had zijn kompaan en voormalige directeur Van Straten hem nog achtduizend gulden geschonken om de moeilijke financiële situatie te overbruggen ‘en om een jaar of twee financieel gedekt te zijn’.61 Van Straten rekende zijn vriend voor dat hij bij de Grebbecommissie slechts van driehonderd gulden per maand moest zien rond te komen. Om die reden was het gezin in juli van de villa aan de Soestdijkseweg in Bilthoven verhuisd naar een goedkopere twee-ondereen-kapwoning in Maarsbergen.62 Maar uiteindelijk was de financieel moeilijke situatie niet het grootste probleem. Dat gold eerder de gevolgen van de maatregelen die de Duitse bezetter nam en waarmee Van Heuven Goedhart in toenemende mate in conflict kwam. In de loop van 1940 werden steeds vaker en strengere anti-joodse maatregelen afgekondigd. Joodse medewerkers van bedrijven werden weggestuurd, joodse ambtenaren werden per 1 december 1940 ontslagen. Per 8 januari 1941 werden joden geweerd uit theaters en bioscopen, later volgden zwembaden, horeca en andere publieke gelegenheden. Er kwam een meldingsplicht voor joden, joodse kinderen moesten naar aparte scholen, de joodse gemeenschap wachtte verbanning uit het maatschappelijk leven, ze moest haar radio’s inleveren en daarna waardevolle papieren en geld, joden werd verboden om niet-joodse klanten te helpen, joodse bedrijven werden onder curatele gesteld en ten slotte volgde het einde: de eerste transporten naar Westerbork, als voorportaal voor de massamoord in Duitsland en Polen.63 De Grebbecommissie werd geconfronteerd met regels, waarbij burgers die in aanmerking wilden komen voor een schadeloosheidsuitkering moesten aangeven of ze arisch waren of niet.64 Voor Van Heuven Goedhart was de maat toen vol. Het om zich heen grijpende antisemitisme stuitte hem zo tegen de borst dat hij bedankte voor het dagelijks werk van de commissie; op 3 september 1941 werd hij benoemd tot buitengewoon lid.65 Dat laatste was op voorspraak van Bosch ridder van Rosenthal, die op deze manier het contact met Van Heuven Goedhart niet wilde verliezen.66 Want wat de overige leden van de Grebbecommissie vermoedelijk niet wisten, was dat dit buitengewone lid zijn opbouwende werk voor de commissie in de avonduren combineerde met een zekere mate van activistische vernielzucht, gedreven door een oprechte woede. Met een bijl achter op de fiets peddelde hij door de provincie Utrecht en hakte bordjes met verboden voor joden om, zijn eerste openlijke en duidelijke verzetsdaad.67 Het was hem duidelijk dat hij zijn koers drastisch moest verleggen om andere wegen te 154
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 155
vinden, nu de Grebbecommissie meer en meer een radertje dreigde te worden in de machine van de bezettingsmacht en het daarmee samenwerkende ambtelijke apparaat.
In het verzet ‘Wij hebben ons verzet omdat wij het niet laten konden,’ memoreerde Van Heuven Goedhart. Om eraan toe te voegen: ‘Wij hebben erbij gerild en gebeefd.’68 Al of niet bewust gebruikte hij het begrip verzet als werkwoord en niet als zelfstandig naamwoord. Want zeker in het begin van de bezetting bestond er geen verzet in de vorm van één of meerdere organisaties. De meeste Nederlanders probeerden na 14 mei 1940 de draad van hun leven weer op te pakken. Soms protesteerden ze tegen de Duitse overheersing, zoals tijdens het massaal dragen van anjers op 29 juni 1940, de verjaardag van prins Bernhard.69 Op diezelfde dag werd ook een bulletin gepubliceerd van het Comité in Verdrukking, waarachter Frans Hofker, Jan van der Neut en wat later Wim Speelman en Arie Kooistra schuilgingen. Dat bulletin werd mede de basis voor Vrij Nederland, waarvan de eerste aflevering verscheen op 31 augustus 1940, de verjaardag van koningin Wilhelmina. Een week daarvoor had de Nieuwsbrief van Pieter ’t Hoen het licht gezien, een gestencild blaadje van de journalist Frans Johannes Goedhart.70 Verzet uitte zich ook meer fysiek: de eerste sabotageacties tegen de Duitsers vonden plaats begin juni 1940, toen twee matrozen in Den Helder probeerden wapens te stelen, waarvoor ze overigens direct werden opgepakt en veroordeeld. Elders werden militaire telefoondraden doorgeknipt (in Haarlem) of brand gesticht. Doorgaans ging het om individuele acties of die van kleine groepen, zonder een vaste structuur en leiding. Zeker in de eerste twee bezettingsjaren kwam verzet neer op min of meer spontane acties, zoals bij de Februaristaking van 1941 als protest tegen de jodenvervolging, of door het uitgeven van illegaal gedrukte blaadjes, pogingen om haperend illegaal radiocontact met de regering in Londen te maken om informatie over te brengen en te krijgen, door de oprichting van zogenoemde Oranjewachten, die zich loyaal toonden aan het koningshuis en vanuit die motivatie de strijd met de Duitsers aangingen. En hoewel verzet later – vooral vanaf 1943 – beter en strakker werd georganiseerd, kwam het aantal mensen dat bij de illegaliteit betrokken was, tot ver in 1944 nimmer boven de 25.000 uit.71 ‘Zij waren geen dragers van hooge ambten en dito onderscheidingen,’ schreef Van Heuven Goedhart. ‘Zij wisten niet wat er van hun nachtpitje worden zou, en ik denk, dat zij erg ongeloovig gekeken zouden hebben, als een profeet hun de oplaaiing ervan tot een “vlam uit de Lage Landen” voor155
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 156
speld zou hebben. Zij woonden ergens in Nederland, op bescheiden adresjes, zij wisten niet eens van elkander en zij waren het niet eens met elkander. Slechts in één opzicht waren hun verlanglijstjes eensluidend: dit, dit Germanen-gedoe, dit huichelachtig regime van onvrijheid, van onderwerping aan een almachtig staatsmonster, van doodtrapping van alle persoonlijkheid, ontkenning van alle menschelijkheid, vernietiging van alle waardigheid – dit kon niet, dit mocht niet.’72 Het verzet tegen de Duitsers kende een voorloper uit de tijd toen er van een bezetting nog geen sprake was, sterker nog, toen Nederland zich koesterde in zijn neutraliteit. De beweging Eenheid door Democratie en het Comité van Waakzaamheid waren daarvan voorbeelden.73 De contacten tussen de leden van het Comité, waarvan Van Heuven Goedhart in het bestuur had gezeten, gingen door ook nadat de Duitsers waren binnengevallen en het als organisatie had opgehouden te bestaan. Thuis bij de sociaaldemocraat Schaper ontmoette hij onder anderen weer de historicus Jan Romein, die hij kende uit zijn tijd als Utrechtse hoofdredacteur.74 Hij zette zijn vriendschappelijke relatie met professor Geyl voort, maar kreeg er ook nieuwe bij die een rol zouden spelen in de illegaliteit: Van Holthe tot Echten en Bosch van Rosenthal als eersten. Tussen de zomer van 1940 en de zomer van 1941 bereidde Van Heuven Goedhart zich voor op de positie die hij tegenover de bezetter zou innemen. Hij bouwde een wijd netwerk op van mensen met wie hij samenwerkte voor de bevrijding van Nederland. Die zou, zo was toen de algemene opvatting in het land, immers niet zo lang meer duren.75
Frans Johannes Goedhart Op een zomerse dag in juli van 1940 werd Van Heuven Goedhart benaderd door Sieg (Salomon) Vaz Dias. Vaz Dias was een collega-journalist van hem geweest. Hij had in het begin van de jaren twintig bij De Telegraaf gewerkt – net voordat Van Heuven Goedhart daar zou worden aangesteld – en was later een pers- annex fotobureau begonnen.76 Naast zijn werkzaamheden als journalist was hij eind jaren dertig geworven als medewerker, vermoedelijk in de rang van korporaal, bij de militaire inlichtingendienst giii.77 Met dat inlichtingenwerk was hij ook na de capitulatie doorgegaan maar dan in de illegaliteit, om op die manier de regering in Londen van informatie te voorzien. Vaz Dias wilde dat Van Heuven Goedhart Frans Johannes Goedhart ontmoette. Goedhart, in 1904 geboren als zoon van een Amsterdamse masseur, had zijn vader vroeg verloren, waardoor hij zijn jeugd grotendeels had doorgebracht in weeshuizen. Op achttienjarige leeftijd begon hij een carrière als leerling-journalist bij de Velpsche Courant, later bij de Provinciaal Geldersche en Nijmeegsche Courant. Nadien kwam hij bij De Telegraaf, waar hij Vaz Dias 156
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 157
had leren kennen. Hij was ontslagen, kort voor de komst van Van Heuven Goedhart in 1925. Vervolgens leidde hij een zwervend journalistiek bestaan, letterlijk en figuurlijk. Hij werkte in Rotterdam bij een lichtkrant, in België bij Het Laatste Nieuws en keerde vervolgens in 1932 terug naar Nederland, waar hij door zijn lidmaatschap van de Communistische Partij Holland redacteur werd van het partijblad De Tribune. De partij vaardigde hem ook af naar het Arbeiders Schrijvers Collectief-Links Richten, een politiek-literair gezelschap van arbeiders en schrijvers. Goedhart speelde hier in opdracht van het partijbestuur de rol van controlerend partijman. De strakke partijdiscipline zat hem echter dwars en brak hem uiteindelijk op: hij werd in oktober 1934 geroyeerd, nadat hij zich eerder al loyaal had getoond met de cph-leiding vijandig gezinde Communistische Partij Oppositie, opgericht door zijn vriend Jacques Gans. Na zijn gedwongen uittreding en het daarmee samenhangende ontslag richtte hij het blad De Vrije Tribune op, dat overigens geen lang leven beschoren was. Dankzij bemiddeling van een andere journalistieke vriend, Maurits Dekker, kreeg hij werk bij het Belgische sociaaldemocratische blad Vooruit. Hierin kon hij zijn eigen politieke denkbeelden kwijt. Goedhart hekelde de Nederlandse neutraliteitspolitiek, pleitte onder meer voor een militair bondgenootschap tussen Nederland en België en een drastische ophoging van de Defensiebegroting om een volgens hem reëel gevaar van een Duitse inval te weerstaan. Zijn journalistieke opvattingen leidden tot verontwaardiging bij de Nederlandse militaire inlichtingendienst, die haar medewerker Vaz Dias op hem af stuurde met het verzoek diens aanvallen op de defensiepolitiek te staken. Dat laatste lukte niet, maar het contact tussen de beide oud-Telegraaf-collega’s werd zo wel hersteld.78 Vaz Dias was dan ook op de hoogte van het noeste monnikenwerk dat Goedhart direct na de Duitse inval was begonnen. Op een oude typemachine en met behulp van een tweedehands stencilmachine vervaardigde hij thuis in Amsterdam-Zuid een protest tegen de Duitse overheersing. ‘Precies zoals men het verwachten kon, is het geschied,’ luidde de eerste zin van de Nieuwsbrief van Pieter ’t Hoen, gedateerd 25 juli 1940.79 Goedhart koos de naam van een achttiende-eeuwse journalist als pseudoniem. Deze had zich in zijn dagen te weer gesteld tegen een dreigende Engelse overheersing (Pieter ’t Hoen schreef zijn Post van den Neder-Rhijn ten tijde van de Vierde Engelse Oorlog), maar ook tegen het falen van de leiders van de Republiek. De eerste zin in de Nieuwsbrief van Pieter ’t Hoen in juli 1940 vertolkte exact de voorspelling die Frans Goedhart in de daaraan voorafgegane jaren had gedaan in de socialistische krant Vooruit: het nakende failliet van de Nederlandse neutraliteitspolitiek.80 De laatste zinnen van deze Nieuwsbrief ademden echter een andere toon, ze riepen op tot verzet: ‘Niet buigen, niet bukken, niet samenwerken met den vijand! Moed en vertrouwen. De toekomst is aan 157
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 158
een vrij Nederlandsch volk in een vrije volkerengemeenschap.’ Goedhart stond er bij het vervaardigen van deze Nieuwsbrief alleen voor: met zijn gedachtegoed, zijn strijd en met de hem beschikbaar staande middelen en mensen. Die laatsten waren namelijk in de julidagen van 1940 niet voorhanden. Vaz Dias had geen tijd vanwege zijn spionagewerk en de rest van het kringetje mensen waarmee hij samenwerkte was hem intellectueel te beperkt: dat waren de joodse procuratiehouder Emmanuel Davids – die voor de stencilcapaciteiten zorgde – en zijn voormalige Vooruit-vrienden Henk Beishuizen en Richard Manuel (‘Van Riel’).81 En tenslotte was hij aangewezen op die ‘snotterige’ uitzendingen die Radio Oranje vanuit Londen was begonnen.82 Dat was dan ook de reden waarom Vaz Dias Goedhart in contact wilde brengen met Van Heuven Goedhart. Goedhart zag dat aanvankelijk niet zo zitten, omdat hij zich, overigens ten onrechte, herinnerde dat ‘deze vlerk zijn diensten ooit eens aan Mussert aangeboden zou hebben’.83 Maar Van Heuven Goedhart had contacten en het door Goedhart zo gewenste intellectuele netwerk, overtuigde Vaz Dias hem.84 De beide Goedharts waren geen onbekenden van elkaar, want hun wegen hadden zich gekruist tijdens een van de laatste bijeenkomsten van het Comité van Waakzaamheid, begin 1940.85 In tegenstelling tot wat later vaak werd beweerd, waren Van Heuven Goedhart en Frans Goedhart bovendien familie van elkaar.86 De twee waren zelf niet op de hoogte van hun bloedverwantschap. Frans Goedhart was in 1932, toen hij als redacteur bij het communistische partijblad De Tribune werkte, eens gebeld door Van Heuven Goedhart. Hij wilde dat Goedhart zijn naam aanpaste, omdat hij – toen nog hoofdredacteur van De Telegraaf – werd aangesproken als de scribent van de linkse artikelen in De Tribune. Daarop had Frans Goedhart geantwoord: ‘Dat ligt op jouw weg, als je daar hinder van hebt.’87 Veel later liet Van Heuven Goedhart een stamboom maken, waarin de vertakking naar Frans Goedhart niet voorkwam.88 En kort na de oorlog schreef de eerste als hoofdredacteur van het toen net legale Parool dat de ‘naamsgelijkheid een wonderlijke speling van het toeval is’.89 Op een zomerse dag in juli 1940 haalde Van Heuven Goedhart samen met Vaz Dias zijn verre achterneef met zijn auto – een dkw’tje – van het station van Utrecht. Ergens op de hei tussen Utrecht en Zeist vertelde hij met wie hij omging en wat hij wist. Zijn informatiebronnen en netwerk bestonden uit de toen net opgerichte Grebbecommissie en het opgeheven Comité van Waakzaamheid. Goedhart vond de verhalen interessant, ze waren voor hem van groot belang voor zijn Nieuwsbrief.90 Vanaf dat moment leverde Van Heuven Goedhart stukjes aan die Nieuwsbrief, maar de bijeenkomst op de hei was vooral het begin van een hechte vriendschap tussen de twee Goedharts.91
158
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 159
Spin in een spionagenetwerk Van Heuven Goedhart dateerde zijn intrede in het verzet in de tweede helft van 1941.92 Dat viel ongeveer samen met het moment waarop hij verboden voor joden-bordjes omhakkend door de provincie Utrecht fietste. Die bordjes waren immers geplaatst in september 1941, een halfjaar nadat Bosch van Rosenthal als Commissaris van de Koningin in die provincie was ontslagen, waarschijnlijk had ook dat ontslag bijgedragen aan zijn beslissing om ‘actief’ het verzet in te gaan, zoals hij het noemde.93 De relatie tussen Bosch van Rosenthal en hem werd na het ontslag van de Commissaris hechter. De eerste had in de voorbije maanden laten zien dat hij voor de bezetter noch voor collaborerende ambtenaren bang was. Dat boezemde vertrouwen in bij burgemeesters en andere gezagsdragers die hun zorgen met hem wilden delen en zijn advies vroegen.94 Dat bestuurders en ambtenaren niet goed raad wisten met de nieuwe orders had vooral te maken met het uitblijven van richtlijnen van de regering. Die zat in Londen en had nauwelijks contact met het vaderland, en omgekeerd. In de woning van Bosch van Rosenthal, Huize Stenia in Zeist, ontstond een ontmoetingsplaats van legaliteit en illegaliteit, want ook steeds meer verzetsgroepen en individuele verzetsstrijders wisten de weg daarnaartoe te vinden.95 Dekmantel voor deze activiteiten werd de Grebbecommissie, die als wederopbouw- en hulpverleningsinstelling buiten alle verdenking zou moeten vallen, en daarvoor tot ver in de bezetting ook uitstekend geschikt bleek.96 In 1941 overlegde Bosch van Rosenthal in die commissie vooral met Van Holthe tot Echten, Van Heuven Goedhart en Cramer (afkomstig uit het Drentse opbouwwerk). Later, vanaf medio 1942, schoven ook G.H. Slotemaker de Bruïne, A.H. van Namen en Henk van Randwijk, allen betrokken bij het blad Vrij Nederland, aan. De bijeenkomsten van deze Grebbecommissie werden toen vaak verplaatst naar Amsterdam.97 De grote hoeveelheid informatie die men ontving, moest volgens de commissie gedeeld worden met ‘Londen’, maar een goed functionerende verbindingsroute tussen Nederland en Engeland bestond nog niet. Van Heuven Goedhart polste daarop ir. Ringers van het wederopbouwprogramma in het Grebbegebied. Deze speciale regeringscommissaris was graag bereid een steentje bij te dragen, want sinds eind 1941 was hij zelf betrokken bij het verzet. Hij maakte deel uit van het illegaal opererende Nationaal Comité, dat zich voorbereidde als tijdelijk bewind na de val van de Duitsers. In dat Comité zaten onder anderen de leiders van de vooroorlogse politieke partijen.98 Ringers zou een boot via Rijkswaterstaat regelen die de stukken, die Bosch van Rosenthal via de Grebbecommissie had verzameld, naar Londen kon varen.99 159
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 160
Nog voordat dat plan zou worden uitgevoerd, kwam Van Heuven Goedhart in contact met A.H. Alblas, een jonge geheim agent die in juli 1941 door de Engelsen per parachute boven Nederland was gedropt, nadat hij enkele maanden daarvoor met een motorboot uit Dordrecht naar Engeland had weten te ontkomen. Zijn dropping had nogal wat voeten in de aarde gehad, omdat hij ver ten oosten van de geplande landingsplaats op de Veluwe was neergekomen.100 Op zijn zoektocht naar het contactadres dat hem was opgegeven – een vriend van prins Bernhard in Apeldoorn – had hij zijn broek gescheurd. Eenmaal op de bestemming gearriveerd, gaf zijn gastheer hem een nieuwe pantalon: ‘Hier hangen nog pakken van Prins Bernhard: mag jij een broek van de Prins aantrekken,’ zo voegde deze de verbouwereerde en verfomfaaide agent toe.101 Alblas had een zender bij zich om contact te leggen met de regering in Londen. Hij zond eerst vanuit een adres in Den Haag. Nadat de Duitsers dat hadden uitgepeild had hij, in het verzet bekend onder de naam ‘Klaas’, op het nippertje weten te ontsnappen, gelukkig met medeneming van zijn zender.102 Een Dordtse vriend bracht hem in contact met Vaz Dias omdat die een groot inlichtingennetwerk had. Die ontving hem in zijn riante villa Oldenheem bij het landgoed Drafna te Naarden; Vaz Dias zat dankzij zijn vooroorlogse werk goed bij kas. Hier werd de zender opnieuw opgebouwd. Vervolgens haalde hij Van Heuven Goedhart op, die immers op zoek was naar een verbindingsroute met Londen. Op een winterse besneeuwde dag schudde deze de hand van Alblas. ‘Sieg stelde ons op de toen gangbare manier aan elkaar voor: “Klaas” – “Erik”, “allebei o.k.”…’103 Erik was een van Van Heuven Goedharts verzetsnamen. Voluit: Erik van der Velde, belastingconsulent. Behalve deze naam, die hij voornamelijk in het latere Parool-netwerk droeg, ging Van Heuven Goedhart ook door het leven als de arts Willem Egbert de Jong, belastingconsulent Bart de Graaf of predikant Pieter Jillis de Jong.104 Er was nu wel verbinding met Londen, maar om het risico van een nieuwe ontdekking van de zender te vermijden, werd per dag hoogstens vijftien minuten uitgezonden, opgedeeld in blokjes van vijf minuten. Op die manier kon er nog niet veel informatie worden doorgegeven, wat vooral bij Frans Goedhart – inmiddels ook bij de operatie betrokken – tot grote frustratie leidde.105 Goedhart had persoonlijk belang bij het contact met Londen: hij wilde graag de oversteek maken om minister te worden, maar daarvoor moest hij wel toestemming van de regering krijgen.106 Goedharts idee om als Engelandvaarder naar de overkant te gaan, kwam niet zomaar uit de lucht vallen. Hij meende recht te hebben op deze overtocht omdat de regering had laten weten dat zij zat te springen om betrouwbare en actuele informatie uit bezet gebied.107 Juist om die laatste reden was na Alblas’ komst tot zesmaal toe geprobeerd nog een contactpersoon vanuit Engeland over te zetten, wat uiteindelijk pas 160
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 161
op 23 november 1941 lukte. De jonge adelborst P. Tazelaar had opdracht om binnen drie dagen weer naar Londen terug te keren met twee door de regering uitgenodigde personen. Het ging om H.B. Wiardi Beckman, sociaaldemocratisch voorman, oud-hoofdredacteur van Het Volk en nu in de redactie van Het Parool, dat in februari 1941 de Nieuwsbrief van Pieter ’t Hoen had vervangen.108 De andere persoon was P.M.H. Tielens, een hoge defensieambtenaar. Beiden waren mogelijk voorbestemd in Londen minister te worden. Tielens wilde echter niet en toen Tazelaar en Wiardi Beckman alleen terug besloten te gaan, verscheen de boot niet.109 De adelborst Tazelaar wist niet wat hij nu verder moest doen. Via het onderduikadres waar hij verbleef, werd contact gelegd met de Haagse inspecteur van politie A.L.J.E.M. Moonen, die wist waar Vaz Dias uithing. Bij die laatste was, zo wist Moonen, ook Alblas met zijn zender. Vaz Dias en Van Heuven Goedhart zochten Tazelaar op in Den Haag en zo kon het contact met Londen hersteld worden.110 De laatste was inmiddels op zoek naar een vervanging voor de weigerachtige Tielens. En op dat moment verscheen Goedhart op het toneel, die via de groep Van Heuven Goedhart, Vaz Dias en Alblas had vernomen van de overtochtplannen. Tazelaar weigerde echter medewerking zolang hij geen akkoord van Londen had. Bovendien had ook Wiardi Beckman bezwaren tegen Goedharts plannen. Wat Goedhart in Londen wilde mededelen, kon hij ook wel vanuit bezet gebied doen, meende deze. Daarin speelde mee dat Wiardi Beckman en Goedhart in de Parool-redactie sinds enige tijd op gespannen voet stonden. Goedhart wist tot op het moment van de weigering helemaal niets af van Wiardi Beckmans mogelijke overtocht, maar nu hem de voet dwars werd gezet, kwam hij wel achter diens plannen en was hij des duivels.111 Samen met Van Heuven Goedhart zond hij een aantal telegrammen naar de regering in Londen en uiteindelijk kreeg ook hij toestemming om te vertrekken.112 Op 17 januari 1942 verzamelden Tazelaar, Wiardi Beckman, Goedhart en de militair G.A. Dogger zich op het strand van Scheveningen voor de overtocht. Te laat bleek dat de operatie was verraden: Goedhart en Wiardi Beckman werden door de Duitsers overvallen en afgevoerd; Tazelaar en Dogger wisten zich achter een strekdam in ijskoud water te verstoppen en zo aan arrestatie te ontkomen.113 Later werd wel Moonen opgepakt en enkele maanden daarop gefusilleerd. Goedhart werd ter dood veroordeeld en in afwachting daarvan in het Kamp Vught opgesloten; Wiardi Beckman zou in 1945 in een Duits concentratiekamp aan vlektyfus overlijden.114
De dood van Johannes Goedhart Van Heuven Goedhart was in enkele maanden veranderd van een bevlogen maar gedegen hulpverlener in het dorpje Scherpenzeel tot een activistische verzetsman met veel bravoure. Zo trok hij zijn gevorderde fiets uit de handen 161
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 162
van een verbouwereerde Duitser, gaf deze vervolgens een trap in de buik en ging ervandoor: een van de eerste voorbeelden van ‘Gib mir mein Fahrrad zurück!’115 Hij ondervond daarvan ook de consequenties: hij reisde met zijn vier verschillende identiteitskaarten en was niet veel meer thuis in Maarsbergen, bij zijn vrouw en kinderen. In een brief aan zijn vriend Geyl, die als gijzelaar in Sint Michielsgestel was opgesloten, schreef hij uit veiligheidsoverwegingen over zijn vrouw en kinderen, alsof het om de familie van een vriend ging.116 De laatste maanden van 1941 logeerde hij bij Goedharts onderduikadres van Jopie Waldorp aan de Herengracht 323 in Amsterdam en tijdens de voorbereidingen van Goedharts vertrek naar Londen bij zijn minnares Mia van Meurs en haar echtgenoot aan de Bosschedijk in Eindhoven.117 Het accent van zijn verzetsactiviteiten lag op spionagewerk. Net als Bosch van Rosenthal was hij ervan doordrongen dat de regering in Londen beter geïnformeerd moest worden en dat er omgekeerd informatie en richtlijnen vanuit Londen naar Nederland moesten worden gestuurd.118 Bosch van Rosenthal had na zijn ontslag een commissie opgericht binnen de Christelijk Historische Unie. De leden bogen zich over het vraagstuk hoe Nederland politiek georganiseerd moest worden na de bevrijding. De uitkomsten van die discussies zouden uiteraard ook Londen bekend moeten worden gemaakt.119 Nu met de arrestatie van Goedhart en Wiardi Beckman in januari 1941 een verbindingsmogelijkheid was weggevallen, vroeg Van Heuven Goedhart zijn oudste broer Johannes Goedhart om hulp. Deze marineofficier had tijdens de oorlogsdagen van mei het commando gevoerd over een torpedoboot, de z3, die het IJsselmeer bewaakte. Net voor de capitulatie maakte Goedhart de boot onklaar door hem op een strekdam van de Enkhuizense haven te zetten.120 Die daad leverde hem twee maanden krijgsgevangenschap op, maar toen die erop zaten besloot hij met enkele andere marinemensen naar Engeland te gaan. Ze kochten een boot van een visser uit Nieuwersluis en bouwden die om tot een zeewaardige sloep. Het kostte een hoop geld en moeite, waardoor het aanvankelijk geplande vertrek van najaar 1941 moest worden uitgesteld naar 21 maart 1942.121 Dat uitstel kwam goed uit voor van Van Heuven Goedhart en de met hem verbonden Grebbecommissie. Na het echec van de overtocht van Goedhart en Beckman zocht hij een nieuwe kans om de tas met waardevolle papieren en informatie van de illegale activiteiten van de Grebbecommissie over de Noordzee te brengen. Hij werkte al enige tijd nauw samen met zijn broer en wist tot in detail van de plannen voor de overtocht. Hoewel de missie aanvankelijk niet bedoeld was om ook de bedoelde geheime informatie over te brengen, kon deze daarvoor nu wel worden ingezet. Dus nam Johannes Goedhart de bewuste tas mee naar de boot, die in de haven van Bierum lag. Maar toen de groep Engelandvaarders op de avond 162
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 163
van de 21ste maart 1942 aan boord wilde gaan, werd ze overvallen en gearresteerd door de Duitse Wehrmacht. Hun hele overtocht bleek verraden door de chauffeur van de groep, Henk Luyendijk, die al langer samenwerkte met de Duitsers. Goedhart kreeg de doodstraf vanwege wapenbezit en om de tas met geheime informatie die de Duitsers bij hem hadden gevonden. Op 15 augustus 1942 werd hij bij het Gooise Crailo gefusilleerd.122
De affaire-Utrechtsch Dagblad Weer was een overtocht wreed mislukt. Later werd verondersteld dat Van Heuven Goedhart ook mee had willen gaan, maar aannemelijk was dat niet.123 Hij zat in deze dagen inmiddels tot over zijn oren in het verzet. Hij was het knooppunt tussen het spionage- en verbindingswerk van Vaz Dias en diens inlichtingendiensten, de illegale activiteiten van de Grebbecommissie met Bosch van Rosenthal en Van Holthe tot Echten, en leverde af en toe verhalen aan Het Parool. Die artikelen waren vooral gebaseerd op zijn inlichtingenwerk en zijn omvangrijke netwerk.124 Bovendien was hij ook al min of meer verbonden aan een andere krant. Eind 1941 was hij benaderd door A. van der Giessen, directeur en presidentcommissaris van de nv Drukkerij v/h L. Bosch & Zoon, uitgeefster van het Utrechtsch Dagblad.125 Van der Giessen liet aan Van Heuven Goedhart vragen of deze bereid was na de oorlog hoofdredacteur te worden van het ud. Volgens de leiding van het Utrechtsch Dagblad zou de oorlog bijna voorbij zijn en zij was op zoek naar een totaal andere koers dan die het blad nu voer.126 Dat was niet alleen een optimistische gedachte maar vooral natuurlijk een opmerkelijke avance na alles wat er tussen het Utrechtsch Dagblad en de hoofdredacteur van het Utrechtsch Nieuwsblad was voorgevallen in de vooroorlogse jaren. Om die reden vond het eerste contact plaats via een bemiddelaar, directeur H.J. Simonis van de Gero-fabriek te Zeist. Simonis was korte tijd daarvoor commissaris van de drukkerij geworden op verzoek van de broers A.J.S. en W.A.P. van Lier, die om hun joodse afkomst als commissarissen eind 1940 waren afgetreden. De gesprekken tussen de commissarissen Simonis, T.J. Twijnstra en directeur Van der Giesen enerzijds en Van Heuven Goedhart duurden lang, niet in het minst door de salariseisen die de laatste stelde.127 Uiteindelijk werd hem ingaande 1 januari 1942 maandelijks vierhonderd gulden geboden tot een maximum van vijfduizend gulden, als voorschot op een definitieve aanstelling als het blad weer zou verschijnen na de oorlog. Daarmee was de deal rond, maar die zou slechts een maand of zeven duren. De commissarissen kregen namelijk in de loop van 1942 door dat Van Heuven Goedhart diep in de illegaliteit zat. Dat vonden ze te riskant voor hun onderneming en in het bijzonder voor hun persoonlijke veiligheid. Daarin speelde mee dat 163
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 164
Van der Giessen en zijn zoon, Simonis en Twijnstra in mei 1942 enkele weken waren vastgezet door de Duitsers, en daarvan hadden ze behoorlijke schrik in de benen gekregen. In onderling overleg werd de overeenkomst in september 1942 beëindigd.128 De kortstondige arrestatie van de twee commissarissen en de directeur en zijn zoon had echter een andere opmerkelijke achtergrond en dat gold ook voor het beëindigen van de samenwerking met Van Heuven Goedhart. Bij hun aantreden als nieuwe commissarissen eind 1941 maakten Simonis en Twijnstra al snel bezwaar tegen het sterke nationaalsocialistische gehalte van de krant, uitgedragen door haar hoofdredacteur Loohuis, een sympathisant van de extreem rechtse Nationaal Socialistische Nederlandsche Arbeiders Partij (nsnap).129 Loohuis voelde zich in zijn redactionele beleid gesteund door het Duitse bewind en was mede om die reden zelfs korte tijd kandidaat geweest voor het hoofdredacteurschap van De Telegraaf. Eind 1941 kreeg hij echter problemen met de nsb, die concurrentie vreesde van de nsnap. Dat escaleerde nadat de nsnap onder druk van de Duitsers in december 1941 verplicht was opgegaan in de nsb. Loohuis schreef daarop een fel anti-nsb-commentaar in zijn krant. Voor nsb-leider Anton Mussert was dat aanleiding om Loohuis en zijn Utrechtsch Dagblad aan te vallen. De omstandigheden waren Mussert gunstig gezind: enige maanden daarvoor had het hoofd van het perswezen van het departement van Volksvoorlichting en Kunsten, Max Blokzijl, een drastische reorganisatie van de vaderlandse pers aangekondigd vanwege de groeiende papierschaarste: honderden kranten zouden moeten verdwijnen.130 Mussert, die al langer aasde op de persen van de Utrechtse drukkerij – hij was daarop in 1934 ooit zijn periodiek Volk en Vaderland begonnen – greep het hoofdartikel van Loohuis aan om de Duitsers het Utrechtsch Dagblad per 1 maart 1942 te laten verbieden. De krant ging enkele weken later op in het Utrechtsch Nieuwsblad.131 De nsb-leider wilde na het verdwijnen van de krant de drukkerij in zijn bezit krijgen. Eerst drong hij Bosch & Zoon op om de nsb-bladen Volk en Vaderland en het Nationale Dagblad te drukken. Van der Giesen ging daarmee akkoord.132 Daarna eiste hij de verkoop van de aandelen. Van der Giessen had deze echter laten onderbrengen in een administratiekantoor, juist om zo’n ongewenste overname te voorkomen. Daarop werden hij en de andere commissarissen in mei 1942 opgepakt en enkele weken vastgezet op verdenking van manipulatie met aandelen. Het bedrijf kreeg in die tijd een Duitse directeur, die bijna alle aandeelhouders onder druk zette en hen zover kreeg om hun stukken te verkopen. Na hun vrijlating was het bedrijf niet meer van Van der Giessen en de overige commissarissen; zij zagen geen andere keus dan ook hun stukken van de hand te doen.133 Het verzet tegen de verkoop van de laatste aandelen duurde voort tot september 1942. Dat viel samen met het moment waarop ook de betaling van 164
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 165
het salaris aan Van Heuven Goedhart werd stopgezet. Het is daarom aannemelijk dat daarbij niet alleen de door de commissarissen aangedragen argumenten van persoonlijke veiligheid en risico’s een rol hebben gespeeld, zoals ze later verklaarden. Het was ook moeilijk om door te gaan met het honoreren van een aanstaande hoofdredacteur voor een inmiddels opgeheven krant bij een drukkerij die niet meer in bezit was van de opdrachtgevers van deze onderneming: het geheel was door de gebeurtenissen van de afgelopen maanden een fictie geworden.134 Van Heuven Goedhart was in die tijd waarschijnlijk niet op de hoogte van deze gang van zaken. Dat bleek eind 1943, toen de Van der Giessens met v/h L.H. Bosch & Zoon een drukorder met Het Parool wilden afsluiten voor verschijning na de oorlog. Gaandeweg de onderhandelingen kwam de staf van Het Parool erachter dat het bedrijf helemaal niet meer van vader en zoon Van der Giessen was.135 Had Van Heuven Goedhart destijds geweten van de gedwongen overname van het bedrijf door de nsb en de Duitsers, dan had hij dat wel gezegd, bijvoorbeeld tegen zijn vriend Van Straten, de oud-directeur van het Utrechtsch Nieuwsblad, en Cees de Groot en Jan Meijer, die namens Het Parool bij die onderhandelingen waren betrokken.136
165