Opinie Lang zal ze leven … een wens van de goede of de kwade fee? Genderpolitiek van de mondiale vergrijzing Caroline van Dullemen Armoede op latere leeftijd is een risico dat toeneemt met de economische en sociale ontwikkeling van een samenleving. Dat geldt in het bijzonder voor vrouwen, omdat zij vaker financieel afhankelijk zijn van familie. Ongeveer tweederde van de ouderen van nu leeft in Azië, Latijns-Amerika en Afrika. Zij hebben te maken met de paradox van ontwikkeling: verarming neemt toe, omdat de levensverwachting toeneemt en de ondersteuning van de familie in veel delen van de wereld sterk afneemt. In het Westen heeft men er een paar generaties over gedaan om een sociaal vangnet te ontwikkelen voor ouderen. In opkomende economieën gaat het proces van vergrijzing veel sneller, terwijl de samenleving daarop onvoldoende is toegerust. Veel regeringen zijn momenteel bezig met het opzetten of verbeteren van een sociaalzekerheidsstelsel; toch heeft op dit moment meer dan de helft van de mensen boven de zestig jaar geen inkomenszekerheid. Dat zijn wereldwijd zo’n 340 miljoen mensen. In 2050 zullen naar schatting meer dan 1,2 miljard ouderen, merendeels vrouwen, nog steeds niet van een oudedagvoorziening kunnen genieten. Het is dan ook hard nodig dat er actie wordt ondernomen. Politieke en maatschappelijke bewegingen, in het bijzonder de vrouwenbeweging, zouden deze enorme uitdaging duidelijker moeten agenderen. In deze inleiding heb ik al duidelijk gemaakt dat het veel verschil maakt waar je als vrouw oud wordt. Voor het beste pensioenstelsel moet je in Denemarken zijn, en ook als je zo lang mogelijk zelfstandig wilt wonen
(97 procent). Wil je liever bij je familie wonen, dan is India (85 procent) aan te raden en wil je veel kleinkinderen krijgen, dan is Niger (zeven kinderen per vrouw) een goede keus. Voor de beste gezondheidszorg moet je naar Frankrijk, maar voor gendergelijkheid juist naar Noorwegen. In dit artikel wil ik de belangrijkste trends in de mondiale vergrijzing analyseren en in het bijzonder de financiële risico’s daarvan voor vrouwen. Ik kijk in eerste instantie naar vrouwen in de zogenaamde derde leeftijd. Dat zijn actieve, niet-werkende ouderen. In de gerontologie wordt de derde leeftijd van de vierde leeftijd onderscheiden, de old-old versus de oldest-old. In Afrika, Azië en LatijnsAmerika wordt deze onderscheiding nauwelijks gebruikt, omdat de sociale zekerheid nog in de kinderschoenen staat. Sociale zekerheid maakt – onder andere – dat mensen langer leven en minder kinderen krijgen. In grote delen van de wereld is van een dergelijk systeem niet tot nauwelijks sprake. Daardoor is vergelijkend onderzoek naar inkomens, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de derde en de vierde leeftijd, soms niet goed mogelijk; de Wereldbank bijvoorbeeld – een belangrijke gegevensbron – definieert mensen vanaf zestig jaar simpelweg als older people. De vraag die ik hier centraal stel is of vrouwen meer financiële risico’s lopen dan mannen. Ik kijk daarvoor naar drie sociaal-demografische trends met belangrijke gevolgen voor vrouwen: – Verminderde vruchtbaarheid en toegenomen levensverwachting
2013, nr. 2 ● Tijdschrift voor Genderstudies
59
Caroline van Dullemen
– Het verhogen van de afhankelijkheidsgraad en het risico van feminisering van de armoede – Afnemende steun van familie en de kloof in de sociale zekerheid
Afnemende vruchtbaarheid, toenemende levensverwachting Veel projecties wijzen erop dat er in de 21e eeuw een dramatische verandering in de leeftijdsopbouw van de wereldbevolking zal plaatsvinden. We zien een sterke daling van het vruchtbaarheidscijfer en een stijgende levensverwachting (zie fig. 1). Deze mondiale vergrijzing is onvergelijkbaar met een voorbijgaande golf, zoals de babyboom, die veel rijke landen hebben ervaren in de jaren 1950 of de geboortegolf die zij beleefden in de jaren 1930. Demografen spreken nu van een fundamentele demografische verschuiving in de geschiedenis van de mensheid (Jackson & Howe, 2008; Howe, Jackson, Strauss & Nakashima, 2004). Wat betekent dit voor vrouwen die nu en in de komende decennia de derde leeftijd bereiken? Kleinere gezinnen, verbetering van de volksgezondheid en een toegenomen levensstandaard hebben bijgedragen aan een substantiële wijziging van de gemiddelde levensloop. Vrouwen krijgen in grote delen van de wereld, – China in het bijzonder – minder kinderen, beter onderwijs, ze hebben meer vrijheid bij de invulling van hun dagelijks leven, meer autonomie, ze zijn minder economisch afhankelijk en hebben een grotere kans op een langer leven in betrekkelijk goede gezondheid. Gerontologen bekijken ouderdom niet langer als voortschrijdende aftakeling, maar ook als een tijd van persoonlijke voltooiing – personal fulfilment – en zelfontplooiing – the period of completion and arrival. Het is een tijd van je leven, waarin je meer aandacht kunt vrijmaken voor het verwezenlijken van je idealen (Laslett, 1989; Carr & Komp, 2011).
60
Tijdschrift voor Genderstudies ● 2013, nr. 2
De reden waarom deze derde leeftijd een begrip kon worden in de geïndustrialiseerde landen is mede te danken aan de invoering van de sociale zekerheid. Dit heeft op haar beurt zelf ook weer invloed gehad op de vruchtbaarheid. Boldrin, De Nardi en Jones (2005) laten zien dat het aantal kinderen dat vrouwen krijgen niet alleen sterk samen hangt met het aantal jaren onderwijs dat zij hebben genoten en de gemiddelde kindersterfte in het land, maar ook met oudedagsvoorzieningen. Deze auteurs citeren studies waarin werd aangetoond dat de verzorgingsstaat, en het pensioenstelsel in het bijzonder, de belangrijkste factoren zijn die de daling van de vruchtbaarheid verklaren. In sommige gevallen is de fertiliteit tot het vervangingsniveau gedaald of zelfs daaronder – zoals in Italië en Duitsland. Sommige onderzoekers vonden een correlatie tussen vruchtbaarheid en besparingen voor pensioen (bijvoorbeeld Cigno & Rosati, 1996; Attanasio & Brugiavini, 2003). Dit is interessant met betrekking tot de spaarquote van huishoudens in India en China, die vooralsnog behoren tot de hoogste van de wereld. Deze bevindingen suggereren dat er een ‘oudedagzekerheidsmotief’ bestaat met betrekking tot de vruchtbaarheid (Billari & Galasso, 2009). In India bijvoorbeeld, geeft meer dan 86 procent van de vrouwen met twee levende kinderen aan niet meer kinderen te willen (International Institute for Population Sciences, 2007). De kleinere gezinnen, maar ook processen van verstedelijking, migratie en de verwoestende gevolgen van de HIV/aids, zijn de drijvende krachten achter de demografische transitie, ook in de landen met relatief hoge aantallen jongeren. We kunnen dus spreken van mondiale vergrijzing. Figuur 1 laat zien hoe levensverwachting, geboortecijfer, bevolkingsgrootte en vergrijzing zich hebben ontwikkeld vanaf het jaar 1700 en hoe zij zich naar verwachting verder zullen ontwikkelen; de cijfers vanaf 2050 zijn projecties.
Opinie Figuur 1. Wereldwijde bevolkingstrends gedurende de transitie: schattingen en voorspellingen tussen 1700-2100
Bron: Lee, 2003.
Figuur 2. Ouderen als percentage van de totale bevolking
Bron: Chakraborti, 2004.
In figuur 2 zien we verschillen in de ontwikkeling van het aandeel ouderen in de totale bevolking vanaf 1940 tussen de wereldbevolking als geheel, Azië en de Meest Ontwikkelde Regio’s (MDR’s) en de Minst Ontwikkelde Regio’s (LDR’s). Vandaag de dag is een op de vijf armste mensen van de wereld – zij die leven van minder dan een dollar per dag – ouder dan zestig jaar. Dat zijn naar schatting honderd miljoen mensen.
Feminisering van de armoede Voor vrouwen is deze fundamentele transitie in vrijwel alle landen een nog groter probleem dan voor mannen. Vrouwen liepen in hun latere leven altijd en overal al meer financiële
risico’s dan mannen, omdat zij meestal tijdens hun actieve jaren niet fulltime hebben gewerkt, overwegend vanwege de zorg voor kinderen en het huishouden. In traditionele samenlevingen kregen vrouwen bij het huwelijk een bruidsschat, een huwelijksgift of een uitzet mee als een vorm van levensverzekering voor als de man zou overlijden of van haar zou scheiden. In moderne verzorgingsstaten is inkomen en bezit echter sterk gekoppeld aan betaalde arbeid. Juist omdat hun aandeel in de beroepsbevolking zoveel beperkter is, kunnen vrouwen moeilijker sparen voor calamiteiten en hun oude dag. Nederland biedt een goed voorbeeld van de problematiek in dit type staten. Ondanks een lage graad van inkomensongelijkheid (GINI-
2013, nr. 2 ● Tijdschrift voor Genderstudies
61
Caroline van Dullemen Figuur 3. Vergelijking levensverwachting van vrouwen en mannen in verschillende continenten.
Bron: The CIA world factbook 2011.
coëfficiënt 0,3), verdienen mannen als groep ongeveer twee keer zoveel als vrouwen (Merens, Hartgers & Ross, 2012). Vrouwen bezitten ook nauwelijks onroerend goed. De onvolledige deelname aan de arbeidsmarkt en het ontbreken van bezit maakt hen economisch afhankelijk van hun familie. Daar komt nog bij dat vrouwen gemiddeld langer leven dan mannen. Wereldwijd is de gemiddelde levensverwachting bij de geboorte 67,9 jaar – 65,7 jaar voor mannen en 70,1 voor vrouwen. In de hele wereld zijn er voor elke 100 vrouwen boven de 60 maar 84 mannen. Voor elke 100 vrouwen van 80 jaar of ouder, zijn er 61 mannen. Vrouwen leven overal ter wereld gemiddeld langer dan mannen, met uitzondering van Zimbabwe, Lesotho en Afghanistan. In figuur 3 zien we de verschillen in levensverwachting van vrouwen en mannen in verschillende continenten.
62
Tijdschrift voor Genderstudies ● 2013, nr. 2
De levensverwachting neemt nog steeds toe over de hele wereld, zowel voor mannen als vrouwen (UNPD, 2012). Tussen 1970 en 2010 is de levensverwachting voor mannen bij geboorte met 11,1 jaar gestegen van 56,4 jaar tot 67,5 jaar. In die periode kregen vrouwen er gemiddeld 12,1 jaar bij; een toename van 61,2 tot 73,3 jaar. Sinds 1970 is de gemiddelde levensverwachting bij de geboorte elke tien jaar met drie tot vier jaar verhoogd, met uitzondering van de jaren negentig. De vertraging van de vooruitgang in die periode was het gevolg van een toename van de mortaliteit in sub-Sahara Afrika als gevolg van de aidsepidemie en een groeiende sterfte in Oost-Europa en Centraal-Azië als gevolg van alcoholconsumptie (Wang et al., 2012). Met de dynamische benadering van Hans Rosling en zijn gapminderinstrument (Rosling, 2013, zie figuur 4) is het
Opinie Fig. 4. Wereldbevolking in 2011 naar levensverwachting en aantal kinderen per vrouw.
Bron: Gapminder, 2011.
verloop van de bevolking in de verschillende werelddelen per tijdvak te volgen. De hogere levensverwachting van vrouwen, in combinatie met het feit dat ze vrijwel altijd met ouderen mannen trouwen, betekent dat het risico op langdurig weduwschap als het belangrijkste kenmerk van de derde leeftijd toeneemt. Vanuit financieel oogpunt is lang leven voor vrouwen en voor hun kinderen dan ook eerder een demon dan een zegen. De Wereld Gezondheid Organisatie heeft India al gewaarschuwd dat de feminisering van de vergrijzing van de bevolking zou kunnen leiden tot een snelle toename van het aantal weduwen dat in extreme armoede leeft. Voor een maatschappij als geheel houden deze ontwikkelingen in dat de zogenaamde afhankelijkheidsgraad ongunstiger uit gaat pakken. De afhankelijkheidsgraad is officieel gedefinieerd als de verhouding tussen het aantal financieel afhankelijken – kinderen onder de 15 en 65-plussers gedeeld door de
beroepsbevolking. In de afgelopen tien jaar kenden veel opkomende economieën, vooral in Azië, het fenomeen van het zogenoemde demografisch dividend. Dat wil zeggen dat het aandeel van de beroepsbevolking ten opzichte van de totale bevolking is blijven stijgen. Tegenwoordig is de trend echter omgekeerd en stijgt de afhankelijkheidsratio over de hele wereld. Figuur 5 toont de afhankelijkheidspercentages in Azië, in de meer ontwikkelde regio’s (MDR’s) en de minst ontwikkelde regio’s (LDR’s) en voor de wereld als geheel (Chakraborti, 2004). Afhanke(% onder 15) + (% boven 65) lijkheids = graad % tussen 15 – 65
x 100
Men kan een onderscheid maken tussen de ‘oude’ afhankelijkheidsratio (bevolking 65 jaar en ouder/ bevolking 15 tot 64) en de ‘jonge’ afhankelijkheidsratio, die natuurlijk direct
2013, nr. 2 ● Tijdschrift voor Genderstudies
63
Caroline van Dullemen
correleert met de vruchtbaarheid. Hoewel de afhankelijkheidsgraad verwijst naar een macrorelatie tussen generaties, beïnvloedt het eveneens de relaties binnen huishoudens. Zo leidt de één-kindpolitiek in China in
Figuur 5. Veranderende levensverwachting in Afrikaanse landen t.o.v de wereld als geheel.
combinatie met het ontbreken van adequate pensioenvoorzieningen tot het zogenoemde ‘04:02:01’-fenomeen. Jonge koppels zijn niet alleen verantwoordelijk voor de zorg voor een kind, maar ook voor vier ouder wordende ouders. De United Nations Population Division (UNDP) voorspelde dat het keerpunt voor deze dubbele belasting – bestaande uit zowel kosten van kindafhankelijkheid als ook kosten voor de afhankelijkheid van ouderen – op de werkende bevolking in China in 2010 is geweest. In India zal dit dertig tot veertig jaar later plaatshebben. Voor ouderen – en zeker voor oudere vrouwen – is verhoging van de afhankelijkheidsgraad uiteraard slecht nieuws; jonge gezinnen worden steeds zwaarder belast en zullen steeds minder in staat zijn om ook nog hun oude moeder goed te verzorgen. In de geoliede verzorgingsstaten in het Westen is er minder reden tot zorg, maar ook daar is ongelijkheid tussen oudere mannen en vrouwen. In figuur 7 is de relatieve kans op armoede voor oudere mannen en vrouwen weergegeven. In 27 van de 30 OESO-landen – de landen met de hoogste inkomens – lopen oudere vrouwen een groter risico op armoede dan oudere mannen. Gemiddelde armoede percentages bedragen 15 procent voor vrou-
Bron: The CIA world factbook 2011.
Figuur 6. Trends in afhankelijkheidsgraad in de hele wereld, de minst en de meer ontwikkelde regio’s.
64
Tijdschrift voor Genderstudies ● 2013, nr. 2
Opinie Figuur 7. Armoede naar leeftijd in OESO-landen en armoede uitgesplitst naar mannen en vrouwen.
Bron: OECD, 2011.
wen en 11 procent voor mannen. Slechts in vijf landen gaat het met oudere vrouwen relatief goed, en zijn hun armoedecijfers slechts iets hoger dan die voor mannen. De gemiddelde percentages van ouderen die in armoede leven in de OESO-landen zijn 11,7 procent voor de jongere ouderen (in de leeftijd 66-75) en 16,1 procent voor oudere ouderen (75+). Dit verschil verklaart meteen deels waarom vrouwen slechter af zijn: zij worden gemiddeld immers ouder dan mannen.
Afnemende steun van de familie en de kloof in sociale zekerheid Een derde trend die relevant is voor de vraag of een lang leven voor vrouwen een droom of een nachtmerrie zal zijn, is de historische verandering in de familie- en gezinsstructuur. Terwijl het voor Nederlandse moeders van voor de Tweede Wereldoorlog heel gebruikelijk was om te leven met hun grootouders in huis, is dat tegenwoordig vrijwel ondenkbaar. Hoewel het leven in groter familieverband nog steeds de norm is voor ouderen in opkomende economieën, is met de snelle modernisering ook daar intergenerationele samenwoning meer en meer aan het verdwijnen.
Dit hangt samen met het dalende kindertal, maar ook met het ontstaan van miljoenen zogenoemde ‘overgeslagen generatie’huishoudens. Deze huishoudens bestaan uit kinderen en grootouders en ze komen vooral op het platteland voor, waar de jongere volwassenen zijn weggetrokken naar de stad of een buurland. Ook huishoudens in de door HIV-aids getroffen regio’s die worden gerund door grootmoeder, worden hier meegeteld (Shetty, 2012). Volgens UNFPA woont wereldwijd veertig procent van de ouderen zelfstandig, wat betekent dat zij dus niet inwonend zijn bij volwassen kinderen (zie figuur 8). Bijna de helft van de vrouwen die zelfstandig wonen, woont alleen. Daarentegen leeft slechts een minderheid van de oudere mannen alleen. Ouderen die zelfstandig wonen vertegenwoordigen bijna driekwart van alle ouderen in de ontwikkelde regio’s, in vergelijking met een kwart van alle ouderen in de zich ontwikkelende regio’s. Alleen-wonen kan in de OESO-landen worden gezien als economische onafhankelijkheid – hoewel het niet zelden met eenzaamheid gepaard gaat. In minder ontwikkelde regio’s echter is alleen wonen meestal een bron van onzekerheid en kwetsbaarheid.
2013, nr. 2 ● Tijdschrift voor Genderstudies
65
Caroline van Dullemen Figuur 8. Percentage 60+ of ouder dat zelfstandig leeft (alleen of alleen met echtgenoot) 2011.
Bron: United Nations Population Fund, 2012.
Zelfstandig wonen heeft te maken met financiële middelen, maar ook met de gezondheid; ouderdom komt immers met gebreken. Wereldwijd heeft meer dan 46 procent van de mensen van 60 jaar en ouder een handicap. Dit betekent dat het vermogen van hen om betaald te werken vermindert en dus de noodzaak van familiesteun en/of sociale zekerheid toeneemt. In landen zonder sociale zekerheid of sociale pensioenen (AOW), moeten ook oudere mensen vaak nog werken voor een inkomen. Dat geldt nu voor 70 procent van de mannen en 35 procent van de vrouwen (UNPF, 2012). Wereldwijd hebben vier van de vijf oudere mensen geen pensioen. Dit betekent dat ouderen – en vrouwen in het bijzonder – vaak tot de armste categorie van de bevolking behoren. Sociale pensioenen vormen een belangrijke factor in de armoedebestrijding. Overheden in een groeiend aantal landen hebben erkend dat sociale pensioenen een impact kunnen hebben op het verminderen van oudedagsarmoede. Landen als Nepal, Lesotho, Bolivia, Brazilië en Zuid-Afrika behoren tot de meer dan tachtig landen (van de tweehonderd) waar sociale pensioenen
66
Tijdschrift voor Genderstudies ● 2013, nr. 2
zijn ingesteld. 47 van deze landen zijn lage en middeninkomenlanden (UNPF, 2012). Pensioenen verminderen niet alleen armoede onder ouderen, maar ze verminderen ook intergenerationele armoede. Dit houdt in dat het pensioeninkomen vaak mede wordt besteed aan de kinderen in het huishouden, wat leidt tot aanzienlijke verbeteringen in hun onderwijs en gezondheidszorg.
Conclusies De 21ste eeuw wordt de eeuw van de vergrijzing. Wereldwijd zijn er in 2012 meer dan 670 miljoen mensen ouder dan 60 jaar – meer dan 10 procent van de wereldbevolking – en dit aantal zal groeien naar bijna 2 miljard in 2050. De vraag of een lang leven in zijn algemeenheid voor vrouwen een zegen is, kan alleen in positieve zin worden beantwoord als het risico van armoede op oudere leeftijd serieus wordt beperkt. We bespraken de drie belangrijkste trends: – Verminderde vruchtbaarheid en toegenomen levensverwachting – Het verhogen van afhankelijkheidsgraad en het risico van feminisering van de armoede
Opinie
– Afnemende steun van de familie en de kloof in de sociale zekerheid De beschrijving van deze ontwikkelingen liet zien dat door de hogere levensverwachting voor vrouwen en hun kleiner kindertal, de steun van de familie afneemt en de kans op armoede toeneemt. Tot nu toe besteden slechts een paar organisaties wereldwijd hieraan aandacht, zoals HelpAge International en de International Federation of the Aged en een aantal kleinere ngo’s. Wereldwijd komt de discussie over de vergrijzing wel op gang, maar er wordt nauwelijks aandacht besteed aan de genderdimensie van het vraagstuk. Gelet echter op de enorme gevolgen van de demografische transitie, vooral voor vrouwen, zouden maatschappelijke bewegingen zich in moeten spannen om een betere sociale zekerheid voor oudere vrouwen te bewerkstelligen. Die heeft bovendien direct een positieve invloed op het onderwijs en de gezondheid van de jongste generatie. Literatuur Attanasio, O. P., & Brugiavini, A. (2003). Social security and households’ saving. The Quarterly Journal of Economics, 118, 3, 1075-1119. Billari, F. C., & Galasso, V. (2009). What explains fertility?: evidence from Italian pension reforms. (http://hdl.handle.net/10419/30500.) CESifo München. Boldrin, M., De Nardi. M., & Jones, L. E. (2005). Fertility and social security. Cambridge: National Bureau of Economic Research (Working Paper Series, 11146). Carr, D. C., & Komp, K. (2011). Gerontology in the era of the third age: implications and next steps. New York, NY: Springer Pub. Co. Chakraborti, R. D. (2004). The greying of India: population ageing in the context of Asia. Thousand Oaks, California: Sage Publications. Cigno, A., & Rosati, F. C., (1996). Jointly determined saving and fertility behaviour: Theory, and estimates for Germany, Italy, UK and USA. European Economic Review, 40, 8, 1561-1589.
Howe, N., Jackson, R., Strauss, R. & Nakashima, K., (2004). Projecting immigration: a survey of the current state of practice and theory. Chest Hill, MA: Center for Retirement Research at Boston College. International Institute for Population Sciences. (2007). National Family Health Survey (NFHS3), 2005-06: India. Mumbai, India: International Institute for Population Sciences. Jackson, R. & Howe, N. (2008). The graying of the great powers: demography and geopolitics in the 21st century. Washington, D.C: Center for Strategic and International Studies. Laslett, P. (1989). A fresh map of life: the emergence of the third age. London: Weidenfeld and Nicolson. Lee, R. D., (2003). The demographic transition: three centuries of fundamental change. Journal of Economic Perspectives, 174, 167-190. Merens, J. G. F., Hartgers, M., & Ross, J. (2012). Emancipatiemonitor 2012. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. OECD (2011), Old-Age Income Poverty, in Pensions at a Glance 2011: retirement-income Systems in OECD and G20 Countries, OECD Publishing. http://dx.doi.org/10.1787/pension_glance-201128-en. Publishing, O. E. C. D. (2011). OECD Economic Surveys. Paris: Organisation for Economic Co-operation and Development. Rosling. H. (2013). http://www.gapminder.org/ Shetty, P. (2012). Grey matter: ageing in developing countries. Lancet, 379, 9823, 1285-7. United Nations Population Fund (2012). Ageing in the twenty-first century: a celebration and a challenge. New York: United Nations Population Fund. United States (2010). The CIA world factbook 2011. New York: Skyhorse Pub. World Bank & World Bank (2012). The Global financial inclusion database: Global Findex. Washington, D.C: The World Bank. Wang, H., Dwyer-Lindgren, L., Lofgren, K.T., Rajaratnam, J.K., Marcus, J.R., Levin-Rector, A., Levitz, C., Lopez, A.D., Murray, C.J.L., (2012). Age-specific and sex-specific mortality in 187 countries, 1970–2010: a systematic analysis for the Global Burden of Disease Study 2010. The Lancet. (13) 380: 2071–2094.
2013, nr. 2 ● Tijdschrift voor Genderstudies
67