rh
SAOZ
^
A D V I S E U R IN O N R O E R E N D E Z A K E N
A D V I E S inzake mogelijke schadeplichtigheid in verband met het besluit tot stopzetting van de bestemmingsplanprocedure "windmolenpark Scheenwolde" in de gemeente Steenwijkerland.
Opdrachtnummer: 3138570 Datum: oktober 2011 Behandelend adviseur: mr. A.L.J.M. Boontjes STICHTING ADVIESBUREAU ONROERENDE ZAKEN K R U I S P L E I N 25 • 3 0 U
DB R O T T E R D A M • P O S T B U S 2 9 1 9 6
• 3001
F 010 - 413 6 7 6 8 • I N F O e S A O Z . N L • WV^V^.SAOZ.NL • ING 5 0 8 0 1 9
PLANSCHADE
•
RISICOANALYSE
•
H A D E E L C O H P E N S AT I E
•
TAXATIE
•
GD R O T T E R D A M • T 0 1 0 - 4 6 9
3899
• BTW/ N L 0 0 2 7 6 7 6 6 1 BOl • K V K 41 1 2 6 6 7 9
ORONDVERWERVINO
•
ONTEIGENING
•
M I L I E U S C H A D E
•
G R O N D B E L E I D
SAOZ ^
A D V I S E U R IN O N R O E R E N D E
ZAKEN
INHOUDSOPGAVE
1
INLEIDING 1.1 Opdrachtverlening 1.2 Wijze van behandeling 1.3 Voorgeschiedenis
1 1 1 1
2
JURIDISCH KADER
3
2.1 2.2
3 3
3
SCHADEVERGOEDING BIJ RECHTMATIGE OVERHEIDSDAAD 3.1 3.2 3.1 3.2
4
6
Inleiding 6 Juridische grondslag voor een te nemen beslissing over schadevergoeding ...6 Toepasselijkheid stelsel van nadeelcompensatie 7 Inhoudelijke beoordeling aanspraken nadeelcompensatie 7
SCHADEVERGOEDING BIJ ONRECHTMATIGE OVERHEIDSDAAD 4.1 4.2
5
Inleiding Formele rechtskracht van het te nemen besluit?
Inleiding Materiële criteria schadeplichtigheid bij onrechtmatige (overheids)daad
CONCLUSIE
9 9 10 13
rh ^
1
INLEIDING
1.1
Opdrachtverlening
SAOZ A D V I S E U R IN O N R O E R E N D E
ZAKEN
Op 11 oktober 2011 heeft de gemeente Steenwijkerland de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken, hierna afgekort tot SAOZ, gevraagd advies uit te brengen inzake mogelijke schadeplichtigheid in verband met het raadsbesluit tot stopzetting van de bestemmingsplanprocedure "windmolenpark Scheenfl/olde". 1.2
Wijze van behandeling
Het dossier is telefonisch besproken met de heer E. Fijma, senior jurist ruimtelijke ordening van de gemeente Steenwijkerland. Het betrokken plangebied is in verband met de aard van de opdracht niet bezichtigd. Er is door ons geen contact opgenomen met de indiener van het bezwaarschrift (Raedthuys Windenergie BV). 1.3
Voorgeschiedenis
Op 12 maart 2004 is door Groenraedt BV, zijnde de rechtsvoorganger van Raedthuys Windenergie BV, bij de gemeente Steenwijkerland een verzoek tot planologische medewerking ingediend voor de realisering van "Windpark Scheenwolde", bestaande uit een lijnopstelling van vier windturbines met een ashoogte van 105 meter en een gezamenlijk vermogen van 12 MW, gesitueerd in de polder Gelderingen ten noordoosten van het dorp Scheerweide, parallel aan de Scholtensloot. Ondanks een andersluidend
collegevoorstel
d.d. 30 november 2004
heeft de
gemeenteraad in de raadsvergadering van 14 december 2004 besloten tot het starten van een bestemmingsplanprocedure ten behoeve van het project. Een "resultaatsgarantie" is daarbij echter niet gegeven, dit is overigens gelet op het karakter van de te volgen procedure (inclusief inspraak, de te maken belangenafweging en rechtsmiddelen) ook niet mogelijk. In september 2006 is een eerste concept-bestemmingsplan besproken in het kader van het verplichte vooroverieg ex artikel 10 BRO (oud). Nadien is in juni 2007 door de provincie de benodigde vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet verieend, welke later (april 2009) door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is
1
rA
SAOZ
vernietigd. De betrokicen vergunning is alsnog, zij het in aangepaste vorm, verleend c.q. gehandhaafd bij besluit van 17 mei 2011. In oktober 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders aan de gemeenteraad voorgesteld de procedure niet voort te zetten. De gemeenteraad heeft op 23 oktober 2007, evenals voordien in 2004, niettemin besloten de procedure voort te zetten. Na nader ecologisch onderzoek en een second-opinion over de landschappelijke inpasbaarheid van het windmolenpark, hebben burgemeester en wethouders op 15 februari 2011 de raad het voorstel gedaan om de bestemmingsplanprocedure voor Windpark Scheenwolde voort te zetten. De raad besloot echter op 1 maart 2011 om de procedure te stoppen Tegen dit besluit richt zich een bezwaarschrift van Raedthuys Windenergie BV. Ter zake van dit besluit en de te nemen beslissing op het bezwaarschrift wenst de gemeente geïnformeerd te worden over de mogelijke consequenties daarvan op het terrein van de overheidsaansprakelijkheid.
2
SAOZ ~
2
JURIDISCH KADER
2.1
Inleiding
A D V I S E U R IN O N R O E R E N D E
ZAKEN
Materieel betreft het besluit van de gemeenteraad de weigering om een bestemmingsplan vast te stellen. Onder vigeur van de oude WRO waren de beslissingen inhoudende de weigering tot vaststelling van een bestemmingsplan niet vatbaar voor beroep. Het besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan was op de negatieve lijst behorende bij artikel 8:5 Awb geplaatst. Sinds 1 juli 2008 echter is in artikel 8.2 lid 1 van de nieuwe Wro tegen een besluit "omtrent" vaststelling van een bestemmingsplan beroep opengesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Hieruit volgt dat beroep openstaat tegen een besluit tot weigering een bestemmingsplan vast te stellen, zo blijkt uit een voorzittersuitspraak van 1 juli 2009, zaaknummer 200903332/1/R3. Alvorens beroep kan worden ingesteld, dient eerst de bezwaarschriftprocedure te worden doorlopen, zoals in het onderhavige geval thans aan de orde is. 2.2
Formele rechtskracht van het te nemen besluit?
Algemeen Van primair belang voor de beantwoording van de vraag of sprake is van mogelijke schadeplichtigheid, en zo ja op grond van welk schadevergoedingsstelsel, is de vraag of de door de gemeenteraad (in afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie) te nemen beslissing op het bezwaarschrift uiteindelijk "de eindstreep haalt", ofwel "formele rechtskracht" krijgt. In dat geval staat volgens bestendige jurisprudentie de rechtmatigheid van het besluit vast. Dit betekent, dat ter zake van het gemeentelijk handelen, voor zover het de weigering betreft om planologische medewerking te verlenen, de weg naar de burgerlijke rechter is afgesneden. De burgerlijke rechter gaat er namelijk van uit, dat een rechtens onaantastbaar geworden besluit (zeer bijzondere omstandigheden daargelaten) in civielrechtelijke zin voor rechtmatig moet worden gehouden, zodat een schadeclaim terzake op grond van artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad) hier op zal afstuiten. De "standaarduitspraak" op dit gebied is Hoge Raad 6 december 2002, zaak C01/054HR inzake Eetcafé - Pannenkoekhuis "De Kabouter". Uitzonderingen op het beginsel van de formele rechtskracht zijn zeldzaam en, voor zover wij kunnen overzien, in deze casus niet aan de orde.
3
rA S A O Z Situatie indien het besluit formele rechtskracht krijgt Mocht de te nemen beslissing op bezwaar formele rechtskracht krijgen, dan resteert in civielrechtelijke sfeer mogelijk alleen nog een vordering tot schadevergoeding ex artikel 6:162 BW in verband met feiten en/of handelingen voorafgaand aan het nemen van het primaire besluit. Alhoewel het beginsel van de formele rechtskracht met zich meebrengt dat het besluit zowel wat betreft de wijze van totstandkoming als de inhoud daarvan rechtmatig is, laat de jurisprudentie ruimte voor civielrechtelijke aansprakelijkheid in de gevallen dat feitelijk handelen voorafgaand aan het besluit ook los van het besluit betekenis heeft, en zelfstandig als onrechtmatig kan worden beschouwd (zie o.a. HR 7 oktober 2004, RvdW 1994, 197c Staat-Van Benten). Te dezen kan gedacht worden aan gerechtvaardigd
gewekt
vertrouwen
en daaruit
mogelijk
voortvloeiende
schade,
bijvoorbeeld in de sfeer van kosten voor de voorbereiding van het project. Te dezen neemt de gemeente blijkens de stukken het standpunt in dat een beroep op het vertrouwensbeginsel slechts kan slagen indien een tot beslissen bevoegd orgaan ten aanzien
van
een
aanvrager
uitdrukkelijk,
ondubbelzinnig
en
ongeclausuleerd
toezeggingen heeft gedaan, die bij de aanvrager gerechtvaardigde venwachtingen hebben gewekt, doch waarvan in dit geval geen sprake is. Wij sluiten ons dienaangaande bij het standpunt van de gemeente aan: ook wij achten dergelijke "harde" toezeggingen door de gemeenteraad niet aan de orde. De raadsbesluiten van 14 december 2004 en 23 oktober 2007 behelzen geen resultaatsgarantie voor de realisering van het windturbinepark, hooguit een positieve grondhouding en een inspanningsverplichting.
Situatie indien het besluit geen formele rechtskracht krijgt Indien de te nemen beslissing op het bezwaarschrift door de Afdeling bestuursrechtspraak zou worden vernietigd, dan ontstaat een andere situatie. In dat geval staat blijkens toepasselijke jurisprudentie vast dat sprake is van onrechtmatig handelen door het betrokken bestuursorgaan (zie de "standaard" uitspraak op dit punt: HR 24 februari 1984, NJ 1984,669 inzake Sint Oedenrode). In beginsel wordt alleen de beslissing op het bezwaar aan rechterlijke toetsing onderworpen en mogelijk vernietigd, doch het primaire besluit is daarmee nog niet "van de baan". Het al dan niet (on)rechtmatige karakter van het primaire besluit staat, anders gesteld, in beginsel nog niet rechtens vast. Indien echter reeds uit de rechterlijke uitspraak blijkt dat aan het primaire besluit gebreken kleven, wordt in de jurisprudentie aanvaard dat met de vernietiging van de beslissing op het bezwaar ook de onrechtmatigheid van het primaire besluit vast staat.
4
rA
SAOZ
In elk geval zal bij vernietiging van de beslissing op het bezwaarschrift overigens een nieuwe beslissing op het bezwaar moeten worden genomen. Indien de nieuwe beslissing luidt "voortzetting van de bestemmingsplanprocedure", bijvoorbeeld door het alsnog organiseren
van
inspraak
en
het ter
inzage
leggen
van een
(voor)ontwerp-
bestemmingsplan, komt daardoor komt achteraf bezien de onrechtmatigheid van het eerste primaire besluit vast te staan. Indien uit de rechterlijke uitspraak niet is af te leiden dat het primaire besluit onrechtmatig is èn in een hernieuwde beslissing op bezwaar het primaire besluit met een aangepaste motivering
alsnog
(beroepsbestendig)
wordt
gehandhaafd,
staat
achteraf
de
rechtmatigheid van het primaire besluit alsnog vast.
5
rA S A O Z 3
SCHADEVERGOEDING BIJ RECHTMATIGE OVERHEIDSDAAD
3.1
Inleiding
Dit hoofdstuk is van toepassing indien en voor zover de te nemen beslissing op het bezwaarschrift, en in het voetspoor daarvan het primaire besluit van 1 maart 2011, rechtens onaantastbaar wordt c.q. "formele rechtskracht" krijgt. Ter zake van een weigering om een bestemmingsplan vast te stellen is geen wettelijke schadevergoedingsregeling van toepassing: artikel 6.1 Wro (planschade) ziet in dit verband louter op schade als gevolg van het wèl vaststellen van een bestemmingsplan. 3.2
Juridische grondslag voor een te nemen beslissing over schadevergoeding
Op grond van de huidige stand van het overheidsaansprakelijkheidsrecht kan een bestuursorgaan
zowel
als
onderdeel
van
het
nemen
van
het
beweerdelijk
schadetoebrengende besluit (onzuiver schadebesluit), als ook los daarvan in een zelfstandige procedure, een beslissing nemen over het al dan niet toekennen van een vergoeding voor het als gevolg van het schadeveroorzakende handelen geleden nadeel (het appellabele zogenaamde zuiver schadebesluit). Dit schadevergoedingsstelsel wordt het stelsel van nadeelcompensatie genoemd. Voorwaarde voor de toepasselijkheid van het stelsel is dat de betrokken beslissing moet zijn genomen binnen het kader van de uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid, de zogenaamde "materiële connexiteit". Voorts geldt nog dat het zuivere schadebesluit
uitsluitend
voor
bezwaar
en
beroep
openstaat
indien
de
schadetoebrengende handeling is vervat in een daartoe benodigd, voor bezwaar en beroep vatbaar besluit, de zogenaamde processuele connexiteit, dan wel dat op de gevolgen van de handeling een openbaar bekend gemaakte nadeelcompensatieregeling van toepassing is. Ten aanzien van feitelijke handelingen (rechtmatig dan wel onrechtmatig) binnen het kader van de uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid, kan geen voor beroep vatbaar zuiver schadebesluit worden genomen. Immers, in dergelijke gevallen ontbreekt het aan de processuele connexiteit. Een beslissing om naar aanleiding
6
rA
SAOZ
van dergelijke feitelijke handelingen al dan niet een schadevergoeding toe te kennen is in juridische zin weliswaar te kwalificeren als een besluit ex artikel 1.3 van de Algemene wet bestuursrecht, doch niet als een voor beroep vatbaar zuiver schadebesluit. 3.1
Toepasselijkheid stelsel van nadeelcompensatie
De vooHA/aarde van de "materiële connexiteit", en daarmee de voonwaarde voor het al dan niet toepasselijk zijn van het stelsel van nadeelcompensatie, houdt in dat de schade dient voort te vloeien uit de uitoefening door een bestuursorgaan van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid. Aangezien het handelen van de gemeenteraad het uitoefenen van een bevoegdheid op grond van de Wet ruimtelijke ordening betreft, wordt naar onze mening aan het vereiste van de "materiële connexiteit" voldaan. Ook aan de voorwaarde van de "procedurele connexiteit" wordt voldaan, nu het eventueel schadeveroorzakend handelen is vervat in een publiekrechtelijk besluit, waartegen bezwaar en beroep ingevolge de Algemene wet bestuursrecht mogelijk is. 3.2 In
Inhoudelijke beoordeling aanspraken nadeelcompensatie het
bestuursrechtelijk
nadeelcompensatie,
schadevergoedingsrecht,
wordt
onderscheid
zo
gemaakt
ook in
in
het
stelsel
van
vermogensschade
(waardevermindering onroerend goed) en inkomensschade, waarbij de schade in beginsel zowel tijdelijk als permanent van aard kan zijn, afhankelijk van de aard van de overheidshandeling. Een risico op vermogensschade lijkt ons in het onderhavige geval in elk geval niet aan de orde, nu nimmer sprake is geweest van een mogelijkheid tot exploitatie van de betrokken gronden ten behoeve van een windturbinepark en de betrokken gronden daaraan derhalve geen hogere waarde ontlenen dan aan de waarde, die zij op basis van de huidige (planologische) hoedanigheid hebben. Hooguit zou gesteld kunnen worden dat de betrokkenen mogelijk een (vooruitzicht op) vermogenstoename wordt onthouden, doch dit kan niet als een vorm van vermogensschade worden beschouwd waarop het bestuursrechtelijk schadevergoedingsrecht van toepassing is. Een en ander staat nog los van de vraag, of het voortzetten van de planologische procedure daadwerkelijk tot planologische medewerking zou hebben geleid.
7
rA ^
SAOZ A D V I S E U R IN O N R O E R E N D E
ZAKEN
In de sfeer van mogelijke inkomensschade zou betoogd kunnen worden, dat als gevolg van het besluit het exploiteren van het windturbinepark niet meer mogelijk is, waardoor toekomstige inkomsten worden misgelopen. Ook hier staat voorop, dat bij een andersluidend primair besluit geenszins had vastgestaan, dat het windturbinepark gerealiseerd zou zijn: dit zou namelijk afhankelijk zijn geweest van de in de bestemmingsplanprocedure te maken afwegingen en de uitkomst van eventuele latere rechterlijke procedures. Ten aanzien van schade in de zin van gemiste toekomstige inkomsten als gevolg van het wegvallen c.q. niet doorgaan van (meer rendabele) gebruiksvormen geldt, dat deze niet onder de reikwijdte van het bestuursrechtelijk schadevergoedingsrecht valt: zie o.a. ABRS 16 maart 2005 inzake "Wyckerveste" en ABRS 17 september 2008 inzake Amersfoort. Ook in ABRS 17 september 2008 inzake Maasbree wordt op deze materie ingegaan. De kernoverwegingen van laatstgenoemde uitspraak luiden: 'Waf hetreü de gestelde exploitatieschade heeft de rechtbank overwogen dat [appellanten] geen aanspraak op vergoeding daarvan hebben, aangezien gemist voordeel uit niet aangevangen bedrijfsvoering niet voor vergoeding op de voet van artikel 49 van de WRO in aanmerking komt, [appellanten] op de dag van inwerkingtreding van de planologische maatregel (hierna: de peildatum) niet over een voor uitbreiding van de exploitatie benodigde milieuvergunning beschikten en de gemeenteraad zich onder verwijzing naar een advies van de Stichting Advisering Onroerende Zaken van 13 februari 2006 terecht op het standpunt heeft gesteld dat zij op de peildatum nog geen aanvang met de uitbreiding van de exploitatie hadden gemaakt".
Ten aanzien van eventuele (overigens niet als vermogensschade of inkomensschade te kwalificeren) kosten die gemaakt zijn ter voorbereiding van het windturbinepark (onderzoekskosten etcetera) menen wij, dat deze in de risicosfeer van de betrokkene(n) gelegen zijn. Immers, deze kosten zijn zonder uitzondering gemaakt in een periode, dat het exploiteren van een windturbinepark niet mogelijk was en waarvan de toekomstige mogelijkheid daartoe ook geenszins vaststond. Uit het feitencomplex hebben wij evenmin feiten en omstandigheden kunnen destilleren (zoals harde toezeggingen over deze kosten, dan wel ten aanzien van de realisering van het windturbinepark) die nopen tot een ander oordeel. Gelet op al het voorgaande achten wij het risico op het ontstaan van schadeplichtigheid uit hoofde van rechtmatige overheidsdaad in verband met het voorliggende besluit nagenoeg uitgesloten.
8
rA
SAOZ
4
SCHADEVERGOEDING BIJ ONRECHTMATIGE OVERHEIDSDAAD
4.1
Inleiding
Dit hoofdstuk Is van toepassing indien en voor zover de te nemen beslissing op het bezwaarschrift, en in het voetspoor daarvan het primaire besluit van 1 maart 2011, wordt vernietigd c.q. géén "formele rechtskracht" krijgt. Er bestaan in dit geval voor gedupeerden twee mogelijkheden om een schadevergoeding te vorderen: enerzijds een accessoir verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:73 Awb bij de bestuursrechter, anderzijds een vordering op basis van artikel 6:162 BW bij de burgerlijke rechter. De gedupeerde heeft in dit verband "forumkeuze" (zie in dit verband HR 17 december 1999, AB2000, 89 Groningen-Raatgever). Een veroordeling op basis van artikel 8:73 Awb kan alleen plaatsvinden indien aan de navolgende voorwaarden wordt voldaan: 1.
Het beroep wordt door de rechter gegrond verklaard (dan staat de onrechtmatigheid van het besluit immers vast, en mogelijk ook de onrechtmatigheid van het primaire besluit);
2.
Er zijn gronden voor aansprakelijkheid;
3.
De verzoeker moet de rechter vragen om schadevergoeding ex artikel 8:73 Awb;
4.
Het verzoek moet worden gedaan tijdens de beroepsprocedure.
Opgemerkt zij, dat niet in alle gevallen een aanspraak om schadevergoeding ex artikel 8:73 Awb inhoudelijk kan worden afgedaan, bijvoorbeeld omdat een recht op schadevergoeding nog afhankelijk is van een na de vernietiging opnieuw te nemen besluit. In dat geval wordt het verzoek ex artikel 8:73 Awb "afgewezen", doch daarmee staat geenszins vast dat er (uiteindelijk) geen recht op schadevergoeding bestaat. Inhoudelijk maakt het weinig tot geen verschil of een schadeplichtigheid wordt bepaald in een procedure ex artikel 8:73 Awb, dan wel een procedure ex artikel 6:162 BW, aangezien de rechter grosso modo dezelfde inhoudelijke criteria voor aansprakelijkheid hanteert, namelijk: onrechtmatigheid, toerekenbaarheid, schade, causaliteit en relativiteit. In de volgende paragraaf wordt hierop nader ingegaan.
9
rA
SAOZ
^
4.2
A D V I S E U R IN O N R O E R E N D E
ZAKEN
Materiële criteria schadeplichtigheid bij onrechtmatige (overheids)daad
Voor het ontstaan van schadeplichtigheid op basis van artikel 6:162 BW dient aan alle hierna te noemen criteria te zijn voldaan: 1.
Onrechtmatigheid
Aan dit criterium wordt voldaan indien de te nemen beslissing op het bezwaarschrift wordt vernietigd. Zoals hiervoor is overwogen, staat in dat geval de onrechtmatigheid van de betrokken overheidsdaad vast. 2.
Toerekenbaarheid
Met de vernietiging van een besluit is naast de onrechtmatigheid tevens de toerekenbaarheid daarvan aan het betrokken bestuursorgaan in beginsel gegeven. Voor een voorbeeld uit de jurisprudentie is te wijzen op het "standaard" arrest HR 31 mei 1991, NJ 1993, 112 inzake Van Gog - Nedenweert. In dit verband zijn wij van mening dat ons niet is gebleken van enige schulduitsluitingsgrond waarop de gemeente zich in het onderhavige geval zou kunnen beroepen. 3.
Schade
Dit criterium levert complicaties op. Van schade in de vorm van waardevermindering kan, ook in civielrechtelijke sfeer, niet worden gesproken. Evenmin is sprake van en aantasting van het inkomen. Indien uiteindelijk een andersluidend primair besluit wordt genomen, worden betrokkenen als het ware teruggebracht in de positie waarin zij verkeerden voordat het onrechtmatige besluit genomen werd: een positie waarbij geenszins vast staat, dat het windturbinepark er uiteindelijk ooit komt. Eventueel kan worden gedacht aan schade in de vorm van kosten voor het - door de lange proceduretijd - noodzakelijkenwijs actualiseren van onderzoeksrapporten of het mislopen van subsidies.
Indien het project uiteindelijk doorgang vindt, zouden
schadeposten als deze wellicht aan de orde kunnen zijn. 4.
Causaal verband (artikel 6:98 BW)
Voor vergoeding komt slechts in aanmerking de schade, die in verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van het bestuursorgaan berust. Voor het aannemen van aansprakelijkheid betreft een zogenaamd "conditie sine qua non" vereiste: als de schade zich ook zonder de onrechtmatige handeling zou hebben voorgedaan, dan
10
rA ^
SAOZ A D V I S E U R IN O N R O E R E N D E Z A K E N
is liet causale verband tussen de schade en de onrechtmatige handeling afwezig (en dus ook een schadeplichtigheid). Ten aanzien van de omvang van de
eventuele
schadevergoeding wordt uitgegaan van een "redelijke toerekening" naar factoren. Voortredenerend kan (a-contrario) gesteld worden, dat het achterwege blijven van het onrechtmatige besluit niet zou hebben geleid tot een "voordeel" voor betrokkenen in de sfeer van vermogen of inkomen, immers, de realisering van het windturbinepark was niet louter afhankelijk van de door de gemeenteraad op 1 maart 2011 genomen beslissing, doch van de - bij een andersluidende beslissing - uitkomsten van de voortgezette bestemmingsplanprocedure, die ongewis is en blijft. 5.
Relativiteit (artikel 6:163 BW)
Een belangrijk struikelblok voor aansprakelijkheid in de sfeer van de onrechtmatige overheidsdaad betreft het beginsel van de "relativiteit". Voor het aannemen van schadeplichtigheid is het noodzakelijk om vast te stellen, of de door de gemeente geschonden norm (mede) strekt tot bescherming van het (financiële) belang dat betrokkenen hebben bij een andersluidende beslissing. Het in de literatuur als "relativiteits-vereiste" bekende beginsel is in de wet vastgelegd in artikel 6:163 BW, dat luidt: "Geen verplichting tot schadevergoeding bestaat, wanneer de geschonden bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden".
norm niet strekt tot
In de jurisprudentie van de Hoge Raad is de toepassing van de relativiteitseis o.a. tot uitdrukking gekomen in het arrest "Duwbak Linda" (HR 7 mei 2004, RvdW 2004, 67). Het nemen van besluiten aangaande het al dan niet vaststellen van bestemmingsplannen heeft primair als doel om te komen tot een "goede ruimtelijke ordening". Het belang van een "goede ruimtelijke ordening" is iets principieel anders dan een commercieel belang dat betrokkenen hebben bij een bepaalde invulling van het bestemmingsplan. Wij gaan er daarbij nog aan voorbij dat het uiteindelijk ontstaan van dergelijk financieel voordeel ook zonder de onrechtmatige handeling geenszins als gegeven kon worden beschouwd. Een en ander ook voor het financiële belang dat betrokkenen hebben bij het zo snel als mogelijk doorlopen van de bestemmingsplanprocedure in verband met bijvoorbeeld het verkrijgen van subsidies en de actualiteit van onderzoeksrapporten.
11
rh ^
SAOZ A D V I S E U R IN O N R O E R E N D E
ZAKEN
Een en ander kan tot gevolg hebben dat aan de "relativiteitseis" zoals gecodificeerd in artikel 6:163 BW niet zal worden voldaan, aangezien de geschonden norm niet strekt tot de bescherming van het geschonden belang. Dit brengt naar onze mening met zich mee, dat de kans op schadeplichtigheid van de gemeente in verband met de voorliggende procedures naar onze inschatting nagenoeg uitgesloten.
12
rA ^
5
SAOZ A D V I S E U R IN O N R O E R E N D E
ZAKEN
CONCLUSIE
Gelet op voorgaande ovenwegingen achten wij de kans op het ontstaan van schadeplichtigheid naar aanleiding van het besluit tot weigering het bestemmingsplan "Windmolenpark Scheenfl/olde" vast te stellen, nagenoeg uitgesloten.
Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken,
13