Opdracht 2 Anne Kluivers Tina Rundervoort Keun Young Sliedrecht
1. Beurtwisseling 1.1 Constructietype In onze fragmenten maken de sprekers, wat constructietype betreft, vooral gebruik van samengestelde zinnen (hoewel enkelvoudige zinnen en éénwoord-uitingen natuurlijk ook voorkomen). Hiermee claimen zij het recht hun beurt af te maken totdat de op de bijzin volgende hoofdzin een voltooiingpunt heeft bereikt. De meeste constructies die de sprekers gebruikten waren van het als-dan type. Het viel ons op dat vooral de bellers hiervan veel gebruik maakten. Dat komt doordat zij meestal hun mening willen motiveren en uitleggen en door zulke constructies kan dat zonder dat de presentator hen onderbreekt. Het einde van een dansdeel werd door de presentator wel gebruikt om korte recipiëntreacties te geven, maar dat is normaal. Een andere manier die de sprekers veel gebruiken om langere beurten te produceren, is het maken van pre-completie inserties. Ook deze techniek werd het meest door de bellers gebruikt. Zij deden dit vooral om nog even wat dingen toe te voegen (fragment 1). De presentatoren leken op deze manier juist nog even mogelijk problematische elementen toe te lichten of te verduidelijken (fragment 2): 1. uit transcriptie A (A= presentator, B= beller) 25 B:→ dan werd je nee:rgeslage! >eh dat ga- dat gebeurt tegenwoordig 26 niet meer↓ (.) en het is gewoon een nat↑uurlijke zaak dat [dat 27 A: [( )= 28 B: =jongeren proberen zichzelf vrij te vEchte HUH?
2. uit transcriptie B (P= presentator) 112 P: >als ik u eve mag onderbreke hoe komt t dan dat drie van 113 de vier eh huisartse melde dat ze teveel stress hebbe dat 114 → heel veel eh eh artse burnt out rake, >zijn die mense 115 zich dan allemaal aan t aanºstelleº?=
Ook BOE-uitbreidingen worden veel gebruikt om eventueel problematische overgangen te vermijden. Dat is ook in onze transcripties goed te zien, aangezien deze verschillende keren voorkomen. Zoals in het volgende fragment (3): 3. uit transcriptie C (A= presentator) 87 A: w-wat vindt u van het idee van zo’n dag van de mobiele beller 88 waarop het dan de bedoeling is om mensen wat man↑iere e:h bij te 89 brengen als het gaat om mobiel bellen, 90 (0.2) 91 → etiquette 91 (.)
De beller begint hier in de korte stilte na het MVP nog niet met zijn beurt en in plaats daarvan gaat de presentator door en voegt hij nog een verduidelijking toe (hierdoor is bovendien de stilte geen leemte maar een beurtinterne pauze geworden). Iets anders dat wij opmerkelijk vonden, was dat de bellers in onze gesprekken over het algemeen (enkele uitzonderingen daargelaten) veel lange beurten hebben, bestaande uit meerdere BOE’s. Dit in tegenstelling tot de presentatoren die juist behoorlijke korte beurten maakten, soms bestaande uit slechts één BOE. Deze gebruikten wel vaker de rush-through techniek, zoals in het tweede fragment (dat hierboven reeds vermeld is). De beller heeft al een hele tijd de beurt en als de presentator dan eindelijk weer de beurt heeft, gaat hij aan het einde van de eerste BOE sneller spreken. Dit doet hij om de beurt te behouden en nog even snel zijn vraag te stellen, voordat de beller weer met zo’n lang verhaal begint. Ook pre-starts en tags komen in onze gesprekken veel voor. Heel veel beurten beginnen met eenlettergrepige items als “eh” of “nou”. Daarna komt pas de ‘echte’ informatie, in sommige gevallen komt zelfs eerst nog een korte pauze. Dit is echter niet iets opmerkelijks, aangezien het in bijna alle gesprekken voorkomt: de sprekers willen dan gauw het recht op een beurt hebben, terwijl ze eigenlijk nog niet precies weten wat ze willen zeggen. De hoeveelheid tags die de sprekers gebruiken, verschilt sterk per transcriptie. In transcriptie A worden vijf tags gebruikt, in C drie en in B maar één. In A en C werken de tags als responsuitlokker en neemt de ander de beurt ook over. In transcriptie B (zie fragment 4 hieronder) is dit echter niet het geval. Hier gebruikt de beller “hoor” wel als een soort van responsuitlokker, maar na een korte stilte gaat de huidige spreker toch gewoon door. 4. uit transcriptie B (C= beller) 157 158 159 160 161
C: ze:: werke dan >zeg maar tot elf uur een spreekuur af en → dan gaan ze visites rije HEE:l wat voor hun kiese hoor, (.) C: en probeer dat maar eens los te late (.)
1.2 Beurttoewijzing Wat de beurttoewijzing betreft viel ons meteen iets op. Onze transcripties verliepen namelijk bijna allemaal volgens hetzelfde patroon. Eerst opent de presentator het gesprek en vervolgens past hij een techniek van ander-selectie toe (huidige-kiest-volgende). Meestal gebeurt dit doordat hij een vraag stelt aan de andere spreker (dus door het doen van een initiatieve handeling). De ander reageert hier dan op, meestal met een behoorlijk lange beurt. Na een tijdje selecteert de presentator zichzelf óf door de beller te onderbreken, óf door gewoon na een MVP met zijn beurt te beginnen. In deze beurt maakt hij dan in de meeste gevallen weer gebruik van een HKV-techniek. Soms doet hij dit met tags, maar meestal stelt hij een vraag aan de beller. Hierop antwoordt de beller weer, waarna de presentator zichzelf na een aantal beurten weer selecteert en daarna weer de ander de beurt toewijst. De meeste gesprekken liepen dus volgens het volgende schema: Presentator: HKV→beller spreekt→zelfselectie door presentator→presentator: HKV→beller spreekt→zelfselectie door presentator→presentator: HKV→beller spreekt→zelfselectie door presentator→enz.
5. uit transcriptie B (P= presentator, C =beller) 121 122 123 124 125 126 127 128
P: C: P: C: P: C:
[eh: is uw: huisarts n beetje n kerel? (0.2) da:t dacht ik wel [ja [ja ik heb n kanjer van n huisarts want?= =ja (.) eh:m hij eh staat inderdaad dag en nacht voor ze patiënte klaar
(HKV) (antwoord beller) (zelfselectie van P + HKV) (antwoord beller)
Dit komt natuurlijk door het feit dat de presentator nou eenmaal de presentator is. Het gesprek moet over een bepaald onderwerp gaan (b.v. de dag van de mobiele beller) en de presentator moet ervoor zorgen dat de bellers over dat onderwerp hun mening geven. Dit doet hij voornamelijk door vragen over dat onderwerp te stellen en te onderbreken wanneer het gesprek de verkeerde kant op dreigt te gaan. Dit laatste is in het volgende fragment (6) goed te zien: 6. uit transcriptie A (A= presentator, C =beller) 207 208 209 210 211 212 213 214 215 216
C: nee, als u als u naar mij wilt LUIsteren?! (0.3) A: JA, ik wil wel naar u LUIsteren maar ik eh (.) u haalt Dingen door elkaar volgens mij-volgens mij (1.0) C: huh, (.) wa-wat bedoelt u daar- (nu)mee?= A: =nou ja, (.) ik stel voor dat we eve doorgaan naar de Volgende beller om eh om het verhaal iets duidelijker te houde, want we hebbe niet zo hee:l erg veel tijd meer. Eh…goedenavond, dank u voor uw bijdrage.
1.3 Stiltes en overlap Hoewel het model van SSJ ervan uitgaat dat in conversaties stiltes en overlap zoveel mogelijk vermeden worden, komen stiltes en overlap echter veel voor in gesprekken en dit is ook het geval in de gesprekken die wij getranscribeerd hebben. Het viel ons wel op dat in onze gesprekken veel meer interne pauzes waren dan leemtes. Bovendien waren de interne stiltes langer dan de externe. Dit heeft volgens ons wel te maken met wat het zojuist genoemde model van SSJ ook beweert: als na een MVP de andere spreker de beurt niet overneemt in de daarop volgende stilte, gaat de huidige spreker vaak door met de beurt. Hierdoor is de recipiënt toch niet verantwoordelijk voor de stilte, maar is dat de huidige spreker geworden. De te verwachten leemte wordt dus een interactioneel minder gevoelige pauze. Hoewel er in onze gesprekken ook veel overlap voorkomt, bleek dit in de meeste gevallen niet een ernstig gevolg te hebben. Het type overlap dat het meeste voorkomt, is de recognitional onset overlap (hoewel post-continuation, possible completion onset en terminal onset ook voorkomen). Hierbij gaat het voornamelijk om minimale responsen van de recipiënt tijdens de productie van een lopende eenheid. Dit type is ook duidelijk in fragment 7 aanwezig:
7. uit transcriptie C (B= beller, A= presentator) 114 B: 115 116 117 118 → A: 119 B:
120
=ja maar dat dat kan ut natuurlijk ook heel erg spannend maken, want ik bedoel als je een tijdje hh dan creatief bent of [een beetje] [ja: ja:] fantasie hebt dan kun je natuurlijk ook bij jezelf gaan bedenken wat er aan de andere kant (0.3) gebeurt
Bij de zojuist genoemde typen van overlap is er dus geen sprake van een ernstig gevolg voor de conversatie: de huidige spreker wordt weliswaar onderbroken, maar kan toch de beurt nog afmaken. Wanneer zo’n onderbreking van de recipiënt er echter voor zorgt dat de huidige spreker zijn beurt voortijdig opgeeft, is er sprake van een, interactioneel meer gevoelige interruptie. Zulke interrupties komen in onze transcriptie veel minder vaak voor dan de overlap. Dit heeft natuurlijk weer te maken met het feit dat stiltes en overlap zoveel mogelijk vermeden worden. Deze interrupties hebben echter wel een ernstiger gevolg voor de conversatie. Het volgende fragment (8) is een opvallend voorbeeld overlap gevolgd door interruptie. Hier vertelt de beller (C) eerst een verhaal. Hoewel de presentator (A) hem dan in de rede valt (in de regels 192 en 194) gaat hij toch door en begint hij in regel 195 met een nieuwe beurt. Hier is dus eerst sprake van post-continuation onset overlap. Ook in de regels 198 en 199 is weer overlap, maar deze keer van het type possible completion onset. De beller begint hier namelijk al met een nieuwe beurt na een MVP, terwijl de presentator ook verder gaat met een nieuwe BOE. Nadat de presentator hem al twee keer in de rede gevallen is, onderbreekt hij in 200 de beller weer Deze onderbreking heeft tot gevolg dat de beller nu wel voortijdig met zijn beurt ophoudt. Hier is dus sprake van interruptie. Aan de reactie van de beller (nl. niet alsnog verder gaan met zijn onderbroken beurt, maar reageren op de beurt van de presentator) is ook inderdaad te zien dat hij de beurt van de presentator als interruptief behandelt. 8. uit transcriptie A (C= beller, A= presentator) 189 190 191 192 193 194 195 196 197 198 199 200 201 202 203
C: A: A: C: A: C: A: C: A:
C:
eh hm eh want want die Marokkaanse jongere die gaan niet naar school, die gaan niet naar werk, die [blijve gewoon (.) [in de straat [ja maar [ja (.) [ja, maar volgens mij [en die gaan allemaal= =volgens mij haalt u toch ’n paar dinge= =beledigende opmerkinge ja, [volgens mij haalt u toch een paar dingen door elk↑aar [en dan gaan ze deze opmerkingen zeggen= =meneer Soekaya, volgens mij haalt u toch een paar dingen door elk↑aar om eh (0.3) helemaal NIET↑!
2.
Sequentie-organisatie
2.1 Aangrenzende paren. In de drie transcripties komt een aantal keer aangrenzende paren voor. Wat opvalt aan deze paren is dat het bijna allemaal vraag-antwoord-sequenties zijn. De vraag (het eerste paardeel) wordt dan gesteld door de presentator, waarop het antwoord gegeven wordt (het tweede paardeel) door de beller. Nu is dit verschijnsel in ‘call-radio’ telefoongesprekken heel normaal, het is raar als de beller een vraag aan de presentator stelt. Toch gebeurt dit in fragment 9 een keer en wel in r. 136. Hier stelt de beller de vraag waarop de presentator moet antwoorden. 9. uit transcriptie A (A= presentator, B= beller 1) 136 137 138 139
B: A:
=hh dat is toch hh m↑ooi? ja, nee (.) eh dat is eh dat lijkt in (.)dat lijkt in nIEts op wat tegenwoordig aan de jeugd aan zakgeld wordt uitgegeve.
De presentator weet even niet wat hij moet zeggen, hij stottert een beetje en geeft dan pas antwoord op de vraag. Uit deze passage blijkt dat wat in ‘normale’ telefoongesprekken heel normaal is, in dit soort gesprekken niet hoort (interactie vanuit alle deelnemers) In fragment 10 en 11 komen passages voor die niet als conditioneel relevant beschouwd mogen worden: 10. uit transcriptie B (P= presentator, A= beller 1, B= beller 2) 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72
A:
[en mijn huisarts dus zeker twee keer per jaar op va↑kansie is= P: =ja t tis wat eh mevrouw Engel uit Ooster↑wijk ↑goeien↓a↑vond= B: =goeden↑a↓vo[nd ( ) P: [heeft u begrip voor de eh bose huisartseh? (.) B: ja:: nou en ↓of ik heb be↑grip voor die menee:r van daarnet= P: =o: voor meneer ↑Kuiper voor de [be↑roepschauf↓feur]
Beller B geeft antwoord op de vraag, maar dat is niet het antwoord dat verwacht wordt door P. P ziet het antwoord als iets nieuws, de ‘o’ wordt gezien als een ‘news-receipt’. In fragment 11 gebeurt iets dergelijks. 11. uit transcriptie A (A= presentator, C= beller 2) 212 213 214 215 216
C: A:
huh,(.) wa-wat bedoelt u daar-(nu)mee?= =nou ja, (.) ik stel voor dat we eve doorgaan naar de volgende beller om eh om het verhaal iets duidelijker te houde, want we hebbe niet zo hee:l erg veel tijd meer. Eh..goedenavond, dank u voor uw bijdrage.
Hier is sprake van de relevantieregel, A laat een oriëntatie zien op een regel dat een vervolghandeling had moeten volgen, hij verantwoordt hier dat hij geen gehoor kan geven aan deze regel en geeft dus een conditioneel irrelevant tweede paardeel.
2.2 Expansies De postexpansie is de meest voorkomende expansie in de fragmenten. Deze wordt door de presentator gedaan, die geeft dan een reactie op het antwoord dat de beller geeft. 12. uit transcriptie A (A= presentator, B= beller 1) 59 60 61 62 63 64
A:
B: A:
[ Ah u u ziet de jeugd van tegenwoordig als opst↑andiger dan van vr↓oeger? (0,9) ja, absoluut (.) O:!
13. uit transcriptie B (P= presentator, B= beller 2) 112 113 114
B: =omdat t geen ↑kE:rels meer zijn!= P: =kijk das duidelijke taal. Mevrouw DOEve uit Leiderdorp g[Oei]ena↓vond=
14. uit transcriptie C (A= presentator, B= beller) 136. 137. 138. 139. 140. 141. 142. 143.
A: B: B: A:
ja, laat je fantasie werken raken op de mobiele beller (0.3) korto[m:] [ja: geniet ervan (0.4) j↓a (.) ja:h ja:h,
en
e:h
zou
ik
je
zult DOL
zeggen,
In fragment 12 is dat bijvoorbeeld in regel 64 het geval, in fragment 13 in regel 117 en in fragment 14 in regel 138. Daarnaast zijn er in de fragmenten ook enkele insertie-expansies te vinden, bijvoorbeeld in regel 145 van fragment 15. 15. uit transcriptie A (A= presentator, B= beller 1) 142 143 144 145 146 147
A:
B: A:
[ik ik dank u voor uw bijdrage aan de uitzending. (0,5) wat zegt u? (0,4) i-ik dank u [voor uw bijdrage >aan de °uitzending.
Hier vraagt B om verduidelijking van datgene wat A zei, het is een ‘repair-initiëring’ (zie hoofdstuk 3: repairstructuren) In fragment 16 komt een pre-expansie voor: 16. uit transcriptie C (A= presentator, B= beller) 6 7 8 9 10 11 12 13
A: e:h u heeft een BOEKje geschreven hè, over e:h ut mobiel bellen “HALLO ik ben mun oma kwijt”,= B: =j[a: A: [en daarvoor heeft u e:h ZESDUIZEND gesprekken afghheluisthherd. (.) B: nou ongeveer j↓a:
Dit is in dit soort gesprekken heel bijzonder, omdat de bellers over het algemeen reageren op een al gestelde vraag. De presentatoren weten erg weinig van de bellers en een inleiding als in deze regels is dan ook zeldzaam voor dit soort gesprekken. Als laatste willen we aandacht schenken aan ‘derde positieafsluiters’. In fragmenten 17 en 18 komen deze voor.
17. uit transcriptie A (A= presentator, B= beller 1) 1 2 3 4 5 6
A: goedenavond (0,5) B: ja goeienavond (.)u hoort mij hè!? (0,3) A: [ik hoor] u absoluut B: [ °ja
18. uit transcriptie C (A= presentator, B= beller) 136 137 138 139 140 141 142 143
A: B: B: A:
ja, laat je fantasie werken raken op de mobiele beller (0.3) korto[m:] [ja: geniet ervan (0.4) j↓a (.) ja:h ja:h,
en
e:h
zou
ik
je
zult DOL
zeggen,
P geeft een minimale post-expansie als afsluiting op het tweede paardeel dat hij zelf heeft uitgelokt. 19. uit transcriptie A (A= presentator, B= beller 1) 148 149 150 151 152 153 154 155 156 157
A:
B: A: B:
[ Ah u u ziet de jeugd van tegenwoordig als opst↑andiger dan van vr↓oeger? (0,9) ja, absoluut (.) O:! (.) ja (.)eh jeugd is natuurlijk van nature altijd zelfstandig, als je in’t d↑iererijk kijkt, dan zie je dat’t jonge dieren vaak de ouderen ook verdr↑ijve en zelfs d↓Oden weleens hè!
Hier is zelfs een vierde positie-afsluiter te zien, B reageert op de reactie van A die weer reageert op B en dat is een reactie op datgene wat A zei in regel 59-60.
2.3 Preferentieorganisatie In principe is het in met name dit soort gesprekken zo dat de sprekers het liefst niet teveel tegen de andere deelnemer ingaan. Het is onbeleefd om dat te doen. Deelnemers formuleren hun antwoorden op zo’n manier dat het het minst tegen de ander ingaat. Zo ook in deze gesprekken, de deelnemers gebruiken gedisprefereerdheidsmarkers om aan te geven dat ze het niet met de ander eens zijn. 20. uit transcriptie A (A= presentator, B= beller 1) 136 137 138 139 140 141
A: dat is waar. eh (.) da-daar weet u vast meer van dan i↓k(.) want u bent volgens mij ouder dan ik (0,3) B: hu[hha A: [huhhhuhhuh B: [nou ja, eh goed
21. uit transcriptie B (P= presentator, A= beller 1) 10 11 12 13
P: eh:m heeft u t een beetje getroffeh met ↑u huisarts? (0.5) A: nou met mijn huisarts ik heb t in zoverre getroffeh met die ↑mann
22. uit transcriptie C (B= beller) 97 98
B:
nou ut ut w-wat e:h e:h ik vind het allemaal zwaar overdreven, (.)
Deze woorden ‘nou’ worden gevolgd door een afwijzing, een antwoord dat niet overeenkomt met de vraag. Dit is een toelichting op het gedisprefereerde antwoord, zo komt het antwoord minder afwijzend over. Zoals gezegd willen de deelnemers overeenstemming bereiken, zoals in de fragmenten: 23. uit transcriptie B (P= presentator) 14 15 16
P: maar ja das das waar (die dube) ze verdienen misschien meer maar aan de andere kant worde ze ’s nachs
24. uit transcriptie C (B= beller) 117 118 119 120
B:
=ja maar dat dat kan ut natuurlijk ook heel erg spannend maken, want ik bedoel als je een tijdje hh dan creatief bent of [een beetje]
Er wordt eerst ingestemd met de vraag, maar na ‘maar…’ volgt een afwijzing. Door het woordje ‘ja’ wordt instemming verondersteld, echter dit komt niet, er volgt zelfs een afwijzende reactie. 25. uit transcriptie A (A= presentator, C= beller 2) 200 201 202 203 204 205 206 207
A:
C: A: C:
=meneer Soekaya, volgens mij haalt u toch een paar dingen door elk↑aar om eh (0,3) helemaal NIET↑! (0,4) helemaal niet? (.) nee, als u als u naar mij wilt LUIsteren?!
Hier gebeurd iets bijzonders, in regel 200 wordt een vraag gesteld, echter C beantwoord deze met een direct antwoord. Dit antwoord is niet beleefd en wordt dan ook met een vraag beantwoord. A vraagt om uitleg, want die wordt niet gegeven. Dit soort reacties komt weinig voor in gesprekken, met name in gesprekken tussen onbekenden, zoals hier het geval is. Alle regels worden hier geschonden, C geeft een kort en direct antwoord en dit is niet geprefereerd.
2.4 Pre-pre’s 26. uit transcriptie A (B= beller 1) 122
B:
=ik zal een voorbeeld noemen. Het-een
een vrijheid van de
27. uit transcriptie A (C= beller 2) 183
C:
ja, dus waar↑om heb ik last d↑aavan, want eh zij, die
Dit zijn voorbeelden van pre-pre’s. In fragment 26 zegt de spreker wat hij als volgende taalhandeling zal gaan doen (een voorbeeld geven). In fragment 27 kondigt de spreker met een retorische vraag aan wat hij wil gaan zeggen, in de regels erna komt de toelichting, in dit geval wat hij wil gaan zeggen. 28. uit transcriptie B (B= beller 2) 74 75
B:
[ja::: ] ik bedoel eh mijn mening is dus dat eh ik vind t
In dit fragment kondigt de spreekster aan dat ze haar mening zal gaan geven. Dat gebeurt in de daaropvolgende regels. In dit soort gesprekken bellen de bellers omdat ze hun mening willen geven. Het zou dus eigenlijk overbodig moeten zijn dat ze deze pre-pre’s voor hun uiting plaatsen, want het is vanzelfsprekend dat ze een mening geven.
3. Repair In de radiogesprekken zijn enkele voorbeelden van repair-initiëring in gelegenheid-1a en gelegenheid-2, zoals beschreven in de repair-initiation opportunity space, te vinden. In transcriptie A is sprake van een opvallende repair-structuur; er vindt tweemaal achter elkaar een fourth-position repair plaats. 3.1 Zelfde-beurt-zelf-initiëring In de transcripties komen enkele zelfde-beurt-zelf-initiëringen voor. De fragmenten 29 en 30 zijn voorbeelden van repair-initiëring in de beurt waarin het te herstellen item voorkomt: 29. uit transcriptie A ( B= beller) 74 75
zachtzinnig en vroeger werd dat zwaa:r afgestrafd omdat de me-gemeenschap zo: arm was, dat ze dat niet konde zich niet
30. uit transcriptie A (A= presentator) 209 A: JA, ik wil wel naar u lUIsteren maar ik eh (.) u haalt dingen door elkaar voor mij-volgens mij
Deze abrupte articulatorische stops, disjunctmarkers, zijn voorbeelden van zelf-initiëring en zelf-repair. Deze vormen van repair worden geprefereerd boven ander-initiëring en anderrepair.
3.2 Next-turn repair-initiation Voorbeelden van ander-initiëring, zijn de next-turn repair-initiations uit fragment 31 en 32: 31. uit transcriptie B ( B= beller, P= presentator) 70 B: Ja::nou en of ik heb begrip voor die meneer van daarnet= P: =o: voor meneer Kuiper voor de [beroepschauffeur]
32. uit transcriptie A ( A= presentator, B= beller) 65 A: [ik ik dank u voor uw bijdrage 66 aan de uitzending. 67 (0,5) 68 B: wat zegt u? 69 (0,4) A: i-ik dank u [voor uw bijdrage >aan de °uitzending.
Het feit dat B in fragment 33 gewoon doorpraat en de NTRI van zijn gesprekspartner negeert, sluit aan bij de aanname dat ander-repair gedisprefereerd is. 33. uit transcriptie A ( A= presentator, B= beller) 8 B: ik wil-ik wil zegge dat ik eh ik absoluut niet 9 geloof in de in de eh..veronderstelling dat 10 euh de jeugd tegenwoordig opstandiger zou zijn 11 (.) 12 omdat ze het zo m↑oeilijk hebbe vanwege de 13 stress, vanwege onderdru↓kking (.) 14 A: nee, [ ze zijn juist minder opstandig 15 B: [ wantda-da-dat was vroeger OOk 16
3.3 Fourth-position repair Het meest opvallende dat in de drie radiogesprekken aan herstelwerk wordt gedaan, is de bijzonder lange insertie-sequentie in transcriptie A, die bestaat uit twee achtereenvolgende fourth-position repairs. 34. uit transcriptie A ( A= presentator, B= beller) 18 B:[dat was vroeger veel erg↓er(.)en ik denk dat juist 19 eh dde de vrij vrijpostigheid,
eh dat ga- dat gebeurt tegenwoordig niet meer↓ (.) en het is gewoon een 26 nat↑uurlijke zaak dat[dat 27 A: [( )= 28 B: =jongeren proberen zichzelf vrij te vEchte HUH?
29
(0, 5)
30 A: maar zou’t u, zou’t u dat eh, zou’t u daar weer v↑oorstander van zijn,(.) dat als deh jeugd weer 31 32 opstandig wordt ze dan neergeslage word↓e? 33 (.) 34 B: NEE 35 (1,6) 36 A: maar [wat bedoelt u, wat bedoelt u dan? 37 B: [het is een heel andere tijd 38 t het hoeft tegenwoordig niet meer, maar vroeger was 39 het zo dat als de jeugd lastig werd, (.) dan werde 40 ze geslagen en↓zo (0,7) 41 B: °soms erger, verstoten ofzoiets(.) h↑uh? 42 (.) 43 A: Hmm 44 (.) 45 B: °en en dat dat was gewoon (.) omdat de maatschappij 46 dat niet verdr↑oeg en da-dat komt, dat kon je de 47 mensen ook nauwelijks kwalijk neme, want de 48 maatschappij was vroeger veel moeilijker. 49 (0.7) 50 A: maar u u u zegt het is t tegenwoordig makkelijker 51 en daarom is de jeugd niet meer opstandig? 52 (0,3) 53 B: pruh-nee: 54 (.) 55 A: oh [dan begrijp ik u niet. Legt u nog eens uit 56 B: [ juist 57 juist meer zelfstandig eh opstandig, omdat er 58 tegenwoordig veel minder zwaar tegen eh eh 59 opgetrede wordt[ en dat 60 A: [ Ah u u ziet de jeugd van tegenwoordig als opst↑andiger dan van 61 vr↓oeger? (0,9) 62 B: ja, absoluut 63 (.) 64 A: O:!
Regel 18 t/m 28 is de beurt van de beller met de, later nog te ontdekken, repairable (P1). Regel 30 t/m 32 bevat de respons van de recipiënt, de presentator, die in eerste instantie adequaat lijkt te zijn (P2). Regel 34 is de volgende beurt van de spreker met de beurt van de repairable (P3). In regel 36 initieert de presentator een repair. De presentator is de recipiënt van de repairable en deze realiseert zich op basis van de informatie afleidbaar in P3 dat hij de beurt in P1 verkeerd begrepen heeft (P4). In regel 37 t/m 41 verricht de spreker met de beurt van de repairable, na initiëring van de repair door de recipiënt, zelf de repair. De recipiënt, de presentator, geeft een minimale respons op de repair van de beller in regel 41, waarna de beller zijn repair ‘afmaakt’. Echter, in de beurt waarin de spreker het misverstand probeert op te lossen, zit opnieuw een repairable. De beurt kan beschreven worden als zowel positie P1 en P4; de beurt die als repair bedoeld was, blijkt toch weer een ‘trouble source’. Ook deze trouble source wordt pas later als zodanig behandeld. Regel 50 en 51 bevatten de respons van de recipiënt, de presentator (P2). Dan volgt in regel 53 de beurt van de beller, die de spreker is van de beurt met de repairable (P3). Op basis van de informatie afleidbaar uit P3 realiseert de presentator dat hij de beurt in
P1, nog steeds, niet goed begrepen heeft. De presentator initieert hier een fourth-position repair, die de beller in regel 56 t/m 58 uitvoert. Ook hier is er, net als in regel 37 t/m 41, weer sprake van zelf-repair, na ander-initiëring. In regel 59/60 vraagt de presentator of hij het nu wel goed begrepen heeft. Dat wordt in regel 62 door de beller bevestigd. De derde positieafsluiter van de presentator in regel 64 geeft het einde van de repair-sequentie aan. Pas na regel 64 is het probleem opgelost en wordt de draad weer opgepakt.
4. Gespreksopening De vier 'standaard-voorwaarden' die in openingen van informele telefoongesprekken interactioneel tot stand worden gebracht, komen in de radiogesprekken die wij geanalyseerd hebben niet allemaal voor. Ten eerste is er sprake van een formeel gesprek, waardoor ten opzichte van informele telefoongesprekken al verschillende kenmerken te karakteriseren zijn. Ten tweede vindt er eerst een telefoongesprek achter de schermen plaats; de beller krijgt bij het doen van zijn oproep allereerst de redactie van het radioprogramma aan de lijn. De redactie bepaalt aan de hand van dit gesprek of de beller de lucht in mag en voorziet de presentator van informatie over de beller. Een radiogesprek verloopt hierdoor anders dan een 'normaal' telefoongesprek. Aan de hand van de verschillende voorwaarden die in openingen van telefoongesprekken gerealiseerd worden zoals beschreven in de syllabus, zullen we in deze paragraaf onze analyse wat betreft de openingen in de radiogesprekken uiteenzetten. Hieronder een overzicht van alle openingen die in de transcripties voorkomen: 35. uit transcriptie A ( A= presentator, B= beller 1) 1 70 71 72 73 74 75 76 77 78 11
A: goedenavond (0,5) B: ja goeienavond (.)u hoort mij hè!? (0,3) A: [ik hoor] u absoluut B: [ °ja (.) B: ik wil-ik wil zegge dat ik eh ik absoluut niet geloof in de in de eh..veronderstelling dat euh de jeugd tegenwoordig opstandiger zou zijn (.) omdat ze het zo m↑oeilijk hebbe vanwege de stress, vanwege onderdru↓kking
36. uit transcriptie A ( A= presentator, C= beller 2) 151 152 153 154 155 156 157 158 159
A: C:
A: C:
Goedenavond? (0,3) ja, hallo, (schraapt de keel) goedenavond, u spreekt met eh Kamal Soekaya uit Amsterdam (0,3) dag, meneer Soekaya (.) euh hallo (.) goeieavond. Eh eh ik woon in Amsterdam-West, (.)eh dus in de volksbuurte euh:: enneh die volksbuurte die
37. uit transcriptie B (P= presentator, A= beller 1) 1 2 3 4 5 6 7 8
P: ↑goeienavond meneer Kuiper= A: =ja, goeien↑avond= P: =u bent eh beroeps↑chauffeur >dat is te horeh ook want u ben onderweg op dit moment geloof ik?= A: =eh jazeker (0.5) h met ↑u huisarts?
38. uit transcriptie B (P= presentator, B= beller 2) 60 61 62 63 64 65 66 67
P: =mevrouw E[ngele] A: [en mijn huisarts dus zeker twee keer per jaar op va↑kansie is= P: =ja t tis wat eh mevrouw Engel uit Ooster↑wijk ↑goeien↓a↑vond= B: =goeden↑a↓vo[nd ( ) P: [heeft u begrip voor de eh bose huisartseh ?
39. uit transcriptie B (P= presentator, C= beller 3) 117 P: =kijk das duidelijke taal. Mevrouv DOEve uit Leiderdorp g[Oei]ena↓vond= 118 C: [ja 119 C: =goeien↑a[↓vond P: [eh: is uw: huisarts n beetje n kerel? 120
40. uit transcriptie C (A= presentator, B= beller ) 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
A: Meneer Dekker, dank u wel, (0,4) ik ga u e:h onderbreken, want ik ga naar e:h de heer >Jesus de la Torra y Rivas (0,2) e:h u heeft een BOEKJE geschreven he, over het e:h ut mobiel bellen "HALLO ik ben mun oma kwijt",= B: = ja[a: A: [en daarvoor heeft u e:h ZESDUIZEND gesprekken afgeluisthherd (.) B: nou ongeveer ja:
4.1.1 Beschikbaarheid en herkenning Bij openingen van telefoongesprekken zijn beschikbaarheid en herkenning de eerste voorwaarden die interactioneel tot stand worden gebracht. Opvallend in de radiogesprekjes is, dat het vaststellen van beschikbaarheid slechts gebeurd vanuit de presentator ten aanzien van de beller en niet andersom. Gezien het feit dat de presentator heeft opgeroepen om te bellen is het logisch dat diens beschikbaarheid door de beller dan ook voorondersteld wordt. Toch wordt in de openingen
door de presentator, hoewel de beller zichzelf al beschikbaar heeft gesteld door te bellen, allereerst de beschikbaarheid gecontroleerd. De groetsequenties die in de openingen voor komen, met uitzondering van de opening in transcriptie C (fragment 40) waarin geen groetsequentie voor komt, doen dienst om de beschikbaarheid te controleren: 1e paardeel: groet = navraag naar beschikbaarheid door de presentator 2e paardeel: tegengroet = bevestiging van de beschikbaarheid door de beller. Het groeten kan hier beschouwd worden als een conventie om het gesprek mee te openen en de beschikbaarheid vast te stellen. In geen van de geanalyseerde openingen vindt herkenning plaats. Dit valt eenvoudig te verklaren vanuit het gegeven dat beller en opgebelde elkaar niet kennen en elkaar dus onmogelijk kunnen herkennen. Het claimen van herkenning doet zich dan ook in deze radiogesprekken geheel niet voor. Een andere verklaring hiervoor ligt in het feit dat het doel van informele telefoongesprekken en de radiogesprekken verschillend is. In de eerste heeft de beller als voornaamste doel het onderhouden van de relatie tussen beller en opgebelde. Voor de beller van de telefoongesprekken in het radioprogramma daarentegen, is het leveren van een bijdrage aan het radioprogramma het belangrijkste doel. 4.1.2 Identificatie Uit de openingen in fragment 37, 38, 39 en 40 blijkt dat de presentator, via de redactie, over voorkennis van de bellers beschikt. In deze openingen stelt de presentator de beller voor, in plaats van dat ze dat zelf doen, hetgeen veel gangbaarder is. De ander-identificatie verricht de presentator door middel van een groet als bijvoorbeeld "goedenavond", gevolgd door seksedefiniëring " meneer/mevrouw", en naamsnoeming " Kuiper". Bovendien worden voor het radiogesprek relevant zijnde identiteitsaspecten van de beller door de presentator geïntroduceerd. In de opening van fragment 37 identificeert de presentator de beller als vrachtwagenchauffeur. Dit wordt gedaan omdat het gesprek over huisartsen gaat en de beller aan de hand van een vergelijking tussen beide beroepen wil uitleggen, dat hij het onzin vindt dat huisartsen vinden dat ze te weinig loon krijgen. In de opening van fragment 40 identificeert de presentator de beller als schrijver van het boek over mobiel bellen. Dit is tegelijkertijd een topic-introductie-eenheid; hier wordt het onderwerp voor het gesprek gepresenteerd. Een ander opvallend kenmerk van de radiogesprekken met betrekking tot identificatie is dat de presentator niet wordt geïdentificeerd. In de syllabus wordt het identificeren beschreven als een sequentieel proces. De identificatie in de radiogesprekken verlopen echter niet sequentieel Dit kunnen we verklaren als we relateren aan de setting: in het begin van een radioprogramma wordt de presentator immers al voorgesteld en de presentator blijft gedurende de hele de uitzending een constante entiteit. Echter, vanwege de regelmatige switch van gesprekspartners van de presentator, is elke beller een nieuwe entiteit die voor het radiopubliek geïntroduceerd dient te worden. Opmerkelijk is dat in de opening van fragment 35 noch de presentator, noch de beller wordt geïdentificeerd. 4.1.3 Het creëren van een slot voor eerste topic In al onze gespreksfragmenten is de reason for calling al bij beide participanten bekend. Het onderwerp van het programma is immers geïntroduceerd en de presentator heeft opgeroepen om te bellen als je over dat onderwerp wilt meepraten. Ondanks het feit dat het topic en de reason voor calling dus al duidelijk zijn, vindt de overgang van beschikbaarheid naar het eerste topic heel verschillend plaats: - in fragment 35 en 36 vallen beginnen de bellers meteen met hun betoog. De
presentator verricht geen werk om het topic te introduceren, verwacht dat de beller direct van wal steekt en in beide gevallen gebeurt dat ook, - in de fragmenten 37, 38 en 39 verricht de presentator wel werk om het topic te introduceren. Na de bevestiging van de beschikbaarheid, stelt de presentator bij alledrie de openingen een vraag over huisartsen. Ondanks dat de formulering van deze vragen steeds net iets anders is, zijn de vragen te herkennen als topic-introductie-eenheden; het zijn voorbeelden van topic-initiëring, - in de opening van fragment 40 identificeert de presentator de beller. Het introduceren van het identiteitsaspect van de beller ’hij heeft een boek geschreven’, fungeert hier tegelijkertijd als topic-introductie-eenheid.
5. Thematische organisatie 5.1 Topic-verschuiving Opvallend is dat er in de drie transcripties alleen sprake is van topic-verschuiving. 41. uit transcriptie C (A= presentator) 89 A: 90 91 92 93 94 95
ja:h ja:h w-wat vindt u van het idee van zo’n dag van de mobiele beller waarop het dan de bedoeling is om mensen wat man↑iere e:h bij te brengen als het gaat om mobiel bellen, (0.2) etiquette
In dit fragment wordt een ander aspect van het thema geïntroduceerd er wordt in detail ingegaan op het thema “de dag van de mobiele beller”. Het topic verschuift van het boek dat de beller geschreven heeft naar de dag van de mobiele beller. Dit thema staat van tevoren al vast, de bellers weten wat het thema en leveren een bijdrage aan het gesprek hierover. Het viel ons op dat er alleen sprake is van topic-verschuiving en niet van topic-verandering, want in ‘normale’ gesprekken vindt er juist wel verandering plaats: sprekers snijden vaak verschillende topics aan. 42. uit transcriptie A (A= presentator, C= beller 2) 194 195 196 197 198 199 200 201
A: C: A: C: A: C: A:
[ ja, maar volgens mij [en die gaan allemaal= =volgens mij haalt u toch ’n paar dinge= =beledigende opmerkinge [ja, volgens mij haalt u toch een paar dingen door elk↑aar [en dan gaan ze deze opmerkingen zeggen= =meneer Soekaya, volgens mij haalt u toch een paar dingen door elk↑aar om eh
In dit fragment stuurt de presentator het thema bewust als de beller een topic-verandering wil realiseren. Beller C dreigt van het thema af te dwalen, de presentator grijpt in door de beller indirect te sturen (zie b.v. Regel 196). Later kapt de presentator het gesprek af als de beller geen gehoor geeft aan het verzoek. De verschuivingen worden veelal gerealiseerd door het stellen van een vraag. Deze vraag bevat vaak tevens de topic-introductie eenheid.
43. uit transcriptie B (B= beller 2, P= presentator, C= beller 3) B: =omdat t geen ↑kE:rels meer zijn!= P: =kijk das duidelijke taal. Mevrouw DOEve uit Leiderdorp g[Oei]ena↓vond= C: [ja C: =goeien↑a[↓vond P: [eh: is uw: huisarts n beetje n kerel?
115 116 117 118 119 120
In transcriptie B (zie fragment 43) introduceert de presentator het topic bij elke beller opnieuw. Hij doet dit door middel van een vraag, maar formuleert deze steeds anders. Namelijk op basis van datgene waarmee de vorige beller geëindigd is. Het thema “huisartsen” blijft constant, alleen het accent wordt verschoven. In fragment 43 eindigt beller 2 met de uitspraak dat huisartsen geen kerels meer zijn. De presentator springt hier op in en maakt van deze uitspraak een vraag voor de volgende beller. 5.2 Topic-afsluiting In transcriptie A en B vindt nauwelijks topic-afsluiting plaats: de gesprekken worden bijna afgekapt. Hoogstens wordt er nog commentaar gegeven op de laatste beurt. De bellers worden wel enkele malen bedankt voor het bellen (zoals in fragment 44). Dit is een typisch topicafsluitende handeling die de reden van het bellen aangeeft. 44. uit transcriptie A (A= presentator, B= beller 1) 147 148 149 150 151
A: B: A: A:
i-ik dank u [voor uw bijdrage >aan de °uitzending. [o ja, tot uw dienst [hoor! [dankuwel (0,5) da:g en we gaan meteen door naar de volgende beller.
45. uit transcriptie C (A= presentator, B= beller) 133B: 134 135 136A: 137 138 139B:
maar dan kun je beter je energie e:h in iets anders om gaan zetten. (0.3) ja, laat je fantasie werken en e:h je zult DOL raken op de mobiele beller (0.3) korto[m:] [ja: geniet ervan zou ik zeggen,
In dit fragment is gebruik gemaakt van een andere topic-afluitende techniek: in regel 136 t/m 138 doet de presentator een typisch topic-afsluitende handeling. Hij trekt namelijk een conclusie uit wat de beller verteld heeft. In deze transcriptie worden het topic duidelijk afgesloten, wat in de twee andere transcripties niet het geval is.
Opdracht 3 Anne Kluivers Tina Rundervoort Keun Young Sliedrecht Inleiding In dit betoog willen wij aantonen dat de onderlinge verhouding tussen de deelnemers asymmetrisch is. Hiermee bedoelen wij dat de presentator dominant is ten opzichte van de beller. Deze dominantie is te verklaren door de setting waarin deze gesprekken zich afspelen, namelijk een radio-uitzending. Hierin is de presentator als het ware de baas over de bellers: hij leidt en stuurt het gesprek en de bellers accepteren dat.
Eerst zullen wij in paragraaf 1 de verschillende identiteiten van de deelnemers behandelen. Paragraaf 2 gaat over de beleefdheidsstrategieën die de verschillende participanten gebruiken. In paragraaf 3 komen verschillende vormen van taalgebruik aan bod; machtsgerelateerde vormen van taalgebruik, sekse-, leeftijd- of etniciteitgerelateerde vormen van taalgebruik en institutiegerelateerde vormen van taalgebruik. Als afsluiting van dit betoog geven wij nog een korte samenvatting en beantwoorden wij de vraag: wie is volgens wie wie? Identiteiten Elk gesprek wordt gevormd door twee participanten: namelijk de presentator en de bellers. Van eerstgenoemde is de globale identiteit opgebelde, laatstgenoemde is de opbeller. Daarnaast is er nog een publiek dat niet aan het gesprek deelneemt. De deelnemers worden ook als zodanig geïdentificeerd (presentator en opbeller); andere soorten identiteiten zoals de situationele, worden buiten beschouwing gelaten, tenzij dit relevant is voor de conversatie. In twee van onze transcripties deed deze identiteit er wel toe, dit is te zien in de volgende fragmenten 1 en 2. 1. uit transcriptie B ( P= Presentator) 17 P: =u bent eh beroeps↑chauffeur 18
>dat is te horeh ook want u ben onderweg op dit moment
19
geloof ik?=
2. uit transcriptie C (A = presentator, B = beller) 144. 145. 146. 147. 148. 149.
A:
B:
de heer >Jésus de la Torra y Riv↑as (o.2) e:h u heeft een BOEKje geschreven hè, over e:h ut mobiel bellen “HALLO ik ben mun oma kwijt”,= =j[a:
Af en toe laten de bellers zelf wel iets zien van zijn of haar identiteiten. Dit gebeurde bijvoorbeeld in fragment 3 en 4. In fragment 3 geeft de beller een indicatie van zijn leeftijd. In fragment 4 geeft de beller aan dat ze een man heeft, hiermee maakt ze zichzelf bekend als echtgenote.
3. uit transcriptie A (A= Presentator, B= Beller 1) 79 A: 80 B: 81 82 83 B:
ja nou ja, ik kreeg vroeg↑er, in in de oorlogst↓ijd, eh kreeg ik eh twee cent per (.) per week, (1,0) zakgeld.
4. uit trancriptie B (B= Beller 2) 99 B: =och mijn hee:r luister es mijn man is econoom
Behalve deze globale conversationele en situationele identiteiten, zijn ook de ideale en globale interactionele identiteiten belangrijk en duidelijk aanwezig. Op lokaal niveau is de presentator de vragensteller en de groeter en de beller antwoorder en de wedergroeter, hoewel in transcriptie C helemaal geen begroeting plaatsvindt (zie opdracht 2). Deze eerstgenoemde identiteiten blijven door het hele gesprek hetzelfde: de presentator blijft vragen stellen, de beller geeft steeds antwoorden. Dus beiden houden zich aan deze rolverdeling. Uit het feit dat de beller steeds de vragen van de presentator beantwoordt, blijkt dat hij de dominantie van deze accepteert. Echter op het globale niveau zijn de identiteiten al bepaald voordat het gesprek plaatsvindt; deze worden tijdens interactie gerealiseerd. Bij onze radiogesprekken geven de bellers hun mening, zij zijn dus meninggever. De presentator is meningvrager en meningontvanger. De sociale identiteit (b.v. of hij man/vrouw is) is niet van belang voor deze setting. Beleefdheidsstrategieën. Uit het bovenstaande is gebleken dat de bellers de presentator accepteren als vragensteller en gespreksleider. Normaliter worden vragen geven als schendingen van het negatieve gezicht, oftewel het is een FTA-realisering, immers van de recipiënt wordt verwacht dat hij de vraag beantwoordt. Als hij dit niet doet, is dit een schending van het coöperatieprincipe. De deelnemers kennen elkaar niet, hierdoor is de "distance" groot. Daarom zou het in andere settings normaal zijn gebruik te maken van beleefdheidsstrategieën zoals "off-recordstrategieën". In deze gesprekken is dat bij de vraagstelling niet het geval; de vragen worden zonder beleefdheidsstrategieën en direct gesteld. Een voorbeeld hiervan is fragment 5. In dit fragment wordt de FTA bald-on-record verricht, deze vraag kenmerkt zich door de afwezigheid van compenserende middelen. 5. uit transcriptie C (A= Presentator) 18.
A: hoe
kwam u daarop ?=
Toch gebruikt de presentator wel enkele malen een positieve en/of negatieve beleefdheidsstrategie om het gesprek te beëindigen. In fragment 6 is sprake van een negatieve beleefdheidsstrategie; dit gebeurt door het vergroten van de P- en D-factor, door het tonen van respect ten opzichte van de hoorder, door hem met "u" aan te spreken. Ook verontschuldigt hij zich voor de inbreuk die hij pleegt.
6. uit transcriptie C (A= Presentator) A: Meneer Dekker dank u wel, (o.4) ik ga u e:h onderbreken, de heer
want
ik
ga
naar
e:h
>Jésus de la Torra y Riv↑as
In fragment 7 is er naast positieve beleefdheid ook sprake van negatieve beleefdheid. 7. uit transcriptie A (A= Presentator, C= Beller 3) 212 213 214 215
C: A:
huh,(.) wa-wat bedoelt u daar-(nu)mee?= =nou ja, (.) ik stel voor dat we eve doorgaan naar de volgende beller om eh om het verhaal iets duidelijker te houde, want we hebbe niet zo hee:l erg veel tijd meer.
De presentator gebruikt een positieve beleefdheidsstrategie om de indruk te wekken dat hij samen met de recipiënt het gesprek wil beëindigen. Het is geformuleerd als een voorstel, maar dat is het niet, want het gesprek wordt sowieso al beëindigd. Verder gebruikt de presentator een negatieve beleefdheidsstrategie, door de Rx-factor te minimaliseren. Hij gebruikt afzwakkende formuleringen, zoals "even", "iets", "misschien". Ondanks de dominantiepositie van de presentator, is het opvallend dat beide participanten hun best doen om tegemoet te komen aan de positieve face-behoeften van de ander. Dit doen zij vooral door gemeenschappelijkheid te claimen, zoals in fragment 8.
8. uit transcriptie C (A= Presentator, B= Beller) 112 113 114 115
A: B: A:
maar dan kun mensen mobiel
je maar de helft [aan ut] [ja:
horen
als
e:h
bellen zijn,
In fragment 8 probeert de beller onenigheid met de recipiënt te vermijden, door geen afwijzende responsen te realiseren, maar een genuanceerde reactie door "ja, maar-" constructies te hanteren. In fragment 9 wil de presentator gemeenschappelijkheid benadrukken, door in te stemmen met de beller, maar ook de andere kant te noemen. 9. uit fragment B (P= Presentator) 40
P: maar ja das das waar (die dube) ze verdienen
41
misschien meer maar aan de andere kant worde ze ’s
42
nachs
De bellers intensiveren hun betrokkenheid bij de presentator door met name het gebruik van tags. Fragment 10 is hiervan een voorbeeld. 10. uit transcriptie A (B= Beller1) 41
B:
°soms erger, verstoten ofzoiets(.) h↑uh?
De presentator doet dit praktisch niet, dit is gezien zijn dominantiepositie logisch. De presentator heeft geen bevestiging nodig van datgene wat hij zelf zegt. Anderzijds komt dit ook door de neutrale houding van de presentator ten opzichte van het onderwerp. Hij geeft geen mening en dan wordt er niet gezocht naar instemming door de ander. 4. Taalgebruik In de 3 transcripties zijn verschillende vormen van taalgebruik te onderscheiden. Eerst zullen wij aan macht gerelateerde vormen van taalgebruik in onze transcripties, onder de loep nemen. Vervolgens zullen we de vormen van taalgebruik die aan sekse, leeftijd en etniciteit gebonden zijn behandelen. Tenslotte komen de institutiegerelateerde vormen van taalgebruik aan de orde. 4.1 Macht gerelateerde vormen van taalgebruik De presentator is, zoals we eerder genoemd hebben, dominant in alle gesprekken. Hij stelt de vragen en lokt meningen uit, hij heeft de macht het gesprek te beëindigen, soms zelfs op abrupte wijze. Hij interrumpeert de bellers meerdere malen, maar de bellers interrumperen de presentator nooit. Ook dit geeft aan dat de presentator meer macht heeft in het gesprek, hij heeft meer invloed op het verloop van het gesprek. De bellers accepteren deze dominante positie van de presentator. Dit heeft te maken met de setting waarin het gesprek plaatsvindt (zie par. 3.3) 4.2 Sekse-, leeftijd- of etniciteitgerelateerde vormen van taalgebruik We hebben vastgesteld dat de presentator alle bellers gelijkwaardig behandelt, ongeacht sekse, leeftijd of afkomst. Er is namelijk geen aantoonbaar bewijs te vinden in onze transcripties, dat de presentator onderscheid maakt in de manier waarop hij met de bellers communiceert. Hij zegt tegen iedereen "u" en laat elke beller zijn of haar mening geven. In transcriptie A en C vindt er alleen communicatie plaats tussen mannen onderling, in transcriptie B is er wel interactie tussen man en vrouw. Hierbij valt vooral op dat de vrouwelijke bellers vaak aan het woord zijn, de presentator onderbreekt hen nauwelijks. Aan de ene kant kan dit komen doordat hij de vrouwen respecteert en hen dus uit laat praten. Aan de andere kant is het ook mogelijk dat hij hen minacht en denkt: "laat haar maar kletsen". In het gesprek met de mannelijke beller reageert de presentator vaker op de beller. Dit gesprek lijkt meer op een "normaal" gesprek, waarin beide participanten op elkaar reageren en elkaar als gelijkwaardig zien. Qua taalgebruik maakt de presentator dus geen onderscheid tussen de bellers. Wel laat hij merken dat hij een idee heeft van de leeftijd van zijn gesprekspartner. Er is geen sprake van betutteling, zoals dat in de syllabus staat, maar hij constateert het slechts door een opmerking te plaatsen over zijn vermoeden, zoals in fragment 11 te zien is. 11. uit transcriptie A (A= Presentator) 103 104
A:
dat is waar. eh (.) da-daar weet u vast meer van dan i↓k(.) want u bent volgens mij ouder dan ik
De presentator past zijn taalgebruik niet aan, er wordt geen rekening gehouden met de leeftijd. Alleen in transcriptie A is er sprake van communicatie tussen mensen van verschillende culturen. Beller C heeft een accent dat duidelijk herkenbaar is als van een nietNederlandse cultuur, bovendien doet de naam van de beller buitenlands aan. Toch lijkt de
presentator hier geen aandacht aan te besteden in zijn manier van communiceren. De presentator behandelt de beller net als de andere bellers. Hoewel er op zojuist besproken punten wel verschillen bestaan tussen de bellers, worden allen op dezelfde manier behandeld: ze krijgen evenveel spreekrecht, ze worden op gelijke wijze aangesproken en de spreektoon en -volume staan daar los van. 4.3 Institutiegerelateerde vormen van taalgebruik De gespreksopeningen zijn gerelateerd aan de situatie, hier: een call-radiogesprek. De presentator is van tevoren bekend met de "reason for calling" van de bellers, beide participanten oriënteren zich op deze situatie (zie ook opdracht 2, par. 4). De presentator stelt de vragen, waarop de beller antwoordt. De beller accepteert deze dominante rol van de presentator als vragensteller en leider van het gesprek. Vragenstellers produceren eerst een BOE waarin ze een standpunt of feit produceren en daarna pas een BOE met een vraag. Ook de opbeller behandelt deze BOE met het standpunt als preliminair, hij beschouwt het als voorbereiding op een andere activiteit. Dit is verklaarbaar uit het feit dat ze zich oriënteren op een bepaalde distributie van de uitingstypen over situatiespecifieke categorieën van deelnemers: de gespreksdeelnemer met de situationele identiteit presentator lokt vooral informatie uit, de antwoorder verschaft vooral informatie. Dus de antwoorder verwacht dat de presentator niet alleen suggesties aandraagt, maar deze ook zal gebruiken om vragen te stellen. Dit is goed te zien in fragment 12. 12. uit transcriptie C (A= Presentator, B= Beller) 6
e:h
u
7
e:h
ut
8
kwijt”,=
9
B:
heeft
een
mobiel
BOEKje
bellen
geschreven
“HALLO
ik
hè,
over
ben mun oma
=j[a:
10 A: [en daarvoor heeft u e:h ZESDUIZEND gesprekken 11 afghheluisthherd. 12 (.) 13 B: nou ongeveer j↓a: 14
(0.3)
15 B: ik heb er ook lang over gedaa:n 16 ongeveer vie-vier jaar overged↓aan 17 (o.2) 18 A: hoe kwam u daarop ?=
ik
heb
er
5. Conclusie Uit het voorafgaande kunnen we concluderen dat noch van de presentator, noch van de beller de sociale identiteit in deze setting een belangrijke rol speelt. Het taalgebruik is niet gerelateerd aan hetzij sekse, leeftijd en afkomst, maar wel degelijk aan de institutie: chatradio. Deze institutie bepaalt dat de presentator het gesprek moet sturen, daarbij weinig beleefdheidsstrategieën hoeft te gebruiken en de bellers kan interrumperen, zonder dat dit bij de bellers op verzet stuit. De onderlinge verhouding is dus inderdaad asymmetrisch; de beller is ondergeschikt aan de presentator. De beller behandelt de presentator als een presentator: iemand die het gesprek leidt, met (meer) institutionele macht. De presentator behandelt de beller als en beller: iemand die aan de presentator geen vragen stelt, maar wel zijn of haar verhaal kwijt kan. De
beller ziet zichzelf ook als beller: iemand die naar het programma belt om een bijdrage te leveren aan het programma. De beller neemt een afwachtende houding aan; hij moet wachten totdat hij in de uitzending kan komen. We hebben gezien dat in het taalgebruik de presentator de beller midden in zijn beurt kan onderbreken. De beller doet dit niet en als de beller interrumpeert, wacht hij af tot er een mogelijk voltooiingspunt bereikt is in de beurt van de presentator. Kortom: volgens de beller is de presentator de leider van het gesprek. Gedurende het hele gesprek blijven deze identiteiten gehandhaafd, alle zaken die aan de orde komen zijn gerelateerd aan de setting.