Opslagsysteem Under Pallet Carrier Gebruiksaanwijzing
09.10 -
H
51179479 04.15
UPC P1 UPC P2 UPC P5 UPC P6 Regalanlage Type B Regalanlage Type E
EG-verklaring van overeenstemming
Producent Jungheinrich AG, Am Stadtrand 35, D-22047 Hamburg Producent of in de gemeenschap gevestigde vertegenwoordiger Installatie Under Pallet Carrier UPC magazijnsysteem bestaande uit:
Type
Aantal (stuks)
Optie
Serienumme r
Bouwjaar
Lastslede UPC P1 Lastslede UPC P2 Lastslede UPC P5 Lastslede UPC P6 Stellingsysteem gangenmagazijn UPC type E Stellingsysteem gangenmagazijn UPC type B Aanvullende gegevens: In opdracht
Plaats / datum H EG-verklaring van overeenstemming
04.15 NL
De ondertekenaars verklaren hiermee, dat de hierboven beschreven installatie voldoet aan de Europese richtlijnen 2006 / 42 / EG (machinerichtlijn) en 2004 / 108 / EWG (elektromagnetische comptabiliteit - EMC) met inbegrip van de wijzigingen ervan en de betreffende wetgeving voor de omzetting van deze richtlijnen in nationaal recht. Alle ondertekenaars zijn individueel gemachtigd om de technische documenten samen te stellen.
3
4
04.15 NL
Voorwoord Aanwijzingen over de gebruikshandleiding Voor het veilige gebruik van het nodig, waarover u in deze geïnformeerd. De informatie is hoofdstukken zijn alfabetisch genummerd.
compacte magazijnsysteem met shuttle is kennis ORIGINELE GEBRUIKSHANDLEIDING wordt weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De gerangschikt en de pagina's zijn doorgaand
In deze gebruikshandleiding worden verschillende shuttlevarianten en het stellingsysteem beschreven. Bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden moet erop worden gelet dat de beschrijving wordt gebruikt die geldt voor het betreffende type van de shuttle. Onze apparaten en stellingsystemen worden continu verder ontwikkeld. We vragen om uw begrip voor het feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van de gebruikshandleiding kunt u daarom geen aanspraken op bepaalde eigenschappen van het toestel afleiden. Veiligheidsaanwijzingen en aanduidingen De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg: GEVAAR! Wijst op een buitengewoon gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kunnen onherstelbaar letsel en zelfs de dood het gevolg zijn. WAARSCHUWING! Wijst op een buitengewoon gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kan onherstelbaar of dodelijk letsel het gevolg zijn. VOORZICHTIG! Wijst op een gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kan licht of gemiddeld letsel het gevolg zijn. OPMERKING Duidt op gevaar van materiële schade. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kan materiële schade het gevolg zijn.
04.15 NL
Z
Staat voor aanwijzingen en toelichtingen. t o
Duidt op de standaarduitvoering Duidt op de optionele uitvoering
5
Auteursrecht Het auteursrecht op deze handleiding is in handen van JUNGHEINRICH AG. Jungheinrich Aktiengesellschaft Am Stadtrand 35 22047 Hamburg - Deutschland Telefoon: +49 (0) 40/6948-0
04.15 NL
www.jungheinrich.com
6
Inhoudsopgave A
Gebruik volgens bestemming..................................................
11
1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6
Beoogd gebruik van de magazijnshuttle.................................................. Algemeen ................................................................................................ Gebruik volgens bestemming .................................................................. Toegestane gebruiksvoorwaarden .......................................................... Verplichtingen van de exploitant.............................................................. Aanbouwapparatuur of opties aanbouwen .............................................. Beoogd gebruik van de Under Pallet Carrier-kanaalstelling .................... Algemeen ................................................................................................ Verplichtingen van de exploitant.............................................................. Aanbouwapparatuur of opties aanbouwen .............................................. Palletkwaliteit voor de stelling.................................................................. Toegestane gebruiksvoorwaarden .......................................................... Beschrijving van de interface stelling / UPC-shuttle ................................
11 11 12 13 14 14 15 15 15 16 16 17 17
B
Beschrijving van het voertuig ..................................................
19
1 2 2.1 2.2 3 3.1 3.2 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6
Beschrijving van de toepassing ............................................................... Definitie van de rijrichting / definitie van de palletplaatsen ...................... Definitie van de rijrichting ........................................................................ Definitie van de palletplaatsen................................................................. Beschrijving van modules en functies ..................................................... Functiebeschrijving.................................................................................. Overzicht modules ................................................................................... Technische gegevens.............................................................................. Vermogensgegevens............................................................................... Afmetingen (volgens typeplaatje) ............................................................ Gewichten................................................................................................ Wielen, chassis........................................................................................ Motorgegevens........................................................................................ Afmetingen van de ladingdragers die moeten worden getransporteerd afhankelijk van de UPC-shuttlevarianten................................................. EN-normen .............................................................................................. Gebruiksvoorwaarden ............................................................................. Elektrische eisen ..................................................................................... Locaties van markeringen en typeplaatjes .............................................. UPC P1 -shuttle, UPC P2 -shuttle en UPC P5-shuttle (combinatieshuttle) UPC P6-shuttle........................................................................................ Typeplaatje ..............................................................................................
19 20 20 22 23 23 28 33 33 34 36 36 38 38 39 40 41 42 42 44 46
04.15 NL
4.7 4.8 4.9 5 5.1 5.2 5.3
7
8
C
Beschrijving van de stelling.....................................................
47
1 2 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 4 5 5.1 6
Beschrijving van de toepassing ............................................................... Veiligheidsaanwijzingen bij de stelling..................................................... Vloer ........................................................................................................ Toestand van de vloer ............................................................................. Draagvermogen van de vloer .................................................................. Vloerdoorbuiging ..................................................................................... Vloertoleranties........................................................................................ Bijzondere belastingsituaties ................................................................... Gebruiksvoorwaarden ............................................................................. Overzicht modules................................................................................... Waarschuwingsplaatje "Betreden van de stelling verboden"................... Hefcapaciteitsplaatje ...............................................................................
47 48 49 50 50 50 51 51 51 52 53 54
D
Transport en eerste inbedrijfstelling ........................................
57
1 2 3 4 4.1 4.2
Verlading van de UPC-shuttle in de transportpallet................................. Borging van de UPC-shuttle bij het transport .......................................... UPC-shuttle uit de transportpallet nemen / in de transportpallet plaatsen Eerste inbedrijfstelling ............................................................................. Inbedrijfstelling......................................................................................... Houder met geïntegreerd laadstation (docking station) aan intern transportmiddel monteren................................................................................
57 60 62 65 65
E
Batterij - onderhouden, opladen, vervangen ...........................
67
1 1.1 2 2.1 3 4 5 5.1 5.2 5.3 6
Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen ...................... Algemene opmerkingen over het werken met batterijen ......................... Batterijtypen............................................................................................. Afmetingen van de batterijtroggen en de batterijen................................. Batterijklep openen / batterijklep sluiten .................................................. Batterij demonteren en monteren ............................................................ Batterij laden............................................................................................ Batterij in de UPC-shuttle opladen .......................................................... Batterij buiten de UPC-shuttle opladen(o).............................................. Batterij in het batterijlaadstation laden (o) .............................................. Concept voor het wisselen van de batterijen (o) ....................................
67 69 70 70 72 74 76 78 80 82 86
F
Bediening ................................................................................
87
1 2 2.1 3 3.1
Veiligheidsvoorschriften voor het gebruik van de UPC-shuttle................ Veiligheidsvoorschriften voor het gebruik van de stelling ........................ Belasting van de stelling.......................................................................... Beschrijving sensoren, display- en bedieningselementen ....................... Beschrijving van de sensoren, display- en bedieningselementen van de UPC P1-shuttle, UPC P2-shuttle en UPC P5-shuttle (combinatieshuttle)
87 90 97 98 98
04.15 NL
66
3.2
5.12 5.13 5.14 5.15 5.16 5.17 6 6.1 6.2 7 7.1 7.2 7.3 7.4
Beschrijving van de sensoren, display- en bedieningselementen van de UPC P6-shuttle........................................................................................ Indicatie van de bedrijfstoestand aan de achterzijde van de UPC-shuttle Indicatie van de batterijtoestand aan de achterzijde van de UPC-shuttle Bedienings- en displayelementen van de afstandsbediening.................. UPC-shuttle voorbereiden op het gebruik ............................................... Visuele controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling ..... Werken met de UPC-shuttle .................................................................... Veiligheidsregels voor het rijden.............................................................. Afstandsbediening in- en uitschakelen .................................................... Identificatie van de UPC-shuttle op de afstandsbediening instellen ........ Gebruiksklaar maken............................................................................... UPC-shuttle uitschakelen ........................................................................ Controles en handelingen na realisatie van de bedrijfsgereedheid......... NOODSTOP ............................................................................................ Schakelstang NOODUIT ......................................................................... UPC-shuttle in palletgang plaatsen / uit palletgang nemen ..................... Inslagrichting van ladingdragers (pallets) in palletkanaal ........................ Ladingdragers (pallets) in de palletgang neerzetten / uit de palletgang verwijderen .............................................................................................. Handmatig afbreken van een opdracht met de afstandsbediening ......... Handmatig verplaatsen, heffen en neerlaten binnen de palletgang ........ Inslaan/uitslaan met de opslagfunctie Last-In / First-Out (LIFO) ............. Inslaan/uitslaan met de opslagfunctie First-In / First-Out (FIFO)............. Omzetten van europallets bij gebruik met de UPC P5-shuttle ................ UPC-shuttle veilig parkeren..................................................................... Storingshulp............................................................................................. Storingzoeken en oplossing .................................................................... Berging van de UPC-shuttle uit de palletgang......................................... Extra uitrusting......................................................................................... UPC-shuttle op het draagframe plaatsen / van draagframe verwijderen. Beschrijving van de optionele magazijnfuncties ...................................... UPC-shuttle met truckterminal bedienen ................................................. Koelhuisuitvoering (o).............................................................................
G
Revisie van de UPC-shuttle .................................................... 279
1 2 2.1 2.2 2.3 3 3.1 3.2 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming.................................................. Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud .......................................... Werkzaamheden aan de elektrische installatie ....................................... Bedrijfsmiddelen en oude onderdelen ..................................................... Wielen...................................................................................................... Bedrijfsmiddelen en smeerplan ............................................................... Veilig werken met bedrijfsmiddelen ......................................................... Bedrijfsmiddelen en smeerplan ............................................................... Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden ................................... UPC-shuttle voorbereiden op onderhouds- en revisiewerkzaamheden .. De-/montage van het hefplatform van de UPC-shuttle ............................ Reinigingswerkzaamheden ..................................................................... Onderhoud aandrijfketting ....................................................................... Zekeringen...............................................................................................
04.15 NL
3.3 3.4 3.5 4 4.1 5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 5.8 5.9 5.10 5.11
106 112 114 116 127 127 130 130 138 139 140 141 145 146 148 150 158 159 166 168 174 184 196 200 202 202 216 246 246 252 274 277
279 281 282 282 283 284 284 286 288 288 289 292 296 298
9
5 5.1 5.2 5.3 6 7 8 9 9.1 9.2
Opnieuw in bedrijf nemen van de UPC-shuttle ba onderhouds- en revisiewerkzaamheden.................................................................................. Stilleggen van de UPC-shuttle................................................................. Maatregelen vóór de stillegging............................................................... Maatregelen tijdens de stillegging ........................................................... Opnieuw in bedrijf nemen van de UPC-shuttle na stillegging.................. Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren.................................................. Onderhoud en inspectie .......................................................................... Onderhoudscontrolelijst ........................................................................... Exploitant................................................................................................. Klantenservice .........................................................................................
H
Regelmatige controle en inspectie van de stelling .................. 315
1 1.1 1.2 2 3
Regelmatige controle van de stelling....................................................... Controle-intervallen van de stelling ......................................................... Visuele controle / controlepunten aan de stelling .................................... Inspectie van de stelling .......................................................................... Ombouw aan de stelling ..........................................................................
304 306 306 306 307 308 308 309 310 310 312
315 316 316 317 317
04.15 NL
4.6
10
A Gebruik volgens bestemming 1
Beoogd gebruik van de magazijnshuttle
1.1
Algemeen Met het compacte magazijnsysteem met UPC (Under Pallet Carrier) - bestaande uit shuttle, het voor het transport gebruikte interne transportmiddel en diepstapelstelling – kan de magazijnruimte consequent worden gebruikt. De in deze handleiding beschreven magazijnshuttle (UPC-shuttle) is bestemd voor gebruik in de kanaalstelling (in het vervolg stelling genoemd) voor het transport van lasten op pallets. In het palletkanaal van de stelling kunnen lasten op pallets ingeslagen, uitgeslagen of omgeslagen worden. De UPC-shuttle wordt aangestuurd met een RF-afstandsbediening.
04.15 NL
De UPC-shuttle moet volgens de aanwijzingen in deze handleiding worden gebruikt, bediend en onderhouden. Een andere toepassing is niet beoogd en kan leiden tot persoonlijk letsel en tot schade aan de UPC-shuttle of voorwerpen van waarde. In het bijzonder moet overbelasting door te zware of eenzijdig opgenomen lasten worden vermeden. Voor de maximaal op te nemen last is het op de UPC-shuttle aangebrachte typeplaatje of het op de stelling aangebrachte lastdiagram bindend.
11
1.2
Gebruik volgens bestemming OPMERKING De maximaal op te nemen last is aangegeven op het typeplaatje van de UPC-shuttle en op het lastdiagram van de stelling. Deze waarden mogen niet worden overschreden. Het minimale gewicht van de op te nemen last bedraagt om veiligheidsredenen 200 kg. XTypeplaatje van de UPC-shuttle, zie pagina 46. XLastdiagram van stelling, zie pagina 54. De volgende werkzaamheden zijn beoogd en toegestaan: – UPC-shuttle mag uitsluitend worden gebruikt in de daarvoor bestemde stelling, zie pagina 47. – Heffen, dalen en transporteren van lasten in de stelling. – De UPC-shuttle uitsluitend met interne transportmiddelen transporteren die beschikken over voldoende restdraagvermogen: – Afstand tussen de vorken van het voor het transport gebruikte interne transportmiddel op minimaal 570 mm instellen. – Ladingdragers (pallets) mogen in de stelling uitsluitend dwars in- en uitgeslagen worden, zie pagina 158. De volgende werkzaamheden zijn niet toegestaan: – De beladen UPC-shuttle met een intern transportmiddel transporteren. – De UPC-shuttle in een niet daarvoor bestemde stelling gebruiken. – Vervoeren en heffen van personen. – Duwen of trekken van lasten, andere shuttle of trucks in en buiten het palletkanaal. Eisen aan de ladingsdragers (pallets) die worden gebruikt: – De euro- en industriële pallets die moeten worden ingeslagen moeten voldoen aan DIN EN 13698-1/2, voor zover in de opdrachtbevestiging niet anders is aangegeven. – De chemiepallets die moeten worden ingeslagen moeten voldoen aan VCI/APME, voor zover in de opdrachtbevestiging niet anders is aangegeven. – Maximaal toegestane doorbuiging in het midden van de pallet:
Mogelijke ladingdragers (pallets) afhankelijk van de UPC-shuttlevarianten, zie pagina 38.
04.15 NL
Z
– europallet / industriële pallet: 25 mm – chemiepallets (CP3,CP8,CP9): 20 mm
12
1.3
Toegestane gebruiksvoorwaarden WAARSCHUWING! Gebruik onder extreme omstandigheden Het gebruik van de UPC-shuttle onder extreme omstandigheden kan leiden tot storingen en ongevallen. XVoor gebruik onder extreme omstandigheden, in het bijzonder in sterk stoffige of corrosie veroorzakende omgeving, is voor de UPC-shuttle een speciale uitrusting en toelating vereist. XGebruik in explosiegevaarlijke omgevingen is verboden. XGebruik in de buurt van niet beschermde actieve delen van elektrische installaties is verboden. – Gebruik in industriële en bedrijfsomgeving. – Gebruik uitsluitend op de rijrails in een bevestigde, vlakke stelling met voldoende draagvermogen. – Erop letten dat er zich geen hindernissen op de rijrails van de stelling en daarmee in rijbereik van de UPC-shuttle bevinden. – Gebruik in gesloten binnenruimtes met een maximale luchtvochtigheid van 95%, niet condenserend. – Toegestaan temperatuurbereik van UPC-shuttle zonder koelhuisoptie: + 2 °C tot + 40 °C. Bij continu gebruik lager dan 0 °C (bijvoorbeeld in een koelhuis) is voor de UPCshuttle een speciale uitrusting en toelating vereist: – Toegestaan temperatuurbereik van UPC-shuttle met koelhuisoptie (o): - 30 °C tot - 3 °C. OPMERKING
04.15 NL
Gevaar van rijpvorming / geen continue wisseling van koud en warm mogelijk Het is verboden de UPC-shuttle afwisselend in en buiten het koelhuis te gebruiken. De UPC-shuttle mag enkel uit het koelhuis worden genomen voor service- resp. onderhoudswerkzaamheden. Deze moeten in een goed geventileerde, droge ruimte worden uitgevoerd. De verblijfsduur buiten het koelhuis moet minimaal 8 uur bedragen. XDe besturingen van de UPC-shuttle met koelhuisuitvoering zijn ondergebracht in een geïsoleerde behuizing.
13
1.4
Verplichtingen van de exploitant Exploitant zoals bedoeld in deze gebruikshandleiding is iedere natuurlijke of rechtspersoon die de UPC-shuttle zelf gebruikt of in wiens opdracht deze wordt gebruikt. In bijzondere situaties (bijvoorbeeld leasen of huren) is de exploitant de persoon die overeenkomstig de bestaande contractovereenkomst tussen eigenaar en gebruiker van de UPC-shuttle de genoemde bedrijfsplichten moet waarnemen. De exploitant moet ervoor zorgen, dat de UPC-shuttle enkel op de beoogde wijze wordt gebruikt en alle gevaren voor leven en gezondheid van de gebruiker en derden worden vermeden. Bovendien moet hij de naleving van de voorschriften voor ongevallenpreventie, overige veiligheidstechnische regels en de gebruiks-, onderhouds- en revisierichtlijnen bewaken. De exploitant moet ervoor zorgen, dat alle gebruikers deze gebruikshandleiding hebben gelezen en begrepen. OPMERKING Bij het niet in acht nemen van deze gebruikshandleiding vervalt onze garantie. De garantie vervalt ook wanneer de klant en / of derden onvakkundige werkzaamheden aan het object verrichten, zonder toestemming van de producent.
1.5
Aanbouwapparatuur of opties aanbouwen
04.15 NL
De aan- of inbouw van extra inrichtingen, waarmee de functies van de UPC-shuttle worden beïnvloed, of waarmee deze functies worden uitgebreid, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van de producent. Eventueel moet toestemming van de plaatselijke autoriteiten worden verkregen. De toestemming van autoriteiten vervangt echter niet de toestemming van de producent.
14
2
Beoogd gebruik van de Under Pallet Carrier-kanaalstelling
2.1
Algemeen De in deze handleiding beschreven Under Pallet Carrier-kanaalstelling (in het vervolg stelling genoemd) is een voorziening die geschikt is voor het opslaan van lasten op meerdere etages boven elkaar. De stelling moet volgens de aanwijzingen in deze handleiding worden gebruikt, bediend en onderhouden. Een andere toepassing is niet beoogd en kan leiden tot persoonlijk letsel en tot schade aan de stelling of voorwerpen van waarde. Vooral een overbelasting door te zware of eenzijdig ingeslagen last is niet toegestaan. De aan de stellingrijen aangebrachte draagvermogenplaatjes van de producent zijn bepalend voor de maximaal op te bergen lasten.
2.2
Verplichtingen van de exploitant Exploitant in de zin van deze gebruikshandleiding is elke natuurlijke of juridische persoon die de stelling zelf gebruikt of in wiens opdracht deze wordt gebruikt. In bijzondere situaties (bijvoorbeeld leasen of huren) is de exploitant de persoon die overeenkomstig de bestaande contractovereenkomst tussen eigenaar en gebruiker van de stelling de genoemde bedrijfsplichten moet waarnemen. De exploitant moet ervoor zorgen dat de stelling uitsluitend op de beoogde wijze wordt gebruikt, en dat elk gevaar voor leven en gezondheid van de gebruiker en derden wordt vermeden. Bovendien moeten de voorschriften voor ongevallenpreventie en de veiligheidstechnische regels in acht worden genomen. De exploitant moet ervoor zorgen, dat alle gebruikers deze gebruikshandleiding hebben gelezen en begrepen. OPMERKING
04.15 NL
Bij het niet in acht nemen van deze gebruikshandleiding vervalt onze garantie. De garantie vervalt ook wanneer de klant en / of derden onvakkundige werkzaamheden aan het object verrichten, zonder toestemming van de producent.
15
2.3
Aanbouwapparatuur of opties aanbouwen Het monteren van extra installaties, waarmee de functies van de stelling worden beïnvloed of waarmee deze functies worden uitgebreid, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van de producent. Eventueel moet toestemming van de plaatselijke autoriteiten worden verkregen. De toestemming van autoriteiten vervangt echter niet de toestemming van de producent. Wijzigingen aan de stellingconstructie Wijzigingen aan de stellingconstructie zijn uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van de producent. Eventueel moet u toestemming van de plaatselijke autoriteiten hebben. De toestemming van autoriteiten vervangt echter niet de toestemming van de producent.
2.4
Palletkwaliteit voor de stelling Eisen aan de ladingsdragers (pallets) die worden gebruikt: – De euro- en industriële pallets die moeten worden ingeslagen moeten voldoen aan DIN EN 13698-1/2, voor zover in de opdrachtbevestiging niet anders is aangegeven. – De chemiepallets die moeten worden ingeslagen moeten voldoen aan VCI/APME, voor zover in de opdrachtbevestiging niet anders is aangegeven. – Maximaal toegestane doorbuiging in het midden van de pallet:
04.15 NL
– europallet / industriële pallet: 25 mm – chemiepallets (CP3,CP8,CP9): 20 mm
16
2.5
Toegestane gebruiksvoorwaarden – Gebruik in industriële en bedrijfsomgeving. – Toegestaan temperatuurbereik van de stelling: - 30 °C tot + 40 °C.
2.6
Beschrijving van de interface stelling / UPC-shuttle
Z
X Y
Stelling
Type B Type E
Maat "X" breedte tussen de rijrails
Maat "Y" breedte tussen de stellingstaanders
1040 mm + 10 mm Afhankelijk van de palletbreedte 930 mm + 10 mm
Geschikt voor UPC- Palletbreedt shuttle e (Z) UPC P1 1200 mm UPC P2 UPC P5*) UPC P6 1140 mm
04.15 NL
* UPC P5-shuttle (combinatieshuttle)
17
18
04.15 NL
B Beschrijving van het voertuig 1
Beschrijving van de toepassing De magazijnshuttle (UPC-shuttle) is een railgebonden truck met elektromotorische aandrijving. Hij is bestemd voor het gebruik in de stelling voor het transport van lasten op pallets. De stelling biedt in hoogte en breedte plaats voor meerdere palletkanalen. Door de geringe hoogte van UPC-shuttle kan deze het betreffende palletkanaal en daarmee van de totale magazijnhoogte effectief benutten. De UPC-shuttle uitsluitend met interne transportmiddelen transporteren, die voor het transport zijn vrijgegeven en over voldoende resterende hefcapaciteit beschikken. De UPC-shuttle wordt op de vorken van het voor het transport gebruikte interne transportmiddel opgenomen en in de palletgang geplaatst. In de palletgang rijdt de UPC-shuttle na ontvangst van een magazijnfunctie automatisch onder de opgeslagen pallets, zonder verbonden te zijn met het voor het transport gebruikt interne transportmiddel.
04.15 NL
In het palletkanaal van de stelling kunnen lasten op pallets ingeslagen, uitgeslagen of omgeslagen worden. De UPC-shuttle wordt met een RF-afstandsbediening bestuurd. De RF-afstandsbediening en de UPC-shuttle communiceren via een bidirectionele draadloze verbinding in de aanmeldingsvrije ISM-band (433 MHz). De UPC-shuttle voert na de ontvangst van een opdracht automatisch de nodige rijen hefbewegingen uit. Sensoren herkennen de positie van de ingeslagen pallets. Het in-/uitslaan van pallets gebeurt dus zonder botsingen.
19
2
Definitie van de rijrichting / definitie van de palletplaatsen
2.1
Definitie van de rijrichting De rijrichtingen worden als volgt aangegeven: 1
7
2
8
9
Pos. 1 2 3 4 5 6 7 8 9
4
5
10
5
6
5
11
5
11
12
Betekenis Achterzijde van UPC-shuttle Rijrail van de UPC-shuttle Palletrails Rijrichting "vooruit" Railgat Voorzijde van UPC-shuttle Positie van de bediener Gangbegin met mechanische eindaanslagen Startpositie van UPC-shuttle voor iedere opdracht Doelpositie van UPC-shuttle na iedere opdracht Rijrichting "achteruit" Pallet Gangeinde met mechanische eindaanslagen
04.15 NL
10 11 12
3
20
2.1.1 Voorwaarden voor het gebruik van de UPC-shuttle
04.15 NL
– Alle beschouwingen in de handleiding hebben betrekking op een bediener (7), die zich aan het kanaalbegin (8) voor de stelling bevindt. – De UPC-shuttle wordt aan het kanaalbegin (8) op de rails van de betreffende stelling geplaatst. – De achterzijde (1) van de UPC-shuttle wijst in de richting van het kanaalbegin (8). – De voorzijde (6) van de UPC-shuttles wijs in de richting van het kanaaleinde (12). – De start- en doelpositie (9) van de UPC-shuttle voor of na iedere opslagfunctie is het kanaalbegin (8). Als de UPC-shuttle zich niet aan het kanaalbegin (8) bevindt, wordt dit herkend door sensoren. Deze sensoren controleren of de railgaten (5) op het verwachte tijdstip worden herkend. – Als de sensoren geen railgaten (5) herkennen, wordt de UPC-shuttle gestopt en in de storingstoestand gezet. – Vervolgens moet de UPC-shuttle met de hand naar het kanaalbegin (8) worden gereden, zie pagina 168. – Voor de uitvoering van een opslagfunctie van de UPC-shuttle is een opdracht nodig. Deze opdracht stuurt de bediener (7) met de RF-afstandsbediening naar de UPC-shuttle.
21
2.2
Definitie van de palletplaatsen
7
8
13
2
3
15
16
12
Betekenis Rijrail van de UPC-shuttle Palletrails Positie van de bediener Gangbegin met mechanische eindaanslagen Gangeinde met mechanische eindaanslagen Eerste palletplaats in palletgang Tweede palletplaats in palletgang Eén na laatste palletplaats in palletgang Laatste palletplaats in palletgang
04.15 NL
Pos. 2 3 7 8 12 13 14 15 16
14
22
3
Beschrijving van modules en functies
3.1
Functiebeschrijving Opbouw – De UPC-shuttle is een vierwielvoertuig met twee aangedreven assen. De assen zijn met elkaar verbonden door kettingen. De tegenover elkaar liggende aandrijfwielen zijn via een doorgaande as star met elkaar verbonden. – Geleiderail aan beide zijden van de UPC-shuttle, die het plaatsen van de UPCshuttle in de palletgang vereenvoudigen. – Een eenvoudig te demonteren bekleding zorgt ervoor dat alle aggregaten eenvoudig toegankelijk zijn. – De bediening vindt plaats met een afstandsbediening vanaf het interne transportmiddel. Veiligheidssystemen
04.15 NL
– Een gesloten truckcontour met afgeronde randen zorgt ervoor dat er veilig met de UPC-shuttle kan worden gewerkt. – Antislipcoatings: – Een antislipcoating op het hefplatform van de UPC-shuttle voorkomt dat de pallet tijdens het transport in het palletkanaal eraf glijdt. – Een antislipcoating aan de onderzijde van de UPC-shuttle voorkomt het glijden van de vorken van de voor het transport gebruikte interne transportmiddel. – Beveiliging tegen het zijdelingse vallen bij het transport van de UPC-shuttle (o). – Sensoren herkennen de rijrail, het kanaalbegin, het kanaaleinde en ingeslagen pallets. – Met de botssensoren aan de achterzijde en aan de voorzijde van de UPC-shuttle worden alle truckbewegingen in gevaarlijke situaties snel uitgeschakeld. – Met de NOODSTOP-schakelaar aan de achterzijde en aan de voorzijde van de UPC-shuttle worden alle truckbewegingen in gevaarlijke situaties snel uitgeschakeld. – Met de schakelstang NOODSTOP aan de achterzijde en aan de voorzijde van de UPC-shuttle worden alle truckbewegingen in gevaarlijke situaties snel uitgeschakeld. – Een redundant opgebouwde wegmeting zorgt voor een hoge veiligheid bij het rijden in de gang. – Mechanische aanslagen voorkomen dat de UPC-shuttle uit het palletkanaal valk. Ook bij een totale uitval van de besturing en de vermogenselektronica.
23
Noodstop-veiligheidsconcept – Zodra er een storing wordt herkend, wordt de UPC-shuttle automatisch tot stilstand afgeremd. Een akoestisch waarschuwingssignaal en controle-indicaties aan achterzijde en voorzijde van de UPC-shuttle geven een noodstop aan. Na het inschakelen van de truck voert het systeem een zelftest uit die de functie van de UPC-shuttle alleen vrijgeeft als de controle van de functionaliteit positief is verlopen. Rijaandrijving – De complete aandrijfeenheid is in het frame van de UPC-shuttle geschroefd. De gelijkstroommotor (24 V DC) met een vermogen van 0,23 kW de assen van de UPC-shuttle aan via een planeetdrijfwerk. – De elektronische besturing zorgt voor traploze toerentalregeling van de motor en daarmee voor een gelijkmatig, schokvrij optrekken, krachtig accelereren en elektronisch geregeld afremmen met energieterugwinning. Hefaandrijving – De hefbewegingen worden uitgevoerd met behulp van twee gelijkstroommotoren (24 V DC). – De gelijkstroommotoren zijn in het frame van de UPC-shuttle geschroefd. Elektrische installatie Elektronica met slijtagevrije sensoren. Interface voor servicediagnose. De regeling is uitgerust met CAN-bus en continu metende sensoren. De besturing zorgt voor soepel optrekken en afremmen van de last in alle eindposities door eindpositie- en tussendempingen.
04.15 NL
– – – –
24
Elektrische verbindingen – Potentiaalvrije werking. Batterijen – 2 x onderhoudsvrije loodvliesbatterijen 12 V / 58 Ah – Beide batterijen zijn in rij geschakeld. – De batterijen zijn gelagerd in de batterijcontainer, waardoor de batterijen eenvoudig kunnen worden gewisseld. – Gewicht van de batterijen, zie pagina 36. – Mogelijke aandrijfbatterij, zie pagina 70. RF-afstandsbediening
04.15 NL
– Overzichtelijke functietoetsen om de UPC-shuttle eenvoudig te bedienen. Na het indrukken van een functietoets voert de UPC-shuttle een geprogrammeerde opslagfunctie uit. – Lcd-display voor het weergeven van alle voor de bediener belangrijke informatie, zie pagina 122. – Rf-afstandsbediening door bufferbatterij (2 x 1,5 V-AA-batterijen (accumulator)) ook als handtoestel (mobiel) te gebruiken. – Bij grotere stellinginstallaties kunnen met de een RF-afstandsbediening tot 69 verschillende UPC-shuttles worden geselecteerd. Daartoe verandert de bediener eenvoudig de identificatie van de UPC-shuttle op de RF-afstandsbediening, om de volgende UPC-shuttle aan te spreken, zie pagina 139.
25
Bijzondere functionaliteiten van de UPC-shuttle
04.15 NL
– In- en uitslaan van de pallets aan de hand van twee verschillende opslagfuncties mogelijk: – LIFO (Last-in-First-out) – FIFO (First-in-First-out) – Uitslaan van alle pallets in het palletkanaal (o): Bij de volledige ontruiming van een palletkanaal brengt de UPC-shuttle automatisch iedere pallet in het palletkanaal naar de ingesteld in- of uitslagzijde. Van daaruit kunnen de pallets met een intern transportmiddel uit het palletkanaal worden verwijderd. – Uitslaan van een bepaald aantal pallets (o): Bij het uitslaan van een bepaald aantal pallets, brengt de UPC-shuttle automatisch het ingestelde aantal pallets in het palletkanaal naar de ingestelde in- of uitslagzijde. Van daaruit kunnen de pallets met een intern transportmiddel uit het palletkanaal worden verwijderd. – Verdichten (o): Als geen pallets worden in- of uitgeslagen (bijvoorbeeld bij werkeinde) kunnen alle pallets automatisch naar de ingesteld in- of uitslagzijde worden gebracht. De pallets worden achter elkaar neergezet. – Pallets in palletkanaal tellen (o): De UPC-shuttle rijdt van het kanaalbegin naar het kanaaleinde en weer terug naar het kanaalbegin. Tijdens deze rit telt de UPC-shuttle de in dit palletkanaal ingeslagen pallets.
26
Opties
04.15 NL
– Beveiliging tegen het vallen aan de zijkant bij het transport van de UPC-shuttle. – Batterijlader voor het laden van de aandrijfbatterijen. Met de batterijlader kan eenvoudig aan iedere 230 V-stopcontact worden geladen. – Batterijlaadstation. – Een tweede set batterijen verhoogt de bedrijfsgereedheid van de UPC-shuttle. – Houder met geïntegreerde laadstation (docking-station) voor de RFafstandsbediening. Deze houder kan in het gezichtsveld van de bediener worden gemonteerd. De RF-afstandsbediening wordt door de houder aan de voeding van het interne transportmiddel aangesloten en uit de heftruckbatterij (18 V tot 60 V) geladen. – Draagframe voor het veilig parkeren van de UPC-shuttle buiten het palletkanaal, zie pagina 246. – Bergwagen voor het bergen van de defecte UPC-shuttle uit het palletkanaal. – De diepvriesuitvoering biedt gebruiksmogelijkheden tot - 30 °C.
27
3.2
Overzicht modules
3.2.1 UPC P1 -shuttle, UPC P2 -shuttle en UPC P5-shuttle (combinatieshuttle) 17
18
19
20
22
21
20
17
23
24
25 26 27 28 29
26 30 31 32
17
33
18
34 35 36
19
37
21
38
39
31
22
40
17
41
30
25 26 29
23
24
25 26 27 28 29
33
34 35 36
37
38
39
31
40
41
30
04.15 NL
26 30 31 32
25 26 29
28
Pos. t
18
t
19 20
t o
21
o
22
t
23
o
24
t
25
t
26 27
t t
28
t
29
o
30
t
31
t
32 33 34 35
t t t t
36
t
37
t
38
t
39 40 41
t t t
--
t
04.15 NL
17
Aanduiding Aanslagdemper (steeds twee aan de voorzijde en aan de achterzijde van de UPC-shuttle) Sensor "palletplaatsing op hefplatform" aan achterzijde van de UPCshuttle Hefplatform Batterij (2 stuks) Alleen bij de UPC P5-shuttle (combinatieshuttle): Extra sensor "palletplaatsing op hefplatform" aan voorzijde van de UPCshuttle Batterijklep Alleen bij de UPC P5-shuttle (combinatieshuttle): Extra sensor "palletplaatsing op hefplatform" aan achterzijde van de UPC-shuttle Sensor "palletplaatsing op hefplatform" aan voorzijde van de UPC-shuttle Railgeleidingswiel aan zijkant (steeds twee aan beide zijden van de UPCshuttle) Aandrijfwiel (steeds twee aan beide zijden van de UPC-shuttle) Geleiderail voor het veilig plaatsen van de UPC-shuttle in het palletkanaal Sensor "railgatsensor" (steeds één aan de beide zijden van de UPCshuttle) Beveiliging tegen het eraf vallen van de zijkant bij het transport van de UPC-shuttle (steeds twee aan de voorzijde en aan de achterzijde van de UPC-shuttle) Horizontale waarschuwingslampen (steeds twee aan de voorzijde en aan de achterzijde van de UPC-shuttle) Botssensor (steeds twee aan de voorzijde en aan de achterzijde van de UPC-shuttle) Indicatie bedrijfstoestand Toets "UPC-shuttle AAN" Toets "UPC-shuttle UIT" Indicatie batterijcapaciteit Sensor "palletherkenning" (steeds één aan de voorzijde en aan de achterzijde van de UPC-shuttle) Interface voor servicediagnose NOODSTOP-schakelaar (steeds één aan de beide zijden van de UPCshuttle) Contactslot met sleutel Frame van de UPC-shuttle Schakelstang NOODSTOP aan achterzijde van de UPC-shuttle Verticale richtlampen aan de onderzijde van de UPC-shuttle (niet afgebeeld)
29
3.2.2 UPC P6-shuttle 17
18
19
20
20
22
17
24
25 26 29 28 27 25 26 29 26 30 31 39
17
38
18
36 37 32
33
19
34
35
31
22
40
41
30
17 24
25 26 29 28 27 25 26 29 38
36 37 32
33
34
35
31
40
41
30
04.15 NL
26 30 31 39
30
Pos. t
18
t
19 20 22 24
t t t t
25
t
26 27
t t
28
t
29
o
30
t
31
t
32 33 34 35
t t t t
36
t
37
t
38
t
39 40 41
t t t
--
t
04.15 NL
17
Aanduiding Aanslagdemper (steeds twee aan de voorzijde en aan de achterzijde van de UPC-shuttle) Sensor "palletplaatsing op hefplatform" aan achterzijde van de UPCshuttle Hefplatform Batterij (2 stuks) Batterijklep Sensor "palletplaatsing op hefplatform" aan voorzijde van de UPC-shuttle Railgeleidingswiel aan zijkant (steeds twee aan beide zijden van de UPCshuttle) Aandrijfwiel (steeds twee aan beide zijden van de UPC-shuttle) Geleiderail voor het veilig plaatsen van de UPC-shuttle in het palletkanaal Sensor "railgatsensor" (steeds één aan de beide zijden van de UPCshuttle) Beveiliging tegen het eraf vallen van de zijkant bij het transport van de UPC-shuttle (steeds twee aan de voorzijde en aan de achterzijde van de UPC-shuttle) Horizontale waarschuwingslampen (steeds twee aan de voorzijde en aan de achterzijde van de UPC-shuttle) Botssensor (steeds twee aan de voorzijde en aan de achterzijde van de UPC-shuttle) Indicatie bedrijfstoestand Toets "UPC-shuttle AAN" Toets "UPC-shuttle UIT" Indicatie batterijcapaciteit Sensor "palletherkenning" (steeds één aan de voorzijde en aan de achterzijde van de UPC-shuttle) Interface voor servicediagnose NOODSTOP-schakelaar (steeds één aan de beide zijden van de UPCshuttle) Contactslot met sleutel Frame van de UPC-shuttle Schakelstang NOODSTOP aan achterzijde van de UPC-shuttle Verticale richtlampen aan de onderzijde van de UPC-shuttle (niet afgebeeld)
31
3.2.3 Afstandsbediening 42
43
Aanduiding Houder met geïntegreerd laadstation (docking station) voor de 42 o afstandsbediening. 43 t Afstandsbediening t Duidt op de standaarduitvoering o Duidt op de optionele uitvoering
04.15 NL
Pos.
32
4
Technische gegevens
Z 4.1
Technische gegevens volgens VDI 2198. Technische veranderingen en aanvullingen voorbehouden.
Vermogensgegevens Shuttlevariant UPC UPC P2 P51)
Aanduiding
UPC P1
Q Draagvermogen c Lastzwaartepuntafstand Rijsnelheid zonder last
1500 400 3,84)
1500 500 3,84)
1500 5001) 3,84)
1500
kg
570 3,84)
mm km/h
Rijsnelheid met last Hefsnelheid zonder last
3,43,4) 0,013
3,43,4) 0,013
3,43,4) 0,013
3,43,4) km/h 0,013 m/s
Hefsnelheid met last
0,012
0,012
0,012
0,012
m/s
Daalsnelheid zonder last Daalsnelheid met last
0,013 0,014
0,013 0,014
0,013 0,014
0,013 0,014
m/s m/s
Aandrijving Bediening Type rijregeling
UPC P6
Elektro Hand2) Impuls
1 UPC P5-shuttle (combinatieshuttle): Europallet 1200 mm x 800 mm: c = 400 mm / I6 = 800 mm Industriële pallet 1200 mm x 1000 mm: c = 500 mm / I6 = 1000 mm 2 In het palletkanaal wordt de UPC-shuttle geleid op rails. De UPC-shuttle wordt bediend met een RF-afstandsbediening. 3 Bij een draagvermogen van Q = 1000 kg
04.15 NL
4 Bij gebruik van wielen met een diameter van 90 mm verlaagt de rijsnelheid met en zonder last met 10 %, zie pagina 36.
33
4.2
Afmetingen (volgens typeplaatje) b12 b6 b9 Q
h3
h13 b4 b1 b 10 / b 11 b2
y
l 6 = l3
l1
04.15 NL
c
34
Shuttlevariant Aanduiding c
Lastzwaartepuntafstand
UPC P1 400
y h3
Wielstand Hef
667 27
845 27
845 27
570 984 27
mm mm mm
h13
Hoogte neergelaten
150
150
150
150
mm
I1 I3
Totale lengte (zonder last) Lengte laadvlak
864 800
1064 1000
1064 1000
1204 1140
mm mm
I6 b1
Palletlengte
800 880
1000 10001) 880 880
1140 770
mm mm
1034
1034
1034
924
mm
651
651
651
468
mm
b2
Totale breedte
UPC P2 500
UPC P5 5001)
b4
Breedte tussen wielarmen/ laadoppervlakken
b6
Breedte over de geleidingsrollen
b9 b10 b11
Laadvlakbreedte Spoorbreedte, vooraan Spoorbreedte, achteraan
952 952
952 952
b12
Palletbreedte
1200
1200
1038 - 1038 - 1038 1048 1048 1048 1010 1010 1010
UPC P6
928 938 900
mm
952 952
842 842
mm mm
1200
1140
mm
mm
1 UPC P5-shuttle (combinatieshuttle): Europallet 1200 mm x 800 mm: c = 400 mm / I6 = 800 mm Industriële pallet 1200 mm x 1000 mm: c = 500 mm / I6 = 1000 mm 2 In het palletkanaal wordt de UPC-shuttle geleid op rails. De UPC-shuttle wordt bediend met een RF-afstandsbediening. 3 Bij een draagvermogen van Q = 1000 kg
04.15 NL
4 Bij gebruik van wielen met een diameter van 90 mm verlaagt de rijsnelheid met en zonder last met 10 %, zie pagina 36.
35
4.3
Gewichten
4.3.1 Eigen gewicht / batterijgewicht
Aanduiding Eigen gewicht inclusief batterijen Gewicht batterijen Gewicht batterijen met batterijtrog Leeg gewicht van de UPC-shuttle zonder batterij
Shuttlevariant UPC P1 UPC P2 UPC P5*) UPC P6 190
212 212 2 x 19 = 38 2 x 23 = 46
225
kg kg kg
zie "Typeplaatje" op pagina 46
* UPC P5-shuttle (combinatieshuttle) 4.3.2 Aslasten
Aanduiding
Shuttlevariant UPC P1 UPC P2 UPC P5*) UPC P6
Aslast met last vooraan
845
856
856
863
kg
Aslast met last achteraan
845
856
856
863
kg
Aslast zonder last vooraan
95
106
106
113
kg
Aslast zonder last achteraan
95
106
106
113
kg
* UPC P5-shuttle (combinatieshuttle)
4.4
Wielen, chassis WAARSCHUWING!
04.15 NL
Gevaar voor ongevallen door gebruik van wielen die niet voldoen aan de specificaties van de producent De kwaliteit van de wielen beïnvloedt de stabiliteit en het rijgedrag van de UPCshuttle . Bij een ongelijkmatige slijtage wordt de stabiliteit van de UPC-shuttle minder en wordt de remweg langer. XAls de wielen worden vervangen, moet erop worden gelet dat de UPC-shuttle niet scheef gaat staan. XDe wielen altijd paarsgewijs vervangen, d.w.z. tegelijkertijd links en rechts.
36
OPMERKING De UPC-shuttle met de standaardwielen (diameter: 100 mm) kan in het palletkanaal tegen iets doorgebogen pallets of goederen botsen. Om de botsing tussen UPCshuttle en de doorgebogen pallets of goederen te voorkomen, kan de UPC-shuttle met kleinere wielen (diameter: 90 mm) worden uitgerust. XDe montage van de wielen en de instelling van de UPC-shuttle op kleinere wielen mag uitsluitend worden uitgevoerd door de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent.
Z
In de fabriek gemonteerde wielen uitsluitend vervangen door originele vervangingsonderdelen van de producent, omdat anders niet wordt voldaan aan de specificaties van de producent.
4.4.1 Wielen (standaarduitvoering) Aanduiding Banden Wielgrootte, voor (lastwiel) Wielgrootte, achter (aandrijfwiel) Wielen, aantal voor/achter (* = aangedreven)
UPC Polyurethaan 100 mm x 40 mm 100 mm x 40 mm 2* / 2*
4.4.2 Wielen (optie) Aanduiding Banden
UPC Polyurethaan 90 mm x 40 mm
Wielgrootte, achter (aandrijfwiel) Wielen, aantal voor/achter (* = aangedreven)
90 mm x 40 mm 2* / 2*
04.15 NL
Wielgrootte, voor (lastwiel)
37
4.5
Motorgegevens Aanduiding Rijmotor, vermogen bij S1 (continubedrijf) Hefmotor, vermogen bij S3 15 %
4.6
UPC 0,225 kW 2 x 0,15 kW = 0,3 kW
Afmetingen van de ladingdragers die moeten worden getransporteerd afhankelijk van de UPC-shuttlevarianten Met verschillende UPC-shuttlevarianten kunnen verschillende ladingdragers (pallets) worden in- en uitgeslagen: – UPC P1-shuttle: • europallets met de afmetingen: 1200 mm x 800 mm. – UPC P2-shuttle: – Industriële pallets met de afmetingen: 1200 mm x 1000 mm. – UPC P5-shuttle (combinatieshuttle): Euro- en industriële pallets in dezelfde stelling. De herkenning van de paletgrootte vindt plaats met sensoren op de bovenzijde van de UPC-shuttle. • Europallets met de afmetingen: 1200 mm x 800 mm. • Industriële pallets met de afmetingen: 1200 mm x 1000 mm. – UPC P6-shuttle: chemiepallets (CP3,CP8,CP9) met de afmetingen: 1140 mm x 1140 mm.
Inslagrichting van ladingdragers (pallets) in palletkanaal, zie pagina 158.
04.15 NL
Z
•
38
4.7
EN-normen Gemiddeld geluidsdrukniveau – – – –
UPC P1-shuttle: 62 dB(A) UPC P2-shuttle: 62 dB(A) UPC P5-shuttle (combinatieshuttle): 62 dB(A) UPC P6-shuttle: 62 dB(A)
Op basis van EN ISO 4871.
Z
Het continu geluidsdrukniveau wordt bepaald op basis van de normgegevens en omvat het geluidsdrukniveau bij het rijden, heffen en stationair draaien. Elektromagnetische compatibiliteit (EMC) De producent bevestigt de naleving van de grenswaarden voor elektromagnetische interferentie en immuniteit evenals de controle van de ontlading van statische elektriciteit op basis van EN 12895 en de daar aangegeven normatieve verwijzingen.
Z
Elektrische of elektronische componenten mogen uitsluitend worden gewijzigd of verplaatst met schriftelijke toestemming van de producent. WAARSCHUWING!
04.15 NL
Storing van medische apparatuur door niet-ioniserende straling Elektrische uitrustingen van de UPC-shuttle en de afstandsbediening, die nietioniserende stralen afgeven (bijv. draadloze datatransmissie), kunnen de werking van medische apparatuur (pacemakers, gehoorapparatuur e.d.) van de bediener storen en een verkeerde werking veroorzaken. Met een arts of de producent van het medische apparaat moet worden vastgesteld, of een dergelijk apparaat in de omgeving van de UPC-shuttle kan worden gebruikt.
39
4.8
Gebruiksvoorwaarden WAARSCHUWING! Gebruik onder extreme omstandigheden Het gebruik van de UPC-shuttle onder extreme omstandigheden kan leiden tot storingen en ongevallen. XVoor gebruik onder extreme omstandigheden, in het bijzonder in sterk stoffige of corrosie veroorzakende omgeving, is voor de UPC-shuttle een speciale uitrusting en toelating vereist. XGebruik in explosiegevaarlijke omgevingen is verboden. XGebruik in de buurt van niet beschermde actieve delen van elektrische installaties is verboden.
4.8.1 Standaarduitvoering (t) Omgevingstemperatuur
Z
– Bij gebruik + 2 °C tot + 40 °C Bij voortdurend gebruik bij extreme schommelingen in temperatuur en condenserende luchtvochtigheid is voor de UPC-shuttle een speciale uitrusting en toelating vereist. De UPC-shuttle mag uitsluitend in gesloten ruimtes binnen met een maximale luchtvochtigheid van 95% (niet condenserend) worden gebruikt. Het is niet toegestaan om de standaarduitvoering in een koelhuis te gebruiken.
4.8.2 Koelhuisuitvoering (o) Bij continu gebruik lager dan 0 °C (bijvoorbeeld in een koelhuis) is voor de UPCshuttle een speciale uitrusting en toelating vereist: – Toegestaan temperatuurbereik van UPC-shuttle met koelhuisoptie (o): - 30 °C tot - 3 °C. OPMERKING
04.15 NL
Gevaar van rijpvorming / geen continue wisseling van koud en warm mogelijk Het is verboden de UPC-shuttle afwisselend in en buiten het koelhuis te gebruiken. De UPC-shuttle mag enkel uit het koelhuis worden genomen voor service- resp. onderhoudswerkzaamheden. Deze moeten in een goed geventileerde, droge ruimte worden uitgevoerd. De verblijfsduur buiten het koelhuis moet minimaal 8 uur bedragen. XDe besturingen van de UPC-shuttle met koelhuisuitvoering zijn ondergebracht in een geïsoleerde behuizing.
40
4.9
Elektrische eisen De producent bevestigt de naleving van de eisen voor het ontwerp en de vervaardiging van de elektrische uitrusting bij gebruik van de UPC-shuttle voor het beoogde gebruik op grond van:
04.15 NL
– DIN EN 1175-1 "Veiligheid van gemotoriseerde transportwerktuigen - Elektrische eisen" – DIN EN 1526 "Veiligheid van machines - Automatische functies voor gemotoriseerde transportwerktuigen" – DIN EN 528 "Railgebonden stellingbedieningsapparatuur - Veiligheid"
41
5
Locaties van markeringen en typeplaatjes
Z
Waarschuwingsborden en pictogrammen zoals hefcapaciteitplaatjes, bevestigingspunten en typeplaatjes moeten altijd leesbaar zijn, indien nodig vervangen.
5.1
UPC P1 -shuttle, UPC P2 -shuttle en UPC P5-shuttle (combinatieshuttle) 44
45
45
46 45
47
45 _ +
48
49
50
51
45
52
53
54
2015
45 45
47
45 _ +
49
50
51
55
52
04.15 NL
48
42
04.15 NL
Pos. Aanduiding Waarschuwingsbord "Tijdens het laden is het verboden om de UPC-shuttle 44 in te schakelen en te laten rijden 45 Bevestigingspunten voor de demontage van het hefplatform 46 Serienummer (in het frame onder de batterij ingeslagen) 47 Typeplaatje van de UPC-shuttle 48 Intern nummer van de UPC-shuttle (o) 49 Aanwijzingsbord "bedrijfstoestand" 50 Aanwijzingsbord "batterijtoestand" 51 Firmanaam 52 Type-aanduiding 53 Inspectieplaatje (o) 54 Plaatje "Meerijden verboden" Waarschuwingsbord "Beknellingsgevaar bij het sluiten en openen van de 55 batterijklep"
43
5.2
UPC P6-shuttle 44 45 46 45 45
47
45 _ +
48
51
49
45
50
52
53
54
2015
45 45
47
45 _ +
55
51
49
50
52
04.15 NL
48
44
04.15 NL
Pos. Aanduiding Waarschuwingsbord "Tijdens het laden is het verboden om de UPC-shuttle 44 in te schakelen en te laten rijden 45 Bevestigingspunten voor de demontage van het hefplatform 46 Serienummer (in het frame onder de batterij ingeslagen) 47 Typeplaatje van de UPC-shuttle 48 Intern nummer van de UPC-shuttle (o) 49 Aanwijzingsbord "bedrijfstoestand" 50 Aanwijzingsbord "batterijtoestand" 51 Firmanaam 52 Type-aanduiding 53 Inspectieplaatje (o) 54 Plaatje "Meerijden verboden" Waarschuwingsbord "Beknellingsgevaar bij het sluiten en openen van de 55 batterijklep"
45
5.3
Z
Typeplaatje De afbeelding geeft de standaarduitvoering in de EU-lidstaten weer. In andere landen kan de uitvoering van het typeplaatje afwijken. 56
57
58
59
60
61
62
63
64 65
66 67
Pos. 56 57 58 59 60 61
Z
Aanduiding Pos. Aanduiding Type 62 Bouwjaar Serienummer 63 Lastzwaartepuntafstand in mm Nominaal draagvermogen in kg 64 Aandrijfvermogen Batterijspanning in V 65 Batterijgewicht min/max in kg Leeg gewicht zonder batterij in kg 66 Producent Optie 67 Logo van de producent
Bij vragen over de UPC-shuttle of bij het bestellen van reserveonderdelen het serienummer (57) vermelden.
5.3.1 Positie serienummer OPMERKING
04.15 NL
Het serienummer (57) van de UPC-shuttle is aangegeven op het typeplaatje (47) en ingestempeld in het voertuigframe (46) onder batterijtrog (zie pagina 42).
46
C Beschrijving van de stelling 1
Beschrijving van de toepassing De door Jungheinrich geleverde kanaalstelling (in het vervolg stelling genoemd) mag alleen in overeenstemming met het gebruiksdoel worden gebruikt. Hierbij zijn de gegevens in de opdrachtbevestiging van Jungheinrich maatgevend. De aangegeven belastingen van de stelling zijn gebaseerd op een geteste systematiek. Als om landspecifieke rechtelijke bepalingen een speciale statistiek voor het incidentele geval nodig is, dan moet er een aparte berekening worden gemaakt. Indien de montage van de stelling niet bij levering is inbegrepen, moet de stelling in overeenstemming met de wettelijke bepalingen en de opbouwhandleiding vakkundig worden gemonteerd. Deze stelling is geschikt voor het opslaan van goederen. Er kunnen lasten worden ingeslagen, uitgeslagen of omgeslagen die geschikt zijn voor de stelling. Het in- en uitslaan van de stelling vindt plaats met geschikte interne transportmiddelen (bijvoorbeeld reachtruck en vorkheftrucks).
04.15 NL
Het draagvermogen is vermeld op het op de stelling aangebrachte lastdiagram.
47
2
Veiligheidsaanwijzingen bij de stelling WAARSCHUWING! Gevaar voor materiaalbeschadigingen aan de stelling Het aanraken van de stelling met de last of het interne transportmiddel kan materiaalbeschadigingen aan de stelling veroorzaken en de stelling kan omvallen. XStellingstaanders die risico lopen, bijvoorbeeld aan stellinghoeken en bij inritten met een stootbescherming beveiligen. XAls de stellingcomponenten zichtbaar en blijvend vervormd zijn, moeten deze meteen ontlast en vervangen worden. Bij twijfel moet een deskundige van de stellingproducent de stelling goedkeuren. XVastgestelde gebreken direct bij de leidinggevende melden. XOnveilige stellingen kenmerken en blokkeren. Afhankelijk van de beschadigingen aan het hele stellingenmagazijn, het stellingveld of het betreffende palletkanaal en eventueel aangrenzende palletkanalen tot de correcte reparatie kenmerken en blokkeren. XOnveilige stellingen mogen tot de correcte reparatie niet worden gebruikt. WAARSCHUWING!
04.15 NL
Gevaar bij het neerzetten van de last die moet worden ingeslagen in het palletkanaal Het onjuist neerzetten van de last die moet worden ingeslagen met een intern transportmiddel in het palletkanaal kan de stabiliteit van de stelling in gevaar brengen of ongelukken veroorzaken. XTijdens het neerzetten van de last die moet worden ingeslagen in het palletkanaal mogen personen niet in gevaar worden gebracht. Personen uit de gevarenzone sturen. XDe last die moet worden ingeslagen moet zijn geborgd tegen vallen. XErvoor zorgen dat de last bij het inslaan niet in aanraking komt met de last in het volgende hogere palletkanaal. Er bestaat gevaar dat de palletoplegrails of de rijrails in dit palletkanaal beschadigen of losraken. Hierdoor zou de UPC-shuttle of de ingeslagen last kunnen vallen. XStootlasten door te snel dalen van de last is verboden. Hetzelfde geldt voor het inslaan van puntvormige lasten. XDuwen van de last of de vorken op de palletoplegrail is verboden. XEen botsing tussen intern transportmiddel en de stelling of de ingeslagen last vermijden. XEr mogen alleen de voor het ontwerp van de stelling beoogde pallets worden ingeslagen. Daarnaast moeten de plaatselijke regels en richtlijnen voor de exploitant als stellingexploitant in acht worden genomen.
48
WAARSCHUWING! Gevaar bij het opnemen van de last die moet worden uitgeslagen uit het palletkanaal Het onjuist opnemen van de last die moet worden uitgeslagen met een intern transportmiddel uit het palletkanaal kan ongevallen veroorzaken. XTijdens het opnemen van de last die moet worden uitgeslagen uit het palletkanaal mogen personen niet in gevaar worden gebracht. Personen uit de gevarenzone sturen. XErvoor zorgen dat de last bij het uitslaan niet in aanraking komt met de last in het volgende hogere palletkanaal. Er bestaat gevaar dat de palletoplegrails of de rijrails in dit palletkanaal beschadigen of losraken. Hierdoor zou de UPC-shuttle of de ingeslagen last kunnen vallen. XDe last die moet worden uitgeslagen moet zijn geborgd tegen vallen. WAARSCHUWING! Gevaar door niet gelijkmatig verdeelde lasten in de stelling De stellingen zijn statisch geconstrueerd voor gelijkmatig verdeelde lasten. Er is geen rekening gehouden met puntbelastingen, deze vereisen een speciale statische dimensionering. Deze zijn niet toegestaan! XDe belasting van de stelling moet gelijkmatig verdeeld zijn. WAARSCHUWING! Valgevaar bij het beklimmen van de stelling Bij het beklimmen van de stelling bestaat er valgevaar. XDe stelling mag niet zonder veiligheidsmaatregelen beschermingsmiddelen worden beklommen.
en
persoonlijke
OPMERKING Het gebruik en onderhoud van de stelling (niet-verrijdbare stellingen van staal) moet worden uitgevoerd aan de hand van EN 15635.
3
Vloer
04.15 NL
Een correcte werking van de stelling is alleen gegeven als de vloer op de plaats van opstelling voldoet aan de volgende technische normen.
49
3.1
Toestand van de vloer De halvloer moet een minimale betonkwaliteit C20/25 en de juiste bewapening (EN 206-1) hebben. De halvloer moet een minimale dikte hebben van 20 cm en er moet een vloerverankering met spreidpluggen mogelijk zijn (boordiepte: ca. 15 cm). Bij agressieve magnesietgebonden vloeren zijn speciale beschermingsmaatregelen nodig om corrosievorming te voorkomen. Met deze kosten is zonder speciale afspraak daarover geen rekening gehouden in de offerte.
3.2
Draagvermogen van de vloer Volgens de voorschriften in DIN EN 15512, DIN 15629 en de aanwijzingen in EN 15635 moet de toestand van de opstelvlakken voor magazijninrichtingen en apparatuur zodanig zijn, dat de eigen gewichten en toegestane nuttige belasting veilig kunnen worden opgenomen. De toegestane bodemdruk van de vloer mag niet lager zijn dan de aangegeven waarde uit de stelling. De exploitant van de stelling moet garanderen, dat de vloer de lasten uit de stellingstaanders kan opnemen. Hierbij moet rekening worden gehouden met de maximale vlakbelasting van het volledig overdekte oppervlak en de puntbelasting van de via de staandervoeten werkende krachten.
3.3
Vloerdoorbuiging Bij het opstellen van stellinginstallaties kan vooral op tussenplafonds de doorbuiging van aanmerkelijke invloed zijn op de werking van magazijninrichtingen. Voor stationaire magazijninrichtingen mag de max. doorbuiging met betrekking tot de grootste spanbreedte niet groter zijn dan 0,75 x 1/500.
04.15 NL
Voor verplaatsbare magazijninrichtingen mag de doorbuiging niet groter zijn dan 0,75 x 1/1000, bij een max. tangens TGX < 3/1000.
50
3.4
Vloertoleranties De halvloer moet met betrekking tot de vlakheid minimaal voldoen aan de toleranties in hoogbouw volgens DIN 18202, tabel 3 en bij afwijkende gegevens de in DIN EN 15620 aangegeven stellingsklassen. De toegestane hoeken en vlakheidstoleranties worden beperkt tot 15 mm. Zonder bijzondere afspraken en richtlijnen wordt verondersteld dat de vloer gereed is voor de opstelling. Vloeren die gereed zijn voor magazijninrichtingen Afstand meetpunten
0,1 m
1m
4m
10 m
15 m
Vlakheidstolerantie
2 mm
4 mm
10 mm
12 mm
15 mm
Vloeren die niet gereed zijn en vloeren van ruw beton
3.5
Afstand meetpunten
0,1 m
1m
4m
10 m
15 m
Vlakheidstolerantie
5 mm
8 mm
12 mm
15 mm
20 mm
Bijzondere belastingsituaties Lasten in verband met aardbevingen zijn ter plaatse specifieke extra belastingen die van belang zijn bij de berekening van componenten. Bepalend is FEM 10.2.08. Als er stellinginrichtingen worden gebruikt in gebieden met een aardbevingsrisico dan moet door de opdrachtgever / exploitant het gebruik worden aangegeven, zodat de vereiste maatregelen kunnen worden genomen.
4
Gebruiksvoorwaarden De stelling is zonder bijzondere schriftelijke afspraken ontworpen voor normale bedrijfsomstandigheden. De opstelling van de stelling is uitsluitend toegestaan in van alle zijden gesloten ruimtes.
04.15 NL
– Gebruik in industriële en bedrijfsomgeving. – Toegestaan temperatuurbereik van de stelling: - 30 °C tot + 40 °C.
51
5
Overzicht modules 2
68 3
69
68
69
2
3
71
72
73
74
04.15 NL
70
52
Pos. 2 t 3 t 68 t 69 t 70 t 71 o
Aanduiding Rijrail van de UPC-shuttle Palletrails Stellingstaander Mechanische eindaanslag Hefcapaciteitsplaatje Waarschuwingsbord "Betreden van stellingsysteem verboden" Net (volgens EN 619), die voorkomt dat de palletgang wordt betreden 72 o Afmetingen mazen: 15 cm x 15 cm 73 t Stellingvlak 74 t Houder voor rijrail en palletrails t Duidt op de standaarduitvoering o Duidt op de optionele uitvoering
5.1
Waarschuwingsplaatje "Betreden van de stelling verboden" Veiligheidsregels in de omgang met de stelling Het valt onder de verantwoordelijkheid van de exploitant met technischorganisatorische maatregelen (bijvoorbeeld waarschuwingsplaatjes (71), netten (72), etc.) ervoor te zorgen dat het niet toegestaan is voor onbevoegde personen om het stellingsysteem te betreden. De exploitant van des telling moet ervoor zorgen dat aan beiden zijden goed zichtbare waarschuwingsplaatjes (veiligheidspictogrammen volgens BGV 8) met de aanwijzing: "Betreden van de stellinginstallatie verboden" aan of voor de stelling zijn aangebracht. Voorbeeld voor waarschuwingsplaatje "Betreden van de stelling verboden".
04.15 NL
Z
53
6
Hefcapaciteitsplaatje WAARSCHUWING! Aan de buitenste stellingstaanders zijn draagcapaciteitsplaatjes aangebracht. De draagcapaciteitsplaatjes geven de maximale belasting van de stelling aan. Deze waarden mogen niet worden overschreden. 75 76 77 78 79 80 81
82
83 84 85 86 87
04.15 NL
88
54
Pos. 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87
04.15 NL
88
Aanduiding Logo van de producent Adres van de producent Bouwjaar Type Opdrachtnummer Aanwijzing "Technische gegevens" Bovenkant 1e ligger Overige vakhoogtes Aanwijzing "Maximale belastingen van een railstel" Maximaal palletgewicht Binnenwerkse afstand Maximaal aantal pallets in de diepte Stellinghoogte [mm] Aanwijzing "* De belastinggegevens gelden voor gelijkmatig verdeelde lasten. Bij de ombouw moet de bedieningshandleiding in acht worden genomen!"
55
56
04.15 NL
D Transport en eerste inbedrijfstelling 1
Verlading van de UPC-shuttle in de transportpallet
89
89
De UPC-shuttle wordt uitsluitend op een transportpallet (89) getransporteerd. Laadgewicht (UPC-shuttle inclusief transportpallet)
UPC P1-shuttle UPC P2-shuttle
250 kg 272 kg
UPC P5-shuttle (combinatieshuttle) UPC P6-shuttle
272 kg 285 kg
04.15 NL
Type shuttle
57
WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door niet correcte geborgde of geplaatste lasten Voordat een last wordt opgenomen, dient de bediener zich ervan te overtuigen dat deze op juiste wijze op pallets is geplaatst en dat het toegelaten draagvermogen van het interne transportmiddel niet wordt overschreden. XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. Alle werkzaamheden met het interne transportmiddel staken, als de personen de gevarenzone niet verlaten. XAlleen volgens de voorschriften geborgde en geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kunnen kantelen of eraf vallen, moeten geschikte veiligheidsmaatregelen worden genomen. XTransporteren van lasten buiten het toegestane lastopnamemiddel is verboden. XBeschadigde lasten mogen niet worden getransporteerd. XWanneer de gestapelde last het zicht naar voren belemmerd moet er achteruit worden gereden. XDe op het draagvermogenplaatje aangegeven maximale lasten niet overschrijden. XAfstand tussen de vorken controleren voordat de last wordt opgenomen en indien nodig instellen. XVorken zo ver mogelijk onder de last rijden. WAARSCHUWING!
04.15 NL
Gevaar op ongevallen door verkeerd ingestelde vorktanden Vorktanden moeten zover mogelijk uit elkaar en zo centraal mogelijk op de vorkdrager worden geplaatst, om de last veilig op te nemen. Het lastzwaartepunt moet midden tussen de vorken liggen.
58
89 Voorwaarden – UPC-shuttle bevindt zich in de transportpallet (89). – Afstand van vorken voor het opnemen van de transportpallet (89) gecontroleerd en indien nodig ingesteld. – Gewicht van transportpallet (89) met UPC-shuttle is niet hoger dan het draagvermogen van het interne transportmiddel Werkwijze • Hefmast van intern transportmiddel rechtop zetten en daarmee het lastopnamemiddel horizontaal zetten. • Lastopnamemiddel van intern transportmiddel zover opheffen, totdat de vorken onbelemmerd onder de transportpallet (89) kunnen worden geschoven. • Intern transportmiddel langzaam naar voren rijden totdat de vorkrug tegen de transportpallet (89) ligt (zie pijlrichting). • Lastopnamemiddel van het interne transportmiddel optillen totdat de transportpallet (89) vrij op de vorken ligt.
04.15 NL
De transportpallet (89) is correct opgenomen en kan door de transportwagen, vrachtwagen of aanhanger worden geladen of gelost.
59
2
Borging van de UPC-shuttle bij het transport WAARSCHUWING! Ongecontroleerde bewegingen tijdens het transport Niet correcte borging van de UPC-shuttle tijdens het getransporteerd kan leiden tot ernstige ongevallen. XHet verladen mag uitsluitend worden uitgevoerd door speciaal daarvoor geschoold vakpersoneel. Het vakpersoneel moet in de ladingborging op trucks voor het wegverkeer en in de hantering van ladingborgmiddelen geïnstrueerd zijn. De juiste dimensionering en de realisering van veiligheidsmaatregelen voor het laden gedetailleerd vastleggen. XBij transport op een vrachtwagen of aanhanger moet de UPC-shuttle vakkundig worden vastgesjord. XTransportwagen, vrachtwagen of aanhanger moet voorzien zijn van sjorogen. XEnkel spangordels met voldoende nominale sterkte gebruiken. XUPC-shuttle alleen in de transportpallet laden en transporteren, zie pagina 62. XSlipvaste materialen voor het borgen van de transportpallet gebruiken, bijvoorbeeld een antislipmat.
90
Pos. 90
91
92
89
90
93
94
Aanduiding Onderlegger om de sjorriem tegen scherpe randen te beschermen
WAARSCHUWING!
04.15 NL
Gevaar door onjuiste borging tijdens het transport Een niet correcte borging van de UPC-shuttle tijdens het getransporteerd kan leiden tot ernstige ongevallen. XSpangordels voor het bevestigen van de UPC-shuttle aan de vrachtwagen of aanhanger aan beide zijden aan minimaal twee verschillende sjorogen bevestigen.
60
WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door scheurende spangordels Spangordels kunnen scheuren als ze over scherpe randen worden gelegd. XSpangordels niet over scherpe randen leggen. Als dat niet mogelijk is spangordels met een geschikte onderlegger beschermen, bijvoorbeeld schuimstof. UPC-shuttle voor het getransporteerd borgen Voorwaarden – UPC-shuttle correct op de transportwagen, vrachtwagen of aanhanger verladen, zie pagina 57. Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Spangordels Werkwijze • Spangordels (91,94) over de transportpallet (89) voeren. • Spangordels (91,94) aan beide zijden aan de sjorogen (92,93) bevestigen. • Spangordels (91,94) met de spaneenheid vastzetten.
04.15 NL
De UPC-shuttle is geborgd voor het transport en kan worden getransporteerd.
61
3
UPC-shuttle uit de transportpallet nemen / in de transportpallet plaatsen WAARSCHUWING!
04.15 NL
Gevaar tijdens het transport van het niet op de voorgeschreven wijze opgenomen UPC-shuttle Een niet op de voorgeschreven wijze opgenomen UPC-shuttle kan tijdens het transport van het lastopnamemiddel van de bij het transport gebruikte interne transportmiddel vallen. Dit kan leiden tot letsel bij de bediener of derden. Voordat de UPC-shuttle wordt opgenomen moet de bediener zich ervan overtuigen dat het interne transportmiddel geschikt is voor het transport van de UPC-shuttle. XVorken op het midden van het vorkenbord instellen. Het lastzwaartepunt moet midden tussen de vorken liggen. XAfstand tussen de vorken op minimaal 570 mm instellen. Vorktandafstand voor de opname van de UPC-shuttle controleren, indien nodig instellen. XDe vorken moet op de antislipcoating aan de onderkant van de UPC-shuttle liggen. XVorken zo onder de UPC-shuttle rijden zodat de vorkpunten van het voor het transport gebruikte interne transportmiddel vlak tegen de voorkant van de UPCshuttle staat. Daardoor worden beschadigingen aan de lasten in de stelling of van de stelling vermeden. XNiet de op het lastdiagram aangegeven maximale lasten overschrijden. XUPC-shuttle uitsluitend zonder last transporteren. XNiet onder de opgeheven UPC-shuttle of lastopnamemiddel gaan staan en eronder blijven staan. XDe UPC-shuttle met gedaald lastopnamemiddel transporteren. Daarvoor de UPCshuttle rekening houdend met de bodemvrijheid fijngevoelig dalen. XHet voor het transport gebruikte interne transportmiddel nauwkeurig accelereren en afremmen.
62
40
B
A
89
UPC-shuttle uit de transportpallet halen Voorwaarden – UPC-shuttle met transportpallet van de transportwagen, vrachtwagen of aanhanger gelost, zie pagina 57. – Afstand van vorken voor het opnemen van de UPC-shuttle gecontroleerd en indien nodig ingesteld. Werkwijze • Hefmast van intern transportmiddel rechtop zetten en daarmee het lastopnamemiddel horizontaal zetten. • Lastopnamemiddel van intern transportmiddel zover opheffen, totdat de vorken onbelemmerd onder het frame (40) van de UPC-shuttle kunnen worden geschoven. • Intern transportmiddel langzaam vooruit rijden, totdat het lastopnamemiddel zich volledig onder het frame (40) van de UPC-shuttle bevindt (zie pijlrichting "A"). • Lastopnamemiddel van het interne transportmiddel heffen totdat de UPC-shuttle zich boven de bovenkant van de transportpallet (89) bevindt (zie pijlrichting "B").
04.15 NL
De UPC-shuttle is correct opgenomen en kan in het palletkanaal worden geplaatst, zie pagina 150.
63
89
95
89
UPC-shuttle in de transportpallet plaatsen Werkwijze • UPC-shuttle uit de palletgang nemen, zie "UPC-shuttle uit de palletgang nemen" op pagina 156. • Vóór de transportpallet (89) de hefmast van het intern transportmiddel rechtop zetten en zo het lastopnamemiddel in horizontaal zetten. • UPC-shuttle via de bovenkant van de transportpallet (89) vrij heffen. • UPC-shuttle vóór de transportpallet (89) in het midden uitlijnen. • Intern transportmiddel langzaam vooruit rijden, totdat de UPC-shuttle zich volledig in de contour van de transportpallet bevindt (89). OPMERKING Gevaar voor materiaalschade bij neerzetten Bij het neerzetten moet erop worden gelet dat de UPC-shuttle niet op de verticale waarschuwingslampen wordt geplaatst. • UPC-shuttle langzaam en gelijkmatig neerzetten. • Lastopnamemiddel van intern transportmiddel voorzichtig verder neerlaten, totdat de vorktanden geen contact meer met de UPC-shuttle hebben. UPC-shuttle is op de transportpallet (89) neergezet.
04.15 NL
• Erop letten dat er vrij zicht naar achteren is en dat de rijweg vrij is. • Intern transportmiddel langzaam terugrijden totdat het lastopnamemiddel helemaal voor de transportpallet (89) staat. • Lastopnamemiddel van intern transportmiddel neerlaten tot bodemvrijheid. • UPC-shuttle uitschakelen, zie "UPC-shuttle uitschakelen" op pagina 141. • Sleutel uit het contactslot trekken. • UPC-shuttle tegen verschuiven in de transportpallet (89) vastzetten: • Aan alle vier zijden van de UPC-shuttle met behulp van houten blokken (95) ervoor zorgen dat de transportpallet (89) goed aansluit.
64
4
Eerste inbedrijfstelling Veiligheidsaanwijzingen voor de inbedrijfstelling WAARSCHUWING! De inbedrijfstelling en de instructie aan de bediener mogen alleen door de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent worden uitgevoerd. OPMERKING Gevaar van materiaalbeschadigingen door gebruik ongeschikte batterijen Gelijkgerichte wisselstroom beschadigd de bouwgroepen (besturingen, sensoren, motoren etc.) van de elektronische installatie. XUPC-shuttle uitsluitend gebruiken met de meegeleverde batterijen. XHet gebruik met kabelverbindingen naar de batterij (sleepkabel) is verboden Afvlakkingen van de wielen Na langer parkeren van de UPC-shuttle kunnen de loopvlakken van de wielen afvlakkingen vertonen. Deze afvlakkingen hebben een negatieve invloed op de veiligheid of stabiliteit van de UPC-shuttle. Nadat de UPC-shuttle een bepaald traject heeft afgelegd verdwijnen de afvlakkingen.
4.1
Inbedrijfstelling Bedrijfsklaar maken na levering of na transport Voorwaarden – UPC-shuttle met transportpallet van de transportwagen, vrachtwagen of aanhanger gelost, zie pagina 57. Werkwijze • Controleren of de uitrusting volledig is. • UPC-shuttle op beschadigingen controleren, zie pagina 127. • Batterijstekker en batterij op beschadigingen controleren. • Indien nodig batterij opladen, zie pagina 76. • Indien nodig batterij monteren, zie pagina 74. • UPC-shuttle in bedrijf stellen, zie pagina 140. • Controleren of alle veiligheidssystemen aanwezig zijn en werken (bijvoorbeeld NOODSTOP-schakelaar, sensoren, indicaties, antislipcoating etc.).
04.15 NL
UPC-shuttle is na de levering of na een transport bedrijfsklaar.
65
4.2
Houder met geïntegreerd laadstation (docking station) aan intern transportmiddel monteren OPMERKING
04.15 NL
Gevaar voor materiaalschade bij de montage van het docking station aan het interne transportmiddel Bij de montage van het dockingstation kunnen het interne transportmiddel of componenten van het interne transportmiddel beschadigen. Hetzelfde geldt voor de aansluiting van het dockingstation op de elektronica van het interne transportmiddel. XHet dockingstation mag uitsluitend door de klantenservice van de producent aan het interne transportmiddel worden gemonteerd. XHet dockingstation mag uitsluitend door de klantenservice van de producent aan het interne transportmiddel worden aangesloten. XDe bedrading van het dockingstation mag niet worden gewijzigd.
66
E Batterij - onderhouden, opladen, vervangen 1
Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen Onderhoudsmedewerkers Uitsluitend hiervoor opgeleid personeel mag de batterijen opladen, onderhouden en vervangen. Deze handleiding en de voorschriften van de producent van de batterij en het batterijlaadstation moeten bij deze werkzaamheden opgevolgd worden. Brandpreventiemaatregelen Bij het werken met batterijen mag er niet gerookt worden en er mag geen open vuur worden gebruikt. In de buurt van de voor het opladen geparkeerde UPC-shuttle mogen zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. De ruimte moet geventileerd zijn. Brandblussers klaarzetten. VOORZICHTIG!
04.15 NL
Gevaar voor brandwonden door gebruik van ongeschikte blusmiddelen Bij brand kan bij het blussen met water leiden tot een reactie met het batterijzuur. Daardoor kunnen brandwonden door zuren ontstaan. XPoederblusser gebruiken. XBrandende batterijen nooit met water blussen.
67
Onderhoud van de batterij De batterijtrog moet droog en schoon worden gehouden. VOORZICHTIG! Brandgevaar door kortsluiting Beschadigde batterijaansluitingen kunnen kortsluiting veroorzaken waardoor de UPC-shuttle en de batterij kunnen verbranden. XVoor het sluiten van de batterijklep eerst controleren of de batterijaansluitingen niet beschadigd zijn. XVastgestelde gebreken direct bij de leidinggevende melden. XDefecte UPC-shuttle kenmerken en stilleggen. XUPC-shuttle pas weer in gebruik nemen nadat het defect is opgespoord en verholpen. Batterij afvoeren
04.15 NL
Batterijen mogen alleen worden afgevoerd met inachtneming van de nationale milieubepalingen of de wetgeving voor het afvoeren van batterijen. De aanwijzingen van de producent over het afvoeren opvolgen.
68
1.1
Algemene opmerkingen over het werken met batterijen WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen en letsel bij het hanteren van batterijen De batterijen bevatten opgelost zuur, dat giftig en corrosief is. Contact met batterijzuur beslist voorkomen. XOud batterijzuur op de voorgeschreven wijze afvoeren. XBij het werken aan de batterijen moeten altijd beschermende kleding en oogbescherming worden gedragen. XBatterijzuur niet op de huid, kleding of in de ogen terecht laten komen, indien nodig batterijzuur met veel schoon water uitspoelen. XBij letsel (bijvoorbeeld na aanraking van huid en ogen met batterijzuur) meteen een arts opzoeken. XGemorst batterijzuur meteen met veel water neutraliseren. XEr mogen uitsluitend batterijen worden gebruikt met gesloten batterijtrog. XDe wettelijke voorschriften in acht nemen. WAARSCHUWING! Gevaar door het gebruik van ongeschikte, voor de UPC-shuttle door Jungheinrich niet vrijgegeven batterijen Constructie, gewicht en afmetingen van de batterij hebben een aanmerkelijk invloed op de bedrijfsveiligheid van de UPC-shuttle. Het gebruik van ongeschikte niet door Jungheinrich voor de UPC-shuttle vrijgegeven batterijen kan schade aan de elektrische besturing veroorzaken! XEr mogen uitsluitend door Jungheinrich voor de UPC-shuttle vrijgegeven batterijen worden gebruikt. XHet vervangen van batterij-uitrusting is uitsluitend toegestaan met toestemming van Jungheinrich. XBij het vervangen of de montage van de batterij moet erop worden gelet dat deze stevig in het batterijruimte van de UPC-shuttle zit. XHet gebruik van door de producent niet vrijgegeven batterijen is niet toegestaan.
04.15 NL
Voor alle werkzaamheden aan de batterijen moet de UPC-shuttle veilig geparkeerd worden (zie pagina 200).
69
2
Batterijtypen OPMERKING De UPC-shuttle is voorzien van onderhoudsvrije batterijtypen. Vervangen van de batterijuitrusting is enkel toegestaan met toestemming van de producent. XEr mogen enkel batterijen met gesloten batterijtrog worden gebruikt. XBij dit batterijtype mag geen gedestilleerd water worden bijgevuld. XDe deksels van de cellen mogen niet worden geopend, omdat deze vast zijn afgesloten. Het openen van deze deksels vernielt de batterij. U kunt de UPC uitrusten met verscheiden typen batterijen. Alle batterijtypen voldoen aan DIN 43531-A. De onderstaande tabel toont onder vermelding van de capaciteit, welke combinaties als standaard zijn voorzien:
Z 2.1
Shuttle Aantal Batterijtype Spanning UPC P1 2 12XFC58 12 V UPC P2 2 12XFC58 12 V UPC P5shuttle 2 12XFC58 12 V (combinatie shuttle) UPC P6 2 12XFC58 12 V Gewicht van de batterij met batterijtrog, zie pagina 36
Capaciteit 58 Ah 58 Ah
Gewicht 19 kg 19 kg
58 Ah
19 kg
58 Ah
19 kg
Het batterijgewicht is vermeld op het typeplaatje van de batterij.
Afmetingen van de batterijtroggen en de batterijen
2.1.1 Afmetingen van de batterijen
hB bB
lB Batterijtype
Breedte (bB) 264 mm
Hoogte (hB) Behuizing 97 mm 04.15 NL
12XFC58
Lengte (lB) 280 mm
70
2.1.2 Afmeting van de batterijtrog
l2
l2
h1
h1 b
l1
l1 h2
Lengte (l2) 330 mm
h2
Breedte (b) 275 mm
Hoogte (h1) 110 mm
Hoogte (h2) 117 mm
04.15 NL
Lengte (l1) 298 mm
b
71
3
Batterijklep openen / batterijklep sluiten 96
22
22 34
38
39
39
38
96
34 20
22
22 20
34
38
39
39
38
34
WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door niet beveiligde UPC-shuttle Het parkeren van de UPC-shuttle op hellingen, op verkeerswegen en vluchtroutes, vóór veiligheidssystemen en vóór gebruiksinrichtingen die op ieder moment toegankelijk moeten zijn is gevaarlijk en niet toegestaan. XParkeerplaats zo kiezen dat personen zich niet aan de UPC-shuttle kunnen verwonden. XUPC-shuttle in palletkanaal parkeren, zie pagina 200. XUPC-shuttle op het draagframe neerzetten (o), zie pagina 246. XUPC-shuttle buiten de stelling parkeren, zie pagina 201. In bijzondere gevallen de UPC-shuttle bijvoorbeeld door wiggen vastzetten. WAARSCHUWING!
04.15 NL
Gevaar voor botsingen en vallen bij gebruik met geopende batterijklep Bij het gebruik met geopende batterijklep kan de UPC-shuttle in het palletkanaal tegen de goederen botsen. Door deze botsing bestaat er gevaar dat de waren en de UPC-shuttle kunnen vallen. XBatterijklep moet tijdens het gebruik gesloten zijn.
72
VOORZICHTIG! Beknellingsgevaar bij het sluiten en openen van de batterijklep Bij het sluiten en openen van de batterijklep bestaat er beknellingsgevaar voor de bediener. XBij het sluiten van de batterijklep geen lichaamsdelen tussen batterijklep en de UPC-shuttle houden. Batterijklep openen Voorwaarden – UPC-shuttle is veilig geparkeerd, zie pagina 200. Werkwijze • UPC-shuttle met de toets "UPC-shuttle UIT" (34) uitschakelen. • Sleutel in het contactslot (39) tot de aanslag tegen de klok in draaien. • Sleutel eruit trekken. • NOODSTOP-schakelaar (38) indrukken (steeds één aan beide zijden van de UPCshuttle). • Batterijklep (22) met de greep (96) helemaal opklappen (zie pijlrichting). Batterijklep (22) is geopend en de batterij vrijgemaakt. Batterijklep sluiten Voorwaarden – UPC-shuttle is veilig geparkeerd, zie pagina 200. – Batterijklep (22) is geopend, zie pagina 72. Werkwijze • Grepen van de batterijen omlaagklappen. • Batterijklep (22) met grijpen (96) helemaal dichtklappen. • NOODUIT-schakelaar (38) door draaien ontgrendelen (steeds één aan beide zijden van de UPC-shuttle).
04.15 NL
Batterijklep (22) is gesloten.
73
4
Batterij demonteren en monteren WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen bij het demonteren en monteren van de batterij Bij de demontage en montage van de batterij kunnen door het gewicht en het batterijzuur kneus- of brandwonden worden veroorzaakt. XParagraaf "Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen" in dit hoofdstuk lezen. XBij het demonteren en monteren van de batterij persoonlijke beschermingsmiddelen (bijvoorbeeld veiligheidsschoenen, veiligheidshandschoenen etc.) dragen. XAlleen batterijen met batterijtrog gebruiken, zie pagina 70. XBatterij het vervangen van de batterij mag alleen een identiek exemplaar in de batterijruimte worden geplaatst. Compensatiegewichten mogen niet worden verwijderd of verplaatst. XUPC-shuttle horizontaal parkeren, zie pagina 200. XErop letten, dat de batterij stevig in de batterijruimte van UPC-shuttle is geplaatst. 20
A
97
20
20
C
B
97
C
22
20
D
97
04.15 NL
97
A
22
74
batterijen demonteren Voorwaarden – UPC-shuttle is veilig geparkeerd, zie pagina 200. – Batterijklep (22) is geopend, zie pagina 72. Werkwijze • Grepen (97) van de batterij omhoogklappen (zie pijlrichting "A”). • Batterij (20) met beide grepen (97) uit de batterijruimte heffen (zie pijlrichting "B”). • Batterij (20) neerzetten. Batterijen zijn gedemonteerd. Batterij monteren Voorwaarden – UPC-shuttle is veilig geparkeerd, zie pagina 200. – Batterijklep (22) is geopend, zie pagina 72. – Batterij is gedemonteerd. Werkwijze • Grepen (97) van de batterij omhoogklappen. • Batterij (20) met beide grepen (97) in de batterijruimte plaatsen (zie pijlrichting "D”). • Grepen (97) van de batterijen omlaagklappen (zie pijlrichting "C”). • Alle kabel- en steekverbindingen op zichtbare schade controleren. • Batterijklep (22) sluiten, zie pagina 72.
04.15 NL
Als de batterij is geplaatst is de UPC-shuttle weer bedrijfsklaar.
75
5
Batterij laden WAARSCHUWING!
04.15 NL
Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het laden Bij het laden geeft de batterij een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. De gasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag niet worden ontstoken. XHet aansluiten en loskoppelen van laadkabels van het batterijlaadstation met de batterijstekker mag alleen plaatsvinden als het laadstation en de UPC-shuttle is uitgeschakeld. XBatterijlader moet zijn afgestemd op de spanning en de laadcapaciteit van de batterij. XVoor het laadproces eerst alle kabel- en steekverbindingen controleren op zichtbare beschadigingen. XVoor voldoende ventilatie zorgen van de ruimte waarin de UPC-shuttle wordt opgeladen. XBij het opladen van de batterijen binnen de UPC-shuttle: Batterijklep moet geopend zijn en de oppervlakken van de batterijcellen moeten bij het opladen van de batterij vrij liggen, om voldoende ventilatie te garanderen. XBij het werken met batterijen mag er niet gerookt worden en er mag geen open vuur worden gebruikt. XIn de buurt van de voor het opladen geparkeerde UPC-shuttle mogen zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. XBrandblussers klaarzetten. XGeen metalen voorwerpen op de batterij leggen. XDe veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moeten beslist worden nageleefd.
76
OPMERKING Gevaar voor materiaalschade door gebruik ongelijkmatig geladen batterijen Het gebruik met ongelijkmatig geladen batterijen veroorzaakt blijvende materiaalschade aan de batterijen, zodat beide moeten worden vervangen. XBatterijen altijd per paar demonteren en weer monteren. XBatterijen altijd per paar opladen. XBatterijen mogen alleen met de voor het laden van de batterijen vrijgegeven lader worden opgeladen (vrijgegeven lader: Hawker Lifetech XFC). OPMERKING Beschadiging van de batterij door diepontlading Door zelfontlading van de batterij kan er diepontlading voorkomen. Door diepontlading gaat de batterij minder lang mee. XBatterij minimaal om de 2 maanden opladen. OPMERKING
04.15 NL
Vermogensverliezen van de batterijen door opladen binnen het koelhuis Het opladen van de batterijen in een koelhuis is verboden. XBatterijen uitsluitend buiten het koelhuis laden. XIn het koelhuis is het opladen van de batterijen in de UPC-shuttle verboden.
77
5.1
Batterij in de UPC-shuttle opladen
22
98
98
20 22
20
20
Veilig werken bij het opladen van batterijen in de UPC-shuttle Voorwaarden – Batterijlader is uitgeschakeld. – Correct laadprogramma op batterijlader ingesteld. – UPC-shuttle is veilig geparkeerd, zie pagina 200. – Batterijklep (22) is geopend, zie pagina 72. Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Batterijlader Hawker Lifetech XFC. De batterijlader is niet inbegrepen bij de levering van de UPC-shuttle (o). Werkwijze • Laadkabel van batterijlader met de laadstekker (98) van de UPC-shuttle verbinden. OPMERKING Brandgevaar en gevaar voor materiaalbeschadiging De batterijlader moet zijn afgestemd op de spanning en de laadcapaciteit van de batterij. De veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moeten beslist worden nageleefd. • Batterijlader inschakelen, zie handleiding van de batterijlader. • Batterijen (20) opladen volgens de voorschriften van de producent van de batterij en het laadstation.
04.15 NL
De batterijen (20) worden geladen.
78
OPMERKING Als het laadproces wordt onderbroken is niet meer de volledige batterijcapaciteit beschikbaar. Na het laden bedrijfsklaar maken Voorwaarden – Batterijen (20) zijn helemaal geladen. Werkwijze • Batterijlader uitschakelen, zie handleiding van de batterijlader. • Laadkabel van batterijlaadstation en laadstekker (98) van de UPC-shuttle loskoppelen. • Laadkabel van de batterijlader opwikkelen en zo opbergen dat niemand eraan blijft hangen. • Alle kabel- en steekverbindingen op zichtbare schade controleren. • Batterijklep (22) sluiten, zie pagina 72.
04.15 NL
De UPC-shuttle is na de batterijlading weer bedrijfsklaar.
79
5.2
Batterij buiten de UPC-shuttle opladen(o) 20 99
20
100 99 101
102
103 104
105
Veilig werken bij het opladen van batterijen buiten de UPC-shuttle Voorwaarden – Batterijlader is uitgeschakeld. – Correct laadprogramma op batterijlader ingesteld. – UPC-shuttle is veilig geparkeerd, zie pagina 200. – Batterijklep is geopend, zie pagina 72. – Batterijen (20) zijn uit de UPC-shuttle gedemonteerd, zie pagina 74. Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Batterijlader Hawker Lifetech XFC. De batterijlader is niet inbegrepen bij de levering van de UPC-shuttle (o). – Y-laadkabel (105). De Y-laadkabel (105) is niet bij de levering van de UPC-shuttle met batterijlader inbegrepen (o). Werkwijze • Stekker (101) van de Y-laadkabel (105) verbinden met de stekker (103) van de laadkabel (104) van de batterijlader. • Steeds een stekker (100,102) van de Y-laadkabel (105) met de batterijstekkers (99) van de batterijen (20) verbinden. OPMERKING Brandgevaar en gevaar voor materiaalbeschadiging De batterijlader moet zijn afgestemd op de spanning en de laadcapaciteit van de batterij. De veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moeten beslist worden nageleefd. • Batterijlader inschakelen, zie handleiding van de batterijlader. • Batterijen (20) opladen volgens de voorschriften van de producent van de batterij en het laadstation. De batterijen (20) worden geladen.
Als het laadproces wordt onderbroken is niet meer de volledige batterijcapaciteit beschikbaar. 80
04.15 NL
OPMERKING
Na het laden bedrijfsklaar maken Voorwaarden – Batterijen (20) zijn helemaal geladen. Werkwijze • Batterijlader uitschakelen, zie handleiding van de batterijlader. • Stekker (100,102) van de Y-laadkabel en batterijstekker (99) van de batterijen (20) loskoppelen. • Stekker (101) van de Y-laadkabel (105) en stekker (103) van de laadkabel (104) van batterijlader loskoppelen. • Y-laadkabel (105) en laadkabel (104) van de batterijlader opwikkelen en zo opbergen dat niemand eraan blijft hangen. • Alle kabel- en steekverbindingen op zichtbare schade controleren. • Batterijen (20) in de UPC-shuttle monteren, zie pagina 74. • Batterijklep (22) sluiten, zie pagina 72.
04.15 NL
De UPC-shuttle is na de batterijlading weer bedrijfsklaar.
81
5.3
Batterij in het batterijlaadstation laden (o) T2
20
B
T1
106 107 H
108 109 X
Y
110
5.3.1 Afmetingen van batterijlaadstation Afmetingen van batterijlaadstation B H
Breedte Hoogte
784 800
mm mm
T1 T2
mm mm
X Y
Diepte bij gesloten lades (106,107) 512 Diepte bij geopende lades (106,107) 934 Bevestigingsafmetingen van batterijlaadstation Afstand horizontale bevestigingspunten 600 Afstand verticale bevestigingspunten 390
-
Diameter bevestigingspunten
mm
04.15 NL
16
mm mm
82
5.3.2 Algemene montageaanwijzingen VOORZICHTIG! Kantelgevaar door niet op de voorgeschreven wijze bevestigd batterijlaadstation Bij het plaatsen of verwijderen van de batterijen (20) uit de geopende lade (106,107) bestaat er letselgevaar voor de benen door kantelen van het niet op de voorgeschreven wijze bevestigde batterijlaadstation. XAlle vier staanders (110) van het batterijlaadstation vastschroeven aan de vloer. OPMERKING Gevaar van materiaalschade door niet correcte aansluiting van de laders Niet correcte aansluiting van de laders (108,109) leidt tot materiaalschade aan de lader en de voedingsleiding. XIedere lader (108,109) van de batterijlaadstation moet op een apart 230 Vstopcontact worden aangesloten. XHet gebruik van meervoudige contactdozen is verboden. XDe netstekkers van de laders (108,109) mogen niet worden gedemonteerd en vervolgens met elkaar worden verbonden. Het batterijlaadstation mag uitsluitend buiten het koelhuis worden gebruikt.
04.15 NL
Z
83
5.3.3 Opladen van batterijen in het batterijlaadstation
B
A
106
108
111
109
107
106
20
108
109
107
Veilig werken bij het opladen van batterijen in het batterijlaadstation Voorwaarden – Batterijlader (108,109) is uitgeschakeld. – Juist laadprogramma op de batterijlader (108,109) ingesteld. – UPC-shuttle is veilig geparkeerd, zie pagina 200. – Batterijklep is geopend, zie pagina 72. – Batterijen (20) zijn uit de UPC-shuttle gedemonteerd, zie pagina 74. Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Batterijlader Hawker Lifetech XFC. De batterijlader is niet inbegrepen bij de levering van de UPC-shuttle (o). – Batterijlaadstation. Het batterijlaadstation is niet inbegrepen bij de levering van de UPC-shuttle (o). Werkwijze • Lade (106,107) openen: • Greep (111) omhoogklappen. • Bovenste en onderste lade (106,107) tot de aanslag uit het batterijlaadstation trekken (zie pijlrichting "A"). VOORZICHTIG! Beknellingsgevaar bij het plaatsen van de batterijen in het batterijlaadstation Bij het plaatsen van de batterijen bestaat er beknellingsgevaar voor de bediener. XBij het plaatsen van de batterijen geen lichaamsdelen tussen de lade en de batterij houden.
04.15 NL
• Batterijen (20) in de geopend lade (106,107) plaatsen. • Geopende lade (106,107) helemaal sluiten (zie pijlrichting "B").
84
OPMERKING Brandgevaar en gevaar voor materiaalbeschadiging De batterijlader moet zijn afgestemd op de spanning en de laadcapaciteit van de batterij. De veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moeten beslist worden nageleefd. • De betreffende batterijlader (108,109) inschakelen, zie handleiding van de batterijlader. De batterijen in de bovenste lade (106) worden met de rechter batterijlader (109) geladen. De batterijen in de onderste lade (107) worden met de linker batterijlader (108) geladen. • Batterijen (20) opladen volgens de voorschriften van de producent van de batterij en het laadstation. De batterijen (20) worden geladen. OPMERKING Als het laadproces wordt onderbroken is niet meer de volledige batterijcapaciteit beschikbaar. Na het laden bedrijfsklaar maken Voorwaarden – Batterijen (20) zijn helemaal geladen. Werkwijze • De betreffende batterijlader (108,109) uitschakelen, zie handleiding van de batterijlader. • Lade (106,107) openen: • Greep (111) omhoogklappen. • Bovenste en onderste lade (106,107) tot de aanslag uit het batterijlaadstation trekken (zie pijlrichting "A"). • Batterijen (20) uit de geopende lade (106,107) nemen. • Geopende lade (106,107) helemaal sluiten (zie pijlrichting "B") • Alle kabel- en steekverbindingen op zichtbare schade controleren. • Batterijen (20) in de UPC-shuttle monteren, zie pagina 74. • Batterijklep (22) sluiten, zie pagina 72.
04.15 NL
De UPC-shuttle is na de batterijlading weer bedrijfsklaar.
85
6
Concept voor het wisselen van de batterijen (o)
Z
Voor het gebruik in ploegendienst en het gebruik in het koelhuis bestaat een concept voor het wisselen van de batterijen. Wisselbatterijen zijn beschikbaar als optionele accessoires. Batterijewissel Werkwijze • Batterijen uit de UPC-shuttle demonteren, zie pagina 74. • Batterijen in de UPC-shuttle monteren, zie pagina 74.
04.15 NL
De batterijen zijn gewisseld.
86
F Bediening 1
Veiligheidsvoorschriften voor het gebruik van de UPCshuttle Rijbewijs De UPC-shuttle mag alleen worden gebruikt door personen die zijn opgeleid in het werken (bediening en transport) van de shuttle, die hun vaardigheden in het rijden en hanteren van lasten hebben gedemonstreerd aan de exploitant of diens gemachtigde, en die van deze persoon nadrukkelijk opdracht hebben gekregen tot het bedienen van shuttle. Indien aanwezig moeten de nationale voorschriften in acht worden genomen. De UPC-shuttle is gemaakt voor gebruik in de stelling. Hij mag uitsluitend daarin en met gemonteerde veiligheidshekken (tot een hoogte van 2,5 m) worden gebruikt. Rechten, plichten en gedragsregels voor de bediener De bediener zijn geïnstrueerd in zijn rechten en plichten en in de bediening en het transport van de UPC-shuttle en moet vertrouwd zijn met de inhoud van deze handleiding. Verbod op gebruik door onbevoegden De bediener is tijdens de gebruikstijd verantwoordelijk voor UPC-shuttle. De bediener moet onbevoegden verbieden de UPC-shuttle te bedienen of te transporteren. Er mogen geen personen worden meegenomen of opgeheven met de UPC-shuttle. Beschadigingen en gebreken
04.15 NL
Beschadigingen en overige gebreken aan de UPC-shuttle moeten meteen worden gemeld bij de leidinggevende. Bedrijfsonveilige UPC-shuttles (bijvoorbeeld versleten wielen of een defect remsysteem) mogen totdat ze op de juiste wijze zijn gerepareerd niet worden gebruikt.
87
Reparaties de bediener mag zonder speciale opleiding en toestemming geen reparaties of veranderingen aan de UPC-shuttle doorvoeren. Hij mag de werking van de veiligheidssystemen, sensoren of schakelaars in geen geval veranderen of buiten werking zetten. Gevarenzone WAARSCHUWING!
04.15 NL
Gevaar voor ongevallen en letstel in de gevarenzone van de UPC-shuttle De gevarenzone is het bereik waarin personen door de rij- of hefbewegingen van de UPC-shuttle, het hefplatform of de last gevaar lopen. Hiertoe behoort ook het bereik waar vallende lasten of de vallende UPC-shuttle terecht kunnen komen. Personen die zich in het palletkanaal ophouden kunnen klem komen te zitten tussen de UPC-shuttle en delen van de stelling of de last en zo letsel oplopen. XVoor het plaatsen of gebruiken van de UPC-shuttle in het palletkanaal controleren of er zich geen personen in het palletkanaal bevinden. De UPC-shuttle mag alleen in vrije palletkanalen worden gebruikt. XHet betreden van het palletkanalen door onbevoegde personen is verboden. De exploitant moet dit door middel van organisatorische maatregelen garanderen. XDe aanwezige veiligheidssystemen op de UPC-shuttle of stelling dagelijks controleren, om gevaren te voorkomen en personen te beschermen. XOp de UPC-shuttle of de stelling aanwezige veiligheidssystemen mogen niet buiten werking worden gezet, worden misbruikt of verwijderd. XEventueel vastgestelde gebreken aan de veiligheidssystemen direct bij de leidinggevende melden.
88
Veiligheidssystemen, waarschuwingsplaatjes en waarschuwingen De in deze handleiding beschreven veiligheidssystemen, waarschuwingsplaatjes (zie "Locaties van markeringen en typeplaatjes" op pagina 42) en waarschuwingen beslist in acht nemen.
Z
Waarschuwingsborden en pictogrammen zoals hefcapaciteitplaatjes, bevestigingspunten en typeplaatjes moeten altijd leesbaar zijn, indien nodig vervangen. WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door verwijderen of buiten werking zetten van veiligheidssystemen Het verwijderen of buiten werking zetten van veiligheidssystemen zoals NOODUITschakelaar, contactslot, schakelstangen NOODUIT, waarschuwingslampen, knoppen, afdekkingen etc. kan leiden tot ongevallen en letsel. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefecte UPC-shuttle kenmerken en stilleggen. XDe UPC-shuttle mag pas weer in gebruik worden genomen nadat het defect is gevonden en verholpen. Voor de dagelijkse inbedrijfstelling moet worden gecontroleerd of de volgende veiligheidsrelevante sensoren en schakelaar goed werken: NOODUIT-schakelaar Contactslot Schakelstangen NOODUIT Knop "UPC-shuttle AAN" Knop "UPC-shuttle UIT"
04.15 NL
– – – – –
89
2
Veiligheidsvoorschriften voor het gebruik van de stelling Algemeen Bij het gebruik van stellingen zijn de richtlijnen en veiligheidsvereisten van de branchevereniging voor magazijninrichtingen en apparaten BGR 234, en de richtlijn EN 15635 "Niet-verrijdbare stalen opslagsystemen - Gebruik en onderhoud van magazijnstellingen" voor het veilige gebruik van niet-verrijdbare stellingen voor de gebruiker bindend. Ook moeten de onderstaande instructies in acht worden genomen. Bij overtreding of niet-naleving vervalt de garantie die wordt verleend door Jungheinrich. De volgende punten gaan in het bijzonder over de juiste omgang met de stelling. Vereisten aan de bedieners van de stelling De UPC-shuttle in de stelling mag alleen worden bediend door personeel dat voldoende opleiding en de juiste instructies heeft gehad. Alle bedieners moeten in overeenstemming met de geldende voorschriften in de bediening van het interne transportmiddel zijn opgeleid en daartoe door de exploitant zijn belast. De stelling, de gebruikte interne transportmiddelen, de laadhulpen (pallets) en lasten en de overige systeembestanddelen moeten door de bediener regelmatig worden gecontroleerd aan de hand van de richtlijn EN 15635 "Niet-verrijdbare stalen opslagsystemen - Gebruik en onderhoud van magazijnstellingen".
04.15 NL
Z
90
Vereisten aan de systeemcomponenten van de stelling Voor een probleemloos bedrijf van een dergelijk systeem is het noodzakelijk dat ieder onderdeel van het systeem volledig in orde is en geschikt is voor de bestemde toepassing.
04.15 NL
Om gevaren met betrekking tot de stabiliteit van de stelling en de lasten te vermijden, moeten de volgende vereisten zijn gegarandeerd: – De grootte en het type van de gebruikte pallets moeten geschikt zijn voor de stelling. – Er mogen geen lasten worden ingeslagen die zichtbaar ongeschikt zijn (bijvoorbeeld beschadigde pallets, kleine pallets, te zwaar beladen pallets, ongeschikte containers). – De euro- en industriële pallets moeten voldoen aan de eisen van DIN EN 13698-1/ 2 en VCI/APME. – De chemiepallets (CP3, CP8, CP9) moeten voldoen aan de eisen van VCI/APME. – De maximaal toegestane doorbuiging van de euro- en industriële pallets die moeten worden ingeslagen mag niet hoger zijn dan 25 mm. – De maximaal toegestane doorbuiging van de chemiepallets (CP3, CP8, CP9) die moeten worden ingeslagen mag niet hoger zijn dan 20 mm. – De opzetranden van de pallets mogen niet geheel of gedeeltelijk gebroken zijn of ontbreken. – Er mogen geen spijkers uitsteken. – De pallets moeten stof- en vochtvrij zijn. – De waren op de pallets moeten voldoende vastgezet zijn. – Folies mogen niet tot onder de opzetranden worden gestrekt of gewikkeld. – De vorkeinden mogen niet uit de te transporteren pallet steken, ze moeten echter tot de achter dwarslat komen. – De vorkafstand van het interne transportmiddel moet op de te transporteren pallet ingesteld zijn. – De stelling moet zijn uitgerust met bevestigde en vlakke rijrails met voldoende draagvermogen. – Er mogen zich geen voorwerpen of folies in het rijbereik van de UPC-shuttle bevinden. – De veiligheidssystemen (mechanische eindaanslagen, rijrails en railgaten) moeten zich in een perfecte toestand bevinden.
91
Beschadigingen en gebreken aan de stelling WAARSCHUWING!
04.15 NL
Gevaar door beschadigingen en andere gebreken aan de stelling Beschadigingen en andere gebreken aan de stelling en aan andere systeemcomponenten kunnen tot ineenstorting van de stelling leiden. XAls de stellingcomponenten zichtbaar en blijvend vervormd zijn, moeten deze meteen ontlast en vervangen worden. Bij twijfel moet een deskundige van de stellingproducent de stelling goedkeuren. XVastgestelde gebreken direct bij de leidinggevende melden. XOnveilige stellingen kenmerken en blokkeren. Afhankelijk van de beschadigingen aan het hele stellingenmagazijn, het stellingveld of het betreffende palletkanaal en eventueel aangrenzende palletkanalen tot de correcte reparatie kenmerken en blokkeren. XOnveilige stellingen en andere systeemcomponenten mogen tot de correcte reparatie niet worden gebruikt.
92
Reparaties aan de stelling Zonder speciale opleiding en toestemming mag de bediener geen reparaties of veranderingen aan de stelling uitvoeren. Hij mag de werking van de veiligheidssystemen, sensoren, schakelaars of mechanische eindaanslagen in geen geval veranderen of buiten werking zetten. Veiligheidsregels in de omgang met de stelling Het valt onder de verantwoordelijkheid van de exploitant met technischorganisatorische maatregelen (bijvoorbeeld waarschuwingsplaatjes (71), netten (72), etc.) ervoor te zorgen dat het niet toegestaan is voor onbevoegde personen om het stellingsysteem te betreden. De exploitant van des telling moet ervoor zorgen dat aan beiden zijden goed zichtbare waarschuwingsplaatjes (veiligheidspictogrammen volgens BGV 8) met de aanwijzing: "Betreden van de stellinginstallatie verboden" aan of voor de stelling zijn aangebracht.
Z
Waarschuwingsborden en pictogrammen zoals hefcapaciteitplaatjes, bevestigingspunten en typeplaatjes moeten altijd leesbaar zijn, indien nodig vervangen.
04.15 NL
Z
Voorbeeld voor waarschuwingsplaatje "Betreden van de stelling verboden".
93
Veiligheidssystemen aan de stelling Aan de rijrails zijn aan het begin en het einde van de palletgang steeds twee mechanische eindaanslagen gemonteerd. De eindaanslagen worden tijdens de werking niet aangeraakt. Als de besturing of de sensoren niet meer werken voorkomen de eindaanslagen dat de UPC-shuttle uit de palletgang vallen. OPMERKING Gevaar door niet gecontroleerde eindaanslagen aan het gangbegin resp. einde Er moet regelmatig worden gecontroleerd of de mechanische eindaanslagen aan het begin en einde van de palletgang aanwezig zijn en niet zijn beschadigd. Ontbrekende of beschadigde eindaanslagen dienen direct te worden vervangen. Anders moet de betreffende palletgang voor gebruik worden geblokkeerd. XMechanische eindaanslagen voor de dagelijkse inbedrijfstelling controleren. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefect stellingveld / defecte palletgang kenmerken en stilleggen. XStellingveld / palletgang pas na het opsporen en verhelpen van het defect weer in gebruik nemen.
04.15 NL
Voor de bedrijfsmatige stop van de UPC-shuttle zijn er railgaten in de rijrails gemonteerd. Deze bevinden zich steeds aan het begin en einde van de palletgang.
94
OPMERKING Gevaar van materiaalschade aan de UPC-shuttle en stelling Bij dichtgeplakte, bedekte of vervuilde railgaten wordt er geen bedrijfsmatige stop van de UPC-shuttle voor het gangbegin resp. -einde uitgevoerd. De UPC-shuttle rijdt tegen de mechanische eindaanslagen. Dit kan schade veroorzaken en is geen gebruik volgens bestemming. XRailgaten voor de dagelijkse inbedrijfstelling controleren. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefect stellingveld / defecte palletgang kenmerken en stilleggen. XStellingveld / palletgang pas na het opsporen en verhelpen van het defect weer in gebruik nemen. WAARSCHUWING!
04.15 NL
Gevaar voor ongevallen door verwijderen of buiten werking zetten van veiligheidssystemen Het verwijderen of buiten werking zetten van veiligheidssystemen zoals borgpennen, schroefverbindingen, eindaanslagen van de rijrails aan het kanaalbegin / kanaaleinde, railgaten etc. kan ongevallen en letsel veroorzaken. XVastgestelde gebreken direct bij de leidinggevende melden. XOnveilige stellingen kenmerken en blokkeren. Afhankelijk van de beschadigingen aan het hele stellingenmagazijn, het stellingveld of het betreffende palletkanaal en eventueel aangrenzende palletkanalen tot de correcte reparatie kenmerken en blokkeren. XOnveilige stellingen pas weer in bedrijf nemen nadat het defect is opgespoord en verholpen.
95
Overige fundamentele gedragsregels voor de bediener van de stelling WAARSCHUWING! Gevaar bij het neerzetten van de last die moet worden ingeslagen in het palletkanaal Het onjuist neerzetten van de last die moet worden ingeslagen met een intern transportmiddel in het palletkanaal kan de stabiliteit van de stelling in gevaar brengen of ongelukken veroorzaken. XTijdens het neerzetten van de last die moet worden ingeslagen in het palletkanaal mogen personen niet in gevaar worden gebracht. Personen uit de gevarenzone sturen. XDe last die moet worden ingeslagen moet zijn geborgd tegen vallen. XErvoor zorgen dat de last bij het inslaan niet in aanraking komt met de last in het volgende hogere palletkanaal. Er bestaat gevaar dat de palletoplegrails of de rijrails in dit palletkanaal beschadigen of losraken. Hierdoor zou de UPC-shuttle of de ingeslagen last kunnen vallen. XStootlasten door te snel dalen van de last is verboden. Hetzelfde geldt voor het inslaan van puntvormige lasten. XDuwen van de last of de vorken op de palletoplegrail is verboden. XEen botsing tussen intern transportmiddel en de stelling of de ingeslagen last vermijden. XEr mogen alleen de voor het ontwerp van de stelling beoogde pallets worden ingeslagen. Daarnaast moeten de plaatselijke regels en richtlijnen voor de exploitant als stellingexploitant in acht worden genomen. WAARSCHUWING!
04.15 NL
Gevaar bij het opnemen van de last die moet worden uitgeslagen uit het palletkanaal Het onjuist opnemen van de last die moet worden uitgeslagen met een intern transportmiddel uit het palletkanaal kan ongevallen veroorzaken. XTijdens het opnemen van de last die moet worden uitgeslagen uit het palletkanaal mogen personen niet in gevaar worden gebracht. Personen uit de gevarenzone sturen. XErvoor zorgen dat de last bij het uitslaan niet in aanraking komt met de last in het volgende hogere palletkanaal. Er bestaat gevaar dat de palletoplegrails of de rijrails in dit palletkanaal beschadigen of losraken. Hierdoor zou de UPC-shuttle of de ingeslagen last kunnen vallen. XDe last die moet worden uitgeslagen moet zijn geborgd tegen vallen.
96
2.1
Belasting van de stelling De draagcapaciteitsplaatjes geven de maximale belasting van de stelling aan. Deze waarden mogen niet worden overschreden. WAARSCHUWING!
04.15 NL
Gevaar door niet gelijkmatig verdeelde lasten in de stelling De stellingen zijn statisch geconstrueerd voor gelijkmatig verdeelde lasten. Er is geen rekening gehouden met puntbelastingen, deze vereisen een speciale statische dimensionering. Deze zijn niet toegestaan! XDe belasting van de stelling moet gelijkmatig verdeeld zijn.
97
3
Beschrijving sensoren, display- en bedieningselementen
3.1
Beschrijving van de sensoren, display- en bedieningselementen van de UPC P1-shuttle, UPC P2-shuttle en UPC P5-shuttle (combinatieshuttle)
30
112
31
30
112 113
32
33
34
35
36
114
38
39
115
31
41
112
30
113 116 112
30
28
21
98
18
24
23
04.15 NL
28
Sensoren, bedienings- en displayelementen aan de achterzijde van de UPCshuttle
Pos.
Bedienings- resp. displayelement
18
Sensor "palletplaatsing aan achterzijde"
t
21
Sensor "palletherkenning / palletplaatsing aan de voorzijde"
o
23
Sensor "palletherkenning/ palletplaatsing aan achterzijde"
o
24
Sensor "palletplaatsing aan de voorzijde"
t
Functie
04.15 NL
– Met deze sensor lijnt de UPC-shuttle zich uit onder de pallet die in- of uitgeslagen wordt. – De pallet die moet worden in- of uitgeslagen sluit vlak aan op de achterzijde van de UPCshuttle. Alleen bij de UPC P5-shuttle (combinatieshuttle): – Met deze sensor herkent de UPC-shuttle, of er een euro- of industriële pallet wordt in- of uitgeslagen. – Met deze sensor lijnt de UPC-shuttle zich uit onder de europallet die in- of uitgeslagen wordt. – De europallet die moet worden in- of uitgeslagen sluiten na het omzetten vlak aan op de achterzijde van de UPC-shuttle, vanaf zie pagina 196. Alleen bij de UPC P5-shuttle (combinatieshuttle): – Met deze sensor herkent de UPC-shuttle, of er een euro- of industriële pallet wordt in- of uitgeslagen. – Met deze sensor lijnt de UPC-shuttle zich uit onder de europallet die in- of uitgeslagen wordt. – De europallet die moet worden in- of uitgeslagen sluiten na het omzetten vlak aan op de voorzijde van de UPC-shuttle, vanaf zie pagina 196. – Met deze sensor lijnt de UPC-shuttle zich uit onder de pallet die in- of uitgeslagen wordt. – De pallet die moet worden in- of uitgeslagen sluit vlak aan op de voorzijde van de UPCshuttle.
99
30
112
31
30
112 113
32
33
34
35
36
114
38
39
115
31
41
112
30
113 116 112
30
28
28
18
24
23
04.15 NL
21
100
Pos.
Bedienings- resp. displayelement
Functie – Positiebepaling van de UPC-shuttle in palletkanaal. – Snelheidsreductie aan kanaaleinde of kanaalbegin van de UPC-shuttle:
28
30
• Bij rijden richting kanaaleinde: Ervoor zorgen dat de UPC-shuttle vóór de mechanische eindaanslagen aan het kanaaleinde tot stilstand komt. • Bij rijden richting kanaalbegin: Ervoor zorgen dat de UPC-shuttle vóór de mechanische eindaanslagen aan het kanaalbegin tot stilstand komt. – Waarschuwingslampen continu aan: • UPC-shuttle is bedrijfsklaar. • UPC-shuttle voert geen rij- of hefbewegingen uit. • Waarschuwingslampen geven de actuele positie van de UPC-shuttle in het palletkanaal aan. – Waarschuwingslampen knipperen (frequentie = 2 Hz): Horizontale • UPC-shuttle is bedrijfsklaar. waarschuwingslamp t • UPC-shuttle voert rij- of hefbewegingen uit. en • Waarschuwingslampen geven de actuele positie van de UPC-shuttle in het palletkanaal aan. – Waarschuwingslampen gaan kort uit en weer aan:
Sensor "railgatsensor"
Botssensor
32
Indicatie "bedrijfstoestand"
• UPC-shuttle is bedrijfsklaar. • UPC-shuttle heeft een opdracht van de RFafstandsbediening ontvangen. – Met deze sensor herkent de UPC-shuttle of er zich hindernissen in het palletkanaal bevinden. t – Beschrijving van het gedrag van de UPC-shuttle nadat een hindernis is herkend, zie pagina 272. – Indicatie van de bedrijfstoestand, zie t pagina 112.
04.15 NL
31
t
101
30
112
31
30
112 113
32
33
34
35
36
114
38
39
115
31
41
112
30
113 116 112
30
28
28
18
24
23
04.15 NL
21
102
Bedienings- resp. displayelement Toets "UPC-shuttle AAN" Toets "UPC-shuttle UIT"
t
– Inschakelen van de UPC-shuttle
t
– Uitschakelen van de UPC-shuttle
35
Indicatie "batterijcapaciteit"
t
36
Sensor "palletherkenning"
t
38
NOODSTOPschakelaar
t
39
Contactslot
t
41
Schakelstang NOODSTOP
t
Pos. 33
– Indicatie van de batterijcapaciteit, zie "Indicatie van de batterijtoestand aan de achterzijde van de UPC-shuttle" op pagina 114. – Met deze sensor herkent de UPC-shuttle de ingeslagen pallets in het palletkanaal. – Het hoofd- en stuurstroomcircuit wordt onderbroken. – Alle rij- en hefbewegingen schakelen uit. – Hoofd- en stuurstroomcircuit in- en uitschakelen. – Door het eruit trekken van de sleutel is de UPCshuttle beschermd tegen inschakelen door onbevoegden. – Bij bediening van de schakelstang NOODSTOP gebeurt het volgende: • Alle rij- en hefbewegingen worden uitgeschakeld. • Het hoofdstroomcircuit wordt onderbroken. • Het stuurstroomcircuit wordt onderbroken.
04.15 NL
34
Functie
103
30
112
31
30
112 113
32
33
34
35
36
114
38
39
115
31
41
112
30
113 116 112
30
28
28
18
24
23
04.15 NL
21
104
Sensoren, bedienings- en displayelementen aan de voorzijde van de UPCshuttle
Pos.
Bedienings- resp. displayelement
Functie
– Waarschuwingslampen continu aan: • UPC-shuttle is bedrijfsklaar. • UPC-shuttle voert geen rij- of hefbewegingen uit. • Waarschuwingslampen geven de actuele positie van de UPC-shuttle in het palletkanaal aan. – Waarschuwingslampen knipperen (frequentie = 2 Hz): Verticale • UPC-shuttle is bedrijfsklaar. 112 waarschuwingslamp t • UPC-shuttle voert rij- of hefbewegingen uit. en • Waarschuwingslampen geven de actuele positie van de UPC-shuttle in het palletkanaal aan. – Waarschuwingslampen gaan kort uit en weer aan:
– 113 Botssensor
t
114
Sensor "palletherkenning"
t
115
NOODSTOPschakelaar
t
Schakelstang NOODSTOP
t
– – – –
04.15 NL
116
–
• UPC-shuttle is bedrijfsklaar. • UPC-shuttle heeft een opdracht van de RFafstandsbediening ontvangen. Met deze sensor herkent de UPC-shuttle of er zich hindernissen in het palletkanaal bevinden. Beschrijving van het gedrag van de UPC-shuttle nadat een hindernis is herkend, zie pagina 272. Met deze sensor herkent de UPC-shuttle de ingeslagen pallets in het palletkanaal. Het hoofd- en stuurstroomcircuit wordt onderbroken. Alle rij- en hefbewegingen schakelen uit. Bij bediening van de schakelstang NOODSTOP gebeurt het volgende: • Alle rij- en hefbewegingen worden uitgeschakeld. • Het hoofdstroomcircuit wordt onderbroken. • Het stuurstroomcircuit wordt onderbroken.
105
3.2
Beschrijving van de sensoren, display- en bedieningselementen van de UPC P6-shuttle
30
112
31
30
112
113
39
38
115
36
32
114
33
34
35
31
113
41
112
30
116 112
30
24
28
28
04.15 NL
18
106
Sensoren, bedienings- en displayelementen aan de achterzijde van de UPCshuttle
Pos.
Bedienings- resp. displayelement
18
Sensor "palletplaatsing aan achterzijde"
24
Sensor "palletplaatsing aan de voorzijde"
28
Sensor "railgatsensor"
04.15 NL
30
Functie – Met deze sensor lijnt de UPC-shuttle zich uit onder de pallet die in- of uitgeslagen wordt. t – De pallet die moet worden in- of uitgeslagen sluit vlak aan op de achterzijde van de UPCshuttle. – Met deze sensor lijnt de UPC-shuttle zich uit onder de pallet die in- of uitgeslagen wordt. t – De pallet die moet worden in- of uitgeslagen sluit vlak aan op de voorzijde van de UPCshuttle. – Positiebepaling van de UPC-shuttle in palletkanaal. – Snelheidsreductie aan kanaaleinde of kanaalbegin van de UPC-shuttle:
• Bij rijden richting kanaaleinde: Ervoor zorgen dat de UPC-shuttle vóór de mechanische eindaanslagen aan het kanaaleinde tot stilstand komt. • Bij rijden richting kanaalbegin: Ervoor zorgen dat de UPC-shuttle vóór de mechanische eindaanslagen aan het kanaalbegin tot stilstand komt. – Waarschuwingslampen continu aan: • UPC-shuttle is bedrijfsklaar. • UPC-shuttle voert geen rij- of hefbewegingen uit. • Waarschuwingslampen geven de actuele positie van de UPC-shuttle in het palletkanaal aan. – Waarschuwingslampen knipperen (frequentie = 2 Hz): Horizontale • UPC-shuttle is bedrijfsklaar. waarschuwingslamp t • UPC-shuttle voert rij- of hefbewegingen uit. en • Waarschuwingslampen geven de actuele positie van de UPC-shuttle in het palletkanaal aan. – Waarschuwingslampen gaan kort uit en weer aan: t
• UPC-shuttle is bedrijfsklaar. • UPC-shuttle heeft een opdracht van de RFafstandsbediening ontvangen.
107
30
112
31
30
112
113
39
38
115
36
32
114
33
34
35
31
113
41
112
30
116 112
30
24
28
28
04.15 NL
18
108
Pos.
31
32 33 34 35 36
Bedienings- resp. displayelement Botssensor Indicatie "bedrijfstoestand" Toets "UPC-shuttle AAN" Toets "UPC-shuttle UIT" Indicatie "batterijcapaciteit" Sensor "palletherkenning"
Functie – Met deze sensor herkent de UPC-shuttle of er zich hindernissen in het palletkanaal bevinden. t – Beschrijving van het gedrag van de UPC-shuttle nadat een hindernis is herkend, zie pagina 272. – Indicatie van de bedrijfstoestand, zie t pagina 112. – Inschakelen van de UPC-shuttle t t
– Uitschakelen van de UPC-shuttle
t
– Indicatie van de batterijcapaciteit, zie pagina 114. – Met deze sensor herkent de UPC-shuttle de ingeslagen pallets in het palletkanaal. – Het hoofd- en stuurstroomcircuit wordt onderbroken. – Alle rij- en hefbewegingen schakelen uit. – Hoofd- en stuurstroomcircuit in- en uitschakelen. – Door het eruit trekken van de sleutel is de UPCshuttle beschermd tegen inschakelen door onbevoegden. – Bij bediening van de schakelstang NOODSTOP gebeurt het volgende: • Alle rij- en hefbewegingen worden uitgeschakeld. • Het hoofdstroomcircuit wordt onderbroken. • Het stuurstroomcircuit wordt onderbroken.
t
NOODSTOPschakelaar
t
39
Contactslot
t
41
Schakelstang NOODSTOP
t
04.15 NL
38
109
30
112
31
30
112
113
39
38
115
36
32
114
33
34
35
31
113
41
112
30
116 112
30
24
28
28
04.15 NL
18
110
Sensoren, bedienings- en displayelementen aan de voorzijde van de UPCshuttle
Pos.
Bedienings- resp. displayelement
Functie
– Waarschuwingslampen continu aan: • UPC-shuttle is bedrijfsklaar. • UPC-shuttle voert geen rij- of hefbewegingen uit. • Waarschuwingslampen geven de actuele positie van de UPC-shuttle in het palletkanaal aan. – Waarschuwingslampen knipperen (frequentie = 2 Hz): Verticale • UPC-shuttle is bedrijfsklaar. 112 waarschuwingslamp t • UPC-shuttle voert rij- of hefbewegingen uit. en • Waarschuwingslampen geven de actuele positie van de UPC-shuttle in het palletkanaal aan. – Waarschuwingslampen gaan kort uit en weer aan:
– 113 Botssensor
t
114
Sensor "palletherkenning"
t
115
NOODSTOPschakelaar
t
Schakelstang NOODSTOP
t
– – – –
04.15 NL
116
–
• UPC-shuttle is bedrijfsklaar. • UPC-shuttle heeft een opdracht van de RFafstandsbediening ontvangen. Met deze sensor herkent de UPC-shuttle of er zich hindernissen in het palletkanaal bevinden. Beschrijving van het gedrag van de UPC-shuttle nadat een hindernis is herkend, zie pagina 272. Met deze sensor herkent de UPC-shuttle de ingeslagen pallets in het palletkanaal. Het hoofd- en stuurstroomcircuit wordt onderbroken. Alle rij- en hefbewegingen schakelen uit. Bij bediening van de schakelstang NOODSTOP gebeurt het volgende: • Alle rij- en hefbewegingen worden uitgeschakeld. • Het hoofdstroomcircuit wordt onderbroken. • Het stuurstroomcircuit wordt onderbroken.
111
3.3
Indicatie van de bedrijfstoestand aan de achterzijde van de UPCshuttle 117
118
39 38 33
33 38 39
115
115
Voorwaarden – Batterijen zijn in de UPC-shuttle ingebouwd, zie pagina 74. – Batterijklep is gesloten, zie pagina 72.
04.15 NL
Werkwijze • NOODUIT-schakelaar (38,115) door draaien ontgrendelen. • UPC-shuttle inschakelen, daarvoor: • Sleutel in het contactslot (39) steken en tot de aanslag met de klok mee draaien. • Knop "UPC-shuttle AAN" (33) indrukken.
112
Indicatie van de lichtdioden "led" (117,118) voor de bedrijfstoestand Pos. Indicatie 117 Groene led
04.15 NL
118 Rode led
Betekenis Led brandt niet: – UPC-shuttle is uitgeschakeld. Led brandt: – UPC-shuttle is ingeschakeld. Led brandt niet: – UPC-shuttle is uitgeschakeld. – UPC-shuttle is ingeschakeld en bedrijfsklaar. Led knippert langzaam (frequentie = 0,5 Hz) en de zoemer van de UPC-shuttle klinkt met een frequentie van 0,5 Hz: – UPC-shuttle is niet bedrijfsklaar, er is een storing opgetreden. – Paragraaf "Storingshulp" lezen, zie "Storingzoeken en oplossing" op pagina 202. – Als het niet lukt om de UPC-shuttle met behulp van de onder "Storingzoeken en oplossing" beschreven oplossingen bedrijfsklaar te maken, moet u contact opnemen met de klantenservice van de producent. Led knippert snel (frequentie = 2 Hz): – UPC-shuttle is ingeschakeld en bedrijfsklaar. – UPC-shuttle wordt met de hand met de afstandsbediening bediend. De led knippert met een frequentie van 2 Hz bij het met de hand heffen, dalen en rijden, zie pagina 168.
113
3.4
Indicatie van de batterijtoestand aan de achterzijde van de UPCshuttle OPMERKING Beschadiging van de batterij door diepontlading Door zelfontlading van de batterij kan er diepontlading voorkomen. Door diepontlading gaat de batterij minder lang mee. XBatterij minimaal om de 2 maanden opladen.
Z
Batterij opladen, zie pagina 76. 119
120
-
+
39 38 33
33
115
115
38 39
Voorwaarden – Batterijen zijn in de UPC-shuttle ingebouwd, zie pagina 74. – Batterijklep is gesloten, zie pagina 72.
04.15 NL
Werkwijze • NOODUIT-schakelaar (38,115) door draaien ontgrendelen. • UPC-shuttle inschakelen, daarvoor: • Sleutel in het contactslot (39) steken en tot de aanslag met de klok mee draaien. • Knop "UPC-shuttle AAN" (33) indrukken.
114
Indicatie van de lichtdioden "led" (119,120) voor de batterijtoestand Pos. Indicatie
119 Groene led
120 Rode led
Betekenis Led brandt niet: – UPC-shuttle is uitgeschakeld. – UPC-shuttle is ingeschakeld en bedrijfsklaar. De laadtoestand van de batterijen is lager dan 15% (laadtoestand < 15%). Led brandt: – UPC-shuttle is ingeschakeld en de laadtoestand van de batterijen ligt tussen 15% en 100% (15% < laadtoestand < 100%). Led brandt niet: – UPC-shuttle is uitgeschakeld. – UPC-shuttle is ingeschakeld en bedrijfsklaar. De laadtoestand van de batterijen is hoger dan 15% (laadtoestand > 15%). Led brandt: – UPC-shuttle is ingeschakeld en bedrijfsklaar. – De laadtoestand van de batterijen is lager dan 15% (laadtoestand < 15%). _ – Op het display van de Rf-afstandsbediening + verschijnt het pictogram "BATTERIJ LOW", R zie pagina 122. – Batterijen moeten worden opgeladen (zie "Batterij laden" op pagina 76) of er moeten wisselbatterijen worden geplaatst (zie "Concept voor het wisselen van de batterijen (o)" op pagina 86). – Als de rode led is gaan branden kan de UPC-shuttle nog enkele opdrachten uitvoeren. Voor een lange levensduur van de batterij mag de batterij niet worden diepontladen.
04.15 NL
– Als de laadtoestand van de batterij de waarde 0% bereikt, neemt de UPC-shuttle geen opdracht meer aan. De UPC-shuttle blijft bij het kanaalbegin staan.
115
3.5
Bedienings- en displayelementen van de afstandsbediening
3.5.1 Bedieningselementen van de afstandsbediening
121
122
123
124 125
126
127 128
04.15 NL
129
116
Pos.
Bedienings- resp. displayelement
121 Display
Functie
t
Indicatie belangrijke gegevens, zoals: – Functies – Bedrijfsinformatie – Waarschuwingen en gebeurtenismeldingen:
– 122 Toets "Uitslaan"
t
–
– – 123 Toets "Inslaan"
t
–
– – 124 Toets "FIFO / LIFO" t –
– Deze meldingen worden continu weergegeven. – De meldingen worden door het indrukken van de toets "STOP" (125) gereset. Automatisch bedrijf: – Uitslaan volgens FIFO / LIFO. Handmatig bedrijf: – UPC-shuttle naar het kanaalbegin rijden (rijden achteruit), zie pagina 170. Selectie van identificatie van de UPC-shuttle. Automatisch bedrijf: – Inslaan volgens FIFO / LIFO. Handmatig bedrijf: – UPC-shuttle naar het kanaaleinde rijden (rijden vooruit), zie pagina 170. Selectie van identificatie van de UPC-shuttle. Instellen of de pallet volgens de opslagfunctie LIFO (Last-in-First-out) of FIFO (First-in-Firstout) in- of uitgeslagen worden. Handmatig bedrijf:
04.15 NL
– Heffen van het hefplatform van de UPCshuttle, zie pagina 172.
117
121
122
123
124 125
126
127 128
04.15 NL
129
118
Pos.
Bedienings- resp. displayelement
125 Toets "STOP"
126 Toets "CARRIER"
127 Toets "OPTION"
128 Toets "aan/uit"
129 Batterijvak
Functie – Afbreken van een opdracht, zie pagina 166. – Omschakeling tussen handmatige en automatische werking, zie "Handmatig verplaatsen binnen de palletgang" op pagina 170 en zie "Handmatig heffen / neerlaten t van hefplatform binnen de palletgang" op pagina 172. – Handmatig bedrijf: – Uitschakelen van de UPC-shuttle, zie pagina 142. – Identificatie van de UPC-shuttle op de RFt afstandsbediening instellen, zie pagina 139. – Optionele functies instellen, zie pagina 260. – Handmatig bedrijf: t – Dalen van het hefplatform van de UPCshuttle, zie pagina 172. – In- en uitschakelen van de RFt afstandsbediening, zie pagina 138. – Het batterijvak bevindt zich aan de achterkant van de RF-afstandsbediening. – De afdekking van het batterijvak is met een bout t geborgd tegen vanzelf losgaan. – Benodigde heroplaadbare batterijen:
04.15 NL
– 2 x 1,5 V-AA-batterijen (accumulator)
119
3.5.2 Displayelementen op de afstandsbediening
121 130
135
} }
134
131
132
133
01 LIFO 136
Het display (121) op de afstandsbediening is verdeeld in twee rijen (134,135). De onderste rij "functies" (135) is variabel. In deze regel wordt het op dat moment ingestelde menu (136) weergegeven, bijvoorbeeld LIFO (Last-in-First-out) of FIFO (First-in-First-out), selecteren van de UPC-shuttle, handmatig bedrijf etc.
04.15 NL
De bovenste rij "statusregel" (134) geeft de status van de RF-afstandsbediening aan. Deze rij is verdeeld in vier zones: – Zone "RF-afstandsbediening in de houder (dockingstation)" (130): – Het pictogram (130) brandt nadat de RF-afstandsbediening correct in de houder (dockingstation) is geplaatst en is verbonden met de voedingsspanning van het interne transportmiddel. – Het pictogram (130) brandt niet in de onderstaande gevallen: RF-afstandsbediening wordt buiten de houder (dockingstation) gebruikt. RF-afstandsbediening werd niet correct in de houder (dockingstation) geplaatst. Houder (dockingstation) is niet verbonden met de voedingsspanning van het interne transportmiddel.
120
– Zone "signaalsterkte" (131): – Indicatie signaalsterkte (131) tussen RF-afstandsbediening en UPC-shuttle. Hoe meer balken worden weergegeven, hoe sterker het signaal. – Zone "shuttlenummer" (132): – Indicatie van de ingestelde identificatie van de UPC-shuttle, zie pagina 139. – Zone "laadtoestand batterij" (133): In dit deel van het display (121) wordt de laadtoestand van de batterij (133) van de RF-afstandsbediening weergegeven.
04.15 NL
– Hoe meer balken er worden weergegeven hoe hoger de laadtoestand van de batterij. Twee balken: Batterij is volledig opgeladen. Geen balken: De batterij moet meteen worden opgeladen. – Knipperende balken: Batterijen van de RF-afstandsbediening worden in de houder (dockingstation) opgeladen.
121
3.5.3 Indicaties / meldingen op het display van de afstandsbediening Bedrijfsurenindicatie – Op het display van de RFafstandsbediening verschijnen voor 3 seconden de bedrijfsuren waarna de RF-afstandsbediening is ingeschakeld en zich met de UPC-shuttle heeft verbonden. – Na afloop van 3 seconden gaat de weergave op het display van de RFafstandsbediening terug naar het vorige menu.
01 123456 h
De bedrijfsuren worden geteld, als de UPC-shuttle bedrijfsklaar is en één van de volgende bewegingen uitvoert: • Rijden • Hefplatform heffen • Hefplatform dalen Indicatie "batterijen van UPC-shuttle moet worden opgeladen" – De laadtoestand van de batterijen van de 01 UPC-shuttle is lager dan 15% _ + (laadtoestand < 15%). R – Op het display van de RFafstandsbediening verschijnt voor 137 3 seconden het pictogram "BATTERIJ LOW" (137). – De batterijen van de UPC-shuttle moeten worden opgeladen (zie pagina 76) of er moeten wisselbatterijen worden geplaatst (zie pagina 86). – Na afloop van de 3 seconden verdwijnt het pictogram "BATTERIJ LOW" (137) en de weergave op het display van de RF-afstandsbediening gaat terug naar het vorige menu. Indicatie UPC-shuttle met de afstandsbediening uitschakelen Beschrijving en indicatie van de functie "UPC-shuttle met de afstandsbediening uitschakelen" zie pagina 142.
01 Carrier OFF
04.15 NL
Z
122
Weergave van de gebeurtenismeldingen – De storingen of gevolgen van een 01 onjuiste bediening van de UPC-shuttle worden gebeurtenismeldingen E 0001 genoemd. – De gebeurtenismeldingen worden met 125 een "E" en een nummer dat bestaat uit meerdere cijfers weergegeven op het display van de RF-afstandsbediening, zie pagina 202. – Nadat de UPC-shuttle een gebeurtenismelding herkend heeft, wordt het volgende uitgevoerd: – De UPC-shuttle stopt. – De actuele opdracht wordt afgebroken. – De rode led voor de indicatie van de bedrijfstoestand knippert met een frequentie van 0,5 Hz, zie pagina 112. – De zoemer van de UPC-shuttle klinkt met een frequentie van 0,5 Hz. – De gebeurtenismelding wordt zolang weergegeven, totdat de toets "STOP" (125) wordt ingedrukt. – Na het indrukken van de toets "STOP" (125) gaat de weergave terug naar het vorige menu. De gebeurtenismelding wordt gereset. – Vervolgens moet de UPC-shuttle met de hand naar het kanaalbegin op de eerste palletplaats worden gereden:
04.15 NL
– Hefplatform volledig met de hand dalen, zie pagina 172. – UPC-shuttle met de hand naar het kanaalbegin rijden, zie pagina 170.
123
Indicatie "FIFO / LIFO" – Met de toets "FIFO / LIFO" (124) kan de bediener tussen de opslagfuncties "LIFO" en "FIFO" omschakelen. – De geselecteerde functie wordt op het display van de RF-afstandsbediening weergegeven.
FIFO
Commandobevestiging
LIFO
– Op het display van de RFafstandsbediening verschijnt voor 3 seconden de indicatie "OK", nadat de UPC-shuttle een opdracht heeft aangenomen. – Na afloop van 3 seconden gaat de weergave op het display van de RFafstandsbediening terug naar het vorige menu.
01 01 124
01 OK
Indicatie "identificatie van de UPC-shuttle"
05 Carrier: 5
Beschrijving en indicatie van de functie "identificatie van de UPC-shuttle op de RFafstandsbediening instellen" zie pagina 139.
04.15 NL
Z
– Met een RF-afstandsbediening kunnen maximaal 69 verschillende UPC-shuttles worden geselecteerd. – Een UPC-shuttle die reeds is gekoppeld aan een andere RF-afstandsbediening kan niet tegelijkertijd door andere RFafstandsbedieningen worden aangesproken.
124
Indicatie "handbediening van de UPC-shuttle"
Z
Beschrijving en display van de functie "handbediening van de UPC-shuttle" zie "Handmatig verplaatsen binnen de palletgang" op pagina 170 en zie "Handmatig heffen / neerlaten van hefplatform binnen de palletgang" op pagina 172.
01 125 126
Indicatie "UPC-shuttle met de hand gestopt"
Z
Beschrijving en indicatie van de functie "opdracht met de hand afbreken" zie pagina 166.
01 STOP
04.15 NL
125
125
Indicatie "optionele opslagfuncties"
Beschrijving van de optionele opslagfuncties, zie pagina 252.
04.15 NL
Z
– Na het indrukken van de toets 01 "OPTION" (127) wordt de eerste optionele opslagfunctie op het display van de RF-afstandsbediening weergegeven. – Door nog een keer op de toets "OPTION" (127) te drukken wordt de volgende optionele opslagfunctie op het 122 123 127 display van de RF-afstandsbediening weergegeven. Zo kunnen alle vrijgegeven optionele functies van de UPC-shuttle één voor één worden opgeroepen. – Nadat door alle optionele functies van de UPC-shuttle met de toets "OPTION" 127() is gebladerd, gaat de weergave naar het vorige menu – terug. – Met de toets "uitslaan" (122) of de toets "inslaan" (123) wordt de optionele opslagfunctie naar de UPC-shuttle gestuurd.
126
4
UPC-shuttle voorbereiden op het gebruik
4.1
Visuele controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling WAARSCHUWING! Beschadigingen en overige gebreken aan de UPC-shuttle of aan de stelling kunnen ongevallen veroorzaken Als bij volgende controles beschadigingen of andere gebreken aan de UPC-shuttle worden vastgesteld, mag de UPC-shuttle niet meer worden gebruikt tot hij correct is gerepareerd. Als bij volgende controles beschadigingen of andere gebreken aan de stelling worden vastgesteld, mag de UPC-shuttle niet meer worden gebruikt in deze stelling tot hij correct is gerepareerd. XVastgestelde gebreken direct bij de leidinggevende melden. XDefecte UPC-shuttle kenmerken en stilleggen. XUPC-shuttle pas weer in gebruik nemen nadat het defect is opgespoord en verholpen. XAls de stellingcomponenten zichtbaar en blijvend vervormd zijn, moeten deze meteen ontlast en vervangen worden. Bij twijfel moet een deskundige van de stellingproducent de stelling goedkeuren. XOnveilige stellingen kenmerken en blokkeren. Afhankelijk van de beschadigingen aan het hele stellingenmagazijn, het stellingveld of het betreffende palletkanaal en eventueel aangrenzende palletkanalen tot de correcte reparatie kenmerken en blokkeren. XOnveilige stellingen pas weer in bedrijf nemen nadat het defect is opgespoord en verholpen.
4.1.1 Visuele controle van de afstandsbediening / de houder met geïntegreerd laadstation
04.15 NL
– Afstandsbediening op beschadigingen controleren. – Houder met geïntegreerd laadstation (docking station) op beschadiging controleren.
127
4.1.2 Visuele controle van de hele UPC-shuttle op uiterlijke schade Werkwijze • Hefplatform van de UPC-shuttle op beschadigingen (bijvoorbeeld scheuren, slijtage, vervorming etc.) controleren. • Frame van de UPC-shuttle op beschadigingen (bijvoorbeeld scheuren, slijtage, vervorming etc.) controleren. • Controleren of de antisliplaag aan de onderzijde van de UPC-shuttle aanwezig is en niet is beschadigd. • Controleren of de aanslagdemper aan de voorzijde en de achterzijde van de UPCshuttle aanwezig is en niet is beschadigd. • Controleren of de geleiderail aan beide zijden van de UPC-shuttle aanwezig is en niet is beschadigd. • Controleren of de beveiliging tegen het vallen naar de zijkant tijdens het transport aan beide zijden van de UPC-shuttle aanwezig is en niet is beschadigd (o). • Leesbaarheid en volledigheid van de borden/plaatjes controleren. 4.1.3 Visuele controle van de sensoren van de UPC-shuttle Werkwijze • Sensoren op beschadigingen controleren. • Sensoren op vervuiling controleren, indien nodig reinigen (zie pagina 295). 4.1.4 Visuele controle wielen
04.15 NL
Werkwijze • Wielen controleren op rond lopen, slijtage en beschadigingen. • Railgeleidingsrollen controleren op ronde loop, slijtage en beschadigingen.
128
4.1.5 Visuele controle batterij Werkwijze • Batterij en batterijtrog op beschadigingen controleren. • Grepen van de batterijen op beschadigingen en goed vastzitten controleren. • Batterijlaadstekker van de UPC-shuttle op beschadiging controleren. • Controleren of de batterijlaadstekker van de UPC-shuttle op goed vastzit. • Batterijstekker van de batterijen op beschadiging controleren. • Batterijstekker van de batterijen op goed vastzitten controleren. • Controleren of de batterij goed vastzit in de batterijruimte. • Batterijklep op beschadigingen en goed vastzitten controleren. 4.1.6 Visuele controle van de stelling Werkwijze • Bevestigingspunten van de stelling controleren. • Beschadigingen door stoten tegen de stellingconstructie controleren. • Scheefstand van de stelling door krachtinwerking controleren. • Controleren of de borgpennen aanwezig zijn en niet zijn beschadigd. • Toestand van de verankering en boutverbindingen controleren. • Leesbaarheid en volledigheid van de borden/plaatjes controleren. • Goede staat van de pallets controleren. 4.1.7 Visuele controle van het palletkanaal in de stelling
04.15 NL
Werkwijze • Railgaten van de rijrails op vervuiling controleren, indien nodig reinigen. • Rijrails van de palletgangen waarover moet worden gereden controleren op storende punten (bijvoorbeeld folie, houtresten etc.), indien nodig de storende punten verhelpen. • Rijrails van de palletgangen waarover moet worden gereden controleren op beschadigingen. • Eindaanslagen van de rijrails aan gangbegin en aan gangeinde controleren op beschadigingen.
129
5
Werken met de UPC-shuttle
5.1
Veiligheidsregels voor het rijden Rijbanen en werkzones Er mag alleen in stellingen worden gereden die voor de UPC-shuttle zijn vrijgegeven. De stellingen moeten zijn uitgerust met bevestigde en vlakke rijrails met voldoende draagvermogen. Er mogen zich geen voorwerpen of folies in het rijbereik van de UPC-shuttle bevinden. Onbevoegde derden mogen niet in het werkbereik komen. Het heffen, dalen en transporteren van lasten met de UPC-shuttle is enkel toegestaan in de stelling. Buiten de stelling is het heffen, dalen en transporteren van lasten met de UPC-shuttle verboden. De last mag uitsluitend op de daarvoor bedoelde plaatsen worden neergezet. WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door niet beveiligde UPC-shuttle Het parkeren van de UPC-shuttle op hellingen, op verkeerswegen en vluchtroutes, vóór veiligheidssystemen en vóór gebruiksinrichtingen die op ieder moment toegankelijk moeten zijn is gevaarlijk en niet toegestaan. XParkeerplaats zo kiezen dat personen zich niet aan de UPC-shuttle kunnen verwonden. XUPC-shuttle in palletkanaal parkeren, zie pagina 200. XUPC-shuttle op het draagframe neerzetten (o), zie pagina 246. XUPC-shuttle buiten de stelling parkeren, zie pagina 201. In bijzondere gevallen de UPC-shuttle bijvoorbeeld door wiggen vastzetten. OPMERKING
04.15 NL
Lasten mogen niet worden neergezet op verkeer- en vluchtroutes, niet vóór veiligheidsvoorziening en bedrijfsinrichtingen, die op ieder moment toegankelijk moeten zijn.
130
Toestand van de te transporteren last De bediener moet controleren of de last zich in een goede staat bevindt. Er mogen uitsluitend veilig en zorgvuldig geplaatste lasten worden getransporteerd. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kunnen kantelen of eraf vallen, moeten geschikte veiligheidsmaatregelen worden genomen. Vloeibare lasten moeten zijn beveiligd tegen morsen. De ladingdragers (pallets) mogen in het palletkanaal van de -stelling uitsluitend dwars in- en uitgeslagen worden, zie pagina 158. OPMERKING De maximaal op te nemen last is aangegeven op het typeplaatje van de UPC-shuttle en op het lastdiagram van de stelling. Deze waarden mogen niet worden overschreden. Het minimale gewicht van de op te nemen last bedraagt om veiligheidsredenen 200 kg. XTypeplaatje van de UPC-shuttle, zie pagina 46. XLastdiagram van stelling, zie pagina 54. Eisen aan de ladingsdragers (pallets) die worden gebruikt: – De euro- en industriële pallets die moeten worden ingeslagen moeten voldoen aan DIN EN 13698-1/2, voor zover in de opdrachtbevestiging niet anders is aangegeven. – De chemiepallets die moeten worden ingeslagen moeten voldoen aan VCI/APME, voor zover in de opdrachtbevestiging niet anders is aangegeven. – Maximaal toegestane doorbuiging in het midden van de pallet:
Mogelijke ladingdragers (pallets) afhankelijk van de UPC-shuttlevarianten, zie pagina 38.
04.15 NL
Z
– europallet / industriële pallet: 25 mm – chemiepallets (CP3,CP8,CP9): 20 mm
131
Vastzetten van de lading WAARSCHUWING! Gevaar bij transport van schommelende lasten Het transporteren van schommelende lasten kan de stabiliteit van de UPC-shuttle verminderen. Bovendien bestaat voor personen en componenten in de omgeving van de UPC-shuttle het gevaar, dat deze door schommelende lasten letsel oplopen of worden beschadigd. XHet transporteren van schommelende lasten is verboden. WAARSCHUWING!
04.15 NL
Gevaar voor ongevallen bij transport van vloeibare lasten De volgende gevaren kunnen bij het transport van vloeibare lasten ontstaan: - morsen van vloeistoffen. - verandering van het lastzwaartepunt door schokkende hef- en rijbewegingen en eventueel daardoor vallende last. XVloeibare lasten in gesloten verpakkingen beveiligen tegen morsen.
132
VOORZICHTIG!
04.15 NL
Gevaar voor vallen van ongeborgde last Bij het transporteren van lasten in het palletkanaal bestaat het gevaar dat ongeborgde last valt. De last moet zo geborgd zijn dat deze niet kan worden verschoven en losse onderdelen niet kunnen losraken of vallen. XTransport van losse (ongeborgde) last is verboden. XAfhankelijk van de toestand van de last is een geschikte ladingbeveiliging nodig, die voorkomt dat de last (bijvoorbeeld dozen) van de pallet vallen. Voorbeeld: Last op de pallet die moet worden ingeslagen met folie inwikkelen en zo beveiligen tegen vallen. Erop letten dat de folie niet uit de palletcontour uitsteekt en niet onder het onderframe wordt gestrekt of gewikkeld. Dit leidt tot storingen bij het in- of uitslaan van de pallet. XLast gelijkmatig verdelen over de pallet die moet worden ingeslagen.
133
Gedrag bij het transport van de UPC-shuttle met interne transportmiddelen Bij het transport van de UPC-shuttle met het interne transportmiddel moet de bediener de rijsnelheid aanpassen aan de plaatselijke situatie. De bediener moet bijvoorbeeld langzaam rijden in bochten en nauwe doorgangen, bij het rijden door strokengordijnen / klapdeuren en op onoverzichtelijke plaatsen. De bediener moet altijd een veilige remafstand aanhouden tot de trucks die zich in de rijrichting gezien vóór hem bevinden en hij moet het interne transportmiddel altijd onder controle hebben. Onverwacht stoppen (behalve in noodgevallen), snel omkeren en inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke plaatsen is verboden. Het is verboden buiten het werk- of bedienbereik te leunen of te grijpen. Er mogen geen personen meegenomen of opgetild worden. Het gebruik van een mobiele telefoon of een portofoon zonder handsfree-functie is verboden tijdens de bediening van het voor het transport gebruikte interne transportmiddel en de UPC-shuttle is verboden. WAARSCHUWING! Gevaar tijdens het transport van het niet op de voorgeschreven wijze opgenomen UPC-shuttle Een niet op de voorgeschreven wijze opgenomen UPC-shuttle kan tijdens het transport van het lastopnamemiddel van de bij het transport gebruikte interne transportmiddel vallen. Dit kan leiden tot letsel bij de bediener of derden. Voordat de UPC-shuttle wordt opgenomen moet de bediener zich ervan overtuigen dat het interne transportmiddel geschikt is voor het transport van de UPC-shuttle. XVorken op het midden van het vorkenbord instellen. Het lastzwaartepunt moet midden tussen de vorken liggen. XAfstand tussen de vorken op minimaal 570 mm instellen. Vorktandafstand voor de opname van de UPC-shuttle controleren, indien nodig instellen. XDe vorken moet op de antislipcoating aan de onderkant van de UPC-shuttle liggen. XVorken zo onder de UPC-shuttle rijden zodat de vorkpunten van het voor het transport gebruikte interne transportmiddel vlak tegen de voorkant van de UPCshuttle staat. Daardoor worden beschadigingen aan de lasten in de stelling of van de stelling vermeden. XNiet de op het lastdiagram aangegeven maximale lasten overschrijden. XUPC-shuttle uitsluitend zonder last transporteren. XNiet onder de opgeheven UPC-shuttle of lastopnamemiddel gaan staan en eronder blijven staan. XDe UPC-shuttle met gedaald lastopnamemiddel transporteren. Daarvoor de UPCshuttle rekening houdend met de bodemvrijheid fijngevoelig dalen. XHet voor het transport gebruikte interne transportmiddel nauwkeurig accelereren en afremmen.
De bediener moet bij het transport van de UPC-shuttle in de rijrichting kijken en altijd voldoende overzicht hebben over het traject dat wordt gereden.
134
04.15 NL
Zichtverhoudingen bij het getransporteerd van de UPC-shuttle met interne transportmiddelen
Als het zicht naar voren beperkt is moet de last op het voor het transport gebruikte interne transportmiddel achteraan zijn geplaatst. Als dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon assisteren en naast het interne transportmiddel lopen, zodat deze de rijbaan kan inzien en tegelijkertijd oogcontact met de bediener kan houden. Daarbij enkel stapvoets en met bijzonder voorzichtig rijden. Het voor het transport gebruikte interne transportmiddel moet direct tot stilstand worden gebracht, zodra het oogcontact tussen de seiner en de bediener verloren gaat. Achteruitkijkspiegel uitsluitend gebruiken om het verkeersgebied aan de achterkant te bekijken. Als er kijkhulpen (spiegel, monitor, etc.) nodig zijn om voldoende zicht te verkrijgen, moeten de werkzaamheden zorgvuldig worden verricht met deze hulpmiddelen. Inrijden van liften met interne transportmiddelen bij het transport van de UPCshuttle Er mag uitsluitend in liften worden gereden wanneer deze voldoende draagvermogen hebben, constructief geschikt zijn om te worden bereden en door de exploitant zijn vrijgegeven om te worden bereden. Dit moet worden gecontroleerd voordat de lift in wordt gereden. Het voor het transport gebruikte interne transportmiddel met de UPCshuttle naar voren de lift in rijden en een positie innemen waarin contact met de schachtwanden uitgesloten is.
04.15 NL
Personen, die meerijden in de lift, mogen de lift pas betreden, wanneer het interne transportmiddel veilig is neergezet, en ze moeten de lift eerder verlaten dan het voor het transport gebruikte interne transportmiddel.
135
Gedrag bij het rijden van de UPC-shuttle Er mogen geen personen worden meegenomen of opgeheven met de UPC-shuttle. WAARSCHUWING!
04.15 NL
Gevaar door onbevoegd betreden van de palletkanalen door personen Personen die zich in het palletkanaal ophouden kunnen klem komen te zitten tussen de UPC-shuttle en delen van de stelling of de last en zo letsel oplopen. XVoor het plaatsen of gebruiken van de UPC-shuttle in het palletkanaal controleren of er zich geen personen in het palletkanaal bevinden. De UPC-shuttle mag alleen in vrije palletkanalen worden gebruikt. XHet betreden van het palletkanalen door onbevoegde personen is verboden. De exploitant moet dit door middel van organisatorische maatregelen garanderen. XDe aanwezige veiligheidssystemen op de UPC-shuttle of stelling dagelijks controleren, om gevaren te voorkomen en personen te beschermen. XOp de UPC-shuttle of de stelling aanwezige veiligheidssystemen mogen niet buiten werking worden gezet, worden misbruikt of verwijderd. XEventueel vastgestelde gebreken aan de veiligheidssystemen direct bij de leidinggevende melden.
136
WAARSCHUWING! Botsingsgevaar door onbevoegd rijden door de palletkanalen door meerdere shuttles Als er meerdere UPC-shuttles door de palletkanalen rijden kunnen de UPC-shuttles tegen elkaar botsen. Door de botsing kunnen de UPC-shuttles of de te transporteren last vallen. XVoor het plaatsen of gebruiken van de UPC-shuttle in het palletkanaal controleren of er zich andere UPC-shuttles in het palletkanaal bevinden. Het rijden in palletkanalen met meerdere UPC-shuttles is verboden. De exploitant moet dit door middel van organisatorische maatregelen garanderen. XDe aanwezige veiligheidssystemen op de UPC-shuttle of stelling dagelijks controleren, om gevaren te voorkomen en personen te beschermen. XOp de UPC-shuttle of de stelling aanwezige veiligheidssystemen mogen niet buiten werking worden gezet, worden misbruikt of verwijderd. XEventueel vastgestelde gebreken aan de veiligheidssystemen direct bij de leidinggevende melden. Trekken of duwen van andere shuttles of voertuigen VOORZICHTIG!
04.15 NL
De UPC-shuttle mag niet worden gebruikt voor het trekken of duwen van andere shuttles resp. voertuigen!
137
5.2
Afstandsbediening in- en uitschakelen
121
135
} }
134
01 123456 h 138 128
RF-afstandsbediening inschakelen Werkwijze • Toets "aan / uit" (128) minimaal 1 seconde indrukken totdat de statusregel (134) en het menuniveau (135) op het display (121) worden weergegeven. De RF-afstandsbediening is ingeschakeld. De RF-afstandsbediening maakt een verbinding met de vooraf ingestelde UPC-shuttle, zie pagina 139. Op het display (121) worden voor 3 seconden de bedrijfsuren (138) van de ingestelde UPCshuttle weergegeven. Afstandsbediening uitschakelen Werkwijze • Knop "aan / uit" (128) minimaal 0,5 seconden indrukken.
04.15 NL
De statusregel (134) en het menuniveau (135) verdwijnen van het display (121). De afstandsbediening is uitgeschakeld en de draadloze verbinding met de UPC-shuttle wordt onderbroken.
138
5.3
Identificatie van de UPC-shuttle op de afstandsbediening instellen
121
05 Carrier: 5 139
122
123
126
Voorwaarden – RF-afstandsbediening is ingeschakeld, zie pagina 138. – UPC-shuttle is bedrijfsklaar, zie pagina 140. – UPC-shuttle is niet verbonden met een RF-afstandsbediening.
Z
Werkwijze Met een RF-afstandsbediening kunnen maximaal 69 verschillende UPC-shuttles worden geselecteerd. Een UPC-shuttle die reeds is gekoppeld aan een andere RFafstandsbediening kan niet tegelijkertijd door andere RF-afstandsbedieningen worden aangesproken. • Toets "CARRIER" (126) indrukken. Het op dat moment weergegeven menu wisselt naar het submenu "CARRIER" (139). De momenteel geselecteerde UPC-shuttle wordt weergegeven. • Met de toets "uitslaan" (122) of de toets "inslaan" (123) de identificatie van de UPCshuttle instellen: • Toets "Uitslaan" (122) indrukken: Identificatie van UPC-shuttle met één verlagen. • Toets "Inslaan" (123) indrukken: Identificatie van de UPC-shuttle met één verhogen. • Invoer van de identificatie van de UPC-shuttle door indrukken van de toets "CARRIER" (126) bevestigen.
04.15 NL
De identificatie van de UPC-shuttle is in de RF-afstandsbediening ingesteld. De RFafstandsbediening maakt een verbinding met de ingestelde UPC-shuttle. Het submenu"CARRIER" wisselt naar het vorige menu.
139
5.4
Gebruiksklaar maken 30 117 33 119 38
112
30
115
39
30
30
112
30
39
112
30
38 117 33 119 30
115
30
112
UPC-shuttle inschakelen Voorwaarden – Visuele controles en handelingen voorafgaande aan de dagelijkse inbedrijfstelling zijn uitgevoerd, zie pagina 127. – Batterijen zijn in de UPC-shuttle ingebouwd, zie pagina 74. – Batterijklep is gesloten, zie pagina 72. Werkwijze • NOODUIT-schakelaar (38,115) door draaien ontgrendelen. • UPC-shuttle inschakelen, daarvoor: • Sleutel in het contactslot (39) steken en tot de aanslag met de klok mee draaien. • Knop "UPC-shuttle AAN" (33) betätigen. • Eén voor één branden de volgende LED's: • Groene LED (117) van de indicatie van de bedrijfstoestand, zie pagina 112. • Groene LED (119) van de indicatie van de batterijtoestand, zie pagina 114. • Horizontale (30) en verticale (112) waarschuwingslampen, zie pagina 98. UPC-shuttle is bedrijfsklaar. Het hefplatform wordt automatisch neergelaten, nadat de UPC-shuttle een opdracht heeft aangenomen.
04.15 NL
Z
140
5.5
UPC-shuttle uitschakelen
5.5.1 UPC-shuttle met de bedieningselementen op de UPC-shuttle uitschakelen 30 117 34 119 38
112
30
115
39
30
30
112
30
39
112
30
38 117 34 119 30
115
30
112
Voorwaarden – UPC-shuttle is bedrijfsklaar, zie pagina 140. Werkwijze • Knop "UPC-shuttle UIT" (34) indrukken. Alle lichtdioden (30,112,117,119) gaan uit. • Sleutel in het contactslot (39) tot de aanslag tegen de klok in draaien en de sleutel eruit trekken. • NOODUIT-schakelaar (38,115) indrukken. UPC-shuttle is uitgeschakeld. OPMERKING
04.15 NL
Nadat de UPC-shuttle met de knop "UPC-shuttle UIT" (34), automatisch en/of met de afstandsbediening uitgeschakeld is, ontladen de batterijen zich door interne verbruikers. Om een ontlading van de batterijen te voorkomen moet de UPC-shuttle met het contactslot (39) en door het indrukken van de NOODUITschakelaar (38,115) worden uitgeschakeld. XUPC-shuttle met de hand uitschakelen, zie pagina 141.
141
5.5.2 UPC-shuttle met de afstandsbediening uitschakelen
01 140
STOP 121
01 141
01 Carrier OFF
125
04.15 NL
142
142
UPC-shuttle met de RF-afstandsbediening uitschakelen Voorwaarden – Submenu "Handmatig bedrijf van de UPC-shuttle" opgeroepen, zie pagina 168. Werkwijze • Toets "STOP" (125) minimaal 8 seconden indrukken. Op het display (121) wordt voor 3 seconden de indicatie "CARRIER OFF" (142) weergegeven. Vervolgens wordt de UPC-shuttle uitgeschakeld (alle leds gaan uit) en de draadloze verbinding met de UPC-shuttle wordt verbroken. OPMERKING
04.15 NL
Nadat de UPC-shuttle met de knop "UPC-shuttle UIT" (34), automatisch en/of met de afstandsbediening uitgeschakeld is, ontladen de batterijen zich door interne verbruikers. Om een ontlading van de batterijen te voorkomen moet de UPC-shuttle met het contactslot (39) en door het indrukken van de NOODUITschakelaar (38,115) worden uitgeschakeld. XUPC-shuttle met de hand uitschakelen, zie pagina 141.
143
5.5.3 Automatisch uitschakelen van de UPC-shuttle 30 117 34 119 38
112
30
115
39
30
30
112
30
39
112
30
38 117 34 119 30
115
30
112
Voorwaarden – UPC-shuttle is bedrijfsklaar, zie pagina 140.
Z
Werkwijze • Als de UPC-shuttle binnen een instelbare tijd geen opdracht van de afstandsbediening schakelt de UPC-shuttle automatisch uit. De tijd (tussen 1 uur tot 24 uur) kan worden ingesteld door de klantenservice van de producent. De standaardwaarde van deze tijd bedraagt 8 uur. Alle lichtdioden (30,112,117,119) gaan uit. De UPC-shuttle is uitgeschakeld. OPMERKING
04.15 NL
Nadat de UPC-shuttle met de knop "UPC-shuttle UIT" (34), automatisch en/of met de afstandsbediening uitgeschakeld is, ontladen de batterijen zich door interne verbruikers. Om een ontlading van de batterijen te voorkomen moet de UPC-shuttle met het contactslot (39) en door het indrukken van de NOODUITschakelaar (38,115) worden uitgeschakeld. XUPC-shuttle met de hand uitschakelen, zie pagina 141.
144
5.6
Controles en handelingen na realisatie van de bedrijfsgereedheid GEVAAR! Gevaar voor ongevallen door gebreken aan de UPC-shuttle UPC-shuttle niet met defecte / gebrekkige reminstallatie, met defecte veiligheidssystemen en / of defect hefsysteem in gebruik nemen. Als beschadigingen of andere gebreken aan de UPC-shuttle of aanbouwapparaat (speciale uitrustingen) worden vastgesteld mag de UPC-shuttle totdat deze correct is gerepareerd niet worden gebruikt. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefecte UPC-shuttle kenmerken en stilleggen. XDe UPC-shuttle mag pas weer in gebruik worden genomen nadat het defect is gevonden en verholpen.
04.15 NL
Werkwijze • Controleren of de alarm- en veiligheidsisystemen goed werken: • Eén voor één de werking van de beide NOODUIT-schakelaars controleren. Daarvoor de NOODUIT-schakelaar indrukken. Het hoofd- en regelstroomcircuit worden onderbroken, zodat er geen voertuigbewegingen kunnen worden uitgevoerd. Vervolgens de NOODUIT-schakelaar ontgrendelen door hem te draaien. • Eén voor één de werking van de beide schakelstangen NOODUIT controleren. Daarvoor de schakelstang NOODUIT indrukken. Het hoofd- en regelstroomcircuit worden onderbroken, zodat er geen voertuigbewegingen kunnen worden uitgevoerd. Vervolgens de knop "UPC-shuttle AAN" indrukken. • Indicatie "bedrijfstoestand" controleren, zie pagina 112. • Controleren of de indicatie "batterijtoestand" werkt, zie pagina 114. • Controleren of de horizontale waarschuwingslampen werken, zie pagina 98. • Controleren of de verticale waarschuwingslampen werken, zie pagina 98. • Controleren of de bedienings- en displayelementen van de afstandsbediening werken en niet beschadigd zijn, zie pagina 116.
145
5.7
NOODSTOP
33
115
38
38
115
33
VOORZICHTIG! Gevaar voor ongevallen door maximale afremming Bij bediening van de NOODSTOP-schakelaar tijdens het rijden wordt de UPC-shuttle met maximale remwerking tot stilstand afgeremd. Daarbij kan de opgenomen last van het hefplatform glijden. Er bestaat een verhoogd risico op ongevallen en letsel. XNOODSTOP-schakelaar niet als bedrijfsrem gebruiken. XNOODSTOP-schakelaar tijdens het rijden alleen bij gevaar gebruiken. VOORZICHTIG!
04.15 NL
Gevaar voor ongevallen door defecte of niet toegankelijke NOODSTOPschakelaar Door defecte of niet toegankelijke NOODSTOP-schakelaar bestaat er gevaar voor ongevallen. In een gevaarlijke situatie kan de bediener UPC-shuttle niet op tijd stilzetten met de NOODSTOP-schakelaar. XDe werking van de NOODSTOP-schakelaar mag niet worden beperkt door voorwerpen. XEventueel vastgestelde gebreken aan de NOODSTOP-schakelaar direct bij de leidinggevende melden. XDefecte UPC-shuttle kenmerken en stilleggen. XUPC-shuttle pas weer in gebruik nemen nadat het defect is opgespoord en verholpen.
146
NOODSTOP indrukken Voorwaarden – UPC-shuttle is bedrijfsklaar, zie pagina 140. Werkwijze • NOODSTOP-schakelaar (38,115) indrukken. Alle elektrische functies zijn uitgeschakeld. De UPC-shuttle wordt automatisch afgeremd tot aan stilstand. NOODUIT loszetten en bedrijfsklare toestand realiseren Werkwijze • NOODUIT-schakelaar (38,115) door draaien weer ontgrendelen. • Knop "UPC-shuttle AAN" (33) indrukken.
04.15 NL
Alle elektrische functies zijn ingeschakeld, het UPC-shuttle is weer bedrijfsklaar (mits de UPC-shuttle vóór het indrukken van de NOODUIT-schakelaar bedrijfsklaar was).
147
5.8
Schakelstang NOODUIT
33
116
41
41
116
33
VOORZICHTIG! Gevaar voor ongevallen door maximale afremming Bij bediening van de schakelstang NOODSTOP tijdens het rijden wordt de UPCshuttle met maximale remwerking tot stilstand afgeremd. Daarbij kan de opgenomen last van het hefplatform glijden. Er bestaat een verhoogd risico op ongevallen en letsel. XSchakelstang NOODSTOP niet als bedrijfsrem gebruiken. XSchakelstang NOODSTOP tijdens het rijden alleen bij gevaar gebruiken. VOORZICHTIG!
04.15 NL
Gevaar voor ongevallen door defecte of niet toegankelijke schakelstang NOODSTOP Door defecte of niet toegankelijke schakelstang NOODSTOP bestaat er gevaar voor ongevallen. In een gevaarlijke situatie kan de bediener UPC-shuttle niet op tijd stilzetten met de schakelstang NOODSTOP. XDe werking van de schakelstangen NOODSTOP mag niet worden beperkt door voorwerpen. XEventueel vastgestelde gebreken aan de schakelstang NOODSTOP direct bij de leidinggevende melden. XDefecte UPC-shuttle kenmerken en stilleggen. XUPC-shuttle pas weer in gebruik nemen nadat het defect is opgespoord en verholpen.
148
Schakelstang NOODSTOP bedienen Voorwaarden – UPC-shuttle is bedrijfsklaar, zie pagina 140. Werkwijze • Schakelstang NOODSTOP (41,116) indrukken. Alle elektrische functies zijn uitgeschakeld. De UPC-shuttle wordt automatisch afgeremd tot aan stilstand. Bedrijfsklare toestand na bediening van de schakelstang NOODUIT realiseren Werkwijze • Knop "UPC-shuttle AAN" (33) betätigen.
04.15 NL
Alle elektrische functies zijn ingeschakeld, het UPC-shuttle is weer bedrijfsklaar (mits de UPC-shuttle vóór het bedienen van de schakelstang NOODUIT bedrijfsklaar was).
149
5.9
UPC-shuttle in palletgang plaatsen / uit palletgang nemen WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door niet correcte bedienen van het voor het transport gebruikte interne transportmiddel De bediening van het voor het transport gebruikte interne transportmiddel vindt u in de gebruikshandleiding van het interne transportmiddel. WAARSCHUWING!
04.15 NL
Gevaar tijdens het transport van het niet op de voorgeschreven wijze opgenomen UPC-shuttle Een niet op de voorgeschreven wijze opgenomen UPC-shuttle kan tijdens het transport van het lastopnamemiddel van de bij het transport gebruikte interne transportmiddel vallen. Dit kan leiden tot letsel bij de bediener of derden. Voordat de UPC-shuttle wordt opgenomen moet de bediener zich ervan overtuigen dat het interne transportmiddel geschikt is voor het transport van de UPC-shuttle. XVorken op het midden van het vorkenbord instellen. Het lastzwaartepunt moet midden tussen de vorken liggen. XAfstand tussen de vorken op minimaal 570 mm instellen. Vorktandafstand voor de opname van de UPC-shuttle controleren, indien nodig instellen. XDe vorken moet op de antislipcoating aan de onderkant van de UPC-shuttle liggen. XVorken zo onder de UPC-shuttle rijden zodat de vorkpunten van het voor het transport gebruikte interne transportmiddel vlak tegen de voorkant van de UPCshuttle staat. Daardoor worden beschadigingen aan de lasten in de stelling of van de stelling vermeden. XNiet de op het lastdiagram aangegeven maximale lasten overschrijden. XUPC-shuttle uitsluitend zonder last transporteren. XNiet onder de opgeheven UPC-shuttle of lastopnamemiddel gaan staan en eronder blijven staan. XDe UPC-shuttle met gedaald lastopnamemiddel transporteren. Daarvoor de UPCshuttle rekening houdend met de bodemvrijheid fijngevoelig dalen. XHet voor het transport gebruikte interne transportmiddel nauwkeurig accelereren en afremmen.
150
WAARSCHUWING! Gevaar voor botsingen en vallen bij gebruik met geopende batterijklep Bij het gebruik met geopende batterijklep kan de UPC-shuttle in het palletkanaal tegen de goederen botsen. Door deze botsing bestaat er gevaar dat de waren en de UPC-shuttle kunnen vallen. XBatterijklep moet tijdens het gebruik gesloten zijn. OPMERKING
04.15 NL
Gevaar van materiaalbeschadigingen bij het inrijden van het palletgang Bij het inrijden in het palletkanaal moeten de volgende punten in acht worden genomen om materiaalbeschadigingen aan de last, het lastopnamemiddel of de stelling te voorkomen: XReeds ingeslagen lasten niet raken. XEindaanslagen van de rijrails aan kanaalbegin en kanaaleinde niet raken. XStellingcomponenten (stellingstaander, rijrails, dwarsliggers etc.) niet raken.
151
5.9.1 UPC-shuttle in palletgang plaatsen WAARSCHUWING!
04.15 NL
Gevaar door onbevoegd betreden van de palletkanalen door personen Personen die zich in het palletkanaal ophouden kunnen klem komen te zitten tussen de UPC-shuttle en delen van de stelling of de last en zo letsel oplopen. XVoor het plaatsen of gebruiken van de UPC-shuttle in het palletkanaal controleren of er zich geen personen in het palletkanaal bevinden. De UPC-shuttle mag alleen in vrije palletkanalen worden gebruikt. XHet betreden van het palletkanalen door onbevoegde personen is verboden. De exploitant moet dit door middel van organisatorische maatregelen garanderen. XDe aanwezige veiligheidssystemen op de UPC-shuttle of stelling dagelijks controleren, om gevaren te voorkomen en personen te beschermen. XOp de UPC-shuttle of de stelling aanwezige veiligheidssystemen mogen niet buiten werking worden gezet, worden misbruikt of verwijderd. XEventueel vastgestelde gebreken aan de veiligheidssystemen direct bij de leidinggevende melden.
152
WAARSCHUWING!
04.15 NL
Botsingsgevaar door onbevoegd rijden door de palletkanalen door meerdere shuttles Als er meerdere UPC-shuttles door de palletkanalen rijden kunnen de UPC-shuttles tegen elkaar botsen. Door de botsing kunnen de UPC-shuttles of de te transporteren last vallen. XVoor het plaatsen of gebruiken van de UPC-shuttle in het palletkanaal controleren of er zich andere UPC-shuttles in het palletkanaal bevinden. Het rijden in palletkanalen met meerdere UPC-shuttles is verboden. De exploitant moet dit door middel van organisatorische maatregelen garanderen. XDe aanwezige veiligheidssystemen op de UPC-shuttle of stelling dagelijks controleren, om gevaren te voorkomen en personen te beschermen. XOp de UPC-shuttle of de stelling aanwezige veiligheidssystemen mogen niet buiten werking worden gezet, worden misbruikt of verwijderd. XEventueel vastgestelde gebreken aan de veiligheidssystemen direct bij de leidinggevende melden.
153
1
B
A
69
143
144
69
2
1
2
Voorwaarden – Stelling en palletkanaal zijn toegelaten voor het gebruik met de UPC-shuttle. – Er bevinden zich geen personen of UPC-shuttles in het palletkanaal. – Palletkanaal is geschikt voor het opslaan van lasten (afmetingen en draagvermogen). – Eerste palletplaats bij kanaalbegin is niet in gebruik. – UPC-shuttle is bedrijfsklaar, zie pagina 140. – UPC-shuttle is correct op het lastopnamemiddel (144) van het voor het transport gebruikte interne transportmiddel (143) opgenomen. – UPC-shuttle wijst met de achterzijde (1) naar het interne transportmiddel (143). Werkwijze • Intern transportmiddel (143) voor de stelling in het midden van het palletkanaal uitlijnen. • Hefmast van intern transportmiddel (143) rechtop zetten en zo het lastopnamemiddel (144) horizontaal zetten. • UPC-shuttle boven de rijrails (2) van het geselecteerde palletkanaal heffen. • UPC-shuttle gelijkmatig tussen de rijrails (2) uitlijnen. • Intern transportmiddel (143) langzaam vooruit rijden, totdat de achterzijde (1) van de UPC-shuttle zich achter de mechanische eindaanslagen (69) van het palletkanaal bevindt (zie pijlrichting "A"). • UPC-shuttle langzaam en gelijkmatig op de rijrails (2) neerzetten (zie pijlrichting "B"). • Lastopnamemiddel (144) van het interne transportmiddel (143) voorzichtig zover dalen totdat de vorken geen contact meer hebben met de UPC-shuttle. De UPC-shuttle is op de rijrails van het palletkanaal neergezet.
OPMERKING Gevaar van materiaalbeschadigingen bij het verlaten van de palletgang, Bij het terugrijden uit de palletgang erop letten, dat de stellingcomponenten niet worden aangeraakt. 154
04.15 NL
• Erop letten dat er vrij zicht is en dat de rijbaan vrij is.
• Intern transportmiddel (143) langzaam terugrijden totdat het lastopnamemiddel (144) zich volledig voor de stelling bevindt. • Lastopnamemiddel (144) van intern transportmiddel (143) dalen tot bodemvrijheid.
04.15 NL
De UPC-shuttle is in het palletkanaal aan het kanaalbegin geplaatst.
155
5.9.2 UPC-shuttle uit de palletgang nemen
D
143
C
144
04.15 NL
Voorwaarden – UPC-shuttle bevindt zich aan het kanaalbegin. – UPC-shuttle heeft geen last opgenomen. – Afstand van de vorken van het voor het transport gebruikte interne transportmiddel (143) is minimaal op 570 mm ingesteld. – Er bevindt zich geen pallet op de eerste palletplaats aan het kanaalbegin.
156
Werkwijze • Intern transportmiddel (143) voor de stelling in het midden van het palletkanaal uitlijnen. • Hefmast van intern transportmiddel (143) rechtop zetten en zo het lastopnamemiddel (144) horizontaal zetten. • Lastopnamemiddel (144) van het interne transportmiddel (143) zover optillen totdat een onbelemmerd inschuiven van het lastopnamemiddel (144) onder de UPC-shuttle mogelijk is. • Intern transportmiddel (143) langzaam vooruit rijden totdat de vorkpunten vlak tegen de voorkant van de UPC-shuttle liggen. • Lastopnamemiddel (144) van het interne transportmiddel (143) minimaal 20 cm opheffen totdat de UPC-shuttle vrij op de vorken ligt en zonder er tegenaan te stoten uit het palletkanaal kan worden gereden (zie pijlrichting "C"). • Erop letten dat er vrij zicht is en dat de rijbaan vrij is. OPMERKING Gevaar van materiaalbeschadigingen bij het verlaten van de palletgang, Bij het terugrijden uit de palletgang erop letten, dat de stellingcomponenten niet worden aangeraakt. • Intern transportmiddel (143) langzaam achteruit rijden totdat het lastopnamemiddel (144) helemaal voor de stelling staat (zie pijlrichting "D"). • Lastopnamemiddel (144) van intern transportmiddel (143) dalen tot bodemvrijheid.
04.15 NL
De UPC-shuttle is uit het palletkanaal verwijderd.
157
5.10 Inslagrichting van ladingdragers (pallets) in palletkanaal 3
3 Ladingdragers (pallets) mogen in de palletgang uitsluitend dwars ingeslagen worden. – De pallet die moet worden ingeslagen moet zo worden uitgelijnd dat de bodemplanken dwars ten opzichte van de palletgang liggen. – De maat "B" van de pallet die moet worden ingeslagen moet zo breed zijn, dat deze veilig op de palletrails (3) van de palletgang kan worden neergelaten. In de volgende tabel zijn de maten "B" en "L" afhankelijk van de gebruikte pallet aangegeven: Maat "B" 1200 mm 1200 mm 1140 mm
Maat "L" 800 mm 1000 mm 1140 mm
04.15 NL
Pallet Europallet Industriepallet Chemiepallets (CP3,CP8,CP9)
158
5.11 Ladingdragers (pallets) in de palletgang neerzetten / uit de palletgang verwijderen WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door niet correcte bedienen van het voor het transport gebruikte interne transportmiddel De bediening van het voor het transport gebruikte interne transportmiddel vindt u in de gebruikshandleiding van het interne transportmiddel. WAARSCHUWING!
04.15 NL
Gevaar voor ongevallen door niet correcte geborgde of geplaatste lasten Voordat een last wordt opgenomen, dient de bediener zich ervan te overtuigen dat deze op juiste wijze op pallets is geplaatst en dat het toegelaten draagvermogen van het interne transportmiddel niet wordt overschreden. XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. Alle werkzaamheden met het interne transportmiddel staken, als de personen de gevarenzone niet verlaten. XAlleen volgens de voorschriften geborgde en geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kunnen kantelen of eraf vallen, moeten geschikte veiligheidsmaatregelen worden genomen. XTransporteren van lasten buiten het toegestane lastopnamemiddel is verboden. XBeschadigde lasten mogen niet worden getransporteerd. XWanneer de gestapelde last het zicht naar voren belemmerd moet er achteruit worden gereden. XDe op het draagvermogenplaatje aangegeven maximale lasten niet overschrijden. XAfstand tussen de vorken controleren voordat de last wordt opgenomen en indien nodig instellen. XVorken zo ver mogelijk onder de last rijden.
159
WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door verkeerd ingestelde vorktanden Vorktanden moeten zover mogelijk uit elkaar en zo centraal mogelijk op de vorkdrager worden geplaatst, om de last veilig op te nemen. Het lastzwaartepunt moet midden tussen de vorken liggen. OPMERKING Gevaar van materiaalbeschadigingen bij het inrijden van het palletgang Bij het inrijden in het palletkanaal moeten de volgende punten in acht worden genomen om materiaalbeschadigingen aan de last, het lastopnamemiddel of de stelling te voorkomen: XReeds ingeslagen lasten niet raken. XEindaanslagen van de rijrails aan kanaalbegin en kanaaleinde niet raken. XStellingcomponenten (stellingstaander, rijrails, dwarsliggers etc.) niet raken. 5.11.1 Ladingdragers (pallets) op de eerste palletplaats aan kanaalbegin zetten WAARSCHUWING!
04.15 NL
Gevaar bij het neerzetten van de last die moet worden ingeslagen in het palletkanaal Het onjuist neerzetten van de last die moet worden ingeslagen met een intern transportmiddel in het palletkanaal kan de stabiliteit van de stelling in gevaar brengen of ongelukken veroorzaken. XTijdens het neerzetten van de last die moet worden ingeslagen in het palletkanaal mogen personen niet in gevaar worden gebracht. Personen uit de gevarenzone sturen. XDe last die moet worden ingeslagen moet zijn geborgd tegen vallen. XErvoor zorgen dat de last bij het inslaan niet in aanraking komt met de last in het volgende hogere palletkanaal. Er bestaat gevaar dat de palletoplegrails of de rijrails in dit palletkanaal beschadigen of losraken. Hierdoor zou de UPC-shuttle of de ingeslagen last kunnen vallen. XStootlasten door te snel dalen van de last is verboden. Hetzelfde geldt voor het inslaan van puntvormige lasten. XDuwen van de last of de vorken op de palletoplegrail is verboden. XEen botsing tussen intern transportmiddel en de stelling of de ingeslagen last vermijden. XEr mogen alleen de voor het ontwerp van de stelling beoogde pallets worden ingeslagen. Daarnaast moeten de plaatselijke regels en richtlijnen voor de exploitant als stellingexploitant in acht worden genomen.
160
WAARSCHUWING! Gevaar door niet gelijkmatig verdeelde lasten in de stelling De stellingen zijn statisch geconstrueerd voor gelijkmatig verdeelde lasten. Er is geen rekening gehouden met puntbelastingen, deze vereisen een speciale statische dimensionering. Deze zijn niet toegestaan! XDe belasting van de stelling moet gelijkmatig verdeeld zijn. Daarnaast moeten de plaatselijke regels en richtlijnen voor de exploitant als stellingexploitant in acht worden genomen.
04.15 NL
Z
161
B A
143
144
69
11
3
11
3
04.15 NL
Voorwaarden – Eerste palletplaats bij kanaalbegin is niet in gebruik. – UPC-shuttle bevindt zich onder de eerste palletplaats, zie pagina 152. – Pallet (11) is dwars en correct opgenomen op het lastopnamemiddel (144) van het interne transportmiddel (143), zie pagina 158.
162
Werkwijze • Intern transportmiddel (143) voor de stelling in het midden van het palletkanaal uitlijnen. • Hefmast van intern transportmiddel (143) rechtop zetten en zo het lastopnamemiddel (144) horizontaal zetten. • Pallet (11) boven de palletoplegrails (3) van het geselecteerde palletkanaal heffen. • Pallet (11) gelijkmatig tussen de palletoplegrails (3) uitlijnen. • Intern transportmiddel (143) langzaam vooruit rijden, totdat de pallet (11) zich ca. 5 cm achter de mechanische eindaanslagen (69) van het palletkanaal bevinden (zie pijlrichting "A"). • Pallet (11) langzaam en gelijkmatig op de palletoplegrails (3) neerzetten (zie pijlrichting "B"). • Lastopnamemiddel (144) van het interne transportmiddel (143) voorzichtig zover dalen totdat de vorken geen contact meer hebben met de pallet (11). De pallet (11) is op de palletoplegrails (3) van het palletkanaal geplaatst. • Erop letten dat er vrij zicht is en dat de rijbaan vrij is. OPMERKING Gevaar van materiaalbeschadigingen bij het verlaten van de palletgang, Bij het terugrijden uit de palletgang erop letten, dat de stellingcomponenten niet worden aangeraakt. • Intern transportmiddel (143) langzaam terugrijden totdat het lastopnamemiddel (144) zich volledig voor de stelling bevindt. • Lastopnamemiddel (144) van intern transportmiddel (143) dalen tot bodemvrijheid.
04.15 NL
De pallet (11) is in het palletkanaal aan het kanaalbegin geplaatst.
163
5.11.2 Ladingdrager (pallets) uit de palletgang verwijderen WAARSCHUWING! Gevaar bij het opnemen van de last die moet worden uitgeslagen uit het palletkanaal Het onjuist opnemen van de last die moet worden uitgeslagen met een intern transportmiddel uit het palletkanaal kan ongevallen veroorzaken. XTijdens het opnemen van de last die moet worden uitgeslagen uit het palletkanaal mogen personen niet in gevaar worden gebracht. Personen uit de gevarenzone sturen. XErvoor zorgen dat de last bij het uitslaan niet in aanraking komt met de last in het volgende hogere palletkanaal. Er bestaat gevaar dat de palletoplegrails of de rijrails in dit palletkanaal beschadigen of losraken. Hierdoor zou de UPC-shuttle of de ingeslagen last kunnen vallen. XDe last die moet worden uitgeslagen moet zijn geborgd tegen vallen.
C D
E
143
144
11
Werkwijze • Intern transportmiddel (143) voor de stelling in het midden van het palletkanaal uitlijnen. • Hefmast van intern transportmiddel (143) rechtop zetten en zo het lastopnamemiddel (144) horizontaal zetten. • Lastopnamemiddel (144) van het interne transportmiddel (143) zover optillen totdat een onbelemmerd inschuiven van de vorken onder de pallet (11) mogelijk is. • Intern transportmiddel (143) langzaam vooruit rijden totdat de vorkpunten vlak tegen de pallet (11)-shuttle liggen. • Lastopnamemiddel (144) van het intern transportmiddel (143) optillen, totdat de pallet (11) vrij op de vorken ligt en zonder stoten uit het palletkanaal kan worden gereden (zie pijlrichting "C"). • Erop letten dat er vrij zicht is en dat de rijbaan vrij is.
164
04.15 NL
Voorwaarden – Pallet (11) bevindt zich aan het kanaalbegin of aan het kanaaleinde.
OPMERKING Gevaar van materiaalbeschadigingen bij het verlaten van de palletgang, Bij het terugrijden uit de palletgang erop letten, dat de stellingcomponenten niet worden aangeraakt. • Intern transportmiddel (143) langzaam achteruit rijden totdat het lastopnamemiddel (144) helemaal voor de stelling staat (zie pijlrichting "D"). • Lastopnamemiddel (144) van het interne transportmiddel (143) helemaal dalen totdat de pallet (11) op de vloer staat. • Interne transportmiddel (143) langzaam vooruit rijden totdat de vorkrug tegen de last of tegen de pallet ligt (zie pijlrichting "E"). • Lastopnamemiddel (144) van intern transportmiddel (143) heffen totdat de last vrij op de vorken ligt. De pallet (11) is uit het palletkanaal verwijderd en kan worden getransporteerd. OPMERKING
04.15 NL
Lasten mogen niet worden neergezet op verkeer- en vluchtroutes, niet vóór veiligheidsvoorziening en bedrijfsinrichtingen, die op ieder moment toegankelijk moeten zijn.
165
5.12 Handmatig afbreken van een opdracht met de afstandsbediening
121
01 STOP 140
04.15 NL
125
166
Voorwaarden – UPC-shuttle is bedrijfsklaar, zie pagina 140. – UPC-shuttle is in het palletkanaal geplaatst, zie pagina 152. – RF-afstandsbediening is ingeschakeld, zie pagina 138. – UPC-shuttle is verbonden met de RF-afstandsbediening, zie pagina 139. – UPC-shuttle voert een opdracht uit. Werkwijze • Toets "STOP" (125) kort indrukken. • De UPC-shuttle stopt. • De opdracht wordt afgebroken. • Op het display (121) van de RF-afstandsbediening wordt het submenu "STOP" (140) voor 3 seconden weergegeven. Na afloop van de 3 seconden wisselt het submenu "STOP" (140) terug naar het vorige menu. • Voordat de UPC-shuttle een opdracht kan uitvoeren, moet de UPC-shuttle met gedaald hefplatform aan het kanaalbegin staan: • Hefplatform volledig met de hand dalen, zie pagina 172. • UPC-shuttle met de hand naar het kanaalbegin rijden, zie pagina 170.
04.15 NL
Nadat de UPC-shuttle zich weer aan het kanaalbegin op de eerste palletplaats bevindt kan een nieuwe opdracht naar de UPC-shuttle worden gezonden.
167
5.13 Handmatig verplaatsen, heffen en neerlaten binnen de palletgang 5.13.1 Submenu "Handmatig bedrijf van de UPC-shuttle" oproepen
01 140
STOP
121
01 141 125
Voorwaarden – UPC-shuttle is bedrijfsklaar, zie pagina 140. – Afstandsbediening is ingeschakeld, zie pagina 138. – UPC-shuttle is verbonden met een afstandsbediening, zie pagina 139. Werkwijze • Toets "STOP" (125) één keer kort indrukken. De UPC-shuttle stopt. Op het display (121) van de RF-afstandsbediening wordt het submenu "STOP" (140) kort weergegeven. • Toets "STOP" (125) minimaal 4 seconden indrukken, nadat de indicatie "STOP (140) weergegeven werd.
04.15 NL
Op het display (121) van de RF-afstandsbediening verschijnt het submenu "Handmatig bedrijf van de UPC-shuttle" (141).
168
5.13.2 Submenu "Handmatig bedrijf van de UPC-shuttle" verlaten
01 141
01 140
STOP
125 126
Voorwaarden – Submenu "Handmatig bedrijf van de UPC-shuttle" opgeroepen, zie pagina 168. Werkwijze • Toets "STOP" (125) en toets "CARRIER“ (126) tegelijkertijd indrukken. • Toets "CARRIER" (126) niet meer indrukken. Het submenu "Handmatig bedrijf van de UPC-shuttle" (141) wisselt na het loslaten van de toets "CARRIER" (126) naar het submenu "STOP" (140).
04.15 NL
• Toets "STOP" (125) niet meer indrukken.
169
5.13.3 Handmatig verplaatsen binnen de palletgang
01
122 123
OPMERKING
04.15 NL
Gevaar van materiaalschade bij het handmatig verplaatsen van de UPC-shuttle Bij het handmatig verplaatsen van de UPC-shuttle zijn de botsingsensoren, sensoren "palletherkenning" en sensoren "palletplaatsing op het hefplatform" gedeactiveerd. Daarom moet de bediener goed opletten om botsingen met de mechanische eindaanslagen aan het kanaalbegin en het kanaaleinde en de in het palletkanaal ingeslagen pallets te vermijden. De bediener van de UPC-shuttle moet op het volgende letten: XDe UPC-shuttle moet vóór de mechanische eindaanslagen aan het kanaalbegin of aan het kanaaleinde veilig tot stilstand worden gebracht. XBij het rijden zonder last het hefplatform volledig is gedaald zijn, zie pagina 172. XBij rijden met last moet de te transporteren pallet in het midden op het hefplatform liggen. XBij het rijden met last erop letten dat reeds in het palletkanaal ingeslagen pallets niet geramd worden.
170
Voorwaarden – UPC-shuttle is bedrijfsklaar, zie pagina 140. – UPC-shuttle is in het palletkanaal geplaatst, zie pagina 152. – RF-afstandsbediening is ingeschakeld, zie pagina 138. – UPC-shuttle is verbonden met de RF-afstandsbediening, zie pagina 139. – Submenu "Handmatig bedrijf van de UPC-shuttle" is opgeroepen, zie pagina 168. Werkwijze • UPC-shuttle achteruit in de richting van het kanaalbegin rijden: • Toets "Uitslaan" (122) indrukken. De UPC-shuttle rijdt met gereduceerde snelheid (handrijsnelheid) in richting van het kanaalbegin zolang de toets "Uitslaan" (122) wordt ingedrukt. • UPC-shuttle vooruit in de richting van het kanaaleinde rijden: • Toets "Inslaan" (123) indrukken. De UPC-shuttle rijdt met gereduceerde snelheid (handrijsnelheid) in richting van het kanaaleinde zolang de toets "Inslaan" (123) wordt ingedrukt. De rijbeweging van de UPC-shuttle wordt als volgt weergegeven: • De verticale waarschuwingslampen knipperen met een frequentie van 2 Hz. • De horizontale waarschuwingslampen knipperen met een frequentie van 2 Hz. • De rode led van de bedrijfstoestand knippert met een frequentie van 2 Hz. • Afsluitende werkzaamheden: • UPC-shuttle naar de eerste palletplaats aan kanaalbegin rijden. • Hefplatform volledig dalen, zie pagina 172. • Submenu "Handmatig bedrijf van de UPC-shuttle" verlaten, zie pagina 169.
04.15 NL
Z
171
5.13.4 Handmatig heffen / neerlaten van hefplatform binnen de palletgang
01
124
127
OPMERKING
04.15 NL
Gevaar van materiaalschade bij het handmatig heffen of dalen van het hefplatform van de UPC-shuttle Bij het handmatig heffen of dalen van het hefplatform van de UPC-shuttle zijn de botsingsensoren, sensoren "palletherkenning" en sensoren "palletplaatsing op het hefplatform" gedeactiveerd. Om deze reden moet de bediener bijzonder goed opletten om de UPC-shuttle exact onder de te transporteren pallets te positioneren. De bediener van de UPC-shuttle moet op het volgende letten: XVoordat een pallet wordt geven, moet de UPC-shuttle exact onder de te transporteren pallet gepositioneerd worden. XNadat de te transporteren pallet werd geheven, moet de pallet op het hefplatform liggen. XBij het heffen van het hefplatform mag alleen de te transporteren pallet worden geheven. Naastgelegen pallets mogen niet mee worden geheven.
172
Voorwaarden – UPC-shuttle is bedrijfsklaar, zie pagina 140. – UPC-shuttle is in het palletkanaal geplaatst, zie pagina 152. – RF-afstandsbediening is ingeschakeld, zie pagina 138. – UPC-shuttle is verbonden met de RF-afstandsbediening, zie pagina 139. – Submenu "Handmatig bedrijf van de UPC-shuttle" is opgeroepen, zie pagina 168. Werkwijze • Hefplatform van de UPC-shuttle opheffen: • Toets "FIFO / LIFO" (124) indrukken. Het hefplatform van de UPC-shuttle wordt met gereduceerde snelheid geheven, zolang de toets "FIFO / LIFO" (124) wordt ingedrukt.
Z
De hefbeweging van de UPC-shuttle wordt als volgt weergegeven: • De verticale waarschuwingslampen knipperen met een frequentie van 2 Hz. • De horizontale waarschuwingslampen knipperen met een frequentie van 2 Hz. • De rode led van de bedrijfstoestand knippert met een frequentie van 2 Hz. • Afsluitende werkzaamheden: • UPC-shuttle naar de eerste palletplaats aan kanaalbegin rijden, zie pagina 170. • Hefplatform helemaal dalen. • Submenu "Handmatig bedrijf van de UPC-shuttle" verlaten, zie pagina 169.
04.15 NL
Z
• Hefplatform van de UPC-shuttle dalen: • Toets "OPTION" (127) indrukken. Nadat de toets "OPTION" (127) minimaal 5 seconden is ingedrukt, is het hefplatform helemaal gedaald. Het hefplatform van de UPC-shuttle wordt met gereduceerde snelheid gedaald, zolang de toets "OPTION" (127) wordt ingedrukt.
173
5.14 Inslaan/uitslaan met de opslagfunctie Last-In / First-Out (LIFO) 5.14.1 Beschrijving van de opslagfunctie "LIFO" Opslagfunctie "inslaan LIFO" – De pallets die moeten worden ingeslagen worden één voor één vanaf het kanaalbegin (8) in het palletkanaal ingeslagen.
Z
Opslagfunctie "uitslaan LIFO" – De pallets worden in omgekeerde volgorde ten opzichte van het inslaan aan het kanaalbegin (8) uit het palletkanaal verwijderd. De eerste palletplaats aan het gangbegin (8) mag niet met een pallet bezet zijn, als de UPC-shuttle na het inslaan uit de palletgang moet worden verwijderd. 145 1
146
8
9
3
6
15
16
12
04.15 NL
7
2
174
Pos. 1 2 3 6 7 8 9
04.15 NL
12 15 16 145 146
Betekenis Achterzijde van UPC-shuttle Rijrail van de UPC-shuttle Palletrails Voorzijde van UPC-shuttle Positie van de bediener Gangbegin met mechanische eindaanslagen Startpositie van UPC-shuttle voor iedere opdracht Doelpositie van UPC-shuttle na iedere opdracht Gangeinde met mechanische eindaanslagen Eén na laatste palletplaats in palletgang Laatste palletplaats in palletgang Richting "pallet in de palletgang inslaan" Richting "pallet uit de palletgang uitslaan"
175
5.14.2 Beschrijving van de opslagfunctie "inslaan LIFO"
01 147
121
LIFO 124
01 148
123
125
OK Voorwaarden – UPC-shuttle is bedrijfsklaar, zie pagina 140. – UPC-shuttle is in de palletgang geplaatst en bevindt zich op de eerste palletplaats, zie pagina 152. – Afstandsbediening is ingeschakeld, zie pagina 138. – UPC-shuttle is verbonden met een afstandsbediening, zie pagina 139. – Eerste en tweede palletplaats aan het gangbegin zijn niet bezet met een pallet. Stap 1: Opslagfunctie "inslaan LIFO" naar de UPC-shuttle sturen Werkwijze • Pallet die moet worden ingeslagen op de eerste palletplaats in het palletkanaal neerzetten, zie pagina 160. • Opslagfunctie "LIFO" vastleggen: • Toets "FIFO / LIFO" (124) indrukken totdat op het display (121) van de RFafstandsbediening de opslagfunctie "LIFO" (147) wordt weergegeven. • Toets "Inslaan" (123) indrukken. Er klinkt een akoestisch signaal. Op het display (121) van de RF-afstandsbediening 3 seconden de indicatie "OK" (148). De horizontale en verticale waarschuwingslampen branden een korte tijd niet meer.
Z
176
Werkwijze Het inslaan van de pallet met de UPC-shuttle vindt automatisch plaats. Het inslaan kan op ieder moment worden afgebroken door het indrukken van de toets "STOP" (125), zie pagina 166. • UPC-shuttle positioneert zich onder de pallet die moet worden ingeslagen op de eerste palletplaats. • Hefplatform van UPC-shuttle wordt opgeheven. De pallet die moet worden ingeslagen wordt opgeheven.
04.15 NL
Stap 2: Beschrijving van het inslaan
Z
Z
Z
• UPC-shuttle accelereert en rijdt de pallet die moet worden ingeslagen naar de volgende vrije palletplaats. De sensoren van de UPC-shuttle herkennen de reeds in het palletkanaal ingeslagen pallet en de laatste palletplaats. Daardoor wordt gegarandeerd, dat de UPC-shuttle veilig vóór de reeds in het palletkanaal ingeslagen pallet of de mechanische eindaanslagen aan het kanaaleinde tot stilstand komt. • Voor het bereiken van de volgende vrije palletplaats reduceert de UPC-shuttle zijn snelheid, om de pallet die moet worden ingeslagen exact te kunnen plaatsen. • UPC-shuttle rijdt de pallet op een gedefinieerde afstand naar de reeds in het palletkanaal ingeslagen pallet of de mechanische eindaanslagen aan het kanaaleinde. De gedefinieerde afstand kan door de klantenservice van de producent worden ingesteld. • Na het bereiken van de palletplaats stopt de UPC-shuttle. • Hefplatform van UPC-shuttle wordt gedaald. De pallet die moet worden ingeslagen wordt op de palletoplegrails van het palletkanaal gezet. • UPC-shuttle accelereert en rijdt in de richting van het kanaalbegin. De sensoren van de UPC-shuttle herkennen de eerste palletplaats en het kanaalbegin. Daardoor is verzekerd dat de UPC-shuttle veilig voor de mechanische eindaanslagen aan het kanaalbegin stil komt te staan. • Voor het bereiken van de eerste palletplaats reduceert de UPC-shuttle zijn snelheid. • Na het bereiken van de eerste palletplaats stopt de UPC-shuttle. De UPC-shuttle bevindt zich weer aan het kanaalbegin. Op het display (121) van de RF-afstandsbediening 3 seconden de indicatie "READY". Er kan een nieuwe opdracht naar de UPC-shuttle worden verzonden. Voor het inslaan van een pallet op de eerste palletplaats moeten de hieronder beschreven stappen worden genomen:
04.15 NL
Werkwijze • UPC-shuttle uit het palletkanaal nemen, zie pagina 156. • Pallet met het interne transportmiddel op de eerste palletplaats neerzetten, zie pagina 160.
177
5.14.3 Beschrijving van de opslagfunctie "afzonderlijk uitslaan LIFO" 147
149
01
01 LIFO OUT 01
LIFO 3s
122
ek
148
121
.
01 OK
124 125
Voorwaarden – UPC-shuttle is bedrijfsklaar, zie pagina 140. – UPC-shuttle is in het palletkanaal geplaatst en bevindt zich op de eerste palletplaats, zie pagina 152. – RF-afstandsbediening is ingeschakeld, zie pagina 138. – UPC-shuttle is verbonden met de RF-afstandsbediening, zie pagina 139. – Eerste palletplaats bij kanaalbegin wordt niet gebruikt door een pallet. Stap 1: Opslagfunctie "afzonderlijk uitslaan LIFO" naar de UPC-shuttle sturen
Z
Werkwijze • Opslagfunctie "LIFO" vastleggen: • Toets "FIFO / LIFO" (124) indrukken totdat op het display (121) van de RFafstandsbediening de opslagfunctie "LIFO" (147) wordt weergegeven. • Toets "uitslaan" (122) kort indrukken. Op het display (121) van de RF-afstandsbediening verschijnt kort het submenu (149) met het momenteel ingesteld aantal pallets dat moet worden uitgeslagen. Er klinkt een akoestisch signaal. Op het display (121) van de RF-afstandsbediening 3 seconden de indicatie "OK" (148). De horizontale en verticale waarschuwingslampen branden een korte tijd niet meer. Stap 2: Beschrijving van de opslagfunctie "afzonderlijk uitslaan LIFO"
Z
04.15 NL
Z
Werkwijze Het uitslaan van de pallet met de UPC-shuttle vindt automatisch plaats. Het uitslaan kan op ieder moment worden afgebroken door het indrukken van de toets "STOP" (125), zie pagina 166. • UPC-shuttle accelereert en rijdt in de richting van het kanaaleinde van de als laatste ingeslagen pallet. De sensoren van UPC-shuttle herkent de pallet die moet worden uitgeslagen in het palletkanaal.
178
• Voor het bereiken van de pallet reduceert de UPC-shuttle zijn snelheid, zodat de UPC-shuttle exact onder de pallet die moet worden uitgeslagen kan worden gepositioneerd. • UPC-shuttle positioneert zich onder de pallet die moet worden uitgeslagen. • Hefplatform van UPC-shuttle wordt opgeheven. De pallet die moet worden uitgeslagen wordt opgeheven.
Z
• UPC-shuttle accelereert en rijdt in de richting van het kanaalbegin. De sensoren van de UPC-shuttle herkennen de eerste palletplaats en het kanaalbegin. Daardoor is verzekerd dat de UPC-shuttle veilig voor de mechanische eindaanslagen aan het kanaalbegin stil komt te staan. • Voor het bereiken van de eerste palletplaats reduceert de UPC-shuttle zijn snelheid. • Na het bereiken van de eerste palletplaats stopt de UPC-shuttle. • Hefplatform van UPC-shuttle wordt gedaald. De pallet die moet worden uitgeslagen is op de palletoplegrails van het palletkanaal geplaatst. De UPC-shuttle bevindt zich weer aan het kanaalbegin. Op het display (121) van de RF-afstandsbediening 3 seconden de indicatie "READY". Er kan een nieuwe opdracht naar de UPC-shuttle worden verzonden.
04.15 NL
• De pallet kan uit het palletkanaal worden verwijderd, zie pagina 164.
179
5.14.4 Beschrijving van de opslagfunctie "uitslaan LIFO van het complete palletkanaal"
01 147
LIFO
121
122
01 148
OK
124 125
04.15 NL
Voorwaarden – UPC-shuttle is bedrijfsklaar, zie pagina 140. – UPC-shuttle is in het palletkanaal geplaatst en bevindt zich op de eerste palletplaats, zie pagina 152. – RF-afstandsbediening is ingeschakeld, zie pagina 138. – UPC-shuttle is verbonden met de RF-afstandsbediening, zie pagina 139. – Eerste palletplaats bij kanaalbegin wordt niet gebruikt door een pallet.
180
Stap 1: Opslagfunctie "uitslaan LIFO van het complete palletkanaal" naar de UPC-shuttle sturen
04.15 NL
Werkwijze • Opslagfunctie "LIFO" vastleggen: • Toets "FIFO / LIFO" (124) indrukken totdat op het display (121) van de RFafstandsbediening de opslagfunctie "LIFO" (147) wordt weergegeven. • Toets "uitslaan" (122) minimaal 3 seconden indrukken. Er klinkt een akoestisch signaal. Op het display (121) van de RF-afstandsbediening 3 seconden de indicatie "OK" (148). De horizontale en verticale waarschuwingslampen branden een korte tijd niet meer.
181
01 147
LIFO
121
122
01 148
Z
OK
124 125
Het uitslaan van de volledige palletgang met de UPC-shuttle vindt automatisch plaats. Het uitslaan kan op ieder moment worden afgebroken door het indrukken van de toets "STOP" (125), zie pagina 166. Stap 2: Beschrijving van het uitslaan (LIFO) van pallets uit het palletkanaal
Z
Z
182
• UPC-shuttle accelereert en rijdt in de richting van het kanaalbegin. De sensoren van de UPC-shuttle herkennen de eerste palletplaats en het kanaalbegin. Daardoor is verzekerd dat de UPC-shuttle veilig voor de mechanische eindaanslagen aan het kanaalbegin stil komt te staan. • Voor het bereiken van de eerste palletplaats reduceert de UPC-shuttle zijn snelheid. • Na het bereiken van de eerste palletplaats stopt de UPC-shuttle. • Hefplatform van UPC-shuttle wordt gedaald. De pallet die moet worden uitgeslagen is op de palletoplegrails van het palletkanaal geplaatst. • De pallet kan uit het palletkanaal worden verwijderd, zie pagina 164. Als er zich nog een pallet op de eerste palletplaats aan kanaalbegin bevindt, wordt de pallet door de sensoren van de UPC-shuttle herkend. Nadat de pallet is herkend, reduceert de UPC-shuttle de snelheid. Vóór het bereiken van de pallet op de eerste palletplaats stopt de UPC-shuttle. Nadat de pallet van de eerste
04.15 NL
Z
Werkwijze • UPC-shuttle accelereert en rijdt in de richting van het kanaaleinde van de als laatste ingeslagen pallet. De sensoren van UPC-shuttle herkent de pallet die moet worden uitgeslagen in het palletkanaal. • Voor het bereiken van de pallet reduceert de UPC-shuttle zijn snelheid, zodat de UPC-shuttle exact onder de pallet die moet worden uitgeslagen kan worden gepositioneerd. • UPC-shuttle positioneert zich onder de pallet die moet worden uitgeslagen. • Hefplatform van UPC-shuttle wordt opgeheven. De pallet die moet worden uitgeslagen wordt opgeheven.
Z
palletplaats uit het palletkanaal is verwijderd, zet de UPC-shuttle afhankelijk van de instelling het uitslaan als volgt voort: • t: Toets "uitslaan" (122) kort indrukken. UPC-shuttle rijdt met gereduceerde snelheid door in de richting van het kanaalbegin en zet de pallet op de eerste palletplaats neer. • o: UPC-shuttle rijdt na afloop van een instelbare tijd met gereduceerde snelheid door in de richting van het kanaalbegin en zet de pallet op de eerste palletplaats neer. De tijd (tussen 10 seconden en 30 seconden) kan worden ingesteld door de klantenservice van de producent. De standaardwaarde van deze tijd bedraagt 15 seconden.
04.15 NL
Dit proces wordt zolang herhaald, totdat de laatste in het palletkanaal ingeslagen pallet op de eerste palletplaats is neergezet. De UPC-shuttle bevindt zich weer aan het kanaalbegin. Op het display (121) van de RF-afstandsbediening 3 seconden de indicatie "READY". Er kan een nieuwe opdracht naar de UPC-shuttle worden verzonden.
183
5.15 Inslaan/uitslaan met de opslagfunctie First-In / First-Out (FIFO) 5.15.1 Beschrijving van de opslagfunctie "FIFO" Opslagfunctie "inslaan FIFO" – De pallets die moeten worden ingeslagen worden één voor één vanaf het kanaalbegin (8) in het palletkanaal ingeslagen.
Z
Opslagfunctie "uitslaan FIFO" – De pallets worden in dezelfde volgorde ten opzichte van het inslaan aan het kanaaleinde (12) uit het palletkanaal verwijderd. De eerste palletplaats aan het gangbegin (8) mag niet met een pallet bezet zijn, als de UPC-shuttle na het inslaan uit de palletgang moet worden verwijderd.
145 1
2
7
9
6
146
15
16
12
04.15 NL
8
3
184
Pos. 1 2 3 6 7 8 9
04.15 NL
12 15 16 145 146
Betekenis Achterzijde van UPC-shuttle Rijrail van de UPC-shuttle Palletrails Voorzijde van UPC-shuttle Positie van de bediener Gangbegin met mechanische eindaanslagen Startpositie van UPC-shuttle voor iedere opdracht Doelpositie van UPC-shuttle na iedere opdracht Gangeinde met mechanische eindaanslagen Eén na laatste palletplaats in palletgang Laatste palletplaats in palletgang Richting "pallet in de palletgang inslaan" Richting "pallet uit de palletgang uitslaan"
185
5.15.2 Beschrijving van de opslagfunctie "inslaan FIFO"
01 150
121
FIFO 124
01 148
123
125
OK Voorwaarden – UPC-shuttle is bedrijfsklaar, zie pagina 140. – UPC-shuttle is in de palletgang geplaatst en bevindt zich op de eerste palletplaats, zie pagina 152. – Afstandsbediening is ingeschakeld, zie pagina 138. – UPC-shuttle is verbonden met een afstandsbediening, zie pagina 139. – Eerste en tweede palletplaats aan het gangbegin zijn niet bezet met een pallet. Stap 1: Opslagfunctie "inslaan FIFO" naar de UPC-shuttle sturen Werkwijze • Pallet die moet worden ingeslagen op de eerste palletplaats in het palletkanaal neerzetten, zie pagina 160. • Opslagfunctie "FIFO" vastleggen: • Toets "FIFO / LIFO" (124) indrukken totdat op het display (121) van de RFafstandsbediening de opslagfunctie "FIFO" (150) wordt weergegeven. • Toets "Inslaan" (123) indrukken. Er klinkt een akoestisch signaal. Op het display (121) van de RF-afstandsbediening 3 seconden de indicatie "OK" (148). De horizontale en verticale waarschuwingslampen branden een korte tijd niet meer.
Z
186
Werkwijze Het inslaan van de pallet met de UPC-shuttle vindt automatisch plaats. Het inslaan kan op ieder moment worden afgebroken door het indrukken van de toets "STOP" (125), zie pagina 166. • UPC-shuttle positioneert zich onder de pallet die moet worden ingeslagen op de eerste palletplaats. • Hefplatform van UPC-shuttle wordt opgeheven. De pallet die moet worden ingeslagen wordt opgeheven.
04.15 NL
Stap 2: Beschrijving van het inslaan
Z
Z
Z
• UPC-shuttle accelereert en rijdt de pallet die moet worden ingeslagen naar de volgende vrije palletplaats. De sensoren van de UPC-shuttle herkennen de reeds in het palletkanaal ingeslagen pallet en de laatste palletplaats. Daardoor wordt gegarandeerd, dat de UPC-shuttle veilig vóór de reeds in het palletkanaal ingeslagen pallet of de mechanische eindaanslagen aan het kanaaleinde tot stilstand komt. • Voor het bereiken van de volgende vrije palletplaats reduceert de UPC-shuttle zijn snelheid, om de pallet die moet worden ingeslagen exact te kunnen plaatsen. • UPC-shuttle rijdt de pallet op een gedefinieerde afstand naar de reeds in het palletkanaal ingeslagen pallet of de mechanische eindaanslagen aan het kanaaleinde. De gedefinieerde afstand kan door de klantenservice van de producent worden ingesteld. • Na het bereiken van de palletplaats stopt de UPC-shuttle. • Hefplatform van UPC-shuttle wordt gedaald. De pallet die moet worden ingeslagen wordt op de palletoplegrails van het palletkanaal gezet. • UPC-shuttle accelereert en rijdt in de richting van het kanaalbegin. De sensoren van de UPC-shuttle herkennen de eerste palletplaats en het kanaalbegin. Daardoor is verzekerd dat de UPC-shuttle veilig voor de mechanische eindaanslagen aan het kanaalbegin stil komt te staan. • Voor het bereiken van de eerste palletplaats reduceert de UPC-shuttle zijn snelheid. • Na het bereiken van de eerste palletplaats stopt de UPC-shuttle.
04.15 NL
De UPC-shuttle bevindt zich weer aan het kanaalbegin. Op het display (121) van de RF-afstandsbediening 3 seconden de indicatie "READY". Er kan een nieuwe opdracht naar de UPC-shuttle worden verzonden.
187
5.15.3 Beschrijving van de opslagfunctie "afzonderlijk uitslaan FIFO" 150
149
01
01 FIFO OUT 01
FIFO 3s
122
ek
148
121
.
01 OK
124 125
04.15 NL
Voorwaarden – UPC-shuttle is bedrijfsklaar, zie pagina 140. – UPC-shuttle is in de palletgang geplaatst en bevindt zich op de eerste palletplaats, zie pagina 152. – Afstandsbediening is ingeschakeld, zie pagina 138. – UPC-shuttle is verbonden met een afstandsbediening, zie pagina 139. – Laatste palletplaats bij gangeinde wordt niet gebruikt door een pallet.
188
Stap 1: Opslagfunctie "afzonderlijk uitslaan FIFO" naar de UPC-shuttle sturen
Z
Z
Werkwijze • Opslagfunctie "FIFO" vastleggen: • Toets "FIFO / LIFO" (124) indrukken totdat op het display (121) van de RFafstandsbediening de opslagfunctie "FIFO" (150) wordt weergegeven. • Toets "uitslaan" (122) kort indrukken. Op het display (121) van de RF-afstandsbediening verschijnt kort het submenu (149) met het momenteel ingesteld aantal pallets dat moet worden uitgeslagen. Er klinkt een akoestisch signaal. Op het display (121) van de RF-afstandsbediening 3 seconden de indicatie "OK" (148). De horizontale en verticale waarschuwingslampen branden een korte tijd niet meer. Het uitslaan van de pallet met de UPC-shuttle vindt automatisch plaats. Het uitslaan kan op ieder moment worden afgebroken door het indrukken van de toets "STOP" (125), zie pagina 166. Stap 2: Beschrijving referentierit
Z Z
Werkwijze Voor iedere opslagfunctie "FIFO" voert de UPC-shuttle een referentierit uit. • UPC-shuttle accelereert en rijdt in de richting van het kanaaleinde. De sensoren van de UPC-shuttle herkennen de laatste palletplaats en het kanaaleinde. Daardoor is verzekerd dat de UPC-shuttle veilig voor de mechanische eindaanslagen aan het kanaaleinde stil komt te staan. • Voor het bereiken van de laatste palletplaats reduceert de UPC-shuttle zijn snelheid. • Na het bereiken van de laatste palletplaats stopt de UPC-shuttle.
04.15 NL
Met de referentierit controleert de UPC-shuttle of de laatste palletplaats aan het kanaaleinde door een pallet in gebruik is. Als de laatste palletplaats bezet is breekt de UPC-shuttle het uitslaan af en blijft aan het kanaalbegin staan.
189
Stap 3: Beschrijving van de opslagfunctie "afzonderlijk uitslaan FIFO"
Z
Z
Werkwijze • UPC-shuttle accelereert en rijdt in de richting van het kanaalbegin naar de laatste pallet in het palletkanaal. De sensoren van UPC-shuttle herkent de pallet die moet worden uitgeslagen in het palletkanaal. • Voor het bereiken van de pallet reduceert de UPC-shuttle zijn snelheid, zodat de UPC-shuttle exact onder de pallet die moet worden uitgeslagen kan worden gepositioneerd. • UPC-shuttle positioneert zich onder de pallet die moet worden uitgeslagen. • Hefplatform van UPC-shuttle wordt opgeheven. De pallet die moet worden uitgeslagen wordt opgeheven. • UPC-shuttle accelereert en rijdt in de richting van het kanaaleinde. De sensoren van de UPC-shuttle herkennen de laatste palletplaats en het kanaaleinde. Daardoor is verzekerd dat de UPC-shuttle veilig voor de mechanische eindaanslagen aan het kanaaleinde stil komt te staan. • Voor het bereiken van de laatste palletplaats reduceert de UPC-shuttle zijn snelheid. • Na het bereiken van de laatste palletplaats stopt de UPC-shuttle. • Hefplatform van UPC-shuttle wordt gedaald. De pallet die moet worden uitgeslagen wordt op de palletoplegrails van het palletkanaal gezet.
04.15 NL
• De pallet kan uit het palletkanaal worden verwijderd, zie pagina 164.
190
Stap 4: Afsluitend rit naar het kanaalbegin
Z
Werkwijze • UPC-shuttle accelereert en rijdt in de richting van het kanaalbegin. De sensoren van de UPC-shuttle herkennen de eerste palletplaats en het kanaalbegin. Daardoor is verzekerd dat de UPC-shuttle veilig voor de mechanische eindaanslagen aan het kanaalbegin stil komt te staan. • Voor het bereiken van de eerste palletplaats reduceert de UPC-shuttle zijn snelheid. • Na het bereiken van de eerste palletplaats stopt de UPC-shuttle.
04.15 NL
De UPC-shuttle bevindt zich weer aan het kanaalbegin. Op het display (121) van de RF-afstandsbediening 3 seconden de indicatie "READY". Er kan een nieuwe opdracht naar de UPC-shuttle worden verzonden.
191
5.15.4 Beschrijving van de opslagfunctie "uitslaan FIFO van het complete palletkanaal"
01 150
FIFO
121
122
01 148
OK
124 125
04.15 NL
Voorwaarden – UPC-shuttle is bedrijfsklaar, zie pagina 140. – UPC-shuttle is in de palletgang geplaatst en bevindt zich op de eerste palletplaats, zie pagina 152. – Afstandsbediening is ingeschakeld, zie pagina 138. – UPC-shuttle is verbonden met een afstandsbediening, zie pagina 139. – Laatste palletplaats bij gangeinde wordt niet gebruikt door een pallet.
192
Stap 1: Opslagfunctie "uitslaan FIFO van het complete palletkanaal" naar de UPC-shuttle sturen Werkwijze • Opslagfunctie "FIFO" vastleggen: • Toets "FIFO / LIFO" (124) indrukken totdat op het display (121) van de RFafstandsbediening de opslagfunctie "FIFO" (150) wordt weergegeven. • Toets "uitslaan" (122) minimaal 3 seconden indrukken. Er klinkt een akoestisch signaal. Op het display (121) van de RF-afstandsbediening 3 seconden de indicatie "OK" (148). De horizontale en verticale waarschuwingslampen branden een korte tijd niet meer.
Z
Het uitslaan van de volledige palletgang met de UPC-shuttle vindt automatisch plaats. Het uitslaan kan op ieder moment worden afgebroken door het indrukken van de toets "STOP" (125), zie pagina 166. Stap 2: Beschrijving referentierit
Z Z
Werkwijze Voor iedere opslagfunctie "FIFO" voert de UPC-shuttle een referentierit uit. • UPC-shuttle accelereert en rijdt in de richting van het kanaaleinde. De sensoren van de UPC-shuttle herkennen de laatste palletplaats en het kanaaleinde. Daardoor is verzekerd dat de UPC-shuttle veilig voor de mechanische eindaanslagen aan het kanaaleinde stil komt te staan. • Voor het bereiken van de laatste palletplaats reduceert de UPC-shuttle zijn snelheid. • Na het bereiken van de laatste palletplaats stopt de UPC-shuttle.
04.15 NL
Met de referentierit controleert de UPC-shuttle of de laatste palletplaats aan het kanaaleinde door een pallet in gebruik is. Als de laatste palletplaats bezet is breekt de UPC-shuttle het uitslaan af en blijft aan het kanaalbegin staan.
193
01 150
FIFO
121
122
01 148
OK
124 125
Stap 3: Beschrijving van het uitslaan (FIFO) van pallets uit het palletkanaal
Z
Z
194
• UPC-shuttle accelereert en rijdt in de richting van het kanaaleinde. De sensoren van de UPC-shuttle herkennen de laatste palletplaats en het kanaaleinde. Daardoor is verzekerd dat de UPC-shuttle veilig voor de mechanische eindaanslagen aan het kanaaleinde stil komt te staan. • Voor het bereiken van de laatste palletplaats reduceert de UPC-shuttle zijn snelheid. • Na het bereiken van de laatste palletplaats stopt de UPC-shuttle. • Hefplatform van UPC-shuttle wordt gedaald. De pallet die moet worden uitgeslagen wordt op de palletoplegrails van het palletkanaal gezet. • De pallet kan uit het palletkanaal worden verwijderd, zie pagina 164. Als er zich nog een pallet op de laatste palletplaats aan kanaaleinde bevindt, wordt de pallet door de sensoren van de UPC-shuttle herkend. Nadat de pallet is herkend, reduceert de UPC-shuttle de snelheid. Vóór het bereiken van de pallet op de laatste palletplaats stopt de UPC-shuttle. Nadat de pallet van de laatste palletplaats uit het palletkanaal is verwijderd, zet de UPC-shuttle afhankelijk van de instelling het uitslaan als volgt voort: • t: Toets "uitslaan" (122) kort indrukken. UPC-shuttle rijdt met gereduceerde snelheid door in de richting van het kanaaleinde en zet de pallet op de laatste palletplaats neer.
04.15 NL
Z
Werkwijze • UPC-shuttle accelereert en rijdt in de richting van het kanaalbegin naar de laatste pallet in het palletkanaal. De sensoren van UPC-shuttle herkent de pallet die moet worden uitgeslagen in het palletkanaal. • Voor het bereiken van de pallet reduceert de UPC-shuttle zijn snelheid, zodat de UPC-shuttle exact onder de pallet die moet worden uitgeslagen kan worden gepositioneerd. • UPC-shuttle positioneert zich onder de pallet die moet worden uitgeslagen. • Hefplatform van UPC-shuttle wordt opgeheven. De pallet die moet worden uitgeslagen wordt opgeheven.
Z
• o: UPC-shuttle rijdt na afloop van een instelbare tijd met gereduceerde snelheid door in de richting van het kanaaleinde en zet de pallet op de laatste palletplaats neer. De tijd (tussen 10 seconden en 30 seconden) kan worden ingesteld door de klantenservice van de producent. De standaardwaarde van deze tijd bedraagt 15 seconden. Dit proces wordt zolang herhaald, totdat de laatste in het palletkanaal ingeslagen pallet op de laatste palletplaats is neergezet. Stap 4: Afsluitend rit naar het kanaalbegin
Z
Werkwijze • UPC-shuttle accelereert en rijdt in de richting van het kanaalbegin. De sensoren van de UPC-shuttle herkennen de eerste palletplaats en het kanaalbegin. Daardoor is verzekerd dat de UPC-shuttle veilig voor de mechanische eindaanslagen aan het kanaalbegin stil komt te staan. • Voor het bereiken van de eerste palletplaats reduceert de UPC-shuttle zijn snelheid. • Na het bereiken van de eerste palletplaats stopt de UPC-shuttle.
04.15 NL
De UPC-shuttle bevindt zich weer aan het kanaalbegin. Op het display (121) van de RF-afstandsbediening 3 seconden de indicatie "READY". Er kan een nieuwe opdracht naar de UPC-shuttle worden verzonden.
195
5.16 Omzetten van europallets bij gebruik met de UPC P5-shuttle 5.16.1 Omzetting van europallets bij de opslagfuncties "inslaan LIFO", "inslaan FIFO", "uitslaan FIFO" en "verdichten naar kanaaleinde"
A
Stap 1
Stap 2
B
Stap 3
C
Beschrijving van de omzetting van europallets bij de opslagfuncties "inslaan LIFO", "inslaan FIFO", "uitslaan FIFO" en "verdichten naar kanaaleinde"
Z
196
Werkwijze Het omzetten van de europallet op de UPC P5-shuttle gebeurt automatisch. Het omzetten kan op ieder moment worden afgebroken door het indrukken van de toets "STOP", zie pagina 166. • De volgende opdracht met de RF-afstandsbediening naar de UPC P5-shuttle sturen: • Opdracht "inslaan LIFO" naar de UPC P5-shuttle sturen, zie pagina 176. • Opdracht "inslaan FIFO" naar de UPC P5-shuttle sturen, zie pagina 186. • Opdracht "uitslaan FIFO" naar de UPC P5-shuttle sturen, zie pagina 188 of zie pagina 192.
04.15 NL
Voorwaarden – Gebruik met europallets en UPC P5-shuttle.
• Opdracht "verdichten naar kanaaleinde" naar de UPC P5-shuttle sturen, zie pagina 266. • Stap 1: • UPC P5-shuttle positioneert zich onder de pallet, zodat de achterzijde het begin van de pallet helemaal afsluit. • Hefplatform van UPC P5-shuttle wordt opgeheven. Einde stap 1. • Stap 2: • UPC P5-shuttle rijdt ca. 30 cm in richting kanaaleinde (zie pijlrichting "A"). • UPC P5-shuttle stopt. • Hefplatform van de UPC P5-shuttle wordt gedaald en de pallet op de palletoplegrails neergezet. Einde stap 2. • Stap 3: • UPC P5-shuttle rijdt in richting kanaalbegin en positioneert zich onder de pallet, zodat de voorzijde het begin van de pallet helemaal afsluit (zie pijlrichting "B"). • Hefplatform van UPC P5-shuttle wordt opgeheven. • UPC P5-shuttle rijdt in de richting van het kanaaleinde om de opdracht af te sluiten (zie pijlrichting "C"). Einde stap 3.
04.15 NL
Omzetten van europallets is afgesloten.
197
5.16.2 Omzetting van europallets bij de opslagfunctie "uitslaan LIFO" en "verdichten naar kanaalbegin"
Stap 1
A
Stap 2
Stap 3
B
C
Beschrijving van de omzetting van europallets bij de opslagfunctie "uitslaan LIFO" en "verdichten naar kanaalbegin"
Z
198
Werkwijze Het omzetten van de europallet op de UPC P5-shuttle gebeurt automatisch. Het omzetten kan op ieder moment worden afgebroken door het indrukken van de toets "STOP", zie pagina 166. • De volgende opdracht met de RF-afstandsbediening naar de UPC P5-shuttle sturen: • Opdracht "uitslaan LIFO" naar de UPC P5-shuttle sturen, zie pagina 178 of zie pagina 180. • Opdracht "verdichten naar kanaalbegin" naar de UPC P5-shuttle sturen, zie pagina 261. • Stap 1:
04.15 NL
Voorwaarden – Gebruik met europallets en UPC P5-shuttle.
• UPC P5-shuttle positioneert zich onder de pallet, zodat de voorzijde het einde van de pallet helemaal afsluit. • Hefplatform van UPC P5-shuttle wordt opgeheven. Einde stap 1. • Stap 2: • UPC P5-shuttle rijdt ca. 30 cm in richting kanaalbegin (zie pijlrichting "A"). • UPC P5-shuttle stopt. • Hefplatform van de UPC P5-shuttle wordt gedaald en de pallet op de palletoplegrails neergezet. Einde stap 2. • Stap 3: • UPC P5-shuttle positioneert zich onder de pallet, zodat de achterzijde het begin van de pallet helemaal afsluit (zie pijlrichting "B"). • Hefplatform van UPC P5-shuttle wordt opgeheven. • UPC P5-shuttle rijdt in de richting van het kanaalbegin om de opdracht af te sluiten (zie pijlrichting "C"). Einde stap 3.
04.15 NL
Omzetten van europallets is afgesloten.
199
5.17 UPC-shuttle veilig parkeren WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door niet beveiligde UPC-shuttle Het parkeren van de UPC-shuttle op hellingen, op verkeerswegen en vluchtroutes, vóór veiligheidssystemen en vóór gebruiksinrichtingen die op ieder moment toegankelijk moeten zijn is gevaarlijk en niet toegestaan. XParkeerplaats zo kiezen dat personen zich niet aan de UPC-shuttle kunnen verwonden. XUPC-shuttle in palletkanaal parkeren, zie pagina 200. XUPC-shuttle op het draagframe neerzetten (o), zie pagina 246. XUPC-shuttle buiten de stelling parkeren, zie pagina 201. In bijzondere gevallen de UPC-shuttle bijvoorbeeld door wiggen vastzetten. 5.17.1 UPC-shuttle in palletgang veilig parkeren Voorwaarden – UPC-shuttle is bedrijfsklaar, zie 39 pagina 140. – UPC-shuttle is in het palletkanaal geplaatst en bevindt zich op de eerste palletplaats, zie pagina 152. – RF-afstandsbediening is ingeschakeld, zie pagina 138. – UPC-shuttle is verbonden met de RF-afstandsbediening, zie pagina 139. – Eerste palletplaats bij kanaalbegin wordt niet gebruikt door een pallet. Werkwijze • Hefplatform van de UPC-shuttle volledig neerlaten, zie pagina 172. • UPC-shuttle naar de eerste palletplaats rijden, zie pagina 170. • UPC-shuttle uitschakelen, zie pagina 141. • Sleutel uit het contactslot (39) trekken.
04.15 NL
De as UPC-shuttle is veilig in de palletgang geparkeerd.
200
5.17.2 UPC-shuttle buiten de stelling parkeren 151
39
151
112
112 151
39
151
112
112
Voorwaarden – Twee in afmeting identieke hardhouten blokken. Werkwijze • UPC-shuttle uit het palletkanaal nemen, zie pagina 156. OPMERKING Materiaalschade bij neerzetten Bij het neerzetten van de UPC-shuttle op de hardhouten blokken (151) moet de bediener op het volgende letten: XUPC-shuttle niet op de verticale waarschuwingslampen (112) neerzetten. XUPC-shuttle moet helemaal op de hardhouten blokken (151) liggen. XEen wegschuiven of omkiepen van de UPC-shuttle moet uitgesloten zijn. • UPC-shuttle op hardhouten blokken (151) plaatsen. • UPC-shuttle uitschakelen, zie pagina 141. • Sleutel uit het contactslot (39) trekken.
04.15 NL
De UPC-shuttle is buiten de stelling veilig geparkeerd.
201
6
Storingshulp
6.1
Storingzoeken en oplossing Dit hoofdstuk maakt het de bediener mogelijk, eenvoudige storingen of de gevolgen van een onjuiste bediening zelf te lokaliseren en te verhelpen. Bij het beperken van de fouten moet de in de tabel aangegeven volgorde van de uit te voeren maatregelen worden aangehouden.
Z
Wanneer de UPC-shuttle na uitvoering van de volgende "oplossingen" niet in de bedrijfsklare toestand kan worden gezet of als een storing of een defect in de elektronica met de betreffende gebeurtenismelding wordt aangegeven, informeert u de klantenservice van de producent. De storing mag verder nog uitsluitend door de klantenservice van de producent worden verholpen. De producent beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice. De volgende gegevens zijn voor de klantenservice belangrijk en nuttig om snel en doelgericht te kunnen reageren op de storing: - serienummer van de UPC-shuttle - gebeurtenismelding op de indicatie-eenheid (indien aanwezig) - beschrijving van de storing - actuele vestiging van de UPC-shuttle. Storing
Mogelijke oorzaak
UPC-shuttle kan – Batterijstekker niet ingestoken niet worden ingeschakeld – NOODSTOPschakelaar ingedrukt
Oplossingen – Batterijstekker controleren, indien nodig insteken. – NOODSTOP-schakelaar ontgrendelen (zie pagina 146).
– Contactslot – Contactslot inschakelen (zie uitgeschakeld pagina 140). – Schakelstang – Bedrijfsklaar maken (zie NOODSTOP ingedrukt pagina 148). of defect – Toets "UPC-shuttle AAN" indrukken (zie pagina 140).
– Batterijcapaciteit te laag
– Batterijcapaciteit controleren, indien nodig batterij opladen (zie pagina 76).
– Zekering voor totale besturing (F1) defect
– Zekering voor totale besturing (F1) controleren, indien nodig vervangen (zie pagina 298).
04.15 NL
– Toets "UPC-shuttle UIT" ingedrukt of defect
202
Storing Mogelijke oorzaak UPC-shuttle rijdt – UPC-shuttle niet niet (alleen in bedrijfsklaar handmatig bedrijf) – Hoofdstroomzekering rijmotor (1F1) defect Hefplatform van – UPC-shuttle niet de UPC-shuttle bedrijfsklaar kan niet worden geheven / – Hoofdstroomzekering gedaald (alleen heffen / dalen (2F19) in defect handbediening)
04.15 NL
Bij de opdracht – Sensoren "uitslaan" wordt "palletplaatsing" vervuild geen pallet getransporteerd
Oplossingen – Alle onder storing "UPC-shuttle kan niet worden ingeschakeld" aangegeven oplossingen uitvoeren. – Hoofdstroomzekering rijmotor (1F1) controleren, indien nodig vervangen (zie pagina 298). – Alle onder storing "UPC-shuttle kan niet worden ingeschakeld" aangegeven oplossingen uitvoeren. – Hoofdstroomzekering heffen / dalen (2F19) controleren, indien aanwezig vervangen (zie pagina 298). – Lens van de sensoren "palletplaatsing" reinigen (zie pagina 295). – Opdracht opnieuw naar de UPCshuttle sturen.
203
Storing
Mogelijke oorzaak Oplossingen – Sensoren – Lens van de sensoren "railgatsensor" vervuild "railgatsensor" en "palletherkenning" reinigen (zie – Sensoren pagina 295). "palletherkenning" – Opdracht opnieuw naar de UPCvervuild shuttle sturen.
– UPC-shuttle niet bedrijfsklaar
– Alle onder storing "UPC-shuttle kan niet worden ingeschakeld" aangegeven oplossingen uitvoeren. – RF-afstandsbediening – Identificatie van de UPC-shuttle op de RF-afstandsbediening instellen niet verbonden met de UPC-shuttle (zie pagina 139). – RF-afstandsbediening verbonden met de verkeerde UPC-shuttle – UPC-shuttle buiten de – Afstand tussen de UPC-shuttle en reikwijdte van de RFRF-afstandsbediening verlagen. afstandsbediening
04.15 NL
UPC-shuttle zet de pallet in het palletkanaal op verkeerde positie neer of blijft in het midden van het paletkanaal staan Draadloze verbinding tussen UPCshuttle en RFafstandsbedieni ng gestoord of niet aanwezig
204
Mogelijke oorzaak Oplossingen – UPC-shuttle voert – Wachten tot de opdracht uitgevoerd reeds een opdracht uit is. – UPC-shuttle niet – Alle onder storing "UPC-shuttle kan bedrijfsklaar niet worden ingeschakeld" aangegeven oplossingen uitvoeren. – Opdracht opnieuw naar de UPCshuttle sturen. – Geen draadloze – Alle onder de storing "draadloze verbinding tussen verbinding tussen UPC-shuttle en UPC-shuttle en RFRF-afstandsbediening gestoord of afstandsbediening niet aanwezig" aangegeven aanwezig oplossingen uitvoeren. – Opdracht opnieuw naar de UPCshuttle sturen.
04.15 NL
Storing UPC-shuttle neemt geen opdracht aan
205
Mogelijke oorzaak
9124.07
– Defecte sensoren in – Toets "STOP" van de RFhet hefsysteem van de afstandsbediening indrukken. UPC-shuttle – Hefplatform voorzichtig met de hand dalen. Het daalproces meteen beëindigen op het moment dat de UPC-shuttle vrij onder de pallets kan worden bewogen (zie pagina 172). – UPC-shuttle met de hand naar het kanaalbegin rijden (zie pagina 170). Als dit mogelijk is moet de UPCshuttle worden geborgen (zie pagina 216). – Defecte UPC-shuttle kenmerken en stilleggen. – Klantenservice van de producent informeren.
Oplossingen
04.15 NL
Storing
206
Mogelijke oorzaak Oplossingen – Overschrijding van de – Toets "STOP" van de RFhef- en daaltijden in afstandsbediening indrukken. het hefsysteem van de – Hefplatform voorzichtig met de UPC-shuttle hand dalen. Het daalproces meteen beëindigen op het moment dat de UPC-shuttle vrij onder de pallets kan worden bewogen (zie pagina 172). – UPC-shuttle met de hand naar het kanaalbegin rijden (zie pagina 170). Als dit mogelijk is moet de UPCshuttle worden geborgen (zie pagina 216). – Defecte UPC-shuttle kenmerken en stilleggen. – Klantenservice van de producent informeren.
04.15 NL
Storing 9137.25
207
Mogelijke oorzaak
9391.01 / 9392.01
– Indicatie batterijcapaciteit onjuist of defect – Batterij diepontladen – Stuurzekering elektronica rijden / heffen (1F9) defect
Oplossingen – Toets "STOP" van de RFafstandsbediening indrukken. – UPC-shuttle met de hand naar het kanaalbegin rijden (zie pagina 170). – Batterij opladen (zie "Batterij laden" op pagina 76). – Hoofdstroomzekering heffen / dalen (2F19) controleren, indien aanwezig vervangen (zie pagina 298).
9561.01
– Toets "STOP" van de RF– Railgaten bij afstandsbediening indrukken. kanaalbegin of kanaaleinde niet – UPC-shuttle met de hand naar het herkend kanaalbegin rijden (zie pagina 170). – Sensoren – Opdracht opnieuw naar de UPC"railgatsensor" vervuild shuttle sturen. – Lens van de sensoren "railgatsensor" reinigen (zie pagina 295). – Rijrails van palletkanaal waarin wordt gereden op onvolkomenheden (zoals aantal railgaten, vuile railgaten etc.) controleren, indien nodig onvolkomenheden verwijderen.
04.15 NL
Storing
208
Storing 9754.01
Mogelijke oorzaak – UPC-shuttle bevindt zich niet op de rijrails van palletkanaal
Oplossingen – Toets "STOP" van de RFafstandsbediening indrukken. – UPC-shuttle op de rijrails van palletkanaal (zie pagina 152).
04.15 NL
– Tweede palletplaats bij – Toets "STOP" van de RFuitvoeren van afstandsbediening indrukken. opslagfunctie "inslaan – Pallet van de tweede palletplaats LIFO / FIFO" bezet verwijderen. – UPC-shuttle met de hand naar het kanaalbegin rijden (zie pagina 170). – Opdracht opnieuw naar de UPCshuttle sturen. – Sensoren – Toets "STOP" van de RF"railgatsensor" vervuild afstandsbediening indrukken. – Sensoren – UPC-shuttle met de hand naar het "palletherkenning" kanaalbegin rijden (zie pagina 170). vervuild – Lens van de sensoren "railgatsensor" en "palletherkenning" reinigen (zie pagina 295). – Opdracht opnieuw naar de UPCshuttle sturen.
209
Storing
Mogelijke oorzaak
9755.01
– Doordraaiende wielen – Toets "STOP" van de RFafstandsbediening indrukken. – UPC-shuttle met de hand naar het kanaalbegin rijden (zie pagina 170). Als dit mogelijk is moet de UPCshuttle worden geborgen (zie pagina 216). – Rijrails van palletkanaal waarin wordt gereden op onvolkomenheden (zoals folie, houtresten etc.) controleren, indien nodig onvolkomenheden verwijderen. – Opdracht opnieuw naar de UPCshuttle sturen. – Sensoren – Toets "STOP" van de RF"palletplaatsing" afstandsbediening indrukken. vervuild – UPC-shuttle met de hand naar het kanaalbegin rijden (zie pagina 170). – Lens van de sensoren "palletplaatsing" reinigen (zie pagina 295). – Opdracht opnieuw naar de UPCshuttle sturen.
04.15 NL
9756.01
Oplossingen
210
Storing 9757.01
Oplossingen – Toets "STOP" van de RFafstandsbediening indrukken. – UPC-shuttle met de hand naar het kanaalbegin rijden (zie pagina 170). – Opdracht opnieuw naar de UPCshuttle sturen. – Onjuiste evaluatie van – Toets "STOP" van de RFde railgaten in de afstandsbediening indrukken. rijrails (onverwachte – UPC-shuttle met de hand naar het railgaten herkend) kanaalbegin rijden (zie pagina 170). – Lens van de sensoren "railgatsensor" reinigen (zie pagina 295). – Rijrails van palletkanaal waarin wordt gereden op onvolkomenheden (zoals aantal railgaten, vuile railgaten etc.) controleren, indien nodig onvolkomenheden verwijderen. – Opdracht opnieuw naar de UPCshuttle sturen.
04.15 NL
9758.01
Mogelijke oorzaak – UPC-shuttle verlaagt zijn snelheid niet bij kanaalbegin of kanaaleinde
211
Mogelijke oorzaak
9759.01
– Opdracht kon niet voltooid worden – Niet-gedefinieerde toestand van de UPCshuttle – Onjuiste evaluatie van de railgaten in de rijrails
Oplossingen – Toets "STOP" van de RFafstandsbediening indrukken. – UPC-shuttle met de hand naar het kanaalbegin rijden (zie pagina 170). – Lenzen van alle sensoren reinigen (zie pagina 295). – Opdracht opnieuw naar de UPCshuttle sturen. – Pallet op beschadigingen (zoals knoestgat met bereik van sensor "palletplaatsing" etc.) controleren, indien nodig pallet vervangen. – Rijrails van palletkanaal waarin wordt gereden op onvolkomenheden (zoals aantal railgaten, vuile railgaten etc.) controleren, indien nodig onvolkomenheden verwijderen.
04.15 NL
Storing
212
Storing 9760.01
04.15 NL
9760.02
Mogelijke oorzaak Oplossingen – Pallet die moet worden – Toets "STOP" van de RFingeslagen in het afstandsbediening indrukken. palletkanaal bevindt – Pallet die moet worden ingeslagen zich op de eerste op de eerste palletplaats opnieuw palletplaats uitlijnen (zie pagina 160). – Opdracht opnieuw naar de UPCshuttle sturen. – Pallet op beschadigingen (zoals knoestgat met bereik van sensor "palletplaatsing" etc.) controleren, indien nodig pallet vervangen. – Lens van de sensoren "palletplaatsing" reinigen (zie pagina 295). – Opdracht opnieuw naar de UPCshuttle sturen. – Toets "STOP" van de RF– UPC-shuttle positioneert zich niet afstandsbediening indrukken. onder de pallet in het – UPC-shuttle met de hand naar het palletkanaal kanaalbegin rijden (zie pagina 170). – Opdracht opnieuw naar de UPCshuttle sturen. – Lens van de sensoren "palletplaatsing" reinigen (zie "Sensoren reinigen" op pagina 295). – Pallet op beschadigingen (zoals knoestgat met bereik van sensor "palletplaatsing" etc.) controleren, indien nodig pallet vervangen.
213
Mogelijke oorzaak
9761.01
– UPC-shuttle heeft een – Toets "STOP" van de RFhindernis herkend in afstandsbediening indrukken. het palletkanaal – UPC-shuttle met de hand naar het kanaalbegin rijden (zie pagina 170). – Lens van de botsingsensoren reinigen (zie pagina 295). – Rijrails van palletkanaal waarin wordt gereden op onvolkomenheden (zoals folie, houtresten etc.) controleren, indien nodig onvolkomenheden verwijderen. – Opdracht opnieuw naar de UPCshuttle sturen.
Oplossingen
9762.01
– Tweede palletplaats – Toets "STOP" van de RFwordt gebruikt door afstandsbediening indrukken. een pallet, hoewel – UPC-shuttle met de hand naar het deze voor de opdracht kanaalbegin rijden (zie pagina 170). vrij moet zijn – Pallet van eerste en tweede palletplaats verwijderen. – Opdracht opnieuw naar de UPCshuttle sturen.
04.15 NL
Storing
214
Storing 9916.02
Mogelijke oorzaak – Geblokkeerde wielen
04.15 NL
– Opgenomen last te groot
Oplossingen – Toets "STOP" van de RFafstandsbediening indrukken. – UPC-shuttle met de hand naar het kanaalbegin rijden (zie pagina 170). Als dit mogelijk is moet de UPCshuttle worden geborgen (zie pagina 216). – Rijrails van palletkanaal waarin wordt gereden op onvolkomenheden (zoals folie, houtresten etc.) controleren, indien nodig onvolkomenheden verwijderen. – Opdracht opnieuw naar de UPCshuttle sturen. – Toets "STOP" van de RFafstandsbediening indrukken. – Last van de te transporteren pallet verlagen. – UPC-shuttle met de hand naar het kanaalbegin rijden (zie pagina 170). – Opdracht opnieuw naar de UPCshuttle sturen.
215
6.2
Berging van de UPC-shuttle uit de palletgang
6.2.1 Veiligheidsvoorschrift bij het bergen van de UPC-shuttle uit de palletgang WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door niet correcte bedienen van het voor het transport gebruikte interne transportmiddel De bediening van het voor het transport gebruikte interne transportmiddel vindt u in de gebruikshandleiding van het interne transportmiddel. WAARSCHUWING!
04.15 NL
Gevaar door onjuist neerzetten of opnemen van de bergwagen Het onjuist neerzetten van de bergwagen met een intern transportmiddel in het palletkanaal kan de stabiliteit van de stelling in gevaar brengen of ongelukken veroorzaken. Hetzelfde geldt voor het onjuist opnemen van de bergwagen met een intern transportmiddel van het palletkanaal. XErvoor zorgen dat de bergwagen bij het neerzetten of opnemen niet in aanraking komt het volgende hogere palletkanaal. Er bestaat gevaar dat de palletoplegrails of de rijrails in dit palletkanaal beschadigen of losraken. Hierdoor zou de bergwagen of de ingeslagen last kunnen vallen. XStootlasten door te snel dalen van de bergwagen is verboden. XEen botsing tussen het interne transportmiddel, de bergwagen, de stelling of de ingeslagen last vermijden. XDe bergwagen moet aan het vorkenbord van het interne transportmiddel met de mechanische vergrendeling tegen vallen geborgd zijn.
216
WAARSCHUWING!
04.15 NL
Gevaar voor ongevallen bij het transport van het niet op de voorgeschreven wijze opgenomen en niet geborgde bergwagen Een niet op de voorgeschreven wijze opgenomen en geborgde bergwagen kan tijdens het transport van het lastopnamemiddel van de bij het transport gebruikte interne transportmiddel vallen. Dit kan leiden tot letsel bij de bediener of derden. Hetzelfde geldt bij het plaatsen van de bergwagen in het palletkanaal en het verwijderen van de bergwagen uit het palletkanaal. XVoordat de bergwagen wordt opgenomen moet de bediener zich ervan overtuigen dat het interne transportmiddel geschikt is voor het transport van de bergwagen. XVorkafstand vóór het opnemen van de bergwagen controleren, indien nodig instellen. De vorken van het interne transportmiddel zo instellen, de vorken in de vorkschoenen van de bergwagen kunnen worden gevoerd. XVorken op het midden van het vorkenbord instellen. Het lastzwaartepunt moet midden tussen de vorken liggen. XNiet de op het lastdiagram aangegeven maximale lasten overschrijden. XAlleen correct geplaatste bergwagen transporteren. XDe bergwagen moet aan het vorkenbord van het interne transportmiddel met de mechanische vergrendeling tegen vallen geborgd zijn. XDe deur naar de bergwagen moet tijdens het gebruik altijd gesloten zijn. XBergwagen uitsluitend zonder personen of last transporteren. XNiet onder de geheven bergwagen of het geheven lastopnamemiddel gaan staan en eronder blijven staan. XDe bergwagen met neergelaten lastopnamemiddel transporteren. Daarvoor de bergwagen rekening houdend met de bodemvrijheid fijngevoelig dalen. XHet voor het transport gebruikte interne transportmiddel nauwkeurig accelereren en afremmen.
217
WAARSCHUWING! Gevaren bij het bergen voor de bediener in de bergwagen Het bergen van een defecte UPC-shuttle uit het palletkanaal mag uitsluitend door vakkundige reparatiemonteur worden uitgevoerd die in de hantering van de bergwagen is geïnstrueerd. Een vakkundige moet het volgende vaststellen voordat de bergwagen in het palletkanaal mag worden neergezet: XBergwagen heeft geen beschadigingen of andere gebreken. XPalletkanaal is geschikt voor gebruik met de bergwagen. XIn de naastgelegen palletkanalen bevinden zich geen UPC-shuttles. WAARSCHUWING!
04.15 NL
gevaar voor ongevallen en letsel bij de berging door andere UPC-shuttles Personen, die een defecte UPC-shuttle bergen, kunnen door andere UPC-shuttles in aangrenzende palletgang gevaar lopen. De normale magazijnmodus van andere UPC-shuttles in aangrenzende palletgang tijdens de berging is verboden. XUPC-shuttle uit de aangrenzende palletgang verwijderen, voordat met de berging wordt begonnen.
218
WAARSCHUWING! Gevaren voor kneuswonden voor de bediener in de bergwagen Bij het heffen of dalen van de bergwagen met het interne transportmiddel bestaat voor de bediener in de bergwagen gevaar voor kneuswonden door de hefmast. XGeen lichaamsdelen buiten de contour van de bergwagen houden. Anders het heffen en dalen van de bergwagen met het interne transportmiddel meteen stoppen. XIn hoogte verstelbare achterwand vóór het heffen of dalen van de bergwagen met het interne transportmiddel helemaal naar boven schuiven. XBij het heffen of dalen van de bergwagen moet altijd visueel contact bestaan tussen bediener van het interne transportmiddel en de bediener van de bergwagen. OPMERKING
04.15 NL
Gevaar van materiaalbeschadigingen bij het inrijden van het palletgang Bij het inrijden in het palletkanaal moeten de volgende punten in acht worden genomen om materiaalbeschadigingen aan de last, het lastopnamemiddel of de stelling te voorkomen: XReeds ingeslagen lasten niet raken. XEindaanslagen van de rijrails aan kanaalbegin en kanaaleinde niet raken. XStellingcomponenten (stellingstaander, rijrails, dwarsliggers etc.) niet raken.
219
6.2.2 Overzicht van de modules van de bergwagen 152
153
154
155 156
157
158
155
153
152
159 160
161
160
162
163
164 Pos. 152 153 154 155 156 157 158 159 160 161 162 163 164 165 166
166
165 167 163 168
169
163
164
165
Aanduiding Hendel voor het loskoppelen van de in hoogte verstelbare achterwand In hoogte verstelbare achterwand met veiligheidsruit Greep aan de in hoogte verstelbare achterwand Deurvergrendeling Deur (grijs gemankeerd weergegeven) Bergkabel met ooghaken Slinger van lier Slinger "rijden" Mechanische vergrendeling: De mechanische vergrendeling wordt aan het vorkenbord van het voor het transport gebruikte interne transportmiddel bevestigd. Deze voorkomt dat de bergwagen wegglijdt tijdens het transport. Aandrijfketting Bevestigingsbouten van de mechanische vergrendeling Aandrijfwiel (ieder één aandrijfwiel aan beide zijden van de bergwagen) Railgeleidingswiel aan zijkant (steeds twee aan beide zijden van de bergwagen) Loopwiel (aan ieder zijde één loopwiel van de bergwagen) Vorkschoenen: De vorken van het voor het transport gebruikte interne transportmiddel worden in de vorkschoenen gevoerd. Veiligheidsruit Omkeerrol van de bergkabel Botsbescherming
04.15 NL
167 168 169
165
220
6.2.3 Visuele controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling van de bergwagen WAARSCHUWING! Beschadigingen of andere gebreken aan de bergwagen kunnen ongevallen veroorzaken Als beschadigingen of overige gebreken aan de bergwagen worden vastgesteld mag de bergwagen totdat deze correct is gerepareerd niet worden gebruikt. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefecte bergwagen kenmerken en stilleggen. XBergwagen mag pas weer in gebruik worden genomen nadat het defect is gevonden en verholpen. Visuele controle wielen van de bergwagen Werkwijze • Aandrijfwielen controleren op rond lopen, slijtage en beschadigingen. • Loopwielen controleren op rond lopen, slijtage en beschadigingen. • Railgeleidingsrollen controleren op ronde loop, slijtage en beschadigingen. Visuele controle van de totale bergwagen schade (zoals bijvoorbeeld scheuren, slijtage, vervormingen etc.)
04.15 NL
Werkwijze • Staplatform van de bergwagen op beschadigingen controleren. • Frame van de bergwagen op beschadigingen controleren. • Controleren of de vorkschoenen aan de onderzijde van de -bergwagen aanwezig zijn en niet zijn beschadigd. • Controleren of de mechanische vergrendeling van de bergwagen aanwezig is, werkt en niet is beschadigd. • Controleren of de geleiding van de mechanische vergrendeling van de bergwagen werkt en niet is beschadigd. • Controleren of de in hoogte verstelbare achterwand van de bergwagen aanwezig is, werkt en niet is beschadigd. • Controleren of de veiligheidsruit aanwezig is en niet is beschadigd. • Controleren of de slinger "rijden" van de bergwagen werkt en niet beschadigd is. • Slinger van lier van de bergwagen controleren op beschadigingen. • Controleren of de lier is beschadigd en goed werkt. • Bergkabel met ooghaak van de bergwagen controleren op beschadigingen. • Omkeerrol van de bergwagen op beschadigingen controleren. • Deur van de bergwagen op beschadigingen controleren. • Deurvergrendeling van de bergwagen op beschadigingen controleren. • Leesbaarheid en volledigheid van de borden/plaatjes controleren.
221
6.2.4 Voorbereidende handelingen (bergwagen correct opnemen)
A
160
166
162
160
C
170
143
170
166
144
162
144
Bergwagen met een intern transportmiddel opnemen
• Bergwagen met een intern transportmiddel (143) opnemen: • Afstand van de vorken (144) zo instellen, dat deze in de vorkschoenen (166) van de bergwagen kunnen worden gevoerd. • Vorken (144) in het midden ten opzichte van het vorkenbord (170) instellen. • Hefmast van intern transportmiddel (143) rechtop zetten en zo het lastopnamemiddel (144) horizontaal zetten. • Vorken (144) volledig in de vorkschoenen (166) van de bergwagen plaatsen, tot de bergwagen tegen het vorkenbord (170) ligt. 222
04.15 NL
Werkwijze • Beide mechanische vergrendelingen (160) openen: • Hendel (162) tegen de klok in losdraaien. • Beide mechanische vergrendelingen (160) aan de bevestigingsbouten (162) helemaal naar boven trekken (zie pijlrichting "A"). • Bevestigingsbouten (162) door met de klok mee draaien vastdraaien. De mechanische vergrendelingen (160) zijn bevestigd in de bovenste positie.
Bergwagen tegen wegglijden beveiligen Werkwijze • Bergwagen met de mechanische vergrendelingen (160) aan de vorkdrager (170) van het interne transportmiddel (143) tegen wegglijden beveiligen: • de vier bevestigingsbouten (162) door tegen de klok in te draaien losdraaien. • Beide mechanische vergrendelingen (160) aan de bevestigingsbouten (162) helemaal naar onderen duwen (zie pijlrichting "C"). WAARSCHUWING! Valgevaar van de bergwagen Voor de niet beveiligde bergwagen bestaat tijdens het transport, het heffen en neerlaten met het interne transportmiddel (143) valgevaar. XErop letten dat de mechanische vergrendelingen (160) aan de vorkdrager (170) vastgezet zijn.
04.15 NL
• De vier bevestigingsbouten (162) door met de klok mee te draaien vastdraaien. De bergwagen is correct opgenomen en tegen vallen beveiligd.
223
D 152 153 154
In hoogte vestelbare achterwand volledig naar boven schuiven Werkwijze • Hendel (152) naar achteren trekken (zie pijlrichting "D"). • In hoogte verstelbare achterwand (153) met de greep (154) volledig naar boven schuiven. • Hendel (152) loslaten en in de in hoogte verstelbare achterwand laten vergrendelen.
04.15 NL
De in hoogte verstelbare achterwand (153) is in de bovenste positie bevestigd.
224
6.2.5 Beschrijving van het bergen (weg naar de UPC-shuttle is vrij) Voorwaarden – UPC-shuttle bevindt zich in de palletgang. – UPC-shuttle kan de afstandsbediening niet met de hand worden bewogen, zie pagina 168. – Weg naar de UPC-shuttle is niet door een pallet geblokkeerd. – Visuele controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling van de bergwagen uitgevoerd, zie pagina 221. – Tweede assistent vragen. De assistent moet zijn opgeleid, en vertrouwd zijn met het bergingsproces. – Bij de berging van de UPC-shuttle persoonlijke beschermingsmiddelen (bijvoorbeeld veiligheidsschoenen, helm, waarschuwingsvest etc.) dragen.
04.15 NL
Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – M10-oogschroef. – Bergwagen.
225
B D
A
143
152 153 154
69
2
Bergwagen in palletgang van de defecte UPC-shuttle plaatsen Werkwijze • Bergwagen met een intern transportmiddel opnemen, zie pagina 222. • Intern transportmiddel (143) voor de stelling in het midden van het palletkanaal uitlijnen. • Hefmast van intern transportmiddel (143) rechtop zetten en volledig dalen. • Defecte UPC-shuttle met de RF-afstandsbediening uitschakelen, zie pagina 142. De defecte UPC-shuttle is uitgeschakeld (alle leds zijn uit) en de draadloze verbinding met de UPC-shuttle wordt onderbroken. Als de UPC-shuttle niet met de RF-afstandsbediening kan worden uitgeschakeld, moet deze met de hand met de NOODSTOP-schakelaar of de schakelstang NOODSTOP worden uitgeschakeld. Daardoor is veiliggesteld dat de UPC-shuttle uitgeschakeld is en geen onbedoelde rijbewegingen meer kan uitvoeren. • Bergwagen betreden: • Deurvergrendeling omhoogklappen en de deur van de bergwagen openen. • Bergwagen betreden. • Deur van bergwagen sluiten. • Deur van bergwagen met de deurvergrendeling tegen onbedoeld open vergrendelen. Bediener bevindt zich in de bergwagen. • Een tweede persoon de opdracht geven het intern transportmiddel (143) te bedienen. Deze persoon moet in het bedienen van het interne transportmiddel (143) zijn opgeleid en aan de exploitant of iemand die daartoe door hem is belast zijn vaardigheden in het rijden en de omgang met lasten heeft aangetoond. • In hoogte verstelbare achterwand (153) aan de greep (154) vasthouden. • Hendel (152) naar achteren trekken (zie pijlrichting "D"). • In hoogte verstelbare achterwand (153) met de greep (154) volledig naar onderen duwen. 226
04.15 NL
Z
• Hendel (152) loslaten en in de in hoogte verstelbare achterwand (153) laten vergrendelen. • Intern transportmiddel (143) langzaam vooruit rijden, totdat de achterzijde van de bergwagen achter de mechanische eindaanslagen (69) van het palletkanaal bevindt (zie pijlrichting "A"). • Bergwagen langzaam en gelijkmatig op de rijrails (2) neerzetten (zie pijlrichting "B").
04.15 NL
De bergwagen is op de rijrails van het palletkanaal neergezet.
227
C 160
162
143 Mechanische vergrendeling losmaken
04.15 NL
Werkwijze • Beide mechanisch vergrendelingen (160) openen: • de vier bevestigingsbouten (162) door tegen de klok in te draaien losdraaien. • Beide mechanische vergrendelingen (160) aan de bevestigingsbouten (162) helemaal naar boven trekken (zie pijlrichting "C"). • De vier bevestigingsbouten (162) door met de klok mee te draaien vastdraaien. De mechanische vergrendelingen (160) zijn bevestigd in de bovenste positie.
228
Intern transportmiddel terug rijden Werkwijze • Lastopnamemiddel van het intern transportmiddel (143) voorzichtig neerlaten, totdat vorktanden geen contact met de bergwagen hebben. • Erop letten dat er vrij zicht naar achteren is en dat de rijweg vrij is. OPMERKING Gevaar van materiaalbeschadigingen bij het verlaten van de palletgang, Bij het terugrijden uit de palletgang erop letten, dat de stellingcomponenten niet worden aangeraakt.
04.15 NL
• Intern transportmiddel (143) langzaam terugrijden totdat het lastopnamemiddel zich volledig voor de stelling bevindt. • Lastopnamemiddel van het interne transportmiddel (143) volledig neerlaten.
229
171
41
38
171
38
41
171
41
38
171
38
41
Bergwagen in het palletkanaal rijden Werkwijze VOORZICHTIG! Letselgevaar door niet uitgeschakeld UPC-shuttle Nadat de bergwagen in het palletkanaal is neergezet, kan de niet uitgeschakelde UPC-shuttle onbedoelde rijbewegingen uitvoeren. Voor dit geval is de bergwagen zo geconstrueerd, dat deze de UPC-shuttle bij aanraken zou uitschakelen. XGeen lichaamsdelen buiten de contour van de bergwagen houden. •
Z
• Bergwagen in palletgang vooruit tot de UPC-shuttle rijden: • As (172) voor de borging van de slinger "rijden" (159) 172 losmaken. • Slinger "rijden" (159) met de klok mee draaien. • Na het bereiken van de UPC-shuttle de NOODSTOP- 159 schakelaar (38) of de schakelstang NOODSTOP (41) bedienen. Daardoor is veiliggesteld dat de UPC-shuttle uitgeschakeld is en geen onbedoelde rijbewegingen meer kan uitvoeren. • Slinger "rijden" (159) met de as (172) tegen bewegingen beveiligen. • M10-oogbout volledig in het frame (171) van de UPC-shuttle schroeven. • Ooghaak van de bergkabel aan de M10-oogbout bevestigen.
Z
230
• Slinger (158) van de lier demonteren: 173 • Hendel (173) naar boven trekken. • Slinger (158) van de lier trekken. • Slinger (158) op de bodem van de bergwagen leggen, 158 zodat deze niet uit de bergwagen kan vallen. • Bergwagen tot de mechanische eindaanslagen (69) van het palletkanaal terugrijden: • As (172) voor de borging van de slinger "rijden" (159) losmaken. • Slinger "rijden" (159) tegen de klok in draaien. De bergkabel rolt tijdens het achteruitrijden van de kabellier af. • Aan de mechanische eindaanslagen (69) van het palletkanaal de slinger "rijden" (159) met de as (172) beveiligen tegen bewegingen. • Slinger (158) van de lier monteren:
04.15 NL
•
• Hendel (173) naar boven trekken. • Slinger (158) aan de lier monteren. • Hendel (173) loslaten en de slinger (158) laten vastklikken.
170
143
69
166
144
Bergwagen in het palletkanaal met het interne transportmiddel opnemen Voorwaarden – Bergwagen bevindt zich aan de achterzijde van het kanaalbegin of aan het kanaaleinde.
04.15 NL
Werkwijze • Intern transportmiddel (143) voor de stelling in het midden van het palletkanaal uitlijnen. • Hefmast van het interne transportmiddel (143) rechtop zetten. • Lastopnamemiddel van het interne transportmiddel (143) zover opheffen, totdat de vorken (144) onbelemmerd in de vorkschoenen (166) van de bergwagen kunnen worden geschoven. • Intern transportmiddel (143) langzaam vooruit rijden en de vorken (144) in de vorkschoenen (166) van de bergwagen rijden. • Intern transportmiddel (143) verder vooruit rijden, totdat de bergwagen tegen het vorkenbord (170) ligt.
231
B A
C 160 162 170
143
166
144
Bergwagen tegen wegglijden beveiligen Werkwijze • Bergwagen met de mechanische vergrendelingen (160) aan de vorkdrager (170) van het interne transportmiddel (143) tegen wegglijden beveiligen: • de vier bevestigingsbouten (162) door tegen de klok in te draaien losdraaien. • Beide mechanische vergrendelingen (160) aan de bevestigingsbouten (162) helemaal naar onderen duwen (zie pijlrichting "C"). WAARSCHUWING! Valgevaar van de bergwagen Voor de niet beveiligde bergwagen bestaat tijdens het transport, het heffen en neerlaten met het interne transportmiddel (143) valgevaar. XErop letten dat de mechanische vergrendelingen (160) aan de vorkdrager (170) vastgezet zijn.
04.15 NL
• De vier bevestigingsbouten (162) door met de klok mee te draaien vastdraaien. De bergwagen is correct opgenomen en tegen vallen beveiligd.
232
Bergwagen uit het palletkanaal nemen Werkwijze • Lastopnamemiddel van intern transportmiddel (143) opheffen, totdat de bergwagen vrij op de vorken (144) ligt en zonder stoten uit het palletkanaal kan worden gereden (zie pijlrichting "B"). • Erop letten dat er vrij zicht is en dat de rijbaan vrij is. OPMERKING Gevaar van materiaalbeschadigingen bij het verlaten van de palletgang, Bij het terugrijden uit de palletgang erop letten, dat de stellingcomponenten niet worden aangeraakt.
04.15 NL
• Intern transportmiddel (143) langzaam terugrijden totdat het lastopnamemiddel en de bergwagen zich volledig voor de stelling bevinden (zie pijlrichting "A").
233
C
D
152 153
160
154
162
B
143
69
158
In hoogte vestelbare achterwand volledig naar boven schuiven Werkwijze • Hendel (152) naar achteren trekken (zie pijlrichting "D"). • In hoogte verstelbare achterwand (153) met de greep (154) volledig naar boven schuiven. • Hendel (152) loslaten en in de in hoogte verstelbare achterwand laten vergrendelen. De in hoogte verstelbare achterwand (153) is in de bovenste positie bevestigd. Defecte UPC-shuttle uit het palletkanaal nemen
• Bergwagen iets heffen. • Bergwagen naar parkeerplek transporteren en veilig parkeren. 234
04.15 NL
Werkwijze • Slinger (158) van de lier met de klok mee draaien en de UPC-shuttle tot de mechanische aanslagen (69) van het palletkanaal trekken. • Ooghaak van de bergkabel van de M10-oogbout verwijderen. • Ooghaak van de bergkabel aan de bergwagen bevestigen. • M10-oogbout uit het frame van de UPC-shuttle schroeven. • Lastopnamemiddel van intern transportmiddel (143) dalen zodat de bediener de bergwagen veilig verlaten kan (zie pijlrichting "B"). • Bergwagen verlaten: • Deurvergrendeling omhoogklappen en de deur van de bergwagen openen. • Bergwagen verlaten. • Deur van bergwagen sluiten. • Deur van bergwagen met de deurvergrendeling tegen onbedoeld open vergrendelen. Bediener heeft de bergwagen verlaten.
OPMERKING De bergwagen mag niet op verkeerswegen en vluchtroutes, niet voor veiligheidssystemen en voor gebruiksinrichtingen die ieder moment toegankelijk moeten zijn worden geparkeerd. • Beide mechanisch vergrendelingen (160) openen: • de vier bevestigingsbouten (162) door tegen de klok in te draaien losdraaien. • Beide mechanische vergrendelingen (160) aan de bevestigingsbouten (162) helemaal naar boven trekken (zie pijlrichting "C"). • De vier bevestigingsbouten (162) door met de klok mee te draaien vastdraaien. De mechanische vergrendelingen (160) naar het interne transportmiddel (143) zijn losgekoppeld. • Lastopnamemiddel van het intern transportmiddel (143) voorzichtig dalen, totdat vorken geen contact met de bergwagen hebben. • Erop letten dat er vrij zicht is en dat de rijbaan vrij is. • Intern transportmiddel (143) langzaam terugrijden totdat het lastopnamemiddel zich helemaal vóór de bergwagen bevindt. • Defecte UPC-shuttle uit het palletkanaal verwijderen, zie pagina 156. De defecte UPC-shuttle werd uit het palletkanaal geborgen. WAARSCHUWING!
04.15 NL
De UPC-shuttle mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen.
235
6.2.6 Beschrijving van het bergen (weg naar de UPC-shuttle is door pallets geblokkeerd) Voorwaarden – UPC-shuttle bevindt zich in de palletgang. – UPC-shuttle kan de afstandsbediening niet met de hand worden bewogen, zie pagina 168. – Weg naar de UPC-shuttle is niet door pallets geblokkeerd. – Visuele controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling van de bergwagen uitgevoerd,zie pagina 221. – Tweede assistent vragen. De assistent moet zijn opgeleid, en vertrouwd zijn met het bergingsproces. – Bij de berging van de UPC-shuttle persoonlijke beschermingsmiddelen (bijvoorbeeld veiligheidsschoenen, helm, waarschuwingsvest etc.) dragen.
04.15 NL
Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – M10-oogschroef. – Bergwagen. – Tweede UPC-shuttle.
236
Pallets uit de palletgang rechts, links of onder de defecte UPC-shuttle uitslaan Werkwijze • Tweede UPC-shuttle in de palletgang rechts, links of onder de defect UPC-shuttle plaatsen, zie pagina 152. • Pallets uit deze palletgang met de tweede UPC-shuttle tot de hoogte van de defecte UPC-shuttle uitslaan, zie "Inslaan/uitslaan met de opslagfunctie Last-In / First-Out (LIFO)" op pagina 174 of zie "Inslaan/uitslaan met de opslagfunctie FirstIn / First-Out (FIFO)" op pagina 184. • Tweede UPC-shuttle uit deze palletgang nemen, zie pagina 156.
04.15 NL
De palletgang rechts, links of onder de defecte UPC-shuttle kan nu door de bergwagen worden bereden.
237
B D
A
143
152 153 154
69
2
Bergwagen in de daarvoor leeg geruimde palletgang plaatsen Werkwijze • Bergwagen met een intern transportmiddel opnemen, zie pagina 222. • Intern transportmiddel (143) voor de stelling in het midden van het palletkanaal uitlijnen. • Hefmast van intern transportmiddel (143) rechtop zetten en volledig dalen. • Defecte UPC-shuttle met de RF-afstandsbediening uitschakelen, zie pagina 142. De defecte UPC-shuttle is uitgeschakeld (alle leds zijn uit) en de draadloze verbinding met de UPC-shuttle wordt onderbroken. Als de UPC-shuttle niet met de RF-afstandsbediening kan worden uitgeschakeld, moet deze met de hand met de NOODSTOP-schakelaar of de schakelstang NOODSTOP worden uitgeschakeld. Daardoor is veiliggesteld dat de UPC-shuttle uitgeschakeld is en geen onbedoelde rijbewegingen meer kan uitvoeren. • Bergwagen betreden: • Deurvergrendeling omhoogklappen en de deur van de bergwagen openen. • Bergwagen betreden. • Deur van bergwagen sluiten. • Deur van bergwagen met de deurvergrendeling tegen onbedoeld open vergrendelen. Bediener bevindt zich in de bergwagen. • Een tweede persoon de opdracht geven het intern transportmiddel (143) te bedienen. Deze persoon moet in het bedienen van het interne transportmiddel (143) zijn opgeleid en aan de exploitant of iemand die daartoe door hem is belast zijn vaardigheden in het rijden en de omgang met lasten heeft aangetoond. • In hoogte verstelbare achterwand (153) aan de greep (154) vasthouden. • Hendel (152) naar achteren trekken (zie pijlrichting "D"). • In hoogte verstelbare achterwand (153) met de greep (154) volledig naar onderen duwen. 238
04.15 NL
Z
• Hendel (152) loslaten en in de in hoogte verstelbare achterwand (153) laten vergrendelen. • Intern transportmiddel (143) langzaam vooruit rijden, totdat de achterzijde van de bergwagen achter de mechanische eindaanslagen (69) van het palletkanaal bevindt (zie pijlrichting "A"). • Bergwagen langzaam en gelijkmatig op de rijrails (2) neerzetten (zie pijlrichting "B").
04.15 NL
De bergwagen is op de rijrails van het palletkanaal neergezet.
239
C 160
162
143 Mechanische vergrendeling losmaken Werkwijze • Beide mechanisch vergrendelingen (160) openen: • de vier bevestigingsbouten (162) door tegen de klok in te draaien losdraaien. • Beide mechanische vergrendelingen (160) aan de bevestigingsbouten (162) helemaal naar boven trekken (zie pijlrichting "C"). • De vier bevestigingsbouten (162) door met de klok mee te draaien vastdraaien. De mechanische vergrendelingen (160) zijn bevestigd in de bovenste positie. Intern transportmiddel terug rijden Werkwijze • Lastopnamemiddel van het intern transportmiddel (143) voorzichtig neerlaten, totdat vorktanden geen contact met de bergwagen hebben. • Erop letten dat er vrij zicht naar achteren is en dat de rijweg vrij is. OPMERKING Gevaar van materiaalbeschadigingen bij het verlaten van de palletgang, Bij het terugrijden uit de palletgang erop letten, dat de stellingcomponenten niet worden aangeraakt.
04.15 NL
• Intern transportmiddel (143) langzaam terugrijden totdat het lastopnamemiddel zich volledig voor de stelling bevindt. • Lastopnamemiddel van het interne transportmiddel (143) volledig neerlaten.
240
Pallets voor de defecte UPC-shuttle met de hand uitslaan Werkwijze •
• Bergwagen in palletgang vooruit tot de hoogte van de defecte UPC-shuttle rijden: • Pen (172) voor de borging van de slinger 172 "rijden" (159) losmaken. • Slinger "rijden" (159) met de klok mee draaien. • Slinger "rijden" (159) met de pen (172) tegen 159 bewegingen beveiligen. • Tweede UPC-shuttle in de palletgang van de defecte UPC-shuttle plaatsen, zie pagina 152. • Pallets in deze palletgang handmatig van de bergwagen uit met de tweede UPCshuttle tot de hoogte van de defecte UPC-shuttle uitslaan, zie pagina 168. OPMERKING Bij het handmatig uitslaan van de pallets erop letten, dat met de tweede UPC-shuttle niet tegen de defecte UPC-shuttle wordt gereden. Bij aanraking worden beide UPCshuttles door de schakelstangen NOODUIT uitgeschakeld. De weg naar de defecte UPC-shuttle is vrij.
04.15 NL
• Tweede UPC-shuttle uit de palletgang nemen, zie pagina 156. • Bergwagen tot de mechanische eindaanslagen (69) van de palletgang terugrijden: • Pen (172) voor de borging van de slinger "rijden" (159) losmaken. • Slinger "rijden" (159) tegen de klok in draaien. • Aan de mechanische eindaanslagen (69) van de palletgang de slinger "rijden" (159) met de pen (172) beveiligen tegen bewegingen.
241
C 170
143
166
144
Bergwagen in het palletkanaal met het interne transportmiddel opnemen Voorwaarden – Bergwagen bevindt zich aan de achterzijde van het kanaalbegin of aan het kanaaleinde.
04.15 NL
Werkwijze • Intern transportmiddel (143) voor de stelling in het midden van het palletkanaal uitlijnen. • Hefmast van het interne transportmiddel (143) rechtop zetten. • Lastopnamemiddel van het interne transportmiddel (143) zover opheffen, totdat de vorken (144) onbelemmerd in de vorkschoenen (166) van de bergwagen kunnen worden geschoven. • Intern transportmiddel (143) langzaam vooruit rijden en de vorken (144) in de vorkschoenen (166) van de bergwagen rijden. • Intern transportmiddel (143) verder vooruit rijden, totdat de bergwagen tegen het vorkenbord (170) ligt.
242
Bergwagen tegen wegglijden beveiligen Werkwijze • Bergwagen met de mechanische vergrendelingen (160) aan de vorkdrager (170) van het interne transportmiddel (143) tegen wegglijden beveiligen: • de vier bevestigingsbouten (162) door tegen de klok in te draaien losdraaien. • Beide mechanische vergrendelingen (160) aan de bevestigingsbouten (162) helemaal naar onderen duwen (zie pijlrichting "C"). WAARSCHUWING! Valgevaar van de bergwagen Voor de niet beveiligde bergwagen bestaat tijdens het transport, het heffen en neerlaten met het interne transportmiddel (143) valgevaar. XErop letten dat de mechanische vergrendelingen (160) aan de vorkdrager (170) vastgezet zijn.
04.15 NL
• De vier bevestigingsbouten (162) door met de klok mee te draaien vastdraaien. De bergwagen is correct opgenomen en tegen vallen beveiligd.
243
B D
A
152 153 154
143
144
Bergwagen uit het palletkanaal nemen Werkwijze • Lastopnamemiddel van intern transportmiddel (143) opheffen, totdat de bergwagen vrij op de vorken (144) ligt en zonder stoten uit het palletkanaal kan worden gereden (zie pijlrichting "B"). • Erop letten dat er vrij zicht is en dat de rijbaan vrij is. OPMERKING Gevaar van materiaalbeschadigingen bij het verlaten van de palletgang, Bij het terugrijden uit de palletgang erop letten, dat de stellingcomponenten niet worden aangeraakt.
04.15 NL
• Intern transportmiddel (143) langzaam terugrijden totdat het lastopnamemiddel en de bergwagen zich volledig voor de stelling bevinden (zie pijlrichting "A").
244
In hoogte vestelbare achterwand volledig naar boven schuiven Werkwijze • Hendel (152) naar achteren trekken (zie pijlrichting "D"). • In hoogte verstelbare achterwand (153) met de greep (154) volledig naar boven schuiven. • Hendel (152) loslaten en in de in hoogte verstelbare achterwand laten vergrendelen. De in hoogte verstelbare achterwand (153) is in de bovenste positie bevestigd.
04.15 NL
• Lastopnamemiddel (144) van intern transportmiddel (143) dalen tot bodemvrijheid. • Defecte UPC-shuttle uit het palletkanaal bergen, zie "Beschrijving van het bergen (weg naar de UPC-shuttle is vrij)" op pagina 225.
245
7
Extra uitrusting
7.1
UPC-shuttle op het draagframe plaatsen / van draagframe verwijderen WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door niet correcte bedienen van het voor het transport gebruikte interne transportmiddel De bediening van het voor het transport gebruikte interne transportmiddel vindt u in de gebruikshandleiding van het interne transportmiddel. WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door niet beveiligde UPC-shuttle Het parkeren van de UPC-shuttle op hellingen, op verkeerswegen en vluchtroutes, vóór veiligheidssystemen en vóór gebruiksinrichtingen die op ieder moment toegankelijk moeten zijn is gevaarlijk en niet toegestaan. XParkeerplaats zo kiezen dat personen zich niet aan de UPC-shuttle kunnen verwonden. XUPC-shuttle in palletkanaal parkeren, zie pagina 200. XUPC-shuttle op het draagframe neerzetten (o), zie pagina 246. XUPC-shuttle buiten de stelling parkeren, zie pagina 201. In bijzondere gevallen de UPC-shuttle bijvoorbeeld door wiggen vastzetten. WAARSCHUWING!
04.15 NL
Gevaar voor botsingen en vallen bij gebruik met geopende batterijklep Bij het gebruik met geopende batterijklep kan de UPC-shuttle in het palletkanaal tegen de goederen botsen. Door deze botsing bestaat er gevaar dat de waren en de UPC-shuttle kunnen vallen. XBatterijklep moet tijdens het gebruik gesloten zijn.
246
WAARSCHUWING!
04.15 NL
Gevaar tijdens het transport van het niet op de voorgeschreven wijze opgenomen UPC-shuttle Een niet op de voorgeschreven wijze opgenomen UPC-shuttle kan tijdens het transport van het lastopnamemiddel van de bij het transport gebruikte interne transportmiddel vallen. Dit kan leiden tot letsel bij de bediener of derden. Voordat de UPC-shuttle wordt opgenomen moet de bediener zich ervan overtuigen dat het interne transportmiddel geschikt is voor het transport van de UPC-shuttle. XVorken op het midden van het vorkenbord instellen. Het lastzwaartepunt moet midden tussen de vorken liggen. XAfstand tussen de vorken op minimaal 570 mm instellen. Vorktandafstand voor de opname van de UPC-shuttle controleren, indien nodig instellen. XDe vorken moet op de antislipcoating aan de onderkant van de UPC-shuttle liggen. XVorken zo onder de UPC-shuttle rijden zodat de vorkpunten van het voor het transport gebruikte interne transportmiddel vlak tegen de voorkant van de UPCshuttle staat. Daardoor worden beschadigingen aan de lasten in de stelling of van de stelling vermeden. XNiet de op het lastdiagram aangegeven maximale lasten overschrijden. XUPC-shuttle uitsluitend zonder last transporteren. XNiet onder de opgeheven UPC-shuttle of lastopnamemiddel gaan staan en eronder blijven staan. XDe UPC-shuttle met gedaald lastopnamemiddel transporteren. Daarvoor de UPCshuttle rekening houdend met de bodemvrijheid fijngevoelig dalen. XHet voor het transport gebruikte interne transportmiddel nauwkeurig accelereren en afremmen.
247
7.1.1 Algemene montageaanwijzingen 174
175
174
176
174
177
175
1
39
1
174
177
VOORZICHTIG! Kantelgevaar door niet op de voorgeschreven wijze bevestigd draagframe Bij het neerzetten van de UPC-shuttle op de niet op de beschreven wijze bevestigd draagframe kan het draagframe wegglijden of omkiepen. Hetzelfde geldt voor het verwijderen van de UPC-shuttle van het draagframe. XAlle vier staanders (177) van het draagframe vastschroeven aan de vloer. 7.1.2 UPC-shuttle op het draagframe plaatsen Werkwijze • UPC-shuttle uit het palletkanaal nemen, zie pagina 156. • Voor het draagframe de hefmast van het interne transportmiddel rechtop zetten en zo het lastopnamemiddel horizontaal zetten. • UPC-shuttle op de hoogte boven de oplegrails (175) vrij heffen. • UPC-shuttle voor het draagframe in het midden tussen de oplegrails (175) uitlijnen. OPMERKING Gevaar van materiaalbeschadigingen bij het inrijden van het draagframe Bij het inrijden in het draagframe erop letten dat het draagframe (staander (177), dwarsdrager (176), legrails (175) etc.) niet wordt geramd.
04.15 NL
• Intern transportmiddel langzaam vooruit rijden, totdat de achterzijde (1) van de UPC-shuttle zich achter de mechanische eindaanslagen (174) van het draagframe.
248
OPMERKING Gevaar van materiaalbeschadigingen bij het neerzetten van de UPC-shuttle op de oplegrails van het draagframe XBij het neerlaten erop letten, dat de dwarsdragers van het draagframe niet worden aangeraakt en zo worden beschadigd. XHard neerzetten UPC-shuttle vermijden, om de UPC-shuttle en de oplegrails niet te beschadigen. XNadat de UPC-shuttle op de oplegrails (175) is neergezet, mag deze niet meer worden verschoven met de voor het transport gebruikte interne transportmiddel. Het verschuiven veroorzaakt beschadigingen aan de UPC-shuttle en de constructie van het draagframe. • UPC-shuttle langzaam en gelijkmatig op de oplegrails (175) zetten. • Lastopnamemiddel van intern transportmiddel voorzichtig verder dalen, totdat de vorken geen contact meer met de UPC-shuttle hebben. UPC-shuttle is op het draagframe geplaatst. • Erop letten dat er vrij zicht is en dat de rijbaan vrij is. OPMERKING Gevaar van materiaalbeschadigingen bij het verlaten van het draagframe Bij het terugrijden uit het draagframe erop letten, dat de componenten van het draagframe niet worden aangeraakt. • Intern transportmiddel langzaam terugrijden totdat het lastopnamemiddel zich volledig voor het draagframe bevindt. • Lastopnamemiddel van intern transportmiddel dalen tot bodemvrijheid. • UPC-shuttle uitschakelen, zie pagina 141. • Sleutel uit het contactslot (39) trekken.
04.15 NL
De UPC-shuttle is beveiligd op het draagframe geplaatst.
249
7.1.3 UPC-shuttle van draagframe verwijderen 174
175
174
176
177
174
175
1
39
1
174
177
Voorwaarden – UPC-shuttle bevindt zich op het draagframe. – UPC-shuttle heeft geen last opgenomen. – Afstand van de vorken van het voor het transport gebruikte interne transportmiddel (143) is minimaal op 570 mm ingesteld. – UPC-shuttle is bedrijfsklaar, zie pagina 140. Werkwijze • Hefmast van intern transportmiddel rechtop zetten en daarmee het lastopnamemiddel horizontaal zetten. • Lastopnamemiddel van intern transportmiddel zover opheffen, totdat de vorken onbelemmerd onder de UPC-shuttle kunnen worden geschoven. OPMERKING Gevaar van materiaalbeschadigingen bij het inrijden van het draagframe Bij het inrijden in het draagframe erop letten dat het draagframe (staander (177), dwarsdrager (176), legrails (175) etc.) niet wordt geramd. • Intern transportmiddel langzaam vooruit rijden, totdat het lastopnamemiddel zich volledig onder de UPC-shuttle bevindt. OPMERKING Gevaar voor materiaalbeschadigingen op het draagframe Om beschadiging van het draagframe te vermijden mogen ge vorkpunten van het voor het transport gebruikte interne transportmiddel niet over de voorzijde van de UPC-shuttle steken.
04.15 NL
• Lastopnamemiddel van intern transportmiddel minimaal 20 cm opheffen totdat de UPC-shuttle vrij op de vorken ligt en zonder stoten uit het draagframe kan worden gereden. • Erop letten dat er vrij zicht is en dat de rijbaan vrij is.
250
OPMERKING Gevaar van materiaalbeschadigingen bij het verlaten van het draagframe Bij het terugrijden uit het draagframe erop letten, dat de componenten van het draagframe niet worden aangeraakt. • Intern transportmiddel langzaam terugrijden totdat het lastopnamemiddel zich volledig voor het draagframe bevindt. • Lastopnamemiddel van intern transportmiddel dalen tot bodemvrijheid.
04.15 NL
De UPC-shuttle is van het draagframe verwijderd.
251
7.2
Beschrijving van de optionele magazijnfuncties
7.2.1 Beschrijving van de opslagfunctie "uitslaan LIFO van een vooraf gedefinieerd aantal pallets uit het palletkanaal" 147
149
01
01 LIFO OUT 05
LIFO 3s
122
ek
148
121
.
01 OK
124 125
04.15 NL
Voorwaarden – UPC-shuttle is bedrijfsklaar, zie pagina 140. – UPC-shuttle is in het palletkanaal geplaatst en bevindt zich op de eerste palletplaats, zie pagina 152. – RF-afstandsbediening is ingeschakeld, zie pagina 138. – UPC-shuttle is verbonden met de RF-afstandsbediening, zie pagina 139. – Eerste palletplaats bij kanaalbegin wordt niet gebruikt door een pallet.
252
Stap 1: Opslagfunctie "uitslaan LIFO van een vooraf gedefinieerd aantal pallets uit het palletkanaal" naar de UPC-shuttle sturen
04.15 NL
Z
Werkwijze • Opslagfunctie "LIFO" vastleggen: • Toets "FIFO / LIFO" (124) indrukken totdat op het display (121) van de RFafstandsbediening de opslagfunctie "LIFO" (147) wordt weergegeven. • Aantal pallets die moeten worden uitgeslagen vastleggen: • Toets "Uitslaan" (122) indrukken. • Toets "uitslaan (122) binnen 0,5 seconden opnieuw indrukken. Het aantal pallets die moeten worden uitgeslagen verhoogt met iedere druk op de knop met één pallet. Op het display (121) van de RF-afstandsbediening wordt het submenu (149) met het momenteel ingesteld aantal pallets weergegeven dat moet worden uitgeslagen. Deze stappen herhalen tot het gewenste aantal pallets is ingesteld dat moet worden uitgeslagen. Er kunnen maximaal 20 pallets worden ingesteld. De opdracht wordt naar de UPC-shuttle verzonden, op het moment dat de toets "uitslaan (122) binnen 0,5 seconden niet wordt ingedrukt. Er klinkt een akoestisch signaal. Op het display (121) van de RF-afstandsbediening 3 seconden de indicatie "OK" (148). De horizontale en verticale waarschuwingslampen branden een korte tijd niet meer.
253
147
149
01
01 LIFO OUT 05
LIFO 3s
122
ek
148
Z
121
.
01 OK
124 125
Het uitslaan van een ingesteld aantal pallets uit het palletkanaal met de UPCshuttle gebeurt automatisch. Het uitslaan kan op ieder moment worden afgebroken door het indrukken van de toets "STOP" (125), zie pagina 166. Stap 2: Beschrijving van het uitslaan (LIFO) van pallets uit het palletkanaal
Z
Z
254
• UPC-shuttle accelereert en rijdt in de richting van het kanaalbegin. De sensoren van de UPC-shuttle herkennen de eerste palletplaats en het kanaalbegin. Daardoor is verzekerd dat de UPC-shuttle veilig voor de mechanische eindaanslagen aan het kanaalbegin stil komt te staan. • Voor het bereiken van de eerste palletplaats reduceert de UPC-shuttle zijn snelheid. • Na het bereiken van de eerste palletplaats stopt de UPC-shuttle. • Hefplatform van UPC-shuttle wordt gedaald. De pallet die moet worden uitgeslagen is op de palletoplegrails van het palletkanaal geplaatst. • De pallet kan uit het palletkanaal worden verwijderd, zie pagina 164. Als er zich nog een pallet op de eerste palletplaats aan kanaalbegin bevindt, wordt de pallet door de sensoren van de UPC-shuttle herkend. Nadat de pallet is herkend, reduceert de UPC-shuttle de snelheid. Vóór het bereiken van de pallet op de eerste palletplaats stopt de UPC-shuttle. Nadat de pallet van de eerste palletplaats uit het palletkanaal is verwijderd, zet de UPC-shuttle afhankelijk van de instelling het uitslaan als volgt voort:
04.15 NL
Z
Werkwijze • UPC-shuttle accelereert en rijdt in de richting van het kanaaleinde van de als laatste ingeslagen pallet. De sensoren van UPC-shuttle herkent de pallet die moet worden uitgeslagen in het palletkanaal. • Voor het bereiken van de pallet reduceert de UPC-shuttle zijn snelheid, zodat de UPC-shuttle exact onder de pallet die moet worden uitgeslagen kan worden gepositioneerd. • UPC-shuttle positioneert zich onder de pallet die moet worden uitgeslagen. • Hefplatform van UPC-shuttle wordt opgeheven. De pallet die moet worden uitgeslagen wordt opgeheven.
Z
• t: Toets "uitslaan" (122) kort indrukken. UPC-shuttle rijdt met gereduceerde snelheid door in de richting van het kanaalbegin en zet de pallet op de eerste palletplaats neer. • o: UPC-shuttle rijdt na afloop van een instelbare tijd met gereduceerde snelheid door in de richting van het kanaalbegin en zet de pallet op de eerste palletplaats neer. De tijd (tussen 10 seconden en 30 seconden) kan worden ingesteld door de klantenservice van de producent. De standaardwaarde van deze tijd bedraagt 15 seconden.
04.15 NL
Dit proces wordt zolang herhaald, totdat de laatste van de ingestelde pallets op de eerste palletplaats is neergezet. De UPC-shuttle bevindt zich weer aan het kanaalbegin. Op het display (121) van de RF-afstandsbediening 3 seconden de indicatie "READY". Er kan een nieuwe opdracht naar de UPC-shuttle worden verzonden.
255
7.2.2 Beschrijving van de opslagfunctie "uitslaan FIFO van een vooraf gedefinieerd aantal pallets uit het palletkanaal" 150
149
01
01 FIFO OUT 05
FIFO 3s
122
ek
148
121
.
01 OK
124 125
Voorwaarden – UPC-shuttle is bedrijfsklaar, zie pagina 140. – UPC-shuttle is in de palletgang geplaatst en bevindt zich op de eerste palletplaats, zie pagina 152. – Afstandsbediening is ingeschakeld, zie pagina 138. – UPC-shuttle is verbonden met een afstandsbediening, zie pagina 139. – Laatste palletplaats bij gangeinde wordt niet gebruikt door een pallet. Stap 1: Opslagfunctie "uitslaan FIFO van een vooraf gedefinieerd aantal pallets uit het palletkanaal" naar de UPC-shuttle sturen
Z
256
Het uitslaan van een ingesteld aantal pallets uit het palletkanaal met de UPCshuttle gebeurt automatisch. Het uitslaan kan op ieder moment worden afgebroken door het indrukken van de toets "STOP" (125), zie pagina 166.
04.15 NL
Z
Werkwijze • Opslagfunctie "FIFO" vastleggen: • Toets "FIFO / LIFO" (124) indrukken totdat op het display (121) van de RFafstandsbediening de opslagfunctie "LIFO" (150) wordt weergegeven. • Aantal pallets die moeten worden uitgeslagen vastleggen: • Toets "Uitslaan" (122) indrukken. • Toets "uitslaan (122) binnen 0,5 seconden opnieuw indrukken. Het aantal pallets die moeten worden uitgeslagen verhoogt met iedere druk op de knop met één pallet. Op het display (121) van de RF-afstandsbediening wordt het submenu (149) met het momenteel ingesteld aantal pallets weergegeven dat moet worden uitgeslagen. Deze stappen herhalen tot het gewenste aantal pallets is ingesteld dat moet worden uitgeslagen. Er kunnen maximaal 20 pallets worden ingesteld. De opdracht wordt naar de UPC-shuttle verzonden, op het moment dat de toets "uitslaan (122) binnen 0,5 seconden niet wordt ingedrukt. Er klinkt een akoestisch signaal. Op het display (121) van de RF-afstandsbediening 3 seconden de indicatie "OK" (148). De horizontale en verticale waarschuwingslampen branden een korte tijd niet meer.
Stap 2: Beschrijving referentierit
Z Z
Werkwijze Voor iedere opslagfunctie "FIFO" voert de UPC-shuttle een referentierit uit. • UPC-shuttle accelereert en rijdt in de richting van het kanaaleinde. De sensoren van de UPC-shuttle herkennen de laatste palletplaats en het kanaaleinde. Daardoor is verzekerd dat de UPC-shuttle veilig voor de mechanische eindaanslagen aan het kanaaleinde stil komt te staan. • Voor het bereiken van de laatste palletplaats reduceert de UPC-shuttle zijn snelheid. • Na het bereiken van de laatste palletplaats stopt de UPC-shuttle.
04.15 NL
Met de referentierit controleert de UPC-shuttle of de laatste palletplaats aan het kanaaleinde door een pallet in gebruik is. Als de laatste palletplaats bezet is breekt de UPC-shuttle het uitslaan af en blijft aan het kanaalbegin staan.
257
150
149
01
01 FIFO OUT 05
FIFO 3s
122
ek
148
121
.
01 OK
124 125
Stap 3: Beschrijving van het uitslaan (FIFO) van pallets uit het palletkanaal
Z
Z
258
• UPC-shuttle accelereert en rijdt in de richting van het kanaaleinde. De sensoren van de UPC-shuttle herkennen de laatste palletplaats en het kanaaleinde. Daardoor is verzekerd dat de UPC-shuttle veilig voor de mechanische eindaanslagen aan het kanaaleinde stil komt te staan. • Voor het bereiken van de laatste palletplaats reduceert de UPC-shuttle zijn snelheid. • Na het bereiken van de laatste palletplaats stopt de UPC-shuttle. • Hefplatform van UPC-shuttle wordt gedaald. De pallet die moet worden uitgeslagen wordt op de palletoplegrails van het palletkanaal gezet. • De pallet kan uit het palletkanaal worden verwijderd, zie pagina 164. Als er zich nog een pallet op de laatste palletplaats aan kanaaleinde bevindt, wordt de pallet door de sensoren van de UPC-shuttle herkend. Nadat de pallet is herkend, reduceert de UPC-shuttle de snelheid. Vóór het bereiken van de pallet op de laatste palletplaats stopt de UPC-shuttle. Nadat de pallet van de laatste palletplaats uit het palletkanaal is verwijderd, zet de UPC-shuttle afhankelijk van de instelling het uitslaan als volgt voort: • t: Toets "uitslaan" (122) kort indrukken. UPC-shuttle rijdt met gereduceerde snelheid door in de richting van het kanaaleinde en zet de pallet op de laatste palletplaats neer.
04.15 NL
Z
Werkwijze • UPC-shuttle accelereert en rijdt in de richting van het kanaalbegin naar de laatste pallet in het palletkanaal. De sensoren van UPC-shuttle herkent de pallet die moet worden uitgeslagen in het palletkanaal. • Voor het bereiken van de pallet reduceert de UPC-shuttle zijn snelheid, zodat de UPC-shuttle exact onder de pallet die moet worden uitgeslagen kan worden gepositioneerd. • UPC-shuttle positioneert zich onder de pallet die moet worden uitgeslagen. • Hefplatform van UPC-shuttle wordt opgeheven. De pallet die moet worden uitgeslagen wordt opgeheven.
Z
• o: UPC-shuttle rijdt na afloop van een instelbare tijd met gereduceerde snelheid door in de richting van het kanaaleinde en zet de pallet op de laatste palletplaats neer. De tijd (tussen 10 seconden en 30 seconden) kan worden ingesteld door de klantenservice van de producent. De standaardwaarde van deze tijd bedraagt 15 seconden. Dit proces wordt zolang herhaald, totdat de laatste van de ingestelde pallets op de laatste palletplaats is neergezet. Stap 4: Afsluitend rit naar het kanaalbegin
Z
Werkwijze • UPC-shuttle accelereert en rijdt in de richting van het kanaalbegin. De sensoren van de UPC-shuttle herkennen de eerste palletplaats en het kanaalbegin. Daardoor is verzekerd dat de UPC-shuttle veilig voor de mechanische eindaanslagen aan het kanaalbegin stil komt te staan. • Voor het bereiken van de eerste palletplaats reduceert de UPC-shuttle zijn snelheid. • Na het bereiken van de eerste palletplaats stopt de UPC-shuttle.
04.15 NL
De UPC-shuttle bevindt zich weer aan het kanaalbegin. Op het display (121) van de RF-afstandsbediening 3 seconden de indicatie "READY". Er kan een nieuwe opdracht naar de UPC-shuttle worden verzonden.
259
7.2.3 Gebruik van het submenu "Optionele opslagfuncties"
01 LIFO
121
01 178
Indicatie/ pictogram OPTION 1
OPTION 2 OPTION 3 OPTION 4
OPTION 5 OPTION 6 OPTION 7
Oproepen van de optie
Aanduiding van de optie
– Verdichten naar – Toets "OPTION“ (127) kanaalbegin, zie indrukken totdat het pagina 261. pictogram (178) "verdichten" of "OPTION 1" – Verdichten naar op het display (121) van de kanaaleinde, zie RF-afstandsbediening pagina 266. wordt weergegeven. De optie 2 wordt momenteel niet gebruikt. De optie 3 wordt momenteel niet gebruikt. – Toets "OPTION“ (127) – Aantal ingeslagen pallets in indrukken totdat het het palletkanaal tellen, zie pictogram (178) "pallets pagina 270. tellen" of "OPTION 4" op het display (121) van de RF-afstandsbediening wordt weergegeven. De optie 5 wordt momenteel niet gebruikt. De optie 6 wordt momenteel niet gebruikt. – Gedrag van de UPC-shuttle – De optie kan niet worden opgeroepen. nadat een hindernis in het palletkanaal is herkend, zie – De optie kan door de pagina 272. geschoolde klantenservice – UPC-shuttle gebruikt wielen van de producent worden met een diameter van aangepast. 90 mm, zie pagina 37.
04.15 NL
OPTION 8
127
260
7.2.4 Verdichten naar gangbegin (o) Beschrijving van de opslagfunctie "verdichten naar kanaalbegin" Bij de opslagfunctie "verdichten naar kanaalbegin" worden de pallets in het palletkanaal zo omgeslagen dat de pallets vanaf de tweede palletplaats aan het kanaalbegin achter elkaar worden neergezet.
Z
De eerste palletplaats wordt niet gebruikt, zodat de UPC-shuttle na opdrachteinde weer uit het palletkanaal kan worden verwijderd, zie pagina 156.
04.15 NL
Voorwaarden – UPC-shuttle is bedrijfsklaar, zie pagina 140. – UPC-shuttle is in het palletkanaal geplaatst en bevindt zich op de eerste palletplaats, zie pagina 152. – RF-afstandsbediening is ingeschakeld, zie pagina 138. – UPC-shuttle is verbonden met de RF-afstandsbediening, zie pagina 139. – Eerste palletplaats bij kanaalbegin wordt niet gebruikt door een pallet.
261
01 147
LIFO
121
122
01 178
125 127
Stap 1: Optionele opslagfunctie "verdichten naar kanaalbegin / kanaaleinde" oproepen Werkwijze • Toets "OPTION“ (127) indrukken totdat het pictogram (178) "verdichten" of de tekst "OPTION 1" op het display (121) van de RF-afstandsbediening wordt weergegeven. De optionele opslagfunctie "verdichten naar kanaalbegin / kanaaleinde" in het submenu "Optionele opslagfuncties" werd opgeroepen en kan worden geactiveerd. Stap 2: Optionele opslagfunctie "verdichten naar kanaalbegin" activeren Werkwijze • Toets "uitslaan" (122) kort indrukken. Er klinkt een akoestisch signaal. Op het display (121) van de RF-afstandsbediening 3 seconden de indicatie "OK". De horizontale en verticale waarschuwingslampen branden een korte tijd niet meer. Het verdichten naar het kanaalbegin met de UPC-shuttle gebeurt automatisch. Het omslaan kan op ieder moment worden afgebroken door het indrukken van de toets "STOP" (125), zie pagina 166.
04.15 NL
Z
262
Stap 3: Beschrijving van de opslagfunctie "verdichten naar kanaalbegin" (pallet op de eerste vrije palletplaats neerzetten) Voorwaarden – Tweede palletplaats bij kanaalbegin wordt niet gebruikt door een pallet. Als een pallet op de tweede palletplaats ligt, zie stap 4.
Z
Z
Werkwijze • UPC-shuttle accelereert en rijdt in de richting van het kanaaleinde naar de volgende ingeslagen pallet. De sensoren van UPC-shuttle herkent de pallet die moet worden omgeslagen in het palletkanaal. • Voor het bereiken van de pallet reduceert de UPC-shuttle zijn snelheid, zodat de UPC-shuttle exact onder de pallet kan worden gepositioneerd. • UPC-shuttle positioneert zich onder de pallet die moet worden omgeslagen. • Hefplatform van UPC-shuttle wordt opgeheven. De pallet die moet worden omgeslagen wordt opgeheven. • UPC-shuttle accelereert en rijdt in de richting van het kanaalbegin. De sensoren van de UPC-shuttle herkennen de eerste palletplaats en het kanaalbegin. Daardoor is verzekerd dat de UPC-shuttle veilig voor de mechanische eindaanslagen aan het kanaalbegin stil komt te staan. • Voor het bereiken van de eerste palletplaats reduceert de UPC-shuttle zijn snelheid. • Na het bereiken van de eerste palletplaats stopt de UPC-shuttle. • UPC-shuttle accelereert en rijdt met gereduceerde snelheid in de richting van het kanaaleinde. • Op de hoogte van de railgaten aan het kanaalbegin stopt de UPC-shuttle. • Hefplatform van UPC-shuttle wordt gedaald. De pallet die moet worden omgeslagen wordt op de palletoplegrails van het palletkanaal gezet.
04.15 NL
• Daarna probeert de UPC-shuttle meer pallets een voor een neer te zetten, zie stap 4.
263
01 147
LIFO
01
121
127
Stap 4: Meer pallets naar het kanaalbegin transporteren en een voor een neerzetten Voorwaarden – Tweede palletplaats bij kanaalbegin wordt gebruikt door een pallet.
Z
Z
Z
Werkwijze • UPC-shuttle accelereert en rijdt in de richting van het kanaaleinde naar de volgende ingeslagen pallet. De sensoren van UPC-shuttle herkent de pallet die moet worden omgeslagen in het palletkanaal. • Voor het bereiken van de pallet reduceert de UPC-shuttle zijn snelheid, zodat de UPC-shuttle exact onder de pallet kan worden gepositioneerd. • UPC-shuttle positioneert zich onder de pallet die moet worden omgeslagen. • Hefplatform van UPC-shuttle wordt opgeheven. De pallet die moet worden omgeslagen wordt opgeheven. • UPC-shuttle accelereert en rijdt in de richting van het kanaalbegin totdat de sensoren van de UPC-shuttle een neergezette pallet herkennen. • Voor het bereiken van de pallet reduceert de UPC-shuttle zijn snelheid. • UPC-shuttle rijdt de pallet tot een gedefinieerde afstand voor de neergezette pallet. De gedefinieerde afstand kan door de klantenservice van de producent worden ingesteld. • Na het bereiken van de afstand stopt de UPC-shuttle. • Hefplatform van UPC-shuttle wordt gedaald. De pallet die moet worden omgeslagen wordt op de palletoplegrails van het palletkanaal gezet. Dit proces wordt zolang herhaald, totdat alle pallets achter elkaar zijn neergezet.
Werkwijze • UPC-shuttle accelereert en rijdt in de richting van het kanaaleinde. 264
04.15 NL
Stap 5: Afsluitend rit naar het kanaalbegin
Z
Z
De sensoren van de UPC-shuttle herkennen de laatste palletplaats en het kanaaleinde. Daardoor is verzekerd dat de UPC-shuttle veilig voor de mechanische eindaanslagen aan het kanaaleinde stil komt te staan. • Voor het bereiken van de laatste palletplaats reduceert de UPC-shuttle zijn snelheid. • Na het bereiken van de laatste palletplaats stopt de UPC-shuttle. In het palletkanaal bevinden zich geen verdere pallets meer om te slaan. • UPC-shuttle accelereert en rijdt in de richting van het kanaalbegin. De sensoren van de UPC-shuttle herkennen de eerste palletplaats en het kanaalbegin. Daardoor is verzekerd dat de UPC-shuttle veilig voor de mechanische eindaanslagen aan het kanaalbegin stil komt te staan. • Voor het bereiken van de eerste palletplaats reduceert de UPC-shuttle zijn snelheid. • Na het bereiken van de eerste palletplaats stopt de UPC-shuttle. De UPC-shuttle bevindt zich weer aan het kanaalbegin. Op het display (121) van de RF-afstandsbediening 3 seconden de indicatie "READY". Er kan een nieuwe opdracht naar de UPC-shuttle worden verzonden. Verlaat van het submenu "Optionele opslagfuncties" Werkwijze • Toets "OPTION“ (127) indrukken totdat het menu (147) op het display (121) van de RF-afstandsbediening wordt weergegeven.
04.15 NL
Het submenu "Optionele opslagfuncties" is verlaten.
265
7.2.5 Verdichten naar gangeinde (o) Beschrijving opslagfunctie "verdichten naar kanaaleinde" Bij de opslagfunctie "verdichten naar kanaaleinde" worden de pallets in het palletkanaal zo omgeslagen dat de pallets vanaf de laatste palletplaats aan het kanaaleinde achter elkaar worden neergezet.
01 147
LIFO
121
123
01 178
125 127
Voorwaarden – UPC-shuttle is bedrijfsklaar, zie pagina 140. – UPC-shuttle is in het palletkanaal geplaatst en bevindt zich op de eerste palletplaats, zie pagina 152. – RF-afstandsbediening is ingeschakeld, zie pagina 138. – UPC-shuttle is verbonden met de RF-afstandsbediening, zie pagina 139. Stap 1: Optionele opslagfunctie "verdichten naar kanaalbegin / kanaaleinde" oproepen Werkwijze • Toets "OPTION“ (127) indrukken totdat het pictogram (178) "verdichten" of de tekst "OPTION 1" op het display (121) van de RF-afstandsbediening wordt weergegeven. De optionele opslagfunctie "verdichten naar kanaalbegin / kanaaleinde" in het submenu "Optionele opslagfuncties" werd opgeroepen en kan worden geactiveerd. Stap 2: Optionele opslagfunctie "verdichten naar kanaaleinde" activeren
Z 266
Het verdichten naar kanaaleinde met de UPC-shuttle gebeurt automatisch. Het omslaan kan op ieder moment worden afgebroken door het indrukken van de toets "STOP" (125), zie pagina 166.
04.15 NL
Werkwijze • Toets "inslaan" (123) kort indrukken. Er klinkt een akoestisch signaal. Op het display (121) van de RF-afstandsbediening 3 seconden de indicatie "OK". De horizontale en verticale waarschuwingslampen branden een korte tijd niet meer.
Stap 3: Beschrijving referentierit
Z
Werkwijze • UPC-shuttle accelereert en rijdt in de richting van het kanaaleinde. De sensoren van de UPC-shuttle herkennen de laatste palletplaats en het kanaaleinde. Daardoor is verzekerd dat de UPC-shuttle veilig voor de mechanische eindaanslagen aan het kanaaleinde stil komt te staan. • Voor het bereiken van de laatste palletplaats reduceert de UPC-shuttle zijn snelheid. • Na het bereiken van de laatste palletplaats stopt de UPC-shuttle. Stap 4: Pallet op de laatste vrije palletplaats neerzetten Voorwaarden – Laatste palletplaats bij kanaaleinde wordt niet gebruikt door een pallet. Als een pallet op de laatste palletplaats ligt, zie stap 5.
Z
Z
Werkwijze • UPC-shuttle accelereert en rijdt in de richting van het kanaalbegin naar de volgende pallet in het palletkanaal. De sensoren van UPC-shuttle herkent de pallet die moet worden omgeslagen in het palletkanaal. • Voor het bereiken van de pallet reduceert de UPC-shuttle zijn snelheid, zodat de UPC-shuttle exact onder de pallet kan worden gepositioneerd. • UPC-shuttle positioneert zich onder de pallet die moet worden omgeslagen. • Hefplatform van UPC-shuttle wordt opgeheven. De pallet die moet worden omgeslagen wordt opgeheven. • UPC-shuttle accelereert en rijdt in de richting van het kanaaleinde. De sensoren van de UPC-shuttle herkennen de laatste palletplaats. • Voor het bereiken van de laatste palletplaats reduceert de UPC-shuttle zijn snelheid. • Na het bereiken van de laatste palletplaats stopt de UPC-shuttle. • Hefplatform van UPC-shuttle wordt gedaald. De pallet die moet worden omgeslagen wordt op de palletoplegrails van het palletkanaal gezet.
04.15 NL
• Daarna probeert de UPC-shuttle meer pallets een voor een neer te zetten, zie stap 5.
267
01 147
LIFO
01
121
127
Stap 5: Meer pallets naar het kanaaleinde transporteren en een voor een neerzetten Voorwaarden – Laatste palletplaats bij kanaaleinde wordt gebruikt door een pallet.
Z
Z
Z
Werkwijze • UPC-shuttle accelereert en rijdt in de richting van het kanaaleinde naar de volgende ingeslagen pallet. De sensoren van UPC-shuttle herkent de volgende pallet die moet worden omgeslagen in het palletkanaal. • Voor het bereiken van de pallet reduceert de UPC-shuttle zijn snelheid, zodat de UPC-shuttle exact onder de pallet kan worden gepositioneerd. • UPC-shuttle positioneert zich onder de pallet die moet worden omgeslagen. • Hefplatform van UPC-shuttle wordt opgeheven. De pallet die moet worden omgeslagen wordt opgeheven. • UPC-shuttle accelereert en rijdt in de richting van het kanaaleinde totdat de sensoren van de UPC-shuttle een neergezette pallet herkennen. • Voor het bereiken van de pallet reduceert de UPC-shuttle zijn snelheid. • UPC-shuttle rijdt de pallet tot een gedefinieerde afstand voor de neergezette pallet. De gedefinieerde afstand kan door de klantenservice van de producent worden ingesteld. • Na het bereiken van de afstand stopt de UPC-shuttle. • Hefplatform van UPC-shuttle wordt gedaald. De pallet die moet worden omgeslagen wordt op de palletoplegrails van het palletkanaal gezet. Dit proces wordt zolang herhaald, totdat alle pallets achter elkaar zijn neergezet.
Werkwijze • UPC-shuttle accelereert en rijdt in de richting van het kanaalbegin. 268
04.15 NL
Stap 6: Afsluitend rit naar het kanaalbegin
Z
De sensoren van de UPC-shuttle herkennen de eerste palletplaats en het kanaalbegin. Daardoor is verzekerd dat de UPC-shuttle veilig voor de mechanische eindaanslagen aan het kanaalbegin stil komt te staan. • Voor het bereiken van de eerste palletplaats reduceert de UPC-shuttle zijn snelheid. • Na het bereiken van de eerste palletplaats stopt de UPC-shuttle. In het palletkanaal bevinden zich geen verdere pallets meer om te slaan. De UPCshuttle bevindt zich weer aan het kanaalbegin. Op het display (121) van de RFafstandsbediening 3 seconden de indicatie "READY". Er kan een nieuwe opdracht naar de UPC-shuttle worden verzonden. Verlaat van het submenu "Optionele opslagfuncties" Werkwijze • Toets "OPTION“ (127) indrukken totdat het menu (147) op het display (121) van de RF-afstandsbediening wordt weergegeven.
04.15 NL
Het submenu "Optionele opslagfuncties" is verlaten.
269
7.2.6 Aantal ingeslagen pallets in het palletkanaal tellen 147
01
121
LIFO 122 123
01
01
>> 24 << 179
125 127
178
Voorwaarden – UPC-shuttle is bedrijfsklaar, zie pagina 140. – UPC-shuttle is in het palletkanaal geplaatst en bevindt zich op de eerste palletplaats, zie pagina 152. – RF-afstandsbediening is ingeschakeld, zie pagina 138. – UPC-shuttle is verbonden met de RF-afstandsbediening, zie pagina 139. – Eerste palletplaats bij kanaalbegin wordt niet gebruikt door een pallet. Stap 1: Optionele opslagfunctie "aantal ingeslagen pallets in het palletkanaal tellen" oproepen Werkwijze • Toets "OPTION“ (127) indrukken totdat het pictogram (178) "pallets tellen" of de tekst "OPTION 4" op het display (121) van de RF-afstandsbediening wordt weergegeven. De optionele opslagfunctie "aantal ingeslagen pallets in palletkanaal tellen" in het submenu "Optionele opslagfuncties" werd opgeroepen en kan worden geactiveerd. Stap 2: Aantal ingeslagen pallets in het palletkanaal tellen
Z • • • •
270
Het tellen van de ingeslagen pallets in het palletkanaal met de UPC-shuttle gebeurt automatisch. Het tellen kan op ieder moment worden afgebroken door het indrukken van de toets "STOP" (125), zie pagina 166. UPC-shuttle accelereert en rijdt in de richting van het kanaaleinde. Nadat de UPC-shuttle de eerste in het palletkanaal ingeslagen pallet herkent, reduceert de UPC-shuttle de snelheid. UPC-shuttle rijdt met deze snelheid door in de richting van het kanaaleinde. Tijdens het rijden naar het kanaaleinde tellen de sensoren van de UPC-shuttle de ingeslagen pallets in het palletkanaal.
04.15 NL
Werkwijze • Toets "uitslaan" (122) of toets "inslaan" (123) indrukken. Er klinkt een akoestisch signaal. Op het display (121) van de RF-afstandsbediening 3 seconden de indicatie "OK". De horizontale en verticale waarschuwingslampen branden een korte tijd niet meer.
Z Z
• •
• • •
Z
•
De sensoren van de UPC-shuttle herkennen de laatste palletplaats en het kanaaleinde. Daardoor is verzekerd dat de UPC-shuttle veilig voor de mechanische eindaanslagen aan het kanaaleinde stil komt te staan. Na het bereiken van de laatste palletplaats stopt de UPC-shuttle. Daarna accelereert de UPC-shuttle en rijdt in de richting van het kanaalbegin. De sensoren van de UPC-shuttle herkennen de eerste palletplaats en het kanaalbegin. Daardoor is verzekerd dat de UPC-shuttle veilig voor de mechanische eindaanslagen aan het kanaalbegin stil komt te staan. Voor het bereiken van de eerste palletplaats reduceert de UPC-shuttle zijn snelheid. Na het bereiken van de eerste palletplaats stopt de UPC-shuttle. Op het display (121) van de RF-afstandsbediening wordt het aantal (179) getelde pallets in het palletkanaal weergegeven. In het voorbeeld zijn dat 24 pallets (>> 24 <<). Toets "STOP“ indrukken totdat het pictogram (178) "pallets tellen" of de tekst "OPTION 4" op het display (121) van de RF-afstandsbediening wordt weergegeven.
De UPC-shuttle bevindt zich weer aan het kanaalbegin. Er kan een nieuwe opdracht naar de UPC-shuttle worden verzonden. Verlaat van het submenu "Optionele opslagfuncties" Werkwijze • Toets "OPTION“ (127) indrukken totdat het menu (147) op het display (121) van de RF-afstandsbediening wordt weergegeven.
04.15 NL
Het submenu "Optionele opslagfuncties" is verlaten.
271
7.2.7 Gedrag van de UPC-shuttle nadat een hindernis in het palletkanaal is herkend
Z
Het gedrag van de UPC-shuttle nadat een hindernis in het palletkanaal herkend is, kan door de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent worden ingesteld. Standaardinstelling "UPC-shuttle stopt"
04.15 NL
Werkwijze • UPC-shuttle herkent een hindernis in het palletkanaal. • De snelheid van de UPC-shuttle wordt meteen gereduceerd. • Na het bereiken van de gereduceerde snelheid controleert de UPC-shuttle of het hindernis nog aanwezig is. • Hindernis is niet meer aanwezig (bijvoorbeeld de botssensor heeft een reflectie als hindernis geëvalueerd): • De UPC-shuttle accelereert weer tot de vrijgegeven snelheid. • De opdracht wordt verder uitgevoerd. • Hindernis is nog aanwezig: • De UPC-shuttle stopt. • De opdracht wordt afgebroken. • Vervolgens moet de UPC-shuttle met de hand naar het kanaalbegin worden gereden, zie pagina 168.
272
Optionele instelling "UPC-shuttle rijdt met sluipsnelheid door"
Z
Werkwijze Als pallets met hangende of losgeraakte folie in het palletkanaal worden ingeslagen, wordt deze optionele instelling toegepast. • UPC-shuttle herkent een hindernis in het palletkanaal. • De snelheid van de UPC-shuttle wordt meteen gereduceerd. • Na het bereiken van de gereduceerde snelheid controleert de UPC-shuttle of het hindernis nog aanwezig is. • Hindernis is niet meer aanwezig (bijvoorbeeld de botssensor heeft een reflectie als hindernis geëvalueerd): • De UPC-shuttle accelereert weer tot de vrijgegeven snelheid. • De opdracht wordt verder uitgevoerd. • Hindernis is nog aanwezig: • De UPC-shuttle rijdt met de gereduceerde snelheid door totdat de botssensor geen hindernis meer herkend. • Daarna accelereert de UPC-shuttle weer tot de vrijgegeven snelheid. • De opdracht wordt verder uitgevoerd.
04.15 NL
OPMERKING Hindernis activeert de schakelstang NOODSTOP De UPC-shuttle kan niet onderscheiden of het hindernis een hangende folie of een voorwerp is. Als de UPC-shuttle tegen een voorwerp rijdt, kan dit voorwerp de schakelstang NOODSTOP activeren. XEen voorwerp activeert de schakelstang NOODSTOP. XDe UPC-shuttle wordt uitgeschakeld. XDe opdracht wordt afgebroken. XDaarna kan de UPC-shuttle geborgen worden, zie pagina 216.
273
7.3
UPC-shuttle met truckterminal bedienen
180
181
Bij de optie "UPC-shuttle met truckterminal bedienen" gaat het om een software die op de truckterminal uitgevoerd wordt en waarmee de bediener de UPC-shuttle kan besturen. De bediening van de UPC-shuttle met de truckterminal vindt plaats met een virtuele afstandsbediening (180) die op het touchscreen (181) van de truckterminal afgebeeld wordt. Nadat de virtuele afstandsbediening (180) op het touchscreen (181) wordt weergegeven, kunnen alle toetsen van de virtuele afstandsbediening (180) worden bediend door er met de vinger op te tikken. 7.3.1 Truckterminal op intern transportmiddel monteren OPMERKING
04.15 NL
Gevaar voor materiaalschade bij de montage van de truckterminal op het interne transportmiddel Bij de montage van de truckterminal kunnen het interne transportmiddel of componenten van het interne transportmiddel beschadigen. Hetzelfde geldt voor de aansluiting van de truckterminal op de elektronica van het interne transportmiddel. XDe truckterminal mag uitsluitend door de klantenservice van de producent aan het interne transportmiddel worden gemonteerd. XDe truckterminal mag uitsluitend door de klantenservice van de producent aan het interne transportmiddel worden aangesloten. XDe bedrading van de truckterminal mag niet worden gewijzigd.
274
7.3.2 Virtuele afstandsbediening op het display van de truckterminal weergeven en verbergen
180 181
182
183
Virtuele afstandsbediening op het touchscreen van de truckterminal weergeven Voorwaarden – Truckterminal inschakelen. Werkwijze • Fronttoets (183) indrukken. De virtuele afstandsbediening (180) wordt op het touchscreen (181) van de truckterminal weergegeven. De toetsen van de virtuele afstandsbediening kunnen worden bediend door deze met de vinger aan te raken.
Z
De toetsen van de virtuele afstandsbediening (180) verschillen van die van de echte RF-afstandsbediening, zie pagina 116. Virtuele afstandsbediening op het touchscreen van de truckterminal verbergen Voorwaarden – Truckterminal inschakelen.
04.15 NL
Werkwijze • Fronttoets (182) indrukken. De virtuele afstandsbediening (180) wordt op het touchscreen (181) van de truckterminal verborgen. Op het touchscreen (181) kunnen daarna meer interfaces (bijvoorbeeld die van een magazijnbeheersysteem) worden weergegeven.
275
7.3.3 Afwijkende display-elementen op het display van de virtuele afstandsbediening 130
133
01 Batt. 184
121 _
R
137
De indicaties op het display (121) van de virtuele afstandsbediening (180) verschillen alleen op de volgende punten van de echte RF-afstandsbediening: – Het pictogram "RF-afstandsbediening wordt geladen" (130) vervalt bij de virtuele afstandsbediening. – Het pictogram "laadtoestand van de batterij van de RF-afstandsbediening" (133) vervalt bij de virtuele afstandsbediening. – De indicatie "batterijen van de UPC-shuttle moeten worden geladen" wordt op het display (121) van de virtuele afstandsbediening (180) met de tekst "Batt." (184) in plaats van het pictogram "BATTERIE LOW" (137) weergegeven. Beschrijving van de indicaties op het display (121) van de echte RFafstandsbediening, zie "Displayelementen op de afstandsbediening" op pagina 120 en zie "Indicaties / meldingen op het display van de afstandsbediening" op pagina 122.
04.15 NL
Z
+
180
276
7.4
Koelhuisuitvoering (o) OPMERKING Gevaar van rijpvorming / geen continue wisseling van koud en warm mogelijk Het is verboden de UPC-shuttle afwisselend in en buiten het koelhuis te gebruiken. De UPC-shuttle mag enkel uit het koelhuis worden genomen voor service- resp. onderhoudswerkzaamheden. Deze moeten in een goed geventileerde, droge ruimte worden uitgevoerd. De verblijfsduur buiten het koelhuis moet minimaal 8 uur bedragen. XDe besturingen van de UPC-shuttle met koelhuisuitvoering zijn ondergebracht in een geïsoleerde behuizing. OPMERKING Vermogensverliezen van de batterijen door opladen binnen het koelhuis Het opladen van de batterijen in een koelhuis is verboden. XBatterijen uitsluitend buiten het koelhuis laden. XIn het koelhuis is het opladen van de batterijen in de UPC-shuttle verboden. Stappen nadat de UPC-shuttle in het koelhuis is getransporteerd Voorwaarden – UPC-shuttle bevindt zich in het koelhuis. Werkwijze • Wielen met een poetsdoek drogen. Door het drogen van de wielen wordt gegarandeerd dat de UPC-shuttle de maximale remwerking bereikt. Bovendien wordt zo voorkomen dat de wielen op de rijrails vastvriezen en zo verslijten. • Sensoren met een poetsdoek drogen, zie "Sensoren reinigen" op pagina 295. Door het drogen van de sensoren wordt gegarandeerd, dat de sensoren geen storingen genereren (bijvoorbeeld pallets in de palletgang niet herkennen ...).
04.15 NL
UPC-shuttle kan zonder storingen in het koelhuis worden bereikt.
277
278
04.15 NL
G Revisie van de UPC-shuttle 1
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming De in dit hoofdstuk beschreven controles en onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de onderhoudsintervallen in de onderhoudscontrolelijsten. WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen en beschadiging van onderdelen Iedere verandering aan de UPC-shuttle, in het bijzonder van de veiligheidssystemen zijn verboden.
04.15 NL
Uitzondering: Exploitanten mogen enkel wijzigingen aan de UPC-shuttle aanbrengen of laten aanbrengen als de producent zich uit de handel heeft teruggetrokken en er geen opvolger is. De exploitanten moeten echter: – ervoor zorgen, dat de uit te voeren wijzigingen door een vakingenieur voor UPCshuttles worden aangebracht en de veiligheid ervan gepland, gecontroleerd en uitgevoerd wordt – duurzame documentatie van de planning, controle en uitvoering van de wijziging hebben – de betreffende wijzigingen aan de informatieplaatjes over het draagvermogen, aan de pictogrammen en stickers, evenals aan de bedienings- en werkplaatshandboeken laten aanbrengen en laten verifiëren – een duurzame en goed zichtbare markering aan de UPC-shuttle aanbrengen, waaruit de aard van de aangebrachte wijzigingen, de datum van de wijzigingen en naam en adres van de organisatie, aan wie deze taak werd toevertrouwd, blijken.
279
OPMERKING Uitsluitend originele vervangingsonderdelen zijn onderworpen aan de kwaliteitscontrole des producent. Om een veilige en betrouwbare werking te garanderen mogen uitsluitend vervangingsonderdelen van de producent worden gebruikt. Om veiligheidsredenen mogen in de buurt van de besturingen en de sensoren alleen componenten in de UPC-shuttle worden gemonteerd die door de producent speciaal op deze UPC-shuttle zijn afgestemd. Deze componenten (besturingen, sensoren) mogen daarom niet door gelijksoortige componenten van andere UPC-shuttles van dezelfde serie worden vervangen. Na controles en onderhoudswerkzaamheden moeten de handelingen in de paragraaf "Nieuwe inbedrijfname van de UPC-shuttle na reinigings- of onderhoudswerkzaamheden" worden uitgevoerd (zie pagina 304).
04.15 NL
Z
280
2
Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud Personeel voor onderhoud en revisie
Z
De producent beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice. De afsluiting van een onderhoudscontract met de producent ondersteunt een storingsvrij gebruik. Onderhoud en revisie van de UPC-shuttles mogen uitsluitend door vakpersoneel worden uitgevoerd. De uit te voeren werkzaamheden zijn voor de volgende doelgroepen ingedeeld. Exploitant De onderhoudsmedewerkers moeten door vakkundige kennis en ervaring in staat zijn om de aangegeven werkzaamheden in de onderhoudscontrolelijst voor de exploitant uit te voeren. Voor het overige zijn de door de exploitant uit te voeren onderhoudsen revisiewerkzaamheden beschreven, zie pagina 288. Klantenservice
04.15 NL
De klantenservice is speciaal geschoold voor de UPC-shuttle en in staat onderhoudsen revisiewerkzaamheden zelfstandig uit te voeren. De medewerkers van de klantenservice kennen de bij de werkzaamheden verplichte normen, richtlijnen en veiligheidsvoorschriften, en de mogelijke gevaren.
281
2.1
Werkzaamheden aan de elektrische installatie WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door elektrische stroom Er mag uitsluitend in spanningsvrije toestand aan de elektrische installatie worden gewerkt. De in de besturing ingebouwde condensatoren moeten helemaal leeg zijn. De condensatoren zijn na ca. 10 min helemaal leeg. Voor begin van het onderhoudswerk aan de elektrische installatie: XUitsluitend elektrotechnisch geschoolde vakmedewerkers mogen werkzaamheden uitvoeren aan de elektrische installatie. XVoor het begin van werkzaamheden moeten eerst alle maatregelen worden getroffen die nodig zijn om elektrische ongevallen uit te sluiten. XRingen, metalen armbanden etc. afdoen. XUPC-shuttle veilig parkeren, zie pagina 200. XNOODSTOP-schakelaar indrukken. XUPC-shuttle uitschakelen, zie pagina 141. XBatterij uit de UPC-shuttle demonteren, zie pagina 74.
2.2
Bedrijfsmiddelen en oude onderdelen VOORZICHTIG!
04.15 NL
Bedrijfsmiddelen en oude onderdelen zijn schadelijk voor het milieu Oude onderdelen en vervangen bedrijfsmiddelen moeten op juiste wijze, conform de geldende milieuvoorschriften worden afgevoerd. XBij de omgang met deze oude onderdelen de veiligheidsvoorschriften voor de omgang met deze oude onderdelen of bedrijfsmiddelen in acht nemen.
282
2.3
Wielen WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door gebruik van wielen die niet voldoen aan de specificaties van de producent De kwaliteit van de wielen beïnvloedt de stabiliteit en het rijgedrag van de UPCshuttle . Bij een ongelijkmatige slijtage wordt de stabiliteit van de UPC-shuttle minder en wordt de remweg langer. XAls de wielen worden vervangen, moet erop worden gelet dat de UPC-shuttle niet scheef gaat staan. XDe wielen altijd paarsgewijs vervangen, d.w.z. tegelijkertijd links en rechts.
Z
In de fabriek gemonteerde wielen uitsluitend vervangen door originele vervangingsonderdelen van de producent, omdat anders niet wordt voldaan aan de specificaties van de producent. Afvlakkingen van de wielen
04.15 NL
Na langer parkeren van de UPC-shuttle kunnen de loopvlakken van de wielen afvlakkingen vertonen. Deze afvlakkingen hebben een negatieve invloed op de veiligheid of stabiliteit van de UPC-shuttle. Nadat de UPC-shuttle een bepaald traject heeft afgelegd verdwijnen de afvlakkingen.
283
3
Bedrijfsmiddelen en smeerplan
3.1
Veilig werken met bedrijfsmiddelen Werken met bedrijfsmiddelen Bedrijfsmiddelen moeten altijd vakkundig en in overeenstemming met de instructies van de producent worden gebruikt. WAARSCHUWING! Onvakkundige omgang brengt uw gezondheid en leven, en het milieu in gevaar Bedrijfsmiddelen kunnen brandbaar zijn. XBreng bedrijfsmiddelen niet in contact met hete onderdelen of open vuur. XSla gebruiksmiddelen uitsluitend op in vaten die voldoen aan de voorschriften. XVul gebruiksmiddelen uitsluitend in schone vaten. XMeng bedrijfsmiddelen van verschillende kwaliteit niet door elkaar. U mag uitsluitend afwijken van dit voorschrift, wanneer het mengen nadrukkelijk wordt voorgeschreven in deze handleiding. VOORZICHTIG!
04.15 NL
Gevaar voor uitglijden en het milieu door uitgestroomde en gemorste bedrijfsmiddelen Door uitgestroomde en gemorste bedrijfsmiddelen bestaat er gevaar voor uitglijden. Dit gevaar wordt in combinatie met water versterkt. XBedrijfsmiddelen niet morsen. XUitgestroomd en gemorst bedrijfsmiddel direct met geschikt bindmiddel verwijderen. XHet mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriften afvoeren.
284
WAARSCHUWING! Gevaar door onjuiste omgang met olie Olie (kettingspray / hydraulische olie) zijn brandbaar en giftig. XOude olie op de voorgeschreven wijze afvoeren. Oude olie tot de afvoer veilig en op de voorgeschreven wijze bewaren XOlie niet morsen. XGemorste of uitgelopen olie direct met geschikt bindmiddel verwijderen. XHet mengsel van bindmiddel en olie volgens de geldende voorschriften afvoeren. XDe wettelijke voorschriften voor het omgaan met olie in acht nemen. XGeschikte veiligheidshandschoenen dragen bij het werken met olie. XErop letten dat er geen olie op hete motordelen komt. XNiet roken bij het werken met olie. XAanraken en inslikken vermijden. Bij inslikken geen braken veroorzaken, maar direct een arts raadplegen. XNa inademen van olienevel of dampen, verse lucht toevoeren. XAls er olie met de huid in contact is gekomen, de huid met water spoelen. XAls olie met de ogen in contact is gekomen, de ogen met water spoelen en meteen een arts raadplegen. XDoordrenkte kleding en schoenen direct vervangen. VOORZICHTIG!
04.15 NL
Bedrijfsmiddelen en oude onderdelen zijn schadelijk voor het milieu Oude onderdelen en vervangen bedrijfsmiddelen moeten op juiste wijze, conform de geldende milieuvoorschriften worden afgevoerd. XBij de omgang met deze oude onderdelen de veiligheidsvoorschriften voor de omgang met deze oude onderdelen of bedrijfsmiddelen in acht nemen.
285
3.2
Bedrijfsmiddelen en smeerplan
3.2.1 Smeerschema van de UPC P1-shuttle, UPC P2-shuttle en UPC P5-shuttle (combinatieshuttle)
A
A
A
A
A
A
B
A
A
A
A B
3.2.2 Bedrijfsmiddelen van de UPC P1-shuttle, UPC P2-shuttle en UPC P5-shuttle (combinatieshuttle) Bestelnum Hoeveel Vulhoev Aanduiding mer. heid eelheid
Gebruik
A
51 085 365 51 085 537
500 ml 1 Stuk
-----
Allesreiniger Reinigingsdoek
Sensoren
B
29 201 280
400 ml
---
Kettingolie (Tunfluid LT 220)
Hijskettingen
04.15 NL
Code
286
3.2.3 Smeerschema van de UPC P6-shuttle
A
A
A
A
A
A B
A
A
B
A
A
3.2.4 Bedrijfsmiddelen van de UPC P6-shuttle Bestelnum Hoeveel Vulhoev Aanduiding mer. heid eelheid
Gebruik
A
51 085 365 51 085 537
500 ml 1 Stuk
-----
Allesreiniger Reinigingsdoek
Sensoren
B
29 201 280
400 ml
---
Kettingolie (Tunfluid LT 220)
Hijskettingen
04.15 NL
Code
287
4
Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden
4.1
UPC-shuttle voorbereiden op onderhouds- en revisiewerkzaamheden 34
38
115
39
39
38
34
115
Om ongevallen bij onderhouds- en revisiewerkzaamheden te voorkomen moeten alle noodzakelijke veiligheidsmaatregelen worden getroffen. De volgende voorwaarden realiseren:
04.15 NL
Werkwijze • UPC-shuttle uit het palletkanaal nemen, zie pagina 156. • UPC-shuttle buiten de stelling veilig parkeren: • zie "UPC-shuttle buiten de stelling parkeren" op pagina 201. • zie "UPC-shuttle op het draagframe plaatsen" op pagina 248. • Toets "UPC-shuttle UIT" (34) indrukken. • Sleutel in het contactslot (39) tot de aanslag tegen de klok in draaien. • Sleutel eruit trekken. • NOODSTOP-schakelaar (38,115) indrukken (steeds één aan beide zijden van de UPC-shuttle). • Batterij demonteren en zo de UPC-shuttle tegen onbedoelde inbedrijfstelling beveiligen, zie pagina 74.
288
4.2
De-/montage van het hefplatform van de UPC-shuttle WAARSCHUWING! Gevaar bij de montage of demontage van het hefplatform Het onjuist heffen van het hefplatform kan leiden tot het omkiepen of vallen van het hefplatform. XVoor het heffen van het hefplatform uitsluitend geschikt hijsbanden gebruiken. XHijsbanden uitsluitend aan de daarvoor bestemde punten bevestigen. XRekening houden met het gewicht van het hefplatform, zie pagina 289. XHefplatform uitsluitend zonder last demonteren of monteren. XNiet onder het geheven hefplatform gaan staan of eronder blijven staan. XHefplatform na de demontage neerzetten.
4.2.1 Gewichten van de hefplatforms Type shuttle UPC P1-shuttle
Gewicht van het hefplatform 37 kg 45 kg 45 kg 51 kg
04.15 NL
UPC P2-shuttle UPC P5-shuttle (combinatieshuttle) UPC P6-shuttle
289
4.2.2 Demontage van het hefplatform van de UPC-shuttle
A
185
186
187 19 Hefplatform demonteren Voorwaarden – UPC-shuttle voor onderhouds- en revisiewerkzaamheden voorbereiden (zie pagina 288). Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Vier M10-oogschroeven (187). – Hijsbanden (186) Hefcapaciteit, zie "Gewichten van de hefplatforms" op pagina 289. Werkwijze • Vier oogschroeven (187) volledig in het hefplatform (19) schroeven. • Hijsbanden (186) aan de oogschroeven (187) en aan een kraan / heftruck (185) bevestigen. • Hefplatform (19) voorzichtig naar boven toe verwijderen (zie pijlrichting "A"). • Hefplatform (19) voorzichtig naast de UPC-shuttle zetten. Hefplatform (19) is gedemonteerd. 4.2.3 Montage van het hefplatform van de UPC-shuttle VOORZICHTIG!
04.15 NL
Beknellingsgevaar bij de montage van het hefplatform Bij de montage van het hefplatform bestaat beknellingsgevaar tussen hefplatform en frame van de UPC-shuttle. XBij de montage van het hefplatform geen lichaamsdelen tussen het hefplatform en frame van de UPC-shuttle houden.
290
185
B
186 187 19 188
189
Hefplatform gemonteerd Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Vier M10-oogschroeven (187). – Hijsbanden (186) Hefcapaciteit, zie "Gewichten van de hefplatforms" op pagina 289.
04.15 NL
Z
Werkwijze • Vier oogbouten (187) volledig in het hefplatform (19) schroeven. • Hijsbanden (186) aan de oogbouten (187) en aan een kraan / heftruck (185) bevestigen. • Hefplatform (19) opheffen. • Hefplatform (19) boven de UPC-shuttle positioneren. De geleidebouten (188) moeten zich precies boven de boringen (189) in het frame van de UPC-shuttle bevinden. • Hefplatform (19) langzaam en voorzichtig neerzetten (zie pijlrichting "B"). • Hijsbanden (186) verwijderen. • Oogbouten (187) uit het hefplatform (19) schroeven. • Werkzaamheden uitvoeren die worden beschreven in paragraaf "Weer in gebruik nemen van de UPC-shuttle na onderhouds- en revisiewerkzaamheden, zie pagina 304.
291
4.3
Reinigingswerkzaamheden
4.3.1 Reinigen van de UPC-shuttle VOORZICHTIG! Brandgevaar De UPC-shuttle mag niet met brandbare vloeistoffen worden gereinigd. XVoor aanvang van de reinigingswerkzaamheden de batterij uit de UPC-shuttle demonteren, zie pagina 74. XVoor aanvang van de reinigingswerkzaamheden moet u eerst alle veiligheidsmaatregelen treffen die nodig zijn om vonkvorming (bijvoorbeeld door kortsluiting) uit te sluiten. VOORZICHTIG!
04.15 NL
Gevaar voor beschadiging van componenten bij het reinigen van de UPCshuttle Het reinigen van de UPC-shuttle met waterstraal, stoomstraal of hogedrukreiniger kan de elektrische en elektronische bouwgroepen van de UPC-shuttle beschadigen. Bovendien kunnen er storingen vanwege het vocht ontstaan. XHet reinigen van de UPC-shuttle met waterstraal of hogedrukreiniger is verboden.
292
Reinigen van de UPC-shuttle Voorwaarden – UPC-shuttle voor onderhouds- en revisiewerkzaamheden voorbereiden, zie pagina 288. Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – In water oplosbaar reinigingsmiddel – Spons of doek Werkwijze • Hefplatform demonteren, zie pagina 290. • UPC-shuttle met in water oplosbare reinigingsmiddelen en water oppervlakkig reinigen. Voor de reiniging een spons of doek gebruiken. • De volgende plekken bijzonder goed reinigen: • Hefplatform • Buitenste deel van het frame • Binnenste deel van het frame onder de aandrijfketting • UPC-shuttle na de reiniging drogen, bijvoorbeeld met perslucht of een droge doek. • Hefplatform monteren, zie pagina 290. • Werkzaamheden uitvoeren die worden beschreven in paragraaf "Weer in gebruik nemen van de UPC-shuttle na onderhouds- en revisiewerkzaamheden, zie pagina 304.
04.15 NL
UPC-shuttle is gereinigd.
293
4.3.2 Bouwgroepen elektrische installatie reinigen VOORZICHTIG! Gevaar voor beschadigingen aan de elektrische installatie Het reinigen van de bouwgroepen (besturingen, sensoren, motoren e.d.) van de elektronische installatie met water, kan de elektrische installatie beschadigen. XElektrische installatie niet met water reinigen. XElektrische installaties met zwakke zuig- of perslucht (compressor met waterafscheider gebruiken) en een niet-geleidende, antistatische kwast reinigen. Bouwgroepen van elektrische installatie reinigen Voorwaarden – UPC-shuttle voor onderhouds- en revisiewerkzaamheden voorbereiden, zie pagina 288. Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Compressor met waterafscheider – Niet geleidende, antistatische kwast Werkwijze • Hefplatform demonteren, zie pagina 290. • Bouwgroepen van de elektrische installatie met zwakke zuig- of perslucht (compressor met waterafscheider gebruiken) en een niet geleidende, antistatische kwast reinigen. • Hefplatform monteren, zie pagina 290. • Werkzaamheden uitvoeren die worden beschreven in paragraaf "Weer in gebruik nemen van de UPC-shuttle na onderhouds- en revisiewerkzaamheden, zie pagina 304.
04.15 NL
Bouwgroepen van elektrische installatie zijn gereinigd.
294
4.3.3 Sensoren reinigen Voorwaarden – UPC-shuttle voor onderhouds- en revisiewerkzaamheden voorbereiden, zie pagina 288. Werkwijze • Indien nodig hefplatform demonteren (zie pagina 290). • Lens van sensor vochtig reinigen. OPMERKING Gevaar van materiaalbeschadigingen bij het reinigen van de lens Een droge reiniging brengt het gevaar met zich mee van een statische oplading. Er wordt meer stof door de lens van de sensor aangetrokken. Bovendien bestaat het gevaar dat er krassen op de lens van de sensor komen. Een lens met krassen leidt tot storingen. De sensor moet worden vervangen. XLens altijd vochtig reinigen. XGeen vuile of ruwvezelige reinigingsdoeken gebruiken, aangezien er anders krassen kunnen ontstaan op de lens. • Lens met een schone en zachte doek van katoen of microvezels of met een nieuwe wegwerpdoek van papier droogvegen. • Na het reinigen met een lamp of een zaklamp op de lens schijnen. Controleren of er vuil of krassen op de lens zitten, indien nodig opnieuw reinigen. • Indien nodig hefplatform monteren (zie pagina 290). • Werkzaamheden uitvoeren die worden beschreven in paragraaf "Weer in gebruik nemen van de UPC-shuttle na onderhouds- en revisiewerkzaamheden, zie pagina 304.
04.15 NL
De lens van de sensor is gereinigd.
295
4.4
Onderhoud aandrijfketting OPMERKING De aandrijfkettingen mogen geen aanmerkelijke vervuilingen hebben. Aandrijfkettingen moeten altijd schoon en goed gesmeerd zijn. XAandrijfkettingen alleen met paraffinederivaten reinigen, zoals petroleum of diesel. XHet is niet toegestaan om de aandrijfkettingen met een stoomstraalhogedrukreiniger of chemische reinigers schoon te maken. X. XNa het reinigen de aandrijfkettingen direct met perslucht drogen en inspuiten in met kettingspray. WAARSCHUWING! Gevaar door reinigingsmiddelen (bijvoorbeeld paraffinderivaten) XReinigingsmiddel kan bij aanraking met de huid irritaties veroorzaken. De betreffende plekken moeten meteen grondig worden gereinigd. XBij oogcontact meteen met veel schoon water uitspoelen en een arts opzoeken. XBij werken met reinigingsmiddelen persoonlijke beschermingsmiddelen (bijvoorbeeld veiligheidsschoenen, waarschuwingsvest, veiligheidsbril, veiligheidshandschoen, etc.) dragen. De intervallen die zijn aangegeven in de onderhoudscontrolelijst, gelden voor normaal gebruik. Bij hogere belastingen (stof, temperatuur) moet de aandrijfkettingen vaker worden gesmeerd. De voorgeschreven kettingspray op voorgeschreven wijze gebruiken. Met het uitwendig aanbrengen van vet wordt geen voldoende smering van de aandrijfkettingen bereikt.
04.15 NL
Z
296
UPC P1-, UPC P2- en UPC P5-shuttle (combinatieshuttle)
190 UPC P6-shuttle
190
Aandrijfkettingen reinigen en smeren Voorwaarden – UPC-shuttle voor onderhouds- en revisiewerkzaamheden voorbereiden, zie pagina 288. Werkwijze • Hefplatform demonteren, zie pagina 290. • Aandrijfkettingen (190) reinigen en smeren. • Hefplatform monteren, zie pagina 290. • Werkzaamheden uitvoeren die worden beschreven in paragraaf "Weer in gebruik nemen van de UPC-shuttle na onderhouds- en revisiewerkzaamheden, zie pagina 304.
04.15 NL
De aandrijfkettingen zijn gereinigd en gesmeerd.
297
4.5
Zekeringen WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door elektrische stroom Er mag uitsluitend in spanningsvrije toestand aan de elektrische installatie worden gewerkt. De in de besturing ingebouwde condensatoren moeten helemaal leeg zijn. De condensatoren zijn na ca. 10 min helemaal leeg. Voor begin van het onderhoudswerk aan de elektrische installatie: XUitsluitend elektrotechnisch geschoolde vakmedewerkers mogen werkzaamheden uitvoeren aan de elektrische installatie. XVoor het begin van werkzaamheden moeten eerst alle maatregelen worden getroffen die nodig zijn om elektrische ongevallen uit te sluiten. XRingen, metalen armbanden etc. afdoen. XUPC-shuttle veilig parkeren, zie pagina 200. XNOODSTOP-schakelaar indrukken. XUPC-shuttle uitschakelen, zie pagina 141. XBatterij uit de UPC-shuttle demonteren, zie pagina 74. VOORZICHTIG! Brandgevaar en componentbeschadiging door gebruik van verkeerde zekeringen Het gebruik van verkeerde zekeringen kan leiden tot beschadigingen aan de elektrische installatie en tot brand. De veiligheid en functionaliteit van de UPC-shuttle zijn niet meer gegarandeerd als er verkeerde zekeringen worden gebruikt. XUitsluitend zekeringen met de aangegeven nominale stroom gebruiken, zie de volgende pagina's. In de volgende afbeelding wordt de volgorde van de zekeringen van de UPC P1shuttle weergegeven
191 192 191 191 193 191
04.15 NL
194 195 196 197
298
Elektrische zekeringen controleren en indien nodig vervangen Voorwaarden – UPC-shuttle voor onderhouds- en revisiewerkzaamheden voorbereiden, zie pagina 288. Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Momentsleutel – Dopsleutel voor momentsleutel (sleutelwijdte 13 mm) Werkwijze • Hefplatform demonteren, zie pagina 290. OPMERKING Defecte, beschadigde zekeringen of zekeringen met de verkeerde zekeringswaarden moeten worden vervangen. Volgorde van de zekeringen en zekeringswaarden van de UPC-shuttle: XUPC P1-shuttle -> zie pagina 300. XUPC P2-shuttle en UPC P5-shuttle (combinatieshuttle) -> zie pagina 301. XUPC P6-shuttle -> zie pagina 302. • Stuurstroomzekeringen (194-196) controleren. • Afdekkingen (197) van stuurstroomzekeringen (194-196) demonteren. • Stuurstroomzekering (194-196) uit de houder trekken. • Stuurstroomzekering (194-196) volgens de tabel "Zekeringswaarden" op correcte waarde en beschadiging controleren. • Afdekkingen (197) van stuurstroomzekeringen (194-196) monteren. • Hoofdstroomzekeringen (192,193) controleren. • Hoofdstroomzekeringen (192-193) volgens de tabel "Zekeringswaarden" op correcte waarde en beschadiging controleren. • Hefplatform monteren, zie pagina 290. • Werkzaamheden uitvoeren die worden beschreven in paragraaf "Weer in gebruik nemen van de UPC-shuttle na onderhouds- en revisiewerkzaamheden, zie pagina 304. Elektrische zekeringen zijn gecontroleerd. OPMERKING
04.15 NL
De M8-bevestigingsmoeren (191) van de hoofdstroomzekeringen 2F19 (192) en hoofdstroomzekeringen 1F1 (193) met een aanhaalmoment van 5 Nm vastdraaien.
299
4.5.1 Positionering van de zekeringen en zekeringswaarden van de UPC P1-shuttle 191 192 191 191 193 191 194 195 196
Pos. 192 193 194 195 196 t o
Aanduiding
Stroomcircuit Hoofdstroomzekering heffen / neerlaten t 2F19 (strookzekering) Hoofdstroomzekering rijmotor t 1F1 (strookzekering) Zekering voor totale besturing (platte t F1 zekering) Besturingszekering elektronica rijden / t 1F9 heffen (platte zekering) Optie koelhuisuitvoering: o F14 Besturingszekering verwarming van de motorcontrollers (platte zekering) Duidt op de standaarduitvoering Duidt op de optionele uitvoering
Waarde 30 A 80 A 10 A 10 A 10 A
OPMERKING
04.15 NL
De M8-bevestigingsmoeren (191) van de hoofdstroomzekeringen 2F19 (192) en hoofdstroomzekeringen 1F1 (193) met een aanhaalmoment van 5 Nm vastdraaien.
300
4.5.2 Volgorde van de zekeringen en zekeringswaarden van de UPC P2-shuttle en UPC P5-shuttle (combinatieshuttle)
191 193 191 196 191 192 191
195 194
Pos. 192 193 194 195 196 t o
Aanduiding
Stroomcircuit Hoofdstroomzekering heffen / neerlaten t 2F19 (strookzekering) Hoofdstroomzekering rijmotor t 1F1 (strookzekering) Zekering voor totale besturing (platte t F1 zekering) Besturingszekering elektronica rijden / t 1F9 heffen (platte zekering) Optie koelhuisuitvoering: Besturingszekering verwarming van de o F14 motorcontrollers (platte zekering) Duidt op de standaarduitvoering Duidt op de optionele uitvoering
Waarde 30 A 80 A 10 A 10 A 10 A
OPMERKING
04.15 NL
De M8-bevestigingsmoeren (191) van de hoofdstroomzekeringen 2F19 (192) en hoofdstroomzekeringen 1F1 (193) met een aanhaalmoment van 5 Nm vastdraaien.
301
4.5.3 Positionering van de zekeringen en zekeringswaarden van de UPC P6-shuttle
191 193 191 191 192 191
04.15 NL
194 195 196
302
Pos. 192 193 194 195 196 t o
Aanduiding
Stroomcircuit Hoofdstroomzekering heffen / neerlaten t 2F19 (strookzekering) Hoofdstroomzekering rijmotor t 1F1 (strookzekering) Zekering voor totale besturing (platte t F1 zekering) Besturingszekering elektronica rijden / t 1F9 heffen (platte zekering) Optie koelhuisuitvoering: o F14 Besturingszekering verwarming van de motorcontrollers (platte zekering) Duidt op de standaarduitvoering Duidt op de optionele uitvoering
Waarde 30 A 80 A 10 A 10 A 10 A
OPMERKING
04.15 NL
De M8-bevestigingsmoeren (191) van de hoofdstroomzekeringen 2F19 (192) en hoofdstroomzekeringen 1F1 (193) met een aanhaalmoment van 5 Nm vastdraaien.
303
4.6
Opnieuw in bedrijf nemen van de UPC-shuttle ba onderhouds- en revisiewerkzaamheden Een nieuwe inbedrijfname van de UPC-shuttle na reinigings- of onderhoudswerkzaamheden is alleen toegestaan, nadat de volgende handelingen zijn uitgevoerd: 38
39
38
115
04.15 NL
115
39
304
Werkwijze • UPC-shuttle grondig reinigen, zie pagina 292 • UPC-shuttle aan de hand van het smeerschema smeren, zie pagina 286. • Batterijen in de UPC-shuttle monteren, zie pagina 74. • NOODSTOP-schakelaar (38,115) door draaien ontgrendelen (steeds één aan beide kanten van de UPC-shuttle), zie pagina 146. • UPC-shuttle bedrijfsklaar maken, zie pagina 140.
04.15 NL
WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door niet gecontroleerde UPC-shuttle Na stillegging, reinigings- of onderhoudswerkzaamheden moet de UPC-shuttle op de volgende punten worden gecontroleerd: XUPC-shuttle op beschadigingen controleren, zie pagina 127. XControleren of alle veiligheidssystemen werken, zie pagina 145. XVastgestelde gebreken direct bij de leidinggevende melden. XDefecte UPC-shuttle kenmerken en stilleggen. XUPC-shuttle pas weer in gebruik nemen nadat het defect is opgespoord en verholpen.
305
5
Stilleggen van de UPC-shuttle Als de UPC-shuttle langer dan een maand wordt stilgelegd, mag de UPC-shuttle alleen in een vorstvrije en droge ruimte worden opgeslagen. De maatregelen voor, tijdens en na stillegging uitvoeren zoals hierna beschreven. De UPC-shuttle moet tijdens de stillegging worden opgebokt, zodat de wielen de vloer niet raken. Uitsluitend op deze manier is gewaarborgd dat wielen en wiellagers niet worden beschadigd.
Z
Mogelijke varianten voor het veilig parkeren van de UPC-shuttle: - UPC-shuttle op hardhouten blokken neerzetten, zie pagina 201. - UPC-shuttle op het draagframe neerzetten (o), zie pagina 246. Als de UPC-shuttle langer dan 6 maanden moet worden stilgelegd, verdere maatregelen met de klantenservice van de producent afspraken.
5.1
Z
5.2
Maatregelen vóór de stillegging Werkwijze • UPC-shuttle buiten de stelling veilig parkeren: • zie "UPC-shuttle buiten de stelling parkeren" op pagina 201. • zie "UPC-shuttle op het draagframe plaatsen" op pagina 248. • Batterij uit de UPC-shuttle demonteren, zie pagina 74. • Batterijtrog reinigen. • Batterij opladen, zie pagina 76. Bovendien de aanwijzingen van de batterijproducent in acht nemen. • Hefplatform demonteren, zie pagina 290. • UPC-shuttle grondig reinigen, zie pagina 292. • Sensoren grondig reinigen, zie pagina 295. • UPC-shuttle aan de hand van het smeerschema smeren, zie pagina 286. • Aandrijfkettingen reinigen en smeren, zie pagina 296. • Alle vrijliggende elektrische contacten inspuiten met een geschikte contactspray. • Een dunne olie- of vetlaag aanbrengen op alle mechanische componenten van de machine, die niet zijn voorzien van een dunne olie- of verflaag. • Hefplatform monteren, zie pagina 290.
Maatregelen tijdens de stillegging OPMERKING Beschadiging van de batterij door diepontlading Door zelfontlading van de batterij kan er diepontlading voorkomen. Door diepontlading gaat de batterij minder lang mee. XBatterij minimaal om de 2 maanden opladen. Batterij opladen, zie pagina 76. 04.15 NL
Z
306
5.3
Opnieuw in bedrijf nemen van de UPC-shuttle na stillegging Werkwijze • Batterijtrog reinigen. • Batterij opladen, zie pagina 76. • Hefplatform demonteren, zie pagina 290 • UPC-shuttle grondig reinigen, zie pagina 292 • Sensoren grondig reinigen, zie pagina 295. • UPC-shuttle aan de hand van het smeerschema smeren, zie pagina 286. • Aandrijfkettingen reinigen en smeren, zie pagina 296. • Hefplatform monteren, zie pagina 290. • Batterij in de UPC-shuttle monteren, zie pagina 74. • NOODSTOP-schakelaar door draaien ontgrendelen (steeds één aan beide kanten van de UPC-shuttle), zie pagina 146. • UPC-shuttle bedrijfsklaar maken, zie pagina 140.
04.15 NL
WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door niet gecontroleerde UPC-shuttle Na stillegging, reinigings- of onderhoudswerkzaamheden moet de UPC-shuttle op de volgende punten worden gecontroleerd: XUPC-shuttle op beschadigingen controleren, zie pagina 127. XControleren of alle veiligheidssystemen werken, zie pagina 145. XVastgestelde gebreken direct bij de leidinggevende melden. XDefecte UPC-shuttle kenmerken en stilleggen. XUPC-shuttle pas weer in gebruik nemen nadat het defect is opgespoord en verholpen.
307
6
Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet de UPC-shuttle na bijzondere gebeurtenissen of minimaal een maal per jaar (nationale voorschriften in acht nemen) controleren. De producent biedt voor de veiligheidsinspectie een service aan, die wordt uitgevoerd door speciaal voor deze werkzaamheden opgeleid personeel. De technische toestand van de UPC-shuttle moet met het oog op de veiligheid bij ongevallen worden onderworpen aan een algehele controle. Daarnaast moet de UPC-shuttle grondig worden gecontroleerd op beschadigingen. De exploitant is ervoor verantwoordelijk dat gebreken onmiddellijk worden verholpen.
7
Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren
Z
De definitieve en vakkundige buitenbedrijfstelling resp. afdanking van de UPCshuttle moet plaatsvinden volgens de wettelijke bepalingen in het land van toepassing. Vooral de voorschriften voor het afvoeren van de batterij, de bedrijfsmiddelen, de elektronica en de elektrische installatie moeten worden nageleefd.
04.15 NL
De demontage van de UPC-shuttle mag enkel door geschoolde personen volgens de door de producent voorgeschreven werkwijze plaatsvinden.
308
8
Onderhoud en inspectie WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door verwaarloosd onderhoud Verzuim van regelmatig onderhoud kan leiden tot uitval van de UPC-shuttle en vormt bovendien een gevaar voor personen en bedrijf. XEen grondige en vakkundige onderhoudsdienst is één van de belangrijkste voorwaarden voor een veilig gebruik van de UPC-shuttle . De gebruiksomstandigheden van een UPC-shuttle hebben een aanzienlijke invloed op de slijtage van de componenten. De aangegeven onderhoudsintervallen zijn gebaseerd op een enkele ploegdienst en normale toepassingsvoorwaarden. Bij hogere belastingen zoals veel stof, sterke temperatuurschommelingen of gebruik in meer ploegen moeten de intervallen overeenkomstig korter worden. OPMERKING Voor het afstemmen van de onderhoudsintervallen wordt aanbevolen om door de producent ter plaats een gebruiksanalyse te laten maken om beschadigingen door slijtage te voorkomen. De onderstaande onderhoudscontrolelijst geeft de werkzaamheden aan die moeten worden uitgevoerd en het tijdstip waarop deze moeten worden uitgevoerd. Als onderhoudsintervallen zijn gedefinieerd: = Om de 50 bedrijfsuren, echter minimaal een keer per week = Om de 500 bedrijfsuren
B C t
= Om de 1000 bedrijfsuren, echter minimaal een keer per jaar = Om de 2000 bedrijfsuren, echter minimaal een keer per jaar = Onderhoudsinterval standaard
k
=
Onderhoudsinterval koelhuis (aanvullend op het onderhoudsinterval standaard)
De onderhoudsintervallen W moeten door de exploitant worden uitgevoerd.
04.15 NL
Z
W A
309
9
Onderhoudscontrolelijst
9.1
Exploitant
9.1.1 Standaarduitvoering Elektrische installatie Alarm- en veiligheidssystemen aan de hand van de handleiding 1 controleren. 2 Controleren of de indicaties en bedieningselementen werken. 3 Controleren of de afstandsbediening werkt en niet is beschadigd. Controleren of de houder van de afstandsbediening met 4 geïntegreerd laadstation (docking station) werkt en niet is beschadigd. Controleren of de NOODUIT-schakelstangen werken en niet zijn 5 beschadiging. 6 Controleren of de NOODUIT-schakelaar werkt.
W A B C
Energietoevoer 1 Batterij en batterijcomponenten controleren. 2 Controleren of de aansluitingen van de batterijkabel goed vastzitten. Controleren of de batterijstekker niet beschadigd is, goed 3 functioneert en vastzit. 4 Batterijlaadstekker op beschadigingen controleren.
W A B C t t
t t t t t t
t
04.15 NL
t
310
Rijden 1 Wielen op slijtage en beschadigingen controleren. 2 Railgeleidingswielen controleren op slijtage en beschadigingen.
W A B C t t
Frame en opbouw Controleren of alle markeringen aanwezig, aannemelijk en leesbaar 1 zijn. 2 Batterijklep op beschadigingen controleren. 3 Geleidingsrails op beschadigingen controleren. Controleren of de aanslagdemper goed is bevestigd en niet is 4 beschadigd. Controleren of de beveiligingen tegen zijwaarts kantelen bij het 5 transport werkt en niet is beschadigd.
W A B C
t t t t
W A B C t
04.15 NL
Hyd. bewegingen 1 Hefplatform controleren op slijtage en beschadigingen.
t
311
9.2
Klantenservice
9.2.1 Standaarduitvoering Elektrische installatie 1 Elektrische functies controleren. 2 Kabel- en motorbevestiging controleren. Controleren of de optische sensoren schoon zijn, indien nodig 3 reinigen. Waarschuwings- en veiligheidssystemen aan de hand van de 4 gebruikshandleiding controleren. 5 Controleren of de indicaties en bedieningselementen werken. 6 Controleren of de afstandsbediening werkt en niet is beschadigd. Controleren of de houder van de afstandsbediening met 7 geïntegreerd laadstation (docking station) werkt en niet is beschadigd. Controleren of de NOODUIT-schakelstangen werken en niet zijn 8 beschadiging. 9 Controleren of de NOODUIT-schakelaar werkt. 10 Contactgevers en/of relais controleren. In- en uitgangen van de Programmable Logic Controller (PLC) 11 controleren. 12 Controleren of de zekeringen de juiste waarde hebben. Koolborstels op slijtage controleren, indien nodig vervangen. Aanwijzing: 13 Bij het vervangen van de koolborstels de motor met perslucht reinigen. 14 Framesluiting controleren. Elektrische bedrading controleren op beschadiging (beschadigde 15 isolatie, aansluitingen). Controleren of de kabels vast in de aansluitingen zitten.
W A B C t t t t t t t t t t t t t t t
04.15 NL
Energietoevoer W A B C 1 Batterij en batterijcomponenten controleren. t 2 Batterijspanning controleren. t 3 Controleren of de aansluitingen van de batterijkabel goed vastzitten. t 4 Batterijkabel op beschadigingen controleren. t Controleren of de batterijstekker niet beschadigd is, goed 5 t functioneert en vastzit. 6 Batterijlaadstekker op beschadigingen controleren. t
312
Rijden Controleren of de kettingspanner van de aandrijfketting goed werkt 1 en niet beschadigd is. 2 Kettingspanning van aandrijfketting controleren. 3 Rijaandrijving op slijtage en beschadigingen controleren. 4 Lagers en bevestiging van rijaandrijving controleren. Smering van aandrijfkettingen controleren, indien nodig 5 aandrijfkettingen smeren. Controleren of de aandrijfketting goed is ingesteld en niet versleten 6 of beschadigd is. 7 Wielen op slijtage en beschadigingen controleren. Afstand tussen geleidingsrollen en geleidingsrails over de gehele 8 raillengte controleren. 9 Lagers en bevestiging van de railgeleidingsrollen controleren. 10 Railgeleidingswielen controleren op slijtage en beschadigingen.
W A B C t t t t t t t t t t
Frame en opbouw W A B C Controleren of alle markeringen aanwezig, aannemelijk en leesbaar 1 t zijn. 2 Batterijklep op beschadigingen controleren. t 3 Schroefverbindingen controleren. t 4 Geleidingsrails op beschadigingen controleren. t Controleren of de aanslagdemper goed is bevestigd en niet is t 5 beschadigd. 6 Antisliplaag op beschadigingen controleren, indien nodig vervangen. t Controleren of de beveiligingen tegen zijwaarts kantelen bij het 7 t transport werkt en niet is beschadigd.
04.15 NL
Hyd. bewegingen W A B C Aanwijzing: 1 Relaiscontacten van de omkeerrelais na 3000 bedrijfsuren vervangen. Controleren of de sensoren bevestigd en niet beschadigd zijn, en 2 t werken. Controleren of de hefinstallatie werkt, goed is ingesteld en niet is 3 t versleten of beschadigd. Geleidingen van het hefmechanisme controleren op beschadigingen 4 t en invetten. 5 Hefplatform controleren op slijtage en beschadigingen. t Keerhendel en wielen van het hefmechanisme controleren op 6 t slijtage en beschadiging.
313
Overeengekomen diensten W A B C Proefrit maken met nominale last, indien nodig met klantspecifieke 1 t lading uitvoeren. Opmerking: Vier proefdraaien (bestuurder, heffen, neerlaten) met de 2 UPC-shuttle in een palletgang uitvoeren. 3 Demonstratie na geslaagd onderhoud. t
04.15 NL
Gemaakt op: 26-8-2014, 7:58:52
314
H Regelmatige controle en inspectie van de stelling 1
Regelmatige controle van de stelling De stelling, de gebruikte interne transportmiddelen, de laadhulpen (pallets) en lasten en de overige systeembestanddelen moeten door de verantwoordelijk bediener regelmatig worden gecontroleerd.
Z
De regelmatige controle moet door de bediener worden uitgevoerd aan de hand van de richtlijn EN 15635 "Niet-verrijdbare stalen opslagsystemen - Gebruik en onderhoud van magazijnstellingen". WAARSCHUWING!
04.15 NL
Gevaar door beschadigingen en andere gebreken aan de stelling Beschadigingen en andere gebreken aan de stelling en aan andere systeemcomponenten kunnen tot ineenstorting van de stelling leiden. XAls de stellingcomponenten zichtbaar en blijvend vervormd zijn, moeten deze meteen ontlast en vervangen worden. Bij twijfel moet een deskundige van de stellingproducent de stelling goedkeuren. XVastgestelde gebreken direct bij de leidinggevende melden. XOnveilige stellingen kenmerken en blokkeren. Afhankelijk van de beschadigingen aan het hele stellingenmagazijn, het stellingveld of het betreffende palletkanaal en eventueel aangrenzende palletkanalen tot de correcte reparatie kenmerken en blokkeren. XOnveilige stellingen en andere systeemcomponenten mogen tot de correcte reparatie niet worden gebruikt.
315
1.1
Controle-intervallen van de stelling De stelling moet minimaal een keer per dag worden gecontroleerd.
1.2
Visuele controle / controlepunten aan de stelling
1.2.1 Visuele controle van de stelling Werkwijze • Bevestigingspunten van de stelling controleren. • Beschadigingen door stoten tegen de stellingconstructie controleren. • Scheefstand van de stelling door krachtinwerking controleren. • Controleren of de borgpennen aanwezig zijn en niet zijn beschadigd. • Toestand van de verankering en boutverbindingen controleren. • Leesbaarheid en volledigheid van de borden/plaatjes controleren. • Goede staat van de pallets controleren. 1.2.2 Visuele controle van het palletkanaal in de stelling
04.15 NL
Werkwijze • Railgaten van de rijrails op vervuiling controleren, indien nodig reinigen. • Rijrails van de palletgangen waarover moet worden gereden controleren op storende punten (bijvoorbeeld folie, houtresten etc.), indien nodig de storende punten verhelpen. • Rijrails van de palletgangen waarover moet worden gereden controleren op beschadigingen. • Eindaanslagen van de rijrails aan gangbegin en aan gangeinde controleren op beschadigingen.
316
2
Inspectie van de stelling Naast de dagelijkse controle, moet de exploitant de stelling regelmatig aan een inspectie onderwerpen. Deze regelmatige stellinginspectie moet de exploitant binnen de aan de hand van de bedrijfsomstandigheden bepaalde termijnen, doch minimaal een keer per jaar, worden uitgevoerd (nationale voorschriften in acht nemen). Als er buitengewone gebeurtenissen hebben plaatsgevonden die schadelijke gevolgen kunnen hebben voor de veiligheid van de stelling (bijvoorbeeld beschadigingen van componenten), moet er direct een extra stellinginspectie worden uitgevoerd. De stellinginspectie mag uitsluitend door hiertoe bevoegde personen worden uitgevoerd. Gebruik hiervoor onze documenten.
3
Ombouw aan de stelling Wijzigingen aan de stelling zijn alleen toegestaan met toestemming van de producent. Dit geldt met name ook voor wijzigingen met etage-indelingen die afwijken van de aangebrachte belastingsplaatjes. Zonder toestemming, vervalt de garantie en iedere aansprakelijkheid van de producent ten aanzien van de fabricage en statische constructie van de stelling.
04.15 NL
Bij ombouw moet de opbouwhandleiding van Jungheinrich worden opgevolgd. Wijzigingen en reparaties mogen alleen worden verricht aan lege stellingrijen. Gewijzigde draagcapaciteitsplaatjes moeten aan het begin en einde van iedere stellingrij worden aangebracht.
317