Impressie ambtelijke bijeenkomst Toekomst van het omgevingsrecht op 5 september 2012 in Tilburg. De bijeenkomst is georganiseerd door de VNG in samenwerking met Provinciale afdelingen NoordBrabant, Zeeland en Limburg. De doelen van deze bijeenkomst zijn het informeren van de deelnemers over de door het ministerie van IenM voorgestelde stelselwijzigingen omgevingsrecht, het door de deelnemers benoemen van de knelpunten waar zij in de praktijk mee te maken hebben en discussie over mogelijke oplossingen en alternatieven. De bijeenkomst start met een inleiding door Marco Lurks (VNG) over de problemen in het omgevingsrecht, de door het ministerie van IenM voorgestelde stelselwijziging en de aanpak van de VNG voor de komende maanden. Daarna is in drie groepen gediscussieerd over ervaringen met het huidige omgevingsrecht en de voorgestelde stelselwijziging. De deelnemers hebben aangegeven wat in de praktijk nu wel of juist niet goed werkt in het omgevingsrecht, hoe dat verbeterd kan worden en wat ze vinden van de oplossingsrichting die het ministerie van IenM voorstelt. Groep 1 Knelpunten bij (strategische) planvorming Discussieleider: Marco Lurks. Er wordt direct geconstateerd dat niet de procedure het probleem is, maar de moeizame voorbereiding in het huidig RO recht. Er wordt direct een lans gebroken voor de huidige structuurvisie. De uitvoerbaarheid wordt ter discussie gesteld in geval van een bovengemeentelijk beleid vastgesteld door de provincie. Het voorbeeld wordt gegeven van een gemeente die geconfronteerd wordt met een claim tot planschade in een vastgesteld bestemmingsplan waarbij op aanwijzing van de provincie agrarische bouwblokken in de toekomst niet langer benut kunnen worden. Er zou een dialoog moeten komen tussen enerzijds gemeenten/provincie en rijk over de uitvoerbaarheid van het bovengemeentelijk beleid. Er wordt gepleit voor een actievere benadering waarbij maatschappelijk en ruimtelijke veranderingen uitgangpunt moeten zijn wanneer er sprake is van nieuwe situaties bv. wijzigend demografisch beeld of noodzaak van woningen in kantoren. Wellicht is daarvoor een ander instrumentarium nodig. Er wordt gewezen op de niet langer functionerend reguliere verdienmodellen. Daarbij wordt gesteld dat de GREX niet langer in binnenstedelijke gebieden werkt. De genoemde omgevingsverordening zal tot afstemming of samenwerking moeten leiden tussen gemeenten. Het wordt als een programma gezien met daarin kwalitatieve indices en niet louter kwantitatieve. Dat betekent een andere manier van werken; regionale afspraken. In het algemeen vindt men dat iedere gemeenten de omgevingsvisie moet hebben (of dat verplicht of vanzelfsprekend moet zijn blijft in het midden) Op de vraag van de inleider hoe het recht ons als gemeenten kan faciliteren komt er een aantal verzuchtingen. Initiatiefnemer (zowel burger als bedrijf) beschouwen de besluitvorming, de RO vergunning in het omgevingrecht als een tombola. Het is voor hen onduidelijk. De initiatiefnemer wil snel zekerheid, terwijl de overheid eerst alles moet afwegen. Het nieuwe recht zou een grotere mate van variëteit moeten toestaan op het gebied van flexibiliteit en mate van gedetailleerdheid. En in het verlengde
daarvan zou de noodzaak van allerlei voorgeschreven onderzoeken ter discussie moeten worden gesteld. Immers de informatie daaruit is niet uitlegbaar. (De diepgang van) Het verplichte onderzoek zou moeten worden afgestemd afhankelijk van het gebruik of de fase van het proces waarin het plan zich bevindt. Alles is gericht op het uitsluiten van risico. De bestuurder moet daarop afwegingen kunnen maken. Als bestuurder weet je toch niet wat de uiteindelijke ontwikkeling wordt. Het proces is dan belangrijker. Ook is er het voorstel om de taakverdeling in en de verantwoordelijkheid voor onderzoeksverplichting om te draaien van overheid naar de te begunstigen initiatiefnemer. Dan wordt het wel ingewikkeld volgens sommigen. Er was toch een geluid van een gemeente die het bestemmingsplan in zijn huidige vorm ter discussie stelde door het een fictie te noemen dat dat plan 10 jaar houdbaar was. Dat leidde tot een pleidooi voor gebiedsgerichte blokken binnen de omgevingsverordening. Of gemeenten zelf de keuze laten over noodzaak en frequentie van actualisering. Over de verdeling van de bevoegdheid wordt geklaagd over het feit dat de ene provincie bijna alles tot provinciaal belang heeft verklaard met de daarbij behorende tijdrovende bemoeienis, terwijl de ander provincie de gemeente alle ruimte biedt. Het bestemmingsplan was voor de groep bepaald niet dood. Zo zou de snelheid tot vaststellen van bestemmingsplan kunnen worden vergroot door in geval van geen zienswijzen de vaststelling door B&W te laten geschieden. Zo kan ook het gewicht van Welstand gemakkelijk in het Bestemmingsplan geregeld worden. En maakt het opnemen van de verplichtingen rond kap en monumenten en stads en dorpsgezichten de omgevingsverordening niet tot een onwerkbaar instrument? Een gemeente formuleert het aldus: De doelstellingen van de Omgevingswet zijn positief maar dit gaat te snel. Het is een complete revolutie in een te korte tijd. Een andere gemeente pleit voor een onderzoek naar het huidige systeem naar wat werkt en niet werkt. En maak dan aanpassingen daar waar de huidige instrumenten niet het antwoord hebben op bijvoorbeeld “krimp”. Op de vraag van de VNG waarmee we terug moeten naar “Den Haag”? komt het verwijt dat we (de VNG) te snel reageren op nationaal niveau. Ook wordt gewezen op het gegeven dat de bestuurlijke noodzaak voor een wethouder wel een andere kan zijn dan die voor de wetgever. De ambtenaar adviseert vanuit geldend recht en normen; terwijl dat voor de wethouder vanuit de lokale politiek wel eens hinderlijk kan zijn. Vraag: Wanneer de provincie om de vier jaar zijn “belang” anders formuleert moet dan de omgevingsverordening tussentijds weer op de schop? De vraag is wat de positie van de Rud’s daarbij is. Toetsing door de Rud elders achteraf? Er is een gemeente die de verbinding tussen ambtelijk en politiek binnen de gemeentegrens wil handhaven. Maar ook in hoeverre ruimtelijke ordening nevenschikkend of conflicterend is met leefbaarheid en fysieke leefomgeving. Zijn de normen van RO en leefomgeving te integreren? De Wet Geur en Veehouderij werkt goed en zou niet moeten worden ingetrokken. Op het herzien van de wetgeving zou pas ja gezegd mogen worden als er duidelijkheid op alles is. Gemeenten storen zich daarbij aan het feit dat zij in het voorjaar niet individueel een reactie van het ministerie hebben gehad op hun eerder gegeven zienswijze. Faseer traject na traject en benoem eerst alle stappen. Hoewel een aantal ambities worden onderschreven, beveelt een gemeente aan de slag te gaan met dat wat op korte termijn tot succes leidt. Geconstateerd wordt dat het primaat van RO bij de gemeente ligt en dat gemeenten er dus het meest belang bij hebben. Via een goed gesprek moet het belang en de verantwoordelijkheid van provincie worden afgegrensd tegenover het gemeentelijk belang! Wat werkt niet in huidig recht • Uitvoerbaarheid bij bovengemeentelijk beleid opgelegd door provincie (relatie burger en planschade) • Regulier verdienmodel werkt niet meer • Het sectorale (Europese?) voorwerk is probleem • Veelheid en dubbeling van vereiste informatie
02/07
• • • •
Monitoring NSL gebieden is moeizaam Bestemmingsplan is niet 10 jaar houdbaar Tijdverlies van 6 weken bij ingrijpen provincie Te veel onderzoek opgelegd op het verkeerde moment (te vroeg)
Vragen ten aanzien van nieuwe stelsel • Voorrang gewenst voor aanpassen bestuurcultuur; kennis en kunde bij ambtenaren • Er moet een hiërarchie in normen komen • Is Omgevingsverordening niet te omvangrijk voor politiek afweging • Milieu past in de Omgevingsverordening als normen globaal zijn; nu veranderen de normen tussentijds en leiden tussentijds tot een afgedwongen aanpassing • Het nieuwe stelsel is niet gebaseerd op een fundamentele probleemanalyse • Dit gaat te snel voor een grand design • Doe eerst ervaring op met GREX • De gemeente kan dit nu niet aan; Er liggen veel andere tijdsverslindende prioriteiten • Meer werken met “algemene regels”, niet doen; levert geen besparing • Duidelijke normering is gewenst maar wordt helaas pas laat in proces voorzien
Groep 2 Knelpunten in de besluitvorming over complexe projecten Discussieleider: Arjo Verweij. In het huidige recht werkt goed: •
• • •
Het bestemmingsplan is een goed instrument (aan de naam moet niet worden getornd). Het is bekend, de gemeente en de burger kunnen er goed mee werken. Veel zaken kan men niet kwijt in een verordening. Het bestemmingsplan is visueel en actueel. Dit laatste is door de digitalisering van de bestemmingsplannen en de actualiseringsplicht alleen maar beter geworden. Ook is het vanuit procedureel oogpunt een goed instrument. De MER is een goed kwalitatief instrument bij de afweging van alternatieven en kan goed gebruikt worden in een bestemmingsplan. Sommige complexe projecten lopen fout, maar veel kleine projecten lopen wel degelijk goed. Daar moet je niets aan veranderen. De combinatie van het bestemmingsplan en de projectvergunning werkt goed. Bestemmingsplan voor langere termijn kaders, de projectvergunning voor korte termijn afwijkingen. Deze combinatie moet behouden blijven. De werkelijkheid verandert namelijk snel.
In het huidige recht werkt slecht: •
• • • •
De MER - procedure kost veel tijd en geld. Met name de tijd vormt een probleem. Dit komt door de getrapte besluitvorming en de rechtsbescherming. Verder werd aangevoerd dat de MER - normen heel streng zijn en de eisen niet uitvoerbaar. Er wordt geen rekening gehouden met andere factoren, zoals de economische omstandigheden, de dierwelzijnsnormen en de natuur. Men is geboden aan het provinciale beleid. Er is geen afwegingsruimte op lokaal niveau. Provincies trekken veel bevoegdheden naar zich toe. Veel zaken worden als provinciaal belang aangemerkt. De mate waarin dit gebeurt verschilt per provincie, de provincie Noord Brabant gaat daarin ver, de provincies Zuid - Holland en Zeeland niet. Sectorale regelgeving levert problemen op: Gemeenten hebben te maken met normen uit verschillende sectoren die moeilijk met elkaar zijn te combineren. De regeling rondom het recht op planschade werkt slecht.
03/07
• • • • • • • •
• •
Wie bepaalt, betaalt: schrap allerlei subsidieregelingen en geef gemeenten voldoende financiële middelen voor uitvoering wettelijke taken. De huidige regels (en jurisprudentie) vereisen een bestemmingsplan op gedetailleerd niveau, terwijl men aan het begin van een bouwproces slechts globaal weet hoe een bestemmingsplan er uit gaat zien. Gemeenten hebben in de afgelopen jaren veel kosten gemaakt door wijzigingen in de regelgeving die zich om de paar jaar aandienden. Bij subsidietrajecten is men veel verantwoording verschuldigd aan de EU, het Rijk en de provincies. Een voorbeeld van hoe het niet moet: Stallen moesten weg om plaats te maken voor huizen (Rvv - regeling). Het Rijk en de provincie besloten later dat dit toch een landelijk gebied moet worden. De rol van de RUD’s: je creëert afstand tussen de gemeenten en de RUD’s door scheiding van bevoegdheid en handhaving daarvan. Voor een aantal taken zijn de RUD’s handig. Er ontstaan echter problemen bij het maken van beleid. Wie gaat beleidskeuzes maken ? Het toezicht op de Flora - en fauna verloopt niet goed. Het bestemmingsplan moet nu door de gemeenteraad worden vastgesteld. Dat kost vaak veel tijd. Gekeken zou moeten worden naar de verhouding tussen raad – college. Wellicht dat het beter werkt als het college het bestemmingsplan vaststelt, en dat de raad dit (achteraf) controleert. De gemeenteraad moet alles kunnen controleren, maar niet het bestemmingsplan vaststellen. De wetgeving heeft een integrale structuur, in de praktijk zijn de onderdelen echter van elkaar losgetrokken. Deze onderdelen moeten echter wel tot 1 besluit leiden. De verantwoording aan de andere bestuurslagen schiet door.
Stelselwijziging omgevingswet De deelnemers vinden de voorgestelde stelselwijziging 1. Geen verbetering (-) omdat …. • Er is weinig veranderd, er is nog steeds sprake van veel facetten en inhoudelijke normen die niet op elkaar zijn afgestemd. Het beeld bestaat dat de nieuwe wet “paraplunormen” bevat en geen antwoord geeft op de inhoudelijke problemen. Er is geen analyse gemaakt van wat het probleem is. De nieuwe wet moet niet alleen de bestaande regelgeving stroomlijnen, maar ook inhoudelijk een bijdrage leveren. De problemen betreffen de integratie van Ruimtelijke Ordening en milieu en de strenge normen. • Het nieuwe stelsel is bedoeld voor grote bedrijven. De rest moet meeliften. 2. Een gedeeltelijke verbetering (+/-) omdat …. • Er bestaat nu een vertekend beeld van wat het probleem is. De nieuwe wet geeft geen oplossing, maar misschien wel een opstap naar een oplossing omdat nu tijdens een sessie als deze over de knelpunten wordt gesproken. 3. Een verbetering (+) omdat ….. nvt Vragen die over de stelselwijziging zijn gesteld: • Hoe zullen de programma’s worden getoetst en gehandhaafd ? • Komt er eenmalige toestemming om iets te doen ? Zit daar een vergunning aan vast ? • Voorziet de nieuwe wet ook in RUD’s en een bevoegdheidsverdeling tussen RUD’s en gemeenten ? Alternatieven De deelnemers zien de volgende alternatieve oplossingen voor de knelpunten in het huidige
04/07
omgevingsrecht of voor nieuwe knelpunten bij de voorgestelde stelselwijziging: • De MER moet integraal zijn. De natuur moet daar een onderdeel uitmaken. Ook moet de MER onderdeel uitmaken van het bestemmingsplan. • Meer afwegingsruimte voor gemeenten: lokale problemen lokaal oplossen. Afbakenen van de gemeentelijke autonomie. • Ruimer en flexibeler bestemmen zodat de gemeenten meer ruimte krijgen. De normen moeten rekbaarder worden. Het zou goed zijn als er meer ruimte zou zijn om te werken van globaal naar gedetailleerd. • Er wordt niet gedefinieerd wat Rijksbelang en wat provinciaal belang is. De belangen van de overheden dienen te worden afgebakend. • Voorstel om een kader te maken voor het provinciale beleid en voor het overige te zijner tijd te bezien waar de bevoegdheden liggen. • De normen dienen te worden herijkt. Dit is een kans voor de nieuwe wet. Nu zijn de regels moeilijk uit te leggen aan de burger. Er dient nagegaan te worden waarvoor de normen bedoeld zijn. De normen die niet nodig zijn, dienen te worden geschrapt. De excessen moeten worden aangepakt, maar niet de regels zo streng maken dat ze niet werkbaar zijn. • De normen ruim formuleren zodat deze op lokaal niveau kunnen worden ingevuld. • Koppel de financiën aan de verschillende fasen in het omgevingsrechtelijke traject. • Accepteer dat complexiteit tijd kost. Verwacht niet binnen vier weken een resultaat. • In het omgevingsrecht meer gebruik maken van verordeningen met buitenplanse afwijking en van beheerplannen. • Bepalen welke bestemmingsplannen wel en welke niet aan de gemeenteraad moeten worden voorgelegd.. • De verslaglegging aan de gemeenteraad over toezicht en handhaving is nu in het Bor geregeld. Dit doortrekken naar planvorming. Zie knelpunt over bevoegdheid raad – college. • Samenwerking tussen gemeenten, waarbij de ene (grotere) gemeente expertise deelt met een andere gemeente. Dit gebeurt door middel van overeenkomsten tussen gemeenten, waarbij experts op een bepaald gebied diensten voor een andere gemeente verrichten.
Groep 3 Knelpunten bij vergunningverlening, toezicht en handhaving Discussieleider: Rona Helder In het huidig recht werkt goed: • De algemene opinie is dat de gedachte achter de Wabo, de integrale vergunningverlening, goed is. Door het integrale denken verdwijnt de hokjesgeest binnen gemeenten. • Specifiek als goed werkend werden genoemd: enkelvoudige procedures (ook al is de Wabo daar niet in eerste instantie voor bedoeld), de kruimelgevallenregeling en de binnenplanse afwijkingsmogelijkheden. • Er wordt grote waarde gehecht aan de Wet geurhinder en veehouderij en de Wet ammoniak en veehouderij (dit i.v.m. de geplande afschaffing van deze wetten). In het huidige recht werkt slecht: • Hoewel de kruimelgevallenlijst goed werkt is de rechtszekerheid bij kruimelgevallen minder. Dit komt ook omdat ze niet in het bestemmingsplan staan aangegeven. De burger moet goed opletten of er een vergunning is afgegeven om daarna in bezwaar te kunnen gaan. Dat bezwaar zal in de meeste gevallen ook weinig kans maken vanwege de hardheid van de kruimellijst. Anderzijds is de kruimelgevallenprocedure een kan-bepaling, waardoor belangenafweging in principe mogelijk is. De gemeente kan, bijvoorbeeld bij grotere kruimelgevallen de procedure zelf inrichten met een zienswijzenprocedure, waardoor knelpunten eerder duidelijk worden en bezwaren achteraf mogelijk kunnen worden voorkomen. Samenloop van kruimelgevallen met buitenplans afwijken van het
05/07
• •
• •
• • •
•
• •
• •
bestemmingsplan is voor veel gemeenten ingewikkeld, hoewel dit op basis van jurisprudentie mogelijk is. Vaak worden de onderdelen echter apart afgehandeld. Geconstateerd wordt dat ‘onlosmakelijkheid’ en fasering lastig blijven. Vergunningvrij bouwen is vanuit de optiek van de gemeente om drie reden problematisch. Ten eerste legt het druk op het toezicht, o.a. qua capaciteit, maar vooral qua kennis. Vaak moet “de hele wettenbundel moet worden meegenomen” om in een concreet geval duidelijkheid te krijgen en lukt dat toch pas achteraf. Ten tweede moet voor goed toezicht bekend zijn waar er vergunningvrij is gebouwd. Met de oude meldingsplicht was alles in principe bekend bij de gemeente. Ook als de gemeente het niet weet blijft de gemeente verantwoordelijk voor toezicht en handhaving. Sommige gemeenten gaan niet meer proactief op zoek, andere bieden de burger de mogelijkheid van een preventieve vergunningtoets. Het beste is te accepteren dat de verantwoordelijkheid bij de burger ligt. Ten derde leveren vergunningvrije activiteiten geen leges op. Het toezicht neem toe, maar de gemeente ontvangt daarvoor geen leges. De omvang daarvan is merkbaar in veel gemeenten. Een andere legesstructuur is noodzakelijk. Het verkrijgen van een verklaring van geen bezwaar (VVGB), met name die van andere overheden en rijksdiensten blijft een probleem door de tijd die dit vergt (soms een half jaar). Aanhaken van FFw en Nbw komt in de praktijk vrijwel niet voor; aanvragers geven vrijwel nooit aan dat hun activiteit van invloed is op dier, plant of natuur. Dat kan bewust zijn, maar vaker zijn het uit onwetendheid komen. Het begrip ‘invloed op’ is ook niet duidelijk genoeg. Bij de omgang met dit fenomeen zijn er bij gemeenten twee uitersten te onderkennen. Sommige gemeenten gaan strikt uit van de ingediende aanvraag aangezien de aanvrager de aanvraag bepaalt. Andere gemeenten zien het als hun plicht om, “uit liefde voor natuur en milieu”, aanvragen ambtshalve op deze aspecten te beoordelen, maar ook om eventuele latere procedures voor te zijn. Indien de gemeente over voldoende gebiedsinformatie beschikt is een VVGB dan niet altijd nodig. Het probleem is dat de gemeente meestal niet beschikt over voldoende regionale gegevens, aangezien die bij de andere bestuurslagen liggen. Het probleem van voldoende kennis bij ambtshalve beoordeling speelt ook bij sloopmeldingen (inclusief asbestmeldingen). De vereiste VVGB van de gemeenteraad bij een aanvraag voor het afwijken van bestemmingsplan zorgt ook vaak voor vertraging, o.a. omdat in sommige gemeenten de gemeenteraad niet zo vaak bijeenkomt. De gemeenten ervaren een spanningsveld tussen het sturen op termijnen en het bewaken van de kwaliteit van beoordelingen. De dwangsomregeling ligt altijd op de loer. Strak sturen op termijnen gaat ten koste van de kwaliteit van de beoordeling. In overleg met de aanvrager kan een termijn worden opgeschort. Het belang van de aanvrager daarbij is een goed onderbouwd besluit. Een door sommige gemeenten gebruikte oplossing bij grotere, meervoudige activiteiten, is het principebesluit, na informeel vooroverleg met de aanvrager. Het principebesluit biedt uitsluitsel over de eventuele knelpunten, maar is geen appellabel besluit. De officiële aanvraagprocedure kan daarna efficiënter worden doorlopen. De intrekkingsprocedure van vergunningen werkt slecht. Als bij de verlening de uitgebreide procedure is gevolgd, moet die ook worden gevolgd bij de intrekking. Sommige gemeenten vinden dit te zwaar geschut. Andere wijzen op de rechtsbescherming; vooral bij intrekking van een milieuvergunning moet de rechtsbescherming van de buurt goed zijn geregeld. Een probleem is ook dat de vergunning voor tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan via de uitgebreide procedure gaat. Er was sprake van aanpassing daarvan, maar die lijkt op de lange baan geschoven te zijn. Bij agrarische vergunningen is de verknipte bevoegdheidverdeling een probleem. Afstemming is bijzonder lastig en de termijnen komen in het geding. Dat probleem zal met de invoering van de RUD’s waarschijnlijk niet veranderen, aangezien die ontkoppeld blijven van de gemeenten. Gemeenten ervaren problemen met de provinciale verordeningen, die allerlei regels stellen aan bestemmingsplannen. Vrijwel geen enkele omgevingsvergunning is 100% goed. De wetgeving is zo complex, dat er
06/07
waarschijnlijk op elke vergunning iets af te dingen is, hoewel dat niet altijd leidt tot procedures bij de rechter. De stelselwijziging omgevingswet is geen verbetering: • Met de nieuwe Omgevingsvergunning komt er weer iets nieuws, terwijl de Wabo nog lang niet door iedereen (experts en buitenwacht) goed wordt doorgrond. Men begint af te haken. • De nieuwe omgevingsverordening zal slechts een nieuw dik telefoonboek zijn, waarin alle oude bestemmingsplannen en verordeningen in zullen worden opgenomen. De verwachting is dat er inhoudelijk niet veel zal veranderen. • Hetzelfde geldt voor de omgevingsvergunning, die slechts een nog steviger nietje zal slaan door alle vergunningen dan de Wabo dit nu doet. Zo ontstaat er een Wabo+. In de praktijk komen integrale aanvragen niet veel voor, het gaat toch vooral om enkelvoudige, gefaseerde en deelaanvragen. Dubbele aanvragen die voorkomen zijn: bouwen/afwijken en bouwen/monumenten. De verwachting is dat niet-integraal aanvragen de lijn zal blijven, ook bij uitbreiding van het aantal verplicht aan te haken activiteiten of wetten. • Als er te veel algemene regels worden opgenomen vermindert dat de mogelijkheden voor maatwerk. De afstand tot de burger wordt daardoor groter. • De vraag is ook hoe de stelselwijziging omgaat met bovengemeentelijke aspecten zoals water, milieu en verkeer? • Het loslaten van allerlei normen kan grote problemen opleveren, vooral in verband met de rechtszekerheid. Ogenschijnlijk leidt het tot minder regeldruk, maar de verwachting is dat de rechter uiteindelijk de normen zal gaan bepalen. Dat is geen wenselijke situatie. Er is behoefte aan duidelijke normen, ook in verband met handhaving. • Het intrekken van de Wet geurhinder en veehouderij en van de Wet ammoniak en veehouderij vindt men een zeer slecht idee. De wetten functioneren goed, zijn bekend bij iedereen, geven duidelijkheid en zijn in gebieden met intensieve veehouderij van groot belang. Zonder die wetten gaan de normen volledig zweven, waardoor de rechtsonzekerheid voor bedrijven groot wordt. Deze wetten moeten blijven bestaan. • Verbeteringen werden niet genoemd. Alternatieven/aanbevelingen: • Evalueer eerst de Wabo. Wat is het probleem dat de nieuwe wet wil oplossen? De Wabo biedt al veel waarnaar geen vraag blijkt te zijn. Is er wel behoefte aan een nieuwe, grotere wet? • Werk met een visie voor de lange termijn, gebruik de omgevingsverordening voor het beheer van de bestaande situatie en grijp bij veranderingen in door middel van het projectbesluit. • Als de Omgevingsverordening een reactie is op de stroperigheid van de bestemmingsplanprocedure, focus dan daar op. Maak het niet groter dan noodzakelijk. • Als de invoering doorgaat, zorg dan voor gefaseerde implementatie. Doe niet alles tegelijk. Probeer niet in één keer de wetten te integreren, de digitalisering aan te passen en de werkprocessen te veranderen. Geef medewerkers tijd om te leren en instrueer goed.
07/07