UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2010-2011
OPINIES VAN JONGEREN OVER VOEDING Resultaten vanuit HBSC-studie
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de gezondheidsvoorlichting- en bevordering door Eveline Rooselaer
Prof. Dr. Carine Vereecken
ABSTRACT Achtergrond: Ondanks de vele studies die reeds zijn uitgevoerd naar de factoren die het eetgedrag van jongeren beïnvloeden, is maar weinig gekend over de opinies van jongeren over voeding en in welke mate deze opinies hun eetgedrag kunnen beïnvloeden. Doelstelling: Deze thesis tracht op de eerste plaats een inzicht te bieden in de heersende opinies van de schoolgaande jeugd in Vlaanderen. Daarnaast wordt ook het verband nagegaan tussen deze opinies en bepaalde sociodemografische eigenschappen en het BMI enerzijds, en het eetgedrag van de jongeren anderzijds. Methodologie: gebruik makend van gegevens die verkregen zijn uit de HBSC-studie, werd door middel van logistische regressie-analyses en variantie-analyses het verband onderzocht tussen de opinies en de sociodemografische eigenschappen en BMI van de jongeren. De relatie tussen de opinies en het eetgedrag werd nagegaan door middel van enkelvoudige en meervoudige regressie-analyses. Resultaten: Jongeren blijken over het algemeen over positieve voedingsattitudes te beschikken: ze eten graag groenten en fruit eten en schatten hun eetgewoonten gezond in. Met betrekking tot de onderzochte sociodemografische variabelen en BMI bleken vooral het geslacht, de leeftijd en de BMI van de jongeren geassocieerd te zijn met hun opinies over voeding. Deze opinies zijn daarnaast vooral gerelateerd aan de consumptie van overbodige voedingsmiddelen zoals friet, chips, koek, snoep en frisdrank. Andere voedingsgroepen zoals belangrijke bronnen van vezels of calcium vertonen minder associaties met de voedingsopinies van jongeren. Conclusie: Uit deze thesis komen talrijke verbanden naar voor tussen bepaalde voedingsopinies van de jongeren enerzijds, en hun achtergrond en eetgedrag anderzijds. Deze inzichten kunnen worden aangewend in het onderbouwen en uitwerken van campagnes ter promotie van gezonde voedingsgewoonten bij adolescenten. Aantal woorden masterproef: 23357
Abstract
III
INHOUDSTAFEL ABSTRACT ....................................................................................................... III INHOUDSTAFEL ............................................................................................. IV WOORD VOORAF ........................................................................................... IX INLEIDING .......................................................................................................... 1
DEEL 1:
LITERATUURSTUDIE......................................................... 3
1.
ECOLOGISCH PERSPECTIEF ...................................................................... 3
2.
MAATSCHAPPELIJKE INVLOEDEN .......................................................... 4
3.
FYSIEKE OMGEVINGSINVLOEDEN .......................................................... 5
4.
SOCIALE INVLOEDEN ................................................................................... 6 4.1.
HET GEZIN ................................................................................................... 6
4.1.1. Beschikbaarheid van voeding ................................................................... 7 4.1.2. Het avondeten ........................................................................................... 7 4.1.3. Ouderschapsstijl ....................................................................................... 8 4.1.4. Attitude van de ouders tegenover gezonde voeding ................................. 9 4.1.5. Kenmerken van het gezin ......................................................................... 9 4.2. 5.
DE PEERS .................................................................................................... 10
INDIVIDUELE INVLOEDEN ........................................................................ 12 5.1.
PSYCHOSOCIALE FACTOREN ............................................................... 12
5.2.
BIOLOGISCHE FACTOREN ..................................................................... 14
5.3.
FACTOREN MET BETREKKING TOT DE LEVENSSTIJL.................... 16
DEEL 2:
PRAKTIJKONDERZOEK ................................................. 18
1.
PROBLEEMSTELLING EN VRAAGSTELLING ...................................... 18
2.
METHODOLOGIE .......................................................................................... 19 2.1.
STUDIEDESIGN ......................................................................................... 19
2.2.
HBSC: DE VRAGENLIJST......................................................................... 19
2.3.
HET EETGEDRAG VAN DE JONGEREN: DE VRAGENLIJST ............. 23
2.4.
OPINIES VAN JONGEREN OVER VOEDING: DE VRAGENLIJST ..... 23
2.5.
GEGEVENSVERWERKING EN STATISTISCHE ANALYSES ............. 24
2.5.1. Opinies over voeding .............................................................................. 24
Inhoudstafel
IV
2.5.2. Verband tussen de opinies en de sociodemografische eigenschappen en BMI van de jongeren .............................................................................. 26 2.5.3. Verband tussen de opinies en het eetgedrag van de jongeren ................ 27 3.
RESULTATEN ................................................................................................. 28 3.1.
PARTICIPANTEN ....................................................................................... 28
3.2.
BESCHRIJVENDE STATISTIEK .............................................................. 29
3.2.1. Opinies van jongeren over voeding ........................................................ 29 3.2.2. Het eetgedrag van de jongeren ............................................................... 32 3.3.
STATISTISHE ANALYSES ....................................................................... 34
3.3.1. Verband tussen de opinies en de sociodemografische variabelen/BMI . 34 3.3.1.1. Univariate verbanden :Spearman correlaties .................................... 34 3.3.1.2. Multivariate verbanden: variantie-analyses en logistische regressieanalyses ............................................................................................. 36 3.3.2. Verband tussen opinies over voeding en het eetgedrag van de jongeren. ................................................................................................................ 53 3.3.2.1. Univariate analyses: enkelvoudige regressie .................................... 53 3.3.2.2. Multivariate analyses: meervoudige regressie .................................. 53 3.3.2.3. Bijkomende analyse: de schaal „gezond‟.......................................... 58 3.3.2.4. Bijkomende analyses: het verband tussen de opinies over voeding en het eetgedrag volgens geslacht en leeftijd ........................................ 58 4.
DISCUSSIE ....................................................................................................... 64 4.1.
BESPREKING VAN DE RESULTATEN ................................................... 64
4.1.1. Opinies over voeding .............................................................................. 64 4.1.2. Verband tussen de opinies en de sociodemografische variabelen/BMI van de jongeren ....................................................................................... 67 4.1.2.1. Geslacht ............................................................................................ 67 4.1.2.2. Leeftijd ............................................................................................. 69 4.1.2.3. Opleiding .......................................................................................... 70 4.1.2.4. Beroepsstatus van de moeder ........................................................... 71 4.1.2.5. Beroepsstatus van de vader .............................................................. 71 4.1.2.6. De gezinsstructuur ............................................................................ 72 4.1.2.7. De gesproken taal thuis..................................................................... 73
Inhoudstafel
V
4.1.2.8. De BMI ............................................................................................. 73 4.1.3. Verband tussen de opinies en het eetgedrag van de jongeren ................ 74 4.1.3.1. Vezelindex ........................................................................................ 74 4.1.3.2. Calciumindex .................................................................................... 75 4.1.3.3. Index „overbodige voedingsmiddelen‟ ............................................. 76 4.1.4. Verband tussen de opinies over voeding en het eetgedrag volgens geslacht en leeftijd .................................................................................. 78 4.2. 5.
STERKTES EN ZWAKTES VAN DE STUDIE ......................................... 79
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN NAAR DE PRAKTIJK .............. 81 5.1.
CONCLUSIES ............................................................................................. 81
5.2.
AANBEVELINGEN NAAR DE PRAKTIJK EN VOOR VERDER ONDERZOEK .............................................................................................. 82
REFERENTIELIJST ......................................................................................... 84 BIJLAGE:
VRAGENLIJST
‘OPINIES
VAN
JONGEREN
OVER
VOEDING’ .......................................................................................................... 99
Lijst van figuren Figuur 1:
Ecologisch model van waaruit de beïnvloedende factoren op het eetgedrag van jongeren verklaard kunnen worden .................................................................................................3
Lijst van grafieken Grafiek 1:
Procentuele verdeling van de antwoorden op de opinies................................................31
Grafiek 2:
Consumptiefrequentie van de bevraagde voedingsmiddelen .........................................33
Inhoudstafel
VI
Lijst van tabellen Tabel 1: categoriën van de sociodemografische variabelen/BMI en hun codering............................20 Tabel 2: Frequentieverdeling van de sociodemografische eigenschappen en BMI ............................28 Tabel 3: Spearman correlaties van de sociodemografische eigenschappen/BMI met de opinies/schalen ......................................................................................................................35 Tabel 4: Gemiddelde scores (en standaarddeviatie) op de schalen volgens geslacht; vrijheidsgraden (df), F- en p-waarden voor geslacht uit de variantie-analyses met de schalen ......................36 Tabel 5: % akkoord met de opinies volgens geslacht; Odds Ratio (OR), betrouwbaarheidsinterval (99% C.I.) en p-waarden per opinie uit de logistische regressie-analyses met de opinies ....37 Tabel 6: Gemiddelde scores (en standaarddeviatie) op de schalen volgens leeftijd; vrijheidsgraden (df), F- en p-waarden voor leeftijd uit de variantie-analyses met de schalen ........................37 Tabel 7: % akkoord met de opinies volgens leeftijd; Odds Ratio (OR), betrouwbaarheidsinterval (99% C.I.) en p-waarden per opinie en leeftijdsgroep, uit de logistische regressie-analyses met de opinies ........................................................................................................................39 Tabel 8: gemiddelde scores (en standaarddeviatie) op de schalen volgens opleiding; vrijheidsgraden (df), F- en p-waarden voor opleiding uit de variantie-analyses met de schalen ....................41 Tabel 9: % akkoord met de opinies volgens opleiding; Odds Ratio (OR), betrouwbaarheidsinterval (99% C.I.) en p-waarden per opinie en opleiding,uit de univariate en multivariate logistische regressie-analyses met de opinies ..........................................................................................42 Tabel 10: gemiddelde scores (en standaarddeviatie) op de schalen volgens opleiding; vrijheidsgraden (df), F- en p-waarden voor opleiding uit de variantie-analyses met de schalen ....................43 Tabel 11: % akkoord met de opinies volgens beroepsstatus van de moeder; Odds Ratio (OR), betrouwbaarheidsinterval (99% C.I.) en p-waarden per opinie en beroepsstatus, uit de logistische regressie-analyses met de opinies ........................................................................45 Tabel 12: gemiddelde scores (en standaarddeviatie) op de schalen volgens opleiding; vrijheidsgraden (df), F- en p-waarden voor opleiding uit de variantie-analyses met de schalen ...................................................................................................................................46 Tabel 13: % akkoord met de opinies volgens beroepsstatus van de vader; Odds Ratio (OR), betrouwbaarheidsinterval (99% C.I.) en p-waarden per opinie en beroepsstatus, uit de logistische regressie-analyses met de opinies ........................................................................47 Tabel 14: gemiddelde scores (en standaarddeviatie) op de schalen volgens gezinsstructuur; vrijheidsgraden (df), F- en p-waarden voor gezinsstructuur uit de variantie-analyses met de schalen ...................................................................................................................................48 Tabel 15: % akkoord met de opinies volgens de gezinsstructuur; Odds Ratio (OR), betrouwbaarheidsinterval (99% C.I.) en p-waarden per opinie en gezinsstructuur, uit de logistische regressie-analyses met de opinies ........................................................................49
Inhoudstafel
VII
Tabel 16: gemiddelde scores (en standaarddeviaties) op de schalen volgens de gesproken taal thuis; vrijheidsgraden (df), F- en p-waarden voor de taal uit de variantie-analyses met de schalen ...............................................................................................................................................50 Tabel 17: % akkoord met de opinies volgens de gesproken taal; Odds Ratio (OR), betrouwbaarheidsinterval (99% C.I.) en p-waarden per opinie uit de logistische regressieanalyses met de opinies .........................................................................................................50 Tabel 18: gemiddelde scores (en standaarddeviaties) op de schalen volgens de BMI; vrijheidsgraden (df), F- en p-waarden voor de BMI uit de variantie-analyses met de schalen .......................51 Tabel 19: % akkoord met de opinies volgens de BMI; Odds Ratio (OR), betrouwbaarheidsinterval (99% C.I.) en p-waarden per opinie en BMI, uit de logistische regressie-analyses met de opinies ...................................................................................................................................52 Tabel 20: socio-demografishe variabelen die voor de vezel-, calcium- en index „overbodige voedingsmiddelen‟ worden opgenomen in een meervoudige regressie-analyse ...................54 Tabel 21: enkelvoudige regressie-analyses van de opinies/schalen met de vezel-, calcium- en index „overbodige voedingsmiddelen‟ ............................................................................................56 Tabel 22: meervoudige regressie-analyses van de multivariaat significante opinies/schalen met de vezel-, calcium- en index „overbodige voedingsmiddelen‟, uitgezuiverd voor de relevante sociodemografische eigenschappen en/of BMI .....................................................................57 Tabel 23: meervoudige regressie-analyses per geslacht en leeftijd van de multivariaat significante opinies/schalen met de vezelindex, uitgezuiverd voor de relevante sociodemografische eigenschappen .......................................................................................................................59 Tabel 24: meervoudige regressie-analyses per geslacht en leeftijd, van de multivariaat significante opinies/schalen met de calciumindex, uitgezuiverd voor de relevante sociodemografische eigenschappen .......................................................................................................................61 Tabel 25: meervoudige regressie-analyses per geslacht en leeftijd, van de multivariaat significante opinies/schalen met de index „overbodige voedingsmiddelen‟, uitgezuiverd voor de relevante sociodemografische eigenschappen .......................................................................63
Inhoudstafel
VIII
WOORD VOORAF In de eerste plaats zou ik mijn promotor, Prof. Dr. Carine Vereecken willen bedanken voor het spoedig en zorgvuldig nalezen van dit werk. Daarnaast wil ook een dankwoordje laten uitgaan naar de directies, leerkrachten en leerlingen die hebben deelgenomen aan de studie jongeren en gezondheid 2009-2010. Dankzij hun participatie werd een veelheid aan interessante informatie verkregen die kan worden ingezet om de initiatieven aangaande gezondheidspromotie te optimaliseren. Tot slot ook welgemeende „dank je wel‟ aan mijn vriend Simon, die tijdens deze periode zowel mentale als praktische steun heeft geboden. Zijn kennis van excel en word was voor mij van grote waarde in het tot stand komen van deze thesis.
Woord vooraf
IX
INLEIDING Gezonde voeding is een noodzaak in het stand houden van een goede lichamelijke gezondheid. Toch wordt hier vaak te weinig aandacht aan besteed. De Belgische voedselconsumptiepeiling (2004) toonde aan dat Belgen te weinig groenten, fruit en melkproducten eten, en bovendien teveel vet. Vooral voor jongeren en kinderen is het belangrijk gezond te eten, want onderzoek heeft aangetoond dat de voedingsgewoonten die zij nu hebben, behouden worden tijdens de volwassenheid (Lien, Lytle, & Klepp, 2001). Gezond eten draagt bij tot een algemene gezonde groei en ontwikkeling, met name gezonde beenderen, een gezonde huid, en voldoende hoge energieniveau‟s. Daarnaast verlaagt het ook het risico op tandcariës, eetstoornissen, constipatie, malnutritie en ijzertekorten in het bloed (U.S. Department of Health and Human Services and U.S. Department of Agriculture, 2005). Ondanks het belang van gezonde voeding tijdens de adolescentie, is uit het rapport „Jongeren en Gezondheid‟ van 2006 (http://www.jongeren-en-gezondheid.ugent.be/) gebleken dat slechts 15% van de ondervraagde Vlaamse jongens en 40% van de ondervraagde meisjes tussen 11 en 18 jaar er een gezond eetpatroon op nahoudt (bestaande uit voldoende fruit en groenten, en weinig frisdrank). Teneinde een effectief beleid inzake gezonde voeding bij jongeren te kunnen ontwikkelen, dienen de factoren die aan de basis liggen van hun voedingskeuzes gekend te zijn. Deze thesis bestaat uit twee grote delen: deel één biedt een literatuuroverzicht rond deze beïnvloedende factoren op het eetgedrag van jongeren. Het tweede deel handelt rond het praktijkonderzoek. Dit gedeelte bestaat uit vijf hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk, „probleem- en vraagstelling‟, situeert het onderwerp van deze thesis – opinies van jongeren over voeding - aan de hand van de literatuurstudie.
Inleiding
1
In hoofdstuk twee wordt vervolgens dieper ingegaan op de gehanteerde methodiek. In het derde hoofdstuk komen de resultaten aan bod, terwijl in hoofdstuk 4, „discussie‟, deze resultaten kritisch worden besproken, alsook de sterktes en tekortkomingen van deze studie. In hoofdstuk vijf wordt tenslotte afgesloten met een algemene conclusie en aanbevelingen naar de praktijk toe.
Inleiding
2
DEEL 1: LITERATUURSTUDIE 1.
ECOLOGISCH PERSPECTIEF
Mary Story, Dianne Neumark-Sztainer en Simone French (2002) verklaren het eetgedrag van jongeren vanuit een combinatie van de sociaal-cognitieve theorie (Bandura) en het ecologisch perspectief. Zij stellen dat er vier grote invloedssferen zijn, namelijk individuele (intrapersoonlijke) invloeden, sociale (interpersoonlijke) omgevingsinvloeden, fysieke omgevingsinvloeden en maatschappelijke invloeden. Figuur 1: Ecologisch model van waaruit de beïnvloedende factoren op het eetgedrag van jongeren verklaard kunnen worden
Individueel
Sociaal
Fysieke
Maatschappij
omgeving
Deze invloedssferen zijn met elkaar verweven: de individuele factoren die van invloed zijn op het eetgedrag zijn ingebed een sociale, fysieke en maatschappelijke omgeving, terwijl de maatschappelijke omgeving zowel de fysieke en de sociale omgeving omvat, alsook de individuele kenmerken van een persoon. Hieruit volgt dat alle niveau‟s elkaar kunnen beïnvloeden. Zo kan bijvoorbeeld de maatschappij het individu beïnvloeden (bv. de media die via talrijke reclamecampagnes het consumptiegedrag promoot), maar in de andere richting kunnen individuen bijvoorbeeld ook de fysieke omgeving
Literatuurstudie
3
beïnvloeden (bv. schooldirecteur die beslist om tijdens de pauzes fruit aan te bieden aan de leerlingen). Hieronder wordt dieper ingegaan op de verschillende factoren die van invloed zijn op het eetgedrag van jongeren, volgens deze vier invloedssferen.
2.
MAATSCHAPPELIJKE INVLOEDEN
Als voornaamste maatschappelijke invloed wordt de media aangehaald. De media is vandaag de dag alom tegenwoordig en jongeren maken hier dan ook vlijtig gebruik van. Verschillende studies hebben aangetoond dat jongeren die veel tv kijken minder gezond eten dan jongeren die minder tv kijken: naast een verminderde inname van groenten en fruit (Barr-Anderson, Larson, Nelson, Neumark-Sztainer & Story, 2009; Coon, Goldberg, Rogers & Tucker, 2001; Verzeletti, Maes, Santinello, Baldassari & Vereecken, 2009), nemen deze adolescenten ook minder calcium in (Barr-Anderson et al., 2009; Larson, Neumark-Sztainer, Harnack, Wall, Story & Eisenberg, 2009), en eten ze meer fast food (Barr-Anderson et al., 2009; Dixon, Scully, Wakefield, White & Crawford, 2007). Daarnaast werd eveneens een algemeen verhoogde calorische inname vastgesteld (Buijzen, Schuurman & Bomhof, 2007; Coon et al., 2002; Wiecha, Peterson, Ludwig, Kim, Sobol & Gortmaker, 2006). Niet alleen het televisie kijken is gerelateerd aan ongezond eetgedrag, maar ook de reclame die wordt uitgezonden zorgt ervoor dat kinderen positieve attitudes ontwikkelen ten opzichte van de voedingsproducten die worden gepromoot (Dixon et al., 2007), waardoor deze producten bijgevolg meer geconsumeerd worden (Coon et al., 2001; Halford, Gillespie, Brown, Pontin & Dovey, 2003; Wiecha et al, 2006). Bovendien worden kinderen en jongeren vandaag de dag steeds meer bereikt via het internet. Producenten van voeding en drank richten zich speciaal op deze doelgroep door onder andere het aanbieden van spelletjes op de website (Henry & Story, 2009; Weber, Story & Harnack, 2006).
Literatuurstudie
4
Uit de beperkte literatuur die rond dit onderwerp voorhanden was, bleek dat ook reclame in tijdschriften voor kinderen de voedingskeuze van deze kinderen beïnvloedt (Jones & Kervin, 2010).
3.
FYSIEKE OMGEVINGSINVLOEDEN
Binnenin deze ruimere maatschappelijke context ligt het volgende niveau van het ecologisch model van waaruit het eetgedrag van jongeren veklaard kan worden, nl. de fysieke omgeving. Voeding is op allerhande plaatsen te verkrijgen. De meest voor de hand liggende plaats is natuurlijk de woonplaats van de jongeren, maar aangezien de ouders/voogden hier de beschikbaarheid van voeding bepalen, komt dit onderwerp aan bod onder het volgende niveau, nl. „sociale factoren‟. Jongeren eten niet alleen thuis, maar bv. ook op school, op het werk, of wanneer ze op stap zijn met vrienden. Focusgroepen met adolescenten toonden aan dat jongeren ongezonder eten wanneer ze ergens anders dan thuis voeding consumeren (Fitzgerald, Heary, Nixon & Kelly, 2010) De aanwezigheid van (fris-)drankautomaten en snackautomaten op school zorgt ervoor dat studenten meer snacks eten en meer frisdrank drinken (Chi, L., 2010; NeumarkSztainer, French, Hannan, Story & Fulkerson, 2005). Andersom leidt een verminderd aanbod in vet- en suikerrijke voeding op school tot een verminderde consumptie van deze producten (French, Story, Fulkerson & Hannan, 2004). Daarnaast is eveneens een onrechtstreeks verband gevonden met de consumptie van fruit: deze bleek lager te zijn wanneer er snackautomaten aanwezig zijn dan wanneer deze niet aanwezig zijn (Kubik, Lytle, Hannan, Perry & Story, 2003). De schoolomgeving werd dan ook door Toral, Conti & Slater (2009) en Shepherd, Harden, Rees, Brunton, Garcia & Oliver (2006) als een barrière aangeduid die een gezonde voedingskeuze kan bemoeilijken.
Literatuurstudie
5
Toch lijkt de relatie tussen de schoolomgeving de voedingsgewoonten minimaal te zijn (Terry-McElrath, O‟Malley, Delva & Johnston, 2009; van der Horst et al., 2008): in vergelijking met de individuele kenmerken van de leerlingen zoals attitude en subjectieve norm heeft het schoolmilieu slechts een beperkte invloed op het eetgedrag van de leerlingen (van der Horst et al., 2008). Naast de schoolomgeving van de jongeren wordt de aanwezigheid van fastfoodrestaurants eveneens als een barrière gezien om gezond te eten (Shepherd et al., 2006). Adolescenten die in de buurt van hun school of huis gemakkelijk fastfoodrestaurants kunnen bereiken, drinken meer frisdrank (Davis & Carpenter, 2009; Laska, Hearst, Forsyth, Pasch & Lytle, 2010) en eten minder groenten en fruit (Davis et al., 2009). Wat de prijs van voeding betreft, dient men te bemerken dat adolescenten doorgaans nog niet veel financiële mogelijkheden hebben, waardoor de kostprijs een beïnvloedende factor kan zijn in de voedingskeuze van de jeugd (Fitzgerald et al., 2010; Sheperd et al., 2006,). Onderzoek in de V.S. toont een negatief verband aan tussen de fast-food prijzen in de regio en de Body Mass Index (BMI) van jongeren (Powell, Auld, Chaloupka, O'Malley & Johnston, 2007; Powell, Hann & Chaloupka, 2009). Voedingsprijzen blijken zelfs een nog belangrijkere invloed te zijn dan de nabijheid van fast-food restaurants (Powel et al., 2007; Powell, 2009).
4.
SOCIALE INVLOEDEN
4.1.
HET GEZIN
Verschillende studies tonen het belang aan van het gezin op de voedingsgewoonten van jongeren. Dit belang kan verklaard worden aan de hand van het gebruik van avondeten, maar ook de attitudes van de ouders, de gehanteerde ouderschapsstijl en de beschikbaarheid van voeding hebben een effect op het eetgedrag van jongeren.
Literatuurstudie
6
Daarnaast zijn ook verbanden gevonden tussen bepaalde gezinskenmerken zoals de gezinsstructuur en het inkomen en de opleiding van de ouders. 4.1.1.
Beschikbaarheid van voeding
Hoewel ouders geen controle hebben over wat jongeren eten wanneer ze weg zijn van huis, bepalen zij wel de aanwezigheid van verschillende voedingsmiddelen thuis. Aanwezigheid van voedingsmiddelen is een goede voorspeller van de kwaliteit van de eetgewoonten van jongeren (Cutler et al., 2011; Hanson, Neumark-Sztainer, Eisenberg, Story & Wall, 2004; Neumark-Sztainer, Story, Perry & Casey, 1999). Aanwezigheid van fast-food in het bijzonder, zou een goede voorspeller zijn van het gebruik van fastfood in de volgende vijf jaar (Bauer, Larson, Nelson, Story & Neumark-Sztainer, 2009), en beschikbaarheid van fruit en groenten zou volgens Neumark-Sztainer et al. (2003) samen met de persoonlijke voorkeur zelfs de belangrijkste predictor zijn van groentenen fruitconsumptie bij jongeren. Hier kan nog aan toegevoegd worden dat gezinnen waarin de adolescente kinderen veel inbreng hebben in de voedselkeuze, minder gezond eten wordt voorzien (De Bourdeaudhuij & Van Oost,1998; Fitzgerald et al., 2010). 4.1.2.
Het avondeten
Samen met het gezin dineren is niet alleen een belangrijke sociale aangelegenheid, het blijkt ook een sterke predictor te zijn voor de voedingsgewoonten van jongeren: In vergelijking met de andere dagelijkse maaltijden wordt het avondeten door adolescenten het vaakst gebruikt, en verschaft zij bovendien de grootste hoeveelheid energie en voedingswaarden (Lin, Guthrie & Blaylock, 1996, in Story et al., 2002). Jongeren die vaak samen met het gezin dineren eten doorgaans meer groenten (BurgessChampoux, Larson, Neumark-Sztainer, Hannan & Story, 2009; Cutler, Flood, Hannan & Neumark-Sztainer, 2011; Gillman et al., 2011; Larson, Nelson, Neumark-Sztainer, Story & Hannan, 2009;
Neumark-Sztainer, Hannan, Story, Croll & Perry, 2003;
Verzeletti et al., 2010; Videon & Manning, 2003), fruit (Cutler et al., 2011; Gillman et al., 2011, Larson, 2009; Neumark-Sztainer et al., 2003; Verzeletti et al., 2010; Videon et al., 2003), calciumrijke voeding (Burgess-Champoux et al., 2009; Neumark-Sztainer et
Literatuurstudie
7
al., 2003), vezelrijke voeding (Burgess-Champoux et al., 2009; Gillman et al., 2011), drinken minder frisdrank (Gillman et al., 2011; Neumark-Sztainer et al., 2003) en zijn minder geneigd het ontbijt over te slaan (Videon et al., 2003). Voor adolescente meisjes werd eveneens een verband gevonden tussen de frequentie waarmee samen met het gezin avondeten werd gegeten, en de gewichtsstatus: hoe vaker samen gegeten wordt, hoe lager de gewichtsstatus van de jongeren blijkt te zijn (Fulkerson, Neumark-Sztainer, Hannan & Story, 2008). Bovendien kan het gebruik van het avondeten ook de toekomstige voedingsinname voorspellen: in een studie van Arcan, Neumark-Sztainer, Van den Berg, Story & Larson (2007) werden de voedingsgewoonten van adolescenten over een periode van vijf jaar in kaart gebracht. Hieruit bleek dat de groenten die tijdens het avondeten geserveerd werden een goede voorspeller zijn voor de inname van groenten gedurende de verdere follow-up. 4.1.3.
Ouderschapsstijl
De frequentie van dineren met het gezin blijkt daarenboven hoger te zijn in gezinnen waarin een meer autoritaire ouderschapsstijl wordt gehanteerd (Berge, Wall, NeumarkSztainer, Larlson & Story, 2010). Wetende dat het samen dineren geassocieerd is met een gezonder eetpatroon, kan de ouderschapsstijl dus ook onrechtstreeks gelinkt worden gezondere voedingsgewoonten van jongeren. Kremers, Brug, De Vries & Engels (2003) hebben het verband onderzocht tussen de eetgewoonten van jongeren en de ouderschapsstijlen: zij omschreven vier soorten ouderschapsstijlen: de autoritatieve ouderschapsstijl wordt gekenmerkt door een hoge betrokkenheid en striktheid en onderscheidt zich van de autoritaire ouderschapsstijl waarbij de ouders eveneens strikt zijn, maar minder betrokken. Toegeeflijke ouders daarentegen zijn niet strikt maar wel betrokken en de nalatige ouders tenslotte zijn noch strikt, noch betrokken. De resultaten wijzen op een sterk positief verband tussen de autoritatieve ouderschapsstijl en fruitconsumptie van de adolescenten. Kinderen van toegeeflijke ouders zouden ook meer fruit eten dan kinderen van autoritaire of nalatige ouders. Ander onderzoek toont aan dat kinderen van autoritatieve ouders niet alleen meer fruit eten (Lytle et al., 2003; Pearson, Atkin, Biddle, Gorely & Edwardson, 2009c) maar ook
Literatuurstudie
8
minder ongezonde snacks eten en vaker ontbijten dan kinderen van nalatige ouders (Pearson et al., 2009c). Ondanks deze significante verbanden dient men deze resultaten toch met enige voorzichtigheid te benaderen: in de studie van Vereecken, Legiest, De Bourdeaudhuij & Maes (2009) werden namelijk geen verschillen gevonden in eetgewoonten naar deze vier ouderschapsstijlen. 4.1.4.
Attitude van de ouders tegenover gezonde voeding
Cutler et al. (2011) vonden een positief verband tussen gezonde eetgewoonten van de kinderen enerzijds, en anderzijds het belang dat de ouders hechten aan gezonde voeding, alsook de aansporing die de kinderen ontvangen om gezond te eten. De attitude van de ouders ten opzichte van voeding kan verder belangrijk zijn in de voedselkeuze wanneer de kinderen deze attitude overnemen: Boutelle, Birkeland, Hannan, Story & Neumark-Sztainer (2007) vonden een positief verband tussen de perceptie van de jongeren op de mate waarin moeders belang hechten aan gezonde voeding enerzijds, en de consumptie van groenten en fruit anderzijds. De Bourdeaudhuij et al. (2008) vonden gelijkaardige resultaten bij 11-jarige kinderen en schreven het verband tussen fruit- en groenteninname van de ouders en die van de kinderen toe aan het effect van „modeling‟. Ook Young, Fors en Hayens (2004) en Brown en Ogden (2003) onderlijnen het belang „parental modeling‟ op de voedingsgewoonten van de kinderen. De Bourdeaudhuij et al. (2008) vonden daarnaast ook een verband tussen het belang dat de moeder hecht aan gezonde voeding, en de beschikbaarheid van groenten en fruit in het huis. 4.1.5.
Kenmerken van het gezin
Uit onderzoek blijkt dat het beroepsstatus van de ouders positief gerelateerd is aan de consumptie van zowel fruit (Giskes, Turell, Patterson & Newman, 2002; Vereecken, Inchley, Subramanian, Hublet & Maes, 2005) als groenten (Giskes et al., 2002; Richter, Vereecken, Boyce, Maes, Gabhainn & Currie, 2009), en negatief gecorreleerd met de consumptie van frisdrank (Vereecken et al., 2009).
Literatuurstudie
9
Wanneer een onderscheid gemaakt wordt op basis van het gezinsinkomen, blijken adolescenten uit welgestelde gezinnen eveneens meer groenten en fruit te eten (Riediger, Shooshtari & Moghadasian, 2007), en zouden ze bovendien beter tegemoet komen aan de voedingsrichtlijnen voor zuivelproducten en minder toegevoegde suikers innemen (Xie, Gilliland, Li & Rockett, 2002). Zij schatten hun eigen gezondheid dan ook positiever in dan jongeren uit armere gezinnen (Richter et al., 2009). Andere studies maakten een onderscheid in voedingsgewoonten naar de opleiding van de ouders. Hieruit bleek dat adolescenten met hoger opgeleide ouders betere eetgewoonten hebben dan deze met lager opgeleide ouders (Ambrosini et al., 2009; Cutler et al., 2011; Nilsen, Krokstad, Holmen & Westin, 2010; Riediger et al.,2007; Videon en Manning, 2003). Wat de gezinsstructuur betreft, zijn eveneens verschillen in eetgewoonten waar te nemen: jongeren uit gezinnen met twee ouders zouden frequenter ontbijten (Pearson, Biddle & Gorely, 2009b) en over het algemeen gezonder eten (Ambrosini et al., 2009; Riediger et al., 2007) dan deze met alleenstaande ouders. Tenslotte zouden gezinnen waarvan beide ouders werken of gezinnen met alleenstaande ouders minder tijd hebben om maaltijden klaar te maken (Bowers, 2000; Fulkerson et al., 2011; Pearson, MacFarlane, Crawford & Biddle, 2009a).
4.2.
DE PEERS
Een tweede belangrijke interpersoonlijke factor die door Story et al. (2002) wordt aangehaald, betreft de sociale invloed die wordt uitgeoefend door de peers. Deze invloed kan zowel impliciet als expliciet zijn: een expliciete invloed wordt bijvoorbeeld uitgeofend wanneer de vrienden van de jongere belang hechten aan gezonde voeding en de jongere dan ook aansporen om gezond te eten. Cutler et al. (2011) vond een positief verband tussen deze vorm van sociale steun en de eetgewoonten van de jongeren. Een impliciete invloed op het eetgedrag kan worden uitgeoefend door het overnemen van bepaalde normen. De adolescentie wordt gemerkt door beïnvloeding door vrienden en
Literatuurstudie
10
de normen van deze vrienden spelen dan ook een rol in de ontwikkeling van eigen normen die de jongere hanteert (Steinburg, 1996, in Story et al., 2002). De subjectieve norm wordt dan ook in verschillende sociaal-psychologische modellen zoals de „theory of reasoned action‟ (Fishbein & Azjen, 1975), de „theory of planned behavior‟ (Azjen, 1988) en de „reasoned action approach‟ (Fishbein & Azjen, 2010) vermeld als één van de determinanten die de intentie tot het gedrag verklaart (in Van Damme, 2010). De perceptie van deze groepsnormen is echter niet steeds correct. Perkins, Wesley, Perkins & Craig (2010) toonden aan dat middelbare scholieren de hoeveelheid frisdrank die door de andere scholieren werd gedronken, hoger inschatten dan deze in werkelijkheid is. Zij leidden uit hun onderzoek af dat deze verkeerde inschatting ervoor zorgt dat jongeren zelf meer frisdrank gaan drinken. In een studie waarin het eetgedrag van meisjes met normaal- en overgewicht werden bestudeerd, werd tot de constatatie gekomen dat meisjes met overgewicht meer kilocaleriën innamen wanneer ze met andere meisjes met overgewicht samen aten, dan wanneer ze met iemand aten met een normaal gewicht. Bij meisjes met normaal gewicht werd dit verschil niet teruggevonden: zij aten steeds dezelfde hoeveelheid, onafhankelijk van het gewicht van de andere meisjes waarmee ze aten (Salvy, Romero, Paluch & Epstein, 2007). Deze invloed van de aanwezigheid van anderen op het eetgedrag van jongeren werd eveneens gesuggereerd door ander onderzoek (Romero, Epstein & Salvy, 2009). Er werd wel een verschil gevonden tussen de invloed van onbekenden en de invloed van vrienden: wanneer jongeren met een vriend/vriendin samen eten zouden ze meer eten dan wanneer ze met iemand onbekend samen eten. (Salvy, Howard, Read & Mele, 2009). Toch is deze vorm van sociale beïnvloeding geen vanzelfsprekendheid: Finnerty, Reeves, Dabinett, Jeanes & Vögele (2010) vonden wel een verband tussen de invloed van vrienden en fysieke activiteit, maar niet tussen de invloed van vrienden en de eetgewoonten van jongeren. Hoewel de sociale omgeving dus een positieve rol kan spelen in de gewichtscontrole, kan ze ook leiden tot ongezond gedrag om gewicht te verliezen, zoals opzettelijk overgeven, dieetpillen slikken, extreem weinig eten en maaltijden overslaan. Vooral
Literatuurstudie
11
sociale normen die binnen een bepaalde vriendengroep bestaan (maar ook daarbuiten) kunnen jongeren beïnvloeden. Jonge meisjes zijn op dit vlak de meest kwetsbare groep (Eisenberg, Neumark-Sztainer, Story & Perry, 2004).
5.
INDIVIDUELE INVLOEDEN
Tot slot wordt het voedingsgedrag van jongeren bepaald door individuele of intrapersoonlijke factoren. Deze werden door Story et al. (2002) vervolgens onderverdeeld in psychosociale en biologische factoren, en factoren mbt de levensstijl.
5.1.
PSYCHOSOCIALE FACTOREN
De persoonlijke voedingsvoorkeur werd door verschillende studies als één van de belangrijkste predictoren van de voedingskeuze in het algemeen aangehaald (Fitzgerald et al., 2010; Story et al., 2002), maar bleek ook specifiek voor groenten (Brug, Tak, te Velde, Bere & de Bourdeaudhuij, 2007; de Bourdeaudhuij, 2008; Larson et al., 2008; Neumark-Sztainer, Wall, Perry & Story, 2003; Van Duyn et al., 2001; Wind et al., 2006 ), fruit (Brug et al., 2008; De Bourdeaudhuij et al., 2008; Fitzgerald et al., 2010; Larson et al., 2008; Neumark-Sztainer et al., 2003; Van Duyn et al., 2001; Wind et al., 2006), fast food (Bauer et al., 2009), en melk (Larson, Story, Wall & Neumark-Sztainer, 2006) een belangrijke rol te spelen in de consumptie van deze voedingsmiddelen. Gerelateerd aan deze persoonlijke voorkeur - doch niet geheel hetzelfde - is de smaak en de sensorische perceptie van voeding. Verschillende studies vonden significante verbanden tussen de smaak en aantrekkelijkheid van voeding enerzijds, en de voedingskeuze van jongeren anderzijds (Clark, 1998; Fitzgerald et al., 2010; Glanz, Basil, Maibach, Goldberg & Snyder, 1998; Neumark-Sztainer et al., 1999; Ortal, Conti & Slater, 2009; Pollard, Kirk & Cade, 2002; Story et al., 2002). Het op peil houden van een goede gezondheid door gezond te eten blijkt voor jongeren geen belangrijke motivatie te zijn. Veel adolescenten vinden het niet nodig om hun eetpatronen aan te passen, omdat de toekomst toch nog ver weg lijkt te zijn (Bisonette
Literatuurstudie
12
& Contento, 2001; Neumark-Stainer et al., 1999; Story & Resnick, 1986, in Story et al., 2002). Wanneer jongeren toch bezorgd of geïnteresseerd zijn in de nutritionele waarde van voeding, lijkt dit wel een goede voorspeller te zijn van de comsumptie van die voedingsmiddelen (Nowak & Büttner, 2003) Waargenomen eigen-effectiviteit of de mate waarin men zichzelf in staat acht om gezond te eten is eveneens een significante variabele in het voorspellen van het gezonde eetgedrag (De Bourdeaudhuij et al., 2008; Gracy, Stanley, Corti & Beilin,1996, in Story, et al., 2002; Van Duyn et al., 2001; Young et al., 2004). Eigen-effectiviteit wordt – evenals de subjectieve norm - in verschillende soicaal-psychologische modellen zoals het ASE-model (De Vries et al., 1988), de „reasoned action approach‟ (Fishbein & Azjen, 2010) en de sociaal-cognitieve theorie (Bandura, 1977) vermeld als een determinant van gedrag. Volgens het ASE-model wordt eigen-effectiviteit op zijn beurt bepaald door de waargenomen vaardigheden en barrières (in Van Damme, 2010). Bruening, Kubik, Kenyon, Davey & Story (2010) toonden in hun onderzoek in alternatieve scholen (waar een groot percentage van de leerlingen uit arme gezinnen komt en minder gezond eet) het medierend effect aan van waargenomen barrières op de eigen-effectiviteit van de leerlingen met betrekking tot de consumptie van fruit en groenten. Lytle et al. (2003) vonden ook een rechtstreeks verband tussen de waargenomen barrières en groenten- en fruitinname bij adolescenten. Enkele barrières om gezond te eten bij adolescenten zijn: een beperkt aanbod van gezonde voeding op school, (Ortal et al., 2009; Shepherd et al., 2006) het gemak en de beschikbaarheid waarmee men ongezonde voeding kan kopen, de prijs en de persoonlijke voorkeur voor fast-food (Shepherd et al., 2006), de smaak van voedsel, de invloed van de ouders en het gebrek aan tijd (Ortal et al. 2009). Factoren die een gezonde voedingskeuze vergemakkelijken is bijvoorbeeld de steun van gezinsleden, grotere beschikbaarheid van gezonde voeding, het verlangen om het uiterlijk voorkomen te verzorgen en wilskracht. Daarnaast is het natuurlijk ook belangrijk dat jongeren weten wat gezond is en wat niet, maar enkel kennis van de voedingswaarden van producten leidt niet tot een verbetering van het eetpatroon (Contento, Manning & Shannon, 1992 in Story et al., 2002;
Literatuurstudie
13
Fitzgerald et al., 2010). Persoonlijke overtuigingen rond voeding zouden belangrijker zijn dan kennis van voeding (Nowak et al., 2003). Desalniettemin werd toch een positieve relatie vastgesteld tussen de kennis rond de voedingsrichtlijnen en gezondere eetgewoonten bij adolescenten (Kolodinsky, Harvey-Berino, Berlin, Johnson & Reynolds, 2007; Lytle et al., 2003) en pre-adolescenten (De Bourdeaudhuij et al., 2008). In een studie bij studenten in het hoger onderwijs is gebleken dat ongezond gepercipieerde voedingsmiddelen bovendien lekkerder worden gevonden (Raghunathan, Naylor & Hoyer, 2006). Deze stelling wordt eveneens bevestigd in een studie bij kinderen van 9 tot 11 jaar (Corney, Eves, Kipps & Lumbers, 2000; Wardle & Huon, 2000; Noble). Goodwin et al. (2006) hebben tenslotte het verband onderzocht tussen de inschatting van de eigen gezondheid en de kwaliteit van de eetgewoonten van adolescenten. Hieruit kwamen geen significante resultaten naar voor, met uitzondering van inname van groenten en vet: jongeren die zichzelf gezond noemen, eten meer groenten en jongeren die zichzelf als ongezonde eters omschrijven, eten meer vet.
5.2.
BIOLOGISCHE FACTOREN
Eten is niet louter een individuele vrijwillige keuze, maar wordt gestuurd vanuit een primaire lichamelijke behoefte, nl. honger. Uit een studie van French, Story, Hannan, Breitlow, Jefferey & Snyder (1999) is gebleken dat honger de tweede belangrijkste reden is dat jongeren snacks eten vanuit een verkoopautomaat. Wanneer hongerig, willen jongeren voeding die snel te verkrijgen is, en dat hun hongergevoel stilt (Neumark-Stainer et al., 1999, in Story, M., 2002). Honger zou namelijk het belang van de persoonlijke voedingsvoorkeur doen afnemen terwijl de beschikbaarheid van voeding belangrijker wordt in de voedselkeuze (Hoefling & Strack, 2010) Deze logica past eveneens in de behoeftenhiërarchie van Maslow (1943): hierin is honger geklasseerd onder de „lagere fundamentele behoeften‟, wat betekent dat aan deze
Literatuurstudie
14
behoeften eerst moet voldaan zijn voor men kan overgaan naar vervulling van andere behoeften. Wanneer de geslachtsverschillen in voedingsgewoonten nader worden bekeken, kan geconstateerd worden dat vrouwen over het algemeen gezonder eten (Ambrosini et al., 2009; Morse & Driskell, 2009; Riediger et al., 2007; von Bothmer & Fridlund, 2005; Wardle, Haase & Steptoe, 2004;; Westenhoefer, 2005). Dit kan onder andere verklaard worden door het groter belang dat vrouwen hechten aan gezonde voeding (Morse & Driskell, 2009; Riediger et al., 2007; von Bothmer & Fridlund, 2005; Wardle, Haase & Steptoe, 2004; Westenhoefer, 2005;) en/of het feit dat vrouwen meer dan mannen geneigd zijn om te diëten (Morse & Driskell, 2009; Wardle et al., 2004; Westenhoefer, 2005). Volgens Westenhoefer (2005) zou het diëten onder vrouwen zelfs tot 50% van de geslachtsverschillen in voedingsgewoonten verklaren. Niet alleen de voedingsgewoonten en –motivatie verschilt naar geslacht; mannen en vrouwen zouden ook een verschillende voedingsvoorkeur hebben: wanneer gevraagd werd naar hun favoriete „comfort food‟ (troosteten), blijkt dat vrouwen meer voor snacks te kiezen zoals chocolade of ijs, terwijl mannen meer voor warme, hartige voeding kiezen zoals vlees of soep (Wansink, Cheney & Chan, 2003). Eetgewoonten van adolescenten zijn volgens sommige studies voorts geassocieerd met de leeftijd: volgens Riediger et al. (2007) zouden oudere adolescenten (15-19 jaar) minder fruit en groenten eten dan jongere adolescenten (12-15 jaar). Dit wordt eveneens ondersteund door een longitudinale studie van Larson, Neumark-Sztainer, Hannan en Story: zij kwamen tot de constatatie dat adolescenten van 14-16 jaar gemiddeld 0,7 porties minder fruit en groenten eten dan jongeren in de vroege adolescentie (11-13 jaar) en jongeren in de late adolescentie (17-19 jaar) eten 0,6 porties minder dan de 1416-jarigen. Pearson et al. (2009c) vonden echter tegenovergestelde resultaten: volgens hun onderzoek zouden oudere adolescenten (14-16 jaar) net méér groenten en fruit eten dan de jongere (12-14 jaar).
Literatuurstudie
15
5.3.
FACTOREN MET BETREKKING TOT DE LEVENSSTIJL
Als laatste individuele invloed op het eetgedrag komt de levensstijl van jongeren aan bod. Tijd – of het gebrek aan tijd – kan als een barrière optreden in een gezonde voedselkeuze bij adolescenten (French et al., 1999; Neumark-Stainer, et al., 1999; Story. et al., 1986, in Story et al., 2002; Fitzgerald et al., 2010, Larson et al., 2007; Ortal et al., 2009). Daarnaast hebben ook maaltijdpatronen een invloed op de kwaliteit van voedselinname. De maaltijd die het meest wordt overgeslagen bij tieners is het ontbijt (Lin, Guthrie & Blaylock, 1996, in Story et al., 2002; rapport Jongeren & gezondheid, 2006). Ontbijten is nochtans zeer belangrijk voor een gezond voedingspatroon: voedingsstoffen worden gedurende de dag beter opgenomen wanneer men ontbeten heeft. Jongeren die gezond ontbijten eten meer brood, fruit en groenten en drinken meer fruitsap en melk (Matthys, Henauw, Bellemans, De Maeyer & De Backer, 2005). Uit een Europese studie bleek dat „honger‟, „smaak‟, „gezondheidsoverwegingen‟ en „ouders of voogden‟ de meeste invloed uitoefenen op de voedingskeuze tijdens het ontbijt (Hallström et al., 2011). Ontbijten gebeurt voorts meer bij jongeren waarvan de ouders ook ontbijten, en in gezinnen met twee ouders/voogden (Pearson et al., 2009b). Tenslotte worden voedingsgewoonten ook bepaald door het feit of men al dan niet op dieet is. Diëten is niet ongewoon onder adolescenten, vooral bij meisjes is dit populair (Neumark-Sztainer, Story, Resnick, & Blum, 1998; Centers for Disease Control and prevention, 2000; French, Perry, Leon, & Fulkerson, 1995, in Story et al., 2002; Morse et al., 2009; Wardle et al., 2004;). Diëten kan op een gezonde of een ongezonde manier gebeuren. Gezond diëten bij meisjes uit zich in een verminderde consumptie van fast-food en frisdrank, terwijl bij ongezond diëten daarentegen meer maaltijden worden overgeslaan en minder fruit wordt gegeten (Larson, Neumark-Sztainer & Story, 2009).
Literatuurstudie
16
Voedingsstoffen die hierdoor onvoldoende worden opgenomen zijn: calcium, ijzer, vitamine B-6, folaten en zink. Bij jongens werden deze bevindingen niet teruggevonden (Neumark-Sztainer, Hannan, Story & Perry, 2004). Adolescente vegetariërs zouden voorts gezonder eten dan vleeseters, omdat zij meer groenten en fruit eten, en minder vet (Robinson-O‟Brien, Perry, Wall, Story & Neumarkt-Stainer, 2009).
Literatuurstudie
17
DEEL 2: PRAKTIJKONDERZOEK 1.
PROBLEEMSTELLING EN VRAAGSTELLING
Zoals uit de literatuurstudie kan worden afgeleid, zijn er tal van factoren die van invloed zijn op het eetgedrag van jongeren. Er is echter maar een schaarse hoeveelheid literatuur voorhanden die deze invloeden vanuit het perspectief van de jongeren zelf beschrijft, namelijk hoe jongeren zelf tegen (gezonde) voeding aankijken en welke factoren zij zelf aanhalen als barrières of facilitatoren inzake gezonde eetgewoonten. Nochtans is de attitude volgens verschillende sociaal-psychologische modellen een belangrijke determinant van het gedrag: zowel de „theory of reasoned action‟ (fishbein & Azjen, 1975), de „theory of planned behaviour‟ (Azjen, 1988), het ASE-model (De Vries et al., 1988) en de „Reasoned Action Approach‟ (Fishbein & Azjen, 2010) onderlijnen het belang hiervan (in Van Damme, 2010). Met het oog op het beïnvloeden van hun voedselkeuze, en rekening houdend met de toenemende autonomie die adolescenten verwerven, is de kennis van hun attitude en opinies over voeding meer dan wenselijk. Deze thesis biedt een overzicht van de heersende opinies van jongeren over voeding. De gegevens zijn verkregen door middel van een grootschaalse bevraging, waarbij een vragenlijst werd gebruikt die samengesteld is op basis van focusgroepen met adolescenten. Deze vragen handelen vooral rond individuele factoren (gepercipieerde smaak,
motivatie
en
kennis
rond
gezonde/ongezonde
voeding,
eigen-
effectiviteitsverwachting, perceptie van de eigen gezondheid), maar ook sociale factoren (invloed van vrienden, eigen inbreng in de voedselkeuze thuis, opinies over de maaltijden
thuis),
omgevingsfactoren
(opinies
over
schoolmaaltijden)
en
maatschappelijke factoren (invloed van de media) kwamen aan bod. Vervolgens zal worden nagegaan of er een verband bestaat tussen deze voedingsopinies en het geslacht van de jongeren, de leeftijd en opleiding, de beroepsstatus van de ouders, de gezinsstructuur en de BMI. Daarnaast zal eveens het verband worden onderzocht met de opinies van de jongeren en hun eetgewoonten.
Probleemstelling en vraagstelling
18
2.
METHODOLOGIE
2.1.
STUDIEDESIGN
Deze studie maakt gebruik van data verkregen in het kader van de Health Behaviour in School-aged Children (HBSC), een cross-sectionele studie die uitgevoerd wordt in samenwerking met de WHO (World Health Organisation). De studie heeft tot doel inzicht te krijgen in de gezondheid en het welzijn van jongeren, het gezondheidsgedrag en de maatschappelijke context, en dit door de schoolgaande jeugd op grote schaal te bevragen. De bevindingen van dit onderzoek worden vervolgens aangewend om het beleid en de praktijk op het vlak van gezondsheidsvoorlichting- en bevordering te optimaliseren, zowel op nationaal als internationaal niveau. De HBSC-studie is gestart in 1982 door onderzoekers uit drie landen. Er zijn nu 43 deelnemende landen en regio's, zowel in Europa als Noord-Amerika. De gegevens voor deze thesis werden verzameld van maart t.e.m. december 2010 (met uizondering van de maanden juli, augustus, september, november), waarbij de deelnemers slechts één maal een vragenlijst hebben ingevuld. In Vlaanderen spreekt men van de studie „Jongeren en gezondheid‟. Net zoals in de andere deelnemende landen, wordt ze om elke vier jaar uitgevoerd bij de schoolgaande jeugd. In de andere landen worden enkel de 11-, 13- en 15-jarigen bevraagd, terwijl in Vlaanderen alle klassen zijn opgenomen gaande van het vijfde leerjaar tot en met het zesde middelbaar. De gegevens worden verzameld door middel van een enquête die de leerlingen zelf moeten invullen in de klas.
2.2.
HBSC: DE VRAGENLIJST
De vragenlijsten die in de deelnemende landen worden afgenomen, bevatten een aantal gemeenschappelijke items die volgende topics in kaart trachten te brengen (http://www.hbsc.org/overview_studydesign.html):
Methodologie
19
Achtergrondfactoren : demografie en sociale achtergrond (familiestructuur, sociaal-economische status) Individuele en sociale hulpbronnen : lichaamsbeeld, gezinsondersteuning, vrienden en het schoolmilieu Gezondheidsgedrag : lichamelijke activiteit, eten en diëten, roken, alcohol- en cannabisgebruik, seksueel gedrag, geweld, pesten en fysieke letsels Gezondheidsresultaten : gezondheidsgeralteerde symptomen, levenstevredenheid, zelf-gerapporteerde gezondheid, Body Mass Index Naast deze gemeenschappelijke items kunnen de deelnemende landen ook zelf een aantal vragen toevoegen die op nationaal niveau interessant kunnen zijn. De vragen uit de vragenlijst „Jongeren en Gezondheid 2010‟ die betrekking hebben op de opinies over voeding zijn zijn enkel aan de Vlaamse jeugd gesteld (dus niet in de andere deelnemende landen). Naast deze unieke vragen wordt in deze thesis ook gebruik gemaakt van gegevens uit de bovenvermelde lijst van gemeenschappelijke items: de sociodemografische gegevens van de leerlingen hebben betrekking op de de demografie (geslacht, leeftijd, opleiding) en de sociale achtergrond (gezinsstructuur, sociaal-economische status van de ouders, gesproken taal thuis). Daarnaast komt ook de BMI aan bod. Tabel 1 biedt een overzicht van de categoriën waaruit deze variabelen bestaan, alsook de code die hieraan werd toegekend.
Tabel 1: categoriën van de sociodemografische variabelen/BMI en hun codering
variabele Geslacht
leeftijd
Methodologie
categoriën
codering
man
1
vrouw
2
≤ 12.5 jaar
1
12.5 – 14.5 jaar
2
14.5 – 16.5 jaar
3
≥ 16.5 jaar
4
ongekend
5
20
Vervolg tabel 1: categoriën van de sociodemografische variabelen/BMI en hun codering
variabele
opleiding
Beroepsstatus moeder
Beroepsstatus vader
gezinsstructuur
Gesproken taal thuis
BMI
Methodologie
categoriën
codering
ASO
1
TSO/KSO
2
BSO
3
ongekend
4
hoog
1
gemiddeld
2
laag
3
werkzaam maar SES niet gekend
4
Economisch inactief
5
ongekend
6
hoog
1
gemiddeld
2
laag
3
werkzaam maar SES niet gekend
4
Economisch inactief
5
ongekend
6
één ouder
2
twee ouders
1
andere
3
Nederlands
1
(ook) een andere taal
2
ongekend
3
ondergewicht
2
normaal gewicht
1
overgewicht
3
ongekend
4
21
Hieronder volgen enkele kanttekeningen met betrekking tot deze variabelen en hun categoriën: De gezinsstructuur duidt op de gezinssamenstelling van de jongere. Wanneer de ouders van de jongere uit elkaar zijn de jongere hierdoor in twee gezinnen leeft, verwijst deze variabele naar het gezin waar het kind de meeste tijd doorbrengt. Jongeren die bij niet bij hun ouder(s) wonen, maar bij de grootouder(s), in een opvangtehuis of ergens anders, behoren tot de groep „andere‟. Voor de categorisatie van de body mass index (BMI) in onder- en overgewicht werd beroep gedaan op de grenswaarden zoals voorgesteld door Tim Cole (2007): de ondergrens van een normaal gewicht vastgelegd op een BMI van 17 en de bovengrens op een BMI van 25. Om zoveel mogelijk deelnemers op te nemen in de analyses, werden ook de leerlingen waarvan bepaalde eigenschappen niet gekend zijn geïncludeerd. De variabele „geslacht‟ heeft echter geen categorie ‘ongekend’ omdat de omvang van deze groep verwaarloosbaar is (<1%). De categoriën met code één zijn de referentiecategoriën van een variabele.
Methodologie
22
2.3.
HET EETGEDRAG VAN DE JONGEREN: DE VRAGENLIJST
Om het eetgedrag van de jongeren in kaart te brengen, werd beroep gedaan op de Food Frequencie Questionnaire (FFQ). De HBSC-ffq focust op drie belangrijke groepen: belangrijke bronnen van vezels: fruit, groenten, granen, wit brood, bruin brood belangrijke bronnen van calcium: volle melk, magere/halfvolle melk, kaas, andere melkproducten (yoghurt, platte kaas, chocomelk, pudding, fristi, ...) relevante voedingsmiddelen in de eetcultuur van de jongeren die echter niet behoren tot de voedingsgroepen die men dagelijks dient te consumeren: gesuikerde of light frisdranken, chips, frieten, koek en snoep. Er werd aan de jongeren gevraagd hoeveel dagen per week zij deze voedingsmiddelen of drankjes consumeren. De leerlingen hadden de keuze tussen zeven antwoordcategoriën: nooit, minder dan één maal per week/zelden, één dag per week, twee tot vier dagen per week, vijf tot zes dagen per week, één keer per dag/elke dag of elke dag meer dan één keer. Voor de verwerking van deze resultaten wordt aan de antwoordcategoriën een score toegekend van één tot zeven. Vervolgens wordt parallel met de studie van Vereecken et al. (2008) voor elk van de drie voedingsgroepen een index berekend door het gemiddelde te nemen van de itemscores van de desbetreffende voedingsgroep. Zo wordt aldus een vezelindex, calciumindex en de index „overbodige voedingsmiddelen‟ bekomen.
2.4.
OPINIES VAN JONGEREN OVER VOEDING: DE VRAGENLIJST
De enquête die in 2010 in Vlaanderen werd uitgevoerd, bevat een nieuw toegevoegd onderdeel dat de opinies van jongeren over voeding bevraagt. Deze vragenlijst is gebaseerd op de FCP-vragenlijst (Food Choices and Preferences), die werd opgesteld aan de hand van 44 focusgroepen in vijf Europese landen, nl. Belgie, Hongarije, Spanje, Zweden en het Verenigd Koninkrijk. Methodologie
23
In totaal namen 304 jongeren deel aan deze focusgroepen, waarbij elke groep gelijk verdeeld werd volgens geslacht en leeftijd. Verschillende thema‟s werden besproken, zoals de eetgewoonten van de jongeren, factoren die de voedingskeuze beïnvloeden, favoriete voedingsmiddelen, gezonde voeding en traditionele voeding, gezonde levensstijl en fysieke activiteit, informatiebronnen rond gezond eten en leven, en ideën voor de ontwikkeling van nieuwe voedingsproducten (Gilbert et al., z.j.). De inzichten die verkregen zijn uit deze focusgroepen werden vervolgens aangewend voor de ontwikkeling van de FCP-vragenlijst. Bijlage 1 geeft de volledige vragenlijst rond opinies over voeding weer die uiteindelijk in de enquête Jongeren en Gezondheid in 2010 gesteld zijn. De leerlingen konden kiezen tussen vijf antwoordmogelijkheden: helemaal niet akkoord, niet akkoord, noch akkoord/noch niet akkoord, akkoord en helemaal akkoord. Deze antwoorden werden achteraf omgecodeerd tot een score van 1 (= helemaal niet akkoord) tot 5 (= helemaal akkoord).
2.5.
GEGEVENSVERWERKING EN STATISTISCHE ANALYSES
2.5.1.
Opinies over voeding
Voor de gegevensverwerking werd gebruik gemaakt van het software programma SPSS 18.0 (SPSS Inc., Chicago, Illinois, 2009) De antwoorden op de opinie-items kregen een score van één (=helemaal niet akkoord) tot vijf (=helemaal akkoord). Om een duidelijk overzicht te behouden, is getracht de opinie-items onder te verdelen in schalen. Gezien een factoranalyse niet leidde tot interpreteerbare schalen zijn de vragen hiervoor samengenomen op basis van inhoud, en vervolgens is de Cronbach Alpha berekend. Deze bleek voor de meeste categoriën onvoldoende te zijn om de vragen als samenhangend geheel te beschouwen. Deze vragen werden dan ook afgezonderlijk behandeld. Voor drie schalen was dit cijfer echter nog voldoende:
Methodologie
24
De schaal „gezond‟ (Cronbach Alpha=0,62, gem=3.36, sd=0,53) gaat na in welke mate de leerlingen hun eigen voedingsgewoonten gezond inschatten, op basis van volgende stellingen: Ik denk dat mijn voeding gezond is. Eten dat ik thuis eet is gezond. De lunch die ik ‟s middags op school eet is gezond. De meeste tussendoortjes die ik eet zijn gezond. Het eten dat ik eet als ik op stap ben met mijn vrienden is gezond. De schaal „groenten en fruit‟ (Cronbach Alpha = 0.61, gem= 3.93, sd= 0.83) geeft een beeld van de mate waarin fruit en groenten door de leerlingen graag worden gegeten, op basis van twee items: Ik eet graag fruit. Ik eet graag groenten. De schaal „smaak‟ (Chronbach Alpha= 0,78, gem=2,90, sd= 0,93) gaat tenslotte na in welke mate de smaak van voeding belangrijk is voor de jongeren. Deze schaal werd samengesteld op basis van twee items: Voor mij is het lekker zijn voeding belangrijker dan het gezond zijn. De smaak van eten is belangrijker voor mij dan hoe gezond het is. De scores op de schalen zijn een gemiddelde van de scores op de individuele items waaruit de schaal is opgesteld. De items die niet onder één van deze drie schalen geklasseerd zijn, vertoonden onderling onvoldoende samenhang om ze samen te nemen. Zij zullen voor de verdere analyse apart behandeld worden.
Methodologie
25
2.5.2.
Verband tussen de opinies en de sociodemografische eigenschappen en BMI van de jongeren
Door middel van Spearman correlaties wordt eerst een beeld geschetst van de univariate samenhang tussen iedere sociodemografische variabele en iedere opinie/schaal. Hiervoor werd de oorspronkelijke antwoordcodering van de opinies behouden. Voor de verdere analyses werden de antwoorden op de individuele opinie-items echter gedichtomiseerd omwille van hun ordinaal karakter. Op basis van de spreiding van de antwoorden werden twee groepen gecreëerd: een score nul werd toegekend aan de antwoorden „helemaal niet akkoord‟, „niet akkoord‟ en „noch akkoord, noch niet akkoord‟. De overige antwoorden „akkoord‟ en „helemaal akkoord‟ kregen een score één. Na de univariate analyses volgen de multivariate analyses waarbij (bijna) alle univariaat significante sociodemografische variabalen en het BMI worden samengenomen in één analyse om het effect op de uitkomstvariabele te kunnen bestuderen, onafhankelijk van de andere sociodemografische variabelen. Eén variabele maakt hier echter de uitzondering op, nl. opleiding. Deze variabele is pas vanaf het tweede jaar secundair onderwijs relevant. Om te vermijden dat in de analyeses hierdoor veel leerlingen afvallen, wordt deze variabele apart behandeld. De methoden die worden aangewend zijn de logistische regressie en de variantieanalyse. De logistische regressie-analyse onderzoekt het verband met de individuele (dichtome) opinies, terwijl de variantie-analyse het verband met de (continue) schalen nagaat. Indien uit de variantie-analyses significante resultaten naar boven komen, wordt beroep gedaan op de Scheffe post-hoc test om deze significanties te localiseren. Omwille van het grote aantal respondenten (n=10772) wordt in de logistische regressieanalyses de vergelijking gemaakt met slechts één referentiecategorie, en zijn alle analyses uitgevoerd op een significantieniveau van 0,01.
Methodologie
26
2.5.3.
Verband tussen de opinies en het eetgedrag van de jongeren
Om het aantal variabelen in de analyses zoveel mogelijk te beperken werd ervoor geopteerd het verband tussen de opinies en de indexscores door middel van een trapsgewijze methode te onderzoeken. De eerste stap betreft het uitvoeren van univariate analyses (enkelvoudige regressie), waarbij telkens het verband wordt onderzocht tussen iedere opinie/schaal en de indexscores. Vervolgens worden de significante opinies/schalen uit deze analyses samengenomen in een meervoudige regressie-analyse. Tot slot wordt nogmaals een meervoudige regressie-analyse uitgevoerd, waarbij zowel de significante opinies/schalen uit de laatste multivariate analyse alsook de relevante sociodemografische variabelen (tabel 20) samen als onafhankelijke variabelen fungeren. Deze socio-demografische variabelen zijn vanwege hun ordinale schaal eerst omgezet naar dummyvariabelen.
Methodologie
27
3.
RESULTATEN
3.1.
PARTICIPANTEN
In totaal hebben 10772 leerlingen in Vlaanderen de enquête ingevuld. In onderstaande tabel worden de sociodemografische kenmerken die in deze thesis aan bod komen en het BMI van de leerlingen weergegeven, samen met hun absolute en relatieve frequentie. Tabel 2: Frequentieverdeling van de sociodemografische eigenschappen en BMI
variabele geslacht
leeftijd
opleiding
beroepsstatus moeder
Resultaten
categorie
n
%
man
5465
50,7
vrouw
5307
49,3
≤ 12.5 jaar
2914
27,1
12.5 – 14.5 jaar
2703
25,1
14.5 – 16.5 jaar
2445
22,7
≥ 16.5 jaar
2684
24,9
ongekend
26
0,2
ASO
2562
23,8
TSO/KSO
2174
20,2
BSO
1374
12,8
ongekend
4662
43,2
hoog
1775
16,5
gemiddeld
2775
25,8
laag
2749
25,5
983
9,1
Economisch inactief
1654
15,4
ongekend
836
7,8
werkzaam maar SES niet gekend
28
Vervolg tabel 1: frequentieverdeling van de sociodemografische eigenschappen en BMI
variabele
beroepsstatus vader
gezinsstructuur
gesproken taal thuis
BMIclassificatie
categorie
n
%
hoog
2352
21,8
gemiddeld
1795
16,7
laag
3754
34,8
Werkzaam maar SES niet gekend
1179
10,9
Economisch inactief
594
5,5
ongekend
1098
10,2
één ouder
1462
13,6
twee ouders
7896
73,3
andere
185
1,7
Nederlands
8638
80,2
(ook) een andere taal
1974
18,3
ongekend
160
1,5
ondergewicht
421
3,9
normaal gewicht
8421
78,2
overgewicht
1177
10,9
ongekend
753
7
3.2.
BESCHRIJVENDE STATISTIEK
3.2.1.
Opinies van jongeren over voeding
Om een overzicht te schetsen van de resultaten op de individuele vragen wordt in grafiek 1 de procentuele verdeling van de antwoorden weergegeven. Hieronder worden alvast enkele opmerkelijke resultaten beschreven: Het item met de hoogste score betreft de vraag of de leerlingen het eten dat hun ouders klaarmaken lekker vinden: maar liefst 84% van de jongeren ging hiermee akkoord. Bovendien vindt 68% van de deelnemers het eten dat ze thuis eten ook gezond.
Resultaten
29
Wanneer gevraagd werd naar hun algemene voedingsgewoonten denkt 64% dat ze gezond eten. Daarnaast is uit de resultaten gebleken dat jongeren graag groenten en fruit eten. Fruit wordt over het algemeen nog iets liever gegeten dan groenten: 79% van de leerlingen zijn fruitliefhebbers en 68% zijn (ook) groentenliefhebbers. De overgrote meerderheid (78%) van de leerlingen kiest zelf zijn/haar tussendoortjes. Wanneer gevraagd werd of ze zich laten beïnvloeden door vrienden of media, waren de antwoorden over het algemeen negatief: slechts 10% zegt de neiging te hebben te eten wat zijn/haar vrienden eten, en 14% probeert graag voedingsmiddelen uit de media uit.
Resultaten
30
Grafiek 1: Procentuele verdeling van de antwoorden op de opinies mijn voeding gezond
11,2
lekker zijn belangrijker
5,5
tussendoortjes noodzaak
6,7
52,8 18,9
opinies
lunch op school gezond
10,2
gezond vult niet
8,2
minder suiker smaakt beter
24,1
36,5
5,8
0%
42,4
13,4 23
40,5
8,1
31,5
39,1
6,5
23,3
20,9
24
42
26,5
38,3
akkoord
9,8
25,9
47,6
20% helemaal akkoord
14,1
43,7
23
7,1
23,4 31
18
11,2
22
24,9
40,7
graag voeding op school
6,2 1,8 22,2
45,2
12
3,6
18
23,8
7,4
eten op stap is gezond
Resultaten
26,7
39,7
18,7
eten nu belangrijk voor later
22,1
41,4
13,5
eten ouders is lekker
moeilijk info toepassen
44,1
26,4
6,8
5,5 2,3
48,7
gezond smaakt niet 2,6 9,2
9,2
13,6
32,2
25,3
bezorgd gewicht
24,4
23,4
geïnformeerd gezond
9,2 24,1
40,7
22,6
weinig keuze thuis 3,8
22,3
49,8
5,6
6,3
34,8
15,6
5,1 2
26,9
27,3
40%
9
15,1
39,6
12 5,7
3,6
48
21,9
graag eten uit media
31
45,8
7
7,2 3,3
26,7
29,8
smaak belangrijker
4,9
21,5
48,9
18,6
6
13,8
38,2
19,8
graag eten op stap
ik kies volkoren versies
41,7
21
zelf tussendoortjes
8,7 22,3
43,4
8,3
eten thuis is gezond
ik kies vetarme versies
34,1
24,6
neiging vrienden
5,1
26,7
37,4
ik eet graag groenten
tussendoortjes gezond
40,1 30,9
ik eet graag fruit
vetrijk smaakt beter
29,7
60%
noch akkoord, noch niet akkoord
23
6,9
22,6
6,9
80% niet akkoord
100% helemaal niet akkoord
31
3.2.2.
Het eetgedrag van de jongeren
Grafiek 2 biedt een overzicht van de wekelijkse consumptiefrequentie van de bevraagde voedingsmiddelen, geordend volgens de drie voedingscategoriën: vezels, calcium en „overbodige voedingsmiddelen‟. Hieronder worden alvast enkele opmerkelijke resultaten verwoord: Van alle bevraagde jongeren eet 46% niet dagelijkst groenten, en meer dan een derde van de respondenten eet zelden of nooit ontbijtgranen. Bruin brood wordt net iets meer gegeten dan wit brood. Wanneer de consumptie van frisdranken van naderbij wordt bekeken, valt op dat meer dan een derde van de leerlingen dagelijks frisdrank drinkt. Gesuikerde frisdrank wordt beduidend meer gedronken dan light frisdrank: 60,2% drinkt zelden of nooit light frisdranken. Frieten wordt door 12,5% van de jongeren vaker dan één maal per week gegeten, en iets meer dan een vierde van de ondervraagden eet meer dan één maal per week chips.
Resultaten
32
Grafiek 2: Consumptiefrequentie van de bevraagde voedingsmiddelen fruit
13
groenten
32,2
16,2
granen
23,5 13,1
31,4
bruin brood
20
7,9
volle melk
voedingsmiddelen
21,1
7,5
26,6
28,1 54,2
35,5
wit brood
12,6
11,1 12,6
19,8
28,5
14,3
31,3
70,7
magere melk
35,4
kaas andere melkpr
11,6
frisdrank
15,4
10,9
12,8
15,4
22,3
21,6
0%
5,5
18,8
26,4
40% 1
10,2 13,6
60% 2-4
13
20
54,4
20% <1
11,3
32,5
33,1
koek
33,9 10
40,1
friet
27,1
12,6
60,2
chips
32,5
26,3
32,5
light frisdr
11,8
28,6
13,4
18,5
13,6
15,6
19,5
snoep
7,9
7,6
33,5
19,2
19,7
80% 5-6
100% ≥7
consumptiefrequentie (dagen/week)
Resultaten
33
3.3.
STATISTISHE ANALYSES
3.3.1.
Verband tussen de opinies en de sociodemografische variabelen/BMI
3.3.1.1. Univariate verbanden :Spearman correlaties Uit tabel 3 kan worden afgeleid dat de meeste opinies een significant verband vertonen met het geslacht van de jongeren, en dat de variabele „leeftijd‟ zelfs met alle opinies significant gecorreleerd is. Ook de andere sociodemografische eigenschappen zijn gerelateerd aan de opinies van de jongeren: voor iedere eigenschap is ongeveer de helft van de correlaties met de opinies significant.
Resultaten
34
Tabel 3: Spearman correlaties van de sociodemografische eigenschappen/BMI met de opinies/schalen
Sociodemografische eigenschappen geslacht rho schaal: gezond
0,06 <0,001
schaal: smaak
-0,12 <0,001
rho
opleiding p
rho
p
beroep moeder rho
p
-0,23 <0,001 -0,07 <0,001 -0,04 <0,001 0,33 <0,001
0,03
rho
p
-0,05 <0,001
Structuur rho
p
-0,05 <0,001 0,02
taal rho
BMI p
rho
p
0,01
0,556 -0,05 <0,001
0,043
0,01
0,178 -0,02
0,028
0,00
0,842 -0,02
0,047
0,010 -0,01
0,325 -0,03
0,001
0,009
0,02
0,053
-0,09 <0,001 -0,05 <0,001 -0,04 <0,001
-0,03
0,001
-0,04 <0,001
0,01
0,496
-0,03
0,04 <0,001
0,03
0,001
0,03
beroep vader
schaal: groenten en fruit
0,20 <0,001
tussendoortjes noodzaak
0,07 <0,001
0,14 <0,001 -0,02
neiging vrienden
0,01
0,401
0,08 <0,001
0,05 <0,001
kies zelf tussendoortjes
0,03
0,001
0,23 <0,001
0,01
0,585 -0,02
0,088
-0,01
0,25
-0,03
0,005 -0,02
0,023 -0,05 <0,001
-0,03
0,005
0,12 <0,001 -0,03
0,003 -0,03
0,001
-0,04 <0,001
-0,02
0,095
0,02
0,049 -0,04 <0,001
0,08 <0,001
0,04 <0,001 -0,01
0,226
0,01
0,151
0,04 <0,001
0,00
0,855
0,04 <0,001 -0,02
0,023
0,462
0,01
0,427
0,03
0,001
0,01
0,233
0,001
0,08 <0,001
hout van eten op stap probeer eten uit media
opinies
rho
leeftijd
0,069
0,02
0,108
0,05 <0,001
vetrijk smaakt beter
-0,12 <0,001
0,07 <0,001
0,04 <0,001
0,01
gezond vult niet
-0,13 <0,001
0,13 <0,001
0,08 <0,001
0,08 <0,001
0,06 <0,001
0,03
-0,10 <0,001 -0,05 <0,001 -0,06 <0,001
-0,05 <0,001
-0,02
goed geïnformeerd
0,04 <0,001
gezond smaakt niet goed
-0,18 <0,001
weinig keuze over eten
-0,07 <0,001
0,08 <0,001
0,08 <0,001
0,010
0,04 <0,001
0,031 -0,01
0,04 <0,001
0,463 -0,01 0,02
0,053
0,542 -0,03
0,002
0,11 <0,001
0,09 <0,001
0,07 <0,001
0,11 <0,001
0,06 <0,001 0,03
-0,11 <0,001 -0,01
0,167
0,00
0,862
0,01
0,401
0,00
0,988
0,00
0,646
0,002
zorgen om gewicht
0,19 <0,001
-0,04 <0,001
0,01
0,200
0,03
0,001
0,04 <0,001
0,02
0,014
0,06 <0,001
0,11 <0,001
minder suiker beter
0,06 <0,001
-0,10 <0,001
0,02
0,018
0,05 <0,001
0,03 <0,001
0,02
0,024
0,04 <0,001
0,07 <0,001
voedsel ouders lekker
0,05 <0,001
-0,07 <0,001
0,01
0,423 -0,01
ik kies vetarm
0,14 <0,001
-0,12 <0,001
0,02
0,062
eten nu belangrijk vr later
0,10 <0,001
-0,05 <0,001 -0,02
0,024 -0,02
eet graag eten uit refter
0,03
ik kies volkoren
0,12 <0,001
moeilijk info toe te passen
0,02
0,009 0,045
0,157
-0,01
0,213
-0,03
0,001
0,02
0,04 <0,001
0,03
0,003
0,00
0,789
0,08 <0,001
0,09 <0,001
0,027
-0,03
0,005
-0,03
0,002
0,04 <0,001
0,00
0,935
-0,17 <0,001 -0,05 <0,001 -0,01
0,283
-0,01
0,416
-0,01
0,202 -0,04 <0,001
0,01
0,303
-0,11 <0,001 -0,02 0,05 <0,001
0,02
0,033 -0,02
0,078
0,093
0,02
0,086
0,01
0,255
-0,01
0,327
0,07 <0,001
0,04 <0,001
0,030
0,01
0,155
0,02
0,021
0,00
0,756
0,03
0,04 <0,001
0,004
35
3.3.1.2. Multivariate verbanden: variantie-analyses en logistische regressie-analyses a) geslacht Uit Tabel 5 kan worden afgeleid dat jongens en meisjes een verschillende score hebben op de schalen: meisjes schatten hun voeding gezonder in en eten liever groenten en fruit dan jongens. De smaak van voeding is voor hen minder belangrijk dan voor jongens. Tabel 4: Gemiddelde scores (en standaarddeviatie) op de schalen volgens geslacht; vrijheidsgraden (df), F- en p-waarden voor geslacht uit de variantie-analyses met de schalen schalen
gemiddelde (sd)
df
F
p
3,40 (0,53)
1
21,62
<0,001
3,02 (0,96)
2,79 (0,88)
1
176,02
<0,001
3,78 (0,84)
4,09 (0,78)
1
317,32
<0,001
jongen
meisje
Gezond
3,33 (0,54)
Smaak Groenten en fruit
Uit de vergelijking van de opinies tussen de mannelijke en vrouwelijke respondenten (tabel 5) blijkt dat de meeste bevraagde opinies verschillen naar geslacht. Enkel de meningen “ik heb de neiging te eten wat mijn vrienden eten”, “producten met een verminderd suikergehalte smaken beter”, “ik eet graag het eten dat bereid is in de schoolrefter” en “ik hou van het eten op stap met vrienden” blijken ongeveer gelijklopend te zijn voor beide geslachten.
Resultaten
36
Tabel 5: % akkoord met de opinies volgens geslacht; Odds Ratio (OR), betrouwbaarheidsinterval (99% C.I.) en p-waarden per opinie uit de logistische regressie-analyses met de opinies % akkoord
opinies
OR
99% C.I.
p
40,3
1,27
1,15-1,41
<0,001
9,9
9,6
0,99
0,83-1,17
0,863
kies zelf tussendoortjes
76,0
79,6
1,29
1,14-1,47
<0,001
hou van eten op stap
65,3
63,5
0,94
0,84-1,04
0,109
probeer eten uit media
12,4
15,3
1,31
1,13-1,52
<0,001
vetrijk smaakt beter
26,1
16,4
0,56
0,49-0,64
<0,001
gezond vult niet
12,7
7,9
0,59
0,5-0,7
<0,001
goed geïnformeerd
72,8
75,2
1,13
1,01-1,27
0,006
gezond smaakt niet goed
15,6
7,8
0,46
0,39-0,54
<0,001
weinig keuze over eten
20,0
14,5
0,67
0,59-0,77
<0,001
zorgen om gewicht
21,2
34,7
2,10
1,87-2,36
<0,001
minder suiker beter
9,8
9,6
1,00
0,85-1,19
0,949
voedsel ouders lekker
83,4
85,8
1,18
1,03-1,36
0,002
ik kies vetarm
20,4
29,3
1,66
1,47-1,87
<0,001
eten nu belangrijk vr later
59,0
68,2
1,49
1,34-1,66
<0,001
eet graag eten uit refter
13,8
13,5
0,96
0,83-1,13
0,538
ik kies volkoren
23,6
32,6
1,58
1,41-1,77
<0,001
moeilijk info toe te passen
30,9
33,6
1,15
1,03-1,28
0,001
jongens
meisjes
tussendoortjes noodzaak
35,0
neiging vrienden
Referentiecategorie: jongens
b) leeftijd Tabel 6: Gemiddelde scores (en standaarddeviatie) op de schalen volgens leeftijd; vrijheidsgraden (df), F- en p-waarden voor leeftijd uit de variantie-analyses met de schalen schalen
gemiddelde (sd)
df
F
p
3,24 (0,52)
3
3,33
0,019
3,17b (0,88)
3,22b (0,86)
3
15,52
<0,001
3,81b (0,86)
3,88a,b (0,84)
3
4,63
<0,001
≤12,5
12,5-14,5
14,5-16,5
≥16,5
Gezond
3,56 (0,53)
3,3 (0,49)
3,27 (0,52)
Smaak
2,45a,b (0,89)
2,84a (0,87)
4,05a,b (0,79)
3,95a (0,81)
Groenten en fruit
a,b: verschillende letters geven een significant verschil in gemiddelden weer, gelijke letters duiden op geen significant verschil
Resultaten
37
In de scores op de schalen „smaak‟ en „groenten en fruit‟ zijn enkele verschillen volgens leeftijd merkbaar: leerlingen ouder dan 14,5 jaar scoren hoger op „smaak‟ dan zij die 12,5 tot 14,5 jaar oud zijn. Jongeren uit deze laatste categorie hechten met andere woorden minder belang aan de smaak van voeding dan hoe gezond het is. Bovendien eten zij liever fruit en groenten dan de leerlingen uit de categorie 14,5-16,5 jaar.
Resultaten
38
Tabel 7: % akkoord met de opinies volgens leeftijd; Odds Ratio (OR), betrouwbaarheidsinterval (99% C.I.) en p-waarden per opinie en leeftijdsgroep, uit de logistische regressie-analyses met de opinies % akkoord
Opinies
O.R.
99% C.I.
p
≤12.5
12.5 14.5
14.5 – 16.5
≥16.5
12.5 – 14.5
14.5 – 16.5
≥16.5
12.5 –14.5
14.5 –16.5
≥ 16.5
12.5 – 14.5
14.5 – 16.5
≥ 16.5
tussendoortjes noodzaak
28,1
36,9
40,8
45,8
1,48
1,78
2,18
1,28-1,72
1,53-2,08
1,88-2,53
<0,001
<0,001
<0,001
neiging vrienden
7,6
10,3
10,5
10,8
1,41
1,44
1,47
1,10-1,80
1,12-1,86
1,15-1,88
<0,001
<0,001
<0,001
kies zelf tussendoortjes
60,4
77,1
86
90
2,23
4,21
6,22
1,91-2,61
3,50-5,06
5,10-7,57
<0,001
<0,001
<0,001
hou van eten op stap
54,7
62,1
71,5
70,8
1,37
2,09
2,02
1,19-1,58
1,80-2,44
1,74-2,35
<0,001
<0,001
<0,001
probeer eten uit media
13,6
13
15
13,7
0,93
1,12
0,99
0,76-1,14
0,91-1,38
0,80-1,21
0,351
0,155
0,861
vetrijk smaakt beter
17,7
20,3
22,7
24,9
1,21
1,36
1,54
1,01-1,45
1,14-1,63
1,30-1,84
0,005
<0,001
<0,001
gezond vult niet
9,2
9,4
11,5
11,3
1,06
1,27
1,20
0,83-1,34
1,0-1,61
0,95-1,52
0,559
0,009
0,047
goed geïnformeerd
74,9
77,1
72,6
71,2
1,11
0,87
0,83
0,94-1,31
0,74-1,02
0,71-0,97
0,094
0,027
0,002
gezond smaakt niet goed
11,2
10,7
13,2
11,9
0,98
1,18
1,00
0,78-1,23
0,95-1,48
0,80-1,25
0,809
0,052
0,999
23
16,1
14,6
14,6
0,65
0,57
0,56
0,54-0,77
0,47-0,68
0,47-0,68
<0,001
<0,001
<0,001
zorgen om gewicht
28,2
28,3
26,6
28,2
0,97
0,92
0,98
0,83-1,14
0,78-1,08
0,84-1,15
0,664
0,174
0,755
minder suiker beter
13,9
8,8
7
8,4
0,60
0,46
0,54
0,47-0,75
0,36-0,59
0,43-0,68
<0,001
<0,001
<0,001
84
85,5
84
85,1
1,12
1,00
1,09
0,92-1,36
0,82-1,21
0,90-1,33
0,14
0,955
0,238
28,8
24,5
21,7
23,4
0,79
0,68
0,73
0,67-0,92
0,58-0,81
0,62-0,86
<0,001
<0,001
<0,001
64
65,2
61,1
63,7
1,04
0,88
0,97
0,90-1,20
0,76-1,02
0,84-1,13
0,512
0,027
0,617
eet graag eten uit refter
19,2
16,1
10,4
8,3
0,80
0,49
0,39
0,66-0,97
0,39-0,62
0,31-0,49
0,003
<0,001
<0,001
ik kies volkoren
33,8
26,8
23,3
27,5
0,71
0,60
0,73
0,61-0,83
0,51-0,70
0,62-0,85
<0,001
<0,001
<0,001
33,4
33,3
34,1
1,26
1,25
1,28
1,08-1,47
1,07-1,47
1,10-1,49
<0,001
<0,001
<0,001
weinig keuze over eten
voedsel ouders lekker ik kies vetarm eten nu belangrijk vr later
moeilijk info toe te 28,5 passen Referentiecategorie: ≤ 12,5 jaar
39
Tabel 7 biedt een overzicht van de resultaten uit de logistische regressie-analyses met de opinies volgens leeftijd. Hierbij werd omwille van het grote aantal respondenten enkel de vergelijking gemaakt met de jongste leeftijdsgroep. Toch kunnen aan de hand van de odds ratios enkele patronen worden vastgesteld: voor de opinies “ik kies zelf mijn tussendoortjes”, “tussendoortjes zijn een noodzaak in een gezonde voeding”, “een vetrijk versie van een voedingsmiddel smaakt beter dan de gewone versie” en “ik heb de neiging te eten wat mijn vrienden eten” geldt dat het aantal leerlingen dat akkoord gaat, stijgt met de leeftijdsgroep. Wat betreft de uitspraken “ik eet graag het eten dat bereid in de schoolrefter” en “ik heb weinig keuze over wat ik thuis eet” is het omgekeerde van kracht: hierbij hebben de jongere leerlingen meer kans om affirmatief te antwoorden dan de oudere leerlingen. Naast deze patronen werd vastgesteld dat in vergelijking met de jongste leeftijdsgroep, leerlingen van 12,5-14,5 jaar meer kans hebben om akkoord te gaan met de stelling “ik hou van het eten dat ik eet wanneer ik op stap ben met mijn vrienden”. Voor jongeren ouder dan 14,5 jaar is deze kans nog groter. Daarnaast is ook gebleken dat leerlingen ouder dan 12,5 jaar minder geneigd zijn akkoord te gaan met de uitspraken “producten met een verminderd suikergehalte smaken beter”, “ik kies voor volkoren producten” en “ik kies voor vetarme producten”. Deze leerlingen blijken het in vergelijking met de jongste groep moeilijker te vinden om informatie over gezonde voeding ook zelf te toe te passen. Tot slot kan uit de tabel worden afgeleid dat de oudste leeftijdsgroep zich minder goed geïnformeerd voelt over gezonde voeding dan de jongste deelnemers, en dat 14,5-16,5-jarigen in vergelijking met deze referentiegroep meer van mening zijn dat gezonde voeding hen niet vult. c) Opleiding Voor de variabele „opleiding‟ zijn aparte analyses uitgevoerd: iedere leerling die het tweede jaar secundair onderwijs nog niet bereikt heeft wordt hierdoor geëxcludeerd. Vermits 58,4% van de leerlingen uit het BSO ouder is dan 16,5 jaar, werd er tevens voor geopteerd de variabele „leeftijd‟ op te delen in kleinere categoriën van één jaar, gaande van 12,5-13,5 jaar tot +18,5 jaar
Resultaten
40
Tabel 8: gemiddelde scores (en standaarddeviatie) op de schalen volgens opleiding; vrijheidsgraden (df), F- en p-waarden voor opleiding uit de variantie-analyses met de schalen schalen
gemiddelde (sd)
df
F
p
3,18b (0,55)
2
9,172
<0,001
3,21 (0,88)
3,17 (0,91)
2
1,475
0,229
3,83b (0,86)
3,75b (0,88)
2
15,928
<0,001
ASO
TSO/KSO
BSO
Gezond
3,32a (0,49)
3,24b (0,51)
Smaak
3,13 (0,83)
Groenten en fruit
3,96a (0,79)
a,b: verschillende letters geven een significant verschil in gemiddelden weer, gelijke letters geven geen significant verschil aan
Tabel 8 geeft twee significante verbanden weer tussen de opleiding van de leerlingen hun scores op de schalen „gezond‟ en „groenten en fruit‟: leerlingen die beroeps-, technisch- of kunstonderwijs volgen schatten het eigen eetgedrag minder gezond in dan hun tegenhangers in het algemeen secundair onderwijs. Bovendien eten ze minder graag fruit en groenten. Tabel 9 biedt een overzicht van het verband tussen de opleiding en de opinies van de jongeren. Hier zijn zowel univariate als multivariate analyses gepresenteerd omwille van de samenhang tussen de variabelen „opleiding‟ en „leeftijd‟. De univariate analyses geven het zuivere verband weer tussen de opleiding en de opinies, waar de multivariate analyses ook rekening houden met de leeftijd en de andere sociodemografische variabelen en de BMI. Wanneer de univariate met de multivariate analyses met elkaar worden vergeleken, wordt duidelijk dat er enkele signficante verbanden verdwijnen (cursief). Niettegenstaande blijven 11 van de 15 signficante relaties behouden.
Resultaten
41
Tabel 9: % akkoord met de opinies volgens opleiding; Odds Ratio (OR), betrouwbaarheidsinterval (99% C.I.) en p-waarden per opinie en opleiding,uit de univariate en multivariate logistische regressie-analyses met de opinies
Univariaat
% akkoord ASO Tussendoortjes 45,0 noodzaak Neiging 8,5 vrienden kies zelf 88,1 tussendoortjes hou van eten op 72,2 stap met vrienden probeer voeding 13,7 uit de media Vetrijk smaakt 21,9 beter gezond vult mij 8,1 niet ben goed 77,0 geïnformeerd gezond smaakt 8,5 niet goed weinig keuze 13,7 over eten thuis zorgen om 27,3 gewicht minder suiker 6,0 beter ik vind voedsel 86,7 ouders lekker ik kies vetarme 21,7 versie wat ik nu eet 65,8 belangrijk vr later eet graag eten van 10,6 schoolrefter ik kies volkoren 25,3 versie moeilijk om info 35,1 toe te passen Referentiecategorie: ASO
TSO
BSO
Odds Ratio TSO BSO
99% C.I. TSO BSO
41,9
40,5
0,88
0,83
0,76-1,03
13,4
11,6
1,66
1,41
87,0
85,2
0,91
71,7
63,3
15,1
Multivariaat p-waarde TSO BSO
Odds Ratio TSO BSO
99% C.I. TSO BSO
p-waarde TSO BSO
0,70-0,99
0,036
0,008
0,88
0,80
0,75-1,04
0,65-0,99
0,043
0,006
1,30-2,12
1,06-1,88
<0,001
0,002
1,59
1,22
1,22-2,06
0,88-1,70
<0,001
0,124
0,78
0,72-1,14
0,61-1,01
0,261
0,013
0,89
0,80
0,69-1,14
0,59-1,07
0,211
0,050
0,98
0,67
0,83-1,16
0,55-0,80
0,726
<0,001
0,99
0,71
0,83-1,19
0,57-0,88
0,891
<0,001
14,5
1,12
1,07
0,91-1,39
0,83-1,37
0,165
0,497
1,10
0,94
0,87-1,38
0,70-1,26
0,285
0,595
25,4
24,3
1,22
1,15
1,02-1,46
0,93-1,41
0,004
0,084
1,18
1,08
0,97-1,42
0,85-1,38
0,030
0,403
12,0
15,9
1,54
2,13
1,19-1,98
1,63-2,79
<0,001
<0,001
1,41
1,81
1,08-1,85
1,32-2,47
0,001
<0,001
72,8
65,5
0,80
0,57
0,67-0,95
0,47-0,69
0,001
<0,001
0,87
0,67
0,72-1,04
0,54-0,84
0,046
<0,001
12,6
18,6
1,55
2,44
1,21-1,98
1,89-3,16
<0,001
<0,001
1,35
1,93
1,03-1,76
1,42-2,61
0,004
<0,001
14,2
17,2
1,04
1,31
0,84-1,30
1,03-1,66
0,616
0,004
0,97
1,12
0,77-1,23
0,85-1,48
0,768
0,296
27,2
27,9
0,99
1,03
0,84-1,18
0,85-1,25
0,923
0,693
0,97
0,86
0,80-1,17
0,68-1,09
0,645
0,096
7,3
11,4
1,24
2,01
0,92-1,68
1,47-2,74
0,065
<0,001
1,17
1,61
0,84-1,61
1,12-2,32
0,225
0,001
84,4
80,9
0,83
0,65
0,67-1,03
0,51-0,82
0,024
<0,001
0,88
0,77
0,70-1,11
0,58-1,01
0,167
0,013
22,6
24,7
1,05
1,19
0,88-1,26
0,97-1,46
0,458
0,033
1,07
1,03
0,88-1,30
0,80-1,31
0,395
0,782
59,6
61,9
0,77
0,85
0,66-0,90
0,71-1,01
<0,001
0,017
0,84
0,94
0,71-0,99
0,76-1,16
0,006
0,413
9,7
9,4
0,91
0,88
0,70-1,18
0,65-1,19
0,33
0,274
1,00
0,98
0,75-1,32
0,69-1,39
0,967
0,850
24,1
27,9
0,94
1,15
0,79-1,12
0,94-1,40
0,341
0,075
0,94
1,02
0,77-1,13
0,81-1,29
0,360
0,835
33,8
31,9
0,95
0,87
0,81-1,11
0,72-1,04
0,362
0,046
0,97
0,84
0,82-1,15
0,68-1,05
0,641
0,044 42
De resultaten van de multivariate analyses geven een aantal verschillen in opinies weer tussen leerlingen van zowel TSO/KSO en BSO enerzijds, en deze uit het ASO (referentiegroep) anderzijds. Leerlingen uit het TSO of KSO zouden meer de neiging hebben om te eten wat hun vrienden eten, gaan meer akkoord met de uitspraken “gezonde voedingsmiddelen vullen me niet”, “gezonde voedingsmiddelen smaken niet goed” en zijn er tenslotte minder van overtuigd dat hun huidge voedingsgewoonten belangrijk zijn voor hun toekomstige gezondheid. Jongeren die beroepssecundair onderwijs volgen zijn ook meer van mening dat gezonde voedingsmiddelen hen niet vullen en dat ze bovendien niet goed smaken. Anderzijds zouden ze producten met verminderd suikergehalte lekkerder vinden dan deelnemers uit de referentiegroep. Uitspraken waar deze jongeren zich minder goed in kunnen vinden zijn: “ik ben goed geïnformeerd over wat gezonde voedingsmiddelen zijn”, “ik hou van het eten dat ik eet wanneer ik op stap ben met mijn vrienden”, en “tussendoortjes zijn een noodzaak in een gezonde voeding”. d) beroepstatus van de moeder De analyses van de socio-demografische eigenschappen met de drie schalen (tabel 10) geven geen enkel verband aan met het beroep van de moeder. Tabel 10: gemiddelde scores (en standaarddeviatie) op de schalen volgens opleiding; vrijheidsgraden (df), F- en p-waarden voor opleiding uit de variantie-analyses met de schalen schalen
gemiddelde (sd)
df
F
p
3,34 (0,54)
5
1,19
0,313
2,88 (0,94)
2,98 (0,91)
5
0,79
0,576
3,90 (0,87)
3,89 (0,84)
5
0,92
0,558
hoog
gem.
laag
ongekend
inactief
Gezond
3,41 (0,50)
3,38 (0,50)
3,35 (0,55)
3,35 (0,57)
Smaak
2,89 (0,90)
2,89 (0,90)
2,88 (0,94)
3,98 (0,81)
3,95 (0,80)
3,94 (0,83)
Groenten en fruit
Uit de analyses met de individuele opinies (tabel 11) komen daarentegen wel enkele verschillen naar boven: vooral de uitspraak “gezonde voedingsmiddelen vullen mij niet” wordt anders geëvalueerd door leerlingen waarvan de moeder een hoge sociaaleconomische status geniet (refentiegroep), dan door de andere groepen: jongeren
Resultaten
43
waarvan de moeder economisch inactief is (e.n.a.) of waarvan de SES (sociaaleconomische status) niet gekend is, gaan het meest akkoord met deze stelling, gevolgd door de leerlingen uit de categorie „lage SES‟. Tussen de referentiegroep en de categorie „gemiddelde SES‟ werd geen significant verschil gevonden voor deze opinie. Leerlingen uit deze laatste categorie zijn dan weer minder verlekkerd op de voeding die ze consumeren wanneer ze op stap zijn met vrienden. Jongeren waarvan de moeder economisch inactief is of waarvan de SES niet gekend is, hebben 50% meer kans om akkoord te gaan met de uitspraak dat gezonde voeding niet goed smaakt. Deze laatste groep is doorgaans ook meer van mening dat producten met minder suiker beter smaken.
Resultaten
44
Tabel 11: % akkoord met de opinies volgens beroepsstatus van de moeder; Odds Ratio (OR), betrouwbaarheidsinterval (99% C.I.) en p-waarden per opinie en beroepsstatus, uit de logistische regressie-analyses met de opinies hoog
% akkoord gem laag ?
e.n.a.
gem
O.R. laag ?
e.n.a.
gem
37,2
37,1
37,9
36,4
39,4
0,96
1,04
1,03
1,04
0,81-1,14
0,87-1,23
8,0
9,2
9,7
11,6
10,3
1,10
1,11
1,38
1,15
0,82-1,46
77,0
80,2
77,4
75,0
78,7
1,13
1,03
1,01
0,94
67,3
65,9
62,5
62,4
65,2
0,92
0,84
0,85
12,6
13,0
14,3
14,3
13,7
1,00
1,03
Vetrijk smaakt beter
21,2
21,6
19,6
23,8
21,1
1,02
gezond vult mij niet
7,4
8,9
10,4
14,6
12,5
78,0
76,2
72,8
71,2
8,9
9,1
11,3
16,4
16,3
zorgen om gewicht
24,6
minder suiker beter
8,1
Tussendoortjes noodzaak Neiging vrienden kies zelf tussendoortjes hou van eten op stap met vrienden probeer voeding uit de media
ben goed geïnformeerd gezond smaakt niet goed weinig keuze over eten thuis
99% C.I. laag ?
p e.n.a.
gem
laag
?
e.n.a.
0,82-1,29
0,86-1,26
0,547
0,595
0,763
0,600
0,83-1,49
0,96-1,99
0,83-1,59
0,400
0,351
0,022
0,274
0,92-1,38
0,84-1,26
0,78-1,32
0,74-1,19
0,118
0,733
0,908
0,497
0,85
0,78-1,09
0,70-1,0
0,68-1,07
0,70-1,04
0,220
0,010
0,066
0,040
1,07
0,92
0,79-1,27
0,81-1,32
0,78-1,47
0,70-1,21
0,986
0,760
0,580
0,431
0,92
1,12
0,94
0,84-1,24
0,75-1,13
0,86-1,46
0,75-1,18
0,774
0,307
0,255
0,474
1,19
1,35
1,80
1,44
0,89-1,60
1,0-1,82
1,26-2,55
1,05-1,98
0,128
0,009
<0,001
0,003
73,4
0,96
0,85
0,80
0,92
0,79-1,16
0,70-1,03
0,62-1,02
0,74-1,14
0,540
0,029
0,019
0,310
15,1
15,3
1,03
1,19
1,50
1,50
0,78-1,36
0,90-1,57
1,07-2,10
1,11-2,02
0,808
0,116
0,002
<0,001
17,2
20,7
16,5
1,04
1,07
1,27
1,05
0,84-1,30
0,86-1,34
0,96-1,67
0,82-1,35
0,621
0,444
0,031
0,619
26,7
29,8
29,1
29,1
1,07
1,17
1,19
1,08
0,89-1,29
0,97-1,42
0,93-1,52
0,87-1,33
0,358
0,034
0,076
0,387
8,1
10,1
13,8
9,5
1,01
1,15
1,48
1,04
0,75-1,35
0,85-1,54
1,04-2,10
0,75-1,45
0,951
0,234
0,004
0,762
0,289
0,591
0,019
0,835
0,430
0,519
0,932
0,901
0,568
0,268
0,006
0,379
0,433
0,258
0,189
0,463
0,734
0,087
0,545
0,226
0,893
0,085
0,729
0,187
ik vind voedsel 85,5 86,5 85,4 80,3 84,2 1,10 1,05 0,77 0,98 0,87-1,38 0,83-1,33 0,58-1,03 0,76-1,27 ouders lekker ik kies vetarme 23,7 23,0 25,9 25,0 25,8 0,94 1,05 0,99 1,01 0,78-1,14 0,86-1,28 0,77-1,28 0,81-1,26 versie wat ik nu eet 65,7 64,7 63,4 58,6 64,1 0,96 0,93 0,79 0,94 0,81-1,14 0,78-1,10 0,63-0,98 0,77-1,14 belangrijk vr later eet graag eten van 12,9 13,2 14,2 15,6 11,0 1,08 1,12 1,18 0,92 0,84-1,39 0,87-1,45 0,85-1,64 0,68-1,24 schoolrefter ik kies volkoren 26,6 26,1 30,0 28,7 29,6 0,98 1,13 1,06 1,10 0,81-1,17 0,94-1,37 0,83-1,35 0,90-1,36 versie moeilijk om info toe 32,7 33,0 31,0 32,4 32,8 0,99 0,89 0,97 0,90 0,84-1,18 0,74-1,06 0,77-1,22 0,74-1,10 te passen Referentiecategorie: hoge beroepsstatus; Afkortingen: ? = werkzaam maar ongekende beroepsstatus; e.n.a.= economisch niet actief
45
e) beroepsstatus van de vader Tabel 12: gemiddelde scores (en standaarddeviatie) op de schalen volgens opleiding; vrijheidsgraden (df), F- en p-waarden voor opleiding uit de variantie-analyses met de schalen
X (sd) schalen
df
F
p
hoog
gem.
laag
ongekend
inactief
Gezond
3,41a (0,49
3,37a,b (0,51)
3,36b (0,53)
3,33b (0,57)
3,26b (0,57)
5
4,39
0,001
Smaak
2,91 (0,91)
2,88 (0,91)
2,89 (0,92)
2,86 (0,95)
3,02 (0,96)
5
0,44
0,798
3,97 (0,81)
3,97 (0,79)
3,93 (0,82)
3,90 (0,85)
3,83 (0,90)
5
0,77
0,825
Groenten en fruit
a,b: verschillende letters geven een verschil in gemiddelden weer, gelijke letters geven geen verschil weer
Bovenstaande tabel toont aan dat
van de drie schalen enkel de schaal „gezond‟
geassocieerd is met de beroepsstatus van de vader. Leerlingen waarvan de vader een hoge status geniet, schatten de gezondheid van de eigen eetgewoonten beduidend hoger in dan jongeren waarvan de vader een lage of ongekende beroepsstatus heeft, of waarvan de vader economisch inactief is. Uit de analyses van de sociodemografische variabelen met de individuele opinies, komt slechts één item naar voor dat gerelateerd is aan de beroepsstatus van de vader: leerlingen uit de groep „gemiddelde SES‟ voelen zich minder goed geïnformeerd over wat gezonde voedingsmiddelen zijn dan leerlingen uit de referentiegroep. Jongeren uit de categorie „lage SES‟, „SES ongekend‟ of „economisch inactief‟ vinden dat ze nog minder goed geïnformeerd zijn.
Resultaten
46
Tabel 13: % akkoord met de opinies volgens beroepsstatus van de vader; Odds Ratio (OR), betrouwbaarheidsinterval (99% C.I.) en p-waarden per opinie en beroepsstatus, uit de logistische regressie-analyses met de opinies % akkoord gem laag ?
O.R. laag ?
99% C.I. laag ?
hoog e.n.a. gem e.n.a. gem e.n.a. Tussendoortjes 37,9 38,4 37,3 35,5 38,2 1,02 0,98 0,91 0,95 0,86-1,21 0,84-1,13 0,74-1,12 0,73-1,23 noodzaak Neiging 8,2 9,7 10,3 10,1 9,4 1,17 1,21 1,08 0,91 0,88-1,56 0,94-1,55 0,77-1,51 0,59-1,40 vrienden kies zelf 78,2 78,8 78,5 75,2 76,6 1,06 1,09 0,96 0,83 0,86-1,30 0,91-1,30 0,76-1,22 0,61-1,13 tussendoortjes hou van eten op 66,6 66,3 63,1 63,3 63,1 1,02 0,93 0,96 0,84 0,85-1,21 0,80-1,08 0,78-1,18 0,65-1,10 stap met vrienden probeer voeding 12,3 11,2 14,4 12,4 16 0,89 1,16 0,96 1,23 0,69-1,15 0,94-1,44 0,71-1,28 0,86-1,74 uit de media Vetrijk smaakt 21 22 20,3 21,9 23,5 1,09 1,01 1,05 1,09 0,89-1,33 0,85-1,21 0,83-1,34 0,81-1,47 beter gezond vult mij 8,5 9,1 10,2 11,8 15,3 1,06 1,12 1,17 1,41 0,79-1,41 0,88-1,44 0,85-1,62 0,97-2,06 niet ben goed 79,2 75,3 72,4 70,9 70,8 0,81 0,73 0,70 0,73 0,67-0,99 0,61-0,86 0,56-0,88 0,55-0,97 geïnformeerd gezond smaakt 9,9 8,8 12,3 13,2 17,7 0,87 1,18 1,12 1,32 0,66-1,16 0,94-1,50 0,82-1,52 0,93-1,89 niet goed weinig keuze 16,8 16,4 17,4 18,1 19,2 0,97 1,01 0,98 1,15 0,78-1,21 0,84-1,23 0,75-1,26 0,83-1,58 over eten thuis zorgen om 26,2 26,6 27,9 27 30,5 0,95 0,95 0,91 1,00 0,79-1,15 0,81-1,12 0,72-1,13 0,75-1,32 gewicht minder suiker 8,5 7,8 9,6 11,9 12,8 0,88 1,01 1,12 1,25 0,65-1,19 0,78-1,30 0,81-1,54 0,84-1,86 beter ik vind voedsel 86,5 85,4 84,6 82,6 83,1 0,90 0,88 0,86 0,85 0,71-1,14 0,71-1,07 0,65-1,12 0,60-1,19 ouders lekker ik kies vetarme 23,8 24,1 24,1 24,6 27,6 0,98 0,92 0,94 1,04 0,80-1,19 0,78-1,09 0,74-1,18 0,78-1,38 versie wat ik nu eet 66,2 64,4 62,9 60,6 64,9 0,92 0,86 0,83 0,95 0,77-1,09 0,74-1,0 0,68-1,02 0,73-1,23 belangrijk vr later eet graag eten 12,9 13 13,5 14,7 12,9 0,99 1,00 1,06 1,06 0,76-1,28 0,80-1,25 0,79-1,42 0,72-1,58 van schoolrefter ik kies volkoren 27,8 26,2 28,6 28,6 31,1 0,88 0,94 0,93 1,01 0,73-1,06 0,80-1,10 0,75-1,16 0,77-1,34 versie moeilijk om info 31,9 32,6 31,8 31,4 38,1 1,03 1,01 0,98 1,26 0,87-1,23 0,87-1,18 0,80-1,21 0,97-1,63 toe te passen Referentiecategorie: hoge beroepsstatus; Afkortingen: ?= werkzaam maar ongekende beroepsstatus, e.n.a.= economisch niet actief
p gem
laag
?
e.n.a.
0,748
0,669
0,245
0,590
0,162
0,050
0,577
0,551
0,489
0,247
0,665
0,111
0,789
0,201
0,618
0,092
0,226
0,068
0,694
0,134
0,276
0,851
0,576
0,471
0,627
0,230
0,201
0,017
0,006
<0,001
<0,001
0,004
0,220
0,065
0,358
0,043
0,732
0,859
0,801
0,277
0,478
0,421
0,257
0,965
0,255
0,917
0,379
0,146
0,253
0,094
0,135
0,211
0,752
0,218
0,461
0,757
0,199
0,012
0,018
0,576
0,921
0,956
0,631
0,695
0,079
0,305
0,422
0,894
0,621
0,826
0,838
0,023 47
f) gezinsstructuur Tabel 14: gemiddelde scores (en standaarddeviatie) op de schalen volgens gezinsstructuur; vrijheidsgraden (df), F- en p-waarden voor gezinsstructuur uit de variantie-analyses met de schalen schalen
X (sd)
df
F
p
3,32a,b (0,69)
3
5,80
0,001
2,95 (0,95)
3,10 (1,06)
3
3,23
0,020
3,88 (0,85)
3,73 (1,03)
3
4,79
0,021
twee ouders
één ouders
andere
Gezond
3,38a (0,52)
3,29b (0,53)
Smaak
2,89 (0,91)
Groenten en fruit
3,96 (0,81)
abc: verschillende letters geven een significant verschil in gemiddelden weer, gelijke letters duiden op geen significant verschil
Uit de variantie-analyses van de socio-demografische variabelen met de drie schalen (tabel 14), werd enkel voor de schaal „gezond‟ een verband gevonden met de gezinsstructuur: jongeren waarvan beide ouders thuis wonen schatten de gezondheid van hun eetgewoonten beter in dan zij die bij één van de ouders inwonen. Tabel 15 toont aan dat jongeren die bij één ouder inwonen zich meer kunnen vinden in de uitspraak “producten met verminderd suikergehalte smaken beter”, en gaan doorgaans méér akkoord met de stelling “gezonde voeding smaakt niet goed” dan zij die bij beide ouders inwonen (referentiegroep). Leerlingen die bij hun grootouder(s), in een opvangtehuis of ergens anders wonen, vinden producten met minder suiker eveneens lekkerder dan de referentiegroep. Daarnaast gaan ze doorgaans meer akkoord met de stellingen “ik heb de neiging te eten wat mijn vrienden eten” en “ik eet graag het eten dat bereid is in de schoolrefter”. Tot slot geven deze jongeren minder te kennen dat ze het eten dat hun ouders voor hen klaarmaken lekker vinden.
Resultaten
48
Tabel 15: % akkoord met de opinies volgens de gezinsstructuur; Odds Ratio (OR), betrouwbaarheidsinterval (99% C.I.) en p-waarden per opinie en gezinsstructuur, uit de logistische regressie-analyses met de opinies
Opinies
% akkoord
Odds Ratio
99% C.I.
p-waarde
2
1
ander
1
ande r
1
ander
1
ander
Tussendoortjes noodzaak
38,1
36,7
38,1
0,91
0,99
0,78-1,07
0,66-1,49
0,144
0,950
Neiging vrienden
9,2
11,1
17,6
1,18
1,85
0,92-1,50
1,09-3,14
0,088
0,003
0,51-1,32
0,882
0,280
0,68-1,55
0,501
0,868
0,51-1,60
0,533
0,643
0,65-1,72
0,018
0,758
0,77-2,37
0,048
0,163
0,42-0,94
0,213
0,003
1,10-2,97
0,007
0,002
0,63-1,72
0,513
0,825
0,73-1,74
0,012
0,477
0,92-2,80
0,002
0,028
0,36-0,90
0,064
0,002
0,75-1,80
0,618
0,369
0,66-1,49
0,014
0,941
1,01-2,75
0,655
0,008
0,56-1,37
0,849
0,447
0,61-1,42
0,657
0,659
kies zelf 78,5 79,1 74,2 0,99 0,82 0,82-1,20 tussendoortjes hou van eten op 64,8 64 63,4 0,96 1,03 0,82-1,13 stap met vrienden probeer voeding 13,5 14,3 13,9 0,95 0,90 0,76-1,18 uit de media Vetrijk smaakt 20,5 23,7 21,9 1,18 1,06 0,99-1,42 beter gezond vult mij 9,7 12,3 14,7 1,20 1,36 0,95-1,52 niet ben goed 74,8 72,2 61,5 0,92 0,63 0,78-1,09 geïnformeerd gezond smaakt 10,5 13,8 20,9 1,27 1,81 1,01-1,59 niet goed weinig keuze over 17,2 16,4 19,1 0,95 1,04 0,77-1,17 eten thuis zorgen om 26,9 31,6 32,4 1,18 1,13 1,0-1,39 gewicht minder suiker 8,7 11,8 15,6 1,34 1,60 1,05-1,71 beter ik vind voedsel 85,5 83,3 75,3 0,86 0,57 0,70-1,06 ouders lekker ik kies vetarme 24,6 25 30,2 0,97 1,16 0,81-1,15 versie wat ik nu eet 64,8 60,7 63,9 0,86 0,99 0,74-1,01 belangrijk vr later eet graag eten van 13,2 12,6 21,1 0,96 1,67 0,76-1,22 schoolrefter ik kies volkoren 28,3 28,3 28,2 0,99 0,88 0,83-1,17 versie moeilijk om info 32,4 33,4 31,5 1,03 0,93 0,88-1,21 toe te passen Referentiecategorie: jongeren uit een gezin met twee ouders
Resultaten
49
g) taal De taal die thuis gesproken blijkt niet geassocieerd te zijn met de scores van de leerlingen op de drie schalen (tabel 16), maar vertoont wel een verband met enkele opinies (tabel 17). Tabel 16: gemiddelde scores (en standaarddeviaties) op de schalen volgens de gesproken taal thuis; vrijheidsgraden (df), F- en p-waarden voor de taal uit de variantie-analyses met de schalen schalen
X (sd)
df
F
p
3,37 (0,57)
2
1,99
0,137
2,90 (0,92)
2,94 (0,99)
2
0,46
0,593
3,94 (0,81)
3,93 (0,86)
2
2,75
0,630
Nederlands
(ook) andere taal
Gezond
3,36 (0,52)
Smaak Groenten en fruit
Tabel 17: % akkoord met de opinies volgens de gesproken taal; Odds Ratio (OR), betrouwbaarheidsinterval (99% C.I.) en p-waarden per opinie uit de logistische regressie-analyses met de opinies
opinies
% akkoord Nl. ander
OR
99% C.I.
p
tussendoortjes noodzaak
37,8
37,7
0,97
0,84-1,11
0,529
neiging vrienden
9,3
11,5
1,21
0,98-1,50
0,023
kies zelf tussendoortjes
78,6
74,2
0,77
0,65-0,90
<0,001
hou van eten op stap
64,3
65,4
1,10
0,95-1,27
0,084
probeer eten uit media
12,8
17,6
1,41
1,18-1,69
<0,001
vetrijk smaakt beter
21,0
22,6
1,10
0,93-1,29
0,149
gezond vult niet
9,2
14,7
74,6
72,1
1,58 0,96
1,29-1,92
goed geïnformeerd
0,83-1,12
<0,001 0,486
gezond smaakt niet goed
10,1
17,9
1,76
1,46-2,13
<0,001
weinig keuze over eten
17,0
18,5
1,08
0,91-1,29
0,236
zorgen om gewicht
26,6
33,1
1,26
1,09-1,46
<0,001
minder suiker beter
8,6
14,1
1,60
1,31-1,97
<0,001
voedsel ouders lekker
85,0
83,9
0,98
0,82-1,18
0,788
ik kies vetarm
23,2
31,5
1,45
1,25-1,68
<0,001
eten nu belangrijk vr later
63,1
65,7
1,14
0,99-1,32
0,016
eet graag eten uit refter
13,6
13,3
0,98
0,80-1,21
0,835
ik kies volkoren
26,6
34,2
1,39
1,20-1,61
<0,001
moeilijk info toe te passen 31,5 Referentiecategorie: Nederlandstaligen
35,3
1,16
1,01-1,34
0,008
Resultaten
50
In vergelijking met de Nederlandstaligen gaan anderstaligen doorgaans méér akkoord met de stellingen “gezonde voeding smaakt niet goed”, “gezonde voeding vult me niet”, “ik probeer graag voedingsmiddelen uit de media” en “ik vind het moeilijk om informatie rond gezonde voeding ook zelf toe te passen”. Anderzijds zouden deze leerlingen meer voor vetarme of volkoren producten kiezen, en maken ze zich meer zorgen om wat ze eten omdat ze niet in gewicht willen toenemen. Tot slot kiezen Nederlandstalige adolescenten hun tussendoortjes vaker zelf dan zij die (ook) een andere taal spreken. h) BMI Tabel 18: gemiddelde scores (en standaarddeviaties) op de schalen volgens de BMI; vrijheidsgraden (df), F- en p-waarden voor de BMI uit de variantie-analyses met de schalen X (sd) schalen
df
F
p
3,29 (0,56)
2
2,01
0,111
2,92 (0,92)
2,83 (0,91)
2
6,70
<0,001
3,94 (0,81)
3,94 (0,83)
2
5,45
<0,001
ondergewicht
normaal gewicht
overgewicht
Gezond
3,41 (0,58)
3,38 (0,52)
Smaak
2,85 (0,99)
Groenten en fruit
3,89 (0,89)
De variantieanalyse van de socio-demografische factoren met de schalen „smaak‟ en „groenten en fruit‟ geeft voor beide schalen een significante relatie weer met de variabele „BMI‟ (tabel 18). De Scheffe-test toonde echter geen significante verschillen. Tabel 19 geeft de verschillen in opinies weer tussen leerlingen met een normaal gewicht (referentiegroep) en deze met onder- of overgewicht. Op enkele items scoren leerlingen met overgewicht beduidend hoger: zij maken zich in de eerste plaats meer zorgen om hun gewicht en blijken meer van mening te zijn dat producten met verminderd suikergehalte beter smaken. Daarnaast zijn ze ook meer geneigd om voor een vetarme of volkoren versie van een product te kiezen, en vinden ze het moeilijk om informatie rond gezonde voeding zelf toe te passen. Een minder sterk verband werd gevonden voor de opinie “ik heb de neiging te eten wat mijn vrienden eten”: ook hier scoren jongeren met overgewicht hoger dan hun medeleerlingen met een normaal gewicht.
Resultaten
51
In vergelijking met de referentiegroep houden deze jongeren niet zoveel van de voeding die ze consumeren wanneer ze op stap zijn met vrienden. Jongeren met ondergewicht maken zich minder zorgen over hun gewicht en zijn niet zozeer van mening dat hun huidige eetpatroon belangrijk is voor later. Zij geven ook meer te kennen dat gezonde voedingsmiddelen hen niet vullen. Tabel 19: % akkoord met de opinies volgens de BMI; Odds Ratio (OR), betrouwbaarheidsinterval (99% C.I.) en p-waarden per opinie en BMI, uit de logistische regressie-analyses met de opinies
Opinies
% akkoord
Odds Ratio
onder norm over onder over Tussendoortjes 36.1 38.3 34.3 0,98 0,86 noodzaak Neiging 7.4 9.3 12.3 0,82 1,30 vrienden kies zelf 73.5 78.8 74.8 0,88 0,83 tussendoortjes hou van eten op stap met 63.0 65.4 59.8 1,00 0,80 vrienden probeer voeding 11.9 13.8 14.4 0,84 1,01 uit de media Vetrijk smaakt 23,6 10,9 20,5 1,29 0,91 beter gezond vult mij 12.6 9.8 10.8 0,95 1,50 niet ben goed 74.4 74.8 72.4 0,94 0,95 geïnformeerd gezond smaakt 13,1 10,9 14,3 1,43 1,11 niet goed weinig keuze 18.9 16.6 18.6 1,13 1,10 over eten thuis zorgen om 18.4 25.9 44.3 0,60 2,38 gewicht minder suiker 8,6 8,9 15,1 0,90 1,68 beter ik vind voedsel 83.8 58.1 84.2 0,88 0,99 ouders lekker ik kies vetarme 19.7 23.5 32.7 0,74 1,59 versie wat ik nu eet belangrijk vr 58.1 63.9 65.7 1,14 0,74 later eet graag eten 17.2 13.2 14.3 1,21 1,08 van schoolrefter ik kies volkoren 28.4 27.4 33.9 0,97 1,36 versie moeilijk om info 28.6 31.7 37.6 0,89 1,30 toe te passen Referentiecategorie: jongeren met een normaal gewicht
Resultaten
99% C.I.
p-waarde
onder
over
onder
over
0,74-1,28
0,72-1,02
0,83
0,025
0,50-1,33
1,01-1,68
0,285
0,008
0,65-1,20
0,68-1,01
0,294
0,013
0,76-1,31
0,67-0,94
0,996
<0,001
0,57-1,26
0,80-1,27
0,267
0,957
0,95-1,76
0,74-1,11
0,033
0,21
1,01-2,23
0,73-1,24
0,008
0,632
0,70-1,27
0,79-1,14
0,588
0,454
0,97-2,12
0,88-1,42
0,019
0,25
0,81-1,57
0,89-1,36
0,362
0,258
0,43-0,83
2,01-2,82
<0,001
<0,001
0,56-1,42
1,32-2,14
0,537
<0,001
0,62-1,26
0,79-1,24
0,36
0,896
0,53-1,02
1,33-1,90
0,017
<0,001
0,57-0,97
0,96-1,35
0,004
0,056
0,84-1,75
0,84-1,38
0,172
0,447
0,72-1,29
1,14-1,62
0,755
<0,001
0,66-1,18
1,10-1,54
0,282
<0,001
52
3.3.2.
Verband tussen opinies over voeding en het eetgedrag van de jongeren.
3.3.2.1. Univariate analyses: enkelvoudige regressie Tabel 20 geeft een overzicht van alle univariate verbanden tussen de opinies/schalen en de indices. Hieruit blijkt dat slechts 12 van de 63 onderzochte relaties niet significant zijn. De index „overbodige voedingsmiddelen‟ vertoont de meeste signficante relaties met de opinies/schalen, gevolgd door de vezelindex en de calciumindex. 3.3.2.2. Multivariate analyses: meervoudige regressie In multivariate analyses blijven in totaal nog 45% van de significante resultaten uit de vorige stap over. In regressie-analyses met de vezelindex (R2= 0,233; N= 8661) en de calciumindex (R2= 0,046; N= 8466) worden nu bij beide indices slechts 4 verbanden teruggevonden, terwijl de index „overbodige voedingsmiddelen‟ (R2= 0,120; N=9182) nog 15 associaties vertoont. Voor de finale stap werden de overgebleven opinies/schalen samen met alle relevante socio-demografische variabelen en/of het BMI nogmaals opgenomen in drie multivariate regressie-analyses (tabel 19). Voor de selectie van deze sociodemografische eigenschappen en/of BMI werd zowel beroep gedaan op de literatuur als op eigen analyses. Het verband tussen de eetgewoonten van jongeren en hun geslacht (Ambrosini et al., 2009; Riediger et al., 2007, Wardle, Haase & Steptoe, 2004; Morse & Driskell, 2009; von Bothmer & Fridlund, 2005; Westenhoefer, 2005), leeftijd (Riediger et al., 2007; Larson, NeumarkSztainer, Hannan en Story, 2007) en sociaal-economische status van de ouders (Giskes, Turell, Patterson & Newman, 2002; Vereecken, Inchley, Subramanian, Hublet & Maes, 2005; Richter, Vereecken, Boyce, Maes, Gabhainn & Currie, 2009; Vereecken, Legiest, De Bourdeaudhuij & Maes, 2009; Xie, Gilliland, Yu-Fen Li & Rockett, 2002) is in de literatuur reeds uitgebreid beschreven. Deze variabelen zijn telkens opgenomen in de analyses. Voor de selectie van de andere socio-demografische variabelen/BMI werd het verband onderzocht tussen deze variabelen en de eetgewoonten, door middel van eenzelfde trapsgewijze methode: eerst werd het univariaat verband met de vezel- en
Resultaten
53
calciumindex en de index „overbodige voedingsmiddelen‟ onderzocht door middel van univariate
variantie-analyses;
vervolgens
werden
de
overgebleven
variabelen
opgenomen in multivariate variantie-analyses. Variabelen die na deze filtering zowel met de eetgewoonten als de overgebleven opinies/schalen geassocieerd zijn (tabel 19) , worden eveneens opgenomen in de finale meervoudige regressie-analyse. Tabel 20: socio-demografishe variabelen die voor de vezel-, calcium- en index ‘overbodige voedingsmiddelen’ worden opgenomen in een meervoudige regressie-analyse
- geslacht
- geslacht
overbodige voedingsmiddelen - geslacht
- leeftijd
- leeftijd
- leeftijd
- SES moeder
- SES moeder
- SES moeder
- SES vader
- SES vader
- SES vader
- opleiding
- opleiding
- opleiding
- gezinsstructuur
- taal
vezels literatuur
analyses
calcium
Dit leidde tot volgende resultaten: De vezelindex (R2=0,241; N=9801) is positief geassocieerd met de schalen „gezond‟ en „groenten en fruit‟. Dit betekent dat jongeren die hun eetgewoonten gezond inschatten of graag groenten en fruit eten, doorgaans ook meer vezelrijke voeding eten. Leerlingen die de smaak van voeding belangijker vinden dan hoe gezond het is, eten daarentegen minder vezelrijke voeding, evenals de jongeren die hun tussendoortjes zelf kiezen. Wat de inname van calciumrijke voeding (R2= 0,057,; N= 9616) betreft, werd eveneens een positief verband gevonden met de schalen „gezond‟ en „groenten en fruit‟. Daarnaast zouden leerlingen die graag voedingsmiddelen uit de media proberen, en leerlingen die voor volkoren versies kiezen, ook meer calciumrijke voeding eten.
Resultaten
54
Tot slot werd ook het verband nagegaan met de index ‘overbodige voedingsmiddelen’ (R2= 0,136; N=9247). Deze index geeft een beeld van de consumptie van gesuikerde of light frisdranken, chips, frieten, koek en snoep. Slechts één opinie - “gezonde voedingsmiddelen vullen me niet” - bleek na uitzuivering voor de socio-demografische variabelen niet meer geassocieerd te zijn met de index „overbodige voedingsmiddelen‟. Opinies die hun positief verband blijven behouden zijn: “ik kies zelf mijn tussen– doortjes”, “ik heb de neiging te eten wat mijn vrienden eten”, “ik probeer graag voedingsmiddelen uit die ik in de media heb gezien”, “vetrijke voeding smaakt beter”, “de smaak van voeding is voor mij belangrijker dan hoe gezond het is” (smaak-schaal), “gezonde voeding smaakt niet goed”, “tussendoortjes zijn een noodzaak in een gezonde voeding” en “ik hou van het eten dat ik eet wanneer ik op stap ben met mijn vrienden”. Hierbij hangt een hoge score samen met een hoge consumptie van overbodige voedings–middelen zoals frisdranken, chips, frieten, koek en snoep. Opinies/schalen die omgekeerd geassocieerd zijn met consumptie van deze voedingsmiddelen zijn de schaal „gezond‟, en de uitspraken “ik maak me zorgen over wat ik eet omdat ik niet in gewicht wil toenemen” en “als ik een volkoren versie van een product kan kiezen, dan doe ik dat ook”. Daarnaast bleekt ook de schaal „groenten en fruit‟ en de stelling “wat ik nu eet zal een belangrijke invloed hebben op mijn toekomstige gezondheid” omgekeerd gecorreleerd te zijn met de index „overbodige voedingsmiddelen‟.
Resultaten
55
Tabel 21: enkelvoudige regressie-analyses van de opinies/schalen met de vezel-, calcium- en index ‘overbodige voedingsmiddelen’
vezels
Opinies
calcium
overbodige voedingsmiddelen
B
SE
β
p
B
SE
β
p
B
SE
β
p
gezond
0,48
0,01
0,32
<0,001
0,35
0,02
0,18
<0,001
-0,31
0,02
-0,20
<0,001
smaak
-0,17
0,01
-0,20
<0,001
-0,09
0,01
-0,08
<0,001
0,22
0,01
0,24
<0,001
groenten en fruit
0,43
0,01
0,44
<0,001
0,20
0,01
0,16
<0,001
-0,19
0,01
-0,19
<0,001
tussendoortjes noodzaak
0,02
0,02
0,01
0,257
0,03
0,02
0,01
0,206
0,16
0,02
0,09
<0,001
neiging vrienden
-0,07
0,03
-0,03
0,006
0,06
0,04
0,02
0,106
0,25
0,03
0,09
<0,001
kies zelf tussendoortjes
-0,13
0,02
-0,07
<0,001
-0,10
0,03
-0,04
<0,001
0,26
0,02
0,12
<0,001
hou van eten op stap
-0,06
0,02
-0,04
<0,001
0,05
0,02
0,02
0,036
0,19
0,02
0,11
<0,001
probeer eten uit media
0,05
0,02
0,02
0,029
0,17
0,03
0,06
<0,001
0,19
0,02
0,08
<0,001
vetrijk smaakt beter
-0,17
0,02
-0,09
<0,001
-0,04
0,03
-0,01
0,164
0,29
0,02
0,14
<0,001
gezond vult niet
-0,28
0,03
-0,11
<0,001
-0,09
0,04
-0,03
0,009
0,33
0,03
0,12
<0,001
goed geïnformeerd
0,20
0,02
0,11
<0,001
0,16
0,02
0,07
<0,001
-0,19
0,02
-0,10
<0,001
gezond smaakt niet goed
-0,31
0,02
-0,13
<0,001
-0,11
0,03
-0,03
0,001
0,36
0,03
0,14
<0,001
weinig keuze over eten
-0,03
0,02
-0,02
0,112
0,08
0,03
0,03
0,003
0,01
0,02
0,00
0,776
zorgen om gewicht
0,07
0,02
0,04
<0,001
-0,01
0,02
-0,01
0,565
-0,12
0,02
-0,07
<0,001
minder suiker beter
0,05
0,03
0,02
0,052
0,16
0,04
0,05
<0,001
0,01
0,03
0,00
0,876
voedsel ouders lekker
0,22
0,02
0,10
<0,001
0,11
0,03
0,04
<0,001
-0,11
0,02
-0,05
<0,001
ik kies vetarm
0,16
0,02
0,09
<0,001
0,12
0,02
0,05
<0,001
-0,17
0,02
-0,08
<0,001
eten nu belangrijk vr later
0,19
0,02
0,11
<0,001
0,14
0,02
0,06
<0,001
-0,15
0,02
-0,09
<0,001
eet graag eten uit refter
0,11
0,02
0,05
<0,001
0,13
0,03
0,04
<0,001
0,03
0,03
0,01
0,336
ik kies volkoren
0,23
0,02
0,13
<0,001
0,21
0,02
0,09
<0,001
-0,22
0,02
-0,12
<0,001
moeilijk info toe te passen
-0,12
0,02
-0,07
<0,001
-0,09
0,02
-0,04
<0,001
0,11
0,02
0,06
<0,001 56
Tabel 22: meervoudige regressie-analyses van de multivariaat significante opinies/schalen met de vezel-, calcium- en index ‘overbodige voedingsmiddelen’, uitgezuiverd voor de relevante sociodemografische eigenschappen en/of BMI
Opinies
vezels
calcium
overbodige voedingsmiddelen
B
SE
β
p
B
SE
β
p
B
SE
β
p
gezond
0,25
0,02
0,17
<0,001
0,24
0,02
0,12
<0,001
-0,17
0,02
-0,10
<0,001
smaak
-0,03
0,01
-0,04
<0,001
0,12
0,01
0,13
<0,001
groenten en fruit
0,34
0,01
0,35
<0,001
-0,06
0,01
-0,05
<0,001
tussendoortjes noodzaak
0,11
0,02
0,06
<0,001
neiging vrienden
0,13
0,03
0,04
<0,001
0,16
0,02
0,08
<0,001
0,10
0,02
0,06
<0,001
0,13
0,02
0,05
<0,001
vetrijk smaakt beter
0,12
0,02
0,06
<0,001
gezond vult niet
0,07
0,03
0,02
0,020
goed geïnformeerd
-0,07
0,02
-0,03
0,001
gezond smaakt niet goed
0,10
0,03
0,04
<0,001
-0,09
0,02
-0,05
<0,001
-0,06
0,02
-0,03
0,001
-0,10
0,02
-0,05
<0,001
kies zelf tussendoortjes
-0,06
0,02
-0,03
0,13
0,01
0,10
<0,001
<0,001
hou van eten op stap probeer eten uit media
0,12
0,03
0,04
<0,001
weinig keuze over eten zorgen om gewicht minder suiker beter voedsel ouders lekker ik kies vetarm eten nu belangrijk vr later eet graag eten uit refter ik kies volkoren
0,10
0,02
0,04
<0,001
moeilijk info toe te passen 57
3.3.2.3. Bijkomende analyse: de schaal ‘gezond’ Omwille van de inhoudelijke overlap tussen de schaal „gezond‟ en de (al dan niet gezonde) eetgewoonten van de jongeren, werd deze schaal in aparte analyses geëxploreerd. Op die manier kan worden nagegaan in welke mate deze schaal de andere resultaten beïnvloedt. Vooreerst werd het verband tussen de items van de schaal „gezond‟ en de eetgewoonten van de jongeren in aparte univariate analyses onderzocht. Dit leidde tot een sterk significant verband (p<0,001) voor ieder item. Vervolgens werden deze items samen met de andere opinies apart opgenomen (i.p.v. als schaal) in drie multivariate analyses met de vezel- en calciumindex, en de index „overbodige voedingsmiddelen‟. Hierdoor verdwenen in totaal vijf significante verbanden met de gezond-items: de opinie “het eten dat ik eet als ik op stap ben met mijn vrienden is gezond” blijkt nu niet meer significant te zijn voor de drie indices. Daarnaast is de uitspraak “het eten dat ik thuis eet is gezond” niet meer geassocieerd met de calciumindex en het verband tussen de opinie “de lunch die ik „smiddag op school eet is gezond” en de index „overbodige voedingsmiddelen‟ blijkt nu eveneens niet meer significant te zijn. Tot slot werd ook geëxploreerd of er wijzigingen tot stand komen wanneer de schaal „gezond‟ volledig wordt weggelaten. Dit leidde echter tot vergelijkbare resultaten. 3.3.2.4. Bijkomende analyses: het verband tussen de opinies over voeding en het eetgedrag volgens geslacht en leeftijd Uit voorgaande resultaten is reeds gebleken dat de variabelen geslacht en leeftijd het sterkst geassocieerd zijn met de opinies. Daarnaast heeft onderzoek reeds aangetoond dat er een verband bestaat tussen de eetgewoonten van jongeren en hun geslacht (Ambrosini et al., 2009; Riediger et al., 2007; Wardle et al., 2004; Morse & Driskell, 2009; von Bothmer & Fridlund, 2005; Westenhoefer, 2005), en de eetgewoonten en de
Resultaten
58
leeftijd (Riediger et al., 2007; Larson, Neumark-Sztainer, Hannan en Story, 2007). Daarom wordt het verband tussen de opinies en het eetgedrag hier nogmaals geëxploreerd, volgens geslacht en leeftijd. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van twee leeftijdsgroepen: < 14,5 jaar en ≥ 14,5 jaar. Zo ontstaan vier groepen: jonge meisjes en jonge jongens (< 14,5 jaar), en oudere meisjes en oudere jongens (≥ 14,5 jaar). a) Vezelindex Tabel 23: meervoudige regressie-analyses per geslacht en leeftijd van de multivariaat significante opinies/schalen met de vezelindex, uitgezuiverd voor de relevante sociodemografische eigenschappen
< 14,5 jaar
JONGENS
MEISJES
Jonge jongens
Jonge meisjes
B
sd
Beta
p
B
sd
Beta
p
0,25
0,03
0,17
<0,001
0,24
0,03
0,17
<0,001
0,33
0,02
0,34
<0,001
0,31
0,02
0,32
<0,001
Neiging vrienden
-0,12
0,05
-0,05
0,009
Gezond vult niet
-0,17
0,05
-0,06
0,001
Eten nu belangrijk vr later
0,08
0,03
0,05
0,004
-0,08
0,03
-0,05
0,009
Opinies: Gezond Smaak Groenten en fruit
Ik kies volkoren Moeilijk info toe te passen
≥ 14,5 jaar
Oudere jongens
Oudere meisjes
B
sd
Beta
p
B
sd
Beta
p
Gezond
0,27
0,03
0,17
<0,001
0,2
0,03
0,13
<0,001
Smaak
-0,06
0,02
-0,06
0,001
Groenten en fruit
0,35
0,02
0,36
<0,001
0,39
0,02
0,39
<0,001
0,09
0,03
0,05
0,005
Opinies:
Neiging vrienden Gezond vult niet Eten nu belangrijk vr later Ik kies volkoren Moeilijk info toe te passen
Uit voorgaande meervoudige regressie-analyse met de vezelindex (tabel 22) werd een verband gevonden tussen de vezelindex en de schalen „gezond‟, „smaak‟ en „groenten
Resultaten
59
en fruit‟, alsook de opinie “ik kies zelf mijn tussendoortjes. Wanneer het verband tussen de opinies over voeding en de vezelindex apart wordt onderzocht voor geslacht en leeftijd, valt op dat de uitspraak “ik kies zelf mijn tussendoortjes” nu niet meer geassocieerd blijkt te zijn met de vezelindex. Het negatief verband tussen de schaal „smaak‟ en de vezelindex wordt nu enkel teruggevonden bij jongens ouder dan 14,5 jaar. De andere schalen, „gezond‟ en „groeten en fruit‟ behouden hun significantie voor de vier groepen. Daarnaast komen uit de analyses voor de meisjes enkele nieuwe associaties met de vezelindex naar boven boven : de uitspraken “gezonde voedingsmiddelen vullen me niet”, “ik heb de neiging te eten wat mijn vrienden eten” en “ik vind het moeilijk om informatie rond gezonde voeding ook zelf toe te passen” vertonen een negatief verband voor meisjes jonger dan 14,5 jaar. “wat ik nu eet is belangrijk voor mijn toekomstige gezondheid” is in deze groep positief geassocieerd met de vezelindex. Uit de analyses voor meisjes ouder dan 14,5 jaar kwam tot slot nog één positieve associatie naar boven tussen de vezelindex en de uitspraak “wanneer ik kan kiezen tussen een volkoren versie van een product en een gewone versie, kies ik de volkoren versie”. b) Calciumindex De resultaten uit de voorgaande analyse die het verband tussen de opinies en de calciumindex onderzocht (tabel 21) gaven vier signficante verbanden weer: de schalen „gezond‟ en „smaak‟ en de uitspraken “ik probeer graag voedingsmiddelen uit de media” en “ik kies voor volkoren producten” bleken allen positief geassocieerd te zijn met de calciumindex. Wanneer dezelfde analyses werden uitgevoerd volgens geslacht en leeftijd (tabel 23), werd het verband tussen de opinie “ik kies voor volkoren producten” en de calciumindex niet meer teruggevonden. De schalen „gezond‟ en „groenten en fruit‟ behouden hun significantie in de vier groepen, terwijl het verband tussen de uitspraak “ik probeer graag voedingsmiddelen uit die ik in de media heb gezien” nu enkel wordt teruggevonden voor jongens jonger dan 14,5 jaar. Daarnaast komt in de groep „oudere jongens‟ nog één nieuwe associatie met de calciumindex naar boven: de schaal „smaak‟ blijkt in deze groep negatief gecorreleerd te zijn met de calciuminname.
Resultaten
60
Tabel 24: meervoudige regressie-analyses per geslacht en leeftijd, van de multivariaat significante opinies/schalen met de calciumindex, uitgezuiverd voor de relevante sociodemografische eigenschappen
< 14,5 jaar
JONGENS
MEISJES
Jonge jongens
Jonge meisjes
Opinies:
B
sd
Beta
p
B
sd
Beta
p
Gezond
0,26
0,05
0,13
<0,001
0,22
0,04
0,11
<0,001
Groenten en fruit
0,13
0,03
0,10
<0,001
0,11
0,03
0,08
<0,001
probeer voeding uit media
0,23
0,07
0,07
<0,001
Smaak
≥ 14,5 jaar
Oudere jongens
Oudere meisjes
Opinies:
B
sd
Beta
p
B
sd
Beta
p
Gezond
0,32
0,04
0,16
<0,001
0,20
0,04
0,10
<0,001
Smaak
-0,07
0,02
-0,06
0,006
Groenten en fruit
0,14
0,03
0,12
<0,001
0,18
0,03
0,15
<0,001
Probeer voeding uit media
c) Index „overbodige voedingsmiddelen‟ Uit tabel 21 kan worden afgeleid dat de meeste opinies geassocieerd zijn met de index „overbodige voedingsmiddelen‟. Opinies die géén verband vertonen zijn: “gezonde voedingsmiddelen vullen me niet”, “producten met verminderd suikergehalte smaken beter”, “ik vind het voedsel dat mijn ouders voor me klaarmaken lekker”, “ik kies voor vetarme producten”, “ik eet graag het eten uit de schoolrefter” en “ik vind het moeilijk om informatie rond gezonde voeding ook zelf toe te passen”. Uit dezelfde analyses die apart zijn uitgevoerd volgens geslacht en leeftijd, bleek één van deze opinies toch geassocieerd te zijn met de index „overbodige voedingsmiddelen‟: de uitspraak “gezonde voedingsmiddelen vullen me niet” vertoont een positief verband met de uitkomstvariabele voor meisjes die ouder zijn dan 14,5 jaar. Schalen/opinies die voor de vier groepen hun verband met de index „overbodige voedingsmiddelen‟ blijven behouden zijn de schalen „gezond‟ en „smaak‟, en de uitspraak “ik kies zelf mijn tussendoortjes”.
Resultaten
61
Naast deze relaties werden in de groep „oudere meisjes‟ de meeste associaties met de index „overbodige voedingsmiddelen‟ teruggevonden, gevolgd door de groep „jonge meisjes‟. De opinies “ik maak me zorgen om wat ik eet omdat ik niet in gewicht wil toenemen”, “wat ik nu eet heeft een belangrijk invloed op mijn toekomstige gezondheid” en “ik kies voor volkoren producten” vertonen enkel in de groep „oudere meisjes‟ een (negatief) verband. De opinies “vetrijke voedingsmiddelen smaken beter dan een gewone” en “ik hou van het eten dat ik eet wanneer ik op stap ben met vrienden” zijn zowel bij oudere meisjes als jonge jongens geassocieerd met de index „overbodige voedingsmiddelen‟. In de groep „jonge meisjes‟ bleek de uitspraak “ik kies zelf mijn tussendoortjes” positief gerelateerd te zijn aan de index „overbodige voedingsmiddelen‟. Dit verband werd niet teruggevonden in de andere groepen. Daarnaast kwam in deze groep eveneens een positief verband naar boven tussen de index „overbodige voedingsmiddelen‟ en de opinie “ik probeer graag voedingsmiddelen uit die ik in de media heb gezien” en de schaal „groenten en fruit‟. Deze verbanden bleken ook in de groep „oudere jongens‟ aanwezig te zijn.
Resultaten
62
Tabel 25: meervoudige regressie-analyses per geslacht en leeftijd, van de multivariaat significante opinies/schalen met de index ‘overbodige voedingsmiddelen’, uitgezuiverd voor de relevante sociodemografische eigenschappen
< 14,5 jaar Opinies:
JONGENS
MEISJES
Jonge jongens
Jonge meisjes
B
sd
Beta
p
B
sd
Beta
p
Gezond
-0,20
0,03
-0,12
<0,001
-0,15
0,03
-0,09
<0,001
Smaak
0,14
0,02
0,15
<0,001
0,12
0,02
0,12
<0,001
-0,09
0,02
-0,08
<0,001
Groenten en fruit Tussendoortjes noodzaak
0,11
0,04
0,06
0,005
0,10
0,03
0,06
0,005
neiging vrienden
0,13
0,06
0,04
0,047
0,14
0,05
0,05
0,012
0,21
0,04
0,12
<0,001
0,17
0,05
0,07
<0,001
kies zelf tussendoortjes hou van eten op stap
0,13
0,04
0,07
<0,001
probeer voeding uit media Vetrijke smaakt beter
0,21
0,04
0,10
<0,001
Gezonde voeding vult niet zorgen om gewicht Eten nu belangrijk vr later Ik kies volkoren versies
≥ 14,5 jaar
Oudere jongens
Oudere meisjes
B
sd
Beta
p
B
sd
Beta
p
Gezond
-0,17
0,03
-0,11
<0,001
-0,25
0,04
-0,15
<0,001
Smaak
0,20
0,02
0,21
<0,001
0,14
0,02
0,14
<0,001
Groenten en fruit
-0,10
0,02
-0,10
<0,001
Tussendoortjes noodzaak
0,15
0,03
0,09
<0,001
0,12
0,03
0,07
<0,001
0,13
0,06
0,05
0,017
0,13
0,04
0,07
0,001
Vetrijke smaakt beter
0,18
0,05
0,08
<0,001
Gezonde voeding vult niet
0,19
0,07
0,06
0,004
zorgen om gewicht
-0,13
0,04
-0,08
<0,001
Eten nu belangrijk vr later
-0,12
0,04
-0,07
0,002
Ik kies volkoren versies
-0,17
0,04
-0,09
<0,001
Opinies:
neiging vrienden kies zelf tussendoortjes hou van eten op stap probeer voeding uit media
Resultaten
0,26
0,05
0,10
<0,001
63
4.
DISCUSSIE
4.1.
BESPREKING VAN DE RESULTATEN
De bedoeling van deze studie was in de eerste plaats om de heersende opinies van jongeren over voeding in kaart te brengen. Daarnaast werd door middel van statistische analyses ook het verband nagegaan tussen deze opinies en bepaalde sociodemografische eigenschappen en de BMI van de leerlingen. Dit leidde voor sommige van deze sociodemografische kenmerken tot een veelheid aan significante verbanden. Voor andere kenmerken werden weinig of geen verbanden gevonden met de bevraagde opinies. Hieronder worden de belangrijkste resultaten met betrekking tot de heersende opinies besproken, alsook alle significante verbanden die uit de statistische analyses naar voor kwamen.
4.1.1.
Opinies over voeding
Uit de antwoorden van de enquête is gebleken dat slechts 14,4% van de leerlingen akkoord gaat met de stelling “het eten dat ik eet wanneer ik op stap ben met mijn vrienden is gezond”. Dit is volgens de studie van Fitzgerald et al. (2010) niet verwonderlijk: zij toonden immers aan dat jongeren ongezonder eten wanneer ze ergens anders dan thuis voeding consumeren. Dit kan mogelijk verklaard worden door de kostprijs van voeding. Aangezien jongeren doorgaans nog niet over veel financiële ruimte beschikken, wordt de kostprijs door Sheperd et al. (2006) en Fizgerald et al. (2010) als één van de factoren aangehaald die een invloed uitoefent op de voedselkeuze van jongeren. Fast food en zoete snacks zijn relatief goedkoop en bieden dus een goede oplossing om met weinig geld een verzadigd gevoel te bekomen (Drewnowski & Specter, 2004; Drewnowski & Darmon, 2005).
Discussie
64
Maar liefst 77,8% van de ondervraagde jongeren geeft aan dat ze hun tussendoortjes zelf kiezen, en 58,5% gaat niet akkoord met de uitspraak “ik heb weinig keuze over wat ik thuis eet”. Dit is in overeenstemming met een studie van Bassett, Chapman en Beagan (2008), waarin de mate van autonomie in de voedselkeuzes van jongeren werd onderzocht. Zij kwamen tot de conclusie dat jongeren een grote vrijheid hebben in de keuze van hun ontbijt, lunch en tussendoortjes. De stelling “ik vind het lekker zijn van voeding belangrijker dan het gezond zijn” werd door 24,4% van de jongeren beaamd, terwijl 35,4% niet akkoord ging. In het licht van andere studies rond dit onderwerp zijn deze resultaten toch enigszins verrassend: de smaak van voeding en de persoonlijke voorkeur voor voeding werd door verscheidene studies als één van de belangrijkste predictoren voor de voedselkeuze aangehaald. (Fitzgerald et al., 2010; Story et al., 2002; Brug, Tak, te Velde, Bere & de Bourdeaudhuij, 2007; de Bourdeaudhuij, 2008; Larson et al., 2008; Neumark-Sztainer, Wall, Perry & Story, 2003; Van Duyn et al., 2001; Wind et al., 2006; Bauer et al., 2009; Larson, Story, Wall & Neumark-Sztainer, 2006; Clark, 1998; Glanz, Basil, Maibach, Goldberg & Snyder, 1998; Neumark-Sztainer et al., 1999; Ortal, Conti & Slater, 2009; Pollard, Kirk & Cade, 2002). Bovendien blijkt het onderhouden van de gezondheid géén belangrijke motivator te zijn voor de jeugd (Neumark-Stainer et al., 1999; Story & Resnick, 1986, in Story et al., 2002; Bisonette & Contento, 2001). De meeste ondervraagde leerlingen (69,2%) gaan niet akkoord met de uitspraak “ik heb de neiging te eten wat mijn vrienden eten”. Nochtans werd door verscheidene studies het effect van „peer modeling‟ op het eetgedrag aangetoond (Pliner and Mann, 2004; Roth et al., 2001; Herman, Koenig-Nobert, Peterson, & Polivy, 200; Hermans, Larsen, Herman, & Engels, 2008), vooral wanneer de jongeren meer en meer voeding kopen en eten wanneer ze weg zijn van huis (Brown et al., 2006; Chapman & Maclean, 1993; Turner et al., 2006). Steinberg & Mohannan (2007) en Sumter, Bokhorst, Steinberg & Westenberg, (2008) stellen daarentegen dat de gevoeligheid voor beïnvloeding (in het algemeen) door vrienden afneemt gedurende de adolescentie.
Discussie
65
In de vergelijking van de resultaten uit deze thesis met bestaande literatuur moet echter het
onderscheid
gemaakt
worden
tussen
de
subjectieve
en
objectieve
groepsbeïnvloeding: de subjectieve waarneming van groepsbeïnvloeding is de mate waarin men zelf denkt beïnvloed te worden door anderen. Mensen zijn zich echter weinig bewust van de effectieve (objectieve) invloed van sociale normen, terwijl normatieve informatie over voeding een grote impact kan hebben op de voedselkeuzes (Croker, Whitaker, Cooke & Wardle, 2009). In die zin zijn de antwoorden op deze vraag slechts een ruwe schatting van wat zich in werkelijkheid afspeelt. Wanneer gevraagd werd of de leerlingen akkoord gaan met de stelling “Ik vind het moeilijk om informatie rond gezonde voeding ook zelf toe te passen”, antwoordde 32,3% affirmatief, terwijl slechts een iets kleinere fractie (29,5%) niet akkoord ging. Dit verschil is relatief klein in vergelijking met de studie van Fitzgerald et al. (2010): uit focusgroepen met jongeren kwam naar boven dat er voor de meeste jongeren een kloof bestond tussen de nutitionele kennis van voedingsmiddelen en het omzetten van deze kennis in de praktijk. Ondanks het feit dat deze jongeren op de hoogte waren van wat gezonde voedingsmiddelen zijn, bleek hun dagelijkse voedingskeuze vooral gebaseerd te zijn op persoonlijke voorkeur. Hierbij dient echter vermeld te worden dat er slechts 29 jongeren hebben deelgenomen aan deze studie, waardoor in feite geen geldige kwantitatieve uitspraken kunnen gemaakt worden. De meerderheid van de leerlingen (63,5%) gaat akkoord met de uitspraak “wat ik nu eet heeft een belangrijke impact op mijn toekomstige gezondheid”. De meeste jongeren zijn zich dus bewust van deze impact, doch leidt dit bewustzijn niet noodzakelijk tot de intentie om gezond te eten. Eerdere studies hebben namelijk aangetoond dat veel adolescenten het niet nodig vinden om hun eetpatronen aan te passen, omdat de toekomst toch nog ver weg lijkt te zijn (Neumark-Stainer et al., 1999; Story & Resnick, 1986, in Story et al., 2002; Bisonette & Contento, 2001).
Discussie
66
4.1.2.
Verband tussen de opinies en de sociodemografische variabelen/BMI van de jongeren
4.1.2.1. Geslacht Zoals uit de resultaten reeds is gebleken, zijn de opinies van de jongeren zeer geslachtsgebonden: slechts vier bevraagde opinies bleken niet significant verschillend te zijn tussen jongens en meisjes. Uit deze veelheid aan meningsverschillen kan geconcludeerd worden dat meisjes over het algemeen positiever tegenover gezonde voeding staan: zo vinden meisjes hun voeding bijvoorbeeld gezonder dan jongens, en vinden ze de smaak van voeding ook minder belangrijk dan hoe gezond het is. Dit strookt met de bevindingen uit de literatuur: uit diverse studies is reeds gebleken dat vrouwen meer belang hechten aan gezonde voeding dan mannen, hetgeen zich uit in gezondere voedingsgewoonten (Wardle, Haase & Steptoe, 2004; Morse & Driskell, 2009; von Bothmer & Fridlund, 2005; Westenhoefer, 2005). Dit verklaart dan ook de hogere scores van de meisjes op de uitspraken “ik kies voor volkoren producten” en “ik kies voor vetarme producten”. Volgens
Westenhoefer
(2005)
wordt
50%
van
de
geslachtsverschillen
in
voedingsgewoonten verklaard door het feit dat meisjes méér dan jongens geneigd zijn om te diëten. Dit komt overeen met de resultaten uit deze thesis: meisjes hebben meer dan twee maal zoveel kans om zich zorgen te maken om wat ze eten, omdat ze niet in gewicht willen toenemen. Deze trend wordt eveneens in andere studies teruggevonden (Wardle, Haase & Steptoe, 2004; Morse & Driskell, 2009, westenhoefer, 2005). Wellicht is de bekommerdheid om het gewicht niet de enige reden voor het grotere belang dat meisjes hechten aan gezonde voeding: uit de bevraging is eveneens gebleken dat méér meisjes dan jongens ervan overtuigd zijn dat hun huidige eetgewoonten belangrijk zijn voor hun toekomstige gezondheid. Een andere verklaring voor de gezondere inschatting van de eigen eetgewoonten kan mogelijk gevonden worden in het feit dat meisjes gezonde voeding eenvoudigweg lekkerder vinden: meisjes scoren lager op de opinies “gezonde voeding smaakt niet goed”, “een vetrijke versie van een voedingsmiddel smaakt beter dan een gewone” én ze eten liever fruit en groenten. Deze resultaten kunnen gestaafd worden aan een studie van Cooke & Wardle (2005), die onder andere geslachtsverschillen in de voedings-
Discussie
67
voorkeur van kinderen en adolescenten onderzoekt. Zij kwamen eveneens tot de constatatie dat meisjes een grotere voorkeur voor groenten en fruit vertonen dan jongens en dat jongens vette voeding lekkerder vinden dan meisjes. Deze grotere voorkeur voor vette voeding kan verklaard worden vanuit adaptief perspectief: jongens hebben door hun grotere hoeveelheid spiermassa meer energie nodig dan meisjes, waardoor zij meer baat hebben bij vette voeding dan meisjes. Deze bevinding kan eveneneens een verklaring bieden voor het feit dat minder meisjes dan jongens van mening dat gezonde voedingsmiddelen hen niet vullen. De positieve attitude van de meisjes tegenover de smaak van gezonde voeding kan op zijn beurt de hogere score verklaren op de stelling “ik vind het voedsel dat mijn ouders voor me klaarmaken lekker”. Uit de studie van Hanson et al. (2004) bleek immers dat 87% van de ouders groenten serveren tijdens het avondeten. Een ander resultaat dat uit de analyses naar voor kwam, is dat meisjes zich beter geïnformeerd voelen over gezonde voeding dan jongens. Wanneer gekeken wordt naar het aantal meisjes dat akkoord ging met de (correcte) uitspraak “tussendoortjes zijn een noodzaak in een gezonde voeding”, kan dit inderdaad kloppen: meisjes hebben in vergelijking met de jongens 27% méér kans om hier mee in te stemmen. Uit de studie van Pirouznia (2001) naar nutritionele kennis bij 11 tot 13-jarigen blijkt eveneens dat meisjes een grotere kennis hebben dan jongens. Hoewel meisjes zich beter geïnformeerd voelen, vinden ze het moeilijker om informatie rond gezonde voeding ook zelf toe te passen. Dit kan mogelijk verklaard worden door hun betere kennis van gezonde voeding: wanneer men op de hoogte is van de aanbevolen voedingsrichtlijnen, wordt de eventuele kloof met de huidige eetgewoonten immers duidelijker, waardoor de stap om aan die richtlijnen te voldoen groter kan lijken. Een laatste verschil dat gevonden werd tussen beide geslachten heeft betrekking op de autonomie die de jongeren ervaren in hun voedselkeuze: meisjes hebben bijna 30% méér kans om aan te geven dat ze hun tussendoortjes zelf kiezen. Wanneer de leerlingen gevraagd werd of ze van mening zijn dat ze weinig keuze hebben over wat ze eten thuis, hebben de meisjes opnieuw een grotere kans (50%) om hier niét mee akkoord te gaan. De studie van Bassett et al. (2008) over de mate van autonomie die
Discussie
68
jongeren ervaren in hun voedingskeuzes toonde echter géén verschillen aan tussen jongens en meisjes. Hierbij dient opnieuw vermeld te worden dat de steekproef bestaande uit 47 jongeren in principe niet groot genoeg is om met zekerheid kwantitatieve uitspraken over te maken. 4.1.2.2. Leeftijd Met betrekking tot de leeftijd werden eveneens een aantal verschillen in opinies vastgesteld, waarvan enkele opinies een duidelijk stijging of daling kennen over de leeftijfsgroepen heen: de grootste stijging werd vastgesteld voor de uitspraak “ik kies zelf mijn tussendoortjes”. Dit kan eenvoudig verkaard worden doordat jongeren tijdens de adolescentie meer en meer autonoom worden. De opinie “ik heb weinig keuze over wat ik thuis eet” kent dan ook een dalende trend over de leeftijdsgroepen heen. Een stijgende trend werd gevonden voor de uitspraak “vetrijke voedingsmiddelen smaken beter dan gewone”. Dit staat in contrast met de bevindingen uit de studie van Cooke & Wardle (2005), waarbij in de leeftijdsgroep van acht tot zestien jaar een dalende trend werd teruggevonden in de appreciatie van vet- en suikerrijke voeding. Naast deze stijgende trends werd voor de uitspraak “ik eet graag het eten dat bereid wordt in de refter” een dalende trend vastgesteld. Een verklaring hiervoor kan mogelijk gevonden worden in een ander resultaat dat uit de enquête naar boven kwam: naarmate de leeftijd stijgt, hechten de leerlingen meer belang aan de smaak van voeding dan hoe gezond het is. De neiging van de leerlingen om te eten wat de vrienden eten, blijkt eveneens te stijgen met de leeftijd. Granner et al. (2004) kwamen echter tot tegenovergestelde resultaten: zij vonden een daling in het effect van „peer modeling‟ op de voedselkeuze bij jongeren in de vroege adolescentie. Dit is in lijn met andere studies die het onderwerp van „peer modeling‟ in de algemene zin aankaarten: Steinberg & Monahan (2007) en Sumter et al. (2008) stellen dat de weerstand tegen peer influence net vergróót tijdens de adolescentie. Tot slot werd over de leeftijdsgroepen heen ook een stijgende trend gevonden in de scores op de uitspraak “tussendoortjes zijn een noodzaak in een gezonde voeding”.
Discussie
69
Deze stijging kan eenvoudig verklaard worden door de steeds toenemende kennis van jongeren. 4.1.2.3. Opleiding Tijdens het vergelijken van de resultaten naar opleiding met de bestaande literatuur wordt de hoeveelheid beschikbare literatuur automatisch beperkt aangezien het Belgische onderwijssysteem verschillend is van de onderwijsssytemen in andere landen. Daarom zullen de bevindingen uit deze thesis met betrekking tot de opleiding van jongeren vooral aan elkaar worden afgetoetst. Jongeren uit het TSO, KSO en BSO vinden hun voeding minder gezond dan leerlingen uit het ASO. Dit strookt met de bevindingen uit een Belgische studie van Vereecken, Maes en Debacquer (2004) waaruit blijkt de eetgewoonten van lager geschoolde leerlingen inderdaad minder gezond zijn dan deze van leerlingen die een hogere richting volgen. Dit effect kan mogelijk verklaard worden doordat deze jongeren minder graag groenten en fruit eten en bovendien ook meer van mening zijn dat gezonde voedingsmiddelen niet goed smaken. Een andere interpretatie houdt rekening met de verschillende scores op de uitspraak “gezonde voedingsmiddelen vullen mij niet”. Hierbij wordt namelijk meer akkoord gegaan door de leerlingen uit de lagere opleidingen, waardoor deze leerlingen bijgevolg meer geneigd kunnen zijn om voor ongezonde voedingsmiddelen te kiezen. Naast deze verschillen tussen de drie opleidingscategoriën kwamen ook enkele significante verschillen naar boven tussen het BSO en het ASO: jongeren uit het BSO voelen zich minder goed geïnformeerd over wat gezonde voedingsmiddelen zijn en gaan ook minder akkoord met de uitspraak “tussendoortjes zijn een noodzaak in een gezonde voeding”. Hoewel deze uitspraak niet specifiek peilt naar de „gezondheid‟ van een voedingsmiddel, peilt het wel naar de kennis rond gezonde eetgewoonten. De lagere scores van de jongeren uit BSO op beide van deze uitspraken kunnen een indicatie zijn van een algemene minder brede kennis rond gezonde voeding(sgewoonten). Een laatste verschil dat werd gevonden tussen de leerlingen in het BSO en het ASO betreft de hogere scores van de leerlingen uit het BSO op de uitspraak “producten met
Discussie
70
een verminderd suikergehalte smaken beter”. Een logische verklaring voor dit resultaat is echter moeilijk te vinden. 4.1.2.4. Beroepsstatus van de moeder Voor de beroepsstatus van de moeder werden heel wat minder verschillen in opinies over voeding waargenomen. In vergelijking met de leerlingen uit de „hoogste‟ groep, gaan de de leerlingen waarvan de moeder een lage beroepsstatus heeft, of waarvan de moeder werkloos is, over het algemeen méér akkoord met de stelling “gezonde voedingsmiddelen vullen mij niet”. Kinderen van economisch inactieve moeders zouden voorts 50% méér kans hebben om van mening te zijn dat gezonde voedingsmiddelen niet goed smaken. Deze negatieve attitudes tegenover gezonde voeding kunnen ertoe bijdragen dat deze jongeren ook effectief minder gezonde eetgewoonten gaan
ontwikkelen. Diverse
studies hebben immers aangetoond dat kinderen van ouders met een lage beroepsstatus status minder gezond eten (Giskes et al., 2002; Vereecken et al., 2005; Richter et al., 2009; Vereecken et al., 2009; Xie et al., 2002). Tot slot blijken kinderen van moeders met een lage beroepsstatus niet zozeer van het eten te houden dat ze eten wanneer ze op stap zijn met vrienden. Dit kan mogelijk verband houden met een lagere financiële bijdrage die jongeren van deze moeders ontvangen. 4.1.2.5. Beroepsstatus van de vader Leerlingen waarvan de vader een hoge beroepsstatus geniet, schatten de gezondheid van de eigen eetgewoonten beduidend hoger in dan leerlingen waarvan de vader een lage beroepsstatus heeft, of werkloos is. Dit is in overeenstemming met de studie van Starfield, Riley, Witt en Robertson (2002): zij kwamen tot de bevinding dat jongeren uit hogere sociale klassen meer tevreden zijn over hun gezondheid dan jongeren uit lagere klassen. Deze perceptie lijkt correct te zijn wanneer men de effectieve gezondheidsverschillen tussen de sociale klassen bestudeert: verschillende bronnen beschrijven het verband tussen de beroepsstatus van de ouders (maar niet specifiek de vader) en de
Discussie
71
eetgewoonten van de jongeren: hieruit blijkt dat een beroepsstatus is geassocieerd is met gezondere eetgewoonten (Giskes et al., 2002; Vereecken et al., 2005; Richter et al., 2009; Vereecken et al., 2009; Xie et al., 2002). De beroepsstatus van de vader is tevens geassocieerd met de mate waarin jongeren zich geïnfomeerd voelen over gezonde voeding: hoe hoger de beroepsstatus, hoe beter de jongeren zich geïnformeerd voelen. Dit resultaat zou deels verklaard kunnen worden aan de hand van de schoolse prestaties: jongeren uit een hogere sociale klasse behalen over het algemeen betere schoolse prestaties dan jongeren uit een lagere sociale klasse (Starfield, Riley, Witt & Robertson, 2002) Bijgevolg kunnen de jongeren uit de hogere sociale klassen beter op de hoogte zijn van voedingsgerelateerde informatie die hen via de schoollessen wordt aangereikt. 4.1.2.6. De gezinsstructuur Kinderen uit één-ouder gezinnen schatten hun eetgewoonten minder gezond in dan kinderen uit twee-ouder gezinnen. Daarnaast hebben kinderen uit één-ouder gezinnen en uit de groep „andere gezinsstructuren‟ respectievelijk 27% en 81% méér kans om van mening te zijn dat gezonde voedingsmiddelen niet goed smaken. Ook hier kan de lijn worden doorgetrokken door te stellen dat deze negatieve attitude tegenover gezonde voeding ertoe kan bijdragen dat deze jongeren ook effectief minder gezond eten. Dit is immers aangetoond in het onderzoek van Riediger et al. (2007) en Ambrosini et al. (2009) waarin de eetgewoonten van adolescenten uit twee-ouder-gezinnen en gezinnen met alleenstaande ouders werden vergeleken. Tegenstrijdig met het resultaat dat jongeren uit één-ouder gezinnen van mening zijn dat gezonde voedingsmiddelen niet goed smaken, vinden zij daarentegen dat producten met een verminderd suikergehalte lekkerder zijn dan een gewoon product. Jongeren uit de groep „andere gezinsstructuren‟ blijken voorts bijna dubbel zoveel kans te hebben dan jongeren uit twee-oudergezinnen om niet akkoord te gaan met de uitspraak “ik vind het eten dat mijn ouders voor me klaarmaken lekker”. Dit is echter geen verrassend resultaat aangezien deze jongeren niet bij hun ouders wonen, maar bij hun grootouder(s), in een opvangtehuis, of ergens anders. Een laatste verband dat gevonden werd voor de gezinsstructuur, betreft de hogere scores van de leerlingen uit de groep „andere gezinsstructuren‟ op de stelling „ik eet graag het
Discussie
72
eten dat bereid is in de schoolrefter‟. Een sluitende verklaring voor de resultaat is echter moeilijk te vinden. 4.1.2.7. De gesproken taal thuis Wanneer de verschillen in opinies op basis van de gesproken taal onder de loep worden genomen, zijn de resultaten enigzins tegenstrijdig: leerlingen die thuis (ook) een andere taal spreken dan het Nederlands, gaan enerzijds meer akkoord met de stellingen “ik probeer graag eten uit de media”, “gezonde voedingsmiddelen vullen niet” en “gezonde voedingsmiddelen smaken niet goed”. Anderzijds blijken ze wel een positieve attitude te hebben tegenover vetarme en volkoren voedingsmiddelen (“ik kies voor vetarme/volkoren versies van voedingsmiddelen”) én zijn ze bovendien van mening dat producten met verminderd suikergehalte beter smaken. Een onvoldoende beheersing van Nederlands taal kan mogelijk aan de basis liggen van deze tegenstrijdige resultaten. 4.1.2.8. De BMI Het grootste meningsverschil dat werd teruggevonden tussen jongeren met een verschillend BMI betreft de mate waarin ze zich zorgen maken om wat ze eten om dat ze niet in gewicht willen toenemen. Dit is dan ook een logisch resultaat en werd eveens in andere litatuur teruggevonden: jongeren met overgewicht maken zich meer zorgen dan jongeren met een normaal gewicht (Sherwood et al., 2000; Navia et al., 2003) en jongeren met ondergewicht maken zich minder zorgen dan jongeren met een normaal gewicht. Dit uit zich dan ook in bepaalde voedingskeuzes: leerlingen met overgewicht blijken meer voor vetarme en volkoren versies van producten te kiezen. Anderzijds zouden adolescenten met overgewicht het moeilijker vinden om informatie rond gezonde voeding ook zelf toe te passen. In de wetenschap dat deze jongeren hun eetgewoonten wellicht drastischer zouden moeten aanpassen dan jongeren met een normaal gewicht, is het dan ook aannemelijk dat deze overstap voor hen moeilijker lijkt. Jongeren met overgewicht geven daarnaast méér aan dat ze de neiging hebben om te eten wat hun vrienden eten. Dit komt overeen met de bevindingen die Fletcher, Bonell en Sorhaindo (2011) in hun review rond dit onderwerp beschrijven: verschillende
Discussie
73
studies hebben aangetoond dat de BMI‟s van vrienden onder elkaar postief met elkaar geassocieerd zijn. Dit effect was het grootste bij jongeren met overgewicht. Jongeren met overgewicht laten zich niet alleen meer beïnvloeden door hun vrienden, ze in vergelijking met jongeren met een normaal gewicht blijken ze bovendien niet zozeer van het eten te houden wanneer ze op stap zijn met hun vrienden. Dit kan mogelijk verklaard worden doordat ze minder eten wat ze zelf willen eten, en meer eten wat hun vrienden eten. Een ander resultaat is dat leerlingen met ondergewicht 50% méér kans hebben te antwoorden dat gezonde voedingsmiddelen hen niet vullen. Dit resultaat doet het vermoeden rijzen dat deze jongeren minstens evenveel eten dan leerlingen met een normaal gewicht. Dit zou mogelijk ook de lagere score kunnen verklaren op de uitspraak “wat ik nu eet heeft een belangrijke invloed op mijn toekomstige gezondheid”: wanneer deze jongeren merken dat hun eetgewoonten geen invloed hebben op hun gewicht, is het mogelijk dat zij deze lijn doortrekken en aannemen dat hun eetgewoonten geen invloed hebben op hun algemene (toekomstige) gezondheid. Een ander verrassend, doch sterk significante uitkomst, is de mate waarin de leerlingen akkoord met de stelling “producten met verminderd suikergehalte smaken beter dan gewone producten”: hierop scoren de leerlingen overgewicht hoger dan dan de andere leerlingen. Zoals uit de resultaten reeds is gebleken, kiezen leerlingen met overgewicht meer voor volkoren en vetarme versies van producten. Het zou dus niet verwonderlijk zijn dat zij in vergelijking met de andere jongeren ook meer producten met een verminderd suikergehalte eten. Hierdoor is het mogelijk dat zij meer aan de smaak van deze producten gewend zijn, waardoor zij deze bijgevolg lekkerder vinden dan jongeren met normaal- of ondergewicht. 4.1.3.
Verband tussen de opinies en het eetgedrag van de jongeren
4.1.3.1. Vezelindex De vezelindex geeft een indicatie van de wekelijkse consumptie van groenten, fruit, wit brood en bruid brood. Het lekker vinden van groenten en fruit bleek het sterkste gecorreleerd te zijn met de vezelindex. Groenten en fruit zijn dan ook een belangrijke bron van vezels
Discussie
74
(www.health.gov). Daarnaast is een positieve inschatting van de eigen eetgewoonten (de schaal „gezond‟) geassocieerd met een hoge score op de vezelindex. Goodwin et al. (2006) kwamen tot een gelijkaardig resultaat: zij constateerden dat jongeren die hun eetgewoonten gezond inschatten, meer groenten eten dan jongeren die deze mening niet delen. De mate waarin de smaak van voeding belangrijker wordt geëvalueerd dan het gezond zijn is negatief geassocieerd met de vezelindex. Wellicht ligt een belangrijke verklaring hiervoor in feit dat ongezond gepercipieerde voeding over het algemeen lekkerder wordt gevonden (Raghunathan et al., 2006 Wardle & Huon, 2000; Noble et al., 2000), waardoor de leerlingen die hoog scoren op de „smaak‟-schaal meer geneigd zijn om naar ongezonde voeding in plaats van vezelrijke voeding te grijpen. Het negatief verband tussen de vezelindex en de opinie “ik kies zelf mijn tussendoortjes” is eveneens in overeenstemming met een aantal studies die dit onderwerp reeds hebben aangekaart: (Videon & Manning, 2003) beschouwen autonomie in de voedselkeuze als een risicofactor voor voor het creeëren van ongezonde eetgewoonten. Daarnaast toonden De Bourdeaudhuij & Van Oost (1998), De Bourdeaudhuij & Sallis (2002) en Fitzgerald et al. (2010) aan dat gezinnen waarin de adolescente kinderen veel inbreng hebben in de voedselkeuze, minder gezond eten wordt voorzien. 4.1.3.2. Calciumindex De calciumindex werd berekend aan de hand van de wekelijkse consumptie van volle melk, magere/halfvolle melk, kaas, andere melkproducten. Een gezonde perceptie van de eigen eetgewoonten blijkt niet alleen met de vezelindex positief geassocieerd te zijn, maar ook met de calciumindex. Dit resultaat wijst erop dat jongeren een vrij correcte inschatting kunnen maken van wat gezonde voeding inhoudt en hoe zij scoren op hun eigen voedingsgewoonten. Daarnaast werden voor de calciumindex enkele opmerkelijke en minder voor de hand liggende resultaten gevonden: zo blijken jongeren die graag groenten en fruit eten een hoge score te hebben op de calciumindex. Nochtans zijn groenten en fruit geen belangrijke bron van calcium. Bijgevolg dient er wellicht een achterliggende reden aan de basis te liggen van dit verband. Zo zou het mogelijk kunnen zijn dat jongeren die
Discussie
75
graag groenten en fruit eten ook graag andere gezonde voeding eten, zoals yoghurt, kaas en andere calciumrijke producten. Een tweede opmerkelijk resultaat betreft de positieve relatie tussen de opinie “ik kies voor volkoren producten” en de calciumindex. Volkoren producten zijn namelijk een belangrijke bron van vezels, maar niet van calcium. Een mogelijke verklaring zou ook hier kunnen zijn dat jongeren die voor volkoren producten kiezen een algemene interesse hebben voor gezonde voeding en dus ook voor calciumrijke producten. “ik probeer graag voedingsmiddelen uit die ik in de media heb gezien” blijkt tenslotte eveneens postitief geassocieerd te zijn met de calciumindex. Reclame voor yoghurt, melk, en kaas komt dan ook vaak aan bod in de media. 4.1.3.3. Index ‘overbodige voedingsmiddelen’ De index „overbodige voedingsmiddelen‟ werd berekend aan de hand van de wekelijkse consumptie van frisdranken, chips, frieten, koek en snoep. Deze index geeft met andere woorden een beeld van de consumptiefrequentie van vet- en suikerrijke voeding, en voedingsmiddelen die een teveel aan kunstmatige (zoet)stoffen bevatten. Zoals reeds eerder werd aangegeven, blijken leerlingen een vrij correcte inschatting te kunnen maken van de eigen eetgewoonten. Dit kan ook geconcludeerd worden uit de negatieve
associatie
van
de
„gezond‟-schaal
met
de
index
„overbodige
voedingsmiddelen‟: jongeren die hun eetgewoonten gezond inschatten scoren lager op deze index en omgekeerd. Goodwin et al. (2006) kwamen tot gelijkaardige resultaten: zij vonden een verband tussen de inschatting van de eigen eetgewoonten en de gemiddelde vetinname. De negatieve relatie tussen de „groenten- en fruit‟ schaal en de index „overbodige voedingsmiddelen‟ doet vermoeden dat jongeren die graag groenten en fruit eten, ongezonde voedingsmiddelen vaker links laten liggen om iets gezond in de plaats te eten zoals bijvoorbeeld groenten en fruit. Leerlingen die de smaak van voeding belangrijker vinden dan het gezond zijn scoren hoger op de index „overbodige voedingsmiddelen‟. In de wetenschap dat ongezonde gepercipieerde voedingsmiddelen over het algemeen lekkerder worden gevonden (Raghunathan et al., 2006 Wardle & Huon, 2000; Noble et al., 2000), is dit resultaat dan ook in overeenstemming met de verwachtingen.
Discussie
76
Leerlingen die van mening zijn dat tussendoortjes een noodzaak zijn in een gezonde voeding scoren eveneens hoger op de index „overbodige voedingsmiddelen‟. Koekjes, chips, en snoep worden dan ook vaak als tussendoortjes gegeteten. Uit de enquête eveneens gebleken dat jongeren die zich goed geïnfomeerd voelen over gezonde voeding minder hoge scores halen op de index „overbodige voedingsmiddelen‟. Dit resultaat kan logisch verklaard worden doordat jongeren die op de hoogte zijn van gezonde voeding deze informatie ook zelf gaan toepassen. Ook de omgekeerde beredering is mogelijk: jongeren die uit zichzelf interesse tonen in gezonde voeding en minder voeding uit de excessgroep consumeren, voelen zich beter geïnfomeerd omdat ze zelf op zoek gaan naar informatie rond gezonde voeding. Een ander resultaat dat uit de analyses met de index „overbodige voedingsmiddelen‟ naar voor kwam, betreft de positieve relatie tussen de opinie “ik heb de neiging te eten wat mijn vrienden eten” en de scores op de index „overbodige voedingsmiddelen‟. In vergelijking met de beperkte hoeveelheid literatuur die rond dit specifieke onderwerp voorhanden is, komen deze resultaten in zeker mate overeen met de studie van De la Haye, Robins, More en Wilson (2010): zij onderzochten het verband tussen vriendschapsrelaties onder adolescente jongeren en de consumptie van calorierijke voedingsmiddelen. Zij vondenl significante overeenkomsten in de consumptie van fastfood onder mannelijke vrienden. Wanneer jongeren hun tussendoortjes zelf kiezen, blijken ze eveneens meer voedingsmiddelen uit de excess groep te consumeren. Gegeven dat een hogere mate van autonomie in de voedingskeuzes van jongeren tot ongezondere keuzes leidt (De Bourdeaudhuij & Van Oost,1998; Fitzgerald et al., 2010)., is dit resultaat conform de verwachtingen. Fitzgerald et al. (2010) kwamen tot de gelijkaardige constatatie dat wanneer jongeren ergens anders dan thuis voeding consumeren (en dus een grotere mate van autonomie ondervinden), hun voedingskeuzes ongezonder zijn. Dit kan de hogere scores op de index „overbodige voedingsmiddelen‟ verklaren van de jongeren die akkoord gaan met de stelling “ik hou van het eten dat ik eet wanneer ik op stap ben met mijn vrienden”. Jongeren die graag voedingsmiddelen uitproberen die ze in de media gezien hebben, blijken naast een hogere score op de calciumindex eveneens een hogere score te hebben op de index „overbodige voedingsmiddelen‟. Net zoals bijvoorbeeld reclame over
Discussie
77
yoghurt vaak in de media verschijnt, zijn ook talrijke reclamespotjes of –advertenties te zien die frisdranken, chips, koek en snoep promoten. Tot slot werd ook een positief verband gevonden tussen de index „overbodige voedingsmiddelen‟ en de opinies “vetrijke voedingsmiddelen smaken beter dan gewone voedingsmiddelen” en “gezonde voedingsmiddelen smaken niet goed”. Gezien de index „overbodige voedingsmiddelen‟ berekend werd aan de hand van enkele ongezonde en o.a. vetrijke voedingsmiddelen zoals chips, frieten, koek en snoep, is het ook aannemelijk dat deze voedingsmiddelen door deze leerlingen meer geconsumeerd worden. Jongeren die belang hechten aan gezonde voeding omdat ze niet willen toenemen in gewicht, of omdat ze zich ervan bewust zijn dat hun huidige eetgewoonten een belangrijke invloed uitoefenen op hun toekomstige gezondheid, halen minder hoge scores op de index „overbodige voedingsmiddelen‟ en eten dus minder ongezonde voedingsmiddelen. Wanneer jongeren aangeven dat ze voor volkoren producten kiezen, is het mogelijk dat hun motivatie hiervoor eveneens in één van voorgaande redenen ligt. Dit zou een verklaring kunnen bieden voor de lagere scores op de index „overbodige voedingsmiddelen‟. Tot slot bleek ook de opinie “ik voel me goed geïnformeerd over wat gezonde voedingsmiddelen zijn” omgekeerd gerelateerd te zijn aan deze index. Jongeren die goed geïnformeerd zijn rond gezonde voeding kunnen door hun kennis hiervan meer belang gaan hechten aan aan hun eigen eetgewoonten. Anderzijds is ook de omgekeerde beredenering mogelijk: leerlingen die uit zichzelf reeds een interesse hebben in gezonde voeding kunnen mogelijk zelf op zoek gaan naar informatie hieromtrent of onthouden deze informatie beter wanneer ze die aangereikt krijgen. 4.1.4.
Verband tussen de opinies over voeding en het eetgedrag volgens geslacht en leeftijd
Wanneer het verband werd nagegaan tussen de opinies over voeding en het eetgedrag volgens geslacht en leeftijd, kwamen geen opvallende of opmerkelijke resultaten naar voor. Er werden over het algemeen meer verbanden teruggevonden in de groep „meisjes‟. Jonge meisjes bleken de meeste associaties te vertonen met de vezelindex, terwijl in de groep „oudere meisjes‟ vooral associaties werden teruggevonden met de
Discussie
78
index „overbodige voedingsmiddelen‟. Deze laatste bevinding kan verklaard worden aan de hand van een studie van Von Soest & Wichström (2009): zij kwamen tot de constatatie dat meisjes niet alleen meer geneigd zijn om te diëten, deze neiging bleek ook te stijgen tussen de leeftijd van 13 tot 21 jaar, terwijl deze trend niet werd teruggevonden voor jongens. Aangezien de index „overbodige voedingsmiddelen‟ voedingsmiddelen bevat (zoals friet, chips, koek en snoep) die men dient te vermijden om gewicht te verliezen, kan het diëten onder oudere meisjes een verklaring bieden voor enkele van de verbanden die alleen in de groep „oudere meisjes‟ werden teruggevonden, zoals de opinies “ik maak me zorgen om mijn gewicht”, en “ik kies voor volkoren versies”.
4.2.
STERKTES EN ZWAKTES VAN DE STUDIE
Een eerste sterkte van deze studie ligt in het onderwerp zelf: verschillende studies hebben de invloeden op de voedselkeuzes van adolescenten reeds aangekaart, maar slechts weinig studies hebben deze invloeden vanuit het perspectief van de jongeren onderzocht. De studies die dit wel doen maken bovendien gebruik van kwalitatieve onderzoeksmethoden waardoor geen kwantitatieve uitspraken gemaakt kunnen worden, noch verbanden kunnen onderzocht worden met andere variabelen.
Een tweede sterk punt van deze studie ligt wellicht in de grootte van de steekproef: in totaal hebben 10772 leerlingen de vragenlijst ingevuld. Door de omvang van deze steekproef is het mogelijk om met een grotere zekerheid conclusies te trekken met betrekking tot de verkregen resultaten. Anderzijds zullen ook zwakke verbanden snel significant zijn. Een belangrijke beperking van dit onderzoek betreft het design van de studie: omwille van het cross-sectioneel design is het niet mogelijk om causale relaties af te leiden. De gevonden verbanden tussen de socio-demografische eigenschappen/BMI en de opinies tonen niet aan dat de verschillen in opinies veroorzaakt worden door de verschillende socio-demografische eigenschappen of BMI. Met betrekking tot de eetgewoonten, kan
Discussie
79
tevens niet met zekerheid gesteld worden dat de verschillende scores op de indexen een gevolg zijn van de verschillen in opinies. Daarnaast kunnen er geen veralgemenende uitspraken worden gemaakt naar de gehele Vlaamse jongerenpopulatie toe, aangezien niet met zekerheid kan gesteld worden dat de verdeling van de sociodemografische kenmerken in deze studie overeenkomt met de werkelijke verdeling in de populatie „Vlaamse jongeren‟. Met betrekking tot de beoordeling van de eetgewoonten die eveneens een kanttekening te worden gemaakt: de drie indexscores werden berekend op basis van enkele vragen die naar de wekelijkse consumptie van een voedingsmiddel peilen. Er werd echter geen rekening gehouden met de grootte van de porties of de precieze hoeveelheid die geconsumeerd wordt. Tot slot dient ook de correctheid van de antwoorden in vraag gesteld te worden. Hoewel de vragenlijsten anoniem werden afgenomen, is het toch mogelijk dat de leerlingen sociaal wenselijk antwoorden, of een eerder beperkte (zelf)kennis hebben omtrent de inhoud van de vragen. Dit is enerzijds van toepassing op de berekening van de BMI: het gewicht en de lengte van de leerlingen werden niet gemeten maar bevraagd, waardoor de berekende BMI-waarden kunnen afwijken van de werkelijke waarden. Anderzijds heeft dit ook betrekking op de vragen rond de voedingsattitudes: attitudes zijn immers subjectief en onderhevig aan verschillende invloeden. Hierdoor bieden de antwoorden van de leerlingen wel een actueel beeld van hun huidige opinies, maar kan er niet met zekerheid gesteld worden dat deze opinies op een ander tijdstip nog steeds gelden. Tot slot dient nog een kanttekening te worden gemaakt bij het gebruik van de BMI om het onderscheid te maken tussen jongeren met onder-, normaal- of overgewicht: deze index houdt immers geen rekening met uitzonderlijk hoge vet- of spierpercentages in het lichaam. Hierdoor is het bijvoorbeeld mogelijk dat jongeren met een hoog spiergehalte en een hoge BMI onterecht in de groep „overgewicht‟ werden geclassificeerd.
Discussie
80
5.
CONCLUSIES
EN
AANBEVELINGEN
NAAR
DE
PRAKTIJK 5.1.
CONCLUSIES
Om de heersende opinies van jongeren over voeding in een notendop samen te vatten, kan gesteld worden zij over het algemeen een over positieve voedingsattitudes beschikken: jongeren geven aan dat ze graag groenten en fruit eten, schatten hun eetgewoonten gezond in en vinden het eten dat ze thuis eten ook lekker en gezond. Daarnaast zijn ze van mening dat ze zich in hun voedingskeuze niet gemakkelijk laten beïnvloeden door hun vrienden of de media. Van alle onderzochte socio-demografische variabelen/BMI bleken de opinies over voeding het meeste samen te hangen met het geslacht, de leeftijd en het BMI van de jongeren. Meisjes hebben over het algemeen positievere attitudes tegenover gezonde voeding dan jongens: zij schatten hun eetgewoonten bijvoorbeeld gezonder in, eten liever fruit en groenten en vinden de smaak van een voedingsmiddel minder belangrijk dan hoe gezond het is. Oudere adolescenten blijken zich minder positief op te stellen tegenover gezonde voeding dan jongere adolescenten: zo vinden zij de smaak van voeding belangrijker dan hoe gezond het is, zijn ze van mening dat vetrijke voeding beter smaakt, en blijken ze meer de neiging te hebben om te eten wat hun vrienden eten. Met betrekking tot het BMI kan geconcludeerd worden jongeren met overgewicht op een aantal vlakken „gezondere‟ attitudes hanteren dan jongeren met een normaal gewicht: zij kiezen bijvoorbeeld meer voor vetarme of volkoren versies van producten en zijn van mening dat producten met een verminderd suikergehalte beter smaken. Het verband tussen de opinies over voeding en de eetgewoonten van de jongeren werd vooral duidelijk met betrekking de tot de index „overbodige voedingsmiddelen‟: slechts een kleine minderheid van de opinies bleek samen te hangen met de consumptie van
Conclusies en aanbevelingen naar de praktijk
81
vezel- en calciumrijke voeding, terwijl de meerderheid van de opinies wel geassocieerd bleek te zijn met de consumptie van frisdrank, friet, koek en snoep (=overbodige voedingsmiddelen). Jongeren die hun eigen eetgewoonten als „gezond‟ etiketteren, en jongeren die graag groenten en fruit eten, scoren hoger op de vezel- en de calciumindex, en lager op de index „overbodige voedingsmiddelen‟. Jongeren die de smaak van een voedingsmiddel belangrijker vinden dan hoe gezond het is, scoren daarentegen lager op de vezelindex en hoger op de index „overbodige voedingsmiddelen‟. Leerlingen die hun tussendoortjes zelf kiezen blijken voorts minder vezelrijke voeding te consumeren meer voedingsmiddelen of dranken uit de „excess‟-groep, en jongeren die graag voedingsmiddelen uit de media uitproberen scoren hoger op zowel de calcium- als de index „overbodige voedingsmiddelen‟. Tot slot werden ook enkele verbanden gevonden voor jongeren die voor volkoren versies van producten kiezen: zij scoren hoger op de calciumindex en lager op de index „overbodige voedingsmiddelen‟.
5.2.
AANBEVELINGEN NAAR DE PRAKTIJK EN VOOR VERDER ONDERZOEK
Om causale relaties te kunnen afleiden met betrekking tot de leeftijdsverschillen in de voedingsopinies is het aangewezen om een longitudinaal onderzoek uit te voeren. Door de vragenlijst na bijvoorbeeld enkele jaren opnieuw te laten invullen door dezelfde leerlingen kan met grotere zekerheid gezegd worden dat de opgetreden verschillen in opinies te wijten zijn aan de leeftijd. De bevindingen in deze studie naar voor zijn gekomen kunnen worden aangewend in het ontwikkelen of onderbouwen van campagnes of interventies rond gezonde voeding bij jongeren. In de wetenschap dat attitude een belangrijke determinant is van het gedrag, kan men trachten deze bij te sturen waar mogelijk of waar nodig. Hierbij kan men in het bepalen van de doelpopulatie een onderscheid maken naar één van de onderzochte sociodemografische variabelen of het BMI.
Conclusies en aanbevelingen naar de praktijk
82
Zo kan in het ontwikkelen van een interventie rekening worden gehouden met het feit dat jongens zich minder goed geïnformeerd voelen over gezonde voeding, en dat ze méér van mening zijn dat gezonde voeding niet goed smaakt en dat gezonde voeding hen niet vult. Bovendien eten ze minder graag groenten en fruit en proberen ze graag voedingsmiddelen uit die ze in de media hebben gezien. Een specifiek voorbeeld rond de wijze waarop deze bevindingen geïntegreerd kunnen worden in een campagne is bijvoorbeeld door een bekende populaire kok als mannelijk rolmodel te laten fungeren en te laten demonstreren hoe je met gezonde groenten en/of fruit een lekkere, eenvoudige en toch stevige hap kan klaarmaken. Hierbij kan deze persoon ook een woordje uitleg geven rond de voedingsstoffen die in deze hap aanwezig zijn en welke voordelen deze kunnen bieden op lichamelijk vlak.
Conclusies en aanbevelingen naar de praktijk
83
REFERENTIELIJST Ambrosini, G. et al. (2009). Adolescent dietary patterns are associated with lifestyle and family psycho-social factors. Public Health Nutrition, 12(10), 1807-1815. Arcan, Neumark-Sztainer, van den berg, Story & Larson (2007). Parental eating behaviours, home food environment and adolescent intakes of fruits, vegetables and dairy foods: longitudinal findings from Project EAT. Public Health Nutrition, 10(11), 1257–1265. Barr-Anderson, D.J., Larson, I.L., Nelson, C.N., Neumark-Sztainer, D. & Story, M. (2009). Does television viewing predict dietary intake five years later in high school students and young adults? International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity, 6(7). Basset, Chapman & Beagan (2008). Autonomy and control: the co-construction of adolescent food choice. Appetite, 50(2-3), 325-332. Bauer, K., Larson, N., Nelson, M., Story, M. & Neumark-Sztainer, D. (2009). Fast food intake among adolescents: Secular and longitudinal trends from 1999 to 2004. Preventive Medicine, 48(3), 284-287. Berge, J., Wall, M., Neumark-Sztainer, D., Larlson, N. & Story, M. (2010). Parenting style and family meals: cross-sectional and 5-year longitudinal associations. Journal of the American Dietetic Association, 110(7), 1036-1042. Bissonnette, M. M., & Contento, I. R. (2001). Adolescents‟ perspectives and food choice behaviors in terms of the environmental impacts of food production practices: Application of a psychosocial model. Journal of Nutrition Education, 33, 72–82.
Referentielijst
84
Boutelle, K., Birkeland, R., Hannan, P., Story, M. & Neumark-Sztainer, D. (2007). Associations between maternal concern for healthful eating and maternal eating behaviors, home food availability, and adolescent eating behaviors. Journal of Nutrition Education and Behavior, 39, 248-256. Bowers, D. (2000). Cooking trends echo changing roles of women. Food Reviews, 23, 23-29. Brown, R. & Ogden, J. (2003). Children‟s eating attitudes and behaviour: a study of the modelling
and
control
theories
of
parental
influence.
Oxford
JournalsMedicineHealth Education Research, 19(3), 261-271. Bruening, M., Kubik, M., Kenyon, D., Davey, C. & Story, M. (2010). Perceived barriers mediate the association between self-efficacy and fruit and vegetable consumption among students attending alternative high schools. Journal of American Dietetic Association, 110, 1542-1546. Brug, J., Tak, N., te Velde, S., Bere E.& de Bourdeaudhuij, I. (2008). Taste preferences, liking and other factors related to fruit and vegetable intakes among schoolchildren: results from observational studies. British Journal of Nutrition, 99, S7-S14. Buijzen, M., Schuurman, J. & Bomhof, E. (2007). Associations between children‟s television advertising exposure and their food consumption patterns: A household diary–survey study. Appetite, 50, 231–239. Burgess-Champoux, T., Larson, N., Neumark-Sztainer, D., Hannan, P. & Story, M. (2009). Are family meal patterns associated with overall diet quality during the transition from early to middle adolescence? Journal of Nutrition Education and Behavior, 41(2), 79-86.
Referentielijst
85
Chi, L. (2010). The association between the availability of sugar-sweetened beverage in school vending machines and its consumption among adolescents in california: A propensity scorematching approach. Journal of Environmental and Public Health, 2010, 1-5. Clark, J. (1998). Taste and flavour: their importance in food choice and acceptance. Proceedings of the Nutrition Society, 57(4), 639-643. Cole, T., Flegal, K., Nicholls, D & Jackson, A. (2007). Body mass index cut offs to define thinness in children and adolescents: international survey. Brittish Medical Journal, 335. Cooke, L. & Wardle, J. (2005). Age and gender differences in children‟s food preferences. British Journal of Nutrition, 93, 741–746. Coon, A., Goldberg, J., Rogers, B. & Tucker, K. (2001). Relationships between use of television during meals and children's food consumption patterns. Pediatrics, 107(1), 1-9. Croker, H., Whitaker, K., Cooke, L. & Wardle, J. (2009). Do social norms affect intended food choice? Preventive Medicine, 49(2-3), 190-193. Davis, B. & Carpenter, C. (2009). Proximity of fast-food restaurants to schools and adolescent obesity. American Journal of Public Health, 99(3), 505-510. De la Haye, K., Robins, G., Mohr, P. & Wilson, C. (2010). Obesity-related behaviours in adolescent friendship networks. Social Networks, 32(3), 161-167. De Bourdeaudhuij, I. & Van Oost, P. (1998). Family members' influence on decision making about food: differences in perception and relationship with healthy eating. American Journal of Health Promotion, 13(2), 73-81.
Referentielijst
86
De Bourdeaudhuij, I. et al. (2008). Personal, social and environmental predictors of daily fruit and vegetable intake in 11-year-old children in nine European countries. European Journal of Clinical Nutrition, 62, 834–841. Devriese, S., Huybrechts, I., Moreau, M & Van Oyen , H. (2004). De Belgische voedselconsumptiepeiling 1–2004 : Resultaten. Opgehaald 12 februari 2011, van http://www.iph.fgov.be/epidemio/epinl/foodnl/table04.htm Dixon, H., Scully, M., Wakefield, M., White, V. & Crawford, D. (2007). The effects of television advertisements for junk food versus nutritious food on children‟s food attitudes and preferences. Social Science & Medicine, 65, 1311–1323. Drewnowski, A. & Specter, S. (2004). Poverty and obesity: the role of energy density and energy costs. American Journal of Clinical Nutrition, 79(1), 6-16. Drewnowski, A. & Darmon, N. (2005) The economics of obesity: dietary energy density and energy cost. American Journal of Clinical Nutrition, 82(1), 265S273S. Eisenberg, M., Neumark-Sztainer, D., Story, M. & Perry, C. (2004). The role of social norms and friends‟ influences on unhealthy weight-control behaviors among adolescent girls. Social Science & Medicine, 60, 1165–1173. Finnerty, T., Reeves, S., Dabinett, J., Jeanes, Y. & Vögele, C. (2010). Effects of peer influence on dietary intake and physical activity in schoolchildren. Public Health Nutrition, 13(3), 376-83. Fitzgerald, A., Heary, C., Nixon, E. & Kelly, C. (2010). Factors influencing the food choices of Irish children and adolescents: a qualitative investigation. Health Promotion International, 25(3), 289-298.
Referentielijst
87
Fletcher, A., Bonell C. & Sorhaindo A. (2011). You are what your friends eat: systematic review of social network analyses of young people's eating behaviours and bodyweight. Journal of Epidemiology and Community Health, 65(6), 548555. French, S., Story, M., Fulkerson, J. & Hannan, P. (2004). An environmental intervention to promote lower-fat food choices in secondary schools: outcomes of the TACOS Study. American Journal of Public Health, 94(9), 1507-1512. French, S et al. (1999). Cognitive and demographic correlates of low-fat vending snack choices among adolescents and adults. Journal of the American Dietetic Association, 99(4), 471-474. Fulkerson, J., Neumark-Sztainer, D., Hannan, P. & Story, M. (2008). Family meal frequency and weight status among adolescents: cross-sectional and 5-year longitudinal associations. Obesity, 16, 2529–2534. Fulkerson et al. (2011). Focus groups with working parents of school-aged children: what‟s needed to improve family meals? Journal of Nutrition Education and Behavior, 43(3), 189-193. Gilbert et al. (z.j.). Food choices and preferences_revised. Geraadpleegd op 3 februari 2011,via http://users.ugent.be/~cmatthys/HELENA_MOO/3.5%20Food%20Choices%20an d%20Preferences_revised.doc Gillman, M. et al. (2011). Family dinner and diet quality among older children and adolescents. Archives of Family Medicine, 9, 235-240. Giskes, K., Turell, G., Patterson, C. & Newman, B. (2002). Socio-economic differences in fruit and vegetable consumption among Australian adolescents and adults. Public Health Nutrition, 5, 663-669.
Referentielijst
88
Glanz, K., Basil, M., Maibach, E., Goldberg, J. & Snyder, D. (1998). Why Americans eat what they do: taste, nutrition, cost, convenience and weight control concerns as influence on food consumption. Journal of American Dietetic Association, 98, 1118-1126. Goodwin, D., Knol, L., Eddy, J., Fitzhugh, E., Kendrick, O. & Donahue, R. (2006). The relationship between self-rated health status and the overall quality of dietary intake of US adolescents. Journal of American Dietetic Association, 106, 14501453. Granner, M. et al. (2004). Factors of fruit and vegetable intake by race, gender, and age among young adolescents. Journal of Nutrition Education and Behavior, 36(4), 173-180. Halford, J., Gillespie, J., Brown, E., Pontin, V. & Dovey, T. (2003). Effect of television advertisements for foods on food consumption in children. Appetite, 42, 221–225. Hallström, L. et al. (2011). Breakfast habits and factors influencing food choices at breakfast in relation to socio-demographic and family factors among European adolescents. The HELENA Study. Appetite, 56(3), 649-657. Hanson, N., Neumark-Sztainer, D., Eisenberg, N., Story, M. & Wall, M. (2004). Associations between parental report of the home food environment and adolescent intakes of fruits, vegetables and dairy foods. Public Health Nutrition, 8(1), 77–85. Henry, A. & Story, M. (2009). Food and beverage brands that market to children and adolescents on the internet: a content analysis of branded web sites. Journal of Nutrition Education and Behavior, 41(5), 353-359.
Referentielijst
89
Hoefling, A. & Strack, F. (2010). Hunger induced changes in food choice. When beggars cannot be choosers even if they are allowed to choose. Appetite, 54, 603– 606. Jones, S.C. & Kervin, L. (2010). An experimental study on the effects of exposure to magazine advertising on children's food choices. Public Health Nutrition, 8, 1-8. Kolodinsky, J., Harvey-Berino, J., Berlin, L., Johnson, R. & Reynolds, T. (2007). Knowledge of current dietary guidelines and food choice by college students: better eaters have higher knowledge of dietary guidance. Journal of American Dietetic Association, 107, 1409-1413. Kremers, S., Brug, J., De Vries, H. & Engels, R. (2003). Parenting style and adolescent fruit consumption. Appetite, 41, 43–50. Larson, N., Neumark-Sztainer, D., Harnack, L., Wall, M., Story, M. & Eisenberg, M. (2009). Calcium and dairy intake: longitudinal trends during the transition to young adulthood and correlates of calcium intake. Journal of Nutrition Education and Behavior, 41(4), 254-260. Larson, N., Story, M., Wall, M. & Neumark-Sztainer, D. (2006). Calcium and dairy intakes of adolescents are associated with their home environment, taste preferences, personal health beliefs, and meal patterns. Journal of American Dietetic Association, 106, 1816-1824. Larson, N., Neumark-Sztainer, D., Harnack, L., Wall, M., Story, M. & Eisenberg, M. (2008). Fruit and vegetable intake correlates during the transition to young Adulthood. American Journal of Preventive Medicine, 35(1), 33–37. Larson, N., Nelson, M., Neumark-Sztainer, D., Story, M. & Hannan, J. (2009). Making time for meals: meal structure and associations with dietary intake in young adults. Journal of the American Dietetic Association, 109, 72-79.
Referentielijst
90
Laska, M., Hearst, M., Forsyth, A., Pasch, K. & Lytle, L. (2010). Neighbourhood food environments: are they associated with adolescent dietary intake, food purchases and weight status? Public Health Nutrition, 13(11). Lowry, R., Kann, L., Collins, J & Kolbe, L, The effect of socioeconomic status on chronic disease risk behaviour among US adolescents. JAMA, 1996; 276: 792797. Kubik, M., Lytle, L., Hannan, P., Perry, C. & Story, M. (2003). The association of the school food environment with dietary behaviors of young adolescents. American Journal of Public Health, 93(7), 1168-1173. Lien, N., Lytle, L.A. & Klepp, K.I. (2001). Stability in consumption of fruit, vegetables, and sugary foods in a cohort from age 14 to age 21. Preventive Medicine, 33(3), 217-226. Lytle, L. et al. (2003). Predicting adolescents' intake of fruits and vegetables. Journal of Nutrition Education and Behavior, 35(4), 170-178. Maslow, A. (1943). A theory of human motivation. Psychological Review, 50(4), 370396. Matthys, C., Henauw, S., Bellemans, M., De Maeyer, M. & De Backer, G. (2005). breakfast habits affect overall nutrient profiles in adolescents. Public Health Nutrition, 10(4), 413–421. Morse, K. & Driskell, J. (2009). Observed sex differences in fast-food consumption and nutrition self-assessments and beliefs of college students. Nutrition Research, 29, 173–179.
Referentielijst
91
Navia, B., Ortega, R., Requejo, A., Mena, M., Perea, J. & López-Sobaler, A. (2003). Influence of the desire to lose weight on food habits, and knowledge of the characteristics of a balanced diet, in a group of Madrid university students. European Journal of Clinical Nutrition, 57(1), S90–S93. Neumark-Sztainer, D., Wall, M., Perry, C. & Story, M. (2003). Correlates of fruit and vegetable intake among adolescents: Findings from Project EAT. Preventive Medicine 37, 198–208. Neumark-Sztainer, D., Story, M., Hannan, P. & Croll, J. (2002). Overweight status and eating patterns among adolescents: where do youths stand in comparison with the Healthy People 2010 objectives? American Journal of Public Health, 92(5), 844-851. Neumark-Sztainer, D., Story, M., Perry, C. & Casey, M. (1999). Factors influencing food choices of adolescents: findings from focus-group discussion with adolescents. Journal of the American Dietetic Association, 99, 929-937. Neumark-Sztainer, D., Hannan, P., Story, M., Croll, J. & Perry, C. (2003). Family meal patterns: Associations with sociodemographic characteristics and improved dietary intake among adolescents. Journal of the American Dietetic Association, 103, 317322. Neumark-Sztainer, D.,
French, S., Hannan, P., Story, M. & Fulkerson, J. (2005).
School lunch and snacking patterns among high school students: Associations with school food environment and policies. International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity, 2(14). Neumark-Sztainer, D., Hannan, P., Story, M. & Perry, C. (2004).
Weight-control
behaviors among adolescent girls and boys: Implications for dietary intake. Journal of the American Dietetic Association, 104, 913-920.
Referentielijst
92
Noble, C., Corney, M., Eves, A., Kipps, M. & Lumbers, M. (2000). Food choice and school meals: primary schoolchildren's perceptions of the healthiness of foods and the nutritional implications of food choices. Hospitality Management, 19, 413432. Nowak, M. & Büttner, P. (2003). Relationship between adolescents‟ food-related beliefs and food intake behaviors. Nutrition Research, 23, 45–55. Ortal, Conti & Slater (2009). Healthy eating according to teenagers: perceptions, barriers, and expected characteristics of teaching materials. Journal of Public Health, 25(11). Pearson, N., MacFarlane, A., Crawford, D. & Biddle, S. (2009a). Family circumstance and adolescent dietary behaviours. Appetite, 52, 668–674. Pearson, N., Biddle, S. & Gorely, T. (2009b). Family correlates of breakfast consumption among children and adolescents. A systematic review. Appetite, 52(1), 1-7. Pearson, N., Atkin, A., Biddle, S., Gorely, T. & Edwardson, C. (2009c). Parenting styles, family structure and adolescent dietary behaviour. Public Health Nutrition, 13, 1245-1253. Perkins, J., Perkins, W. & Craig D. (2010). Misperceptions of peer norms as a risk factor for sugar-sweetened beverage consumption among secondary school students. Journal of American Dietetic Association, 110, 1916-1921. Pollard, J., Kirk, S. & Cade, J. (2002). Factors affecting food choice in relation to fruit and vegetable intake: a review. Nutrition Research Reviews, 15, 373-387.
Referentielijst
93
Powell, L., Auld, M., Chaloupka, F., O'Malley, P. & Johnston, L. (2007). Access to fast food and food prices: relationship with fruit and vegetable consumption and overweight among adolescents. Advances in Health Economics and Health Services Research, 17, 23-48. Powell, L. (2009). Fast food costs and adolescent body mass index: Evidence from panel data. Journal of Health Economics, 28, 963–970. Raghunathan, R., Naylor, R. & Hoyer, W. (2006). The unhealthy = tasty intuition and its effects on taste inferences, enjoyment, and choice of food products. Journal of Marketing, 70, 170–184. Rapport jongeren en gezondheid (2006). Opgehaald 15 februari, 2011, van http://www.jongeren-en-gezondheid.ugent.be/rapport2006.html Richter, M., Vereecken, C., Boyce, W., Maes, L., Gabhainn, S. & Currie, C. (2009). Parental occupation, family affluence and adolescent health behaviour in 28 countries. International Journal of Public Health, 54(4), 203-212. Riediger, Shooshtari & Moghadasian (2007). The Influence of sociodemographic factors on patterns of fruit and vegetable consumption in canadian adolescents. Journal of the American Dietetic Association, 107 (9), 1511-1518. Robinson-O‟Brien, R., Perry, C., Wall, M., Story, M. & Neumarkt-Stainer, D. (2009). Adolescent and young adult vegetarianism: better dietary intake and weight outcomes but increased risk of disordered eating behaviors. Journal of the American Dietetic Association, 109, 648-655. Rockett, H. (2007). Family dinner: more than just a meal. Journal of the American Dietetic Association, 107(9), 1498-1501.
Referentielijst
94
Romero, N., Epstein, L., & Salvy, S. (2009). Peer modeling influences girls‟ snack intake? Journal of American Dietetic Association, 109, 133-136. Salvy, S., Romero, N., Paluch, R. & Epstein, L. (2007). Peer influence on preadolescent girls‟ snack intake: Effects of weight status. Appetite 49, 177–182. Salvy, S., Howard, M., Read, M. & Mele, E.(2009). The presence of friends increases food intake in youth. American Journal of Clinical Nutrition, 90, 282–7. Shepherd, J., Harden, A., Rees, R., Brunton, G., Garcia, S. & Oliver, A. (2006). Young people and healthy eating: a systematic review of research on barriers and facilitators. Health Education Research: Theory & Practice, 21(2), 239–257. Sherwood, N., Harnack, L. & Story, M. (2000). Weight-loss practices, nutrition beliefs, and weight-loss program preferences of urban American Indian women. Journal of American Dietetic Association, 100, 442–446. Stewart, S., Menning, C. (2009). Family Structure, nonresident father involvement, and adolescent eating patterns. Journal of Adolescent Health, 45(2). 193-201. Story, M., Neumark-Sztainer, D. & French, M. (2002). Individual and environmental influences on adolescent eating behaviors. Supplement to the journal The American Dietetic Association. 102(3), s40-s51. Terry-McElrath, Y., O‟Malley, P., Delva, J. & Johnston, L. (2009). The school food Environment and Student Body Mass Index and Food Consumption: 2004 to 2007 national data. Journal of Adolescent Health, 45, S45–S56. U.S. Department of Health and Human Services and U.S. Department of Agriculture (2005). Dietary Guidelines for Americans (6). opgehaald 16 februari, 2011, van http://www.health.gov/dietaryguidelines/.
Referentielijst
95
Utter, J., Scragg, R., Schaaf, D. & Mhurchu, C. (2008). Relationships between frequency of family meals, BMI and nutritional aspects of the home food environment among New Zealand adolescents. International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity, 5(50). Van Damme, S. (2010). Theoriën van gedragsverandering [cursusmateriaal]. Gent: Universiteit Gent. Van der Horst, K., Timperio, A., Crawford, D., Roberts, R., Brug, J., Oenema, A. (2008). The school food environment associations with adolescent soft drink and snack consumption. American Journal of Preventative Medicin, 35(3), 217-223. Van Duyn, M. et al. (2001). Association of awareness, intrapersonal and interpersonal factors, and stage of dietary change with fruit and vegetable consumption: a national survey. American Journal of Health Promotion, 16(2), 69-78. Vereecken, C., Legiest, E., De Bourdeaudhuij, I. & Maes, L. (2009). Associations between general parenting styles and specific food-related parenting practices and children‟s food consumption. American Journal of Health Promotion, 23(4), 233240. Vereecken, C., Inchley, J., Subramanian, S., Hublet, A. & Maes, L. (2005). The relative influence of individual and contextual socio-economic status on consumption of fruit and soft drinks among adolescents in Europe. European Journal of Public Health, 15(3), 224–232. Vereecken, C., Rossi, S., Giacchi, M. & Maes, L. (2008). Comparisson of a short foodfrequencie questionnaire and derived indices with a seven-day diet record in Belgian and Italian children. International Journal of Public Health, 53, 297-305.
Referentielijst
96
Verzeletti, C., Maes, L., Santinello, M., Baldassari, D. & Vereecken, C. (2009). Foodrelated family lifestyle associated with fruit and vegetable consumption among young adolescents in Belgium Flanders and the Veneto Region of Italy. Appetite, 54, 394–397. Videon, T. & Manning, C. (2003). Influences on adolescent eating patterns: the importance of family meals. Journal of Adolescent Health, 32, 365–373. Von Bothmer, M. & Fridlund, B. (2005). Gender differences in health habits and in motivation for a healthy lifestyle among Swedish university students. Nursing and Health Sciences, 7, 107–118. Von Soest, T. & Wichström, L. (2009). Gender differences in the development of dieting from adolescence to early adulthood: A longitudinal study. Journal of research on adolescence, 19(3), 509–529. Wansink, B., Cheney, M. & Chan, N. (2003). Exploring comfort food preferences across age and gender. Physiology & Behavior, 79, 739– 747. Wardle, J. & Huon, G. (2000). An experimental investigation of the influence of health information on children‟s taste preferences. Health Education Research: theory and practice, 15, 39-44. Wardle, J., Haase, A. & Steptoe, A. (2004). Gender differences in food choice: the contribution of health beliefs and dieting. Annals of Behavioral Medicine, 27(2), 107–116. Weber, K., Story, M. & Harnack, L. (2006). Internet food marketing strategies aimed at children and adolescents: A content analysis of food and beverage brand web sites. Journal of the American Dietetic Association, 106(9), 1463-1466.
Referentielijst
97
Westenhoefer, J. (2005). Age and gender dependent profile of food choice. Forum of Nutrition, 57, 44-51. Stevenson, C., Doherty, G., Barnett, J., Muldoon, O. & Trew, A. (2007). Adolescents‟ views of food and eating: Identifying barriers to healthy eating. Journal of Adolescence, 30(3), 417-434. Wiecha, J., Peterson, K., Ludwig, E., Kim, J., Sobol, A. & Gortmaker, S. (2006). When children eat what they watch: impact of television viewing on dietary intake in youth. Archives of Pediatric and Adolescent Medicin, 160(4), 436-42. Woodruff, S. & Hanning, R. (2008). A review of family meal influence on adolescents' dietary intake. Canadian Journal of Dietetic Practice and Research, 69(1), 14-22. Wind, M. (2006). Correlates of fruit and vegetable consumption among 11-year-old Belgian-Flemish and Dutch schoolchildren. Journal of Nutrition Education and Behavior, 38, 211-221. Xie, B., Gilliland, F., Li, Y. & Rockett, H. (2002). Effects of ethnicity, family income, and education on dietary intake among adolescents. Preventive Medicine, 36(1), 30-40. Young, E., Fors, S. & Hayes, D. (2004). Associations between perceived parent behaviors and middle school student fruit and vegetable consumption. Journal of Nutrition Education and Behavior, 36(1), 2-12.
Referentielijst
98
BIJLAGE: VRAGENLIJST ‘OPINIES VAN JONGEREN OVER VOEDING’ 1) Ik denk dat mijn voeding gezond is. 2) Voor mij is het lekker zijn van voeding belangrijker dan het gezond zijn. 3) Tussendoortjes zijn een noodzaak in een gezonde voeding. 4) Ik eet graag fruit. 5) Ik eet graag groenten. 6) Ik heb de neiging te eten wat mijn vrienden eten. 7) Eten dat ik thuis eet is gezond. 8) Ik kies zelf mijn tussendoortjes. 9) Ik hou van het eten dat ik eet wanneer ik op stap ben met mijn vrienden. 10) De smaak van eten is belangrijker voor mij dan hoe gezond het is. 11) Ik probeer graag voedingsmiddelen uit die ik in de media heb gezien (TV, tijdschriften,..) 12) Een vetrijk voedingsmiddel smaakt beter dan een vetarme versie. 13) De lunch die ik ‟s middags op school eet is gezond. 14) Gezonde voedingsmiddelen vullen mij niet. 15) De meeste tussendoortjes die ik eet zijn gezond. 16) Ik ben goed geïnformeerd over wat gezonde voedingsmiddelen zijn. 17) De meeste gezonde voedingsmiddelen smaken niet goed. 18) Ik heb weinig keuze over wat ik thuis eet. 19) Ik maak me zorgen om wat ik eet omdat ik niet in gewicht wil toenemen 20) Producten met verminderd suikergehalte smaken beter dan „gewone‟ versies. 21) Ik vind het voedsel dat mijn ouders voor me klaarmaken lekker. 22) Als ik een vetarme versie kan kiezen van een voedingsmiddel dan zal ik het ook kiezen. 23) Wat ik nu eet zal een belangrijke invloed hebben op mijn toekomstige gezondheid. 24) Het eten dat ik eet als ik op stap ben met mijn vrienden is gezond. 25) Ik eet graag het eten dat bereid is in de schoolrefter. 26) Als ik een volkoren versie van een product kan kiezen, dan kies ik die. 27) Het is moeilijk om informatie rond gezonde voeding ook zelf toe te passen.
Bijlage: Vragenlijst „Opinies van jongeren over voeding‟
99