Open Monumentendag 2007
INHOUD
Woord vooraf
4
Inleiding
5
FOTO’S
15
OPENGESTELDE MONUMENTEN 01. Godshuis Jan Van der Biest 02. Godshuis Cornelis Lantschot 03. Bontwerkersplaats 04. Godshuizen Isenbaerth en L.J.J. Somers 05. Sint-Anna godshuis 06. Sint-Nicolaasplaats 07. Sint-Barbara godshuis 08. Sint-Julianusgasthuis 09. Begijnhof 10. Maagdenhuis 11. Elzenveld 12. Huis De Gulden Handt 13. Poorterswoning Pelgrom 14. Den Grooten Sot en Het Brantijser 15. Museum Plantin Moretus – Prentenkabinet 16. Rockoxhuis 17. Museum Rubenshuis 18. Hofke van Roosendaal 19. Zilvermuseum Sterckshof 20. De Drie Torekens 21. Hoeve Royenborg 22. Hotel du Bois de Vroylande 23. Koninklijk Paleis 24. Pastorie Sint-Bartholomeuskerk 25. Pastorie Sint-Fredeganduskerk 26. Pastorie protestantse kerk Brabantse Olijfberg 27. Pastorie Sint-Amanduskerk
37 38 39 39 40 40 41 42 43 44 45 46 48 49 50 52 53 55 56 57 59 60 61 63 64 65 66 67
28. 29. 30. 31. 32. 33. 34. 35. 36. 37. 38. 39. 40.
Café du dôme Frankrijklei 148 Hotel de Wael Huis Claes - In de Gulden Spoor Woning Lieven Gevaert Rust- en verzorgingstehuis Vinck Heymans Rust- en verzorgingstehuis Sint-Maria Volksmuseum Deurne Militair Hospitaal Appartement Jozef Peeters Braemblokken Haringrokerij De Natie
68 69 70 71 73 74 75 76 77 79 80 82 84
Activiteiten 41. 42. 43. 44. 45. 46. 47.
87 De kunst van het wonen 88 Wandeling Unitas Tuinwijk 88 Rondrit de tuinwijken van Hoboken 89 Wandeling Zurenborg 90 Stedelijk Informatiecentrum Archeologie en Monumentenzorg 90 Theatervoorstelling Mijn hart - Kerkstraat 32 92 Fototentoonstelling Meir 92
Stadsplannen
95
Enkele verduidelijkingen
106
Literatuur
107
Erfgoeddag 2008 “toekomst”
108
Historische huizen
110
Info en praktische tips
111
WOORD VOORAF
“Wonen” is kort en krachtig het overkoepelende thema van de Open Monumentendag 2007. Voor ons ligt de nadruk natuurlijk op wonen in Antwerpen. Sinds wanneer is Antwerpen bewoond? Hoe zagen die huizen eruit? Hoe is het uitzicht van deze woningen geëvolueerd? Wat was het verschil tussen huizen voor de armen en voor de rijken? Wie woonde waar in onze stad? Het zijn allemaal vragen waar we tijdens deze Open Monumentendag een antwoord op trachten geven. Met de veertig opengestelde monumenten hebben we gepoogd een staalkaart te geven van uiteenlopende woontypes in onze stad. Voorbeelden van rijke panden tegenover meer bescheiden optrekjes. Individuele huizen, maar ook plaatsen waar op één of andere manier wordt samengewoond. Permanente verblijven, maar ook tijdelijke vormen van bewoning. Zestiende-eeuwse woningen, maar ook recente bebouwing. In ons aanbod vindt u van dit alles voorbeelden. Godshuizen, hoven van plaisantie, ziekenhuizen, kloosters, patriciërswoningen, stadspaleizen en sociale woningen zijn een greep uit het aanbod. Daarnaast worden zoals steeds talrijke wandelingen, tentoonstellingen en andere activiteiten georganiseerd. Het kader van waaruit we naar dit alles kijken is de bevolkingsevolutie, het woningaanbod en de stedenbouwkundige ontwikkelingen. De boeiende samenhang tussen dit alles biedt de bezoeker inzicht in de structuur van ons stedelijk weefsel en een verklaring voor de diversiteit in ons huidig bewoningspatroon. Wij hopen hiermee uw interesse gewekt te hebben en u via dit aanbod meer dan ooit te overtuigen van de rijkdom en de diversiteit van het wonen in onze stad. Nu reeds krijgt u in deze brochure ook een voorsmaakje van wat we in Antwerpen beschouwen als een “zusterevenement”: de Erfgoeddag, die zoals steeds in het voorjaar plaatsvindt. Maar voor het zover is, hopen we dat u geniet van het onroerend erfgoed en wensen wij u een aangename Open Monumentendag. Philip Heylen Schepen voor Cultuur en Toerisme
INLEIDING
Wonen in Antwerpen Het begin… Reeds in de Steentijd was het Antwerpse bewoond. Werktuigen van jagers en voedselverzamelaars werden teruggevonden in Deurne, Wilrijk, Ekeren en Antwerpen. Uit de Brons- en IJzertijd zijn resten teruggevonden die permanente bewoning aantonen. In de tweede en derde eeuw bloeiden zowel in Ekeren als in de binnenstad – en mogelijk ook in Wilrijk - Gallo-Romeinse landbouwnederzettingen. Bij archeologische opgravingen in de buurt van het huidige Steen werden onder meer waterputten en afvalkuilen gevonden. Van de bijhorende woningen uit hout en leem bleef amper een enkele paalkuil bewaard. Waarom deze nederzetting ophield te bestaan en waarom er uit de laat-Romeinse periode (vierde-vijfde eeuw) geen bewoningssporen meer zijn is onduidelijk. Germaanse invallen of overstromingen vormen een mogelijke verklaring.
Historische bronnen tonen aan dat het toenmalige Antwerpen in de zevende eeuw opnieuw bewoond was. Waar die nederzetting lag en hoe ze er uit zag is onbekend. Van de Vikingen weten we dat ze in 836 het toenmalige Antwerpen platbrandden. Kort daarop ontstond ter hoogte van het huidige Steen een nieuwe kern. In 880 wordt deze nederzetting als “vicus” omschreven, een nietomwalde handelsnederzetting. Een eeuw later heeft men het over een burcht waarbinnen ook gewoond werd in eenvoudige huizen met een houten skelet, houten of lemen wanden en een summiere binnenhuisverdeling. De nederzetting werd beschermd door een aarden wal en later een stenen muur. Deze liep op het tracé van de huidige Burchtgracht en Palingbrug.
De ruienstad en de stadsuitbreidingen Als bescherming werd een nieuwe watersingel aangelegd. Zo ontstond de ruienstad, die begrensd werd door de Koolvliet, Minderbroeders-, Jezuïeten-, Kaas- en Suikerrui. Een gordel die in de
huidige stadsplattegrond duidelijk herkenbaar is. Rond 1100 was het gebied zo goed als volgebouwd. De dichtheid van deze zone kon enkel gerealiseerd worden door de aanleg van smalle straatjes met tegen elkaar aanleunende panden in gesloten bouwblokken. De stadsuitbreiding gebeurde aanvankelijk in zuidelijke richting waar de geografische situatie het gunstigst was en waar reeds bewoning bestond. De omgeving van de Sint-Michielsabdij ter hoogte van de huidige Kloosterstraat was zeker al sinds de twaalfde eeuw bewoond. Ook de Romaanse Onze-Lieve-Vrouwekerk was ten zuiden van de stad gelegen. Ze zou worden opgenomen binnen de nieuwe gordel die tussen 1201 en 1216 rond de stad werd gelegd en waarvan de begrenzing over de huidige Koolvliet, Minderbroedersrui, Sint-Katelijnevest, Lombardenvest, Steenhouwersvest en via de Sint-Jansvliet terug naar de Schelde liep. Vanaf de dertiende eeuw was de ruienstad volledig met een aarden wal omgeven. Op dat ogenblik was het nieuw aangehechte gebied nog weinig verkaveld. Het bestond uit grote erven die verdeeld en beleend waren en dus niet in aanmerking kwamen als bouwgrond. Het stratenpatroon in dit gebied dateert meestal van voor 1600, maar onderging onder andere bij saneringswerken en de rechttrekking van de Scheldekaaien in de negentiende en twintigste eeuw grondige wijzigingen. Reeds in 1250 breidde de stad opnieuw uit door aanhechting van de dun bevolkte Dries, een stuk weiland. Omstreeks 1249 werd een deel ervan ter beschikking gesteld van de Dominicanen om er hun Predikheren- of Dominicanenklooster op te richten. De noordelijke grens van de stad kwam op de Sint-Pietersvliet te liggen.
Tussen 1296 en 1314 kende de stad een derde grote stadsuitbreiding. Terreinen in het oosten en het zuiden werden bij de stad gevoegd. Hierdoor verviervoudigde het grondgebied van de stad. De nieuwe versterking liep van de Schelde langs de Willem Lepel-, Sint-Rochus-, Bervoets-, Lange Klaren-, Sint-Jacobs- en Prinsstraat, de Kauwenberg, Stijfsel-, Falcon- en Verversrui en zo langs de Oudemansstraat en de Sint-Pietersvliet terug naar de Schelde. De hele Scheldeoever was afgesloten met een muur en voorzien van torens. In de tweede helft van de veertiende eeuw verdubbelde de bevolking. Op het einde van de eeuw waren er in Antwerpen ongeveer 20.000 inwoners. Een vierde uitbreiding sleepte aan van 1314 tot 1410. Ze breidde de stad uit in het oosten en het noorden, tot het
Blauwtorenplein, Tabaks- en Kipdorpvest, Molenbergstraat, Ankerrui, Oude Leeuwenrui en Brouwersvliet. Deze uitbreiding vergrootte het stedelijk gebied opnieuw met 40 hectare. Tot de zestiende eeuw was dit de grens van de stad. Het gebied van de derde en de vierde uitbreiding was minder dicht bebouwd. Tot de twaalfde eeuw was het een landelijke omgeving met een aantal oudere kernen. Vanuit de stadskern vertrokken uitvalswegen (bijvoorbeeld Lange Nieuwstraat, Lange Gasthuisstraat, Huidevetterstraat), waarlangs de bebouwing zich vanaf de dertiende eeuw lintvormig ontwikkelde. Gesloten bouwblokken zoals in de kernstad kwamen zelden voor. Huizenrijen en open ruimten van tuinen, velden en boomgaarden wisselden elkaar af. Rond 1400 woonde het merendeel van de stedelijke bevolking in dit gebied. In tegenstelling tot de rijkere stadskern bevonden zich in deze zone veel kleine, gelijkvloerse eenkamerwoningen, meestal in hout. Daarnaast werden in de veertiende en vijftiende eeuw eenvoudige woonhuizen opgetrokken die voor het overgrote deel ook uit hout bestonden. In de negentiende eeuw waren hier nog talrijke voorbeelden van bewaard, maar vandaag zijn ze (bijna) allemaal verdwenen. Het waren smalle, hoge diephuizen met overstekende verdiepingen en een puntgevel. De gevel werd gemarkeerd door talrijke druiplijstjes en de top was afgelijnd door spitsbogige of drielobbige windveren. Ook het Begijnhof, patriciërshoven, kloosters, gods- en gasthuizen vonden hier een plaats. Grote delen van het gebied intra muros behielden dus geruime tijd een landelijk karakter. De reserve aan bouwgronden maakte het mogelijk de bevolkingsuitbreiding van de Gouden eeuw op te vangen. Het aantal woningen zou in deze periode verviervoudigen.
De Gouden Eeuw De enorme bevolkingstoename vanaf het begin van de zestiende eeuw deed de vraag naar woningen spectaculair stijgen. Aangezien de stad in de omwalling was ingesnoerd, diende men de gronden binnen de muren te verkavelen. Gronden van kloosters, tuinen van patriciërshoven, raamhoven, blekerijen en andere onbebouwde terreinen werden gebruikt voor de aanleg van straten en het oprichten van gebouwen. Hier moet Gilbert van Schoonbeke vermeld worden als belangrijkste grondspeculant en verkavelaar van zijn tijd. Hij was onder andere betrokken bij de aanleg van de omgeving van de Vrijdagmarkt, het Leikwartier en de Stadswaag, maar hij is vooral bekend als verkavelaar van de “Nieuwstad”, een moerassig gebied ten noorden van de stad dat ongeveer overeen komt met het huidige “Eilandje”.
Sinds 1546 bestond er omwille van het brandgevaar in Antwerpen een verbod op het bouwen van houten huizen. Toch was het grootste deel van de laatmiddeleeuwse burgerhuizen - op de kelders, de scheidsmuren en de benedenverdieping na - opgetrokken uit hout. Daarnaast ontstond rond het midden van de eeuw een karakteristiek woningtype in bak- en zandsteenstijl. Het waren diephuizen met een punt- of trapgevel. De constructie bestond uit stenen muren waarin de houten balken verankerd zaten. De binnenindeling bestond nog steeds uit houten schotten. In latere periodes werden deze huizen vaak aangepast aan de veranderde smaak, waardoor er nu geen meer oorspronkelijk bewaard is. Kruiskozijnen werden vooral in de negentiende eeuw weggebroken. Vensters werden verlaagd en trapgevels werden verbouwd tot lijstgevels. De rijkdom van Antwerpen in deze periode komt tot uiting in het grote aantal patriciërswoningen dat hier, vooral in de eerste helft van de zestiende eeuw, in vergelijking tot andere Brabantse steden werd opgetrokken. Het waren meestal gebouwencomplexen met verschillende vleugels rondom een binnenkoer. Typisch voor deze huizen waren de gaanderijen, vaak rondom de binnenplaats, en de huistoren. De gevels waren meestal in traditionele bak- en zandsteenstijl opgetrokken, maar soms ook in witte natuursteen.
Reeds in het begin van de zestiende eeuw had men de intentie de middeleeuwse omwalling, die in slechte staat was, te vervangen. De aanval van Maarten van Rossem in 1450 maakte duidelijk dat men hier onmiddellijk werk van moest maken. Men begon met de bouw van een omwalling van het gebastioneerde type naar ontwerp van Donato Buoni di Pellezuoli. Omstreeks 1555 was ze voltooid. Het tracé liep op de plaats van de huidige “Leien”. De door Van Schoonbeke ontwikkelde “Nieuwstad” werd binnen de omwalling opgenomen, wat resulteerde in de vijfde stadsvergroting.
De omgeving van Antwerpen Het gemeentelijk grondgebied dat wel onder het bestuur en de jurisdictie van de stad viel, maar niet binnen de omwalling was opgenomen, is de “Vrijheid van Antwerpen”. Het bestond uit verschillende wijken, maar tot de negentiende eeuw was het een dun bevolkt gebied met een landelijk karakter. Binnen een straal van 2500 voet (ongeveer 700 meter) van de omwalling mocht niet gebouwd worden. Het was evenmin toegestaan er bomen of hagen te planten of grachten te graven. Buiten deze zone
verrezen vanaf de zestiende eeuw luxueuze buitenverblijven van de Antwerpse burgerij, rijke kooplui en edelen: de hoven van plaisantie. Deze ontwikkelden zich meestal uit een hoeve. Een stedeling kocht een boerderij met de bijhorende gronden. Deze behield haar functie en de boer werd erfpachter of uitbater. Daarnaast werd een herenhuis opgetrokken met koetshuis, vijver, siertuin, enzovoort, waarvan de nieuwe eigenaar de kasteelheer werd. Langzamerhand werden ook verder van de stad, in de huidige districten, lusthoven opgetrokken. Vandaag vinden we er nog slechts enkele van terug.
De zeventiende en achttiende eeuw De stad bleef tot de negentiende eeuw omkneld door de Spaanse omwalling. Er waren dan ook geen noemenswaardige stedenbouwkundige ontwikkelingen in deze periode. Het gebied binnen de omwalling was tijdens de zestiende eeuw volledig volgebouwd. De val van Antwerpen en de massale emigratie die daarop volgde betekende een enorm verlies aan inwoners voor de stad. Op het einde van de zestiende eeuw telde Antwerpen nog maar goed 46.000 inwoners, nog maar half zo veel als in het midden van de eeuw. Er was niet langer vraag naar nieuwe woningen en de nadruk lag dan ook voornamelijk op de bouw van kerken en kloosters in de context van de contrareformatie.
Wijzigingen in de woningbouw bestonden voornamelijk in het afbreken of samenvoegen van bestaande huizen tot een nieuw woonhuistype: het stadspaleis. Kelders, steunmuren en voorgevels bleven vaak behouden. Verbouwingssporen werden bedekt onder een laag bepleistering overtrokken met loodwitpasta. Meesterwoningen werden in Antwerpen gekenmerkt door een U-vormig grondplan met centrale doorgang naar de binnenkoer. Opzij van de doorgang bevond zich een monumentale trap naar de bel-etage die de belangrijkste verdieping was. De hoofdgevel bevond zich aan de straatkant en was voorzien van een monumentaal uitgewerkte ingangspartij. Een nieuw element was het balkon met smeedijzeren afsluiting op de bel-etage. Het hotel zou als basis dienen voor de typische negentiende-eeuwse burgerwoningen. De sociale structuur van de stad veranderde in deze periode wel. Aanvankelijk woonde de bovenste laag van de bevolking in de oude stadskern, de huidige Vleeshuisbuurt. De woondichtheid was hier zo hoog dat ze zich verplaatsten naar straten zoals de Venus-, Keizer-, Huidevetter-, Lange en Korte Gasthuis- en Lange Nieuwstraat, Kipdorp, enzovoort. Het is op deze locaties dat we nog een aantal van deze “hotels”terugvinden.
De negentiende eeuw Na 1830 nam het aantal inwoners weer toe en dus ook de vraag naar woningen. In 1900 telde Antwerpen bijna vijf keer zoveel bewoners als in 1800. Deze toename was voor een groot deel te wijten aan de immigratie vanuit het platteland. Er was dan ook voornamelijk vraag naar goedkope huisvesting. De bevolkingsdichtheid werd steeds groter, maar de Spaanse wallen vormden een hinderpaal voor verdere stadsuitbreidingen. Speculanten begonnen, om aan de vraag naar goedkope volkshuisvesting te voldoen, met het omvormen van binnenerven tot beluiken en het verhuren van woningen in kwartieren. Beide vormen van speculatiebouw leidden tot erbarmelijke woonomstandigheden. De omgeving van de Boeksteeg (huidige Nationalestraat), Zwanengang, Paradijsstraat, Grote Kauwenberg en Korte en Lange Winkelstraat behoorden tot de meest verpauperde gebieden. Pas na 1864 werd na moeizame onderhandelingen met de hogere overheid overgegaan tot de afbraak van de vesten. Op dat moment vervielen ook de militaire servituten die niet toelieten te bouwen binnen zevenhonderd meter van de wallen. In de plaats van de Spaanse vesten kwam verderop een nieuwe kringvesting, de Brialmontgordel, die reeds in 1910 opnieuw werd afgebroken voor de aanleg van de Singel en de Ring. Door de aanleg van deze nieuwe omwalling werden grote delen van Berchem en Borgerhout stadsgebied. Deze ingrepen zorgden voor een verzesvoudiging van het stadsgebied. Aangezien de stadsuitbreiding vooral gebruikt werd voor de burgerij die uit de kernstad weg wilde, vormde deze uitbreiding niet onmiddellijk een oplossing voor de schrijnende woontoestanden van de laagste klasse.
10
Het landelijk gebied buiten de vesten kon nu verkaveld worden. Het tot dan nog vrij landelijke gebied tussen de huidige Leien en de Singel werd bebouwd. Op de plaats van de vesten werden de prestigieuze “Leien” aangelegd. Langs deze “boulevard”, aan de uitvalswegen, in de buurt van het Stadspark en in het “Quartier Léopold” (de omgeving van de Belgiëlei) vestigden de aristocratie en de gegoede burgerij zich in statige herenhuizen. De bouwblokken ertussen werden volgebouwd met doorsnee burgerwoningen. De minder prestigieuze wijken, voornamelijk in het noorden van de stad, werden bebouwd met eenvoudigere en kleinere burger- en arbeidershuizen. Reeds in 1886 was het nieuwe stadsgebied vrij dicht bebouwd. Tegelijkertijd onderging ook de verouderde binnenstad grondige wijzigingen. Er werden sanerings- en verfraaiingswerken uitgevoerd
onder andere in het Sint-Andrieskwartier. Zo werd de Sint-Andriesplaats aangelegd en een aantal achterbuurten en krotten gesloopt. De Boeksteeg werd verbreed tot de huidige Nationalestraat waardoor de oorspronkelijke bebouwing en die van de aansluitende straten grotendeels verdween. Ook elders in de stadskern werden nieuwe straten aangelegd, oude verbreed en gesaneerd. Verder werd de haven heringericht en werden de kaaien rechtgetrokken. Hierdoor verdween de oudste stadskern bijna volledig. Zoals dat ook bij andere saneringswerken het geval was, moesten honderden bewoners, lagere inkomensgroepen meestal, massaal verhuizen. Samen met de opkomst van de burgerij ontstond het negentiendeeeuwse burgerhuis. Aanvankelijk waren het bepleisterde en beschilderde gevels in neoclassicistische stijl, maar later werden ook andere stijlen decoratief toegepast. De binnenindeling was stereotiep: een lange, smalle gang met trap, waarlangs drie achter elkaar liggende kamers gesitueerd waren. Achteraan bevond zich meestal een keuken, achterkeuken en veranda. De trap leidde via een tussenverdieping, soms met sanitaire voorzieningen, naar de bovenverdieping. Onder het dak bevonden zich kleinere slaap- of zolderkamers. Geleidelijk vonden de verhoogde begane grond en het mansardedak ingang. Het burgerhuis bleef tot na de eeuwwisseling het meest traditionele woningtype.
11
De schaal waarop en het uniforme karakter waarmee deze woningen werden opgetrokken waren zeer beeldbepalend voor het uitzicht van onze stad. Dit werd nog in de hand gewerkt door nieuwe bouwverordeningen. De verplichting een bouwaanvraag in te dienen dateert reeds van 1801. De inmenging was beperkt tot een aantal uiterlijkheden, waardoor men in staat was een meer uniform straaten stadsbeeld af te dwingen. Zo was er een verordening van 1818 op de kleur van de gevelbeschildering “welwillende de misbruyken voorkomen welke ontstaen uyt het gebruyck van al te sterk-donkere of ongewone kleuren in het schilderen der huysgevels”. Enkel bepaalde tinten waren toegelaten. Welke dat waren was te zien op het “staelbord op het Raedshuys”, een kleurenkaart die aan het stadhuis was opgehangen. Ook de hoogte van de façade, het gebruik van bepaalde materialen, de grootte van uitspringende delen, zoals plinten, sokkels en balkons waren in de bouwverordening vastgelegd.
Naar een stedelijke agglomeratie De Antwerpse bevolking groeide van 117.000 in 1866 tot 302.000 in 1910. De vraag naar woningen steeg dan ook enorm. Na de Eerste Wereldoorlog kunnen we echt spreken van woningnood. Hierdoor
en door de veranderde technische mogelijkheden en wijzigingen in het denken over architectuur werd meer en meer overgegaan tot het realiseren van hoogbouw, zowel voor de meer gegoede bevolkingsklasse als voor sociale woningbouw. Langs de invalswegen, zoals de Frankrijk-, Britse- en Belgiëlei en de Jan Van Rijswijcklaan, en in de rijkere buurten, zoals de omgeving rond het Stads- en Koning Albertpark, werden ruime en luxueuze flatgebouwen opgericht. Deze luxeappartementen boden een alternatief voor de - wegens te duur geworden huispersoneel - moeilijk te onderhouden herenwoning. Op de gelijkvloerse verdieping waren deze flats voorzien van een conciërgewoning, gemeenschappelijke dienstlokalen en individuele bergruimten.
12
De sociale woningbouw was tot de Eerste Wereldoorlog in de eerste plaats het werk van het Bureel van Weldadigheid, de voorloper van het huidige OCMW. Het Bureel richtte – hoewel dit niet tot haar kerntaak behoorde - in de tweede helft van de negentiende eeuw arbeiderswoningen op, onder andere in de Stuivenbergbuurt. Ze beschikte echter over onvoldoende middelen om op grote schaal de nood te lenigen. Na de Eerste Wereldoorlog konden via de Nationale Maatschappij voor Goedkope Woningen en Woonvertrekken sociale huisvestingsmaatschappijen opgericht worden, wat in Antwerpen ook onmiddellijk gebeurde. Aanvankelijk werden tuinwijken aangelegd rondom de stad. Woningen, vaak in cottagestijl, werden in een repeterend schema opgetrokken. Later kwam de nadruk te liggen op hoogbouwprojecten. Ze werden zowel in de binnenstad als in de rand gerealiseerd en evolueerden van massieve blokken met gemeenschappelijke voorzieningen rondom een binnenplaats naar woontorens met modern comfort en aandacht voor lichtinval en bezonning. Rond de eeuwwisseling ontstond in de randgemeenten eveneens een versnelling van het bouwproces. Oorzaak was de toenemende ruimtelijke spreiding van de industrie. Vele arbeiders wilden zich in de buurt vestigen. Bovendien was het gebied binnen de Brialmontomwalling opnieuw zo goed als volgebouwd zodat ook de rijkere inwoners opnieuw uit de stad weg wilden. Dit werd in de hand gewerkt door de verbeterde verplaatsingsmogelijkheden en de gemakkelijkere bereikbaarheid van de randgemeenten. Gelijklopend met de bevolkingstoename en de industrialisatie werd het wegennet en het lokale vervoer uitgebouwd. Beschikbare gronden zoals kasteeldomeinen en landbouwgronden werden verkaveld. De stad groeide uit tot een stedelijke agglomeratie die ruimtelijk vergroeid was met de randgemeenten. Sinds 1958 behoorden Lillo-Fort en de dorpen
Berendrecht en Zandvliet ook administratief tot de stad. Vanaf 1983 gold dit ook voor Ekeren, Merksem, Deurne, Borgerhout, Berchem, Wilrijk en Hoboken. De districten zijn sterk verstedelijkte gebieden. Berendrecht en Zandvliet behielden nog ten dele hun landelijk karakter. Van de typische dorpshuizen van weleer zijn in de districten hier en daar nog enkele - meestal sterk verbouwde - voorbeelden terug te vinden, maar het meest voorkomende woonhuistype is het eclectisch burgerhuis. Ook van de eens zo beeldbepalende hoeven en hoven van plaisantie zijn nog slechts een aantal exemplaren bewaard. De uitbreiding van Antwerpen geschiedde niet enkel in de randgemeenten – ook de linkeroever werd ontwikkeld. In 1929 werd IMALSO (Intercommunale Maatschappij van de Linkerscheldeoever) opgericht. De taak van de maatschappij bestond erin de linkeroever te ontwikkelen tot woonzone. Daarvoor bouwde zij eerst een voertuigenen een voetgangerstunnel omwille van de bereikbaarheid. In 1932 schreef ze een wedstrijd uit voor de aanleg van het gebied. Er werden 97 projecten ingezonden, maar geen enkel werd bekroond. De verschillende ontwerpen vormden wel een inspiratiebron voor het plan van E. Van Averbeke en P. De Heen, dat erin bestond een bijna autonome stad te ontwikkelen met eigen voorzieningen en een gediversifieerd woningaanbod. De ontwikkeling van Linkeroever werd pas na de Tweede Wereldoorlog gerealiseerd. De toen ontwikkelde bebouwing werd gefaseerd opgetrokken met een lagere voorzieningsgraad en geringere autonomie dan oorspronkelijk voorzien.
13
De ruimte die in de stad vrijkwam door de suburbanisatie werd grotendeels ingenomen door de ruimtevraag van de tertiaire sector. Door de inplanting van hoge kantoor- en flatgebouwen veranderde het stadsbeeld opnieuw aanzienlijk. Kantoor- en handelsfuncties verdrongen stilaan het residentieel karakter van de binnenstad. De aantrekking van (vooral) het gebied binnen de Leien op de tertiaire sector had een stijgende grondprijs op de betere locaties zoals Italiëen De Keyserlei tot gevolg. In tegenstelling tot de grondprijs ging de woonkwaliteit in deze buurten er niet op vooruit. Er ontstond een antistedelijke mentaliteit die nog versterkt werd door de toenemende verkeers- en geluidshinder. Via stadsvernieuwingsprojecten probeert men de stad terug aantrekkelijk te maken. De strijd tegen leegstand en verkrotting, de aanleg van winkelwandelstraten en woonerven, nieuwe aandacht voor sociale huisvesting, de opmaak van een structuurschets voor
de stad en van bijzondere plannen van aanleg, het realiseren van invulprojecten en het aanduiden van bepaalde gebieden als herwaarderingsgebied zijn slechts enkele van de maatregelen die genomen werden. De groeiende interesse voor het bestaande woningbestand, vooral negentiende-eeuwse burgerhuizen, en de talrijke herbestemmingsprojecten waarbij pakhuizen, fabrieken, scholen, en dergelijke tot ruime en kwalitatieve woningen worden omgevormd, laten zien dat wonen in de stad terug in de lift zit. In 1947 telde de stad 58.000 inwoners, in 1972 slechts 26.000 en momenteel telt het district Antwerpen ongeveer 165.000 inwoners.
14
15
FOTO’S
01
GODSHUIS VAN DER BIEST Falconrui 33
02
GODSHUIS CORNELIS LANTSCHOT Falconrui 47
03
BONTWERKERSPLAATS Wolstraat 37
04
GODSHUIZEN ISENBAERTH EN L.J.J. SOMERS Wolstraat 31
05
SINT-ANNAGODSHUIS Korte Nieuwstraat 18-20
06
SINT-NICOLAASPLAATS Lange nieuwstraat 3, 5, 7
07
SINT-BARBARAGODSHUIS Lange Nieuwstraat 94
08
SINT JULIANUSGASTHUIS Hoogstraat 70-72 en Sint-Jansvliet 25
09
BEGIJNHOF Rodestraat 39
10
MAAGDENHUISMUSEUM Lange Gasthuisstraat 33
20
21
11
ELZENVELD Lange Gasthuisstraat 45
12
HUIS “DE GULDEN HANDT” Zirkstraat 34
13
22 14
POORTERSWONING “PELGROM” Pelgrimstraat 15
“DEN GROOTEN SOT” EN “HET BRANTIJSER“ Sint-Jacobsmarkt 11-23
23
15
MUSEUM PLANTIN-MORETUS EN PRENTENKABINET Vrijdagmarkt 22
16
ROCKOXHUIS Keizerstraat 10-12
17
MUSEUM RUBENSHUIS Wapper 9-11
18
HOFKE VAN ROOSENDAEL Terlindenhofstraat 265
24
25
19
STERCKSHOF Hooftvunderlei 160
20
DE DRIE TOREKENS De Berlaimontstraat 21-29
21
HOEVE ROYENBORG Lange Bremstraat 97
22
HOTEL DU BOIS DE VROYLANDE Lange Nieuwstraat 94
26
27
23
KONINKLIJK PALEIS Meir 50
24
PASTORIE SINT-BARTHOLOMEUS MERKSEM Sint-Bartholomeustraat 1
25
PASTORIE SINT-FREDEGANDUS Lakborslei 31
26
PASTORIE VAN DE PROTESTANTSE KERK “DE BRABANTSE OLIJFBERG” Lange Winkelstraat 5
28
29
27
PASTORIE SINT-AMANDUSKERK Sint-Norbertusstraat 1
28
CAFE DU DÔME Gotehondstraat 2
29
FRANKRIJKLEI 148 Pierre Withaeckx Lichtadvies, Frankrijklei 148
30
HOTEL DE WAEL Salons Schoeters, Belgiëlei 150
30
31
31
IN DE GULDEN SPOOR Sint-Vincentiusstraat 20
32
WONING LIEVEN GEVAERT Belgiëlei 117
33
32 34
RUST EN VERZORGINGSTEHUIS VINCK-HEYMANS Arthur Goemarelei 18
RUST EN VERZORGINGSTEHUIS SINT-MARIA Vredestraat 93
33
35
VOLKS- EN SCHILDERSMUSEUM DEURNE Koraalplaats 2
36
MILITAIR HOSPITAAL Marialei 53/2
37
APPARTEMENT JOZEF PEETERS De Gerlachekaai 8
38
HET KIEL DE BRAEMBLOKKEN Evert Larockstraat 2-4-6
34
35
39
HARINGROKERIJ KRONENBURGSTRAAT 34
40
DE NATIE 76 EN DE NATIE 22 Vlaamsekaai 74-76, Gijzelaarsstraaat 22
36
OPENGESTELDE MONUMENTEN
37
01
Godshuis Van der Biest
Falconrui 33, 2000 Antwerpen Bus/tram: 4 – 7 – 6/34 – 501 – 502 – 503 – N24 – N62 Openingsuren: van 10 tot 18 uur Gedeeltelijk toegankelijk voor rolstoelgebruikers Activiteiten: kunstschilder Eric Nagels exposeert
Dit godshuis werd in 1504 gesticht door Jan Van der Biest, huidevetter en schepen van de stad. Aanvankelijk richtte hij in een deel van zijn woning “De Leperick” zeven “cameren” in voor bejaarde en gebrekkige vrouwen. Na zijn dood werden er nog vijf andere gebouwd en gelastte hij ook de oprichting van een kapel. Van de oorspronkelijke, waarschijnlijk houten, huisjes bleef niets bewaard. De huidige woningen, gegroepeerd rond een centraal graspleintje, dateren van 1855 en werden tot 1967 bewoond. Tot de elfde eeuw was de zorg voor de armen, wezen, arme en zieke bejaarden een bekommernis van de kerk. Kloosters vervulden naast hun spirituele taken ook een rol in de opvang van de bejaarden, armen en pelgrims. Financiële ondersteuning kregen ze vaak via giften van leken. Met de opkomst van de steden ging ook de lekengemeenschap zelf zich met armen- en ziekenzorg bezig houden. Plaatselijke notabelen, maar ook ambachten speelden hierin een rol. Zij richtten in de steden naast gasthuizen ook godshuizen op waar bejaarden een permanent verblijf, een pensioen, verzorging bij ziekte en bij overlijden een waardige begrafenis kregen. Een godshuis vormde een zelfstandige gemeenschap, met eigen inkomsten en uitgaven.
38
Gods- en gasthuizen kenden een enorme bloei vanaf de middeleeuwen. In Antwerpen zijn talrijke godshuizen terug te vinden. Een aantal daarvan dateren uit de dertiende eeuw, maar de meeste zijn pas in de zestiende en de zeventiende eeuw ontstaan. Het stichten van een godshuis was een belangrijke gebeurtenis. Een notaris stelde de fundatieakte op die verleden diende te worden voor de schepenen van de stad en door hen ook officieel moest worden aanvaard. In deze akte werden onder andere de plaats, het aantal te bouwen woningen en de doelgroep (mannen, vrouwen, echtparen) opgegeven. Ook de verantwoordelijken voor het beheer van de stichting en hun opvolging werden in een contract aangewezen. De financiële middelen zoals renten en eigendommen werden vastgelegd, zodat de godshuisgemeenschap in haar behoeften kon voorzien. In een “Reglement van Inwendige Orde” werden de rechten en plichten van de godshuisgemeenschap bepaald. Wie uiteindelijk in het godshuis zou worden opgenomen stond beschreven in het plaatsingsrecht.
02
Godshuis Cornelis Lantschot
Falconrui 47, 2000 Antwerpen Bus/tram: 4 – 7 – 6/34 – 501 – 502 – 503 – N24 – N62 Openingsuren: van 10 tot 18 uur Gedeeltelijk toegankelijk voor rolstoelgebruikers Activiteiten: kunstschilder Eric Nagels exposeert
Dit godshuis is het enige uit de zeventiende eeuw in Antwerpen. Cornelis Lantschot (1573-1656), een rijke koopman die op de Meir woonde, bepaalde bij testament, daterend van 12 juni 1654, dat de Armenkamer met gelden voortkomende uit zijn nalatenschap een godshuis diende op te richten voor “twaalf oude, gebrekkelijke manspersonen, die niet meer konden werken en die met goede naam en faam geleefd hadden”. Bovendien moesten de aalmoezeniers een kapel oprichten die in het testament beschreven was als: “een cleyn capelken, te versieren met degelycke ornementen, soo het betamen sal”. Het zou echter tot 1659 duren vooraleer het godshuis tot stand kwam. Het godshuis bestaat uit huisjes gegroepeerd rond een rechthoekige binnentuin. De bijhorende kapel werd geopend in het jaar van de pest epidemie (1624) in Antwerpen en werd aan de Heilige Rosalia toegewijd. Zij werd namelijk als beschermheilige tegen de ziekte vereerd. Kort na de inval van de Fransen werd de Sint-Rosaliakapel gesloten, maar enkele jaren later, in 1824, terug voor de eredienst beschikbaar gesteld.
03 39
Bontwerkersplaats
Wolstraat 37, 2000 Antwerpen Bus/tram: 2 – 3 – 5 – 10 – 11 - 15 Openingsuren: van 10 tot 18 uur Toegankelijk voor rolstoelgebruikers Activiteit: toelichting
Het godshuis van de Bontwerkersplaats werd omstreeks 1425 gesticht door het ambacht van de bontwerkers dat zich in dat jaar in Antwerpen had gevestigd. Het hoofdhuis bevond zich in Rupelmonde. Het godshuis was bestemd voor zieke en arme leden van het ambacht en hun weduwen en telt een tiental huisjes rond een bleekhof. In 1450 werd aan het geheel een kapel toegevoegd, toegewijd aan Sint-Joos of SintJudocus. Rond 1880 werd de kapel gesloopt, nadat ze eerst een tijdlang als pakhuis gebruikt was. In 1696 werd het godshuis, samen met het aangrenzende huis “Het Spaens Oorkussen”, verhoogd, om tot 1771 als school dienst te doen. Nog voor de Fransen in 1796 de gilden afschaften, werd de Bontwer-
kersplaats in 1777 openbaar verkocht. Kunstschilder Baltazhar Ommeganck richtte er in 1785 zijn werkhuizen in. De familie Claes eigende zich het Hooghuis toe in 1890 en opende er de kantoren van haar handelshuis.
04
Godshuizen Isenbaerth en L.J.J. Somers
Wolstraat 31, 2000 Antwerpen Bus/tram: 2 – 3 – 5 – 10 – 11 - 15 Openingsuren: van 10 tot 18 uur Toegankelijk voor rolstoelgebruikers
Het godshuis Somers kon opgericht worden dankzij een legaat van de koopman Louis Jan Joseph Somers (1823-1895). Hij liet de stad twee huizen na in de Wolstraat op voorwaarde dat er een liefdadige instelling zou worden gevestigd. Het godshuis Isenbaerth - De Boey ontstond in de eerste helft van de twintigste eeuw. Het werd opgericht in de gewezen woning Mathot en was bestemd voor zes vrouwen en negen echtparen. Het godshuis kreeg de naam van de weduwe Isenbaerth - De Boey, uit dank voor de belangrijke sommen die zij bij testament van 28 februari 1914 aan de commissie voor openbare onderstand had afgestaan. Het godshuis Isenbaerth - De Boey was naast de instelling Somers gelegen. Verbouwingswerken in 1928 hebben het erbij doen aansluiten, zodat de twee instellingen nu een geheel vormen. De vroegere indeling is echter nog merkbaar.
40
Het geheel laat een dubbelhuis in laatclassicistische stijl zien. Via de poort komt u op een eerste binnenplaats en via een doorgang bereikt u een tweede binnenkoer. Het westelijk deel ervan behoorde tot het godshuis Isenbaerth - De Boey, het oostelijk deel tot het gesticht L.J.J. Somers.
05
Sint-Annagodshuis
Korte Nieuwstraat 18-20, 2000 Antwerpen Bus/tram: 2 – 3 – 4 – 5 – 7 – 8 – 10 – 11 Openingsuren: van 12 tot 18 uur Toegankelijk voor rolstoelgebruikers
Dit godshuis werd in 1400 gesticht door Elisabeth, weduwe van Jan Hays, en Boudewijn de Riddere, als verblijfplaats voor zes arme, oude vrouwen. De kapel werd in datzelfde jaar gebouwd en toegewijd aan Sint-Anna. In 1540 kwam het godshuis onder het beheer van de aal-
moezeniers en onder de Franse periode werd het bestuur overgenomen door de Commissie der Burgerlijke Godshuizen. Het godshuis kende een welvarend bestaan. Pas in 1963 verdween de laatste bewoner. U bereikt het godshuis via een lange gang in de woning naast de kapel. Deze gang loopt uit op een langwerpig pleintje dat gedeeltelijk omringd is door huisjes. Al deze woningen werden in 1829 opnieuw opgebouwd. De kapel was in de negentiende eeuw een tijdlang de werkplaats van beeldhouwer F. Joris. Daarna diende ze als boekenmagazijn voor de stadsbibliotheek en nog later als opslagplaats van een melkboer.
06
Sint-Nicolaasplaats
Lange Nieuwstraat 3, 5, 7, 2000 Antwerpen Bus/tram: 2 – 3 – 5 – 10 – 11 – 15 Openingsuren: van 10 tot 18 uur Gedeeltelijk toegankelijk voor rolstoelgebruikers Activiteiten: opendeurdag bij het Noordtheater, straattheater
Precies 1 week voor de start van het 34ste speelseizoen stelt het Noordtheater zijn deuren open voor al wie getuige wil zijn van de koortsachtige spanning die aan een première voorafgaat. U kan het allemaal meemaken tijdens deze open repetitie tussen 11 en 15 uur. Straattheater: “De scheur in de muur”. Bij het graven van een schuilkelder ontstaat een burenruzie. Kolderiek straattheater dat ongeveer 20 min. duurt: 11, 13, 15 en 17 uur.
41
De geschiedenis van dit plein en de gebouwen gaat terug tot de veertiende eeuw. In 1386 stichtten de Meerseniers (schoenlappers, kleermakers, tingieters, kruideniers,…) een godshuis en enkele kleine woningen voor verarmde lieden van hun ambacht. Ze deden dat op de gronden van de Zusters van de Derde Orde van het Falconshof, die er een refugiehuis hadden. In 1419 werd aan de Lange Nieuwstraat een kapel gebouwd. In 1423 werden het godshuis en de kapel toegewijd aan Sint-Nicolaas, patroon van de Meerseniers. Rond 1539 werd het pleintje vergroot en werden een aantal huizen bijgebouwd. De huizen werden verhuurd aan kleine neringdoeners (winkeliers). Op 20 juli 1798 werden de gebouwen door het centraal landsbestuur overgemaakt aan het Bureel van Weldadigheid. De huizen werden tot 1842 bewoond door bejaarden en behoeftigen. In 1876 werd de kapel gesloten voor de eredienst. In de daarop volgende jaren zou de kapel gebruikt worden als stapelruimte, tentoonstellings - en voordrachtzaal en als magazijn voor tapijten.
Tussen 1958 en 1968 werden de kapel, het godshuis en vooral de huizen van de Sint-Nicolaasplaats grondig gerenoveerd en gerestaureerd onder leiding van architect F. Van Averbeke, zoon van stadsbouwmeester E. Van Averbeke. Na overleg met de stedelijke dienst Monumentenzorg en de afdeling Monumenten en Landschappen van de Vlaamse Gemeenschap werd een deel van de binnenkoer tussen een achteraan gelegen woonhuis en voormalige wasplaats en het godshuis dichtgebouwd. Er kwam een cafetaria en een ontvangstruimte. De bestaande gebouwen werden gerenoveerd tot burelen, wassalon, kapsalon, hobbyruimte, biljartzaal en polyvalente ruimten. Het nieuwe dienstencentrum kreeg, verwijzend naar de oorspronkelijke gebruikers, de naam “De Meersenier”. De kapel is momenteel in gebruik door de Koninklijke Poppenschouwburg Van Campen. De overige gebouwen aan de Sint-Nicolaasplaats worden verhuurd aan verschillende gebruikers, waaronder een aantal gezinnen, theatergezelschappen en de rederijkerskamer “De Violieren”.
07
Sint-Barbaragodshuis
Lange Nieuwstraat 94, 2000 Antwerpen Bus/tram: 2 – 3 – 5 – 10 – 11 – 15 Openingsuren: van 10 tot 18 uur Toegankelijk voor rolstoelgebruikers
42
Het godshuis Sint-Barbara werd in 1489 gesticht door kerkmeester Nicolaas Boot. Acht oude, behoeftige vrouwen kregen er onderdak onder provisie van Beggaarden en Cellebroeders. In 1504 werd het godshuis voorzien van een kapel en in 1506 werd het complex toegewijd aan de Heilige Barbara. Onder de Fransen werd het godshuis afgeschaft, maar naderhand werd het beheerd door de Commissie voor Openbare Onderstand, die er opnieuw bejaarde vrouwen huisvestte. Sinds 1950 behoort het godshuis tot de schoolgebouwen van de Dames van het Christelijk Onderwijs. Het kleine godshuis bestaat uit een rechthoekig graspleintje, aan de noord- en oostzijde afgesloten door acht kleine huisjes van beschilderde baksteen. Aan de zuidzijde bevindt zich een vrijstaand kapelletje in traditionele bak- en zandsteenstijl.
08
Sint-Julianusgasthuis
Hoogstraat 70-72 en Sint-Jansvliet 25, 2000 Antwerpen Bus/tram: 2 – 3 – 5 – 10 – 11 – 15 - 6/34 Openingsuren: van 10 tot 16 uur Toegankelijk voor rolstoelgebruikers Activiteit: tentoonstelling actuele kunst
Dit instituut was één van de oudste liefdadigheidsinstellingen in Antwerpen. Het werd gesticht in 1305 door Ida van Wyneghem, weduwe van Gisbert van der List, en door kannunik Jan Tuclant. Het Sint-Julianusgasthuis gaf arme vreemdelingen op doorreis in Antwerpen gedurende drie nachten onderdak en was het eerste nachtverblijf in de stad. Aanvankelijk telde het dertien bedden. Het gasthuis werd ondergebracht in de woning van de stichtster en op de omliggende percelen. Zelf behield ze het vruchtgebruik terwijl ze zorg droeg voor de kost en inwoon van de reizigers. In 1310 erkende Hertog Jan II de instelling en stelde ze vrij van belasting. Bovendien gaf hij toestemming tot het ontvangen van aalmoezen. Goedkeuring van de paus kwam er in 1316. Hij verleende met een bulle aflaten aan bezoekers en helpers van het gasthuis. Het kapittel van Antwerpen en de bisschop van Kamerrijk volgden pas tussen 1320 en 1330.
43
In 1312 maakte Ida Van der List een testament op waarin zij de schenking van haar goederen bevestigde. De plebaan van de Onze-LieveVrouwekerk, de abt van Sint-Michiels en een schepen van Antwerpen werden aangesteld als beheerders. Een broeder van de Beggaarden werd benoemd tot schatbewaarder. Schenkingen, legaten en renten maakten het mogelijk de werking van het gasthuis voort te zetten tot 1531. Op dat moment kwam er een einde aan het zelfbestuur en worden vier aalmoezeniers van de Kamer van Huisarmen aangesteld om het beheer over te nemen. Onder hun bestuur was het echter niet zo goed gesteld met het gasthuis. De Kamer van Huisarmen moest immers ook instaan voor het beheer en de werking van de stedelijke instellingen voor wezen, vondelingen, bejaarden en krankzinnigen en kampte met een voortdurend geldgebrek. In 1702 werd de Broederschap van de Loretteinen gesticht, een lekenbroederschap die een pelgrimstocht naar Loretto had ondernomen. Zij gingen zich bezig houden met de noodwendigheden van het Sint-Julianusgasthuis. In ruil mochten zij zich in het gasthuis huisvesten. Onder de Loretteinen kende het gasthuis zijn grootste bloei. Zij waren het die in 1718 de traditie van de Pelgrimstafel instelden: een gratis maaltijd voor behoeftigen.
In 1792 werd het gasthuis door de Fransen ingenomen voor de inkwartiering van hun soldaten. In 1798 werd de kapel openbaar verkocht. Het gasthuis werd verhuurd en ingericht als dansgelegenheid. In 1800 werd het gasthuis opnieuw geopend onder het beheer van de Commissie van de Burgerlijke Godshuizen. De kapel zou echter tot omstreeks het midden van de twintigste eeuw als magazijn gebruikt worden. Een nieuwe kapel werd ingericht in de westelijke vleugel van het gasthuis. Daar werd de traditie van de Pelgrimstafel hersteld. Hoewel arme passanten steeds voorrang genoten, werden in het gasthuis nu ook daklozen, verwaarloosde kinderen, oorlogsinvaliden, en oudgedetineerden tijdelijk opgevangen. In 1924 kon de Commissie voor Openbare Onderstand de kapel terug aankopen. Tussen 1952 en 1956 werden de gebouwen van het gasthuis aangepast en vernieuwd om ze als rustoord te gebruiken, maar in 1987 werd het rustoord gesloten omwille van de brandveiligheid. Het complex wordt nu verhuurd aan galerie “De Zwarte Panter”. De gebouwen aan de Sint-Jansvliet worden nog steeds betrokken door het broederschap van de Loretteinen, die nog ieder jaar op Witte Donderdag de Pelgrimstafel organiseert.
09
Begijnhof
Rodestraat 39, 2000 Antwerpen Bus/tram: 1 – 6/34 – 13 – 28 – 31 – 36 – 501 – 502 - 503 Openingsuren: van 10 tot 18 uur Niet toegankelijk voor rolstoelgebruikers Activiteiten: gidsbeurten doorlopend, diavoorstelling
44
Begijnen waren “religieuze vrouwen” die ervoor kozen te leven in navolging van Christus zonder afstand te doen van hun wereldlijke goederen. Door de bijzondere aard van hun religieuze leven hielden ze het midden tussen leken en kloosterlingen. Ze legden geen kloostergeloften af, maar beloofden voor de tijd van hun verblijf wel een leven in kuisheid en eenvoud. De begijnenbeweging ontstond reeds in de twaalfde eeuw en was een Europees verschijnsel. Wat de Nederlanden op dat vlak uniek maakt, zijn de begijnhoven ontstaan in de loop van de dertiende eeuw. Ook in Antwerpen ontstond omstreeks 1245 een begijnhof. Het werd “Curtis Syon” of “Berg Sion” genoemd en bevond zich aan de zuidzijde van de huidige Begijnhofstraat. In 1542, tijdens de aanval van Maarten Van Rossem werd het pand vernield. De begijntjes verwierven in 1545 een bleekhof aan de Rodestraat waar ze een nieuw begijnhof bouwden. Reeds in 1546 konden de nieuwe gebouwen worden ingewijd. In de zestiende eeuw kende dit begijnhof een grote bloei. Er leefden en werkten meer dan tweehonderd begijnen in het hof dat zich uitstrekte van de Paardenmarkt tot aan de
Ossenmarkt en langsheen de Rodestraat. Aan de andere kant werd het begrensd door de stadswallen. Tijdens de Franse periode kwam er een einde aan deze bloei. In 1798 werd de kerk geconfisqueerd en verkocht aan de Brusselaar Golbert die ze grotendeels afbrak. In 1819 liet het stadsbestuur de infirmerie naast de kerk en 33 huizen van de “achterhof” afbreken. De gronden werden verkocht. In 1822 slagen de begijnen erin de rest van hun hof terug in handen te krijgen. Ze herstelden de schade en tussen 1827 en 1830 bouwden ze een nieuwe neogotische kerk. Enkel de apsis van de zestiende-eeuwse kerk bleef bewaard. In 1986 stierf het laatste begijntje. U bereikt het complex via een barokke poort waarboven zich een beeld van de Heilige Begga bevindt, toegeschreven aan Walter Pompe. Het begijnhof bestaat uit een rechthoekige tuin omgeven door gekasseide straatjes met aan de noordzijde een kerk. Aan de zuidzijde ligt een achterliggend gebogen straatje. De huisjes van de begijnen bevinden zich achter lage afsluitingsmuren die de voortuintjes van de gekasseide straten afscheiden. De tuintjes zijn toegankelijk via rondboogpoortjes in de muur. Op elke deur prijkt een banderol met daarop de naam van een heilige, de doopnaam van het pand. Aan de westzijde zijn de huisjes opgetrokken in bak- en zandsteen. Aan de oost- en zuidzijde bevinden zich negentiende-eeuwse begijnhofhuisjes die bepleisterd en beschilderd zijn. De neogotische kerk is waarschijnlijk ontworpen door architect Pierre Bourla. Boven de portiek bevindt zich een beeld van de Heilige Catharina, de beschermheilige van het begijnhof.
10
45
Maagdenhuismuseum
Lange Gasthuisstraat 33, 2000 Antwerpen Bus/tram: 7 – 8 – 9 Openingsuren: van 10 tot 18 uur Toegankelijk voor rolstoelgebruikers Activiteiten: gidsbeurten om 11, 14.30 en 16.30 uur, fototentoonstelling en rondleiding “Residentieel wonen & Thuis wonen - Vroeger en nu”, tentoonstelling “Kleine kaartjes - Grote verhalen” met speelkaarten en vondelingenkaartjes
In 1353 stichtte Hendrik Suderman in de Lange Gasthuisstraat een “Vrouwenhuis” voor behoeftige en rondtrekkende vrouwen. In 1532 werd er ook een vondelingenhuis in gebruik genomen. Wegens het toenemende aantal kinderen stichtte de Antwerpse burger Jan Van der Meeren er in 1553 een “scole voor schamele meyskens” dat uitgroeide tot het Maagdenhuis. Enkele jaren later, in 1558, richtte Johanna van Schoonbeke ook een weeshuis voor jongens op aan de Paardenmarkt:
het Knechtjeshuis. Door de uitbreiding van het Maagdenhuis verhuisde het Vrouwkenshuis in 1564 naar de hoek van de Boogkeers. In 1636 werd het pand in de Lange Gasthuisstraat vergroot en kregen de gebouwen hun huidig uitzicht. De verbouwingen waren mogelijk dankzij schenkingen van de erfgenamen van Gilbert van Schoonbeke. De voorbouw van het Maagdenhuis bestaat uit twee vleugels daterend uit de eerste helft van de zeventiende eeuw gescheiden door een poorttravee. Deze laatste dateert van omstreeks 1564 en bevat beeldhouwwerk dat verwijst naar de functie van het gebouw als meisjesweeshuis. De voorstelling links stelt de meisjes in hun school voor en rechts ziet u de opneming van de kinderen aan de poort van het weeshuis. Het paneel wordt toegeschreven aan Cornelis Floris en werd op het einde van de negentiende eeuw vernieuwd door L. Dupuis. Via de poort komt u op de binnenkoer, omgeven door vleugels in traditionele bak- en zandsteenstijl uit de eerste helft van de zeventiende eeuw. Op de benedenverdieping, de binnenplaats en de kapel bevindt zich het Maagdenhuismuseum met de kunstcollectie van het OCMW van Antwerpen. De collectie van het Maagdenhuismuseum bestaat onder andere uit archiefstukken uit de 12de tot en met de 16de eeuw, meubels van het einde van de 15de tot en met de 18de eeuw, Antwerps aardewerk, schilderijen uit de 15de tot en met de 17de eeuw en beeldhouwwerk uit de 16de tot en met de 18de eeuw. Ook komt in het museum de geschiedenis van de Antwerpse armen-, vondelingen- en wezenzorg aan bod.
46
Na de Franse Revolutie werd het bestuur van de instellingen voor armenzorg opgenomen door het Bestuur der Burgerlijke Godshuizen. Omdat de infrastructuur van de bestaande tehuizen verouderd was, werden op het einde van de negentiende eeuw twee nieuwe weeshuizen gebouwd, één voor meisjes aan de Albert Grisarstraat en één voor jongens. Bedoeling was om hier zoveel mogelijk kinderen te kunnen opvangen, zodat de uitbestedingen op het platteland konden beperkt worden.
11
Elzenveld
Lange Gasthuisstraat 45, 2000 Antwerpen Bus/tram: 7 – 8 – 9 Openingsuren: van 10 tot 18 uur Toegankelijk voor rolstoelgebruikers Activiteiten: doorlopend gidsbeurten; toelichting bij de restauratie van het orgel in de kapel; fototentoonstelling “Residentieel wonen en Thuis wonen van het OCMW, vroeger en nu” (aan de hand van oude foto’s uit het fotoarchief van het OCMW Antwerpen wordt de evolutie geschetst van de rust en verzorgingstehuizen met een perspectief op de woonzorg in de toekomst)
Het Sint-Elizabethgasthuis is het oudste ziekenhuis van Antwerpen en werd mogelijk opgericht in de dertiende eeuw. De stichtingsdatum is niet precies gekend, noch de exacte locatie. Over het algemeen wordt aangenomen dat het ziekenhuis in de buurt lag van de Onze-LieveVrouwekerk. De kloosterorde die voor de zieken zorgde is in dezelfde periode ontstaan. Aanvankelijk ging het om een lekengemeenschap van broeders en zusters die in 1258 de regel van Sint-Augustinus aannam. In de daarop volgende eeuw verdwenen de broeders. Het gasthuis bezat buiten de stadswallen de hofstede Ter Elst, later Elzenveld genoemd. Omwille van plaatsgebrek en besmettingsgevaar werd het hospitaal in 1238 overgebracht naar deze locatie. Met de volgende stadsuitbreiding kwam het ziekenhuis echter terug binnen de omwalling te liggen. Aanvankelijk bleef het ziekenhuis toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw, maar vanaf 1337 werd de benaming Sint-Elizabeth gebruikt, naar de in 1207 geboren Hongaarse koningsdochter die zich na de dood van haar man wijdde aan de verzorging van armen en zieken. Van de oorspronkelijke gasthuishoeve - in de oudste rekeningen is er onder andere sprake van een brouwerij, neerhof en bakhuis - is niets bewaard. Het oudst bewaarde gedeelte is het schip van de kapel dat van rond 1400 dateert en in 1442-1460 werd uitgebreid met een groot koorgedeelte. Nadien volgde de bouw van de oudste nog bewaarde gasthuiszaal die vermoedelijk tussen 1460 en 1484 werd opgetrokken. Het is een typisch voorbeeld van een middeleeuwse hallenconstructie. In 1502 bouwde men op een verhoogde tribune een zaalkapel zodat de zieken vanuit hun bed de eredienst konden volgen. In 1508-1510 werden materialen aangekocht voor de bouw van een “nieuwen Sieckhuys”, dat waarschijnlijk haaks op de gotische zaal stond.
47 De zestiende eeuw werd gekenmerkt door een periode van drukke bouwactiviteit. Zo lieten de zusters een aantal opbrengsthuizen oprichten rondom het complex. In de negentiende eeuw werden ze vervangen door de huidige woningen. Ook het klooster dateert gedeeltelijk uit de zestiende eeuw. Later werd het herhaaldelijk verbouwd en vergroot. De gebouwen werden opgericht rond een gesloten kloostertuin. Op het gelijkvloers bevonden zich de ontvangstzaal, refter en keuken. Op de verdieping waren de cellen van de zusters gelegen. De pastoorswoning dateert in zijn huidige vorm uit de zeventiende eeuw. In 1796 werden de religieuze instellingen opgeheven en het patrimonium verbeurd verklaard. Het ziekenhuis werd onder het bestuur van de Burgerlijke Godshuizen geplaatst, de voorloper van het huidig Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW). De gast-
huiszusters bleven, met een korte onderbreking tussen 1803 en 1824, verbonden aan het ziekenhuis tot in 1989. In de tweede helft van de negentiende eeuw werd het ziekenhuis opnieuw verbouwd en uitgebreid. Zo dateert de neoclassicistische hoofdingang van 1836. In 1842 werden verschillende nieuwe zalen gebouwd aan de kant van de Leopoldstraat en ook de kruidtuin werd aangelegd. De apotheek en aanpalende gebouwen dateren van 1847. In 1856 kwam er een zalencomplex bij achter de huizenrij van de Sint-Jorispoort. In de twintigste eeuw lag de bouwactiviteit stil en van dan af bestond de dreiging van afbraak tot het OCMW in 1978 een vergunning kreeg om een nieuw ziekenhuis te bouwen op de bestaande campus op de plaats van een aantal negentiende-eeuwse toevoegingen. De vrijgekomen ruimtes worden momenteel gebruikt als congrescentrum. Jaarlijks vinden er een groot aantal evenementen plaats met socio-culturele inhoud, zoals voordrachten, tentoonstellingen, concerten en vormingsessies. Er is ook een stemmige hotelaccommodatie voor groepen.
12
Huis “de Gulden Handt”
Zirkstraat 34, 2000 Antwerpen Bus/tram: 4 – 7 - 6/34 – 10 – 11 Openingsuren: van 10 tot 18 uur Toegankelijk voor rolstoelgebruikers Activiteit: standje met sangria
48
Via de poort met barokke omlijsting bereikt men de binnenplaats van “de Gulden Handt”. Deze is omgeven door gebouwen uit de zestiende en zeventiende eeuw die aangepast werden in de negentiende en twintigste eeuw. Het pand werd vermoedelijk gebruikt als zoutbeurs en was eeuwenlang een koopmanswoning. De vroegst gekende eigenaars waren de gebroeders Filips en Jan Van Noten. Ze verkochten het huis in 1505 aan Satijnwerker Jan Craeye. Na zijn dood in 1517 werd het pand eigendom van koopman Jan Gabriël die het een jaar later al terug van de hand deed. Henrich Aertsen was de nieuwe eigenaar en bleef dat tot 1558. Zijn erfgenamen verkochten de woning - die inmiddels uitgebreid was met twee aanpalende panden - aan Jan Celosse, wolkoopman op Engeland en oorspronkelijk afkomstig uit Ronse. Hij is het die de woning de naam “de Gulden Handt” gaf. Hij stierf in 1580 en na de dood van zijn weduwe ging het goed in 1596 over op hun kleinkinderen Cornella en Hansken della Faille. Een jaar later verkocht Cornella haar deel aan David Scholiers, de zoon van een zeer vermogend koopman in wede en meekrap (verfplanten). David
Scholiers overleed echter nog datzelfde jaar en liet het pand na aan zoon Petrus Scholiers. Die werd herhaalde malen schepen van de stad en stond bekend als geleerde en humanist. Hij stierf in 1635 en het goed veranderde vervolgens meermaals van eigenaar. In 1805 kwam het in het bezit van een zekere Van Regenmortel die de trapgevels van het pand liet verwijderen en ze verving door een bijkomende verdieping. In 1947 werd het pand eigendom van de Spaanse familie Bernad die nog steeds in het pand woont en er een winkel heeft in Spaanse specialiteiten.
13
Poorterswoning “Pelgrom”
Pelgrimstraat 15, 2000 Antwerpen Bus/tram: 2 – 3 – 4 - 5 – 6/34 – 8 - 10 – 11 – 15 – 22 – 25 – 26 Openingsuren: van 12 tot 19 uur Niet toegankelijk voor rolstoelgebruikers Activiteiten: gidsbeurten doorlopend van 12 tot 18 uur
49
De Pelgrimstraat werd omstreeks 1533 aangelegd op een erf aan de Oude Koornmarkt, genaamd de Pelgrom. De stad had het kunnen aankopen omdat de eigenaar schulden had. Het bouwblok tussen de huidige Hoogstraat, Oude Koornmarkt en Reyndersstraat was tot op dat ogenblik schaars bevolkt en de stad wilde het verder verkavelen. Pelgrimstraat 15 is één van de twaalf woningen die in het tweede kwart van de zestiende eeuw gebouwd werden door Elizabeth de Meere, weduwe van Marten l’Hermite, heer te Bethisart. Het huis “de Kevie” en de grond die zij van haar man geërfd had, paalden aan de nieuwe straat en stegen omwille van de verkavelingsmogelijkheden aanzienlijk in waarde. De twaalf huisjes die zij liet oprichten waren nagenoeg identiek: “… een huyse metter plaetse, halven borneputte, regenbacke, een quart sittesteden van der weerdribben…”. De muurschildering achteraan geeft een beeld van hoe het er vroeger uitgezien moet hebben. Vermits de huizen in die tijd nog geen nummer hadden, kregen zij een naam. Hier werden de namen van de twaalf apostelen gegeven. Nummer 15 was Sint-Matheus. Sint-Matheus was een poorterswoning die onmiddellijk na voltooiing verhuurd werd aan een koopman, Jan van Vrasene, die het gebruikte als woning voor zijn gezin – bestaande uit acht personen - en voor zijn zaak. Het pand was naar de normen van die tijd erg groot en luxueus en het huurgeld lag dan ook ruim zeven keer hoger dan de huur van de éénkamerhuisjes waar de gewone arbeiders met twaalf tot zestien mensen woonden. De luxe lag om te beginnen in het feit dat het een stenen huis was, terwijl de meeste huizen in die tijd nog in hout werden opgetrokken. Bovendien was de woning voorzien van verschillende schoorstenen en van een eigen watertoevoer.
De woning werd volledig gebruikt. De kelder was de opslagplaats van de koopman. Zijn handelszaak, die we ons moeten voorstellen als half magazijn half bureel, was op het gelijkvloers. Op de verdiepingen bevonden zich de leefvertrekken. De vertrekken zijn ingericht zoals vroeger en ademen de sfeer van een zestiende-eeuwse poorterswoning uit. Op de eerste verdieping vindt u de keuken, met allerlei alaam om eten te bereiden, en de leefruimte, die tegelijkertijd de slaapkamer van de poorter was. Op de bovenliggende verdieping bevindt zich de werkkamer en de voorraadkamer. De achterkamer was de leef- en slaapkamer van het gezin van de zoon van de koopman. Zij woonden bij hem in. Op de zolder bevond zich de voorraadkamer voor niet-bederfbare waren.
14
“Den Grooten Sot” en “Het BrantijSer”
Sint-Jacobsmarkt 11 – 13 Bus/tram: 1 – 2 – 3 – 5 – 10 – 11 – 12 – 13 – 15 – 24 Openingsuren: van 12 tot 18 uur Toegankelijk voor rolstoelgebruikers Activiteiten: gidsbeurten doorlopend, historische omkadering met muzikale intermezzo’s, kindervertellingen voor kinderen van 4 tot 8 jaar en 8 tot 12 jaar
50
De huizen “Den Grooten Sot” en “Het Brantijser” behoorden tijdens de zestiende en zeventiende eeuw tot de meest prestigieuze privé-woningen van de stad. De straatvleugel van het complex “Den Grooten Sot” gaat terug tot de vijftiende eeuw. Bij de verkoop in 1494, door Gielis de Buekelere aan Jacob Raet, omvatte het complex twee huizen met ertussen een gang, bijhorende binnenplaatsen, waterput, stallingen en “hove”. De nieuwe eigenaar, Jacob Raet, richtte de twee panden in als woonhuizen met leerlooierijen voor zijn zonen Andries en Jan Raet. Een eerste belangrijke verbouwing gebeurde onder Dierick de Moeleneer die de panden in 1548 van zijn vader kocht. In 1549 liet hij een prestigieus nieuw zomerhuis en een nieuw pakhuis optrekken. De vijftiende-eeuwse straatvleugel in Kipdorp bleef bij de verbouwing behouden. Tegen de achtergevel van de vijftiende-eeuwse voorbouw liet Dierick de Moeleneer een smal gedeelte evenwijdig met de straat aanbouwen. De drie nieuwe vleugels rondom de eerste binnenplaats sloten hierbij aan. Twee huistorens werden aan het complex toegevoegd. Tussen de tweede binnenplaats en de tuin bevond zich een statig, breedhuis met de privé-vertrekken van de bouwheer. De buitengevels van de nieuwe constructies werden opgetrokken in traditionele bak- en zandsteenstijl en sloten dan ook naadloos aan bij de behouden delen.
De interieurs daarentegen werden ingericht in hoogrenaissancestijl. Helaas bleef van de oorspronkelijke - zeer luxueuze - interieurinrichting in situ weinig bewaard. Uitzondering is de schouw met stergewelf en de drie consoles op de gelijkvloerse verdieping van één van de dwarsvleugels. Twee schouwen met figuratieve decoratie en een houten loggia uit 1549, uitzonderlijke kunstwerken in hoogrenaissancestijl, verhuisden in de loop van de negentiende eeuw respectievelijk naar het stadhuis, het steen en het vleeshuis. Dierick de Moeleneer woonde tot zijn dood in 1559 in zijn renaissancepalazzo in Kipdorp. In 1563 kwam het complex in handen van Pauwel van Dale, ridder, heer van Lillo en oud-schepen van de stad. Twee jaar later kocht hij ook het aanpalende pand “Het Brantijser” met de binnenplaats, de halve waterput en de bijhorende grond en aanhorigheden. Waarschijnlijk dateert de huidige straatgevel in Ledische kalkzandsteen voor de samengevoegde “Cleynen Sot” en “Grooten Sot” van kort na de aankoop door Pauwel van Dale. Jonker Peter van Dale, die de gebouwen van zijn vader Pauwel had geërfd, verkocht op 6 maart 1604 het volledige goed aan Alexandrina Balbani. Het complex was op dat moment één groot huis, met diverse plaatsen, galerijen, keukens, kantoren, neerkamers, hovingen, een zomerhuis en een washuis. De stal en het pakhuis paalden aan de Kattenstraat. Hoewel het complex in de zeventiende eeuw verschillende keren in andere handen overging bleef deze omschrijving gedurende deze periode nagenoeg ongewijzigd. De opeenvolgende eigenaars verfraaiden de woning volgens de evoluerende modetendensen van die tijd.
51
In 1698 kwam het goed in handen van Gregorius Piera, prelaat van de abdij van Tongerloo, en werd het ingericht als refugium. Onmiddellijk na de aankoop van het complex liet de abt allerlei werken uitvoeren. Uit boedelinventarissen blijkt dat de religieuze herbestemming van het pand geen versobering teweeg bracht. Rond 1745-1760 onderging het exterieur grootse veranderingen. Zo werden de buitengevels aangepast aan de mode van die tijd. De onderdorpels werden verlaagd en de natuurstenen kruiskozijnen werden vervangen door houten ramen met kleine roedeverdeling. Een strakke bepleistering en beschildering op de gevels camoufleerden de storende verbouwingssporen. Het hof Van Dale bleef tot 1798 in gebruik als refugium van de abdij van Tongerlo. Na de afschaffing van de norbertijnenorde in 1798 werden de gebouwen in beslag genomen. Vanaf dat moment startte de aftakeling van het complex. Vanaf 1810 tot 1839 huisvestte het pand een gendarmerie. De noodzakelijke aanpassingswerken voor de nieuwe bestemming hielden weinig rekening met de waardevolle interieurs.
Later deed het gebouw nog dienst als stedelijk atheneum, conservatorium en stadsmagazijn. Telkens werden aanpassingswerken uitgevoerd. Vandaag zijn de panden eigendom van de Universiteit Antwerpen. Deze laatste restaureerde en renoveerde de panden.
15
Museum Plantin-Moretus Prentenkabinet
Vrijdagmarkt 22, 2000 Antwerpen Bus/tram: 2 – 3 – 4 – 5 – 8 – 15 – 22 – 25 – 26 – N2 – N14 – N86 Openingsuren: 10u – 18u Gedeeltelijk toegankelijk voor rolstoelgebruikers Activiteiten: gidsbeurten
Christoffel Plantin (ca. 1520-1589) woonde aanvankelijk in de Lombardenvest midden in het stadskwartier van boekhandelaars en boekdrukkers. Hij werkt op dat moment als boekbinder. Later, in 1552 verhuist hij naar de Twaalfmaandenstraat. We weten dat hij daar zijn eerste drukpers installeert, maar na vijf jaar verhuist hij terug naar het echte drukkerskwartier. Ook hier verandert hij een aantal keer van locatie. Aanvankelijk betrok hij terug een pand in de Kammenstraat, maar in 1560 verhuisde hij naar de huidige Gierstraat. Dit zou zo blijven tot in 1579 wanneer Plantin een klein woonhuis betrekt aan de Hoogstraat dat via een kleine poort bereikbaar is vanaf de Vrijdagmarkt. Hij noemt het pand “De Gulden Passer”. Plantin beschikt er over een grote tuin en een koetshuis dat uitgeeft op de Heilige Geeststraat. In de achterhoek van zijn tuin richt Plantin zijn eerste drukkersatelier op. Naast de toegangspoort bevinden zich zeven huisjes.
52
Tussen 1579 en 1580 bouwt Plantin langsheen de Heilige Geeststraat drie woningen. Zijn koetshuis wordt omgebouwd tot een vierde. Hij noemt ze “De Zilveren Passer”, “De Coperen Passer”, “De Ijzeren passer” en “De Houten Passer”. Al deze huizen worden gedeeltelijk als opbrengstwoningen verhuurd. Kort daarna, wanneer Plantin de toelating krijgt de rui te overwelven, bouwt hij ook langs de Vrijdagmarkt nog een huis. Bij zijn dood was “De Coperen Passer” verkocht. De drie andere huizen werden verdeeld onder de dochters van Plantin. Na de dood van Plantin erfde zijn schoonzoon Jan Moerentorf of Moretus (1543-1610) de drukkerij. Na zijn dood ging ze over op zijn zoon Balthasar I Moretus die de drukkerij leidde van 1610 tot 1641. Boven het drukkersatelier laat hij in 1620 een verdieping optrekken. Onder hem krijgt de binnenplaats ook haar huidig uitzicht. Hij laat de oostelijke vleugel bouwen en aan de tegenoverliggende zijde wordt een correcto-
renkamer met verdieping opgericht. Om de achtergevels van de huizen in de Heilige Geeststraat (waarvan er verschillende ondertussen terug in zijn bezit waren gekomen) aan het zicht te onttrekken liet hij een open galerij bouwen. Wanneer hij in 1635 ook “De Bonte Huyt” in de Hoogstraat in zijn bezit krijgt trekt hij de galerij in L-vorm door. In 1761-63 laat Franciscus Johannes Moretus de zeven huisjes naast de inkompoort die tussen zijn woning en de Vrijdagmarkt stonden afbreken en vervangen door een nieuwe voorbouw. In 1876 verkocht Edward Moretus het huis van Plantin en al het drukkersmateriaal aan de stad die het omvormde tot een museum. Tussen 1937 en 1938 werd op de hoek van de Vrijdagmarkt en de Heilige Geestraat het prentenkabinet ingericht. Het pand krijgt in het verlengde van de voorgevel van de Vrijdagmarkt een gevel in neoclassicistische stijl. In 1945 wordt het museum zwaar beschadigd door een V-bominslag. De restauratiewerken begonnen in 1947 en waren in 1951 beëindigd.
53
Het woningbedrijf van Plantin bewaart tot vandaag typografisch materiaal, een bibliotheek, kunstvoorwerpen én een indrukwekkende grafische collectie. Het is de enige drukkerijuitgeverij ter wereld, die bewaard is gebleven uit de renaissance- en baroktijd. Het museum biedt een overzicht van de boekdrukkunst van de 15de tot de 18de eeuw. De volledig uitgeruste drukkerij bezit de oudste drukpersen ter wereld (circa 1600). De statige patriciërswoning bevat stijlkamers gestoffeerd met wandtapijten, goudleer, schilderijen (onder meer van Rubens), sculpturen, aardewerk en porselein. Ze geven een beeld van de Antwerpse patriciërswoning in de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw. Het Prentenkabinet verzamelt prenten en tekeningen van Antwerpse meesters van de zestiende eeuw tot vandaag. Het Museum Plantin-Moretus/Prentenkabinet werd in 2005 erkend als UNESCO-werelderfgoed en prijkt als enige museum ter wereld op deze lijst.
16
Rockoxhuis
Keizerstraat 10-12, 2000 Antwerpen Bus/tram: 4 – 7 - 10 – 11 –N14 – N2 Openingsuren: van 10 tot 18 uur Toegankelijk voor rolstoelgebruikers Activiteiten: gidsbeurten om 11, 12, 14 en 15 uur, tentoonstelling
“Dierenplezier in het Rockoxhuis”. Auteurs en illustratoren van jeugdboeken inspireerden zich op dieren die het onderwerp uitmaken van de kunstwerken uit het Rockoxhuis. Zij brengen nieuwe verhalen en illustraties over de dieren (geëxposeerd naast de inspiratiebron).
De belangrijkste bewoner van dit huis was Nicolaas Rockox (1560-1640). In 1588 werd hij voor de eerste maal schepen. Buitenburgemeester werd hij voor het eerst in 1603. Rockox was humanist en mecenas. Hij bezat zelf een fraaie collectie antiquiteiten en oude munten, die hem Europese faam bezorgde. Zijn huis was een ware ontmoetingsplaats voor humanisten en kunstenaars, waaronder Pieter Paul Rubens. In 1603 kocht Rockox het huis “Den Gulden Rinck” en het aanpalende pand in de Keizerstraat. Hij verbouwde beide panden tot één patriciërs woning in renaissancestijl. Na Rockox’ dood erfde zijn neef, Adriaan van Heetvelde, de woning. Indien deze laatste geen nazaten zou hebben, moest het verkocht worden ten voordele van de armen. Dat gebeurde ook in 1715. Frans van Simpelvelt kwam in het huis wonen en liet de renaissancegevel verbouwen in de toenmalige barokke bouwtrant. Ook later nog werd het huis vaak aangepast aan de behoeften en de smaak van de opeenvolgende bewoners. De structuur van de woning bleef evenwel bewaard. In 1970 kocht KBC het pand. Het was de bedoeling om deze 17deeeuwse woning haar oude luister terug te geven. Oude plannen waren er niet, maar archiefstukken over het huis gingen terug tot 1532. De beschrijvingen van de panden bij eigendomsoverdracht gaven heel wat informatie. Bij de restauratie bleef de oorspronkelijke stijl van de gevels en het interieur bewaard. Verlaagde plafonds en versieringen in neostijlen werden verwijderd om de originele toestand te herstellen. Waardevolle verbouwingen of aanpassingen bleven behouden, Zeven jaar na de aankoop werd het Rockoxhuis opengesteld voor het publiek.
54
Na de restauratie van het huis wilde men het interieur inrichten in de geest van de zeventiende-eeuwse patriciërswoning van Rockox. Rockox’ inboedel werd na zijn dood verkocht ten voordele van de armen. Stukken die eertijds in zijn bezit waren, bevinden zich vandaag grotendeels in musea. Het was dus niet mogelijk ze naar het Rockoxhuis terug te halen. Authentieke tijdsdocumenten maakten het evenwel mogelijk om de rijkdom van Rockox’ interieur weer te geven zonder daarbij ver af te wijken van de originele toestand. Ook de vroeg zeventiende-eeuwse binnentuin van het pand werd gereconstrueerd. Hoewel er geen iconografische bronnen voorhanden waren, zijn er voldoende aanwijzingen dat Rockox een stadstuin had. Voor de reconstructie van de tuin werd onder meer een beroep gedaan op het boek “Le théâtre d’agriculture” van Olivier de Serres dat Rockox zich in 1604 aanschafte. Hierin staan richtlijnen voor het aanleggen van een tuin en er zijn plattegronden in opgenomen. Bovendien ontving Rockox in 1609 en 1610 een zending plantjes, heesters en boompjes. Dankzij de bewaarde brieven die de zending begeleidden, weten
we exact over welke plantensoorten het gaat. Hierop heeft men zich gebaseerd voor de beplanting.
17
Museum Rubenshuis
Wapper 9-11, 2000 Antwerpen Bus/tram: 2 – 5 – 10 – 11 - 15 Openingsuren: van 10 tot 17 uur (laatste toegang om 16.30 uur) Gedeeltelijk toegankelijk voor rolstoelgebruikers
Na zijn terugkeer uit Italië kocht Rubens in 1610 aan de Wappervaart een zestiende-eeuwse woning in traditionele bak- en zandsteenstijl. Hij verbouwde die tot een woonhuis voor hem en zijn gezin. In dit gedeelte bevonden zich de privé-vertrekken. Op het gelijkvloers waren dat de spreekkamer, keuken en dienkamer, eetkamer en kunstkamer. De laatste twee hadden een meer openbare functie en zijn luxueuzer ingericht. Aansluitend waren er op de eerste verdieping de grote en de kleine slaapkamer, linnenkamer, hoekkamer en familiekamer. Door een gebrek aan historische gegevens is de huidige indeling en benaming van de kamers slechts een reconstructie die de zeventiendeeeuwse levenswijze aanschouwelijk maakt.
55
Het huis aan de Wapper werd naar het ontwerp van Rubens tussen 1610 en 1617 ook uitgebreid met een atelier en een portiek naar Italiaans model. Voor Rubens was de sobere façade niet belangrijk. Pas op de binnenplaats imponeerde hij de bezoeker met barokke effecten. Zo heeft men vanaf de binnenkoer een zichtas die vanaf de hoofdpoort door de portiek tot aan het tuinpaviljoen loopt. Ook de Vlaamse vleugel in noordelijke renaissancestijl contrasteert met de extravagante uitwerking van de Italiaanse vleugel met zijn grote rondboogramen en rijke sculpturale decoratie. De scènes en figuren gaan terug op de antieke oudheid, die humanist Rubens diepgaand kende en bewonderde. In zijn tijd was dit klassieke beeldprogramma echter niet uitgevoerd in steen, maar geschilderd als trompe-l’oeil. Het traditionele woonhuis en het barokke atelier werden verbonden door een portiek die eveneens door Rubens zelf werd ontworpen. De portiek doet denken aan een triomfboog en is geïnspireerd op de Porta Pia te Rome. Via de portiek kon men naar de tuin waar Rubens een sierlijk paviljoentje bouwde. Rubens’ verbouwingswerken verleende de woning de allures van een Italiaans Palazzo. Het barokke gebouw met zijn rijke en antiek geïnspireerde decoraties kende zijn gelijke niet in het toenmalige Antwer pen. Hij ontving er dan ook gasten als de aartshertogen Albrecht en Isabella, de kardinaal-infant Ferdinand, Maria de Medici en de hertog
van Buckingham. Rubens woonde hier tot aan zijn dood in 1640. Zijn echtgenote Helena Fourment bleef er nog vijf jaar wonen en verhuurde het huis daarna aan Lord Cavendish die in het schildersatelier een dressuurschool inrichtte. In 1660 verkochten de erfgenamen van Helena Fourment het huis aan de koopman Jacomo van Eycke. Daarna werd het eigendom verkocht aan de familie Bosschaert de Pret. Vooral in de tweede helft van de achttiende eeuw voerden zij ingrijpende verbouwingen door. Op het ogenblik van de bescherming in 1936 was het complex grotendeels volgebouwd en vernield. De portiek en het tuinpaviljoen bleven als enige authentieke restanten van het zeventiende-eeuwse complex over. Toen de stad Antwerpen het huis in 1937 verwierf, werd begonnen met een doorgedreven restauratie en reconstructie, onder leiding van stadsarchitect E. Van Averbeke. Hoewel gebaseerd op een grondige voorbereidende studie bleven er vele leemtes in de kennis van de oorspronkelijke toestand van het huis. Het huidige complex geeft dan ook eerder een evocatie van Rubens’ werk- en leefwereld dan een historisch exacte reconstructie.
18
Hofke van Roosendael
Terlindenhofstraat 265 Bus/tram: 28 Openingsuren: van 10 tot 18 uur Toegankelijk voor rolstoelgebruikers Activiteit: tentoonstelling “Residentie Merksem” over het residentieel wonen in Merksem
56
Onder de titel “Residentie Merksem” organiseert de Koninklijke Kring voor Heemkunde Merksem vzw een tentoonstelling over het residentieel wonen in Merksem. Gedurende vele jaren was Merksem een groot boerendorp en stonden er dus aardig wat boerderijen. Het was ook een toevluchtsoord voor rijke stadslui die tijdens de warme zomers de stadsdrukte wilden ontvluchten en verkoeling zochten op het platteland. Ze bouwden er prachtige huizen van plaisantie (buitenverblijven) die Hofkes werden genoemd. Zo kennen we het Beukenhof, Hof Bouckenborg, Catershof,... Later bouwden de rijke industriëlen, dokters en notarissen er prachtige grote huizen of villa’s. Naarmate Merksem zijn ruraal karakter verloor, verdwenen ook vele Hofkes en villa’s. Slechts enkele sieren nog steeds het straatbeeld. Tijdens deze tentoonstelling kan de bezoeker getuige zijn van de architectonische rijkdom die Merksem ooit uitstraalde. De geschiedenis van het huidige Hofke van Roosendael gaat terug tot de vijftiende eeuw. Het goed heette toen “De Kyckuyt” en werd omschreven als een “stede met huis”. Het lag naast een stuk land dat
“De Helle” werd genoemd. Katelyne Gielis erfde het geheel in 1497 of 1502 van haar vader en had het zeker tot 1530 in haar bezit. Anna Rogiers was de volgende eigenares. Zij verkocht het goed in 1546 aan Willem Van Paesschen die het in 1552 op zijn beurt van de hand deed, waardoor Franchois de Doncker de eigenaar werd. Op dat moment werd het geheel omschreven als: “een stede met huis, hof en land, speelhuis, bakhuis, schuur en paardenstal, overbuere geheten, met daaraan een boomgaard en visgracht, groot 1 ½ bunder, gelegen aan ’t Crooneinde”. Het domein bleef ongeveer een eeuw in deze familie. In de tweede helft van de zestiende eeuw werden zowel “De Kyckuyt” als “De Helle” volledig verwoest. Uit de schepenprotocollen van 1631 blijkt dat Jan Doncker met zijn familie domicilie heeft genomen op zijn huis en hof in Merksem, dus moet het in het begin van de zeventiende eeuw heropgebouwd zijn. In de verkoopakte van 1649 werd het goed beschreven als: “een huis van plaisantie met poorthuis, valbrug, hof, boomgaard, rondom in zijn grachten gelegen, met dreven en plantagie aan wederzijde van deze dreven” en daarnaast “een stuk land, nu boomgaard, gelegen achter de vorige, eveneens in zijn grachten en kanten, alles samen tegen de Lindestraat”. De nieuwe eigenaar is Dionisius van der Neesen. In 1691 kwam “De Kyckuyt” in het bezit van Theodoor van Roosendael, Antwerps grootaalmoezenier. Aan hem danken we de huidige benaming “Hofke van Roosendael”. Het kasteel bleef door erfenis in het bezit van deze familie tot op het einde van de achttiende eeuw. In de volgende periode veranderde het goed meermaals van eigenaar tot het in 1924 aangekocht werd door de gemeente Merksem.
57
Het huidige “Hofke van Roosendael” is het enige overblijfsel van het kasteel en is eigenlijk het poorthuis. Het was eertijds ingericht om twee gezinnen te huisvesten. De kasteleins en de koetsiers woonden er. Het hoofdgebouw, het eigenlijke kasteel, werd tijdens de Tweede Wereldoorlog zwaar beschadigd door een V-bom en werd afgebroken.
19
Sterckshof
Hooftvunderlei 160, 2100 Deurne Bus/tram: 10 – 21 – 33 – 410 – 411 – 412 – 414 – N24 Openingsuren: van 10 tot 17.30 uur Toegankelijk voor rolstoelgebruikers Activiteiten: gidsbeurten om 11 en 14 uur
Reeds vóór de 13de eeuw bevond zich op de plaats van het huidige Sterckshof –toen Hooftvunder genoemd - een versterkte hoeve, om-
58
ringd door een gracht. In de veertiende eeuw was ze eigendom van de machtige adellijke familie Van Deurne. In 1433 moeten Maria vander Elst en Jan de Coninc (alias Meyer) hun eigendom verkopen aan hun zoon Jan Meyer, nog steeds een tak van de familie Van Deurne. Op dat moment vinden we een eerste beschrijving van Hooftvunder. Het was al een aanzienlijk herengoed waarvan het opperhof volledig omgeven was door een slotgracht. Ook is er sprake van de kleine hoeve voor de brug, die later bekend stond als de Neerhoeve. De hoeve groeide uit tot een versterkt landgoed, dat herhaaldelijk van eigenaar wisselde. In 1465 woonden hier Willem de Cuypere en zijn echtgenote Kerstyne van Aemstel. Vermoedelijk rond 1478 kocht Ypol Terrax of Vledincx het hof. De erfgenamen van zijn zoon verkochten het goed in 1524 aan Gerard Sterck († 1564), koopman, bankier en geheim raadsman van keizer Karel V die via zijn moeder mogelijk opnieuw verwant was met de familie Van Deurne. De beschrijving in de koopakte bevat veel bijzonderheden. Hooftvunder werd nog altijd een hoeve genoemd, maar uit een aantal omschrijvingen kan men afleiden dat het veeleer het landgoed van een rijke stedelijke rentenier was. Een oppervlakte van 55 bunder was in die tijd enorm en wijst op een ander gebruik dan louter nutsbestemming. Ook de vermelding van grachten, wateringen en bossen doet al aan een huis van plaisantie denken. Bovendien had men het in de akte over het heerlijke recht om zwanen te mogen houden en is er sprake van “opgaende houten”, bomen die speciaal gekweekt worden omwille van de soort en niet als kaphout. Hooftvunder werd door Sterck verbouwd tot een riant buitengoed dat later naar hem zal worden genoemd: Sterckshof. Het kasteel had te lijden onder de godsdienstoorlogen maar werd in tegenstelling tot andere buitenhoven in Deurne niet volledig verwoest. De troepen van Farnèse lagen er immers ingekwartierd. Tot het einde van de zestiende eeuw bleef het goed in het bezit van nazaten van Sterck. Eén van hen, Godfried de Berghis, verkocht het in 1614 aan Chrisostomos Scholiers, een schatrijke koopman. Zijn kleinzoon verkocht het hof aan Jacob Edelheer, stadspensionaris. De nieuwe eigenaar die over een groot fortuin beschikte gaf het kasteel meer allure en uitstraling en bracht er – net als in zijn woning in de Lange Nieuwstraat - waardevolle kunst- en wetenschappelijke collecties in onder. Na de dood van Jacob Edelheer in 1657 kwam het kasteel in het bezit van zijn neef Jacob van Lemens, die in 1664 kinderloos stierf. De strijd tussen de erfgenamen leidde tot de verwaarlozing van het gebouw. Uiteindelijk kwam het landgoed in 1693 in het bezit van de jezuïeten van Lier. Wellicht zorgden ook de perikelen tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748) ervoor dat het Sterckshof verder verviel. Na de opheffing van de jezuïetenorde werd het domein in 1776 openbaar verkocht aan bankier Jan Baptist Cogels, die het samenvoegde met het landgoed Ter Rivieren.
In 1921 kocht het provinciebestuur van Antwerpen het Rivierenhof, waarvan het Sterckshof en de nabijgelegen neerhoeve, de zogenaamde Sterckshoeve, deel uitmaakten. Van het Sterckshof restten alleen nog de funderingen, een voorbouw uit het eerste kwart van de zestiende eeuw, een halfronde toren, de ingangspoort en wat vervallen bijgebouwen. Aan de hand van iconografisch materiaal en weergevonden grondvesten begon men in 1930 aan de reconstructie in vrij geïnterpreteerde neovlaamse renaissancestijl. Ook de Sterckshoeve wordt rond de jaren 1930 op basis van iconografische bronnen en met de nodige fantasie gereconstrueerd. Ze werd echter vernield door een V-bominslag en niet heropgebouwd. Reeds in 1938 kreeg het Sterckshof een museale bestemming onder het beheer van de “Vereeniging Museum voor Vlaamse Beschaving en Openluchtmuseum”. Commissielid Joseph De Beer (1887-1953) nam als conservator intrek in het kasteel. Hij bouwde een zeer ruime, maar heterogene collectie uit met stukken van de vereniging, bruiklenen en persoonlijke eigendommen. Na zijn dood in 1953 werd de collectie terug uit elkaar gehaald. Vanaf dan gaat het provinciebestuur het museum Sterckshof beheren. Eerst onder de naam Provinciaal Museum voor Kunstambachten Sterckshof, later als Provinciaal Museum Sterckshof – Zilvercentrum.
20
De Drie Torekens
De Berlaimontstraat 21-29, 2100 Deurne Bus/tram: 5 – 33 – N62 Openingsuren: van 10 tot 18 uur Toegankelijk voor rolstoelgebruikers
59
Het kasteel “De Drie Torekes” dat we vandaag kennen dateert van 1849, maar reeds in het begin van de vijftiende eeuw stond er op deze plaats een hoeve, “Te Couwelaer” genoemd. De hoeve werd voorzien van een wal en een gracht en evolueerde tot een huis van plaisantie (een buitenverblijf van rijke stadslui). In het begin van de zestiende eeuw moeten we ons het “Hof Te Couwelaer” dus voorstellen als een buitenhuis met kasteelallures, omgeven door tuinen. Op dat ogenblik was het kasteel in handen van Pieter de Francques, koopman in Antwerpen. Vanaf het midden van de zestiende eeuw had het kasteel te lijden onder de aanvallen van Maarten Van Rossum en de godsdiensttroebelen en werd het verscheidene keren vernield en heropgebouwd. De resten van het eigendom werden in 1584 verkocht aan de familie Gryspeer. Het goed werd op dat moment omschreven als: “een goot schoon
magnifique steenen huys van plaisantie geheeten Cauwelaer byde Leemputte, rontsomme bewatert, met een optreckende brugge ende zekere fundementen in d’eerde liggende, bequaem ome te erigeerene een gaelderije of andere schoone edifitien”. De familie Gryspeer verkocht het pand in 1606 door aan de rijke koopmansfamilie Brialmont, die het kasteel herstelden en uitbreidden. Dankzij een schilderij uit 1625 weten we hoe het domein er destijds uitzag. Het laat een renaissancekasteel zien met torens, slotgracht, ommuurde tuin, visvijvers, enzovoort. In de loop van de zeventiende eeuw veranderde het kasteel nog verschillende keren van eigenaar om in 1735 in handen te komen van Pedro de Man, schepen van de stad Antwerpen. Hij liet het kasteel aanpassen naar classicistisch model. Vier torens werden gesloopt, één van de pachthoeven werd omgebouwd tot remise, het kasteel werd volledig bepleisterd, enzovoort. De nazaten van de Man lieten het kasteel echter langzaam vervallen en in 1846 werd het kasteel verkocht aan de familie della Faille. Zij gaven architect Joseph Schadde de opdracht het kasteel te restaureren. Hij herbouwde het in neorenaissancestijl en maakte daarbij gebruik van de plannen, schilderijen en documenten die bewaard gebleven waren. Dit is ongeveer het gebouw dat vandaag de dag nog te zien is.
60
Gedurende de negentiende eeuw bleef het kasteel eigendom van de familie della Faille, maar in 1913 werd het goed verkocht aan een bouwpromotor. De grachten werden gedempt, aanplantingen verwijderd en de gronden werden verkaveld. In 1927 werd het kasteel gekocht door de gemeente Deurne, die een deel gebruikte voor haar eigen diensten en een deel verhuurde als woningen. In 1999 slaagden vijf gezinnen erin het kasteel te kopen. Ze restaureerden het en maakten er woningen in.
21
Hoeve Royenborg
Lange Bremstraat 97, 2170 Merksem Bus/tram: 3 – 28 – 33 – 123 – 660 Openingsuren: van 10 tot 18 uur Toegankelijk voor rolstoelgebruikers
Vroeger werd het beeld van Groot-Antwerpen voor een groot deel bepaald door landbouwbedrijven. In verschillende districten vinden we nog overblijfselen van hoeves. Alhoewel ze vaak een oudere kern bevatten of teruggaan op een vroegere vesting hebben deze hoeves grotendeels een 19de- of 20ste-eeuws uitzicht. Dat komt omdat de gebouwen telkens opnieuw werden aangepast aan veranderde bedrijfsnoden.
Merksem is vandaag een sterk geïndustrialiseerd en dicht bebouwd district. In de middeleeuwen was het echter een landbouwgebied. Tot laat in de negentiende eeuw bleef het een uitgesproken landelijk dorp en bevonden er zich verschillende verspreide hoeven. Hoeve Royenborg is hier nog een voorbeeld van. Door de uitbreidende industrie en de bevolkingsaangroei werd het grondgebied verkaveld en volledig volgebouwd in de eerste helft van de twintigste eeuw, waardoor de landbouwontginningen verdwenen. Royenborg is een omgrachte hoeve met losstaande bestanddelen. Het is waarschijnlijk een restant van een “huis van plaisantie” met bijhorende hoeve. Bij een eigendomsoverdracht in 1704 staat in de akte te lezen dat het gaat om “de hoeve met speelhuys, genaempt Royenborgh, hebbende den vrydom van acceys, gestaen in de Brestraete by den Cleynen Overhout, met eenen schoonen hoff ende boomgaert, omwatert pachterswooninghe, lande, enz.” Het oorspronkelijke huis van plaisantie en de hoeve zouden uit de zestiende eeuw dateren: er is al sprake van in 1561. In 1742 legden de Kerkmeesters van Sint-Walburgis beslag op de “hoeve met speelhuyse”. In 1743 werd Royenborg gekocht door Christiaan Terninck die de hoeve schonk aan een stichting die nog steeds zijn naam draagt. Het is vermoedelijk vanaf dan dat het huis van plaisantie niet meer werd gebruikt en het geheel tot hoeve werd omgebouwd. Te oordelen naar de ankers in de zijgevel gebeurde dit mogelijk rond 1761.
22 61
Hotel du Bois de Vroylande
Lange Nieuwstraat 94, 2000 Antwerpen Bus/tram: 2 – 3 – 5 – 10 – 11 – 15 Openingsuren: van 10 tot 18 uur Toegankelijk voor rolstoelgebruikers Activiteiten: mini-tentoonstelling, herberg “In de Gouden Scepter van Spagniën” met de mogelijkheid voor de bezoekers om iets te eten of drinken in de toenmalige tijdsgeest
Het voormalige Hotel du Bois de Vroylande bestaat uit een voorbouw aan de straatzijde met een doorgang naar de achterliggende binnenkoer. Deze is omzoomd door zijvleugels en een achterbouw. Via een poort in deze laatste bereikt u de tuin met achteraan een galerij en een koetshuis. Het geheel is het resultaat van eeuwenlange verbouwingen en uitbreidingen. Ondanks de verschillende bouwperiodes vormt het complex een harmonieus geheel met respect voor de verschillende bouwfases.
Tot de tweede helft van de zestiende eeuw stonden op de plaats van dit stadspaleis meerdere panden. Ze behoorden toe aan de bankier Paul van Dale. De panden werden op het einde van de zestiende eeuw samengevoegd en verbouwd door de Spaanse koopman Diego Pardo. Zijn renaissancewoning werd in 1641 opnieuw omgebouwd en vergroot door de Portugese diplomaat Yllan. Hij maakte van het geheel een barokpaleis. In 1654 was Christina van Zweden er gedurende vier maanden te gast. De gaanderijgevel op de binnenkoer bijvoorbeeld is nog een restant uit deze bouwfase. Pas in 1739-51 kreeg het complex zijn huidige vorm. Arnold Henri Jean du Bois en zijn echtgenote Catharina Ludovica Van Colen gaven Jan Pieter Van Baurscheit de jonge de opdracht een groot stadspaleis te bouwen naar de laatste mode. Symmetrie en regelmaat waren belangrijke uitgangspunten en de waardevolle onderdelen van de zestiendeeeuwse woningen moesten in de nieuwe aanleg worden opgenomen. Van Baurscheit vernieuwde het complex in rococostijl, richtte het opnieuw in en voorzag het van een nieuwe voor- en tuingevel.
62
De werken verliepen gefaseerd. Een eerste fase bestond uit de binneninrichting en het aanpassen van de gevels rond het binnenhof. Uit de rekeningen blijkt dat de binneninrichting onder andere bestond in het vervangen van de schouwen. Er werden ook lijsten geleverd voor boven de deuren en krullen voor de vensters in de grote zaal. Van de achttiende-eeuwse interieurinrichting resten nog een plafondschildering, marmeren schouw en eikenhouten deuren in de eetzaal van de achterbouw. De gevels rond de binnenplaats werden gepleisterd, geharmoniseerd en aangepast aan de achttiende-eeuwse mode, maar ze bevatten nog elementen van de oorspronkelijke bebouwing. In 1748 werd aan de voorgevel gewerkt. De voor Van Baurscheit ongebruikelijke asymmetrische opbouw van de voorgevel is te wijten aan het feit dat het oudere complex grotendeels bleef bestaan. Door de sobere uitwerking van de zijvleugels, de nadruk op de monumentaal uitgewerkte ingang en de smalle straat wordt deze echter niet als storend ervaren. In 1750 werd aan het koetshuis gewerkt. In een laatste fase werd de tuingevel aangepakt. In tegenstelling tot de voorgevel is deze wel symmetrisch uitgevoerd. In 1834 werd het complex aangekocht door Agnes Verhelle. Zij stichtte er de huidige school, de Dames van het Christelijk Onderwijs. De voorbouw en de oostgevel werden in 1944-45 door een V-bominslag verwoest. In 1949-52 werden de gevels getrouw gereconstrueerd onder leiding van Jan Smits. Het interieur in dit deel is echter niet meer authentiek. Op het gelijkvloers richtte hij een feestzaal in en op de verdieping een ruime, neobarok kapel.
23
Koninklijk Paleis
Meir 50, 2000 Antwerpen Bus/tram: 2 – 3 – 5 – 10 – 11 – 12 – 23 - 24 Openingsuren: van 10 tot 18 uur Niet toegankelijk voor rolstoelgebruikers Activiteit: rondleidingen met gids (duur 30 min), om het kwartier tussen 10 en 18 uur, telefonische reservatie bij: Erfgoed Vlaanderen, Katrien Van Den Houwe, tel. 03 212 29 70 (individueel bezoek wordt NIET toegelaten)
Voor Open Monumentendag wordt dit pand uitzonderlijk opengesteld, een primeur voor het grote publiek. Bezoekers worden door een gids op sleeptouw genomen en krijgen in dit vorstelijk monument een royale rondleiding. Naast de prachtige gerestaureerde spiegelzaal en de wandschilderingen in de Maarschalcksalons worden lokalen in restauratie toegelicht, samen met de geplande herbestemming. U ziet waar de notabelen en vorsten vertoefden, waar ze hun gasten ontvingen en u maakt kennis met de unieke bewonersgeschiedenis van dit pand… Een unieke kijk achter de schermen. Het Koninklijk Paleis werd in 1745 gebouwd in opdracht van Joan Alexander Van Susteren. Hij was heer van ’s-Gravenwezel, grootgrondbezitter, rentenier, koopman en bovendien enige erfgenaam binnen een aanzienlijk geslacht. Via erfenis kwam hij in het bezit van vier zestiende-eeuwse huizen op de Meir. Hij liet de succesvolle ontwerper Jan Pieter Van Baurscheit de Jonge een patriciërswoning bouwen. Van in het begin werd het pand door het volk als een “vorstelyck huys” betiteld.
63
Aan de hand van de bouwrekeningen kan de bouwgeschiedenis van het pand op de voet gevolgd worden. De eerste contacten tussen opdrachtgever en ontwerper dateren vermoedelijk van 1744. Aanvankelijk werd in ijltempo aan de bouw gewerkt. De voorbouw met voorgevel, geheel opgetrokken in Bentheimersteen, was, op enkele ornamenten na, in 1748 voltooid. Ook aan de interieurs werd reeds duchtig gewerkt. Enkele marmeren schouwen waren geplaatst en spiegels met lijstwerk waren geleverd. Van 1750 tot 1756 verliepen de werken trager. Er werd vooral aan de zijgevel en de binnenkoer gewerkt, maar het gebouw was nog verre van voltooid toen Van Susteren in 1764 plots overleed. Na zijn dood werd het huis meerdere malen op de vrijdagmarkt afgeroepen in opdracht van zijn erfgenamen. Uiteindelijk werd het goed verkocht aan jonker Johannes Baptista Augustin Joseph de Fraula die zorgde voor de verdere verfraaiing van de woning, de bouw van de stallingen en de aanleg van de tuin. In 1777 verkocht hij het gebouw aan Jean Alexander Joseph graaf Roose de Boisy en zijn echtgenote
Marie Anne Joseph Van de Werve. Hun jongste dochter erfde het in 1798 en zij verkocht het na de dood van haar man in 1812 aan het keizerlijk kroondomein. Napoleon had zijn oog op dit pand laten vallen als persoonlijke residentie voor zijn bezoeken aan Antwerpen. Hij liet er vooral in het achterste gedeelte aan de Wapperstraat en op de verdiepingen verbouwingswerken uitvoeren, waarschijnlijk onder supervisie van architect François Verly. Napoleon heeft echter nooit in het pand verbleven in tegenstelling tot zijn aartsvijand tsaar Alexander I, die er zijn intrek nam tijdens Napoleons verbanning naar Elba. Bij de oprichting van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden in 1815 werd het gebouw ter beschikking gesteld van Willem I, die er op zijn beurt veranderingswerken liet uitvoeren. Hij en zijn zoon verbleven herhaaldelijk in hun residentie in Antwerpen. Na de inhuldiging van Leopold van Saksen-Coburg kon het pand, dat staatseigendom was, gebruikt worden door de Belgische dynastie. Vooral in het begin van zijn regeringsperiode kwam Leopold I regelmatig naar Antwerpen en ontving hij in dit pand talrijke buitenlandse vorsten. Leopold II wou het paleis de functie geven van een vorstelijke residentie en liet er verscheidene werken uitvoeren. In 1914 verbleef koning Albert I er met zijn gezin. Zijn opvolgers Leopold III en Boudewijn verbleven er nog maar zelden. Later deed het pand dienst als cultureel centrum en filmmuseum. Momenteel wordt het in fases gerestaureerd en herbestemd, onder het beheer van Erfgoed Vlaanderen vzw.
24 64
Pastorie Sint-Bartholomeus Merksem
Bartholomeustraat 1, 2170 Merksem Bus/tram: 3 – 28 – 33 – 600 – 601 – 605 – 610 – 620 – 621 – 629 – 640 – 641 – 642 – 643 – 650 – 660 – 661 - 670 Openingsuren: van 10 tot 18 uur Toegankelijk voor rolstoelgebruikers Activiteiten: gidsbeurten om 10, 12, 14 en 16 uur
Tijdens de Open Monumentendag is het vijftiende-eeuws archief van de pastorie afhankelijk van de gelijknamige Sint-Barthelomeuskerk te bezichtigen. In de loop van de achttiende eeuw evolueerde de pastorie geleidelijk tot een apart gebouwtype dat qua stijl duidelijk beantwoordde aan de ontwikkelingen in de burgerlijke architectuur. De pastorie is opgevat als een dubbelhuis met klassieke plattegrond bestaande uit een centrale gang met aan weerszijden kamers, waaronder de spreekkamer. Deze pastorie in classicistische stijl, opgebouwd uit traditioneel bak-
steenmetselwerk verlevendigd met hardstenen details, bevindt zich ten zuiden van de kerk. In 1944 werd ze zwaar beschadigd door een V-bominslag. Na de oorlog, in 1948, werd de pastorie hersteld naar een ontwerp van architect R. Van Hekken. Reeds in het begin van de jaren 1200 was er sprake van een pastoor en een parochie in “Mercxem”, maar het duurde tot in de achttiende eeuw vooraleer hij over een eigen woning kon beschikken. Tot dan trokken pastoors hun plan door hier en daar in te trekken. Van in de zestiende eeuw werd er gespaard voor de bouw van een eigen pastorie. Uiteindelijk verkochten jonker Hendrik Jozef Geelhand, de laatste heer van Merksem, en zijn echtgenote in 1748 een stuk grond aan pastoor Gaspar Barbiers. Met het gespaarde geld en een extra lening, waarvan het Bisdom een deel op zich nam, werd in 1787 een pastorie gebouwd.
25
Pastorie Sint-Fredegandus
Lakborslei 31, 2100 Deurne Bus/tram: 10 – 410 – 411 – 412 – 414 – N24 – N62 – 33 Openingsuren: van 14 tot 18 uur Toegankelijk voor rolstoelgebruikers (mits hulp)
65
De pastorie van Sint-Fredegandus bevindt zich tegenover de kerk aan de Lakborslei. Oorspronkelijk was dit de dekenij. De eerstesteenlegging vond plaats in 1615, onder pater Anchement. In 1627 kon men de tuin uitbreiden door de gronden van de afgebrande brouwerij “De Pelikaan” aan te kopen. De tuin is ommuurd. Oorspronkelijk was dit pand waarschijnlijk een diephuis waarvan de voorgevel aan de zuidzijde lag. In 1763 zou dan aan de zuidoostelijke zijde een haakse uitbouw zijn toegevoegd, waardoor het pand nu een L-vormig dubbelhuis is. Op dat moment werd ook de barokke poortomlijsting (uit de tweede helft van de zeventiende of het eerste kwart van de achttiende eeuw zoals blijkt uit de steenhouwersmerken) van de zuidelijke naar de oostelijke gevel verplaatst. Aan de zuidzijde werd een nieuwe, eenvoudigere poortomlijsting aangebracht die het jaartal 1763 draagt. Door dit alles is de gevel aan de straatkant de huidige voorgevel. Tijdens de Franse periode werd de pastorie in beslag genomen. In tegenstelling tot vele andere kerkelijke goederen werd ze echter niet verkocht en uiteindelijk kwam het pand in het bezit van de gemeente. Het huis werd een tijdlang bewoond door een veldwachter en zijn gezin en door een werkman die bij gebrek aan betaling geen ander onderdak kon vinden. Wanneer precies de pastoor opnieuw zijn intrek nam in het pand is in de kerkarchieven niet terug te vinden. In 1892 drongen werken aan de pastorij zich op. Men wilde het bestaande pand afbreken en enkele meters verder een nieuwe pastorie bouwen, maar omdat de nieuwe constructie zou worden opgetrokken
op een grond belast met krijgserfdienstbaarheden kreeg men hiervoor geen toelating van het ministerie van oorlog. Er was geen andere keuze dan de bestaande pastorie te herstellen. Dit gebeurde in 189395, onder leiding van L. Gife. Het interieur van de pastorie is rijkelijk uitgewerkt met onder meer een dakgebinte en een voordeur uit de 17de eeuw, een trap en een stucwerksalon uit de 18de eeuw en tegelvloeren en een marmerschildering uit de 19de eeuw.
26
Pastorie van de protestantse kerk “De Brabantse Olijfberg”
Lange Winkelstraat 5, 2000 Antwerpen Bus/tram: 1 – 6 – 13 – 34 – 501 – 502 Openingsuren: van 12 tot 18 uur Toegankelijk voor rolstoelgebruikers
66
Onze kerkgemeenschap is veeltalig en –kleurig samengesteld. Sinds het eind van de jaren 1980 heeft ze zich opengesteld voor vluchtelingen en christenen uit het buitenland. Momenteel tellen wij een 25-tal nationaliteiten die verbonden zijn aan onze kerk. De kleur en fleur van onze kerk is daardoor wel veranderd, wat op zich een positief signaal is in de Sinjorenstad Antwerpen. We zijn daarom niet alleen een “monument”, maar ook een levende gemeenschap waar het goed “wonen” is. Zo hebben we al verschillende malen onze kerkdeuren open gesteld voor Mensen zonder Papieren. Ze kunnen hier gedurende 14 dagen wonen, eten en slapen. Op deze Monumentendag willen wij u ook iets laten zien van dat wonen van deze asielzoekers. Foto’s, een powerpoint presentatie en een levendige uitleg van de betrokkenen kan uw bezoek omlijsten. Een kerk waar het goed toeven en wonen-in-solidariteit is, mag ook gezien worden! U bent hartelijk welkom om te voelen hoe het protestantse erf met zijn veelzijdigheid een waardige plaats inneemt in het Antwerpse leven. Bij goed weer is zelfs een “terraske” op dit protestantse erf ook heel goed doenbaar. De protestantse kerk werd gebouwd in de eerste helft van de zeventiende eeuw als kloosterkapel voor de zusters annonciaden die in 1610 naar Antwerpen kwamen. In 1615 legden aartshertogen Albrecht en Isabella persoonlijk de eerste steen van deze kerk. Vandaar dat het ontwerp ervan wordt toegeschreven aan Wensel Coeberger. Aan de oostzijde van de kerk bevinden zich restanten van het voormalige annonciadenklooster. Het zijn bak- en zandstenen punt- en lijstgevels. Het kloostergebouw was oorspronkelijk veel groter en besloeg het terrein van de huidige nieuwbouw van de Universiteit Antwerpen. Na de
afschaffing van de kloosterorde in 1784 werd het klooster in 1798 openbaar verkocht. Ze deed achtereenvolgens dienst als gasthuis, magazijn en kazerne. Voor de kerk en de annexgebouwen vond men geen koper. Zij werden militair domein en de refter van het voormalige klooster werd een militaire bakkerij. Een daar ontstane brand sloeg over naar de kerk waardoor het dak en de toren instortten. Toen de kloosterkapel en de restanten van de kloostergebouwen in 1819 door Koning Willem I van de Verenigde Nederlanden aan de protestantse kerk werden afgestaan, bleef het woonkarakter behouden. Rond het binnenplein, een beetje afgescheiden van de straat, bevinden zich nog steeds de pastorie, de kosterij en een prachtig hoekhuis met trapgeveltjes.
27
Pastorie Sint-Amanduskerk
Sint-Norbertusstraat 1, 2060 Antwerpen Bus/tram: 3 – 5 – 6/34 – 12 – 413 Openingsuren: van 13 tot 18 uur Niet toegankelijk voor rolstoelgebruikers Activiteiten: demonstratie Monumentenwacht, wandelingen
67
Monumentenwacht Interieur demonstreert doorlopend onder meer hoe houtworm (“de memel”) kan bestreden worden en hoe metaal vakkundig kan onderhouden worden. Wandeling: “Wonen in de Sint-Amandusbuurt”. De wijk rondom de Sint-Amanduskerk heeft een hele geschiedenis te vertellen als het over “wonen” gaat. Vanaf de 19de eeuw evolueerde het van platteland tot een volwaardige wijk van de stad. De inwoners waren vooral mensen die hun inkomsten uit de nabijgelegen haven haalden. De wandeling tracht een zo volledig mogelijk beeld te geven van de woonarchitectuur in de 19de en 20ste eeuw en wil tegelijk het “nieuwe” wonen in de wijk aanduiden. Vertrekplaats: Sint-Amanduskerk, Van Kerkhovenstraat 35, 2060 Antwerpen. Uur: om 14, 15.30 en 16.30 uur (zonder reservatie). Duur: ong. 1 uur. De Sint-Amanduswijk ontstond in de negentiende eeuw als gevolg van de uitbreiding van de Antwerpse haven. Verschillende reders bouwden in deze buurt een herenhuis en vele havenarbeiders woonden er in de arbeiderswoningen. Het geheel behoorde toen nog tot de parochie van Sint-Willibrordus. De toename van de bevolking leidde niet alleen tot een groeiende nood aan woningen, ook de nood aan meer kerkelijke voorzieningen deed zich voelen en er werd een aanvraag ingediend om een nieuwe parochie op te richten. Zo werd de Sint-Amanduskerk in 1869-74 opgericht, naar een ontwerp van L. Baeckelmans. De kerk werd voor een groot deel gebouwd met giften van buurtbewoners.
De neogotische kerk is gelegen op een omheid terrein. De koorzijde is ingesloten. De pastorie van deze parochie bevindt zich in een doodlopend straatje ten westen van de kerk. Ze werd opgetrokken in neo-traditionele bak- en zandsteenstijl omstreeks 1875. Ten gevolge van oorlogsschade werden in 1955 herstellingen uitgevoerd. Het hoofdgebouw met dubbelhuisopstand staat via een gang in verbinding met de kerk. De kerk en pastorie vormen op stilistisch en stedenbouwkundig vlak één geheel. In de pastorie bevinden zich de rijk gestoffeerde salons van de pastoor met beschilderde plafonds, monumentale schouwen en houten vloeren. Hier ontving de pastoor zijn parochianen en vonden vergaderingen plaats.
28
Café du dôme
Grotehondstraat 2, 2018 Antwerpen Bus/tram: 8 – 9 – 11 – 32 – N14 Openingsuren: van 12 tot 18 uur Toegankelijk voor rolstoelgebruikers
68
Café du dôme werd in 1893 opgetrokken in de nieuw opgerichte wijk Zurenborg, naar een ontwerp van Jos Bascourt. Zurenborg is een wijk die op het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw uit de grond rees. In 1881 werd de “Société anonyme pour la construction du quartier de l’Est d’Anvers” opgericht. Zij wilde het landelijke Zurenborg uitbouwen tot een industriepark dat voor de aan- en afvoer van producten kon profiteren van het nabijgelegen goederenstation van Borgerhout. In 1882 reeds veranderde het perspectief. Vanaf dan ging men zich concentreren op urbanisatie en woningbouw. In 1886 werden voor dit doel een deel van de Zurenborggronden afgestaan aan de nieuw opgerichte “Société pour la construction de maisons bourgeoises”. In 1894 zouden de twee maatschappijen samensmelten. De woningen die de maatschappij optrok werden verhuurd aan een cliënteel dat ging van gewone burgerij tot “steenrijke vreemde kooplui”. Tijdens een eerste fase ging de aandacht vooral uit naar het gebied tussen Herentalse Vaart en Ringspoorweg. De bebouwing in deze omgeving bestond vooral uit gewone burgerhuizen. De woningen uit de beginjaren waren zeer traditioneel opgevat als bepleisterde en wit geschilderde classicistische lijstgevels. Zodra de maatschappij begon met de bouw van burgerhuizen voor een beter publiek werd naast het classicisme ook het eclectisme aangewend, om de gevels een monumentaler en rijkelijker uitzicht te geven. Vervolgens ging de aandacht van de maatschappij naar de CogelsOsyleibuurt. In tegenstelling tot het gedeelte ten noorden van de spoorweg werd deze omgeving bestemd voor villa’s en rijke burgerhuizen.
De straten in de hele wijk zijn recht, hier en daar onderbroken door een pleintje. De hoeken werden geaccentueerd door grote, monumentaler uitgewerkte panden die fungeerden als blikvangers voor de straat. Ze werden ingericht als winkelhuis of, indien men van het bestuur de toelating kreeg, een café. De bestuurders begrepen het belang van een café voor de aantrekkelijkheid van de buurt en voor het gemeenschapsgevoel onder de wijkbewoners. Vanaf de jaren 1890 werden herhaaldelijk cafés opgetrokken als onderdeel van een huizengroep. Café du dôme op de hoek van de Grote Hondstraat en de Arendstraat is daar een voorbeeld van. Voor de aanleg van de spoorweg moest het één van de sluitstukken van de wijk worden. Uit de bouwaanvraag kunnen we afleiden dat het pand een combinatie vormde van een koffiehuis op het gelijkvloers en een woning op de verdiepingen. In principe verhuurde de maatschappij enkel eengezinswoningen, maar de verdiepingen boven commerciële panden werden vaak afzonderlijk verhuurd. Dit pand bestaat uit een centrale rotonde met ernaast twee rechthoekige uitbouwen. Het is uitgevoerd in neo-Vlaamse renaissance met sterke barokinvloed. Inwendig is de rotonde afgedekt door een koepelvormig stucplafond, eveneens met barokinslag.
29
Frankrijklei 148
Pierre Withaeckx Lichtadvies, Frankrijklei 148, 2000 Antwerpen Bus/tram: 12 – 13 – 14 – 17 – 20 – 23 – 24 – 27 – 32 – 190 – 191 – 192 – 193 – 195 – 196 – 197 – 501 – 502 – 503 Openingsuren: van 10 tot 18 uur Niet toegankelijk voor rolstoelgebruikers Activiteit: Materialise MGX “Wonen in 2010”: nieuwste technologie van ontwikkeling en productie ontwikkeld aan Universiteit Leuven
69
Op de plaats van de Spaanse omwalling kwamen de huidige “leien”, prestigieuze lanen waarlangs representatieve gebouwen en woningen voor de bourgeoisie werden ingeplant. Tegenwoordig bestaat de bebouwing overwegend uit moderne hoogbouw met appartementen en kantoren. De oorspronkelijke bebouwing bestond echter voornamelijk uit herenhuizen met bepleisterde en beschilderde gevels. Dit pand is daar een voorbeeld van. Het werd in 1883 opgetrokken door architect Ernest Stordiau in opdracht van advocaat Victor Robijns. Voor hem richtte Stordiau in 1889 nog vier andere woningen op, allemaal gelegen aan de Belgiëlei. De gevel in neoclassicistische stijl is sober bepleisterd. Het interieur daarentegen valt op door een rijk materiaalgebruik. De toegang werd uitgewerkt in marmer. Via een aantal treden komt u bij de spreek-
kamer. Tegen de muren werden houten lambriseringen aangebracht. De ruimte bevat ook een houten schouw met Delftse tegeltjes. De volgende ruimte is het salon, dat evenals de erop volgende ruimte, een monumentale, in marmer uitgewerkte schouw bevat. De architecturaal uitgewerkte schouw van het salon werd in zwart marmer vervaardigd. In het bovenste gedeelte werd een schildering van een boor aangebracht. Ook het plafond van deze kamer werd decoratief opgevat. Vruchtenslingers en andere moulures verdelen het plafond in vakken. Deze bevatten in de hoeken polychrome medaillons. In de rechthoekige panelen ertussen ziet u onder meer schilderingen van muziek- en meetkundige instrumenten, een schilderij en een globe. Boven de monumentale schouw van de volgende kamer werd een spiegel aangebracht. De muren zijn hier bekleed met opgespannen en beschilderde stoffen. Het decor bestaat uit bloemenpanelen, met er rond een boord van vruchtenslingers, grotesken en siervazen. In de eetkamer ten slotte valt vooral de muurbekleding van beschilderde tegels op, met afwisselend een bloemenpatroon en een meer abstracte, gestileerde decoratie. Zowel op de bel-etage als op de eerste verdieping werden parketvloeren gelegd in een rijk geometrisch patroon. De trap is voorzien van een geornamenteerde smeedijzeren leuning.
30
70
Hotel de Wael
Salons Schoeters, Belgiëlei 150, 2018 Antwerpen Bus/tram: 2 – 8 – 14 – 15 – 17 – 27 – 190 – 191 – 192 – 193 – 195 – 196 - 197 Openingsuren: 10u – 18u Niet toegankelijk voor rolstoelgebruikers Activiteiten: tentoonstelling schilderwerken Ghislaine Laurensse, Bodega (bij mooi weer in de tuin!). Informatie wordt door de bewoners en werknemers verstrekt op vraag
In 1864 verkoopt “Madame Jansens”, echtgenote van Jean-Baptiste Mathysen (kunstschilder) een stuk grond aan “Dame Venderesje”, die er het nu nog bestaande huis liet bouwen. Na zes jaar verkocht zij het pand aan “Madame Begge”, die het in 1871 op haar beurt verkocht aan Leopold De Wael en zijn echtgenote Gabriela Van Ghendt, die het huis, de tuin, de stallingen, de schuur en de bijgebouwen verwierven voor omgerekend 2.045,12 euro. Leopold De Wael (1821-1892), geboren te Antwerpen was handelaar van beroep. In 1872 werd hij liberaal burgemeester van Antwerpen en bleef dat tot zijn dood in 1892. Datzelfde jaar werd het huis verkocht aan mevrouw weduwe Felix Grisar-Govaerts. In 1933 zal de familie Van den Abeele het huis verkopen aan de grootouders van de huidige
eigenaars, de familie Schoeters. Het pand werd aangekocht om er privé-feesten te verzorgen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was het een geliefd uitgangsoord voor heel wat jongeren uit de betere kringen. De feestjes begonnen voor het vallen van de avond en duurden tot het uitgaansverbod verviel. Twaalf jaar geleden namen Jorg en Frederika Schoeters, als vierde generatie, de traditiefakkel over en namen hun intrek in het huis. Ze wonen er nu met hun drie kinderen op de derde en vierde verdieping. De eerste twee verdiepingen worden nog steeds gebruikt als feestzaal en in de kelderverdieping bevinden zich de keukens en de kantoren. Hotel de Wael zoals het pand tegenwoordig genoemd wordt, is één der oudste, nog bewaarde herenhuizen aan de Belgiëlei. Het herenhuis, gebouwd tussen 1860 en 1865, is een typisch product van zijn tijd. Met zijn bepleisterde, witgeschilderde gevel, uitgesproken horizontale accenten, pseudo-bossage op het gelijkvloers, geprononceerde middenpartij en majestueus bel-etagebalkon past het perfect in de neoclassicistische traditie die reeds van het begin van de negentiende eeuw de burgerlijke architectuur beheerste. De brede rondboogpoort uiterst links is de vroegere koetspoort die naar de achterin gelegen stallingen voerde.
71
De vroegere koetsdoorgang werd hier echter vervangen door de huidige vestibule en trap naar de bel etage waar de familie Schoeters haar feestzalen heeft ingericht, salons in neolodewijk XV en XVI-stijl en een intimistisch antichambre in neovlaamse Renaissance met vensters in loodglas. De statige smeedijzeren trap leidt naar andere salons waar vroeger de bibliotheek en muziekkamer waren gevestigd. Het was hier dat ooit de befaamde Franz Lizt concerteerde. De slaapkamers waren een verdieping hoger en de zolder was voor de inwonende dienstboden. De keukens, de wasplaats en de provisiekamers waren en zijn nog steeds in de kelderverdieping.
31
In De Gulden Spoor
Sint Vincentiusstraat 20, 2018 Antwerpen Bus/tram: 2 – 8 – 14 – 15 – 17 – 27 – 190 – 191 – 192 – 193 – 195 – 196 – 197 – 297 - 507 Openingsuren: van 10 tot 17 uur Niet toegankelijk voor rolstoelgebruikers
Deze woning werd in 1902-1904 opgericht door architect Walter Van Cuyck. Hij werkte in opdracht van Frans Claes (1860-1933), oudheidkundige en sinds 1911 conservator van het Stedelijk Museum Vleeshuis. Claes liet
het bouwen voor zijn indrukwekkende privé-verzameling van kunst- en oudheidkundige voorwerpen, waaronder vele met betrekking tot de schuttersgilden. Frans Claes maakte van de woning een museum dat ook in het buitenland gekend was. Het museum hield echter op te bestaan met de dood van de stichter in 1933. Het smalle neogotische pand aan de straatkant is eigenlijk alleen een toegangsgebouw. Via een opengewerkte galerij, waarvan de wand versierd is met een fries verwijzend naar de schuttersgilden, bereikt u het hoofdgebouw. Dat is opgevat als een patriciërswoning en staat achterin de tuin. Het bijgebouw ernaast was een koetshuis, opgebouwd uit zuilengangen afkomstig van een koopmanshuis aan het Kipdorp. Het interieur van het hoofdgebouw, dat in functie van zijn museale bestemming werd ingericht, is een combinatie van recuperatiemateriaal en oude elementen in een nieuw negentiende-eeuws kader. Het bevat authentieke en waardevolle stukken. Op de begane grond zijn er vier zalen die elk de naam van een patroonheilige van een schuttersgilde dragen: Sint-Joris, Sint-Christoffel, Sint-Sebastiaan en Sint-Michiel. De Sint-Joriszaal is ingericht in gotische stijl. De witstenen schouw dateert van 1314 en is afkomstig van de voormalige Sint-Jorispoort. De eiken kroonlijst met opengewerkte paneeltjes is gedecoreerd met ranken en gildenattributen. Op de balksloffen staan de initialen DGW, verwijzend naar “De GoedWillighen”, die de Antwerpse kruisboogschutters in hun wapen dragen.
72
De Christoffelzaal herinnert aan de Kolveniers. De roodmarmeren schouw dateert uit de zeventiende eeuw. De deurmakelaar is afkomstig van het huis van Balthasar Deurweiders, eertijds in de Koepoortstraat. Zijn initialen en wapenschild zijn erop afgebeeld, evenals het beeld van de patrones van zijn vrouw. Verder het monogram der “GoedWillighen”, waarvan hij de hoofdman was, en het jaartal 1625. In de Sint-Sebastiaanzaal herinneren de pijl en boog in de balksloffen aan de handbooggilde. Het Jeruzalemkruis verwijst naar het wapen van de Oude Handboog. De aanwezige hoekkastjes zijn versierd met het typische Antwerpse wortelmotief. De rode marmeren schouw is zestiende-eeuws, evenals het plateelwerk met sleutelbloempjes. Het is afkomstig van een huis dat in 1883 werd afgebroken bij de rechttrekking van de Schelde.
De Sint-Michielszaal heeft balksloffen met de afbeelding van Sint-Michiel met draak. De prachtige schouw van blauwe steen, ingelegd met wit marmer en met eikenhouten kroonlijst, dateert van ca. 1650. De hal en trapzaal hebben geschilderde lambriseringen en imitatiemetselwerk erboven. De bovenverdiepingen zijn soberder, maar er zijn ook interessante, muurvaste interieurelementen, zoals de schouwen, de vele deuren met telkens verschillende glas in loodpanelen en de tegelpanelen. Momenteel is het pand eigendom van het Sint-Vincentiusziekenhuis. Vroeger was er een instituut voor verpleegkunde met internaat in ondergebracht. Nu wordt het gebouw gebruikt door administratieve diensten en als vergaderruimte. In het vroegere koetshuis bevindt zich nu de afdeling nierdialyse.
32
Woning Lieven Gevaert
Belgiëlei 117, 2018 Antwerpen Bus/tram: 2 – 8 – 14 – 15 – 17 – 27 – 190 – 191 – 192 – 193 – 195 – 196 - 197 Openingsuren: van 10 tot 18 uur Niet toegankelijk voor rolstoelgebruikers Activiteiten: gidsbeurten om 11, 12, 14, 15 en 16 uur (duur rondleiding +/- 20 min.)
73
Lieven Gevaert (1868-1935) was een autodidact die in 1890 een atelier oprichtte waar hij met ambachtelijke middelen fotopapier maakte. Het kleine familiebedrijf groeide uit en verhuisde meermaals. Met de steun van de Antwerpse zakenman Segers werd in 1894 de firma L. Gevaert & Cie. opgericht. In 1897 vestigde Gevaert zich in Mortsel waar in 1904 de eerste steen gelegd werd van de nieuwe fabriek die zou uitgroeien tot het huidige complex. Kenschetsend voor Gevaerts persoonlijkheid als ondernemer waren zijn sociaal en Vlaams bewustzijn. Lieven Gevaert woonde met zijn gezin in dit herenhuis aan de Belgiëlei. De imposante woning uit 1912 werd opgetrokken in neoclassicistische stijl. Het is de laatste grote realisatie van architect Jos Bascourt. De voorgevel is opgetrokken in natuursteen. Het interieur van dit herenhuis, eveneens in neoclassicistische stijl, is zeer rijkelijk uitgewerkt. Momenteel wordt de woning gebruikt door het militair provinciecommando. Via een inkomgang met marmeren vloer en lambrisering komt u in een grote centrale hal. De kamers van het gelijkvloers en de eerste
verdieping zijn rond deze hal geschikt. Op het gelijkvloers liggen de representatieve vertrekken achteraan. Ze hebben zicht op de tuin. De rookkamer heeft ingewerkt meubilair dat één geheel vormt met de lambrisering. De eetzaal is voorzien van een deurhoge lambrisering en imitatie goudleer. Op het plafond is stucwerkversiering aangebracht. Vanuit de eetzaal bereikt u de ontbijtzaal en heeft u een zicht op de halfronde wintertuin. Tegen de wand van deze laatste staat een ingewerkte fontein met daarboven op het plafond ribben in stucwerk die de indruk doen ontstaan dat het om een afgeplatte halve koepel gaat. De vloer is uitgewerkt in mozaïek. De eerste verdieping bereikt u via de staatsietrap in de centrale hal. U komt op een bordes dat zowel de ingang als de centrale hal overspant. De slaapkamers komen allemaal op het bordes uit. In deze kamers is het oorspronkelijk interieur en meubilair nog grotendeels bewaard. De kamers van de tweede verdieping zijn enkel te bereiken met een diensttrap die vertrekt vanuit de kelders. Via een kleine, afgesloten ruimte staat de diensttrap ook in verbinding met de eerste verdieping.
33
Rust- en verzorgingstehuis Vinck - Heymans
Arthur Goemarelei 18, 2018 Antwerpen Bus/tram: 6/34 – 25 – 26 – 27 – 34 – 38 - 298 Openingsuren: van 10 tot 18 uur Toegankelijk voor rolstoelgebruikers Activiteiten: fototentoonstelling, powerpoint- presentatie over het dagelijkse leven in het tehuis, animatie in de tuin met eetkraampjes en een rommelmarkt, gidsbeurten om 10, 13, 15 en 17 uur
74
Wonen in een rust- en verzorgingstehuis (rvt) heeft een andere dimensie dan wonen in een privé-woning. Bij aankomst kunnen de bezoekers terug in de tijd door de foto’s van de “tijd van toen” te vergelijken met de situatie de dag van vandaag. Deze situatie wordt verduidelijkt tijdens een rondleiding achter de schermen. Wonen houdt immers ook verband met huishoudelijke activiteiten zoals wassen en strijken. Graag laten we de bezoekers kennismaken met de manier waarop deze activiteiten georganiseerd worden in het rusthuis. Ook technische verzorgingsapparaten maken deel uit van de woonomgeving. Tijdens de rondleiding wordt hun gebruik toegelicht. Vinck - Heymans beschikt ook over een mooie tuin die voor de gelegenheid het decor is voor allerhande buitenactiviteiten. Het hoofdgebouw van het rustoord Vinck - Heymans is een monumentaal gebouw in witte baksteen en natuursteen dat in 1907 werd
opgetrokken op initiatief van enkele religieuzen. In 1923 verkreeg de kloosterorde “Les Dames de Sion” de eigendomsrechten. De orde kocht nabijgelegen gronden en bouwde een kapel waarvan u nu nog steeds een stukje toren ziet in de gevel aan de straatkant. Het complex was toen een kostschool voor jonge juffrouwen. Op het einde van de Tweede Wereldoorlog kregen Canadese soldaten hier onderdak. Nadien stond het gebouw leeg. In 1958 kocht de voorloper van het OCMW, de Commissie van Openbare Onderstand (COO), de terreinen. De gebouwen waren een openbare nalatenschap van mevrouw Heymans, weduwe Vinck. Na renovaties opende het rustoord in 1962 haar deuren voor 116 senioren en zieken. Traditiegetrouw gaf het COO het rusthuis de naam van haar weldoenster. Ondertussen werd de kapel verbouwd tot een complex met een feestzaal. Ook werden drie verzorgingsafdelingen ingericht voor 70 andersvalide senioren. De afdelingen werden in gebruik genomen in 1965. De volgende jaren kwam er ook een nieuwe zijvleugel. Deze afdeling met een- en tweepersoonskamers voor 88 zorgbehoevende senioren opende officieel zijn deuren in 1973. In 1988, na 25 jaar dienst, voldeed het oorspronkelijke rustoord in het hoofdgebouw niet meer aan de huidige infrastructuur- en brandveiligheidsnormen. Er volgden grote renovaties aan de voorbouw en de feestzaal. Tegelijkertijd kocht OCMW Antwerpen aanpalende eigendommen voor verdere uitbreiding. Het huidige rusthuis is sinds 1996 volledig in gebruik.
75
34
Rust- en verzorgingstehuis Sint-Maria
Vredestraat 93, 2600 Berchem Bus/tram: 6/34 – 21 – 32 – 38 – 190 – 192 – 193 – 195 – 197 – 297 – 298 – 501 –502 – 503 Openingsuren: van 10 tot 18 uur Toegankelijk voor rolstoelgebruikers Activiteiten: tentoonstelling, gidsbeurten elk half uur (te reserveren op tel. 03 285 30 04 of via e-mail:
[email protected])
Het rust- en verzorgingstehuis Sint-Maria werd in 1903-1907 opgetrokken als ziekenhuis. Het ommuurde, bak- en zandstenen complex in eclectische neorenaissancestijl was een ontwerp van R. Vaes. Sint-Maria was opgebouwd volgens de principes inzake ziekenhuisbouw van het eerste kwart van de twintigste eeuw. Het bestond uit een centraal gedeelte en verschillende afzonderlijke ronde zalen met afdelingen
genees- en heelkunde en besmettelijke ziekten. Het geheel zou geïnspireerd zijn op het Stuivenbergziekenhuis. Rond 1935 werd aan het geheel een kapel toegevoegd naar ontwerp van F. Peeters, maar die is ondertussen terug gesloopt. In 1956-64 werd een moederhuis met pediatrie bijgebouwd, evenwijdig met de Uitbreidingstraat. Het hospitaal had een belangrijke regionale functie. Als gevolg van de reconversie in de ziekenhuissector dienden, volgens het masterplan, alle ziekenhuizen met minder dan 150 bedden hun deuren te sluiten. Er kon echter bewerkstelligd worden dat deze bedden ingeruild werden voor rust- en verzorgingstehuisbedden. Zodoende werd het Sint-Mariagasthuis in 1988 omgevormd tot RVT. Omdat de infrastructuur van de oude gebouwen ontoereikend was voor de nieuwe bestemming, werden er renovatiewerken uitgevoerd. Vandaag voorziet het RVT Sint-Maria huisvesting aan 179 ouderen en 31 volwassenen met een niet-aangeboren hersenletsel. De nadruk wordt gelegd op huiselijkheid en streven naar een haalbare zorg op maat.
35
Volks- en schildersmuseum Deurne
Koraalplaats 2 Bus/tram: 10 – 21 – 33 – 410 – 411 – 412 – 414 – N24 Openingsuren: van 10 tot 18 uur Gedeeltelijk toegankelijk voor rolstoelgebruikers Activiteiten: openstelling van “Schilder- en decoratiemuseum” met winkel en atelier; gidsbeurten om 11 en 14 uur; wandeling onder begeleiding van gids
76
Om 11 en om 14 uur worden geleide wandelingen voorzien. Ze vertrekken aan het Volksmuseum aan de Koraalplaats en nemen de bezoeker mee langs onder meer een negentiende-eeuwse werkmanswoning, de houten woningen uit de periode van de krijgsdienstbaarheden en de pastorie. Het volks- en schildermuseum is gevestigd in zeven arbeiderswoningen en een voormalige wagensmidse. Oorspronkelijk stond op deze plaats een hoeve die volgens een akte uit 1493 door de “Choralen” van Antwerpen verpacht werd aan een zekere Peter Van Hulshout de Oudere. Het volks- en schildermuseum draagt nog bouwsporen van een middeleeuwse langgevelhoeve. De Koraalplaats dankt haar naam aan de “Choralen”, leden van het zangkoor van de Antwerpse kathedraal die in het begin van de vijftiende eeuw een vereniging hadden opgericht en vanaf dan ook de eigen financiën beheerden.
Samen met de omliggende straatjes gaat de Koraalplaats in oorsprong terug op een vijftiende-eeuwse dorpsuitbreiding aan weerszijden van de Turnhoutsebaan. De huidige bebouwing dateert echter grotendeels uit de tweede helft van de negentiende en het eerste kwart van de twintigste eeuw. Het gaat voornamelijk over arbeidershuizen langs rechte stegen en binnenplaatsen. Mogelijk zijn een paar daarvan verbouwde hoeves uit een oudere periode. Een voorbeeld hiervan is ook nog te vinden aan de Joostplaats. Verder werden er ook een aantal houten woningen opgericht. Deze manier van bouwen was verplicht als de gebouwen in het schootsveld van de Brialmontvesten lagen (1861-65), omdat ze in tijden van oorlog snel gesloopt moesten kunnen worden. In de jaren 1960 kwam de oude dorpskern onder druk te staan. De oude en kleine loonarbeiderswoningen in de smalle stegen waren niet langer gewild. Nadat vzw Turninum zich er vestigde en er het volks- en schildermuseum uit de grond stampte kwam er terug belangstelling. Het volksmuseum reconstrueerde er onder meer een arbeiderswoning van voor 1914 die als decor gebruikt werd bij de verfilming van het boek “Kaas” van Willem Elsschot. Tijdens de Open Monumentendag wil Turninum de bezoeker enerzijds het wonen in het verleden tonen - in het museum - en anderzijds het wonen in deze omgeving in 2007.
77
Het museum is ontstaan uit het werk van een groep vrijwilligers die in de zeventiger jaren opgravingen verrichtte aan het kasteel Gallifort en die deze locatie als uitvalsbasis gebruikte om hun vondsten verder te onderzoeken en te inventariseren. De vereniging restaureerde de site geleidelijk aan en richtte de gebouwen in met oud gereedschap, huisraad, curiosa, enzovoort. In de tentoonstellingsruimte wordt een beeld geschetst van het leven en het werk van de gewone man in het begin van de twintigste eeuw. De collectie van Turninum bestaat verder nog uit boeken, documentatie en een archief over de geschiedenis en de heemkunde en volkskunst van Deurne.
36
Militair Hospitaal
Marialei 53/2, 2018 Antwerpen Bus/tram: 2 – 6/34 – 8 – 9 – 11 – 15 – 14 – 15 – 17 – 27 – 32 Openingsuren: van 10 tot 18 uur Gedeeltelijk toegankelijk voor rolstoelgebruikers Activiteit: gidsbeurten doorlopend; tentoonstelling over de herontwikkeling van de site tot nieuwe woonwijk
Twaalf jaar geleden verliet de laatste soldaat het Militair Hospitaal van Antwerpen, een fascinerend en verborgen terrein van 7,7 hectare binnen de stad. Binnenkort wordt de site een nieuwe woonwijk met
een variatie aan appartementen, lofts en stadswoningen. Het ontwerp van Beel & Achtergael Architecten respecteert de beschermde gebouwen op de site en schept tegelijk een dialoog tussen oude en nieuwe bouwstijlen. Naar aanleiding van Open Monumentendag wordt een tentoonstelling op de site georganiseerd, waarbij de herontwikkeling van de beschermde monumenten op de site van het oude hospitaal tot lofts en appartementen centraal staat. Rond het einde van de achttiende eeuw veranderde de mentaliteit van de autoriteiten ten overstaan van de zieke en gekwetste militairen. In plaats van ze te verzorgen in burgerlijke hospitalen, gaf men er de voorkeur aan krijgsgasthuizen op te richten. Vooral kloosters die aan het einde van het Oostenrijks bewind waren afgeschaft, kwamen in aanmerking voor gebruik als militair hospitaal, al waren de aanpassingen voor verzorging en sanitair zelfs voor die tijd soms zeer beperkt. De Franse Commissaris van de Republiek stelde in 1794 vast dat de Stad Antwerpen reeds in 1544 eigenaar was van het klooster met school dat de jezuïeten verlaten hadden in de Prinsenstraat en eiste het op om het voornaamste militair hospitaal te worden.
78
Het Militair Hospitaal Prinsenstraat bleef in werking tot in 1910, maar al in de tweede helft van de negentiende eeuw voelde men de noodzaak om over een meer efficiënt hospitaal te beschikken. Enkel nieuwbouw kon aan deze verzuchtingen voldoen. Na tal van besprekingen werd besloten een nieuw krijgsgasthuis en een arsenaal te bouwen op het terrein van “fortje 4, te Berchem”. Het arsenaal en het ziekenhuis waren volledig van elkaar afgescheiden. Het eerste had zijn toegang aan de Lange Leemstraat, de ingang van het hospitaal ligt aan de Marialei. De scheiding werd gevormd door het lintvormig kazernegebouw van het gasthuis. Daar werden dienstvertrekken, opslagplaatsen, verplegerskazerne, kantine, keuken, baden, wasserij en ontsmettingslokalen ondergebracht. Het nieuwe hospitaal werd gebouwd met kennis van de geëvolueerde inzichten inzake hygiëne en besmetting. Het zalensysteem werd vervangen door het paviljoensysteem dat zowel een grote toevoer van verse lucht bood, als de mogelijkheid tot isolatie per behandelingssoort toeliet. De paviljoenen werden verbonden door lange gangen die praktisch alle ruimtes verbonden. Ook ondergronds bevond er zich een gangensysteem. Het geheel was gegroepeerd rond een monumentaal uitgewerkte kapel. In 1910 waren de werken klaar, zodat in 1911 het militair gasthuis en de hoofdapotheek hun werking konden beginnen. De hoofdapotheek lag aan de “militaire straat”, het verlengde van de Marialei. Ook de woning van de hoofdapotheker, de woning van de
onderdirecteur van het hospitaal, enkele woningen voor officieren en de voormalige woning van de hoofdgeneesheer-directeur waren hier gesitueerd. Aan de overkant van de straat bevond zich onder meer het klooster van de hospitaalzusters. De augustinessen, die reeds vanaf 1912 bij het militair gasthuis gevestigd waren, waren onlosmakelijk met de site verbonden. Ze beschikten over een eigen kapel bij het klooster.
37
Appartement Jozef Peeters
De Gerlachekaai 8, 2000 Antwerpen Bus/tram: 6/34 – 8 – 23 – N62 Openingsuren: van 10 tot 18 uur Niet toegankelijk voor rolstoelgebruikers Geen vrije toegang. Enkel onder begeleiding van gids in groepjes van max. 12 pers.
Kunstenaar Jozef Peeters (1895-1960) moet gezien worden als één van de belangrijkste bezielers van de abstracte kunst in België. Hij was actief als kunstenaar, ontwikkelde kunsttheorieën, had contacten met vele kunstenaars in binnen- en buitenland en was stichter van verscheidene artistieke kringen en tijdschriften. Centrum van zijn artistieke gedachtegoed was het appartement aan de De Gerlachekaai waar Jozef Peeters en zijn echtgenote Pelagia Pruym in 1924 gingen wonen. In 1925 werd zijn dochter Godelieve geboren en een jaar later zijn zoon Maarten. Zijn dochter woont nog steeds in het appartement.
79
Het interieur van het appartement is volledig door de kunstenaar zelf ontworpen volgens zijn constructivistische principes. De uitwerking vormt een manifest van zijn artistieke en modernistische opvattingen. Architectuur en beeldende kunst vormen één geheel en voor hem is er geen onderscheid tussen plastische en decoratieve kunsten. De bemeubeling en beschildering van het appartement moeten dan ook als een Gesamtkunstwerk bekeken worden. Door de abstracte kleuring van muren, plafonds en schrijnwerk herwerkt Peeters de hele binnenruimte op een plastische manier. Het appartement van Jozef Peeters bestaat uit 4 kamers: een atelierruimte, de speel- en slaapkamer van de kinderen, de ouderslaapkamer en de woonruimte. Ze zijn gelegen langs een smalle gang die een perspectivische rol vervult. Elke kamer krijgt een geometrische beschildering met een aparte kleurstelling, rekening houdend met de lichtinval en met de functie van de kamers. Daardoor heeft elke kamer zijn eigen karakter en sfeer. Zo is de gang voorzien van een beschildering in grijze tinten. Op de deuren is in potloodlijnen een houtimitatie
getekend. Ook het atelier is in grijs witte tinten geschilderd en ademt een koele lichte sfeer uit. De slaapkamer van de kinderen is uitgewerkt in roze tinten. De intieme sfeer van de ouderslaapkamer ontstaat door de schildering in grijze en blauwe tinten en de warme gele kleur van het meubilair. De leefkamer is dan weer geschilderd in warme gele, groene en okertinten. Peeters voerde de beschildering uit in olieverf. De laatste laag werd afgewerkt met de tamponneerborstel. Gezien het specifieke karakter van de kleuren werd bij de restauratie alles in het werk gesteld om de oorspronkelijke beschildering te behouden. Voor dit nieuwe interieur ontwierp hij ook sobere en (multi)functionele meubelen, ingegeven door de beperktheid van de ruimte. Zo zijn bijvoorbeeld de plinten van de kasten benut als opbergruimte met schuiven. Een ander voorbeeld is het meubel in de gang dat zowel dienst doet als kapstok, bergmeubel en elektriciteitsmeterkast. Het meest multifunctionele meubel bevindt zich in de ouderslaapkamer waar de opklapbedden en kaptafel veranderd kunnen worden in een studeerkamer met bureau en kastje. De meubelen zijn niet decoratief uitgewerkt. De nadruk ligt op de kleur en de textuur van de verschillende houtsoorten.
38
Het Kiel: de Braemblokken
Evert Larockstraat 2-4-6, 2020 Antwerpen Bus/tram: 1-4-13-24-38-290-291-295-298 Openingsuren: van 10 tot 18 uur Toegankelijk voor rolstoelgebruikers Activiteiten: in “de Zaan” aan de Evert Larockstraat een tentoonstelling over de Braemblokken; wandeling door de wijk
80
In de Zaan ontvangt u een plannetje waarmee u een wandeling door de wijk kan maken. Het brengt u langs de Alois de Laetstraat, waar u binnenwandelt in een oorspronkelijk duplexappartement. Vervolgens komt u langs de gerestaureerde plafondschildering in de Emiel Vloorstraat. Vanaf de elfde verdieping in de Maurits Sabbelaan heeft u een mooi zicht op de “Wooneenheid Zaanstraat”. De wandeling eindigt in het ontspanningslokaal “Home Van Roy”. Op al deze locaties wordt aan de bezoeker duiding gegeven over de site. In Antwerpen werden rond 1950 terreinen ter beschikking gesteld van de drie huisvestingsmaatschappijen, voor de bouw van grootschalige nieuwbouwwijken. Zo ontstonden voor “Onze Woning” de blokken op de Luchtbal door Hugo Van Kuyck, en voor “De Goede Woning” het complex aan de Jan De Voslei en het Kielpark door Jos Smolderen. “Huisvesting-Antwerpen” gaf aan Renaat Braem de opdracht
een nieuwe wijk te ontwerpen op het Kiel. Hij werd bijgestaan door Hendrik Maes en Victor Maeremans. Het complex dat uit negen woonblokken van acht tot twaalf verdiepingen en een laagbouwcomplex met bejaardenwoningen zou bestaan, en in totaal een achthonderdtal woningen moest tellen, werd van 1950 tot 1957 opgetrokken. De Braemblokken behoren tot de ongeëvenaarde hoogtepunten van de sociale woningbouw in België, en vertolken de meest vooruitstrevende principes inzake stedenbouw en wonen in de naoorlogse jaren. Braem leverde hiermee een eigen interpretatie van de in 1952 voltooide “Unité d’Habitation” in Marseille, het meesterwerk van zijn vroegere leermeester Le Corbusier. Vanuit een sterke sociale bewogenheid definieerde Braem architectuur als “de kunst van het organiseren van het leefmilieu tot bevrijding van de mens”. Voorwaarden voor een bevrijdend woonklimaat waren de drie “joies essentielles”: licht, lucht en ruimte. Bij de inplanting van de blokken op het Kiel stapte Braem af van de gebruikelijke parallelle strokenbouw zoals op de Luchtbal. Hij wilde een organische openheid vol ruimtelijke dynamiek. In de brede westelijke helft verplaatste hij de drie grootste blokken naar de rand van het terrein. In de smalle oostelijke helft schikte hij de blokken in zigzagvorm. Zo ontstond om en rond de gebouwen een overvloed aan groen, stond geen enkel blok in de schaduw van een ander en behield elke woning een vrij zicht op de horizon. Door grote, zuidelijk of westelijk georiënteerde ramen kregen de woonkamers van de appartementen bovendien een maximale zoninval. Een ander belangrijk kenmerk van de blokken is dat ze gebouwd zijn op palen of “pilotis”, een constructie die hier voor het eerst in België op grote schaal werd toegepast. Voor Braem primeerde de overtuiging dat de grond van iedereen was, dat er nergens muren mochten staan, en dat je in alle vrijheid overal moest kunnen doorkijken.
81 Het concept van de blokken beantwoordde aan een basisprincipe van de naoorlogse stedenbouw, de “neighbourhood unit”, waaruit op schaal van de wijk een solidaire gemeenschap moest ontstaan. Geen donkere portieken of gangen zoals weleer, maar heldere inkompaviljoenen, trappenhallen en buitengalerijen als voortzetting van de straat, die spontane contacten bevorderen zonder de privacy te schenden. Elke verdieping van elk blok was evenwichtig samengesteld uit verschillende woningtypes om de mix van generaties of grote en kleine gezinnen te bevorderen. Andere “sociale” voorzieningen waren buurtwinkels voor de primaire levensbehoeften, een plonsbad, een rolschaatsbaan en speeltuigen voor de jongste bewoners, een zithoek met banken en een clublokaal voor de ouderlingen. Een belangrijk gegeven in het architectuurklimaat van de jaren vijftig
was het streven naar een “synthèse des arts”, niet door het toevoegen van kunstwerken, maar door architectuur en techniek, kleuren, vormen en plastische expressie in één geheel te integreren. Op het Kiel bijvoorbeeld werden beeldhouwwerken – kariatiden – functioneel gebruikt als steun voor een inkomluifel. Daarnaast werden de afzonderlijke blokken geïdentificeerd door een eigen kleurschema, gebaseerd op de drie primaire kleuren rood, geel en blauw. Dat moest de bewust nagestreefde indruk van blijheid en dynamiek versterken. Voor het interieur van elk van de inkompaviljoenen ontwierp Braem een kleurconcept met vlakken en motieven dat zoldering en wanden moest overdekken. Ook de schoonheid van de machine kreeg een plaats in het “totaalkunstwerk”: de kleurrijke leidingen en gigantische stookketels en pompen van de thermische centrale werden als abstracte composities letterlijk in een vitrine geplaatst, met de torenhoge schouw als merkteken.
82
Om de toekomstige bewoners van het Kiel tot “goed” wonen op te voeden, stelde Braem in 1953 in het eerst voltooide blok dertien modelappartementen tentoon. Deze werden door evenveel jonge designers ingericht met meubels die even fris en modern waren, als democratisch geprijsd. Zo wilde hij laten zien hoe kleur en een rationele meubilering de indruk van ruimtelijkheid in het moderne appartement konden versterken. Ten tijde van de bouw van het Kiel namen troosteloze rijen houten noodwoningen de aangrenzende terreinen in. De aanblik ervan sprak beter dan de statistieken over de erbarmelijke woonomstandigheden waarin velen zich nog bevonden, ook tien jaar na het beëindigen van de Tweede Wereldoorlog. Uit getuigenissen van de eerste generatie bewoners van het Kiel – enkelen wonen nog steeds in de blokken – is gebleken hoezeer deze moderne woningen een stap vooruit betekenden: weg met de kolenkit en de bedompte lucht, eindelijk warm stromend water, een badkamer en eigen toilet, een praktische keuken, inbouwkasten en een riant uitzicht.
39
Haringrokerij
Kronenburgstraat 34, 2000 Antwerpen Bus/tram: 4 – 8 – 22 – 23 – 25 – 26 Openingsuren: van 10 tot 18 uur Gedeeltelijk toegankelijk voor rolstoelgebruikers Activiteiten: doorlopend gidsbeurten; permanente fototentoonstelling. Als afsluiter van de dag organiseert de Haringrokerij een gesprek “Samen wonen in de Stad” van 17 tot 18 uur. Inschrijven kan via mail:
[email protected]
Foto’s vertellen het verhaal van het project. Jonge gezinnen, op zoek naar een plek om samen te wonen, toverden een oude leegstaande industriële haringrokerij om in een groene oase in de stad, een monument om in te wonen. De vergelijking “voor en na” kan u nu toetsen aan de realiteit vijftien jaar later. Al die tijd was samen wonen een geweldige meerwaarde.
83
De Haringrokerij werd gebouwd in neo-Vlaamse baksteenarchitectuur door bouwmeester Henri Thielen in opdracht van de gebroeders Vanden Bemden. De firma Vanden Bemden was reeds actief in de jaren 1700. De zaak was toen gevestigd in de Zakstraat, vlakbij de oude Vismarkt. Dit gedeelte van de stad werd bij de rechttrekking van de Scheldekaaien gesloopt, zodat verhuizen noodzakelijk was. De nieuwe vismarkt werd in 1893 gebouwd in de Riemstraat. Op 8 februari 1893 werd bij het college van Burgemeester en Schepenen een bouwaanvraag ingediend voor de “Bouwing enen woning, bureel, magazijnen en stalling” in de Kronenburgstraat. De aanvraag werd ingediend door bouwmeester Henri Thielen, voor rekening van Henri Vanden Bemden - De Bom en zijn broer Edouard Vanden Bemden. Eén van hen woonde in het bij de zaak aansluitende neorenaissancepand in de Scheldestraat. Het complex werd verscheidene keren uitgebreid en aangepast aan technische en functionele evoluties. Dit is te merken aan de stijlbreuken en de sporen van opeenvolgende verbouwingen. Aanvankelijk werd op deze plaats vooral vis verhandeld. Pas in het begin van de twintigste eeuw zou er ook gerookt worden. De rokerij werkte als een continubedrijf, wat wil zeggen dat er ook ’s nachts gerookt werd. Het is wellicht aan de stokers te wijten dat tweemaal een hevige brand uitbrak. De vis werd eerst in de werkplaats gepekeld en later schoongewassen en op houten spiesen geregen. De spiesen werden manueel in de schouwen gehangen en in een totale cyclus van 1 dag per lading gerookt. Daarvoor werd vuur gestookt met krullen van beukenhout. In 1974 werd de bedrijvigheid stilgelegd. Het pand werd verhuurd. Eerst als woonplaats, later als opslagplaats voor oud ijzer en oud papier. In de gebouwen van de rokerij werden in de jaren ‘90 vijf wooneenheden van verschillende grootte ingericht. De verscheidenheid van de gebouwen - magazijnen, bestaande woningen en burelen – liet de bewoners toe de woning aan te passen aan de eigen behoeften. De gebouwen zijn geschikt rond een binnenkoer die de woonkwaliteit ten goede komt. Naast open ruimte met semi-publiek karakter bezit elke woning ook over private buitenruimte. De oude burelen van de haringrokerij doen dienst als kantoren en vormen een buffer aan de straatzijde. Een gedeelte van de gebouwen, een werkplaats en enkele schouwen werden bewaard en worden bij gelegenheid opengesteld voor het publiek.
40
De Natie 76 en De Natie 22
Vlaamsekaai 74-76, Gijzelaarsstraat 22, 2000 Antwerpen Bus/tram: 6/34 – 8 – 23 – N62 – N24 – 291 - 295 Openingsuren: van 10 tot 18 uur Toegankelijk voor rolstoelgebruikers Activiteiten: fototentoonstelling over de toestand voorheen en het bouwproces; rondleiding; voorleesmomenten voor kinderen door Veerle Dobbelaere op de binnenkoer rond het thema “Samenwonen in de stad”; rondleidingen in de brouwerij; lezingen door o.a. ir. architect Bieke Druyts over “Duurzaam wonen”, Jan Rodts (Vogelbescherming Vlaanderen) over “Gastvrije woningen in de stad voor vogels”; prijsuitreiking van de wedstrijd voor het ontwerp van een origineel vogelkastje (jury: Jan Rodts, Geert Hoste, Eric Dumortier, Daniel Verlooven, Bieke Druyts) - voor volledige update programmatie:
[email protected]
In de jaren negentig werd tussen de Gijzelaarstraat en de Vlaamsekaai een multifunctioneel stadsproject gerealiseerd in opdracht van Camera Work nv: een renovatie- en nieuwbouwproject rond de vroegere terreinen van entrepots Compagnie Collignon. In 1989 kocht nv Camera Work een aantal werkmanshuizen aan de Vlaamsekaai. Ze zouden worden ingericht voor eigen gebruik, namelijk als tentoonstellingsruimte, burelen en woning voor de vennoten. De huizen waren identiek op vlak van indeling, bouwmaterialen en structuur en waren op het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw opgetrokken door een Duitse bouwfirma. Hoewel erg onderkomen, was de structuur stevig en niet aangetast door de jaren van verwaarlozing.
84
Kort na de aankoop van de werkmanshuizen werd bekend dat de onderneming “Collignon” definitief zou verhuizen naar een nieuwe vestiging in de haven. Hun gebouwen Gijzelaarsstraat 20-22, Vlaamsekaai 76 en de achterliggende en ingesloten pakhuizen werden te koop gesteld. Twee geïnteresseerde kopers boden zich aan: een discount supermarkt en een schroothandel gespecialiseerd in autoafbraak. Dit betekende de doodsteek voor de plannen die nv Camera Work had gekoesterd, namelijk het combineren van werken en rustig wonen. Daarom kochten ze het complex zelf aan. In een eerste fase werd de benedenverdieping van de huizen aan de Vlaamsekaai gerenoveerd tot een tentoonstellingsruimte. Vervolgens werd de rest van de renovatie bekeken: de verbouwing van de bovenliggende verdiepingen en van de magazijnen achter de Vlaamsekaai. Uiteindelijk werd beslist het centrale magazijn af te breken en door deze ontpitting een circulatie te creëren via een centrale binnenkoer. DE NATIE 76 was geboren: een groene kern met daar rond commerciële ruimten, een artisanale brouwerij, kantoren en woongelegenheden.
Pas in 2000 werd de tweede fase aangevat. Daar waar de oude douaneentrepots, paardenstallingen en opslagruimten nieuwe invullingen hadden gekregen met zo weinig mogelijk ingrepen in de oude architectuur, werd besloten om op de plaats van de vervallen oude smidse, kantoren en een nieuwbouw op te trekken. Een gebouw dat weliswaar zou refereren naar de vroegere bouwstijl en functie, maar gezet met de nieuwste bouwtechnieken en -materialen en volgens hedendaagse inzichten in duurzaamheid, ecologie en multifunctioneel gebruik. Het ontwerp was in handen van Meta-architectuur, een jong, maar niettemin reeds zeer bekend en bekroond Antwerps architectenteam. DE NATIE 22 is het resultaat. Volgens het opzet huisvest het woon- en werkeenheden en een imposante commerciële ruimte.
85
86
87
ACTIVITEITEN
41
De kunst van het wonen
Ontdek met gidsen van Antwerpen Averechts Deurne Zuid. De privé-woning van de architect Renaat Braem, een voorvechter van de modernistische architectuur in Vlaanderen, is sinds enkele jaren een museum. De zorgvuldige restauratie van deze modelwoning biedt een mooie inkijk in veertig jaar wonen en werken van deze architect. We bezoeken zijn woonvertrekken en zijn atelier en koppelen hieraan een architectuurwandeling in de omgeving. We wandelen eerst naar de Unitas tuinwijk van architect Van Steenbergen. In de Van Notenstraat maken we kennis met enkele markante woonhuizen in modernistische stijl. Vertrek: om 10, 13 en 15 uur aan het Renaat Braem-huis, Menegemlei 23, Deurne Zuid (tram 8 en 11) Duur: ongeveer 1,5 uur Reservatie noodzakelijk: via het secretariaat van Antwerpen Averechts op weekdagen tussen 10 en 15 uur, tel. 03 260 39 39 in samenwerking met VIOE - Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed
42 88
Wandeling Unitas tuinwijk
Wonen tijdens het interbellum, woningschaarste, sociaal wonen, eigen huis met tuintje,… het zijn allemaal aspecten die deel uitmaken van het verhaal van de Unitas tuinwijk in Deurne. Gebouwd tussen 1923 en 1932, naar een ontwerp van architect E. Van Steenbergen, vormde ze een schoolvoorbeeld van de tuinwijkarchitectuur uit het interbellum. Het volledige verhaal wordt u verteld door een gids/bewoner uit deze wijk. Vertrek: om 10.30 en 14.30 uur aan het Adelbert Kennisplein in Deurne (tram 8 – 11 – 19 – 20 – 33) Duur: 1,5 uur Reservatie noodzakelijk: tel. 03 321 23 83 (Erwin Mievis) of via mail
[email protected]
43 Rondrit in de tuinwijken van Hoboken Met de aangroei van de bevolking als gevolg van de industriële expansie, nam de vraag naar goedkope woningen toe. In het begin van de 20ste eeuw trachtte de gemeente Hoboken met de aanleg van twee tuinwijken hieraan tegemoet te komen. De wijk Moretusburg, gelegen tussen de spoorweg en het industriegebied, werd uitgebouwd naar een ontwerp van Frans Van Rompaey en was bedoeld om de arbeiders van de nabijgelegen industrie van goede en goedkope woningen en een basisinfrastructuur te voorzien. De eerste straten werden geopend vanaf 1901 door de vereniging “Le progrès industriel et commercial”. Tussen 1911 en 1913 werd de kerk van SintJozef gebouwd. In 1912 begon men met de bouw van de scholen aan de Maalbootstraat. De bebouwing bestaat vooral uit gegroepeerde eengezinswoningen van één of twee bouwlagen met voortuintjes. Meest typisch zijn de afgeschuinde puntgevels onder pannen mansardedaken. De tuinwijk Heike bestaat uit 90 eengezinswoningen en is gelegen aan de Steynstraat, Hobeuchemstraat, Genachtenstraat, Drossaardplein en Dillesstraat. Deze wijk werd gebouwd vanaf 1922 door de “Samenwerkende Maatschappij voor Goedkope Woningen”, eveneens naar een ontwerp van Frans Van Rompaey.
89
Een toeristentrammetje met gids voert de bezoekers van de ene tuinwijk naar de andere. Onderweg is er aandacht voor de grote herenhuizen van de Louisalei en voor de nog resterende “kasteeltjes” in het district. Voor individuele bezoekers is een wandel- of fietstraject uitgestippeld. In beide tuinwijken is er een informatiepunt en animatie voorzien. Toeristentram: vertrekpunt A: Sint-Jozefkerk, Moretusburg, op het uur vanaf 10 tot 17 uur (niet om 12 uur) vertrekpunt B: Drossaardplein, op het half uur vanaf 10.30 tot 17 uur (niet om 12.30 uur) Prijs: 1 euro pp (kinderen tot 12 jaar gratis) Wandel- en fietstraject: doorlopend (aan de infopunten is een brochure te verkrijgen) Organisatie: Cultuurraad Hoboken, district Hoboken, Cultureel Ontmoetingscentrum, in samenwerking met Het GenOOtschap, stuwgroep vOOr cultuur.
44
Wandeling Zurenborg
Zurenborg is een wijk die op het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw volledig uit de grond rees. De “Société pour la construction de maisons bourgeoises” was verantwoordelijk voor de verkaveling en de bebouwing van het tot dan landelijke gebied. De woningen die de maatschappij optrok, werden verhuurd aan een cliënteel dat ging van gewone burgerij tot rijke buitenlandse kooplui. Tijdens een eerste fase ging de aandacht vooral uit naar het gebied tussen de Herentalse Vaart en de Ringspoorweg. De bebouwing in deze omgeving bestond voornamelijk uit gewone burgerhuizen. De bebouwing uit de beginjaren was zeer traditioneel opgevat als bepleisterde en beschilderde lijstgevels. Zodra de maatschappij begon met de bouw van burgerhuizen voor een beter publiek werd naast het classicisme ook het eclecticisme aangewend om zo de gevels een monumentaler en ook rijkelijker uitzicht te geven. Vervolgens ging de aandacht van de maatschappij naar de Cogels-Osyleibuurt. In tegenstelling tot het gedeelte van de wijk rond de Dageraadplaats was de Cogels-Osyleibuurt bestemd voor villa’s en rijke burgerhuizen. Vertrek: om 10.30-12 uur en 14-15 uur aan het Tramplein (onder het viaduct) Tickets: te verkrijgen via Toerisme Antwerpen, Grote Markt 13, tel. 03 232 01 03, vanaf 15 augustus
45 90
Tentoonstelling “Monumentaal wonen”
De Antwerpse fusie telt 460.000 inwoners. Een deel daarvan woont in een monument. Sommige van deze monumenten zijn opgetrokken als woning en hebben deze functie doorheen de geschiedenis blijven behouden. Wel zijn ze vaak gerenoveerd of gerestaureerd of aangepast aan de eisen van het hedendaags wooncomfort. Daarbij is het steeds zoeken naar een samengaan van het behoud van historiciteit en kwalitatief wonen. Daarnaast zijn een aantal panden herbestemd tot woning. Industriële complexen, schoolgebouwen, pakhuizen, postkantoren, ze komen allemaal in aanmerking. In deze tentoonstelling worden de mogelijkheden en de aantrekkelijkheid van het wonen in een monument aan de hand van voorbeelden getoond. De tentoonstelling gaat door in het Mercator Orteliushuis. Op het einde van de vijftiende eeuw was het gebouw eigendom van de patriciërsfamilie Tichelt - Van Papendonck. Tijdens de zestiende eeuw
was het gebouw in handen van verschillende generaties van de familie Dedeckere. Zij verbouwden het tot een ruim landhuis en breidden het stelselmatig uit met panden in de Lange Ridderstraat en aangrenzende huizen in de Kloosterstraat. Na de dood van Peter Pascual Dedeckere junior in 1691 kwam het gebouw in handen van de familie Schut. Norbert Schut, koopman, bouwde het complex uit tot een stadspaleis dat tegelijkertijd ook de zetel van zijn commerciële activiteiten werd. In 1698 liet hij het barokke gebouw oprichten door meester Hendrik Frans-Verbrugghen en creëerde zo een gesloten hof. De mooie façade in classicerende barok fungeerde als voorgevel. De hoofdtoegang van het pand was dan ook langs de Lange Ridderstraat gesitueerd. In 1790 verkochten de erfgenamen van Schut het gebouw aan de familie Janssens, die eigenaar bleef tot 1841, maar het pand meestal verhuurde. De nieuwe eigenares werd Anna Leysen, die het gebouw inrichtte als oliefabriek. Omdat het pand een industriële functie kreeg, verloor het al snel zijn prestige. Door de elkaar opvolgende industriële activiteiten en de ermee gepaard gaande aanpassingen en de algemene achteruitgang van de buurt kwam het pand in verval. In 1946 werd het aangekocht door “Les demeures historiques de Belgique” die er een culturele bestemming aan wilde geven. Het pand werd gerestaureerd. De homogene indruk die het geheel nu op ons nalaat is het resultaat van deze restauratie. Toch ademt het gebouw nog steeds de rijkdom van zijn zeventiende en achttiende-eeuwse bewoners uit. In 1950 werd het pand overgedragen aan de stad Antwerpen. De bestemming ervan zou een aantal malen veranderen, maar uiteindelijk werd in 2000 de stedelijke archeologische dienst in het complex ondergebracht.
91 Stedelijk Informatiecentrum Archeologie en Monumentenzorg Kloosterstraat 15, 2000 Antwerpen Geopend van 10 tot 18 uur
46
Theatervoorstelling “Mijn hart”
In “Mijn hart” vertelt Stefan Perceval het verhaal van een ridder die op iedereen verliefd wordt, maar nergens heen kan met zijn hart. Deze ridder - geboren als vlinder om zich als mens te ontpoppen - vlucht en vaart over alle werelddelen, op zoek naar het ware geluk. Soms, heel soms, denkt hij het geluk gevonden te hebben, maar altijd kruist het noodlot zijn hartegeluk. Gewrongen met zijn hart vertimmert hij zijn hartgeklop en verbergt het in het laatste huis waar hij leeft, harteloos. Zal iemand het hart ooit vinden? En zal die het hart weer brengen waar het behoort? Net zoals in de liefde bezet “Mijn hart” plekken die het niet gewoon zijn om bezet te worden en wakkert hierdoor de interesse naar en voor deze plekken aan. “Mijn hart” is een vertelling voor iedereen vanaf 10 jaar. De voorstelling vindt plaats in een woning, Kerkstraat 32, 2060 Antwerpen. Info en reservatie: HETPALEIS, tel. 03 202 83 60,
[email protected], www.hetpaleis.be “Mijn hart” is een co-productie van HETPALEIS en Open Monumentendag Vlaanderen i.s.m. de stad Antwerpen en met de steun van de Vlaamse overheid.
47
92
750 jaar Meir
De handelaarsvereniging Meir vzw bestaat officieel sinds 1984. De vzw tracht het hele commercieel gebeuren op de as tussen de leien en de Groenplaats te stimuleren. Dit doet zij door begrippen als “netheid, veiligheid, bereikbaarheid, kwaliteit en verantwoordelijkheid” meer inhoud te geven. Daarnaast hecht zij ook een groot belang aan de herwaardering en behoud van de historische gevels van deze cultuurhistorische as. Zij tracht ook het wonen boven de winkels in dit gebied te stimuleren, omdat deze panden mooie woongelegenheid kunnen voorzien en om de straat, ook na de winkeluren, een levend karakter te geven. Vandaar het initiatief van de vzw Meir om, in het kader van de viering van 750 Jaar Meir dit jaar, de 2 scholen op haar as: St.-Jan Berchmans en De Dames (vroegere kloosters - dus privé-woningen), aan te zetten mee te doen met “Open Monumentendag”. Vroeger telde de Meir tal van prestigieuze privé-woningen, die met de ontwikkeling van de straat tot wat ze vandaag is, gesloopt of omgebouwd werden.
U bent welkom om een fototentoonstelling te komen bekijken van de school en zijn omgeving rond de periode van 1900. Het college en zijn kapel werden opgetrokken in triomfantelijke neogotiek, die onder impuls van baron Jean de Béthune de architectonische belichaming van het katholieke reveil in de negentiende eeuw was. De glasschilder kunst profiteerde mee van die heropleving: didactisch opgevatte pareltjes van glasramen moesten het katholieke geloof visualiseren. Zo ook in de Sint-Jan Berchmanskapel. De op de glasramen afgebeelde heiligen, waaronder heel wat typische Antwerpse heiligen, vormen als het ware een grandioos stripverhaal van zoveel eeuwen kerk geschiedenis hier te lande. De overdracht van geloofswaarden en van morele attitudes bij de studerende jeugd stond hierbij voorop. Zeer gerenommeerde glasateliers, zoals Stalins en Janssens in Antwerpen (die ook voor de kathedraal opdrachten uitgevoerd hebben), moesten dit didactisch concept artistiek uitwerken. Alleen al de magie van dit sublieme kleurenspel deed (en doet nog steeds) de religieuze sfeer perfect aanvoelen. Sint-Jan Berchmanscollege, Meir, 2000 Antwerpen Opendeur tussen 14 en 17 uur De Dames, Lange Nieuwstraat 94, 2000 Antwerpen Open tussen 10 en 18 uur
93
94
95
STADSPLANNEN
01 02
26 12
i
09 04 03
16 14
05
06 LANGE NIE UWSTRAAT
13 08
07 22 15 23
17
i 45
96 10 11
39
i
29
ANTWERPEN
27
97
37
40
98
33
ANTWERPEN
31 32 30
99
36
KIEL
38
44 28
100 36
BERCHEM
34
LAN GE B 21 REMS TRA AT
AAT OFSTR DENH TERLIN 18
101
AT TRA USS ME O L O RTH T-BA SIN
24
MERKSEM
20
25 35
102
19
DEURNE
103 41 42
DEURNE
104
105
INFO
ENKELE VERDUIDELIJKINGEN
Eclectisme
stijl die bestaat uit de vermenging van allerhande invloeden en stijlen tot iets nieuws
Bleekhof
open ruimte waar men was te bleken legt
Plebaan
pastoor van een kathedraal
Val van Antwerpen Verovering door de Spanjaarden onder leiding van Alexander Farnese van onze stad. Als tegenmaat- regel sloten de noordelijke Nederlanden de Schelde af Contrareformatie reactie van de Roomse kerk tegen de Reformatie en het protestantisme Beluik
106
reeks van identieke, kleine huisjes met slechts één vrijstaande gevel rond een gemeenschappelijk woonerf waar zich gemeenschappelijk sanitair en een waterpomp bevond.
LITERATUUR
Hieronder vindt u een greep uit de gehanteerde literatuur.
Allegaert, Patrick; Basyn, Jean-Marc; Coomans, Thomas; e.a., Architectuur van Belgische hospitalen, Deel van: M & L cahier / België. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Bestuur Monumenten en Landschappen. Brussel; vol. 10, Brussel, 2004. Buyle, Marjan en Manderyck, Madeleine, “Wonen in een schilderij. De conservering en restauratie van Jozef Peeters’ atelierflat (1926) in Antwerpen”, Monumenten en Landschappen, 17/6, 1988. De Brabander, Guido, Na-kaarten over Antwerpen, Brugge, 1988. De Nave, Francine; Tijs, Rutger, Het complex woning-ateliers Museum Plantin-Moretus: Unesco-werelderfgoed: beknopte bouwgeschiedenis van de enige volledig ingerichte drukkerij-ateliers met woning uit de zestiende eeuw op wereldvlak bewaard aan de Antwerpse Vrijdagmarkt, Antwerpen, 2005. Laporte, Dirk; Horsten, Frans, Begijnhoven in Vlaanderen, Openbaar kunstbezit in Vlaanderen. - Antwerpen; vol. 39: 4, Sint-Niklaas, 2001.
107
Leemans, Hertha, Het Koninklijk Paleis bouwer en bewoners, s.l., 1970. Rebmann, Petra, Het Rivierenhof. Vijf eeuwen parkgeschiedenis, Antwerpen, 1997. Smets, Marcel, De ontwikkeling van de tuinwijkgedachte in België. Een overzicht van de Belgische volkswoningbouw 1830-1930, Brussel, 1977. Tijs, Rutger, Antwerpen. Historisch portret van een stad, Tielt 2001. Van Langendonck, Linda, Evolutie van een bouwstijl. Opgang en verval van een patriciërswoning, Den Grooten Sot en Het Brantijser. Twee patriciërswoningen aan de Sint-Jacobsmarkt, Antwerpen, 1999. Verhelst, Dirk, Tot eerlick onderhoudt van meyskens clene. Geschiedenis van het Maagdenhuis van Antwerpen, Antwerpen, 1996.
ERFGOEDDAG 2008 “toekomst”
De Erfgoeddag in het voorjaar en de Open Monumentendag in het najaar zijn uitgelezen momenten om – respectievelijk - het roerend en onroerend cultureel erfgoed te ontdekken. Beide evenementen vormen dan ook een uniek erfgoedtweeluik. De Erfgoeddag is met zijn 8ste uitgave in 2008 levendiger dan ooit. Het thema draagt daar in niet geringe mate toe bij: “toekomst”. Ook al komt ons cultureel erfgoed uit het verleden naar ons toe, de manier waarop we er mee omgaan kan (en moet misschien) hedendaags en zelfs vooruitziend zijn. Hier gaat het dan over de benadering van en het werken met erfgoed en wat het voor ons betekent. Los daarvan handelt heel wat erfgoed over de toekomst. Denk maar aan de Wereldtentoonstelling in Brussel in 1958, de zogenaamde Expo 58. Deze stond grotendeels in het teken van de toekomstige technische ontwikkelingen die de mensheid uiteraard allemaal ten goede zouden komen. De Russische Spoetnik die er werd tentoongesteld stond hier symbool voor. Ondertussen is dus ook de Spoetnik erfgoed geworden. Maar ook individuele, persoonlijke toekomstverwachtingen, of het omgaan met de toekomst in onze en andere culturen komen aan bod.
108
Enkele mogelijke benaderingen: ■ individuele verwachtingen t.o.v. de toekomst: van nieuwjaarsbrieven tot blogs; ■ hoop en geloof in de toekomst: van wetenschappelijk onderzoek tot science fiction in film en literatuur; ■ angst voor de toekomst: van lopen onder ladders en ander bijgeloof tot de millennium bug; ■ toekomstvoorspellingen: van Nostradamus tot de Chinese fortune cookies; ■ na de dood, er is leven na de dood: van de hel en de hemel tot reïncarnatie; ■ het erfgoed van de toekomst: wat betekent de digitale opmars voor de erfgoedzorg? ■ erfgoed in toekomstige projecten: van de talloze neostijlen tot archeologische vondsten.
Met deze en andere toekomstinvullingen screenen de Antwerpse musea, archieven, kerken, bewaarbibliotheken, heemkundige kringen en andere erfgoedbewaarders de komende maanden hun collectie. Het resultaat komt in de vorm van tentoonstellingen, lezingen, rondleidingen, werkateliers voor kinderen, enz. op de volgende Erfgoeddag aan bod. Erfgoeddag: op zondag 13 april 2008 Voor meer info:
[email protected] Het programma wordt vrijgegeven vanaf eind maart 2008 en is dan te vinden op www. erfgoedcelantwerpen.be
Vera De Boeck Erfgoedcel/MAS Antwerpen
109
HISTORISCHE HUIZEN VLAANDEREN
Historische Huizen Vlaanderen is een erfgoedproject rond (cultuur)historisch waardevolle woonhuizen, die – ten minste gedeeltelijk - voor het publiek zijn opengesteld. De opvattingen van de bewoners worden er gereflecteerd in de manier waarop mensen (samen)leefden of –woonden en komt onder andere tot uiting in de inboedel en inrichting van het pand. Op die manier vormen de historische huizen een bijzondere categorie cultureel erfgoed die duidelijk te onderscheiden is van musea en andere culturele instellingen. De initiatiefnemers van het project zijn Musea Antwerpen (stad en provincie) en het kasteel van Gaasbeek. Historische Huizen Vlaanderen wil de Vlaamse historische woningen samenbrengen in een structureel verband dat een platform is voor onder meer interne en externe communicatie, kennis- en expertise wisseling, behoud en beheer, enzovoort. Eind augustus 2007 verschijnt naar aanleiding van de Open Monumentendag - een brochure over historische huizen in Vlaanderen, waarin gewezen wordt op de vele aspecten van het behoud en beheer van een historisch huis. In het najaar organiseert het netwerk ook een studiedag.
110
Interesse of vragen:
[email protected] Jan Robert Koningin Elisabethlei 22 2018 Antwerpen
INFO EN PRAKTISCHE TIPS
Secretariaat Open Monumentdag Antwerpen Spanjepandsteeg 5, 2000 Antwerpen Tel. 03 201 94 30
[email protected] (niet op 9 september 2007)
Infopunten tijdens de Open Monumentendag Mercator-Orteliushuis Kloosterstraat 15, 2000 Antwerpen tel. 03 232 92 08 Open van 10 tot 18 uur Toegankelijk voor rolstoelgebruikers Centrum ’t Elzenveld Lange Gasthuisstraat 45, 2000 Antwerpen tel. 03 202 77 11 Open van 10 tot 18 uur Toegankelijk voor rolstoelgebruikers
111
Toerisme Antwerpen Grote Markt 15, 2000 Antwerpen tel. 03 232 01 03 Open van 9 tot 17 uur Toegankelijk voor rolstoelgebruikers
Algemene inlichtingen www.openmonumenten.be vanaf half augustus vindt u hier het volledige programma voor heel Vlaanderen.
COLOFON
Georganiseerd op initiatief van Coördinatiecentrum Open Monumentendag Vlaanderen
Lokaal comité E. Daelman, V. De Boeck, R. De Meester, G. Plomteux, J. Rombouts, R. Steenmeijer, A. Thoné, L. Vermoesen, I. Kockelbergh, R. Mannaerts, A. Cortvriendt, V. Verschooren, Secretariaat Spanjepandsteeg 5, 2000 Antwerpen Teksten Jo Braeken, Eline Daelman, Inge de Bisschop, Bruno de Wever, Frieda Dierinck, Jorg Schoeters, Véronique Van de Kerckhof, Luc Vermoesen Redactie Eline Daelman Vormgeving Stad Antwerpen I Grafisch Centrum I Peggy Wouters
112
Verantwoordelijke uitgever Eddy Schevernels Foto’s Stad Antwerpen I Stadsontwikkeling I monumentenzorg I J. Marstboom © Foto’s: Monumentenzorg Stad Antwerpen - Jan Marstboom
Wettelijk depotnummer D/2007/0306/151 Met dank aan alle deelnemers en alle stedelijke diensten voor hun medewerking