S.W. Couwenberg (red.)
OPDEGRENSVANT~EEEU~N Positie en perspectief van Nederland in het zicht van het jaar 2000
Kok Agora, Kampen in samenwerking met Stichting Civis Mundi
Deze uitgave kwam tot stand in samenwerking met de stichting Civis Mundi en met financiële steun van de Algemene Loterij Nederland
CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG Op Op de grens van twee eeuwen: positie en perspectief van Nederland in het zicht van het jaar 2000 I S.W. Gouwenberg (red.).- Kampen: Kok Agora Uitg. in samenwerking met de Stichting Civis Mundi.- Met lit. opg., reg. ISBN 90-242-7655-1 SISO 004 UDC 304(492)"313" NUGI 649 Trefw.: Nederland; toekomst.
© 1989 Kok Agora, Kampen Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Omslag Rob Lucas Zetwerk: Elgraphic bv, Schiedam ISBN 90 242 7655 1
2. De humanistische traditie in Nederland: achtergrond, positie, perspectief P. Thoenes en P.E. Cliteur
in: S.W. Comvenberg (red.), Op de grms va11 tJVee mnve11, Positie e11 perpectief van Nederland i11 het :;;jcht van hetjaar 2000, Kok Agora in samenwerking ~t Stichting Civis Mundi, Kampen 1989, pp. 30-43.
Het woord "humanisme" werd voor het eerst gebruikt in 1808 door de Duitse pedagoog F.J. Niethammeren in 1859 door George Voigt in verband gebracht met de renaissance. Door het werk van Jacob Burckhardt, Die Kultur der Renaissance in Italien, werd de identificatie van humanisme met renaissance enorm bekend. De renaissance betekende een wedergeboorte, een wedergeboorte van de geest van de klassieke oudheid door middel van de bestudering van de klassieke letteren. De wereld zou nu bekeken worden vanuit een menselijk perspectief, niet vanuit een bovenmenselijk perspectief, zoals in de middeleeuwen (een term overigens die door de humanisten bedacht werd en waarin de lage waardering die men voor die periode had duidelijk tot uiting komt). In de renaissance vinden we ook de oorsprong van een tweetal belangrijke stromingen binnen het humanisme, die tot op de dag van vandaag hun invloed doen gelden: een lijn die zich richt op het persoonlijkheidsideaal en één die zich richt op het wetenschapsid~aal. 1. Humanisme in renaissance en Verlichting Mooi wordt het renaissancistisch persoonlijkheidsideaal verwoord door Giovanni Pico della Mirándola (1463-1494). Op drieëntwintigjarige leeftijd wilde hij in Rome negenhonderd stellingen gaan verdedigen over wijsgerige en wetenschappelijke onderwerpen. Daaraan zou een inleiding vooraf moeten gaan die zeer beroemd is geworden: de rede over de menselijke waardigheid. Men heeft Pico terecht een van de grondleggers van het humanisme genoemd. 1 Hij laat God zeggen: "Wij hebben u, o Adam, geen bepaalde woonplaats, geen eigen aangezicht, geen enkele speciale taak gegeven, opdat ge die woonplaats, dat aangezicht en die taak die ge verkiest, verwerven en bezitten zult naar uw eigen wil en wens. Voor alle andere wezens is de natuur vastomlijnd en binnen de door ons voorgeschreven wetten beperkt. Gij zult die voor uzelf bepalen, door geen grenzen belemmerd, naar eigen vrije wil, waaraan ik u heb toevertrouwd. Ik heb u midden in het heelal gezet, opdat ge van daaruit gemakkelijker alles rondom u zien kunt wat er in de wereld is. En We hebben u niet hemels of aards, niet sterfelijk of onsterfelijk gemaakt, opdat ge als een vrij en soeverein kunstenaar uzelf boetseert
30
en mödelleert in de vorm, die ge verkiest. Het staat u vrij naar het lagere, het dierenrijk te ontaarden; maar ge kunt u ook verheffen naar het hogere, het goddelijk rijk door eigen wilsbeschikking. " 2
Deze passage is om verschillende redenen interessant. Allereerst zien we hier een duidelijke breuk met de klassieke essentialistische traditie: de mens heeft geen vaste natuur, maar kan zich tot alles ontwikkelen, zegt Pico. De mens onttrekt zich aan de wetten die God voor alle andere wezens heeft gesteld. In de geschiedenis van de filosofische antropologie heeft men talloze variaties 'op dit thema gemaakt. Zo schrijft bijvoorbeeld Herder, dat de mens "zur Preiheit organisiert" is: "Nicht mehr eine unfehlbare Maschine in den Händen der Natur, wirder sich selbst Zweel< und Ziel der Bearbeitung."3
Men zegt het ook wel als volgt: de mens is het niet vastgelegde dier. En de existentialisten zeggen: de mens is tot vrijheid veroordeeld. Hier zijn we bij de kern van het renaissancistisch humanisme aangeland: de mens stileert zichzelf naar een bepaald ideaal. En daarbij is hij niet gebonden aan een van God gegeven wezen of een goddelijke scheppings,prde, maar hij is vrij. 4 Vrij om tot God op te klimmen, maar ook vrij om tot dier te ontaarden. 1 Zeer duidelijk Zlet men die gerichtheid op de mens in tegenstelling tot belangstelling voor het bovennatuurlijke ook bij Petrarca. De scholastici, zo zei hij, zijn altijd bezig met ons dingen te vertellen die zelfs als ze waar zouden zijn op geen enkele manier zoudenbijdragen aan de verrijking van ons leven. Hij bepleitte dan ook de verschuiving van de aandacht van theologische abstracties naar morele, psychologische en sociale kwesties - vraagstukken overigens die altijd in het centrum van de belangstelling hadden gestaan in de retorische traditie die zich tegen het filosofische denken keerde. Petrarca was natuurlijk de renaissance-geleerde par excellence. Bij hem en Alberti vinden we ook die herwaardering van het actieve tegenover het contemplatieve leven, dat zo kenmerkend is voor de renaissance. "Ik ben ervan overtuigd," schreef Leon Battista Alberti, "dat de mens niet geboren is om weg te kwijnen in ledigheid." Ongetwijfeld hangt een tweede kenmerk van die periode, namelijk de overtuiging dat het mogelijk is het lot in eigen hand te nemen, hiermee samen. De mens is vrij zijn leven naar eigen inzicht vorm te geven. Vandaar ~k die groeiende belangstelling voor de eigen persoonlijkheid: voor portretten, zelfportretten, biografieën en autobiografieën. In tegenstelling tot de augustinische negatie van het leven vinden we nu een "Pursuit of worldly honour and glory" (Bullock). In dit renaissance-humanisme vinden we overigens een element dat
31
,§
een constante zal blijven in latere vormen van humanisme: het geloof en vertrouwen in de creatieve potenties van de mens. Let wel, potenties! Dat betekent dat deze moeten worden geactiveerd, gecultiveerd, met de filosofie als cultura animi. In de Verlichtingsperiade worden de renaissance-idealen voortgezet, maar ze krijgen nu ook een sociale dimensie. Kant heeft de Verlichting op een vermaard geworden manier omschreven als het vertrek van de mens uit zijn onmondigheid waaraan hij zelf schuldig is. We zouden de strijd moeten aanbinden met onredelijke tradities en vooroordelen. Niet alleen omdat deze het individu parten spelen, maaAomdat een vrije samenleving niet ingericht kan worden zonder dat we de last van het verleden van ons afschudden. Het kritisch denken en niet die oude middeleeuwse metafysica zou ons hierbij moeten helpen. De wetenschappelijke methode stond hoog in aanzien. Galilei, Copernicus, later Newton: zij hadden in naam van de wetenschap en het rationele denken de strijd aangebonden met het bijgeloof. De Verlichting zou dat ideaal politiek moeten vertalen. Peter Gay typeert het programma van de Verlichting als een "programme of humanity, secularism, cosmopolitanism and freedom, the right to question and criticize, /ree from the threat of arbitrary inter/erenee by either Church or state" - dat is het wat die informele, ongeorganiseerde coalitie van cultuurcritici, religieuze sceptici en politieke hervormers van Edinburgh tot Napels, Parijs tot Berlijn en Boston tot Philadelphia gemeen hadden. De koningen en priesters vielen, maar de Verlichters hadden hun eigen helden. Wat Petrarca was voor de renaissance was Loclee voor de philosophes. Het christendom leerde verlossing, de philosophes emancipatie en morele autonomie: Aude sapere: incipe; durf te denke;: begin!
2. Modern humanisme Na de tweede wereldoorlog, toen Nederland was bevrijd van het Duitse juk, golfde een stroom van nieuw enthousiasme over het land. Talloze nieuwe organisaties en bewegingen zagen het licht die zich ten doel stelden de maatschappij te hervormen. Algemeen was het gevoelen: dit nooit weer. In deze tijd werd ook het Humanistisch V er bond opgericht, een vereniging die, het woord geeft het al aan, op moderne wijze aansluiting wilde zoeken bij de hiervoor geschetste humanistische traditie. Voorlopers van het Humanistisch Verbond waren er natuurlijk wel: de vrijdenkersvereniging De Dageraad (tegenwoordig De Vrije Gedachte geheten) en De Nieuwe Gedachte. Daarvan is De Dageraad de oudste vereniging. Zij werd in 185 6 opgericht, was oorspronkelijk doortrok32
ken van bepaalde deïstische ideeën, maar ontwikkelde zich gelddelijk tot een beweging die tegen theologie, de kerken en bijgeloof ten strijde trok met de wapenen van de natuurwetenschap. Het was een organisatie die veel intellect trok. Multatuli en Busken Huet sympathiseerden met de ideeën van de vrijdenkers en in de 20ste eeuw maakten het echtpaar Romein, Noordenbos, Constandseen andere prominente intellectuelen er deel van uit. Een hoogtepunt was de gedenkbundel ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van De Dageraad. Deze bevat artikelen van Constandse, Presser, Noordenbos, Spigt, Romein, Snethlage en zelfs een facsimile van de gelukwens van Bertrand Russell. 5 Na de tweede wereldoorlog werden gesprekken tussen De Dageraad en het Humanistisch V er bond gevoerd, waarin beoordeeld werd in hoeverre men het eens kon worden over bepaalde uitgangspunten. Voorop staat dat de vrijdenkers en humanisten loten zijn van één stam. Dat komt ook daarin tot uitdrukking, dat vele leden van een van de beide verenigingen tevens lid zijn van de andere beweging. Accentverschillen zijn er echter wel. De vrijdenkers richten zich meer op de bestrijding van de godsdienst, terwMl het humanisme geen uitgesproken atheïstische overtuiging is. Ook is verschil in klimaat te onderkennen. De v~ij denkers zijn doorgaans wat informeler, meer uitgesproken socialistisch en zelfs anarchistisch. Vele humanisten vinden de vrijdenkers te dogmatisch op het punt van hun atheïsme, terwijl de vrijdenkers het georganiseerd humanisme als te bureaucratisch en vaak ook te kleurloos ervaren. Ook doet de vrijdenkersvereniging geen moeite een georganiseerde zuil naast de kerken te worden. De houding van de vrijdenkers wordt op dit punt op saillante wijze verwoord door Annie RomeinVerschoor: "Met alle respect voor alles wat ze (het HV) organisatorisch tot stand gebracht hadden, werd het ons in dit verkerkziekte land teveel een kerk naast de kerken, met alle concessies die daarbij onvermijdelijk waren. ( ... )Wij bleven als vanouds lid van de oude Dageraad."6
Velen zijn echter lid gebleven van beide verenigingen. Initiatiefnemer tot de oprichting van het Humanistisch Verbond was Jaap van Praag (1911-1981). In 1947 publiceerde hij een in de oorlog geschreven ~ek, Modern humanisme, een renaissance?, waarin een pleidooi werd gehouden voor een vernieuwing van het geestelijk leven waaraan het humanisme een bijdrage zou hebben te leveren. Van Praag trok vooral ten strijde tegen het cultuurloos nihilisme. Nodig zou zijn een centrum van bezinning voor diegenen die, hoewel ongodsdienstig, toch een bepaalde levenshouding aanhangen.
33
In het Humanistisch V er bond heeft dat voor een spanning gezorgd tussen religieuze humanisten en de meer rationalistisch-atheïstische richting. Tot de rationalisten rekent men wel Stuiveling en Tielrooy, terwijl Van Praag bij de religieuze richting wordt ingedeeld. Van Praag is de grote drijvende kracht geweest achter zowel het humanisme in organisatorisch verband als ook de theorievorming over het humanisme. Het feit dat hij naar voren kwam als de belangrijkste theoreticus van het humanisme en niet mensen als Leo Polak (1880-194~ en Libbe van der Wal (1901-1973), had te maken met zijn wijsgerig uitgangspunt. V oor Polak en Van de~ Wal kan van een humanistische filosofie geen en van een humanistische wereldbeschouwing nauwelijks sprake zijn. Het humanistisch denken is niets anders dan gewoon redelijk, menselijk denken. Door eenvoudig het gezond verstand te gebruiken zou iedereen eigenlijk wel tot het inzicht moeten komen van de autonomie van de moraal en het niet-bestaan van God. Van Praag daarentegen vertrekt niet vanuit deze rationalistische premissen, maar gaat meer empirisch te werk. Hij constateert een veelheid aan levensovertuigingen die alle door bepaalde denkers op een theoretisch-filosofische manier zijn uitgewerkt. Thomas van Aquino heeft bijvoorbeeld de katholieke levensvisie rationeel onderbouwd. Dooyeweerd heeft dat gedaan voor de calvinistische levenshouding. WatVan Praag nu geboden vond, was voor het humanisme ook zo'n theoretische uitwerking te ontwikkelen. Terwijl voor Polak een universele ethiek het uitgangspunt vormt, is hetVan Praags streven aan het humanistisch volksdeel een ei- · gen wereldbeschouwing, filo~ofie en ethiek meeje geven. Met de voortschrijdende ontkerkelijking gaat het erom een geestelijk-doordachte en zedelijk verantwoorde grondslag te vinden, een uitgangspunt voor buitenkerkelijken. 7 Het werk van Van Praag heeft helaas nauwelijks opvolging gekregen. Weliswaar heeft het Humanistisch V er bond geijverd voor de opheffing van de achtergestelde positie van buitenkerkelijken tegenover kerkelijken, en zeker met enig succes. Weliswaar is het gelukt om een eigen universiteit en organisatie van de grond te krijgen, maar wat moet daar gedoceerd worden? Wat is eigenlijk humanisme? I-fet identiteitsbesef van humanisten is bijzonder gering. Misschien brengt de ideologie van het humanisme dat zelf wel met zich mee. Men houdt waarden als openheid en tolerantie hoog. Men is afkerig van dogmatische stellingname. Maar is de keerzijde van dit alles niet een te weinig doorzichtig geheel van beginselen? Het is voornamelijk Van Praag gebleven, die een poging heeft gedaan het humanisme van een serieuze wijsgerige grondslag te voorzien. De overige humanistische intel-
34
leewelen hebben daaraan geen verdere uitwerking gegeven, zodat de humanistiek niet veel verder is gekomen dan de toestand waarin Van Praag haar heeft achtergelaten. En dat betekent dat niet erg duidelijk is - helemaal niet voor de buiteqstaander - waarvoor het humanisme staat. Dit alles neemt echter niet weg dat het humanisme een brede onderstroming is in de Europese cultuur. We zullen dit laatste nu verder uitwerken voor de Nederlandse situatie.
3. Humanisme en burger-cultuur Wie zo het pad der geschiedenis langs is gelopen en de gelegenheid heeft gehad in de oudheid of de renaissance waardige figuren aangeduid te krijgen, die als erflaters worden aangeduid van een humanistisch cultuurbezit, kan hieraan een blijde herkenning ontlenen in gedeelde waarden en opvattingen. Het is echter ook wel mogelijk dat het anders uitwerkt. Dat die figuren vooral namen, bekende, of niet eens zo erg bekende, blijven, verre kunstenaars of geleerden, van wie we als het erop aankomt, niet e1ns zo heel veel weten. Bijna alsof men al latinist zou moeten wezen om met hen in gesprek te mogen treden. Voor velen hangt rondom het humanisme als erfgoed een zekere kamferballengeur van een goed verpakte en opgeborgen elite. Weliswaar waren Mirándola en Petrarca, Erasmus en Coornhert in hun tijd bewonderde of verguisde activisten, maar het toen gewonnen aureool heeft ze ons lang niet altijd nader gebracht. Dat is des te merkwaardiger, omdat ze in hun tijd een duidelijk emanciperende functie hadden, die ons kan aanspreken. Veel van wat er in onze emancipatie groot wordt geschreven, komt al bij hen vandaan: Het streefbeeld van de onafhankelijke mens, de niet slaafs aan extern gezag onderworpene, de zich ontplooiende, de speurende. - Het bewustzijn van eigen verantwoordelijkheid en de gerichtheid op het willen maken van eigen keuzen binnen de context van medeburgers die tot hetzelfde in staat en bereid zijn. - De bereidheid een eigen wereld te creëren, een Diesseitigk.çit, een po-· gen om binnen een grotere historische gegevenheid een eigen bestaan in te r~ten, waarop men trots zou kunnen zijn. - Een individualisme, ingebed in het besef van een sociale gelijkwaardigheid, door Schiller onder woorden gebracht met: Alle Menschen gleich geboren sind ein adliges Geschlecht. Voor wie dat toch nog te adellijk klinkt, zij de doorvertaling gegeven naar de levensstijl van de verlichte burgerij, die zich door het voor-
35
noemde eeuwenlang heeft laten inspireren. Haar ideeën over eigen verdienste en eigen schuld, over eerlijkheid en betrouwbaarheid, over "Bildung" en bezit dragen dit stempel. Het is ook een gelegenheidsdenken, waarbij een ieder zichzelf moet zien te redden, van krantenjongen tot miljonair. Een ieder moet ook zichzelf waarmaken, hij kan niet terugvallen op dingen die hij niet zelf verworven of behoed heeft. Hij hecht aan trouw en plicht in een relatie van persoon tot persoon, van gelijkwaardigen"'onder elkaar. Zelden wordt hij gezien als de bewonderaar van een grddt heerser. Hij is een sterke burger in een liefst niet al te sterke staat. 8 Hiermee maken we al de stap naar een volgend kader: de burger-humanist in het koninkrijk der Nederlanden. Die burger was eerder rekkelijk dan precies, eerder arminiaan dan gomarist. Hij was ook niet zo'n Oranjeklant, eerder een Loevesteiner, meer Patriot dan Prinsgezind. Als hij al dienaar is, dan vooral van de ware Vrijheid. Zo komen we bij wat Huizinga Nederlands geestesmerk heeft genoemd, de kenmerken van een burgerlijke levensstijl. De Nederlander ook, zoals die door buitenlandse bezoekers, van Pepys tot Schama9 , wordt uitgetekend: respectabel, soms bewonderenswaardig, praktisch, gematigd, voorzichtig, tolerant, gezellig, verstandelijk, nuchter, weinig bevlogen. Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg. Geen grandeur door verwijzing naar de schouders van anderen, waarop men is gaan staan. Men is eigen koning, maar in ogen van anderen daarmee vaak heerser in een wat bekrompen rijk. . Dat burgerlijke patroon is alom aanwezig. Het tekent de staatsliegeestelijkheid. Het den, de stadhouders en de koningen, de adel en geeft ook iets materialistisch aan een natie, die cHristelijk heette. Piëtistische onderstromen daargelaten ging het eigenlijk niet over het offer, de genade en de liefde. Het ging over de regels van het burgerfatsoen. Het was goed, dat Mozes de berg Sinaï beklommen had, want de tien geboden waren voldoende als morele grondslag voor een weloverdachte burger-cultuur. Maar Nederland is toch niet alleen maar een land van burgers? Er zijn toch ook Nederlandse socialisten? Hoe verhouden die zich dan tot dat burgerlijke erfgoed? Gezien binnen de grote dramatiek van de ontwikkeling van het wereldsocialisme heeft het Nederlandse toch weer iets vriendelijks. Geen Marx, geen Kropotkin, geen Liebknecht, geen Jaurès. Troelstra, Vorrink, Joop den Uyl en Wim Kok, beste mensen allemaal. De Nederlandse sociaal-democraat, die wist wat hem toekwam. Rechten, om ook hem fatsoenlijk en respectabel te maken, met als duidelijk streven, dat ook de arbeider recht had op een fonteintje in het toilet.
je
Een interessante variant is ook de Nederlandse verzorgingsstaat. Het is nog steeds gepast in onze burgerlijke democratie: wie wil kan groot worden. Maar dat wat Schama zal noemen The embarrassment of riches, daar is de angel uit weggenomen. Er is een vangnet onder de samenleving, dat de val naar respectloosheid op zijn minst mitigeert. Helemaal gewend zijn we er nog niet aan. De staat is misschien te machtig en te veeleisend. En leeft er onder de burgerij misschien toch een groep van onaangepasten en buitenlanders, die tracht te parasiteren op wat die burgerij na 1945 zo mooi en vlijtig heeft opgebouwd? 10 Toch zijn dat randverschijnselen. De grote verworvenheid van de verzorgingsstaat, gezocht of geworden, is juist de déproletarisering. Eén land met allemaal burgers, grotere en kleinere. Allemaal geschoold, allemaal toonbaar, allemaal aanspreekbaar. Er ontbreekt nog van alles, maar meer geseculariseerd, geëmancipeerd en geïndividualiseerd dan nu, waren we nog nooit. Onze wereld is door en voor de mens gemaakt. Hij kan zichzelf alles leren en hij is nog lang niet uitgeleerd. Hij heeft alles gemaakt en is ook daar nog lang niet mee klaar. Even heyeft er een sfeer gehangen van doemdenken, uit buurlanden overgewaaid. Maar het BNP groeit weer, er komt een nationaal milieureddingsplan en de werklozen hebben het au fond eigenlijk zd "slecht" nog niet. Er was al vroeg in Nederland een bloeiend humanisme. Het is aangeslagen bij de grote burgerij, die in haar levensstijl de toon gezet heeft voor de Nederlandse samenleving. In een eeuwenlang proces van verburgerlijking, van groeiende welvaart, verbeterde opvoeding en groeiende ontvoogding is die levensstijl meer en meer werkelijk ons geestesmerk geworden. Natuurlijk is daarbij ook sprake van vervorming, zoals dat altijd kan gaan met "gesunkenes Kulturgut". Toch lijkt het, dat het beeld van ons volk nu verregaand in het teken staat van wat men zou kunnen aanduiden als volkshumanisme. Dat is ook in grote lijn een proces van vooruitgang. Geen grandioze uitbarstingen, meer aangename dan prachtige vergezichten, met een prijs aan overindividualisering en vereenzaming, maar toch een rustige vooruitgang, waarvan ik niet zou weten, wie dat uit goede motieven per se ongedaan zou willen maken. ~
Nu, als dit allemaal waar is, dan zal er in Nederland wel een enorm grote levensbeschouwelijk-politieke middenpartij aan de macht zijn van een burgerlijk-humanistische signatuur. Maar het Humanistisch V er bond is dat in ieder geval niet. Veel van het hiervoor genoemde treft men, wat abstracter geformuleerd, in zijn programma en beginsel-
37
verklaring aan. Bijzonder redelijke stukken, die in feite het gedachtengoed van een progressieve middengroepering goed onder woorden brengen. En toch is het Humanistisch Verbond een sekte: 16000 leden met in de praktijk alle parafernalia van een kleine groep, die het toch zo goed weet en zo goed bedoelt. Bespreekt men het programma met anderen, dan wordt het meestal ook niet als zo uitmiddelpuntig ervaren. Watdan nog in woorden wat stoutmoedig klinkt, bijv. over euthanasie of abortus, is bifanderen nog onder verbaal taboe, maar verder allang aanvaarde maatschappelijke praktijk. Hier ligt ook het cruciale punt. Men is het er wel mee eens, maar waarom zou de volkshumanist dan nog weer de moeite doen zich weer te binden aan een bepaalde levensbeschouwing? Het is goed zoals het is, wie zou er nog verlicht of bekeerd moeten worden? Natuurlijk zijn er zelfs in dit gezegende land gevoelens van onbehagen over het milieu, de derde wereld, de ontwapening en de werkloosheid. Het Humanistisch V er bond trekt daarover ook wel aan de bel. Maar voor een deel zijn dat al zaken die als politieke kwestie zijn gecodeerd. Het Humanistisch Verbond heeft verklaard levensbeschouwelijk te zijn en zichzelf verboden aan politiek te doen. Dat schijnt iets heel ergs te zijn. In ieder geval kan dat ook hebben. bijgedragen aan de buitenspelsituatie. Een tijdlang heeft het Humanistisch Verbond toch geprobeerd de tanden steviger in de eigentijdse problematiek te zetten, door zich open te stellen als tehuis voor gediscrimineerde subculturen. Een loffelijk streven. Naar buiten toe heeft dat het beeld echter ni1t verhelderd, en naar binnen toe de toch al zwakke cohesie niet versterkt. De duidelijkste positieve functie berust bij het georganiseerd humanisme in de directe hulpverlening. Persoonlijke begeleiding in ziekenhuis, inrichting en gevangenis en in het leger. Hier biedt de humanist een mogelijkheid tot direct gesprek met geestverwanten voor grote groepen, die te buitenkerkelijk zijn voor een relatie met een geestelijke, maar daarom best vanuit hun nood over geestelijke dingen willen praten.
4. Perspectief Toen direct na de tweede wereldoorlog door een stel interessante enthousiastelingen het Humanistisch Verbond werd opgericht, was er sprake van een perspectiefrijke situatie. Het land ging aan de slag en iedereen wilde wat. Nederland werd nog gezien als een christelijke natie, maar in feite diende de grote ontkerkelijking zich al aan. Het Humanistisch Verbond was de groep mensen, die niet alleen maar ergens niet meer bij wilde horen, maar die getuigen 38
wilden van een eigen signatuur. Sindsdien is er veel gebeurd. Er is een verzorgingsstaat ingericht, er is een sexuele revolutie geweest en een belangrijk stuk vrouwenemancipatie. Dat heeft allemaal plaatsgevonden zonder dat er een zwaar ideologisch-geladen organisatorisch kader aan te pas kwam, dat later kon zeggen: Wij zijn de club die dat op ons conto kunnen schrijven. 11 Eerder is er sprake van bewegingen die via manifestaties of juist via kleine netwerken of gespreksgroepen een culturele verandering wisten te bewerkstelligen. Voor ons ligt opnieuw een tijd waarin grote veranderingen zich schijnen aan te kondigen. Zal er dan wel een bond zijn die zich daarvoor als voorhoede opstelt? Voor wat ik dan maar noemen zal de "Alltagshumanismus" is dat niet waarschijnlijk en ook niet erg nodig. Zij zullen meegaan en zich aanpassen zonder zich in gelederen van vijf in marsverband op te stellen. Er wordt geklaagd, bijv. door sociologen als Zijderveld, over een maatschappij zonder middenveld-organisatie. Een verbureaucratiseerde staat en daaronder een nihilistische massa. De reconstructie van zo'n middenveld kan in ieder geva~niet gebeuren per regeringsdecreet, pauselijke brief of geleerde bezorgdheid. Als vanuit het volkshumanisme een behoefte zou ontstaan aan een zichtbaarrnaicing op middenveld-niveau van een eigen cultuurbesef, zou dat een perspectief kunnen bieden voor een volgende fase van het Humanistisch Verbond. 12 Misschien met andere mensen en onder een andere naam. Maar ook zonder dat zo'n ontwikkeling in een mal gegoten wordt die lijkt op een van de heden beschikbare, is het wel waarschijnlijk dat het volkshumanisme de belangrijkste levensbeschouwelijke richting zal zijn van de komende decennia.
39