Voor Bert
1
Opgroeien in existentiële onzekerheid, hoe doe je dat? Een onderzoek naar de betekenisgeving en copingstrategieën van jongeren die dankzij het Generaal Pardon in Nederland een verblijfsvergunning hebben.
Master Medische Antropologie en Sociologie International School for Humanities and Social Sciences Universiteit van Amsterdam
Door: Annemarijn Schaap Studentnummer: 0380016 Begeleiding: Rob van Dijk Januari 2009
2
Samenvatting Dit onderzoek geeft inzicht in hoe jongeren betekenis geven aan de periode van existentiële onzekerheid in de vele jaren die ze hebben gewacht op een verblijfsvergunning. Deze lange periode van onzekerheid is in strijd met het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) want het heeft een negatieve invloed op de psychosociale ontwikkeling van de jongeren gehad. De betekenisgeving in deze periode en de copingstrategieën die de jongeren hebben gehanteerd om met de onzekerheid om te gaan, staan in direct verband met elkaar. De centrale vraag in dit onderzoek was: Hoe hebben jongeren in Nederland die dankzij het Generaal Pardon een verblijfsvergunning hebben gekregen, de periode daaraan voorafgaand beleefd en hoe hebben ze hier op gereageerd? Om deze vraag te beantwoorden zijn er diepte-interviews gehouden met de experts, oftewel de jongeren over wie dit onderzoek gaat. Daarnaast zijn er interviews met andere informanten gehouden en is een literatuurstudie gedaan. Het theoretische uitgangspunt van dit interpretatieve onderzoek is het ecologische model van Bronfenbrenner (1977). De velden van invloed die in dit model worden onderscheiden (het macro-, exo- en mesosysteem), zijn aangepast op basis van de empirische data uit de interviews met de jongeren. Uit het onderzoek komt naar voren dat de belangrijkste betekenissen die de jongeren aan de ervoeren onzekerheid gaven, zijn; de onduidelijke juridische procedures, de confrontaties met mensen die wel een verblijfsvergunning hadden en de vele verhuizingen. In reactie hierop hebben zij verschillende copingstrategieën gehanteerd waarvan zwijgen, vergeten, afleiding zoeken, innerlijke kracht en problemen oplossen de belangrijkste zijn. In de toepassing van deze strategieën waren patronen te zien die inzichtelijk maken wanneer welke copingstrategie ingezet wordt. Deze kennis kan bijdragen aan een beter toegepaste hulpverlening voor de jongeren.
3
Inhoudsopgave Inleiding
6
Probleemstelling
9
Hoofdstuk 1: Algemene beschrijving van het onderzoek
11
1.1. Theoretisch kader
12
1.2. Methodologie
16
1.3. Onderzoekspopulatie
19
1.4. Reflectie
20
Hoofdstuk 2: Invloedssferen op de betekenisgeving
24
2.1. De invloedsvelden van het macrosysteem
24
2.2. De invloedsvelden van het exosysteem
29
2.3. De invloedsvelden van het mesosysteem
33
2.4. Conclusie
38
Hoofdstuk 3: De gevolgen van en betekenisgeving aan de existentiële onzekerheid 39 3.1. De gevolgen van onzekerheid op de psychosociale ontwikkeling
40
3.2. De betekenisgeving van de jongeren aan de existentiële onzekerheid
46
3.3. Conclusie
51
H-4: Reacties op de existentiële onzekerheid
52
4.1. De copingstrategieën van de jongeren
53
4.2. Patronen in de copingstrategieën van de jongeren
57
4.3. Conclusie
62
4
Algemene conclusie en aanbevelingen
64
Nawoord
68
Overzicht van gebruikte afkortingen
70
Dankwoord
71
Literatuur
72
Bijlagen Bijlage I : Het ecologische model gebaseerd op Bronfenbrenner (1977) Bijlage II : De topiclijst voor de interviews Bijlage III : Een tabel met data van de respondenten Bijlage IV : Een tabel met de verdeling van vluchtelingen in Nederland naar land van herkomst Bijlage V : Aantallen niet-Nederlandse inwoners per decennium Bijlage VI : De Vreemdelingenwet 2000
5
Inleiding Op 1 april 2001 is in Nederland de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingevoerd. Deze wet is in het leven geroepen om de asielprocedure te vereenvoudigen en om de duur van de asielprocedures te verkorten. Er was op dat moment nog een groep van ongeveer 27.500 vluchtelingen1 in Nederland waarvan er tienduizend minderjarig waren. Deze mensen zaten nog in procedures of waren uitgeprocedeerd, maar konden niet terugkeren naar de landen van herkomst. Ze leefden al vele jaren in onzekerheid en dreigden met de invoering van de nieuwe wetgeving tussen de wal en het schip te geraken. Om ervoor te zorgen dat deze groep mensen alsnog een verblijfsvergunning kreeg, is vrijwel direct na de invoering van de Vw 2000 een aantal maatschappelijke organisaties gestart met een lobby voor een ‘Generaal Pardon.’ Met een Generaal Pardon bedoelden zij dat de groep van 27.500 mensen op specifieke voorwaarden een verblijfsvergunning zou krijgen. Deze lobby resulteerde in februari 2007, in een akkoord over ‘de Regeling ter afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet’. Met andere woorden, het Generaal Pardon voor de 27.500 mensen die al jaren in onzekerheid hadden geleefd, was een feit. Hoewel dit goed nieuws was voor de betrokkenen, rees wel de vraag wat de gevolgen van het gevoerde beleid zouden zijn, zowel op het niveau van de betrokkenen als op het brede niveau van de samenleving. Om deze vraag te beantwoorden heb ik als afstudeeronderzoek voor de studie medische antropologie onderzoek verricht. Dit richt zich op de vraag hoe jongeren, terugkijkend op de periode voorafgaand aan het Generaal Pardon, betekenis geven aan de existentiële onzekerheid die hun leven toen kenmerkte en welke copingstrategieën ze hebben gehanteerd om hiermee om te gaan. Het doel van het onderzoek is om bij te dragen aan adequatere hulpverlening aan deze jongeren en meer inzicht en begrip te 1
Vanaf het moment dat door de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) vastgesteld wordt dat er sprake is
van een gegronde verblijfsaanvraag op grond van de Conventie van Genève (1951), spreekt men van een vluchteling. De definitie van een vluchteling volgens de Conventie is ‘[i]emand die buiten zijn land verblijft en niet kan terugkeren wegens een gegronde angst voor vervolging op grond van ras, religie, nationaliteit, politieke opinies of lidmaatschap van een bepaalde sociale groep, of iemand die gevlucht is voor een oorlog of burgeroorlog.’ www.unhcr.org op 15-12-2007.
6
creëren voor de situatie waar ze in leefden. Bovendien is er nu alweer een nieuwe generatie jongeren die in existentiële onzekerheid opgroeit en deze kennis kan ook bijdragen aan de begeleiding en hulpverlening aan hen. Er zijn drie redenen waarom dit onderzoek zich richt op jongeren. Ten eerste omdat een lange periode van onzekerheid voor hen van grote invloed kan zijn op hun verdere ontwikkeling. De impact van een lange periode van onzekerheid is voor jongeren veel groter dan voor volwassenen omdat jongeren in een levensfase zijn waarin ze geacht worden volop bezig te zijn met het opbouwen van hun leven en het ontwikkelen van hun identiteit (Keilson 1995: 12). Door de lange periode van existentiële onzekerheid lopen de jongeren een verhoogde kans op ontwikkelingsschade (Kalverboer & Zijlstra 2006:12). Niet alleen in psychologisch, maar ook in juridisch opzicht is het schenden of belemmeren van de ontwikkeling van een minderjarige een belangrijk gegeven. Het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) bepaald dat elk kind recht heeft op een ongestoorde ontwikkeling in de breedste zin van het woord (artikel 6). Het voort laten bestaan van existentiële onzekerheid is een schending van de ontwikkeling, en is daarmee in strijd met de grondrechten van minderjarigen. Ten tweede richt dit onderzoek zich op vluchtelingenjongeren, omdat er nog maar weinig onderzoek naar hen is gedaan. Jongerenvluchtelingen maken een ander integratieproces door dan volwassenen en moeten daarom als aparte groep onderzocht worden. Zo is het waarschijnlijk dat de invloed van het integratieproces bij de jongeren groter is op het identificatieproces dan bij volwassenen. Daarbij zijn de meeste onderzoeken naar vluchtelingenjongeren gedaan vanuit een psychologische invalshoek, waarbij maar weinig aandacht is geweest voor de politieke, historische en maatschappelijke dimensies die van invloed zijn op het welbevinden van jongeren. Met dit onderzoek wil ik daarom bijdragen aan de kennis over de gevolgen van de afwikkeling van de oude Vreemdelingenwet voor minderjarige vluchtelingen. De derde reden waarom dit onderzoek zich richt op jongeren is dat de gevolgen van de (mogelijke) psychologische problemen van de jongeren uiteindelijk ook voor de Nederlandse samenleving in het algemeen consequenties kunnen hebben. Psychologische problemen kunnen leiden tot onderwijsuitval, zwaardere vormen van jeugdzorg (dus hoge zorgkosten), marginalisatie en jeugdcriminaliteit. Uit onderzoek van Kromhout en San
7
(2003) naar jeugdcriminaliteit onder ‘nieuwe etnische groeperingen’ blijkt dat er sprake is van oververtegenwoordiging van de nieuwe groepen jongeren ten opzichte van de autochtone leeftijdsgenoten2. De oververtegenwoordiging van de nieuwe etnische groepen verklaren Kromhout en San onder andere door de lange asielprocedure. Dit onderzoek richt zich overigens specifiek op jongeren die met een ouder of begeleider naar Nederland zijn gekomen, omdat alleenstaande minderjarige asielzoekers (AMA’s) een ander traject doorlopen vanaf het moment dat ze in Nederland aankomen. In het eerste hoofdstuk wordt de onderzoeksopzet beschreven, zowel in theoretisch als in methodologisch opzicht. Het tweede hoofdstuk geeft inzicht in de context waarin de jongeren zich bevinden. De jongeren hebben aangegeven welke factoren voor hen belangrijk waren voor de betekenisgeving in de periode voorafgaand aan het Generaal Pardon en deze zijn in het theoretische kader van het ecologische model geplaatst. Hoofdstuk drie gaat over de beleving van de jongeren. Eerst wordt, vanuit de jongeren gezien, besproken welke invloed onzekerheid heeft op hun psychosociale ontwikkeling. Het hoofdstuk gaat ook in op de verklaringen die de jongeren geven voor hun gevoelens van onzekerheid. Het vierde hoofdstuk schetst hoe de jongeren hebben gereageerd op de (existentiële) onzekerheid, en belicht hun copingstrategieën. Daarna worden de patronen die te zien zijn in de gehanteerde copingstrategieën behandeld. Ten slotte volgt een algemene conclusie.
2
De etnische groepen, die het meest opvielen, waren jongeren afkomstig uit: de voormalige Sovjet-Unie en
de DDR, Kongo, Siërra Leone, Angola, Somalië, Soedan, voormalig Joegoslavië, Ethiopië en Eritrea, Iran en Irak. Jongeren uit China en Afghanistan waren juist niet oververtegenwoordigd in de cijfers.
8
Probleemstelling De uitvoering van de oude Vreemdelingenwet heeft ertoe geleid dat er een grote groep jongeren in Nederland is die een lange periode in existentiële (bestaans-)onzekerheid heeft geleefd. Verschillende onderzoeken wijzen uit dat dit, gezien hun leeftijd, voor hen negatieve gevolgen heeft. Deze onzekerheid kan vooral van invloed zijn op de psychologische (identiteits-)ontwikkeling, wat gedrags- en emotionele problemen kan veroorzaken, maar kan uiteindelijk ook leiden tot psychiatrische stoornissen. Daarnaast is de lange periode van onzekerheid van invloed op het wereld- en toekomstbeeld van jongeren, terwijl juist zij, in deze fase van hun leven, aangemoedigd moeten worden om een toekomstperspectief te ontwikkelen (Kalverboer & Zijlstra 2006:12, Van der Veer 1988: 159, De Wit, Van der Veer & Slot 1995: 187, Baptista Pintowiese & Burhorst 2007: 611). Keilson (1979) heeft daarnaast in zijn onderzoek aangetoond dat juist de periode na een oorlog en vlucht van grotere betekenis is voor de verdere psychische en lichamelijke ontwikkeling van kinderen en jeugdigen dan de traumatische gebeurtenissen daarvoor. Hij spreekt van sequels of traumatisation waarbij de eerste en tweede fase gevormd worden door de traumatische ervaringen in het land van herkomst en de vlucht daar vandaan. De derde fase wordt gevormd door de omstandigheden in de periode daarna in het land waar de jongeren terecht komen en opgevangen worden. Hoe beter de opvang en hulp in deze periode geregeld is, hoe groter de kans is dat de keten van traumatische elementen doorbroken wordt en men in staat is om de jongeren veiligheid en bescherming te bieden. Het niveau van de opvang heeft daardoor meer invloed op de verdere ontwikkeling van een jongere dan de ernst van eerder doorgemaakte traumatisering (Keilson 1995: 12). Ook in recenter onderzoek van Silove, Steel en Waters (2000) wordt beargumenteerd dat de fase na de vlucht en de kwaliteit van de opvang in die fase zeer belangrijk is voor het ontstaan of verwerken van eventuele eerder opgelopen trauma’s. Recenter onderzoek van Silove, Steel en Waters (2000) bevestigt de conclusies van Keilson.
9
Een ander negatief effect van de lange periode van onzekerheid voor de jongeren is de kans op hertraumatisering. Hertraumatisering kan ontstaan doordat de trauma’s die al voor de vlucht ontstaan kunnen zijn, versterkt worden doordat ze bijvoorbeeld onnodig lang onbehandeld blijven. Maar hertraumatisering kan ook voortkomen uit de inadequate opvangvoorzieningen die ervoor kunnen zorgen dat de jongeren cumulatieve stress ervaren (Kalverboer & Zijlstra 2006:7-16). De hertraumatisering kan bij jongeren een integraal deel van hun ontwikkeling worden. De gevolgen van hertraumatisering worden pas op de lange termijn zichtbaar (Keilson 1995:12). Om de kans op hertraumatisering zo klein mogelijk te maken en de kans op een gezonde ontwikkeling zo groot mogelijk, is het belangrijk dat de periode van existentiële onzekerheid bij aankomst in Nederland zo kort mogelijk duurt. Omdat deze periode voor veel jongerenechter wel lang heeft geduurd, is het belangrijk inzicht te krijgen in de manier waarop de jongeren de opvang in deze periode hebben beleefd, wat voor betekenis ze aan verschillende aspecten in hun leven hebben gegeven en hoe ze hierop hebben gereageerd. Met deze kennis kan adequatere hulpverlening worden geboden en het creëert meer begrip voor de omstandigheden waarin de jongeren leven. De centrale vraag in dit onderzoek is daarom geworden: Hoe hebben jongeren in Nederland die dankzij het Generaal Pardon een verblijfsvergunning hebben gekregen, de periode daaraan voorafgaand beleefd en hoe hebben ze hier op gereageerd? De onderzoeksvraag wordt beantwoord op basis van een data-analyse. De data komen voort uit diepte-interviews met betreffende jongeren, interviews met informanten en een literatuurstudie.
10
H-1: Algemene beschrijving van het onderzoek 1.1. Theoretisch kader Interpretatieve benadering Dit onderzoek is een explorerend, kwalitatief onderzoek3. Het is geschreven vanuit de interpretatieve benadering, wat betekent dat de onderzoeker kijkt naar de manier waarop de jongeren in hun verhalen betekenis geven aan gebeurtenissen en situaties. De veronderstelling die hieraan ten grondslag ligt, is dat door de constructie van de werkelijkheid van jongeren te beschrijven, men hun problemen beter kan begrijpen en hen adequater kan bijstaan (Reis & Dedding 2004). Er is tot nu toe op deze manier nog geen eerder onderzoek gedaan naar jongeren die onder het Generaal Pardon vallen. Hoe jongeren betekenis geven aan gebeurtenissen (het gebeurde ervaren) wordt beïnvloed door verschillende systemen. Deze systemen worden beschreven aan de hand van het ecologische model van Bronfenbrenner (1977). Ecologische model Het ecologische model, gebaseerd op het model van Bronfenbrenner (1977 in: Eldering 2003: 39) biedt inzicht in de verschillende velden die van invloed zijn op de betekenisgeving van jongeren4. In het model staat de jongere centraal en daaromheen worden de verschillende velden weergegeven die mede bepalen hoe de jongere betekenis geeft aan gebeurtenissen en situaties. Aangezien er zoveel invloedsvelden als situaties zijn is er bij de aanpassing van het ecologische model uitgegaan van de invloedsvelden
3
In exploratief onderzoek is men speciaal geïnteresseerd in de verschillen en verbanden die kunnen worden
gevonden, en de mogelijkheden deze te interpreteren in termen van bepaalde theoretische begrippen, hypothesen en theorieën. 4
In bijlage I staat het ecologische model van Bronfenbrenner (1977), aangepast aan de invulling van de
jongeren, schematisch weergegeven.
11
die de jongeren in dit onderzoek als relevant ervoeren. Deze onderzoeksstrategie staat ook wel bekend als emic-research5. In de buitenste ring van het ecologische model staan de velden van invloed die onderdeel uitmaken van het macrosysteem. Kramer et al. (2003:19) onderscheiden in hun onderzoek als belangrijke maatschappelijke invloedsvelden bijvoorbeeld politieke en sociale verhoudingen, economische processen, bureaucratische procedures en ideologische strijd. De jongeren noemden daar als aanvulling nog de media bij. In de ring daarbinnen staat het exosysteem. Dat zijn de invloedsvelden die het dagelijkse leven op een directe manier vormgeven. Dit is bijvoorbeeld het sociale netwerk van de jongeren, de omstandigheden in het asielzoekerscentrum (AZC) en de school waar ze naar toe gaan. De binnenste ring om de jongeren heen is het mesosysteem. Het mesosysteem bestaat onder andere uit de familie of groep waar de jongeren zich mee identificeren, maar ook de ervaringen die de jongeren al hebben voor ze in de onzekere levenssituatie in Nederland terecht komen. Deze ervaringen worden herinneringen en die kunnen ook invloed hebben op de betekenisgeving van de jongeren. Door aan de hand van het ecologische model te kijken naar de velden van invloed op de betekenisgeving van de jongeren, is er ook ruimte voor de politieke en historische dimensies van de gebeurtenissen in hun leven. Een voorbeeld van een historische dimensie kan een verlies zijn dat de jongeren in het verleden hebben geleden. Verlies staat voor een afscheid, en dat kan bijvoorbeeld zijn van familieleden, van een gebied waar een taal wordt gesproken of van een bekende omgeving (Benz 2004:84-85). Binnen de invloedsvelden gelden eigen regels, gewoontes en normen waar men zich aan dient te houden. Zo kan er bijvoorbeeld van de jongeren worden verwacht dat ze op school Nederlands praten, terwijl binnenshuis van ze verwacht wordt om de taal van het land van herkomst te spreken. Hierdoor kan het zijn dat een jongere zich op school identificeert met Nederlandse kinderen en zich Nederlander voelt, terwijl hij of zij zich in het AZC, omgeven door de eigen familie, wellicht veel meer lid van een andere 5
Emic-research betekent dat de onderzoeker uitgaat van de ‘beschrijvingen of beoordelingen omtrent
gedrag, gewoontes, overtuigingen en waarderingen enzovoorts, die een sociale groep als cultureel valide ziet (Harris 1997:429).
12
etnische groepering voelt. Ook het identificatieproces van de jongeren is afhankelijk van bovengenoemde velden van invloed. Daarbij moet men er rekening mee houden dat deze beïnvloeding wederzijds is en ook de verschillende niveaus kunnen elkaar beïnvloeden. Als een jongere bijvoorbeeld het gevoel heeft niet geaccepteerd te worden door de Nederlandse samenleving en daardoor het gevoel krijgt geen ‘gewone Nederlander’ te kunnen zijn, dan beïnvloedt dat de betekenis die hij geeft aan zijn uiteindelijk verkregen ‘Nederlanderschap’. Maar andersom kan ook gebeuren, als de jongere verklaart zich meer te identificeren met een etnische groep uit het land van herkomst dan met Nederland, wordt hij daar ook op aangekeken door veel Nederlanders. Zoals Kramer et al. (2003: 19) signaleren ‘moeten asielzoekers juist met deze verschillende gevoelens en velden tegelijk om kunnen gaan.’ Zij stellen dat ‘asielzoekers moeten proberen een plaats te geven aan veranderingen, waarin ervaringen met verlies, ontwrichting en ontheemding interacteren met gevoelens die verbonden zijn met ervaringen van het gastland’ (Ibid. 29). De verschillende invloedsvelden uit het ecologische model die de jongeren onderscheiden als sferen van invloed op hun leven, zullen in hoofdstuk twee uitgebreid uiteen gezet worden. Om binnen een veld macht te verwerven, hebben mensen kapitaal nodig. Er zijn verschillende vormen van kapitaal. Dat zijn economisch, cultureel, sociaal, symbolisch en linguïstisch kapitaal (Bourdieu 1989: 65). De respondenten in dit onderzoek verwierven bijvoorbeeld allemaal cultureel kapitaal door te gaan studeren en linguïstisch kapitaal door meerdere talen te beheersen. Door dit kapitaal (strategisch) in te zetten al naar gelang de situatie konden ze een bepaalde mate van macht binnen een veld verwerven. Zo gebeurde het vaak dat de jongeren eerder en beter Nederlands spraken dan hun ouders. Dit zorgde ervoor dat ze dus veel wisten over de situatie waarin ze leefden en dat verschafte ze een bepaalde mate van macht. Psychosociale ontwikkeling De jongeren in dit onderzoek waren tussen de zes en veertien jaar oud toen ze aankwamen in Nederland. Uit de interviews blijkt dat de onzekere omstandigheden waarin ze hier terecht kwamen, invloed hadden op de verschillende ontwikkelingstaken
13
die horen bij de fase van hun adolescentie. In deze levensfase ontstaan er bij de meeste mensen innerlijke conflicten met betrekking tot bijvoorbeeld identiteitsvorming en het dilemma enerzijds onafhankelijk te willen zijn en anderzijds de wens om beschermd en gesteund te worden (De Wit, Van der Veer & Slot 1995). De jongeren over wie dit onderzoek gaat, hebben daarnaast nog andere dilemma’s die deze fase kunnen bemoeilijken. Zo moesten ze integreren in de Nederlandse samenleving en een nieuw leven opbouwen. Ze moesten Nederlands leren, naar school en een nieuwe cultuur leren kennen en ontdekken in hoeverre zij zich aan wilden passen aan de nieuwe cultuur of juist de normen van het land van herkomst trouw wilden blijven (Kalverboer & Zijlstra 2006:13). Dit uitte zich bijvoorbeeld in het dilemma dat in sommige interviews naar voren kwam, dat de jongeren zich enerzijds steeds meer thuis gingen voelen in Nederland, maar dat ze anderzijds niet wisten of ze hier überhaupt wel een toekomst hadden. Verder kregen de jongeren vaak ook nog te maken met de (psychische) problemen van hun ouders. Ze waren meestal de eersten in het gezin die Nederlands spraken, en kregen daardoor veel verantwoordelijkheid (interview met Mw. Mr. Dr. M.E. Kalverboer6 op 312-’07). Deze verantwoordelijkheid kan ook grote consequenties hebben voor de psychosociale ontwikkeling van jongeren en het beïnvloedt de beleving van deze periode. Dit gebeurde bijvoorbeeld bij respondent F die thuis de oudste is, en een tijd met zijn broertjes, zusjes en moeder, maar zonder zijn vader in Nederland leefde. Hij voelde zich toen verantwoordelijk voor hun welzijn en kon zich daardoor in die periode niet genoeg op zijn studie richten. In hoofdstuk drie wordt verder ingegaan op de manieren waarop de jongeren merkten dat de onzekerheid de psychosociale ontwikkeling belemmerde en zullen de verklaringen die de jongeren geven voor de onzekerheid die ze voelen besproken worden. Copingstrategieën Reacties op stressvolle omstandigheden zijn copingstrategieën. Er zijn verschillende manieren om copingstrategieën mee te kwalificeren. Afhankelijk van de manier waarop 6
Mw. Mr. Dr. M.E. Kalverboer is verbonden aan de afdeling Jeugdzorg van de vakgroep Orthopedagogiek
van de Rijksuniversiteit Groningen.
14
men coping definieert, focust men op andere kenmerken. Een van de meest gehanteerde theorieën van coping is die van Lazarus en Folkman (1984). Zij definiëren coping als ‘het continu wijzigen van cognitieve en gedragsinspanningen om specifieke externe en of interne eisen te beheersen die als belastend waargenomen worden of de bronnen van een persoon overschrijden’. Vanuit deze definitie onderscheiden zij negen strategieën: confrontatie, afstand nemen, zelfcontrole, sociale steun zoeken, verantwoordelijkheid aanvaarden, ontsnappen, ontwijken, plannen en positief in schatten van de situatie (Mortelmans 2007: 26). Een copingstrategie is niet per definitie goed of slecht voor een persoon, het is een manier om ergens op te reageren en mee om te gaan. Welke copingstrategie op een bepaald moment wordt ingezet, is afhankelijk van de manier waarop iemand de situatie op dat moment definieert (welke betekenis hij of zij aan de omstandigheden op dat moment geeft). De manier waarop de jongeren in dit onderzoek betekenis geven aan een situatie, wordt onder andere beïnvloed door de hierboven genoemde velden, maar ook door hun persoonlijke ervaringen, zoals de ervaringen voor en tijdens de vlucht naar Nederland (de 1e en 2e fase van traumatisering). Een concreet voorbeeld hiervan uit een interview met respondent J was bijvoorbeeld dat hij vertelde dat hij bang was voor de politie hier, omdat hij tijdens de vlucht naar Nederland constant werd bedreigd door politie. Een aantal van de hierboven genoemde strategieën werd ook gehanteerd door de jongeren uit dit onderzoek, maar er werden ook nog andere strategieën gebruikt die onder andere ook in het onderzoek van Farwell (2001) naar voren kwamen. Zij heeft onderzoek gedaan naar copingstrategieën bij vluchtelingenjongeren in Soedan en onderscheidde bij hen de volgende uitingen van coping: innerlijke kracht, afscheid en verlies, (gemeenschaps-)solidariteit, zorgen over onderhoud, de importantie van educatie, en het verlangen op een vredige toekomst. In dit onderzoek kwamen met name zwijgen, vergeten, afleiding zoeken en innerlijke kracht als copingstrategieën regelmatig terug. Hoofdstuk vier zal hier verder op in gaan.
15
1.2. Methodologie Selectie van onderzoeksgroep Tijdens het opzetten van dit onderzoek ben ik als onderzoeker in contact gekomen met de stichting Defence for Children (DCI). Bij DCI hebben ze een database waar vele jongeren zich hebben aangemeld omdat ze, voor er sprake was van een Generaal Pardon, een proefproces wilden aanspannen tegen de Nederlandse staat7. Met Carla van Os, medewerker van DCI, is afgesproken dat deze jongeren via DCI mochten worden benaderd met de vraag of ze mee zouden willen werken aan dit onderzoek8. In eerste instantie zijn er zo'n driehonderd jongeren steekproefsgewijs gemaild, maar dat bleek geen effectieve manier van contact leggen. Veel e-mailadressen bleken niet meer te bestaan en bijna niemand reageerde. Toen ben ik begonnen de jongeren te bellen. In totaal heb ik ongeveer zestig jongeren telefonisch bereikt. Aangezien een groot deel van hen om uiteenlopende redenen geen tijd of zin had om mee te werken aan het onderzoek kwamen hier uiteindelijk tien lange en twee korte interviews uit voort. Wat de consequenties van deze selectiemethode op de data is zal hieronder verder worden besproken. In het telefonische contact met de jongeren probeerde ik in het kort uit te leggen waar het onderzoek over ging en wat het doel was. De jongeren die konden en wilden meewerken aan het onderzoek, stonden erop dat ik naar hen toe kwam. Dit had er waarschijnlijk mee te maken dat ze bijna allemaal naar school gaan of studeren en ver buiten Amsterdam wonen. Sommigen wilden liever in een openbare gelegenheid afspreken (meestal spraken we dan op het station van hun woonplaats af en liepen naar een café in de buurt), maar de meeste interviews vonden bij de jongeren thuis plaats. Er was geen sprake van een sneeuwbaleffect, dus de jongeren zijn allemaal onafhankelijk van elkaar geworven. Bovendien woonden de jongeren erg verspreid over het hele land en is het niet aannemelijk dat ze elkaar kenden.
7
Met dit proces wilde DCI bereiken dat minderjarigen die al jaren in Nederland wonen een eigen
asielprocedure mogen aanspannen, onafhankelijk van hun ouders. 8
Bij DCI waren in totaal 2180 jongeren aangemeld om mee te doen met het proefproces.
16
Dataverzameltechnieken Dit onderzoek is gebaseerd op drie soorten dataverzameltechnieken. Ten eerste op interviews met informanten, ten tweede op schriftelijke bronnen, en ten derde op interviews met de experts, de jongeren over wie dit onderzoek gaat. In de eerste, verkennende fase van het onderzoek, in de periode van februari tot maart (tijden het schrijven van de opzet), heb ik met een aantal sleutelinformanten gesproken. Deze informanten waren gespecialiseerd in de psychische begeleiding en ontwikkeling van vluchtelingenjongeren9. In de beginfase van het onderzoek heb ik Mw. Mr. Dr. M.E. Kalverboer geïnterviewd over haar ervaringen met onderzoek naar jongeren die lange asielprocedures hebben meegemaakt. Daarnaast heb ik per e-mail contact gehad met Adriana Jasperse, sociaal psychiatrisch verpleegkundige bij Centrum ’45. Met haar heb ik afgesproken dat, als ik uit de reacties tijdens de interviews het idee kreeg dat een jongere doorverwijzing nodig had in verband met psychische problemen, hij of zij naar Centrum ’45 doorverwezen zou kunnen worden. Dit leek tijdens de interviews uiteindelijk niet nodig, hoewel ik het wel twee keer heb aangeboden aan respondenten (maar zij wilden hier niets van weten). Om rekening te houden met de mogelijkheid van hertraumatisering, en hoe dat te herkennen is heb ik met een psychiater en twee psychologen gepraat. In paragraaf 1.4, over de ethische aspecten van dit onderzoek, wordt verder ingegaan op het risico van hertraumatisering. De bestaande bronnen waren zowel wetenschappelijk als niet-wetenschappelijk en zijn gedurende de gehele onderzoeksperiode geraadpleegd. Verder is er informatie van Niet Gouvernementele Organisaties (NGO’s) zoals Pharos, Amnesty International en Vluchtelingenwerk Nederland gebruikt. Waar dit het geval is, is dat expliciet aangeven. Ten slotte heb ik de media in de gaten gehouden. De interviews met de experts verliepen grotendeels semigestructureerd aan de hand van topiclijsten10. De meeste interviews vonden plaats in mei en juni 2008. Aan het begin van de interviews werd eerst nogmaals verteld waar het onderzoek over ging en wat het doel van het onderzoek was. Dit was belangrijk om zo nog eens te benadrukken dat dit 9
De informanten zijn bij het onderzoek betrokken, omdat de onderzoeker medisch antropoloog is en
weinig kennis heeft van de psychologische processen die een rol spelen bij het onderzoeksonderwerp. 10
Zie bijlage II voor de topiclijst van de interviews.
17
onderzoek gedaan werd voor DCI en voor mijzelf en dat het dus niet verbonden was aan een overheid. Daarna werd uitgelegd aan de jongeren dat alles wat ze vertelden geheel anoniem verwerkt zou worden, maar dat er misschien wel persoonlijke dingen zouden worden gevraagd, waarvan ze zelf moesten aangeven of ze daar antwoord op wilden geven. Dit was wederom erg belangrijk, in verband met de eventuele mogelijkheid van hertraumatisering. De interviews werden opgenomen met een voicerecorder. Per topic waren vragen uitgewerkt om een soort houvast te hebben, maar daar is niet strikt aan gehouden. De interviews verliepen dan ook niet volgens een vaste opbouw, maar volgden een ‘natuurlijk’ gespreksverloop. In de loop van de interviews kwamen de meeste onderwerpen wel aan bod. Aan het eind van ieder interview werden de topiclijsten doorgekeken en als er dan onderwerpen bij waren die niet besproken waren, werd daar specifiek naar gevraagd. Na de interviews werd de jongeren gevraagd of zij nog vragen hadden en als dat zo was, dan werd daar nog even over nagepraat. Daarna werden de emailadressen van de jongeren genoteerd en werd afgesproken dat ze het resultaat van het onderzoek toegestuurd zouden krijgen. Sommige jongeren is gevraagd of ze het interessant zouden vinden om tussendoor nog eens naar de voorlopige bevindingen te kijken, zodat zij daar, als ze dat wilden, ook hun mening over konden geven. Op deze manier probeerde ik te bereiken dat de hermeneutische onderzoekscirkel, behorende bij interpretatief onderzoek, rond zou komen, maar dit bleek in de praktijk lastig te realiseren. Dit kwam vooral door tijdgebrek maar ook doordat het analyse- en schrijfproces niet heel gelijk opgingen doordat het moeilijk was gebleken om respondenten te werven. Data-analyse Om de data te analyseren zijn in eerste instantie de interviews getranscribeerd. Dit is zo letterlijk mogelijk gedaan om op die manier zo dicht mogelijk bij de interpretaties van de jongeren te blijven. Daarna is gekeken welke redeneringen en onderwerpen er regelmatig terugkeerden in de data. Op basis van deze redeneringen en onderwerpen is de data geherstructureerd en is gekeken of en zo ja welke patronen er te herkennen waren. Aangezien de interviews ongestructureerd verliepen, niet alle respondenten een zelfde taalniveau hadden en verschillende accenten legden is niet over alle onderwerpen
18
evenveel informatie. Met de verzamelde data is vervolgens het ecologische model van Bronfenbrenner (1977) aangepast. De niveaus die hij al onderscheidden had waren grotendeels toepasbaar op de data die verkregen waren uit de interviews, maar de invulling van de velden is aangepast. Daarna zijn de patronen in betekenisgeving en copingstrategieën uitgeschreven. Bij de data-analyse is ervoor gekozen om geen gebruik te maken van data-analyse programma’s zoals Atlas-Ti omdat niet het idee bestond dat dit inhoudelijk iets zou toevoegen aan de analyse, terwijl het wel veel tijd kost. Bovendien is het nadeel van Atlas-Ti dat men de context van uitspraken snel uit het oog verliest, terwijl dit in de ongestructureerde interviews die zijn gedaan van groot belang was. 1.3. Onderzoekspopulatie Dit onderzoek is gericht op de mensen die jonger dan 18 waren toen ze in Nederland aankwamen en die dankzij het Generaal Pardon een verblijfsvergunning hebben. Ze zijn allemaal voor 1 april 2001 in Nederland aangekomen. Het gaat om een groep van ongeveer tienduizend jongeren die met een ouder en/ of begeleider naar Nederland zijn gekomen. Uiteraard betreft het een zeer heterogene groep qua leeftijd, herkomst en ervaringen in het verleden, maar ze delen een belangrijke gemeenschappelijke ervaring, namelijk de lange periode van existentiële onzekerheid tijdens hun adolescentie. Een korte beschrijving van de statistische gegevens van de respondenten11 Voor dit onderzoek zijn twaalf jongeren geïnterviewd, drie vrouwen en negen mannen. Ze zijn afkomstig uit Zuidoost en Oost Europa en uit Centraal en Zuidoost Azië. De meeste waren ten tijde van de interviews tussen de 19 en 24 jaar oud. De leeftijd waarop de respondenten naar Nederland waren gekomen, varieerde. De meeste waren tussen de acht en veertien jaar oud en één jongen was zes. Ze zijn allemaal tussen 1994 en 2001 naar Nederland gekomen en woonden al zeven tot twaalf jaar in Nederland voordat ze een verblijfsvergunning kregen en ik met ze sprak. Drie van de jongeren verbleven een periode illegaal in Nederland. Tien van de jongeren waren bezig met een
11
In bijlage III staat een tabel met data over de respondenten.
19
vervolgopleiding, één zocht er werk en één was bezig met het toelatingsexamen voor een vervolgopleiding. Over de gevolgen van deze specifieke kenmerken op de data zal verder worden ingaan in paragraag 1.3. bij de reflectie. In het onderzoek wordt gerefereerd aan de jongeren in het algemeen, maar de informatie is verzameld op basis van de interviews met de twaalf jongeren 12. 1.4. Reflectie De selectie van de respondenten en het verloop van de interviews De selectie van de respondenten is grotendeels afhankelijk geweest van factoren waar ik, als onderzoeker, weinig invloed op had. De eerste selectie vond wel steekproefsgewijs plaats, omdat ik steeds de twintigste persoon op de lijst van DCI e-mailde, maar er kan niet worden gesproken van een representatief onderzoek. De samenstelling van de onderzoeksgroep is niet representatief. Zo hebben er negen mannen en drie vrouwen meegewerkt13. Daarbij hebben er geen jongeren uit Afrika meegewerkt, terwijl zij wel een substantieel deel van de vluchtelingenjongeren vertegenwoordigen14. Ten slotte is het waarschijnlijk dat de jongeren die de Nederlandse taal goed beheersen, ook vaker een vervolgopleiding doen. Aangezien er geen cijfers bekend zijn van het opleidingsniveau van vluchtelingenjongeren, is niet te achterhalen of de respondenten een juiste afspiegeling vormen van de werkelijkheid, maar het is opvallend dat de respondenten gemiddeld hoog zijn opgeleid. Er is een aantal kenmerken van de respondenten dat de data kan hebben beïnvloed. Een eerste kenmerk van de respondenten is de bereidheid van de jongeren om met een onbekende te praten over hun persoonlijke ervaringen. In de eerste telefonische kennismakingen bleek al snel dat de meeste jongeren geen tijd hadden of wilden maken
12
In bijlage IV staat een verdeling naar land van herkomst van de vluchtelingen in Nederland tot en met
december 2007. 13
Dit zou te maken kunnen hebben met het feit dat ik zelf een vrouw ben en wellicht ook door culturele
normen (maar het gaat te ver hier verder over te speculeren). 14
In de eerste selectie (op basis van de dossiers van DCI) bleek al dat er zich niet veel jongeren van
Afrikaanse afkomst hadden aangemeld voor het proefproces.
20
voor een interview omdat ze bijvoorbeeld te druk waren met school en werk, of omdat ze geen zin hadden om (weer) te praten over de periode van voor het Generaal Pardon. Een ander kenmerk dat telkens terug kwam bij de jongeren die wel hebben meegewerkt aan dit onderzoek, is dat ze sterk in hun schoenen stonden. Ook konden ze hun gevoelens goed onder woorden brengen (ook al hadden ze hier meestal nog maar weinig ervaring mee) en hadden ze vaak behoorlijk uitgesproken meningen over wat er met hen gebeurd was. Ik had ook het gevoel dat een aantal van hen het wel fijn vond om hun verhaal kwijt te kunnen en het gevoel te hebben dat er naar hen geluisterd werd. Het hielp daarbij waarschijnlijk dat ik een buitenstaander was van wie het niet waarschijnlijk was dat ze die nog vaak tegen zouden komen. Ten slotte was de sfeer tijdens de interviews over het algemeen heel ontspannen. Dit kwam denk ik voor een groot deel doordat de respondenten en ik qua leeftijd niet veel schelen. Hierdoor was de verhouding relatief gelijk en ontstond er al snel rapport15. Eén respondent zei hierover dat ‘wij als studenten elkaar een beetje moeten helpen met dit soort dingen’. Dataverzameling en de onderzoeker als instrument Het feit dat de jongeren wisten wat het doel van het onderzoek was, kan ook van invloed zijn geweest op de antwoorden die ze hebben gegeven. Als ik bijvoorbeeld vroeg naar de meest indrukwekkende gebeurtenissen in hun leven, antwoordden bijna alle jongeren in eerste instantie dat dit de vlucht naar Nederland was. Hoewel ik vermoed dat dit ook wel één van de meest ingrijpende gebeurtenissen is geweest, zou het ook kunnen dat zij dit antwoord gaven, omdat ze wisten dat dit voor een deel het onderwerp van het interview was. Aansluitend hierop is ook het feit dat ik ze naar hun herinneringen vroeg, van invloed op de betekenisgeving en herinneringen zelf. Het is waarschijnlijk dat de vragen die ik stelde tijdens de interviews, bijvoorbeeld naar de woonomstandigheden in het land van herkomst, de antwoorden van de jongeren hebben gekleurd. Als ik bijvoorbeeld vroeg naar hun familie en of ze in een groot huis woonden, nadat we het over de leefomstandigheden in het AZC hadden gehad, dan waren de jongeren zich sterker
15
Definitie van rapport: Een goede, vriendelijke werkrelatie tussen mensen (Kottak 2000: 661).
21
bewust van het contrast tussen deze leefsituaties en benadrukten ze dit meer dan als de onderwerpen in een andere volgorde ter sprake kwamen. Bij interpretatief onderzoek is de onderzoeker zelf het onderzoeksinstrument waardoor de conclusies subjectief zijn. De onderzoeker is een persoon die op zijn of haar eigen wijze de interviewvragen formuleert, observeert tijdens het interview, de situatie beoordeelt, vervolgens de data interpreteert en analyseert en uiteindelijk beschrijft. Mijn persoonlijke ervaringen en de insteek van het onderzoek zijn daarom van invloed op de data die er uit zijn gekomen. Zo had ik, voor ik met het onderzoek begon, aannames over de manier waarop jongeren leven in AZC’s16. Naar mijn mening zijn dit schrijnende omstandigheden om in op te groeien, helemaal gezien het feit dat deze fase zo veel jaren kan duren. Dit is bevestigd in de interviews en dat was van invloed op de vraagstelling en sfeer tijdens de interviews. Daarnaast veronderstelt interpretatief onderzoek dat de onderzoeker de data interpreteert en daarbij zo dicht mogelijk bij de woorden van de respondent blijft. Door de verschillen in taalniveau was dit nog wel eens gecompliceerd. Zo had ik bijvoorbeeld het idee dat de jongeren in het eerste telefoongesprek goed begrepen hadden wat voor onderzoek ik deed. Maar als ik dat dan aan het begin van het interview nog eens navroeg, bleek dat niet altijd het geval. Ook merkte ik soms dat de jongeren de vraag niet goed begrepen of dat ik een antwoord interpreteerde op de verkeerde manier. Uiteindelijk denk ik dat dit meestal wel duidelijk is geworden, omdat we vaak over de onderwerpen bleven doorpraten waardoor meningen nogmaals werden verduidelijkt, maar het is ongetwijfeld van invloed op de data. Zo gebeurde het bijvoorbeeld wel eens dat ik doorvroeg over onderwerpen om meer duidelijkheid te krijgen, maar dat de jongeren daardoor mijn woorden gingen over nemen. Ethische aspecten Voor wetenschappelijk onderzoek is een aantal ethische principes van belang. Het eerste daarvan is het recht van de betrokkenen op autonomie en respect. Dit was een belangrijk aspect bij de interviews, omdat ik soms merkte dat de jongeren mij in vertrouwen namen 16
Deze aannames zijn gebaseerd op persoonlijke ervaringen met vluchtelingen en op wat er al bekend was
in de literatuur.
22
over gevoelige onderwerpen waardoor er een ongelijke (machts-)verhouding kon ontstaan. Tijdens sommige interviews merkte ik ook dat de jongeren mij als een soort autoriteit zagen waardoor ze het gevoel hadden dat ze antwoord moesten geven op vragen die ze misschien moeilijk vonden om te beantwoorden. Als ik dat idee had, legde ik opnieuw uit dat antwoorden echt niet verplicht was als ze een onderwerp te pijnlijk vonden om over te praten. Daar tegenover stond ook dat ik vaak merkte dat de interviewsituaties wel een mogelijkheid schepten voor de jongeren om hun eigen verhaal te doen en gehoord te worden, hetgeen ze prettig vonden. Het tweede ethische principe waar onderzoekers aan moeten voldoen, is dat de betrokkenen baat moeten hebben bij het onderzoek. Dat wil ik bereiken door een bijdrage te leveren aan het inzicht over de beleving van de lange asielprocedure, wat moet leiden tot adequatere hulpverlening aan de jongeren en meer begrip voor de situatie waarin ze leven. Het derde ethische aspect is dat onderzoek rechtvaardig moet zijn en dat er geen sprake mag zijn van emotionele schade voor de betrokkenen. Het was voor mij moeilijk in te schatten of er sprake was van emotionele schade voor de betrokkenen. Af en toe vroeg ik door over emotionele gebeurtenissen, maar ik ben daarbij altijd erg voorzichtig geweest. Ik heb daarbij ook regelmatig herhaald dat antwoorden niet verplicht was. Zo konden de jongeren hun eigen grenzen bepalen tijdens de interviews en heb ik ervoor gezorgd dat de kans op hertraumatisering minimaal was. Daarnaast moest ik er tijdens het onderzoek voor zorgen dat er sprake was van informed consent. Om dit te bereiken heb ik de jongeren in het eerste contact meteen verteld wat het doel van het onderzoek is. Aangezien ik een afgebakende onderzoeksgroep had en geen gebruik heb gemaakt van participerende observatie, was het bereiken van informed consent geen probleem. Om daarnaast ook vertrouwelijkheid te waarborgen en de privacy van de betrokkenen te beschermen heb ik de jongeren allemaal geanonimiseerd. Dit was bijzonder belangrijk omdat een aantal van de jongeren anders niet mee wilde werken en er tijdens de interviews over persoonlijke ervaringen gesproken werd.
23
H-2: Invloedssferen op de betekenisgeving In dit hoofdstuk worden de verschillende sferen van invloed die door de jongeren worden onderscheiden, geordend in het ecologische model. Er wordt besproken hoe de sferen de betekenisgeving van jongeren die wachten op een verblijfsvergunning beïnvloeden. Deze verschillende invloedssferen kunnen uit een oneindig aantal componenten bestaan, maar de keuze voor de aspecten die besproken worden in de verschillende paragrafen, komt voor uit het feit dat dit de factoren waren die de jongeren zelf benoemden. Ten eerste zal de buitenste ring met de invloedssferen, het macrosysteem in het ecologische model, besproken worden. Dit is de maatschappelijke context waarin de jongeren leven. Vervolgens zal verder worden gegaan met de verschillende facetten van exosysteem zoals de leefomgeving van de jongeren in het AZC. Ten slotte zal ingegaan worden op het mesosysteem, de persoonlijke ervaringen van de jongeren die ook van invloed zijn geweest op de manier waarop ze betekenis hebben geven aan de periode voordat ze een verblijfsvergunning kregen. In hoofdstuk drie zal verder worden ingegaan op de betekenis die de jongeren, ten gevolge van deze invloedssferen, aan de onzekerheid in de periode voorafgaand aan het Generaal Pardon hebben gegeven. 2.1. De invloedsvelden van het macrosysteem De maatschappelijke context, oftewel het macrosysteem in het ecologische model, is van grote invloed is op de ervaringen en de betekenisgeving van de jongeren. In de politieke context zijn het asielbeleid, het Generaal Pardon en het huisvestingsbeleid vooral van belang. De invloed van de politieke context is in de periode dat de jongeren wachten op een verblijfsvergunning heel groot, omdat de jongeren in de meeste opzichten afhankelijk zijn van de overheid. Maar ook andere factoren zoals de media en de economische situatie hebben invloed op de manier waarop jongeren betekenis geven aan hun ervaringen. Zo kan de negatieve beeldvorming omtrent vluchtelingen in de media invloed hebben op het zelfbeeld van de jongeren. Hieronder zal daar verder op ingegaan worden.
24
Beeldvorming over vluchtelingen - Immigratie (in Nederland) in historische context In de mondiale geschiedenis ontstond het concept ‘vluchteling’ pas na de Tweede Wereldoorlog toen grote groepen mensen in heel Europa hun land waren ontvlucht. Om deze mensen te beschermen werd in 1951 de Refugee Convention gehouden, waar het Vluchtelingen Verdrag uit voort kwam. Dit verdrag werd vrijwel meteen door de meeste lidstaten van de Verenigde Naties (VN), waaronder Nederland, ondertekend. De conventie van 1951 was in eerste instantie vooral gericht op Europese vluchtelingen, maar werd uitgebreid met een protocol in 1967 waarmee ook vluchtelingen van buiten Europa beschermd zouden moeten worden (United Nations High Commissioner for Refugees, UNHCR)17. Na de Tweede Wereldoorlog, tussen 1945 en 1955, emigreerden 300.000 mensen uit Nederland naar onder andere Canada en Australië, omdat de economische situatie hier toen slecht was. Eind jaren vijftig begon de Nederlandse economie echter weer op te bloeien en vanaf toen waren de vluchtelingen (onder andere uit Hongarije) meer dan welkom18. Er ontstond zelfs een arbeiderstekort en er werden steeds grotere groepen gastarbeiders naar Nederland gehaald. Vanaf de jaren zeventig kwamen er verschillende groepen vluchtelingen uit Latijns Amerika, op de vlucht voor de dictatoriale regimes die daar heersten. Ook deze vluchtelingen waren vanuit economisch oogpunt nog zeer welkom. Toen begin jaren tachtig de economische groei stagneerde, veranderde ook de beeldvorming rondom vluchtelingen. Vluchtelingen werden in de media steeds eenzijdiger geportretteerd en ze werden in verband gebracht met de groeiende werkeloosheid. Ten gevolge van de veranderende beeldvorming werd ook de houding van de Nederlandse regering restrictiever, wat erin resulteerde dat midden jaren tachtig werd besloten voor het eerst een grote groep vluchtelingen (de Tamils uit Sri Lanka) niet te erkennen. De redenen hiervoor waren dat de regering niet voorbereid was op de zorg voor deze groep en om zo te zorgen dat er niet nog meer Tamils zouden volgen. Met de
17
www.unhcr.org geraadpleegd op 10-10-2008.
18
In bijlage V staan de aantallen niet-Nederlandse inwoners per decennium weergegeven.
25
weigering van de Tamils ging de regering voor het eerst in tegen het advies van de UNHCR19. In de jaren negentig kwamen er, mede ten gevolge van de globalisering, steeds grotere, mondiale stromen vluchtelingen op gang20. Tegelijkertijd zag men de publieke opinie over asielzoekers in het algemeen en over vluchtelingen, steeds verder verharden. Deze verharding heeft zijn weerslag in de media. Men spreekt inmiddels over een land dat ‘vol’ is en asielzoekers die ‘economische vluchtelingen’ en ‘gelukzoekers’ zijn (Kramer et al. 2003: 31). Daarbij gaat men over het algemeen volledig voorbij aan de politieke en humanitaire achtergronden van vluchtelingen. Kramer et al. (2003) signaleren dat met name sinds de aanslagen op 11 september 2001, de vijandigheid tegenover asielzoekers sterk is toegenomen en de beeldvorming eenzijdiger is geworden. Zo worden asielzoekers in verband gebracht met criminaliteit [en terrorisme] en wordt hun vluchtmotief in steeds meer gevallen als economisch van aard gezien. In het publieke debat en de media verdwijnen wezenlijke verschillen tussen vluchtelingen, asielzoekers en migranten. De media differentiëren in hun berichtgeving over migranten en vluchtelingen vaak onvoldoende zodat alle ‘niet-Nederlanders’ over één kam worden geschoren (Kramer et al. 2003: 31). In navolging van de verruwing van de publieke opinie over asielzoekers is ook het Nederlandse asielbeleid steeds restrictiever geworden. De jongeren in dit onderzoek geven aan dat ze de beeldvorming in de media als hinderlijk ervaren, en het heeft gevolgen gehad voor de beleving die zij hadden van de periode voor het Generaal Pardon. Zo hadden sommigen het gevoel dat ze onterecht gediscrimineerd werden, omdat veel Nederlanders geen verschil zien tussen hen en andere 19
20
www.hetgeheugenvannederland.nl geraadpleegd op 04-05-2008 De laatste cijfers van de UNHCR zijn van eind 2006, en toen waren er ongeveer 9.9 miljoen
vluchtelingen wereldwijd. Bron: www.unhcr.org op 09-11-2008
26
migrantengroepen (die regelmatig negatief in het nieuws zijn). Bovendien botst het beeld van vluchtelingen in de media vaak met hun eigen opvattingen over hun identiteit. Als ze moeten kiezen, voelen ze zich vaak meer Nederlander dan ‘buitenlander’, want ‘hier zijn ze opgegroeid en hier zijn ze geworden wie ze zijn’, maar tegelijkertijd voelen ze zich steeds minder thuis en meer gestigmatiseerd. Ze voelen zich niet welkom in Nederland. De gevolgen hiervan op de psychosociale ontwikkeling van de jongeren zullen verder besproken worden in hoofdstuk drie. Wetgeving rondom de asielprocedure In de politiek is het vraagstuk van de uitgeprocedeerde asielzoekers de laatste jaren een belangrijk punt gebleken. Zoals in de inleiding besproken, is sinds april 2001 de ‘Vreemdelingenwet 2000’ (Vw 2000) in Nederland van kracht. Deze wet, die is ingevoerd om de asielprocedure te vereenvoudigen, wordt door de meeste asielzoekers ervaren als een wet die bedoeld is om sneller meer mensen uit te kunnen zetten (Kramer et al 2003: 33). Een belangrijke verandering is dat onder de oude vreemdelingenwet, die gold voor de asielzoekers die voor 1 april 2001 naar Nederland kwamen, meerdere malen en op verschillende gronden, nieuwe procedures aangespannen konden worden om zo een verblijfsvergunning te krijgen. Dat is ook één van de redenen dat deze groep vaak al veel langer in Nederland is dan de ‘nieuwe asielzoekers’. Het grootste deel van deze periode, waarin de asielzoekers moesten wachten op de beslissing over hun toekomst door de IND (of de rechters na hoger beroep), woonden ze meestal in diverse AZC’s. Ook deze groep mensen werd na de laatste afwijzing van de verblijfsvergunning illegaal verklaard en uit de opvang gezet. Hiermee kwamen ook zij alsnog op straat te staan en liepen zij ook de kans uitgezet te worden naar de landen van herkomst. Om dit te voorkomen is er door vele maatschappelijke organisaties gepleit voor een Generaal Pardon voor de groep vluchtelingen die al jaren in Nederland woont. Het asielbeleid van de regering had op verschillende manieren invloed op de wijze waarop de jongeren de periode voor het Generaal Pardon beleefd hebben. De negatieve benadering van de jongeren en hun ouders bij aankomst, het ondervraagd worden en in een opvangkamp gezet worden, kon direct al het beeld van de jongeren bepalen. De
27
jongeren gaven aan dat ze gedurende de hele periode van onzekerheid het gevoel hadden dat ze een speelbal waren van de overheid. Ze snapten de procedures niet, snapten de gronden waarop ze afgewezen werden niet en hadden daardoor het idee dat er heel willekeurig met ze omgegaan werd. De gevolgen hiervan zullen aan bod komen in hoofdstuk drie. Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet De pardonregeling is op 25 mei 2007 officieel ingegaan. Vanaf dat moment konden de ‘vreemdelingen’ zich melden bij de loketten van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) die opgericht waren per gemeente. De drie belangrijkste voorwaarden waaraan men moest voldoen waren ten eerste dat de eerste asielaanvraag vóór 1 april 2001 was ingediend, dan wel dat de vreemdeling zich reeds vóór 1 april 2001 bij de IND of Vreemdelingenpolitie had gemeld voor het indienen van een asielaanvraag. Ten tweede dat de vreemdeling sinds 1 april 2001 ononderbroken in Nederland was verbleven, en ten derde dat voor zover toepasselijk, vooraf schriftelijk werd aangegeven dat hij of zij zijn lopende procedures onvoorwaardelijk intrekt bij verblijfsaanvaarding op grond van de regeling21. Daarbij werd op grond van de regeling verblijf toegestaan aan gezinsleden van een vreemdeling wiens verblijf op grond van de regeling was aanvaard indien deze gezinsleden uiterlijk op 13 december 2006 Nederland zijn ingereisd en voor zover de gezinsband reeds bestond voor de komst van de hoofdpersoon naar Nederland. Dit gold tevens voor in Nederland geboren kinderen van wie de ouder(s) op grond van de regeling verblijf werd toegestaan22. Maar er waren ook contra-indicaties waardoor sommigen, ondanks de jaren verblijf in Nederland nog steeds niet onder het Generaal Pardon vielen. De vier contra-indicaties waren: ten eerste dat de vreemdeling een gevaar zou vormen voor de openbare orde
21
Bron: www.generaalpardonnu.nl geraadpleegd op 10-11-2008.
22
Ibid.
28
(inclusief artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag23) of de nationale veiligheid, ten tweede dat de vreemdeling reeds houder was van een verblijfsvergunning, anders dan een bij deze regeling genoemde verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, ten derde dat de vreemdeling onderdaan was van een lidstaat van de EU/EER, of ten vierde dat de vreemdeling in verschillende procedures verschillende identiteiten of nationaliteiten opgegeven had waarvan in rechte is vastgesteld dat hieraan geen geloof kan worden gehecht24. Minderjarigen vallen in de huidige wetgeving onder de procedure van hun ouders. Dat wil zeggen dat ze geen eigen asielprocedure kunnen aanspannen, maar afhankelijk zijn van de uitkomst van de procedure van hun ouders. Hierdoor was er nog een groep jongeren die ondanks het Generaal Pardon, na vele jaren in Nederland te zijn verbleven, geen verblijfsvergunning heeft gekregen omdat hun ouders een vermeende 1F-status hebben. Na intensieve campagnes van het comité ‘foute kinderen bestaan niet’ lijkt het er momenteel op dat het grootste deel van deze groep alsnog een verblijfsvergunning krijgt. September 2008 is door staatssecretaris Albayrak besloten dat jongeren die al meer dan tien jaar in Nederland wonen, recht hebben op een Generaal Pardon. Er is nog een groep jongeren die nog geen tien jaar in Nederland woont, maar wel al langer dan vijf jaar, en die nog wacht op uitbreiding van de maatregelen25. 2.2. De invloedsvelden van het exosysteem De invloedsvelden uit het exosysteem in het ecologische model, die invloed hebben op de betekenisgeving van jongeren, bestaan voor een groot deel uit voorwaarden die geschapen zijn door de overheid.
23
De 1F status wordt toegewezen aan mensen van wie verondersteld wordt dat zij zulke ernstige
misdrijven hebben begaan dat zij geen recht hebben op de bescherming van het Vluchtelingenverdrag (1951). Bron: www.justitie.nl geraadpleegd op 10-11-2008. 24
Bron: http://www.generaalpardonnu.nl/ geraadpleegd op 10-11-2008.
25
Bron: www.dci.nl geraadpleegd op 10-11-2008.
29
Dagelijkse leven in het AZC: Activiteiten Het dagelijkse leven in de AZC’s werd volgens de jongeren vooral gekenmerkt door verveling en beperking. Bijna alle jongeren vertelden dat ze niet veel anders deden dan naar school gaan en rondhangen. De meeste jongeren hadden geen mogelijkheid om bijvoorbeeld te sporten of andere activiteiten buiten school te ondernemen. Er waren maar twee respondenten die vertelden dat ze voetbalden bij lokale voetbalclubs. De rest voetbalde soms tussen de caravans of huisjes op het AZC-terrein, maar daar bleef het tot beperkt. Het naar school gaan had positieve en negatieve kanten, maar over het algemeen werd het door de jongeren wel als iets positiefs ervaren. De meeste jongeren vonden dat ze op die manier ten minste nog een nuttige invulling aan hun dag konden geven en het gaf zin aan hun leven, hetgeen belangrijk was voor hun ontwikkeling en toekomstbeeld (hier zal verder op ingegaan worden in hoofdstuk drie). Een positieve kant was dat de jongeren op school cultureel, sociaal en linguïstisch kapitaal verwierven. Een negatieve kant kon zijn dat er binnen het schoolsysteem ook regelmatig situaties voorkwamen waarin de jongeren zich geconfronteerd zagen met de ongelijke positie die ze innamen ten opzichte van jongeren die wel een verblijfsvergunning hadden. Respondent C vertelde bijvoorbeeld dat ze geen stage mocht lopen omdat ze niet mocht werken en daardoor wist ze niet of ze haar studie wel kon afmaken. Meerdere respondenten haalden als voorbeeld de schoolreisjes naar het buitenland aan, waar ze niet aan mee mochten doen. Hierdoor voelden ze zich buitengesloten en anders dan ‘normale’ kinderen. Buiten het naar school gaan om, kwamen de jongeren meestal nauwelijks buiten het AZC-terrein omdat ze weinig te doen hadden en dit hen constant zou confronteren met alles wat niet mocht. Zo mochten sommige jongeren de discotheek niet in als ze uit wilden gaan met vrienden omdat ze geen identiteitsbewijs hadden. Doordat de jongeren veel tijd op het terrein doorbrachten, hadden ze maar weinig contact met mensen die daar buiten woonden en hadden ze niet veel mogelijkheden om hun sociale kapitaal te vergroten. Daarnaast heeft het feit dat niemand mag werken totdat hij of zij een verblijfsvergunning krijgt (op wat vrijwilligerswerk na), veel invloed op de beleving van
30
de jongeren. Hierdoor moesten ze van een minimum rondkomen26. Sommige respondenten vertelden dat ze wel zwart hadden gewerkt. Op deze manier hebben ze toch geprobeerd hun ‘economische kapitaal’ wat te vergroten. Dagelijkse leven in het AZC: Spanningen in het samenleven Een van de grootste frustraties die terug kwam in de interviews, was het gebrek aan ruimte in de AZC’s. De behuizing was vaak opgedeeld in units, die dan weer bestonden uit verschillende kamers en een gemeenschappelijke woonkamer, keuken en badkamer. Samen met de familie woonden de jongeren meestal op één kamer die vaak erg klein was. Respondent B vertelde ook dat ze met haar familie op een zolder woonde waar ze niet eens rechtop konden staan. Doordat de behuizing zo krap was, hadden de jongeren vaak geen privacy en dat zorgde voor problemen met bijvoorbeeld huiswerk maken, want daar was geen rustige plek voor. Bovendien woonden ze met mannen en vrouwen door elkaar, wat ook ongemakkelijke situaties opleverde. Het moeten delen van de keuken, badkamer en wc met mensen van zeer diverse culturele achtergronden leverde vaak spanningen en ruzies op over het gebruik van de ruimtes en de schoonmaak. Een aantal jongeren vertelde ook dat ze bang waren geweest voor sommige medebewoners. Dit kwam doordat de medebewoners bijvoorbeeld dronken waren en ruzie maakten of doordat ze psychische problemen hadden. De stress die voortkwam uit de hierboven beschreven spanningen zorgde bij veel jongeren voor frustraties omdat zij hun leefsituatie hieromtrent niet konden veranderen. Dit beïnvloedde de betekenisgeving van deze periode ook. Hierop zal verder ingegaan worden in hoofdstuk drie. Een andere bron van frustratie en moeilijkheden waren de regelmatige, en vaak plotselinge, verhuizingen. Dit had grote gevolgen voor het leven van de jongeren want hun (beperkte), steeds weer nieuw opgebouwde levens, werden daardoor regelmatig compleet op hun kop gezet. De verhuizingen hadden grote gevolgen voor de 26
De wekelijkse toelage voor volwassenen is €39, - per week. Voor jongeren is dat €27, - en voor
kinderen tot 11 jaar is dat €11, -. Hiervan moest alles betaald worden, dus eten, drinken, kleren en andere producten.
31
psychosociale ontwikkeling van de jongeren. Van deze verhuizingen raakten sommigen zeer moedeloos. Dagelijkse leven in het AZC: Sociale netwerk Het sociale netwerk van de jongeren was over het algemeen, naar de mening van de jongeren, behoorlijk beperkt. Als de jongeren werd gevraagd naar hun sociale leven, ging het vaak al snel over hun ouders. Meestal maakten de jongeren zich veel zorgen om hun ouders, omdat deze al zo lang niets meer mochten doen en ze depressieve klachten kregen. De meeste ouders waren hoog opgeleid en hadden banen met aanzien gehad in het land van herkomst, maar tijdens de jaren in Nederland hadden ze niet kunnen werken en het was duidelijk dat de meesten waarschijnlijk ook niet meer terug konden keren naar de arbeidsmarkt. Hiervoor gaven de jongeren verschillende redenen, waarvan de lange periode van wachten de voornaamste was. Daarnaast konden sommige ouders niet meer werken vanwege gezondheidsredenen en wegens ouderdom. De ouders mochten ook alleen Nederlandse les volgen tot aan de eerste negatieve uitspraak van de rechter. Zoals respondent G het verwoordde: ‘Ze stonden stil, en hadden te veel tijd om na te denken.’ Opvallend was ook dat meerdere respondenten vertelden dat hun ouders gingen scheiden of net waren gescheiden. Verder bestond het sociale netwerk van de jongeren over het algemeen uit een paar vrienden of vriendinnen. De ervaringen van de jongeren met betrekking tot het maken van vrienden waren nogal verschillend. De meeste jongeren vertelden dat ze wel vriendschappen hadden opgedaan in de AZC’s, maar deze hielden op de lange termijn niet echt stand. Dit kwam zowel doordat ze vaak moesten verhuizen als doordat men nooit wist of en wanneer er weer een uitslag kwam over een verblijfsvergunning. Veel jongeren gaven na verloop van tijd het maken van nieuwe vrienden op, omdat ze ervaren hadden dat vriendschappen vrij plotseling eindigden bij verhuizingen of als iemand een legale status kreeg. Sommige jongeren hadden vrienden gemaakt op de scholen, maar ook hier was het door de vele verhuizingen uiteraard moeilijk de vriendschappen stand te laten houden. Daarbij hadden sommigen ook het gevoel dat ze niet begrepen werden door hun klasgenoten die niet dezelfde situaties hadden meegemaakt en beleefden. Taal bleek
32
alleen in het begin een barrière te zijn voor het opbouwen van vriendschappen, maar was geen doorslaggevende factor. 2.3. De invloedvelden van het mesosysteem De jongeren hadden allemaal verschillende, persoonlijke ervaringen opgedaan voordat ze naar Nederland waren gekomen. Deze gebeurtenissen zijn ook een factor van invloed op de betekenisgeving in de periode daarna en maken deel uit van de binnenste ring in het ecologische model, het mesosysteem. Vooral de manier waarop de jongeren zich gebeurtenissen herinnerden is van invloed op de betekenisgeving. Hoewel de ervaringen van de jongeren heel verschillend waren, was er toch een aantal patronen in te ontdekken. De leeftijd bij aankomst leek daarbij geen eenduidige invloed te hebben op de herinneringen van de jongeren aan het land van herkomst en op de eventuele herinneringen aan de reis naar Nederland. Herinneringen aan gebeurtenissen in het land van herkomst De jongeren waren tussen de zes en veertien jaar toen ze naar Nederland kwamen, maar ze hadden vaak overeenkomstige antwoorden op de vraag wat ze zich nog herinnerden van het land van herkomst. In eerste instantie kwamen er vaak positieve herinneringen naar boven over hoe ze bijvoorbeeld hadden gewoond. Daarna vertelden ze meestal over hun familieleden daar en ten slotte over het leven van hun ouders, bijvoorbeeld wat voor werk zij deden. Dit komt waarschijnlijk doordat dit drie punten zijn waarin zij het contrast tussen daar en hier scherp zien. De meeste jongeren hadden in de landen van herkomst veel meer ruimte en ze woonden in een eigen huis met hun familieleden. Toen ze hier aankwamen, moesten ze in een AZC wonen waar ze alles moeten delen en over het algemeen weinig ruimte hadden. Daarbij viel op dat de meeste jongeren vertelden nauwelijks meer contact te hebben met hun familie in het land van herkomst omdat ze die te lang niet meer hadden gezien of omdat ze de taal niet meer spraken. Ten slotte werd duidelijk dat de jongeren zich vaak grote zorgen maakten over hoe het ging met hun ouders die hier al jaren niet hadden kunnen werken. Het leek er dus op dat de jongeren in eerste instantie wel een positief beeld hadden van het land van herkomst. Zoals respondent F het verwoordde: ‘Het leven in [het land van herkomst] is als een soort
33
droomwereld van vroeger.’ Zo vergeleek hij zijn leven in Nederland met de situatie waar hij vandaan kwam. Als het interview daarna verder ging over de vraag waarom de jongeren hadden moeten vertrekken, kwamen ook negatieve herinneringen naar boven en veranderde de kleur van de herinneringen vaak enorm. Hierbij was er een duidelijk verschil tussen de jongeren uit Centraal Azië en Zuidoost Europa; dat zal hieronder verder besproken worden. Invloed van de politieke situatie in land van herkomst – beeld van land van herkomst De jongeren die uit landen in Centraal Azië kwamen – waar vooral politiek verzet van de ouders en indirect geweld ervoor hadden gezorgd dat ze mee hadden moeten vluchten – hadden over het algemeen een positiever beeld van hun thuisland en veel minder negatieve herinneringen dan de jongeren die direct geweld hadden meegemaakt. Ze hadden wel ervaringen die als traumatisch kunnen worden beleefd, bijvoorbeeld dat ze bij familie hadden gewoond en hun ouders gedurende lange periodes maar weinig hadden gezien, maar meestal overheersten de positieve herinneringen in hun antwoorden op vragen over vroeger. Zo was er een jongen uit Centraal Azië die het gevoel had dat zijn leven beter zou zijn geweest als hij in het land van herkomst was gebleven. Hij wist niet precies wat zijn ouders hadden gedaan en waarom ze hadden moeten vluchten. Deze jongen had geen negatieve herinneringen aan vroeger en had het gevoel dat het leven daar hem meer rijkdom en zekerheid zou hebben geboden: Het leven is hier anders. Ik had daar meer zekerheid in de toekomst. Als eerste financieel en dat is het belangrijkst. Als je financieel goed zit, dan gaat het met je gezondheid en alles automatisch ook beter. Daar kon ik ook studeren, als ik de studie afmaakte, dan kon ik nu ook voor mezelf zorgen. Hier is het hele systeem anders, hier is het werken en dan rondkomen. Maar daar is het studeren en dan heb je het goed voor elkaar, dan leef je als een koning. Hier is het voor iedereen gewoon hetzelfde, maar daar is het gewoon van als je het goed doet, word je daar ook voor beloond. Doe je niet goed, dan word je daar ook voor gestraft zeg maar. Dat geeft een soort zekerheid. (Respondent E)
34
Toen respondent E achttien werd, was hij bezig met zijn HBO-opleiding en kon deze toen plotseling niet afmaken, vanwege een negatieve beslissing van de rechter over zijn asielaanvraag. Deze negatieve ervaring zorgde ervoor dat hij het gevoel kreeg achter te lopen in zijn carrièreontwikkeling ten opzichte van zijn vrienden (die wel hadden doorgestudeerd en ten tijde van het interview al bijna klaar waren). Het gevoel van frustratie werd versterkt door het feit dat hij dacht dat de studie in het land van herkomst veel beter verlopen zou zijn en dat hij daar bovendien ‘als een koning zou leven’ na zijn studie. Bovendien zei hij letterlijk dat hij in het land van herkomst een soort zekerheid zou hebben gehad die hij hier dus niet ervaart. Zijn herinnering en het beeld van het land van herkomst kleuren zijn ervaringen hier. Hoewel ook respondent E niet meer in het land van herkomst zou willen wonen, hij heeft het gevoel te veel een Nederlander te zijn geworden om daar nog te kunnen aarden. Het positieve beeld van het land van herkomst van de meeste jongeren uit Centraal Azië staat in contrast met het verhaal van respondenten uit Zuidoost Europa. Zij hebben een negatiever beeld van de landen waar ze vandaan komen, omdat ze geweld (en etnische ‘zuiveringen’) vaak van dichtbij hebben meegemaakt: Nou kijk, wat ik me kan herinneren is dat ik mijn dierbaren ben verloren. Mijn familie, mijn opa, oma, tante, broer. Dat was het ergst, mijn broer. Het zijn echt heel veel mensen… Kijk, ik heb mijn hele leven in een oorlogssituatie gezeten totdat ik daar gevlucht ben. Ik heb acht jaar lang in een kelder gezeten omdat het oorlog was en ze ons zochten. Ik hoef niet meer terug. (respondent B) Ik wil heel graag nog een keer terug, om te kijken hoe het eruit ziet nu, het dorp waar ik ben geboren en waar ik heb gewoond. Dat is gewoon een nostalgisch gevoel. Maar dat kan nog niet, het is nog te gevaarlijk. Er zijn te veel mensen daar die de oorlog hebben meegemaakt en waarvan de hele familie is vermoord. Die denken ‘waar kom jij na zoveel tijd vandaan?’ Misschien ben jij wel degene die mijn familie heeft vermoord? Je moet
35
eerst wachten tot die generatie is veranderd. Ik heb daar ook niks verder. (Respondent F) Doordat deze respondenten heel andere herinneringen hadden aan de landen waar zij vandaan kwamen, hadden zij ook een ander beeld bij die landen en wilden zij daar om andere redenen niet meer naar terugkeren dan de jongeren die uit Centraal Azië kwamen. Ervaringen tijdens de vlucht naar Nederland Tijdens de interviews kwamen er vragen aan de orde over de belangrijkste gebeurtenissen in het leven van de jongeren en dan vertelden ze bijna allemaal over de vlucht naar Nederland, die hun leven het meest had veranderd. Het waren vaak heftige verhalen, waaruit bleek dat ze zich onderweg heel kwetsbaar hadden gevoeld en zich vaak ook bewust waren geweest van de gevaren die ze liepen. Zoals respondent G die vertelde: We zijn van het ene land naar het andere gegaan in verschillende voertuigen. Het was heel eng want je moest in allemaal vreemde huizen en gebieden verblijven. Het enige waar je dan aan denkt is overleven, dat er niks gebeurt, dat je voldoende eten hebt. Gewoon aan de basisvoorwaarden, daar denk je dan aan. Maar dat was wel heel zwaar. (respondent G) Vanwege hun leeftijd vonden ze het allemaal vanzelfsprekend dat ze mee moesten met hun ouders en dus weg uit het land van herkomst want ‘ze waren nog maar een kind en konden dus niet anders dan hun ouders volgen.’ (respondent E) Op het moment dat ze vertrokken, wisten de jongeren niet wat ze allemaal nog zouden gaan meemaken en ze waren zich niet bewust geweest van de grote impact die het op hun leven zou gaan hebben. Ze verlieten hun vertrouwde omgeving waar ze de taal spraken, de weg kenden en de cultuur begrepen. Daarnaast lieten ze dierbaren achter zonder te weten of ze hen nog een keer terug zouden zien, maar ook zonder te weten waar ze heen gingen en wat ze aan zouden treffen bij aankomst in Nederland. Een jongen uit Zuidoost Europa verwoordde het als volgt:
36
En toen ben ik hier naar Nederland gekomen, dat was niet, ja hoe zeg je dat, niet verder gaan. Het was meer opnieuw beginnen. Net alsof ik hier geboren was. Het was toch heel anders, en je maakt verschillende fases door. Door de leeftijd en door de andere omgeving, andere mensen, aanpassingen en heel veel negatieve reacties die je hier natuurlijk krijgt. Het is niet voor en na, het is voor en voor eigenlijk, want daar was een begin en een einde en hier ben ik weer opnieuw begonnen maar hier is nog steeds geen einde. (respondent F) De meeste jongeren hadden de vlucht als eng en chaotisch ervaren, maar doordat ze meestal bij hun ouder(s) waren, hadden ze er toch vertrouwen in gehad dat het goed zou komen. Ze reisden vaak maar met één ouder, meestal de moeder, waardoor ze de andere ouder lange tijd niet hadden gezien. De meeste jongeren waren bovendien met mensensmokkelaars gekomen die hen in grote groepen hadden vervoerd. Over deze ervaringen werd bijna nooit gesproken met de familie of anderen. Bij aankomst in Nederland werden de jongeren wel vrij snel weer herenigd met de familieleden als die hier al waren. De respondenten wisten niet allemaal of de reis van te voren gepland was, maar het leek er volgens hen meestal niet op. Ze hadden meestal ook niets kunnen meenemen dan de kleren die ze droegen. De consequenties van zo’n plotseling vertrek kunnen groot zijn voor de jongeren, vooral omdat ze niet uit eigen beweging zijn vertrokken. Van Essen & Bala (2007) schrijven hierover: Velen die gedwongen zijn te emigreren, ervaren een breuk in de narratieve draad van hun leven, het verhaal van hun daden, dromen en wensen. Zij moeten in het reine zien te komen met hun gebroken levenslijn, met grote culturele veranderingen en met een attitude van de gastsamenleving, die kan variëren van accepterend tot discriminerend. (Van Essen & Bala 2007: 20)
37
2.4. Conclusie De hierboven beschreven systemen hebben invloed op de levenssituaties van de jongeren in de periode voor het Generaal Pardon. Deze periode wordt gekenmerkt door existentiële onzekerheid. Daarnaast hebben de systemen invloed op de beleving van de onzekerheid. In het volgende hoofdstuk zal nader worden ingegaan op de gevolgen van de existentiële onzekerheid op de psychosociale ontwikkeling van de jongeren en de betekenis die zij hebben geven aan de onzekerheid die zij ervoeren.
38
H-3: De gevolgen van en betekenisgeving aan de existentiële onzekerheid De periode voordat de jongeren een verblijfsvergunning kregen, kenmerkt zich door existentiële onzekerheid. Dit hoofdstuk gaat in op de gevolgen van de existentiële onzekerheid op de psychosociale ontwikkeling van de jongeren omdat dit in de literatuur wordt aangedragen als belangrijke factor van invloed op de identiteitsontwikkeling en het welbevinden van de jongeren, en hun toekomstperspectief (Kalverboer & Zijlstra 2006:12, Van der Veer 1988: 159, De Wit, Van der Veer & Slot 1995, Baptista Pintowiese & Burhorst 2007: 611). Daarna worden de verschillende betekenissen die de jongeren gaven aan de onzekerheid behandeld. De betekenisgeving beïnvloedt vervolgens de keuze voor de copingstrategieën om met de ervaren onzekerheid om te gaan. Eerst een paar algemene noties over de ontwikkeling van het gevoel van onzekerheid van de jongeren tijdens de periode van onzekerheid voorafgaand aan het Generaal Pardon. Om te beginnen had het tijdsverloop invloed op de ontwikkeling van het gevoel van onzekerheid. Uit de empirische data bleek dat de meeste jongeren bij aankomst in Nederland, overwegend positief stonden tegenover het leven hier en dat de onzekerheid in eerste instantie niet erg aanwezig was in hun dagelijkse leven. Ze moesten natuurlijk wennen aan Nederland; de taal, de cultuur en het klimaat. Maar de aandacht van de jongeren lag toen meer bij het aanpassen aan de Nederlandse cultuur en het vorm geven van het dagelijkse leven hier. Over het algemeen hadden de jongeren in de eerste fase, tijdens de eerste asielaanvraag, het gevoel dat het ‘wel goed zou komen met hun nieuwe leven hier.’ Na de eerste afwijzing van de asielaanvraag werden de jongeren echter onzeker, vooral over de toekomst en over hun identiteit. Men kan daarbij niet spreken van een lineaire, evenredige toename, maar een die afhankelijk is van factoren als de juridische hindernissen, de persoonlijkheid van de jongere en van ervaringen in het verleden van de jongere. Deze gevoelens konden als een golf opkomen, dan weer overspoelend, dan weer even verdwijnend. Zo kwam het voor dat de jongeren na eerdere afwijzingen een nieuwe,
39
enthousiaste advocaat kregen toegewezen en dat ze daar zelf ook weer hoop uit putten op een verblijfsvergunning. Hierdoor konden ze zich weer een positief toekomstbeeld vormen. De ervaringen uit het verleden van de jongeren kon eveneens de mate van het gevoel van onzekerheid beïnvloeden. Bijvoorbeeld doordat sommige jongeren slechte ervaringen hadden met de politie in het land van herkomst en daardoor in Nederland ook bang waren voor de politie (en onzeker werden als ze politie zagen). Over het algemeen is uit de verhalen van de jongeren op te maken dat hoe langer de existentiële bestaansonzekerheid voortduurde, hoe meer ze werden geconfronteerd met het feit dat ze geen verblijfsvergunning hadden en de gevolgen daarvan, en hoe moeilijker het bleek te zijn om de onzekere levenssituatie vol te houden. 3.1. De gevolgen van onzekerheid op de psychosociale ontwikkeling De jongeren in dit onderzoek waren tussen de zes en veertien jaar oud toen ze aankwamen in Nederland. Ze stonden over het algemeen aan het begin van hun adolescentie. Op die leeftijd zijn een drietal aspecten van belang voor de psychosociale ontwikkeling, namelijk de identiteitsontwikkeling, het aangaan van relaties en de ontwikkeling van cognitieve vaardigheden. Hieronder volgt een beschrijving over de manier waarop de onzekerheid deze aspecten van hun psychosociale ontwikkeling beïnvloedde. De verschillende aspecten van de psychosociale ontwikkeling zijn niet los van elkaar te zien, want zij beïnvloeden elkaar ook onderling weer. Identiteitsontwikkeling Van adolescenten wordt verwacht dat ze een identiteit ontwikkelen. Ze moeten zich losmaken van hun ouders en dit proces speelt zich af aan de hand van vragen die adolescenten zichzelf stellen in deze fase van hun leven. Deze vragen zijn onder meer: wie ben ik?, hoe beleef ik mijn achtergrond?, waar hoor ik thuis? En wie wil ik worden? (De Wit, Van der Veer & Slot 1995: 187-189). De beantwoording van deze vragen verschilt al naar gelang de situatie waar men zich in bevindt. Zo gebeurde het dat de vraag ‘wie ben ik?’ binnen het AZC door een jongere beantwoord werd met, ‘ik ben een Oost-Europeaan en ik ben de dochter van ....’ omdat zij zich op het AZC-terrein onderscheidde door haar etnische afkomst. Maar dezelfde vraag werd buiten het AZC
40
beantwoord met ‘ik ben vluchteling’ omdat zij het gevoel had dat mensen buiten het AZC toch geen verschil zien tussen de diverse etnische achtergronden van vluchtelingen. Voor de jongeren over wie dit onderzoek gaat, zijn voornoemde vragen bij uitstek moeilijk om te beantwoorden omdat de omstandigheden (de kaders) onzeker en sterk wisselend kunnen zijn. Bovendien hebben de jongeren vaak maar weinig voorbeelden van mensen waarmee ze zich kunnen identificeren. Dit kan komen doordat ze bijvoorbeeld niet veel mensen om zich heen hebben met dezelfde etnische achtergrond of die op dezelfde leeftijd naar Nederland zijn gevlucht. De ouders van de jongeren maken vaak een ander integratieproces door en worden daarom meestal niet als rolmodellen gezien. Zo vertelde respondent K bijvoorbeeld: ‘Mijn leven is heel anders dan dat van mijn ouders. Ik heb Nederlands geleerd en ga naar school. Mijn ouders zitten de hele dag thuis en kunnen niks doen. Zij kunnen mij niet helpen.’ Omdat de identiteitsontwikkeling voort komt uit de wisselwerking tussen een individu en zijn omgeving heeft de maatschappelijke context, de media en het politieke klimaat, waarin de jongeren leven, hier invloed op. De politieke verharding van het asielbeleid kon er bijvoorbeeld voor zorgen dat de jongeren zich niet geaccepteerd voelden door hun omgeving. Ook hadden sommige jongeren het gevoel dat ze gediscrimineerd werden. Dat beïnvloedt de identiteitsontwikkeling, omdat voor een positieve ontwikkeling juist sociale erkenning nodig is (het gevoel te mogen bestaan) (Kalverboer & Zijlstra 2006:5). Respondent D verwoordde het gevoel van erkenning als volgt: ‘Sinds ik mijn pasje heb, mag ik eindelijk zijn wie ik ben.’ Hiermee zegt hij dat hij, voordat hij een verblijfsvergunning kreeg, niet zichzelf kon zijn. Het beeld dat hij van zichzelf had kwam niet overeen kwam met het beeld dat anderen van hem hadden. Een ander aspect van het politieke beleid dat invloed had op de identiteitsontwikkeling is het feit dat de jongeren zich elke week moesten melden bij de IND voor een stempeltje. Dit maakte dat ze zich ‘anders’ voelden en het gaf sommige jongeren het gevoel gecriminaliseerd te worden. Het gevoel gediscrimineerd te worden had ook gevolgen voor het beeld dat de jongeren van zichzelf hadden. Veel jongeren gaven aan zich niet ‘normaal’ te voelen, hoewel ook dat afhankelijk was van de context op dat moment. Als de jongeren bijvoorbeeld op het AZC-terrein waren of met mensen van dezelfde etnische achtergrond was het gevoel ‘niet normaal’ te zijn minder aanwezig dan als ze buiten het AZC waren
41
en bijvoorbeeld als buitenlander werden gezien. Dit gevoel als buitenlander te worden gezien botste vaak met hun eigen ideeën over waar ze ‘thuis horen.’ Respondent K zei hierover: ‘Mensen noemen mij allochtoon of buitenlander, maar ik weet niet goed wat dat is. Ik voel me gewoon, maar ze zeggen steeds maar asielzoeker en dat soort woorden, dan ga je toch twijfelen.’ De jongeren vertelden ook dat ze zich vaak opgesloten voelden (terwijl ze op zich wel van het AZC-terrein af mochten). Respondent K zei hierover: ‘Het was net alsof we in een soort gouden kooi zaten. We mogen wel naar buiten maar dan horen we er daar toch niet bij.’ Een ander aspect dat van invloed is op de identiteitsontwikkeling is het gegeven dat bijna alle jongeren aangaven niet meer terug te kunnen naar het land van herkomst, omdat ze vinden dat ze nu in Nederland thuis horen. Hiervoor hadden ze verschillende redenen. Zo vertelden ze bijvoorbeeld dat ze in Nederland zijn opgegroeid en hier nu belangrijke herinneringen hebben. Een jongen verwoordde het als volgt: Hier ben ik opgegroeid, hier ging ik uit. Hier kan ik zeggen: ik ben 10 keer in G. uit geweest, dat is gewoon leuk, dan heb je daar toch een bepaald gevoel bij. In [land van herkomst] heb ik dat niet, ik was nog een puber toen. Hier heb ik een opleiding kunnen doen, hier ben ik groot geworden. (Respondent F) Bovendien studeren de meeste van de geïnterviewde jongeren en zouden ze in het land van herkomst niet hun opleiding af kunnen maken. Daarnaast vertelden ze bijna allemaal dat ze gewend zijn geraakt aan de Nederlandse cultuur en dat ze gewoontes van hier hebben overgenomen, die in de landen van herkomst niet geaccepteerd zouden worden. De belangrijkste periode in mijn leven heb ik in Nederland gewoond, hier ben ik opgebouwd. Dat heb ik hier meegemaakt. Ik ben en blijf [land van herkomst], maar ik denk niet dat ik daar nog kan leven, ik ben teveel gewend aan de Nederlandse cultuur. Ik heb teveel van hier meegepikt en dat mag daar echt niet. (Respondent E)
42
Sociale relaties aangaan Een ander belangrijk onderdeel van de ontwikkelingsfase waar jongeren door heen gaan is het ontwikkelen van sociale relaties. Dit zijn betrouwbare relaties met mensen buiten het milieu waarin de jongeren opgegroeid zijn. Om betrouwbare relaties aan te kunnen gaan is het voor de jongeren goed om van thuis ook betrouwbare omstandigheden mee te krijgen. Het aangaan van betrouwbare relaties en vriendschappen heeft verschillende functies zoals emotionele ondersteuning en kameraadschap maar ook kunnen hierdoor cognitieve functies gestimuleerd worden. Zo leert iemand bijvoorbeeld door contacten en conflicten met anderen, zichzelf en zijn positie ten opzichte van anderen, beter kennen (De Wit, Van der Veer & Slot 1995: 120-122). De meeste jongeren gaven aan dat het moeilijk was (langdurige) vriendschappen te onderhouden. Ze vertelden dat ze weinig vrienden hadden, en vaak zeiden ze dat deze vrienden geen heel belangrijke plek in hun leven aannamen. De jongeren gaven hier verschillende verklaringen voor. Meestal zeiden ze dat het kwam, doordat ze zo vaak moesten verhuizen, waardoor het moeilijk was om vriendschappen aan te gaan, zowel binnen als buiten de AZC’s. Zoals respondent J vertelde: ‘Je kon zelf ieder moment moeten verhuizen maar je vrienden ook.’ Vooral als vrienden eerder een verblijfsvergunning kregen en daardoor verhuisden kon dat confronterend zijn. Zoals respondent H bijvoorbeeld vertelde: Ik had op een gegeven moment twee vrienden in het AZC die constant bij me waren. Zij hadden toch een beetje hetzelfde verhaal als ik dus we konden makkelijker vrienden worden. Maar op een gegeven moment kregen zij wel een verblijfsvergunning en ik zat daar nog steeds. Zij gingen vooruit met hun leven en ik zat daar maar. En kijk, ik gun het ze wel hoor, het waren mijn beste vrienden, maar ik ben ook maar een mens
43
van vlees en bloed hé? Dus toen zagen we elkaar toch veel minder daarna. (respondent H) Buiten het AZC, op school bijvoorbeeld, was het moeilijk voor de jongeren om vriendschappen aan te gaan. In de eerste plaats wederom door de verhuizingen die ervoor zorgden dat ze op een gegeven moment niet zo’n zin meer hadden in het opbouwen van nieuwe relaties. Maar ook doordat de jongeren vaak het gevoel hadden dat ze niet begrepen werden door hun leeftijdsgenoten. Ze voelden geen band met andere jongeren omdat ze weinig overeenkomsten met hen hadden en ze zich onbegrepen voelden omdat zij heel andere zorgen in hun leven hadden. Met buitenlandse kinderen ga je wel anders om dan met Nederlandse kinderen. Op het AZC zit je met allemaal kinderen die allemaal problemen hebben, die ongeveer hetzelfde als jij zijn, maar Nederlandse kinderen weten dat helemaal niet. Dat was op zich wel lastig want je kan niet over alles spreken, of alles, nou ja sommige dingen kon je niet over spreken. Dat was lastig, want ook gingen de kinderen hier anders met elkaar om, hier moet je kijken of je wel samen kan spelen en afspreken en zo. (respondent A)
Bovendien konden ze niet met dezelfde buitenschoolse activiteiten meedoen als de andere kinderen. Bijvoorbeeld afspreken na school om bij iemand thuis te spelen was niet echt mogelijk als ze in een AZC woonden. Voor sporten en andere activiteiten was meestal geen geld. De meeste jongeren voelden zich ook vaak alleen. Respondent K zei hierover bijvoorbeeld: ‘Ik heb niet echt vrienden met wie ik over mijn gevoelens praat. Mijn leven is best wel eenzaam zo, maar ik kan het wel alleen. Ik heb niemand nodig.’ Een van de jongeren verwoordde het gevoel dat hij kreeg als hij in de klas zat met de andere kinderen als volgt: ‘Je ziet ze, je praat met ze, maar je hoort er nooit echt bij’. De gevoelens van eenzaamheid verklaarden de meeste jongeren als een gevolg van het feit dat ze het gevoel hadden nergens bij te horen.
44
De ontwikkeling van cognitieve vaardigheden De ontwikkeling van cognitieve vaardigheden van de jongeren veranderde vaak van koers door de jaren heen. De meeste jongeren, vooral de jongeren die buiten het AZC naar school gingen, waren in het begin positief over hun school en schoolprestaties. Hoewel ze het moeilijk hadden met de taal vonden ze wel dat ze dat snel hadden ingehaald en ze vonden ook dat ze op school goed presteerden en mee konden komen. Dit had over het algemeen ook een positief effect op hun zelfbeeld, want ze voelden zich goed over zichzelf als er het in de interviews ter sprake kwam. Naarmate de onzekere situatie voortduurde, veranderde de positieve ontwikkeling van hun cognitieve vaardigheden echter vaak, maar meestal tijdelijk, in een negatieve ontwikkeling. Dit kwam vooral doordat de jongeren steeds minder vertrouwen hadden in een goede afloop van de asielprocedures en daardoor was het moeilijk voor hen om gemotiveerd te blijven voor school. Zo zei respondent D: ‘Na twee en een half, drie jaar onzekerheid weet je niet meer wat je nou wil met je leven. Dan ga je aan alles twijfelen. Dan wordt je beetje gek in je hoofd.’ Een andere jongen (respondent G) zei: ‘op een gegeven moment weet je echt niet meer waar je het eigenlijk allemaal nog voor doet, je kan toch weggestuurd worden en dan is alles voor niks geweest.’ Als de motivatie voor school en studie verminderde vertaalde dat zich vaak al snel in lagere cijfers. Maar de jongeren hadden ook andere verklaringen voor het feit dat ze soms periodes lagere cijfers haalden. Zo vertelden ze dat ook de vele verhuizingen, vooral als die midden in het schooljaar plaatsvonden, invloed hadden op hun resultaten. Gezien het hoge opleidingsniveau van de jongeren die zijn geïnterviewd, kan echter gesteld worden dat de ontwikkeling van de cognitieve vaardigheden over het algemeen geen ernstige vertraging heeft opgelopen. Er zit echter ook een andere kant aan de ontwikkeling van cognitieve vaardigheden, die bij de andere ontwikkelingen niet zo duidelijk naar voren kwam. Dat is de verwachting van de jongeren dat ze, als ze maar genoeg hun best deden op school, ook meer kans hadden op een verblijfsvergunning. Door deze betekenis aan de ontwikkeling van de cognitieve vaardigheden te geven reageerden de jongeren hierop met een actieve
45
copingstrategie. Hieronder volgt een overzicht met de betekenissen die de jongeren gaven aan de existentiële onzekerheid die zij ervoeren. 3.2. De betekenisgeving van de jongeren aan de existentiële onzekerheid In de literatuur worden de gevoelens van onzekerheid in de periode voorafgaand aan het Generaal Pardon verklaard door het ontbreken van primaire levensvoorwaarden zoals beschutting en bescherming en het niet deel uitmaken van een bepaalde groep (belonging) (Kalverboer & Winter 2006). Kalverboer en Winter (2006) wijzen er in hun betoog ook op dat factoren als ‘continuïteit in de opvoeding, verzorging en levensomstandigheden’ van levensbelang zijn voor een gezonde ontwikkeling van de kinderen. Doordat de jongeren vaak moesten verhuizen en een onzekere verblijfsstatus hadden ontbrak het aan deze continuïteit in hun leven. Het vele verhuizen kon bijvoorbeeld tot gevolg hebben dat de jongeren angstig werden en zich onthechtten. Ze konden dit ervaren als bewijs dat de omgeving hen onbelangrijk vond en konden hierdoor neerslachtig en depressief raken (Kalverboer & Zijlstra 2006:4). De jongeren in dit onderzoek verklaarden de onzekerheid echter ten dele door andere, voor hen concretere punten, dan de hierboven beschrevene. Deze verklaringen hebben als kenmerk dat ze allemaal extern zijn. Ze zullen hieronder uiteengezet worden, gegroepeerd per onderwerp27. Daarna volgt nog een paragraaf over de verklaringen die de jongeren hadden voor hun fysieke klachten en gedragsveranderingen. Ondoorzichtige en eindeloze juridische procedures, uitslag en advocaten De jongeren verklaarden de onzekerheid in de eerste plaats door onduidelijkheid op het gebied van de juridische procedures. Ze begrepen de afwegingen niet van de IND en rechters. Meerdere jongeren hadden het gevoel dat de motivatie om sommigen wel een verblijfsvergunning te geven en anderen niet, oncontroleerbaar was. Respondent D zei bijvoorbeeld: ‘Als mijn vrienden wel een verblijfsvergunning krijgen. waarom ik dan niet?’ Een deel van de jongeren verklaarde dat hun verblijfsvergunning zonder enige
27
Bijna alle jongeren gaven dezelfde verklaringen voor de onzekerheid, de voorbeelden die werden
gegeven vanuit de ervaringen verschilden.
46
reden niet werd gegeven en dat er geen systeem was, waaruit bleek waarom sommigen wel een verblijfsvergunning kregen en anderen niet. Daarnaast hadden bijna alle jongeren ernstige klachten over de advocaten die hen hadden bijgestaan. Ze hadden het gevoel dat deze advocaten incompetent waren en dat ze hun zaken niet serieus namen, hierdoor hadden ze het gevoel dat er met hen gespeeld werd. Dat blijkt uit de klachten over de advocaten. Respondent H vertelde dat de advocaat van zijn familie was vergeten om in hoger beroep te gaan. Respondent F vertelde dat hun advocaat heel slecht was, omdat hij de zaak van zijn familie helemaal niet kende en daardoor niet was voorbereid tijdens de rechtszaak. Respondent D vertelde dat hun advocaat hen twee jaar lang heeft opgelicht en hen geld heeft afgetroggeld (door bijvoorbeeld reiskosten te declareren bij de familie). Respondent B vertelde dat hij zijn advocaat jaren niet gezien had. Respondent I vertelde dat hij bewijs had dat zijn familie niet teruggestuurd kon worden naar het land van herkomst maar het bewijsstuk, een brief van Human Rights Watch, werd niet goed gelezen door de advocaat en de rechter en zij verklaarden de brief als te oud bewijsmateriaal28. De gevoelens over de onduidelijke en oneerlijke asielprocedures en de angst voor een negatieve uitslag hingen het grootste gedeelte van de periode voor het Generaal Pardon als donkere wolken boven de hoofden van de jongeren. Ook al waren ze er niet de hele tijd bewust mee bezig, toch hadden ze het gevoel dat het wel bijna alles wat ze deden beïnvloedde. Ze voelden zich hierdoor machteloos. Sommige jongeren zaten in de periode voor het Generaal Pardon zelfs al in terugkeerprocedures, en zij vertelden allemaal dat voor hen de angst om opgepakt en terug gestuurd te worden het enige was dat hun gedachten en gevoelens beheerste. Zo zei respondent A: ‘Ik dacht de hele tijd, wat nou als ik terug moet? Ik heb niks met dat land,
28
Human Rights Watch had in het land van herkomst onderzoek gedaan naar de zaak van de familie en
achtte het bewezen dat de vader bij aankomst in het land van herkomst ter dood veroordeeld zou worden. Zij hebben hierover een brief gestuurd naar de advocaat van de familie, maar de rechter en advocaat hebben niet goed naar de datum gekeken en dachten dat de datum waarop de organisatie gesticht was de datum was waarop de brief geschreven was. Hierdoor werd de bewijslast ontoegankelijk verklaard omdat deze verjaard was.
47
maar we zitten al in de terugkeerprocedure...’ Respondent B vertelde dat ze, sinds ze had gehoord dat ze binnen 28 dagen het land moest verlaten, alleen nog maar stress voelde en depressief werd. Het enige waar ze de hele dag aan kon denken was ‘wat nou als we weg moeten? Wat moet ik dan?’. Confrontaties met mensen die wel een verblijfsvergunning hebben Een andere verklaring voor de onzekerheid zagen de jongeren in de confrontaties met mensen die wel een verblijfsvergunning hebben. Door die confrontaties werden ze er opgewezen dat ze een andere positie hadden in de samenleving. Ze voelden zich soms zelfs minderwaardig aan jongeren met een verblijfsvergunning. De confrontaties vonden op verschillende terreinen plaats, maar het meest genoemd werden de confrontaties op school. Daar kwam het gevoel van ongelijkheid regelmatig in praktische zaken naar voren zoals wanneer de jongeren niet mee mochten op schoolreisjes of als er buitenschoolse activiteiten werden georganiseerd waar ze niet aan mee konden doen. Respondent D zei dat de confrontaties hem er op wezen dat hij ‘nooit iets te kiezen heeft.’ De confrontaties zorgden voor teleurstellingen en het gevoel alleen gelaten te worden. Ook waren sommige jongeren achttien geworden voordat ze een verblijfsvergunning hadden. Vanaf dat moment moesten ze stoppen met hun school of studie, waardoor ze zich helemaal buitengesloten en machteloos voelden. Maar de confrontaties met mensen die wel een verblijfsvergunning hebben kwamen ook op terreinen buiten school voor. Bijvoorbeeld in het AZC als medebewoners wel al eerder dan de jongeren een verblijfsvergunning kregen, of buiten het AZC als de jongeren uitgingen en dan niet een discotheek in mochten, omdat ze geen (gewoon) identiteitsbewijs hadden. Daarnaast waren de meeste jongeren altijd extra op hun hoede voor het geval dat er iets gebeurde waar de politie bij zou kunnen komen, omdat ze bang waren dat dit de asielprocedure zou beïnvloeden. Ook het feit dat de jongeren niet mochten werken, zorgde ervoor dat zij zich anders voelden dan de jongeren die wel een verblijfsvergunning hebben. Ze konden niet hun eigen geld verdienen en de bijstand die ze van de overheid kregen was erg laag. Respondent D vertelde dat hij er zelfs depressief van werd, omdat het op school niet meer goed ging en hij toen ook nog eens niet mocht werken. Hij voelde zich daardoor een loser
48
die niet eens voor zichzelf kon zorgen, dit was volgens hem dan ook van grote invloed op zijn gevoel van eigenwaarde en zijn identiteitsontwikkeling. Hij zag, met andere woorden, dat moment geen enkele manier om zijn kapitaal uit te breiden. Omstandigheden in het AZC en verhuizingen Het gevoel van onzekerheid kwam volgens de jongeren ook door de levensomstandigheden in het AZC en doordat ze zo vaak moesten verhuizen. De verhuizingen kwamen meestal onverwachts en vaak midden in het schooljaar. Sommige jongeren gaven aan dat ze daardoor geen nieuwe vrienden meer maakten en in een soort isolement terecht kwamen. Daarbij zagen de jongeren ook de gevolgen op het gebied van de cognitieve ontwikkeling, want ze liepen vaak een leerachterstand op. Respondent I vertelde bijvoorbeeld dat hij was blijven zitten na een verhuizing omdat de klas waar hij in terecht kwam met andere boeken werkte. Respondent C vertelde: Ik had eerst op het AZC les, maar toen moesten we verhuizen en toen ging ik naar een Nederlandse school. Daar hadden we veel minder taalles maar uiteindelijk lukte het wel. Maar toen mocht ik daarna niet mee doen met de Cito-toets en duurde het veel langer voor ik verder kon met mijn volgende school. (respondent C) Ook had het vele verhuizen volgens de jongeren invloed op hun zelfbeeld. Zo zei respondent F: ‘Ik ben vijf keer verhuisd, waar hoor je dan nog thuis?’ De behuizing op het AZC-terrein zorgde ook voor een gevoel van onzekerheid bij de jongeren. Sommige respondenten voelden zich überhaupt niet thuis in de verschillende AZC’s doordat ze geen eigen ruimte hadden en dus ook geen privacy. Ouders Ten slotte noemde een aantal jongeren ook het feit dat het niet goed ging met hun ouders als verklaring voor hun onzekerheid. Ze hadden niet het gevoel dat hun ouders hen konden beschermen. Ze moesten zelf hun problemen oplossen en ‘deden dan maar wat.’
49
Enkele jongeren vertelden dat zij hun ouders moesten helpen met vertalen waardoor zij soms beter op de hoogte waren van de juridische situatie dan de ouders. Hierdoor konden de ouders dus geen zekerheid of duidelijkheid bieden en lag er veel verantwoordelijkheid bij de jongeren. Fysieke klachten en gedragsveranderingen De jongeren vertelden dat de onzekerheid zich ook uitte in fysieke klachten zoals slapeloosheid, een verstoord eetritme en concentratiestoornissen. Daarom gaan de meeste jongeren er van uit dat nu de onzekerheid opgehouden is, deze klachten ook zullen verdwijnen. De genoemde klachten zijn vaker gesignaleerd bij vluchtelingenjongeren in Nederland, (Baptista Pintowiese & Burhorst 2007), en staan in de westerse psychologie bekend als kenmerken van Posttraumatische Stress Stoornis (PTSS). Dit zou kunnen betekenen dat de klachten niet over zullen zijn als de bestaansonzekerheid van de jongeren verdwijnt, omdat de klachten mogelijk ook samenhangen met traumatische ervaringen uit het verleden. Longitudinaal onderzoek zal nodig zijn om te bepalen wat de oorzaken van de fysieke klachten zijn. Daarnaast gaven sommige jongeren aan gedragsveranderingen bij zichzelf te herkennen. Meerdere respondenten gaven aan dat ze de laatste jaren voor het Generaal Pardon, vaker boos werden en depressieve gevoelens hadden of ze werden ‘een beetje gek in hun hoofd’. Ook voelde een aantal jongeren zich angstiger wat invloed had op hun gedrag. Ze werden bang om fouten maken, waardoor ze opgepakt konden worden door de politie of om in problemen te raken, die voor hun gevoel de asielprocedure zouden kunnen schaden. Door de voortdurende onzekerheid en angst was er geen ruimte voor de jongeren om de gebeurtenissen die ze al eerder hadden meegemaakt, dan wel in het land van herkomst, dan wel tijdens de vlucht ‘een plaats te geven’ of te verwerken. Hiervoor is immers een gevoel van veiligheid nodig dat steeds uitbleef door de onzekere toekomst. Als de jongeren in de illegaliteit belandden, ging de angst om ‘iets fout te doen’ helemaal hun leven beheersen.
50
3.3. Conclusie Er zijn tot op heden nog geen publicaties verschenen over de beleving van jongeren van de periode voorafgaand aan het Generaal Pardon. De literatuur over jongeren in de adolescentiefase laat zien dat deze leeftijd in het algemeen vele dilemma’s met zich mee brengt, waardoor jongeren zich onzeker kunnen gaan voelen. De empirische data, waar dit hoofdstuk op gebaseerd is, onderschrijven dat beeld van het omgaan met dilemma’s van het adolescent zijn, maar voor de jongeren in dit onderzoek wordt dit bemoeilijkt door de existentiële onzekerheid waar zij in leven. De existentiële onzekerheid beïnvloedt namelijk alle facetten van de psychosociale ontwikkeling die horen bij deze levensfase. Met name de identiteitsontwikkeling en het aangaan van sociale relaties is gecompliceerder voor deze jongeren doordat de omstandigheden waar ze in leven zo onzeker zijn. De ontwikkeling van de cognitieve vaardigheden is nauwelijks geremd. De jongeren in dit onderzoek verklaarden de onzekerheid vooral door de juridische procedures waar ze in zaten, de confrontaties met mensen die wel een verblijfsvergunning hebben en de levensomstandigheden in het AZC. De betekenissen die de jongeren geven laten zien dat de onzekerheid die hoort bij de levensfase waar ze in zitten voor hen anders is dan voor jongeren die geen jarenlange asielprocedures meemaken. De betekenissen zijn bovendien allemaal extern. Dat wil zeggen dat de jongeren de onzekerheid verklaren aan de hand van omstandigheden buiten henzelf. Zo kunnen ze de asielprocedures niet beïnvloeden, ze kunnen de confrontaties met anderen niet beïnvloeden en ze kunnen de levensomstandigheden in de AZC’s niet veranderen. Daarnaast viel het op dat de jongeren fysieke klachten in de periode voor het Generaal Pardon ook verklaarden door de onzekerheid waar zij in leefden. De externe betekenisgeving van de onzekerheid die de jongeren ervoeren had invloed op de copingstrategieën die ze hanteerden om hiermee om te gaan. Deze zullen in het volgende hoofdstuk besproken worden.
51
H-4: Reacties op de existentiële onzekerheid De jongeren reageerden op uiteenlopende manieren op de periode van existentiële onzekerheid voorafgaand aan het Generaal Pardon. De reacties op onzekerheid en stress zijn niet goed of slecht voor iemand, het zijn manieren om ergens mee om te gaan, copingstrategieën in de literatuur genaamd. De reacties op de onzekerheid waren afhankelijk van de betekenis die er aan een situatie werd gegeven. Deze betekenisgeving was weer afhankelijk van de in hoofdstuk twee besproken invloedsvelden, zoals het karakter en de omgeving van de jongeren. De copingstrategieën die de jongeren hanteerden waren vaak complementair en veranderlijk. Dat kwam doordat de fases waarin de jongeren de onzekerheid ervoeren en de context waarin ze de strategieën toepasten, ook veranderde. Zo vertelden ze dat ze meestal probeerden te verdringen dat ze in een onzekere situatie leefden, waar ze zelf maar weinig invloed op uit konden oefenen. Maar als ze dan plotseling moesten verhuizen werden ze gedwongen deze strategie aan te passen, want dan was het niet mogelijk meer om deze onzekere situatie te ontkennen. In reactie hierop pasten ze dan bijvoorbeeld deze strategie aan en gingen ze afleiding zoeken. Het maken van strategische keuzes voor bepaalde copingstrategieën en deze aanpassen al naar gelang de situatie dat vereist laat zien dat de jongeren over een grote mate van veerkracht29 beschikken. Veerkracht kan worden verklaard op grond van een aantal psychologische, biologische en sociale gronden en is het product van dynamische processen zoals de persoonlijkheid van een jongere en de betekenis die hij of zij aan een situatie geeft (Rohlof, Bala & Waning 1996: 6-9). In dit hoofdstuk zal eerst worden besproken welke copingstrategieën de jongeren hanteerden, daarna worden de patronen in het hanteren van de copingstrategieën besproken. Dit hoofdstuk is geschreven op basis van de data uit de interviews en waar vermeld, de interpretaties van de onderzoeker.
29
Definitie van veerkracht bij jongeren: De mate waarin iemand zich kan aanpassen aan moeilijke
levensomstandigheden die hem of haar stress bezorgen (Daud, Klinterberg & Rydelius 2008).
52
4.1. De copingstrategieën van de jongeren Zwijgen De eerste copingstrategie die naar voren kwam in de verhalen van de jongeren was het zwijgen. Deze strategie werd door bijna alle jongeren, gedurende de gehele periode van onzekerheid toegepast. Jarenlang was de overheersende aanname in de westerse psychologie dat het niet praten over traumatische ervaringen slecht voor de gezondheid zou zijn. Tankink (2004) laat in haar onderzoek echter zien dat zwijgen ook als een actieve (overlevings-)strategie kan worden gezien. Het praten over traumatische ervaringen betekent namelijk ook dat men de ervaringen moet herinneren en dat betekent dat er wonden open kunnen worden gereten (Tankink 2004:8)30. Hierdoor kan er hertraumatisering plaats vinden. Het niet praten over pijnlijke herinneringen kan dan ook als een soort (zelf-) bescherming worden gezien. Respondent K zei bijvoorbeeld over herinneringen aan vroeger: ‘Ik wil niet over vroeger praten, het is te pijnlijk wat er is gebeurd. Ik probeer er gewoon niet aan te denken en daarom praat ik er ook niet over.’ De jongeren gaven ook nog andere redenen om te zwijgen. Zoals dat ze anderen niet lastig wilden vallen met verhalen of vragen. Zo gaven veel jongeren aan dat ze het te zwaar vonden voor hun ouders om te vragen naar herinneringen of om te praten over gebeurtenissen uit het verleden. Respondent H vertelde bijvoorbeeld: Voordat wij hierheen kwamen werkten mijn ouders 40, 50 uur per week. Toen kwamen we hier en mochten ze tien jaar niks doen. Nu zijn ze helemaal verzwakt en oud geworden door de stress en het niks doen. Ik kan ze niet confronteren met vragen over vroeger, het leven is nu al te zwaar voor ze. (respondent H)
30
Mede daarom wordt in Nederland de focus in de behandeling van vluchtelingen met complexe trauma’s
tegenwoordig steeds meer gericht op het bieden van structuur en zekerheid (Vloeberghs en Rohling 2000: 245-248 en Bot 2000: 225-228). Onder andere in Stichting Centrum ’45 - de Vonk, een landelijk behandelen expertisecentrum voor getroffenen door vervolging, oorlog en geweld.
53
Zwijgen werd ook gebruikt als een manier om te proberen te vergeten wat er is gebeurd. Eerdere studies naar vluchtelingen, van onder andere Van der Veer (1998), lieten al zien dat het patroon van zwijgen vaak ook voorkomt bij volwassen vluchtelingen in Nederland. Zij praten nauwelijks met hun kinderen over hun persoonlijke ervaringen in het land van herkomst. Maar ook zwegen de meeste jongeren over de onzekerheid waar ze in leefden vanaf dat ze in Nederland waren, want ‘niemand weet toch wat er gaat gebeuren’ en ‘niemand kan er toch wat aan doen.’ Veel jongeren gaven aan dat ze er eigenlijk over het algemeen genomen geen nut in zagen te praten over de gebeurtenissen die ze hadden meegemaakt en de onzekerheid die ze daarna voelden. Zo zei respondent K: Praten met anderen over wat er is gebeurd met ons? Dat heb ik nooit gedaan, ook niet met mijn ouders. Dat heeft toch geen zin. Waarom zou ik praten over iets dat al gebeurd is? Niemand kan dat toch veranderen, nee, dat heeft echt geen zin. (respondent K) Verdringen De volgende copingstrategie die de jongeren hanteerden was het verdringen. Het verdringen van pijn kan een directe functie hebben en gebeurt in vele contexten. De Bankyaore in het hierboven genoemde onderzoek van Tankink (2004) paste deze strategie bijvoorbeeld toe om door te kunnen gaan met de heropbouw van hun leven. Van der Veen (1993 in Tankink 2004:11) heeft aangetoond dat mensen in Nederland, na de tweede wereldoorlog, ook de behoefte hadden aan een nieuwe start. Ook Van der Veen beargumenteert dat het soms beter is om tijdelijk te vergeten en om daarna weer te herinneren, want op deze manier kunnen mensen hun leven weer opbouwen en zo wachten ze tot de pijn dragelijker is geworden. Dit leek ook zo te werken voor de jongeren in dit onderzoek. Ze probeerden niet te veel na te denken over wat er vroeger was gebeurd, want zoals respondent L zei: ‘wat schiet iemand er nou mee op om stil te staan bij de dingen die zijn gebeurd, je kan het toch niet meer veranderen.’ Ook de onzekere situatie waar ze zich ten tijde van de asielprocedures in bevonden, probeerden ze zoveel mogelijk te verdringen. Respondent E vertelde hierover bijvoorbeeld:
54
Waarom moet ik piekeren over iets waar ik toch geen invloed op heb? Dat probeer ik gewoon te negeren. Maar natuurlijk ben je er mee bezig omdat je daardoor anders leeft, je mag niet werken, je mag geen geld verdienen. Je mag veel dingen gewoon niet. Dus je bent er sowieso mee bezig maar wat ik wel probeerde is om er in gedachte niet mee te leven. Dus in het echte leven was ik er wel mee bezig maar in mijn hoofd probeerde ik er zo min mogelijk mee bezig te zijn. (respondent E) In dit fragment komt de tegenstrijdigheid van het bewust iets verdringen naar voren. Aan de ene kant probeerde respondent E niet na te denken over de onzekerheid, terwijl hij aan de andere kant er wel indirect mee geconfronteerd werd. Deze copingstrategie werd door de meeste jongeren echter wel veel toegepast. Bijna allemaal wilden ze ‘normaal’ zijn en zo min mogelijk nadenken over de onzekerheid die hen boven het hoofd hing. Meestal werd dit echter steeds ingewikkelder naarmate de onzekere situatie aanhield omdat er dan steeds meer momenten van confrontatie kwamen en doordat de situatie juridisch gezien meestal ook steeds hopelozer werd. Om te kunnen verdringen, gingen de jongeren soms ook actief op zoek naar afleiding. Afleiding zoeken De volgende copingstrategie die de jongeren noemden in de interviews was het zoeken naar afleiding. Een respondent (A) zei bijvoorbeeld, ‘te veel denken is niet goed, je moet niet piekeren over hoe het kon zijn, je moet gewoon andere dingen doen om verder te gaan, om door te gaan met je leven.’ De meeste jongeren probeerden dat voor elkaar te krijgen door zich bijvoorbeeld te richten op hun studie. Dat had als bijkomend voordeel dat ze het gevoel hadden dat ze zich konden ontwikkelen en het was een van de weinige mogelijkheden, die ze hadden om actief bij te dragen aan een positievere ontwikkeling in hun leven. Zo zei respondent B: ‘Je moet gewoon je best doen op school, dan komt het vanzelf wel weer goed.’ Zoals al in het vorige hoofdstuk beschreven is, lukte dit niet altijd even goed. Bovendien waren er die achttien werden voordat ze een verblijfsvergunning hadden en die mochten vanaf dat moment ook niet meer naar school.
55
Een andere manier van afleiding zoeken was voor sommigen door te gaan sporten, maar daar was voor de meeste jongeren geen mogelijkheid voor, omdat er geen geld was. Een paar jongeren vertelde dat ze zwart hebben gewerkt, omdat ze bezig wilden blijven en voor zichzelf verder wilden komen in het leven. En een enkele jongere heeft ook wat kleine criminaliteit begaan omdat hij zich zo verveelde. Ten slotte noemden de jongeren verder nog andere manieren om afleiding te zoeken zoals op bed gaan liggen en proberen te slapen, naar muziek luisteren of tv kijken. Innerlijke kracht en problemen oplossen De laatste copingstrategieën waar de jongeren over vertelden, waren innerlijke kracht en het oplossen van problemen. Ondanks de gebeurtenissen in hun leven en de onzekere omstandigheden waar ze daarna in Nederland in terecht kwamen, vertelden de jongeren allemaal dat ze het belangrijk vonden om zich te ontwikkelen op bepaalde terreinen en ‘om vooruit te gaan met hun leven.’ Hoe dat door de omstandigheden kon veranderen in de loop van de tijd illustreert het volgende verhaal van respondent F bijvoorbeeld: Als je twee en een half, drie jaar hier bent dan gaat ja, je zelfverzekerdheid weg weet je. Je weet gewoon al die tijd niet of je nou wel of niet mag blijven. En toen had ik gewoon geen toekomstperspectieven meer. Ik wist gewoon niet wat ik wilde. Ik dacht ja, ik moet maar naar school gaan, laat ik maar gaan. Maar ik kon het steeds moeilijker opbrengen, want ik had er geen zin meer in om te leren en te gaan. Ik vond het helemaal niks meer. Maar op een gegeven moment zag ik van ja, niemand helpt mij, en ik moet daar dan toch wat aan gaan doen. En na een paar jaar vond ik dat in mijzelf. Het is gewoon heel belangrijk om jezelf te blijven inspireren. Want anders wordt het toch erg lastig, je moet toch een bepaald doel hebben in je leven. (respondent F) Er was dus een periode in de jaren dat hij in Nederland woonde, dat hij ging twijfelen aan de reden om door te gaan met school en zichzelf te ontwikkelen, maar na verloop van tijd vond hij toch weer innerlijke kracht waarmee hij zichzelf kon inspireren. Dit hielp hem
56
vervolgens ook om de problemen die hij ervoer aan te pakken, wat gezien kan worden als een aansluitende copingstrategie. Het overschakelen naar deze copingstrategieën is een voorbeeld van veerkracht. Bijna alle jongeren vertelden deze twee kanten te hebben ervaren. Enerzijds hadden ze periodes waarin ze de hoop op een goede afloop van de asielprocedure hadden opgegeven, anderzijds werd dat wel vaak weer gevolgd door een periode dat ze juist strijdbaarder waren geworden. Dan hadden ze het gevoel dat ‘als je maar je best doet, het wel goed moet komen’. Zo zei een van jongeren bijvoorbeeld ‘je kan wel gaan huilen, maar daar wordt het niet beter van, je moet naar de toekomst kijken en oplossingen zoeken.’(respondent B) De patronen in deze processen, die vaak afhankelijk van externe processen verliepen, worden in de volgende paragraaf besproken. De jongeren waren vaak erg stellig over het feit dat ze vonden dat men problemen zelf moet oplossen. Er waren maar weinig mensen die ze daarbij in vertrouwen namen, omdat ze niet het idee hadden dat iemand hen kon helpen. Zoals respondent I zei: ‘Waarom zou ik met andere mensen gaan praten over mijn problemen? Ik moet het toch zelf oplossen uiteindelijk. Niemand kan iets voor mij doen.’ De copingstrategieën die de jongeren hebben gehanteerd kunnen als volgt schematisch worden ingedeeld:
Passief - Naar binnen Actief – Naar buiten
Probleemgericht
Niet probleemgericht
Zwijgen
Verdringen
Problemen oplossen
Afleiding zoeken
4.2. Patronen in de copingstrategieën van de jongeren In de reacties op stressvolle gebeurtenissen spelen zowel persoonlijke eigenschappen als de betekenisgeving aan een situatie een belangrijke rol. Onder persoonlijke
57
eigenschappen worden bijvoorbeeld de persoonlijkheid van een jongere, zijn sociale omgeving en de gebeurtenissen in zijn leven verstaan. Eerder is al uitgelegd dat deze mede bepalen hoe een jongere reageert op gebeurtenissen en dat deze factoren elkaar onderling ook beïnvloeden. De toegepaste copingstrategieën werden zowel bewust als onbewust ingezet maar er waren wel een aantal patronen in te herkennen. Hierin ziet men dat bepaalde, terugkerende facetten in de levens van de jongeren zoals de juridische procedures, de confrontaties met mensen die wel een verblijfsvergunning hebben en de vele verhuizingen een steeds terugkerende invloed hebben op de copingstrategieën die ze hanteerden. De hieronder beschreven patronen in de toepassing van copingstrategieën zijn algemene patronen die bij de meeste jongeren voorkwamen. Juridische procedures De eerste en volgens de jongeren belangrijkste verklaring die werd gegeven voor de onzekerheid, waren de juridische procedures. Hierop reageerden ze verschillend omdat de situatie veranderlijk was maar er waren een aantal patronen in te onderscheiden. Zo werd duidelijk dat naarmate de onzekere bestaanssituatie langer voortduurde, de jongeren steeds onzekerder werden over zichzelf en de wereld om hen heen. Dat ging meestal golfsgewijs, op het moment dat de asielaanvraag van de jongeren (of eigenlijk hun ouders) werd afgewezen sloeg een gevoel van onzekerheid over hen heen. Veel jongeren vertelden dat ze daarna altijd een periode van een groot gevoel van machteloosheid ervoeren. Ze hadden dan geen zin om naar school te gaan, sociaal te doen tegen de mensen om hen heen of over de toekomst na te denken. Ze voelden zich verontwaardigd en begrepen niet waarom zij geen verblijfsvergunning kregen, terwijl ze de andere periodes juist wel erg hun best deden om alles in Nederland zo goed mogelijk te doen. Zoals respondent H het formuleerde: ‘wij leven als modelburgers, maar we zijn geen echte burgers hier, we mogen niet echt meedoen, en niemand weet waarom.’ Daarnaast begrepen de jongeren meestal niet waarom hun ouders niet werden geloofd (wat vaak als reden werd gegeven waarom ze geen verblijfsvergunning kregen). Het feit dat anderen om hen heen in het AZC wel een verblijfsvergunning kregen, maakte dit extra moeilijk. Hierop reageerden de jongeren door zich terug te trekken en af te sluiten voor anderen. Verdringen was op deze momenten moeilijk, maar het was wel mogelijk om te zwijgen.
58
Als de jongeren en hun ouders na verloop van tijd weer in hoger beroep konden gaan en er dus weer hoop was dat het goed zou kunnen komen, ebde het gevoel van boos- en lamlendigheid weg en gingen de jongeren weer over op de hierboven beschreven, ‘actievere’ copingstrategieën zoals het oplossen van problemen en het zoeken van afleiding. Dan gingen de jongeren door met proberen het leven en de toekomst met vertrouwen tegemoet te zien en daarnaar te handelen. Daarnaast waren de advocaten van invloed op het gevoel van onzekerheid van de jongeren. Er waren veel verhalen van frustraties over advocaten waarin ook regelmatig een gevoel van machteloosheid naar voren kwam. Dit zorgde er dan ook weer voor dat de jongeren zich uit het veld geslagen voelde. Confrontaties met mensen die wel een verblijfsvergunning hebben De confrontaties met mensen die wel een verblijfsvergunning hebben waren vaak moeilijke situaties om op te reageren. Dit kwam doordat het vaak op onvoorspelbare momenten gebeurde. Deze momenten gaven de jongeren een gevoel van ongelijkheid. Er was niet echt één copingstrategie die daar geschikt voor was. Vaak vertelden de jongeren dat ze probeerden om de situaties waarbij dit voor kon komen probeerden te vermijden door bijvoorbeeld niet vaak van het AZC-terrein af te gaan. Maar vaak zochten de jongeren hier ook praktische oplossingen voor. Een van de meest genoemde situaties waarbij het gevoel van ongelijkheid naar voren kwam was echter op school en daar was weinig aan te doen. De jongeren konden de situatie niet ontlopen waardoor ze dus op andere copingstrategieën zoals zwijgen overgingen. Respondent A vertelde bijvoorbeeld: Ik mocht niet mee op schoolreis want ze gingen naar het buitenland, en dan voel je je wel een beetje, ja, alleen gelaten. Dan moesten we met de mensen die niet mee gingen opdrachten maken. Terwijl ik eigenlijk dacht, ‘ja maar ik had wel mee gemoeten maar ik kan gewoon niet’. Dus we moesten gewoon opdrachten maken en dat was wel teleurstellend eigenlijk. Daar praatte ik verder niet echt met mensen over, dat was gewoon vervelend. (respondent A)
59
Een andere situatie, waarin de confrontatie met mensen die wel een verblijfsvergunning hadden naar voren kwam, was als er buiten school of studie iets werd gedaan en de financiële situatie waar de jongeren in leefden, een rol ging spelen. Doordat de jongeren een lage uitkering kregen en doordat ze niet mochten werken, voelden ze hier ook vaak ongelijkheid in. Dit zorgde bij sommigen voor veel frustraties en het was niet goed voor hun gevoel van eigenwaarde. Sommige jongeren losten dit praktisch op door bijvoorbeeld een zwart bijbaantje te zoeken, om toch ook wat eigen geld te verdienen. Hiermee hun economische kapitaal, en de macht over hun leven vergrotend. Voor de jongeren die achttien waren geworden voor het Generaal Pardon, waren deze confrontaties het moeilijkst geweest omdat ze dan ook niet meer naar school konden. Daarmee werd het gevoel van ongelijkheid en nutteloosheid nog veel sterker. Vele verhuizingen en de omstandigheden in het AZC Ook in reactie op de vele verhuizingen van de jongeren zijn patronen in de copingstrategieën te herkennen. Doordat ze door de verhuizingen bijvoorbeeld steeds meer moeite hadden met het aangaan van vriendschappen, gingen ze steeds meer uit van hun eigen kracht. Het lijkt erop dat de jongeren hierdoor allemaal erg zelfstandig zijn geworden. Ze hadden het gevoel geen anderen nodig te hebben en konden over het algemeen goed alleen zijn. Het zou kunnen dat de jongeren hierdoor het ook moeilijker vonden om anderen in vertrouwen te nemen, maar dit was moeilijk vast te stellen op basis van de data. Wel had ik, als onderzoeker, tijdens de gesprekken het idee dat een behoorlijk deel van de jongeren gevoelens van eenzaamheid ervoeren. Sommigen zeiden dat ook letterlijk zoals respondent B die vertelde: Ik probeer me altijd sterk te houden, want ik wil niet zielig gevonden worden door anderen. Maar soms is het wel moeilijk, dan voel ik mij alleen en mis ik vriendinnen. Dan ga ik maar op mijn bed liggen en naar het plafond staren en naar muziek luisteren. (respondent B) In reactie op de verhuizingen gingen de jongeren dus over actievere copingstrategieën zoals afleiding zoeken. Ook jongeren die niet zo letterlijk zeiden dat ze zich eenzaam
60
voelden, gaven wel aan dat ze graag meer vrienden zouden willen hebben. Zo zei respondent C bijvoorbeeld: Ik zou wel graag meer vrienden willen hebben, ik heb eigenlijk pas sinds kort dat ik zin heb om daar m’n best voor te doen. Want vroeger wist je toch nooit of je ergens mocht blijven of niet. Maar nu is het wel moeilijker want nu ben ik wel al weer ouder. (respondent C) Een factor die verbonden is aan de verhuizingen, is de behuizing in de AZC’s, die vaak werd genoemd in de interviews als een van de grote frustraties. De jongeren ervoeren de woonruimtes op de verschillende AZC’s over het algemeen als te klein en met te weinig privacy. Daardoor moesten ze zich vaak inhouden (op hun tenen lopen) en dat zorgde voor spanningen. Daarbij kwam dat sommige jongeren veel moeite hadden met de medebewoners. Ofwel omdat ze de keuken en de badkamer moesten delen, ofwel omdat ze bang waren voor sommige medebewoners. De copingstrategie die een aantal jongeren in reactie hierop had, was dat ze afleiding zochten buiten het AZC-terrein. Negatief toekomstperspectief Een van de andere gevoelens die in verband stond met het gevoel van onzekerheid (over de asielprocedures), was het wel of niet ervaren van een toekomstperspectief. Doordat de jongeren vaak steeds wanhopiger werden over de ‘goede afloop’ van de procedures, werd daarmee ook hun beeld van de toekomst steeds onduidelijker. Dat had vooral effect op de ontwikkelingstaken die horen bij de adolescentie en die beschreven staan in het vorige hoofdstuk. Het ervaren van een negatief toekomstperspectief beïnvloedde ten eerste de identiteitsvragen. Zo vertelde respondent K: ‘Ja ik vond het echt lastig soms weet je, ik voelde me dan gewoon een Nederlander, maar Nederland besloot steeds dat ik niet mocht blijven. Dan ga je toch twijfelen wie je nou bent, weet je wel’. Daarnaast beïnvloedde het ervaren van een negatief toekomstperspectief ook het opbouwen van sociale relaties. Het was moeilijk voor de jongeren om relaties met anderen op te bouwen, zolang ze niet zeker wisten wie ze zelf waren, en of ze wel in Nederland mochten blijven. Respondent G zei hierover:
61
Ja, ik wilde op een gegeven moment echt geen vrienden meer maken en naar school. We zaten al in de terugkeer procedure en ik kon nergens anders aan denken dan dat we misschien terug moesten en dat ik dan iedereen hier zou gaan missen. Dan heb je echt geen zin meer in vrienden maken. (respondent G) Ten slotte had het ervaren van een negatief toekomstperspectief, in sommige fases, ook een negatieve invloed op de ontwikkeling van de cognitieve vaardigheden. Dat kwam doordat het moeilijk was om gemotiveerd te blijven voor school, zonder zeker te weten waarvoor eigenlijk nog, als toch niet zeker was of de jongeren wel mochten blijven. De jongeren die illegaal zijn geweest, hebben hier de meeste last van gehad. De meeste jongeren probeerden in reactie op deze onzekerheid de gedachte aan een de toekomst zo veel mogelijk te verdringen. Ze probeerden te vergeten dat het waar was, dat de kans dat ze teruggestuurd zouden worden aanwezig was, omdat het een te moeilijk onderwerp voor ze was om te integreren in hun dagelijkse leven. Respondent C vertelde bijvoorbeeld: Als ik er over na ging denken dat we teruggestuurd moesten worden, kon ik echt niks meer. Ik werd echt gek dan en dan kon ik me nergens meer op concentreren, nee ik probeerde er altijd zo weinig mogelijk aan te denken. (respondent C) 4.3. Conclusie In de literatuur is veel geschreven over copingstrategieën van jongeren. De jongeren in dit onderzoek vormen echter een nieuw te onderzoeken groep omdat zij gekenmerkt zijn door het feit dat zij een relatief groot deel van hun psychosociale ontwikkeling in existentiële onzekerheid hebben doorgebracht. In reactie op deze lange periode van onzekerheid hebben de jongeren verschillende copingstrategieën gehanteerd. De voornaamste strategieën waren zwijgen, verdringen, afleiding zoeken, uitgaan van innerlijke kracht en oplossingen zoeken. Deze strategieën stonden niet op zichzelf, maar
62
vulden elkaar aan en overlapten elkaar ook enigszins. Niet alle jongeren hanteerden dezelfde strategieën op dezelfde momenten, maar duidelijk werd dat een aantal patronen wel te ontdekken waren in de reacties op de voornaamste verklaringen, die de jongeren voor hun onzekerheid gaven. Zo zorgden de negatieve uitslagen van de juridische procedures bij de jongeren voor een gevoel van machteloosheid over hun leven. In reactie hierop hanteerden ze vaak passieve copingstrategieën zoals zwijgen. Op het moment dat er weer een nieuwe procedure werd aangespannen reageerden de jongeren met actievere copingstrategieën zoals het oplossen van problemen. Op de verschillende verklaringen voor de onzekerheid werd met verschillende copingstrategieën gereageerd. Hieronder staat een schema met daarin de verklaringen van de jongeren voor de onzekerheid en de daarbij meest toegepaste copingstrategieën:
Zwijgen
Verdringen
Problemen oplossen
Afleiding zoeken
Juridische procedures
X
X
X
X
Confrontaties
X
X
Verhuizingen/ AZC
X
X
Negatief toekomstperspectief
X
63
X
Algemene conclusie en aanbevelingen Hoe mensen betekenis geven aan hun leven en de werkelijkheid construeren is een product van de wisselwerking tussen vele persoonlijke en situationele omstandigheden. De jongeren die dankzij het Generaal Pardon in Nederland een verblijfsvergunning hebben, hebben jaren in existentiële onzekerheid geleefd. Zij onderscheidden verschillende sferen van invloed op de betekenisgeving in deze periode. Aan de hand van het ecologische model van Bronfenbrenner (1977) zijn de verschillende invloedssferen in systemen ingedeeld. De verschillende velden in het ecologische model beïnvloeden elkaar onderling ook weer en er is een constante wisselwerking tussen de velden onderling en het individu. De jongeren zaten in de adolescentiefase toen zij in de existentiële onzekerheid leefden hierdoor hadden zij naast de dilemma’s die horen bij de psychosociale ontwikkeling in deze levensfase ook te maken met andere dilemma’s die voortkwamen uit de onzekere levensomstandigheden. Dit heeft een negatieve invloed gehad op hun psychosociale ontwikkeling. De belangrijkste verklaringen van de jongeren voor hun onzekerheid waren de onduidelijke juridische procedures. De confrontaties met mensen die wel een verblijfsvergunning hadden en de vele verhuizingen. In reactie op deze onzekerheid hebben de jongeren verschillende copingstrategieën gehanteerd, te weten, zwijgen, vergeten, afleiding zoeken, innerlijke kracht en oplossingen zoeken. In het toepassen van deze copingstrategieën waren patronen te herkennen die afhankelijk van de betekenisgeving aan de omstandigheden werden aangepast. Deze patronen geven een algemeen beeld van de toepassing van de copingstrategieën en zijn dus niet eenduidig op alle jongeren toe te passen. Niettemin geven de patronen inzicht in hoe de jongeren op de periode van onzekerheid hebben gereageerd en laten ze zien dat de jongeren beschikken over een grote mate van veerkracht. De jongeren zijn goed in staat gebleken zich aan te passen aan onzekere en moeilijke situaties. Ze hebben laten zien dat ze, ondanks het beperkte repertoire aan beschikbare copingstrategieën, de periode voor het Generaal Pardon relatief goed hebben doorstaan. Deze kennis over de relatie tussen het toepassen van copingstrategieën en de betekenisgeving aan onzekerheid kan in de hulpverlening aan de jongeren toegepast
64
worden. Het verdient de aanbeveling de verbanden tussen betekenisgeving en copingstrategieën verder te onderzoeken omdat hiermee inzichtelijk kan worden gemaakt welke copingstrategieën adequaat zijn voor de jongeren. Deze copingstrategieën kunnen vervolgens gestimuleerd worden in de hulpverlening aan jongeren die opgroeien in existentiële onzekerheid. Zoals bij exploratief onderzoek niet ongewoon is roepen ook de conclusie van dit onderzoek vragen op. De eerste vraag die opkomt is wat de gevolgen zullen zijn van deze periode van existentiële onzekerheid op het welzijn van de jongeren in de toekomst? Dit zal de komende jaren moeten blijken. De levensomstandigheden in de AZC’s lieten veel te wensen over terwijl uit onderzoek van Keilson (1979) is gebleken dat omstandigheden in het gastland waar vluchtelingen terecht komen meer bepalend zijn voor hun psychologische ontwikkeling dan eventuele trauma’s die daarvoor zijn opgelopen. De gevolgen van hertraumatisering ten tijde van de derde fase van traumatisering, kunnen na vijfentwintig jaar nog steeds schadelijke gevolgen hebben (Keilson 1995: 13). Daarnaast is de impact van de betekenissen die de jongeren hebben gegeven aan hun ervaringen voorlopig nog niet volledig zichtbaar. Het lijkt waarschijnlijk dat deze verklaringen de opbouw van hun legale verblijf in Nederland, en dan met name het integratie- en identificatieproces, nog wel eens moeilijk kunnen gaan maken. De verklaringen die de jongeren hadden voor hun onzekerheid waren immers dat de juridische procedures onduidelijk waren waardoor ze het gevoel hadden dat deze willekeurig verliepen, dat ze ongelijk waren in confrontaties met mensen die wel een verblijfsvergunning hadden en de vele verhuizingen die vaak plotseling plaats vonden. De gevoelens van onbegrip en machteloosheid die daaruit voort kwamen lijken geen goede basis voor een integratieproces en wederzijds vertrouwen. Om dit te onderzoeken zal longitudinaal onderzoek nodig zijn. Dit onderzoek is relevant omdat er momenteel wederom een generatie jongeren opgroeit in existentiële onzekerheid. De vraag die volgt op de vorige is; wat zijn de implicaties van dit onderzoek voor het Nederlandse beleid ten aanzien van vluchtelingenjongeren? Om te voorkomen dat er in de toekomst nog vele generaties jongeren schade oplopen in hun psychosociale ontwikkeling en opgroeien in existentiële onzekerheid zijn er een aantal aanbevelingen op
65
basis van de literatuur te geven. De eerste aanbeveling heeft betrekking op het feit dat de Nederlandse overheid niet voldoet aan de primaire levensvoorwaarden die essentieel zijn voor een goede psychosociale ontwikkeling van jongeren. Hiermee is het beleid omtrent de opvang van vluchtelingen in strijd met het IVRK. Keilson (1995) noemt in zijn onderzoek een aantal elementen waar aan voldaan moet worden om er voor te zorgen dat de hulp en opvang van een zo hoog mogelijk niveau zijn. Dit zijn: daadwerkelijke ruimte en ondersteuning bieden aan het verwerkingsproces bij traumatische ervaringen, het bieden van zoveel mogelijk pedagogische continuïteit, het mobiliseren van sociale steun en het zorg dragen voor een zo soepel mogelijk verloop van het inburgeringproces (Keilson 1995:12). Om deze aanbevelingen toe te passen op het Nederlandse asielbeleid betekent dit een aantal veranderingen. Ten eerste zal de levensruimte van jongeren in de AZC’s anders ingedeeld moeten worden, met meer ruimte voor privacy. Daarnaast moet om de pedagogische continuïteit te waarborgen er niet zo vaak en zo plotseling verhuisd worden (en zeker niet midden in een schooljaar). Ten slotte zal er veel meer sociale steun moeten komen in de vorm van bijvoorbeeld vertrouwenspersonen voor de jongeren. Deze vertrouwenspersonen moeten dan op de hoogte zijn van de specifieke situaties van de jongeren en hen begeleiden en uitleg geven omtrent de juridische procedures waar ze door heen gaan. De tweede aanbeveling is van Rohlof, Bala en van Waning (1996). Zij stellen dat ‘een snelle procedure van erkenning als vluchteling en een vlotte doorstroming op onderwijsen werkgebied een goede coping zullen bevorderen: immers, de gezonde vermogens en de positieve toekomstverwachting van de vluchtelingen worden zo ondersteund.’ Vooral voor jongeren is dit heel belangrijk aangezien zij in een levensfase zitten waarin het toekomstbeeld gevormd wordt. Daarbij is voor jongeren die een specifiek integratieproces doormaken het ook ten zeerste van belang dat zij zo gelijkwaardig mogelijk (met dezelfde rechten en plichten als hun leeftijdsgenoten) worden behandeld aangezien zij dagelijks met hen worden geconfronteerd. Ten slotte is mijn persoonlijke aanbeveling om het aangedane leed van de jongeren te erkennen en hier wellicht zelfs een compensatie voor aan te bieden. Dit kan een gevoel van healing en veiligheid geven aan de jongeren (Van Willigen 2000 in Tankink 2004:
66
14). Het is waarschijnlijk dat dit de identificatie- en integratieprocessen ten goede zal komen.
67
Nawoord Helaas kan ik ten tijde van dit schrijven, januari 2009, de situatie van vluchtelingen in Nederland sinds de invoering van de Vw 2000, over het geheel genomen alleen als verslechterd beschouwen31. De Nederlandse overheid is over de Vw 2000 internationaal bekritiseerd32 maar lijkt zich hier weinig van aan te trekken. De kritiek betrof zowel de afwikkeling van de asielprocedures door de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) als de constatering van mensenrechtenschendingen. Een voorbeeld hiervan is het feit dat vluchtelingen geen recht meer hebben op voorzieningen tijdens de beroepsprocedure en de procedure bij de Hoge Raad. Dit betekent dat ze uit de opvang worden gezet ongeacht hun leeftijd of levenssituatie. Het op straat zetten van asielzoekers gaat in tegen de afspraken van het Vluchtelingen Verdrag (1951). Daarbij wordt het Internationale Verdrag inzake de Rechten Van het Kind (IVRK), dat in 1995 geratificeerd is door Nederland, op drie punten geschonden. Dit zijn het recht dat ieder kind heeft op ontwikkeling in de breedste zin van het woord (artikel 6), het recht van ieder kind op bescherming en erkenning als vluchteling (artikel 22) en het recht van ieder kind op gezondheid en gezondheidszorg (artikel 24) 33. Daarnaast zijn de mogelijkheden om in hoger beroep te gaan tegen een afwijzing van een asielaanvraag met de invoering van de Vw 2000 zeer beperkt. Tegelijkertijd zijn er wel verschillende uitzonderingen opgenomen in de wetgeving die het uitstellen van beslissingen van de IND mogelijk maken. Mede hierdoor is er alweer een volgende generatie jongeren die opgroeit in existentiële onzekerheid. Zo verbleven er op 1 november 2007 nog zo’n 8552 personen, langer dan vijf jaar, in de centrale opvang34. De 31
32
In bijlage V staat de huidige asielprocedure beschreven. De kritiek kwam onder andere van toezichtorganen als de United Nations High Commissioner of the
Refugees (UNHCR), het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en Non Gouvernementele Organisaties (NGO’s) zoals Defence for Children (DCI) en Vluchtelingenwerk Nederland. 33
B r o n : http://www.kinderrechten.nl/site/pages/professionals/kinderrechten/docs/IVRK.pdf geraadpleegd
op 27-02-2008. 34
Bron: www.coa.nl op 08-03-2008. Naar aanleiding van deze cijfers heb ik het COA gemaild met de vraag
of een percentage van deze mensen wellicht al een verblijfsvergunning heeft maar hier is niet op gereageerd.
68
periode van onzekerheid voor asielzoekers die alleen de AC-procedure doorlopen is enorm versneld en voltrekt zich over het algemeen binnen een half jaar inclusief hoger beroep. Driekwart van de asielzoekers doorloopt echter de normale asielprocedure en die duurt veel langer. In een derde van de gevallen wordt daarbij zelfs de wettelijke termijn voor de behandeling van asielaanvragen beslist niet behaald (Wilkinson et al 2006: 366).
69
Overzicht van gebruikte afkortingen Alleenstaande Minderjarige Asielzoeker: AMA Asielzoekerscentrum: AZC Centraal Bureau voor de Statistieken: CBS Defence for Children: DCI Dienst Terugkeer en Vertrek: DTV Immigratie en Naturalisatie Dienst: IND Internationale Verdrag Inzake de Rechten van het Kind: IVRK Non Gouvernementele Organisatie: NGO Posttraumatische Stress Stoornis: PTSS United Nations High Commissioner for the Refugees: UNHCR Vreemdelingenwet 2000: VW 2000
70
Dankwoord Tot besluit wil ik op deze plek graag iedereen bedanken die heeft meegewerkt aan de tot stand koming van deze scriptie. In de eerste plaats ben ik grote dank verschuldigd aan de twaalf jongeren die mij in de openhartige, en vaak mooie gesprekken hebben verteld over hun ervaringen en mij daarmee deelgenoot maakte van een belangrijke periode in hun leven. Daarnaast wil ik Rob van Dijk bedanken voor de vele inzichten die hij mij heeft gegeven en zijn opbouwende commentaar op eerdere versies van deze scriptie. Verder wil ik Els van Dongen en Trudie Gerrits bedanken voor het meedenken in de eerste fase van het onderzoek en de nuttige tips die zij hebben gegeven met betrekking tot ‘het veldonderzoek doen’. Ten slotte wil ik Carla van Os bedanken voor haar inzichten en de toegang die zij mij verschafte tot ‘het veld’. Naast deze professionals zijn er ook nog een paar vrienden die ik dank verschuldigd ben omdat zij in hun drukke levens tijd hebben gevonden om de tekst te redigeren en grafisch vorm te geven. Triek, Den en Moon bedankt.
Met het einde aan de scriptie is er ook een eind gekomen aan een belangrijke fase in mijn leven. Er zijn veel mensen die mij de afgelopen jaren hebben bijgestaan in de bekende voor- en tegenspoed. Een aantal van hen wil ik hier extra voor bedanken. In de eerste plaats mijn familie; Anne en Jacob, zonder jullie steun had ik dit niet gekund. Leona, Tafat, Ida en Moon wil ik bedanken voor het oneindige meeleven met alle gebeurtenissen de afgelopen jaren. En ten slotte wil ik de maandagavondcrew bedanken omdat zij vriendschap en gastvrijheid tot een kunst hebben verheven.
71
Literatuur Baptista Pintowiese, E. en I. Burhorst 2007 The Mental Health of Asylum-seeking and Refugee Children and Adolescents Attending a Clinic in the Netherlands. Transcultural Psychiatry 44: 596-614. Benz, U. 2004 Traumatization through Separation: Loss of Family and Home as Childhood Catastrophes. Shofar: An Interdisciplinary Journal of Jewish Studies 23: 85-99. Bot, H. 2000 Zwijgen óf praten: een zwart/wit-tegenstelling (commentaar). Medische Antropologie 12: 225-228. Bourdieu, P. 1989 Vive la crise. In: D. Pels (ed.), Opstellen over smaak habitus en veldbegrip; pp. 51-66. Amsterdam: Van Gennep Bronfenbrenner, U. 1977 The Ecology of Human Development. Experiments by Nature and Design. Cambridge: Harvard University Press Daud, A., B. Klinterberg en P.A. Rydelius 2008 Resilience and vulnerability among refugee children of traumatized and non-traumatized parents. Child and Adolescent Psychiatry and Mental Health 2. Eldering, L. 2003 Cultuur en opvoeding: Interculturele pedagogiek vanuit ecologisch perspectief. Rotterdam: Lemniscaat (ORTHO)
72
Farwell, N. 2001 'Onward through Strength': Coping and Psychological Support among Refugee Youth Returning to Eritrea from Sudan. Journal of Refugee Studies 14: 43-69. Harris, M. 1997 Culture, People, Nature: An Introduction to General Anthropology. New York: Longman (7th ed.) Kalverboer, M.E. en H. Winter 2006 Asielgezinnen en kinderrechten. Het belang van het kind en het recht op ontwikkeling in de Nederlandse asielpraktijk. Journaal Vreemdelingenrecht 10: 772-785. Kalverboer, M.E. en A.E. Zijlstra 2006 De schade die kinderen oplopen als zij na langdurig verblijf in Nederland gedwongen worden uitgezet. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen Keilson, H. 1979 Sequential Traumatization in Children. Jerusalem: Magnes Press - The Hebrew University — 1995 Opvang na afloop van grotere betekenis dan de ernst van de ervaringen tijdens de oorlog. Tijdschrift voor Jeugdhulpverlening en Jeugdwerk 7: 10-13. Kottak, C.P. 2000 Anthropology: The Exploration of Human Diversity. Michigan: Mc Graw-Hill Higher (8th ed.) Kramer, S., J. Bala, R. van Dijk en F. Ory 2003 Making sense of experience - Patronen van betekenisverlening en coping van asielzoekers. Utrecht: Zorgverzekeraar VGZ - GGZ Nederland
73
Kromhout, M. en M. Van San 2003 Schimmige werelden: Nieuwe etnische groepen en jeugdcriminaliteit. In opdracht van: Ministerie van Justitie - WODC: Boom Juridische uitgevers Lazarus, R.S. en S. Folkman 1984 Stress, appraisal and coping. New York: Mc Graw-Hill Mortelmans, D. 2007 Copingstrategieën en belevingen van sociaal-economische gevolgen bij gescheiden vaders. Antwerpen: Universiteit van Antwerpen, faculteit PSW Reis, R. en C. Dedding 2004 Kinderen als medeonderzoekers. Mogelijkheden en problemen van kind-gestuurd onderzoek. Medische Antropologie 16: 79-92. Rohlof, H., J. Bala en A. van Waning 1996 Hoe om te gaan met stress en trauma's: Vluchtelingen en coping. Phaxx 3: 6-9. Tankink, M. 2004 Not talking about traumatic experience: harmful or healing? Intervention 2: 3-17. Van der Veen, K. 1993 Vergeten om te herinneren. Etnofoor 6: 7-13. Van der Veer, G. 1988 Politieke Vluchtelingen. Nijkerk: Intro — 1998 Counseling and therapy with refugees and victims of trauma. Chichester & New York: Wiley
74
Vloeberghs, E. en H. Rohlof 2000 Praten of zwijgen over oorlogsherinneringen (commentaar). Medische Antropologie 12: 243-246. Wilkinson, E.C., M. Blom, H.L. Jongebreur-Telgen, en B. Karssen 2006 Doorlooptijden asielprocedures Vreemdelingenwet 2000. In opdracht van: Ministerie van Justitie – WODC: Significant B.V. Wit, de J., G., Van der Veer, en N.W. Slot 1995 Psychologie van de adolescentie. Baarn: Uitgeverij Intro
75
Geraadpleegde websites: Centraal Bureau voor de Statistieken: www.cbs.nl op 31-1-2008 Centraal Orgaan opvang Asielzoekers: www.coa.nl op 08-03-2008 Defence For Children: www.dci.nl op 10-11-2008 Generaal Pardon Nu: www.generaalpardonnu.nl op 10-11-2008 Het geheugen van Nederland: www.hetgeheugenvannederland.nl op 04-05-2008 Immigratie en Naturalisatie Dienst www.ind.nl op 17-02-2008 en 10-10-2008 Internationale Verdrag inzake de Rechten Van het Kind (IVRK): www.kinderrechten.nl/site/pages/professionals/kinderrechten/docs/IVRK.pdf op 27-02-‘08 Ministerie van Justitie: www.justitie.nl geraadpleegd op 10-11-2008. Stichting Pharos: www.pharos.nl op 31-1-2008 United Nations High Commissioner of the Refugees: www.unhcr.org op 15-12-2007, 10-10-2008 en 09-11-2008
76
Bijlage I: Het ecologische model gebaseerd op Bronfenbrenner (1977)
77
Bijlage II: Topiclijsten voor de interviews met de jongeren 1. In welke omstandigheden leven de jongeren ten tijde van het onderzoek? 1.1 Sociaal-economische omstandigheden -
Demografische gegevens (woonplaats/ behuizing)
-
Financiële situatie
-
Sociale netwerk (bijvoorbeeld: gezin/ familie/ vrienden/ anderen evt. tekenen)
-
Dag besteding (bijvoorbeeld school/ werk/ spelen/ sporten; zijn dat vrije keuzes?)
1.2. Dagelijkse leven/ integratie -
Thuis voelen in huis (veiligheid/ wie of wat is van invloed daarop?)
-
Thuis voelen in samenleving (in de buurt/ etnische groep/ werk)
-
Welkom voelen in samenleving (ook veiligheid/ wie of wat is van invloed daarop?)
2. Wat waren de belangrijkste gebeurtenissen in het leven van de jongeren? 2.1 Gebeurtenissen van impact -
Welke gebeurtenis heeft het meeste indruk op je gemaakt?/
-
Wat heeft je leven het meest veranderd?
-
In welke levensfase merkte je dat?
-
Welke persoon is het belangrijkste in je leven?
2.2 Vroegste herinneringen (land van herkomst): -
Leeftijd
-
Fysieke ruimte (bijvoorbeeld: bewoning/ veilig of onveilig/ binnen of buiten)
-
Dag besteding (bijvoorbeeld: school/ werk/ spelen/ sporten)
-
Sociale netwerk (bijvoorbeeld: gezin/ familie/ vrienden/ anderen evt. tekenen)
-
Positieve of negatieve gebeurtenissen/ gevoelens die er speciaal uitspringen
2.3 Vluchtverhaal: -
Gepland of onverwacht
78
-
Geografisch/ transport
-
Aankomst Nederland gepland
-
Gevoelens tijdens vlucht
-
Aankomst
-
Gevoel bij aankomst
3. Hoe hebben de jongeren de asielprocedures beleefd? 3.1 Aankomst in Nederland -
Begin asielprocedure (ondervraging IND)
-
Wachten op uitslag eerste keer (voor het eerst in AZC)
3.2. Leven in het AZC -
Fysieke ruimte tijdens asielprocedure (waar allemaal gewoond?/ thuis voelen)
-
Dag besteding (bijvoorbeeld school/ werk/ spelen/ sporten)
-
Sociale netwerk (bijvoorbeeld: gezin/ familie/ vrienden/ anderen evt. tekenen)
-
Gezondheid
3.3. Beleving asielprocedure -
Onzekerheid (hoe ga je daarmee om?/ vertrouwenspersonen?)
-
Veilig/ beschermd/ macht of machteloos
-
Terug kijken al mogelijk?
4. Hoe gaat het ten tijde van het onderzoek met de jongeren? 4.1. Fysieke welbevinden -
Hoe gaat het fysiek?
-
wat is daarop van invloed? (direct en indirect)
-
Hoe zorg je dat het goed met je gaat?
-
Wat doe je als het niet goed gaat?
4.2. Psychologische/ emotionele welbevinden -
Hoe gaat het psychisch?
79
-
wat is daarop van invloed? (direct en indirect)
-
Hoe zorg je dat het goed met je gaat?
-
Wat doe je als het niet goed gaat?
80
Bijlage III: Tabel data respondenten
A B C D E F G H I J K L
Regio van herkomst
Sekse
Leeftijd bij aankomst
Jaren in asielprocedure
Jaren in Nederland
Huidige opleiding
Centraal Azië Zuidoost Europa Zuidoost Europa Centraal Azië Centraal Azië Zuidoost Europa Centraal Azië Centraal Azië Centraal Azië Zuidoost Europa Oost Europa Zuidoost Azië
man vrouw vrouw man man man man man man man vrouw man
8 8 10 12 14 14 12 6 10 13 10 14
11 10 10 10 7 10 8 7 10 9 11 8
11 10 10 12 7 10 9 7 14 9 11 8
WO MBO HBO
81
HBO HBO VWO WO HBO WO MBO
Bijlage IV: Vluchtelingen verdeeld naar land van herkomst Top 10 landen van herkomst Asiel aanvragen Irak Somalië China Iran Nigeria Afghanistan Eritrea Siërra Leone Burundi Overig Tot en met december 2007
Aantal
%
2.004 1875 242 187 179 156 150 135 118 2.056 7.102
28 % 26 % 3% 3% 3% 2% 2% 2% 2% 29 % 100 %
Bron: www.ind.nl geraadpleegd op 17-02-2008
82
Bijlage V: Aantallen niet-Nederlandse inwoners per decennium: Jaartal: 1960 1970 1980 1990 2000 2008
Aantal niet-Nederlandse inwoners X 1000: 107 212.1 473,4 641,9 651,5 688,4
Bron: www.cbs.nl geraadpleegd op 14-01-2009
83
Bijlage VI: De Vreemdelingenwet 2000 In het kort is het traject dat iedere asielzoeker sinds de invoering van de Vw 2000 doorloopt als volgt: Men meldt zich bij aankomst in Nederland eerst bij een Aanmeldcentrum (AC). Na één verhoor van de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) komt men of in de 48-uurs procedure35 of in de normale procedure. In de 48uursprocedure hoort men binnen die tijd of men in aanmerking komt voor een voorlopige verblijfsvergunning. Als men in de normale procedure terecht komt moet binnen zes maanden een beslissing genomen over de asielaanvraag. De beslistermijn van zes maanden kan echter worden verlengd tot anderhalf jaar als er voor een korte periode onzekerheid zal bestaan over de situatie in het land van herkomst, indien de situatie in het land van herkomst naar verwachting binnen korte periode zal verbeteren, of indien het aantal ingediende aanvragen zo groot is dat de IND daar niet binnen zes maanden over kan beslissen. Bij beide procedures geldt dat als de IND oordeelt dat de vluchteling de waarheid spreekt en gegronde redenen heeft om niet terug te kunnen keren naar het land van zijn of haar herkomst, hij of zij een voorlopige verblijfsvergunning krijgt (voor maximaal drie jaar). Tijdens deze drie jaar wordt gekeken of de situatie in het land van herkomst niet verandert zodat de vluchteling toch terug kan keren. Mocht dit na drie jaar niet het geval zijn, dan wordt de tijdelijke vergunning omgezet in een vergunning voor onbepaalde tijd. Door dit beleid zitten alle vluchtelingen die een verblijfsvergunning willen tenminste drie jaar in onzekerheid over hun toekomst. Als de asielaanvraag wordt afgewezen kunnen vluchtelingen nog twee maal in beroep gaan, eenmaal kunnen zij een beroepsprocedure aanspannen en daarna kunnen zij nog één keer naar de Hoge Raad. Als een verblijfsvergunning definitief afgewezen wordt is de asielzoeker vanaf dat moment illegaal in Nederland en moet deze persoon Nederland zelfstandig verlaten. De Dienst Terugkeer en Vertrek (DTV) schreef hierover het volgende: 35
Ruim een derde van de asielaanvragen die in de eerste helft van 2007 werden gedaan, zijn in de 48-uurs
periode afgewezen. In totaal bedroeg het inwilligingpercentage in 2007 gemiddeld 13%. Bron: www.ind.nl geraadpleegd op 10-10-‘08.
84
De overheid stimuleert vreemdelingen die niet in Nederland mogen blijven het land zelfstandig te verlaten en ondersteunt hen daarbij als het nodig is. Vreemdelingen die Nederland niet zelfstandig verlaten, kunnen gedwongen het land worden uitgezet. Hierbij kan bijvoorbeeld een maatregel als vreemdelingenbewaring worden toegepast. Ook voor illegale vreemdelingen zijn er detentieplaatsen in speciale uitzendcentra. Door de toename van het aantal vreemdelingen dat Nederland moet verlaten, is ook de capaciteit voor vreemdelingenbewaring onder grotere druk komen te staan. Dit probleem is opgelost door de opening van uitzetcentra.36
36
E-mail van 13-11-2008, naar aanleiding van vragen van de onderzoeker aan de Dienst Terugkeer en
Vertrek.
85