DE LEUVEHAVEN DOOR DR. H. C. H. MOQUETTE
O
P de oudste kaarten, waarop Rotterdam voorkomt, uit de 16de eeuw, zien wij ten zuiden van de stad, die aan dien kant begrensd werd door de tegenwoordige Blaak en Nieuwehaven, toen nog de stadsvesten, even ten oosten van de Schiedamsche Poort en bijna evenwijdig loopende aan den zeedijk een smal water, de Leuve of Loeven geheeten. Deze kreek, stroomende tusschen riet, biezen en lies, mondde destijds, een eind voorbij de kromming van den zeedijk naar het westen, in de Maas uit. Zij was als vaarwater van heel weinig beteekenis en zoo ondiep, dat gewoonlijk slechts platboomde vaartuigen er gebruik van konden maken. Al een eeuw vroeger treffen wij den naam „Loeven" aan in de rekeningen der stad Rotterdam. In 1426 is er sprake van het maken van een nieuwen afsluitboom voor het gat van de Loeven, in 1429 leverde Pieter Quaetjoc een plank, die gelegd werd over het gat van den dam over de Loeven. Wij weten dus, dat er toen een afsluitboom was evenals bij de Haven ( = Oudehaven) en een plank over het gat van den dam, d.w.z. een primitieve brug aan de Blaak of vest bij den tegenwoordigen Toesteiger, later de Leuvebrug en ten slotte Soetenbrug geheeten. Het stuk land, dat langzamerhand tusschen Haven en Leuve was aangeslibd en dat met een zomerdijk tegen overstrooming beveiligd was, werd in 1556 blijkens de rekening in kaart gebracht en opgemeten. Reeds in 1503 had de stad over den aanwas bij de Leuve kwestie gekregen met de ambachten Bleiswijk en Zevenhuizen, welke ambachten hun overtollig water door een sluis in de Haven en zoo in de Maas uitloosden. Hoogheemraden van Schieland hadden toen aan beide partijen het recht ontzegd aarde uit de Leuve te halen en aan de beide ambachten verboden het vaarwater te vernauwen of het verkeer te belemmeren. De stad had zich wat het eigendom van dezen aanwas betreft beroepen op het privilege van 20 Augustus 1412 van hertog Willem van Beieren, waarin de stadsvrijheid werd uitgestrekt over al 105
het water en land tusschen Oost- en Westpoorthuis ter halver breedte van de Maas; Rotterdam heeft de vrije beschikking daarover behouden. In het derde kwartaal der 16de eeuw zien wij op die aanslibbing een viertal bleekershuizen, de zomerdijk is met wilgenboomen beplant, 's zomers grazen er enkele koeien. Op de smalle strook grond tusschen Leuve en dijk staan eveneens maar een paar huizen, aan de Maas twee zoutketen en een opslagplaats van steenen. Er komen langzamerhand een paar huizen bij en een scheepstimmerwerf in de buurt van de Haven, doch pas op den plattegrond van 1599 van Henryck Haestens ziet men meer uitbreiding naar dien kant. Den 22sten Augustus 1597 had de vroedschap besloten gebruik te maken van het octrooi om de stad te mogen uitbreiden en daarvoor de gronden, die zij meende noodig te hebben te onteigenen. De bleekerijen aan de oost- en westzijde van de Leuve kocht ze op, de wilgenboomen kapte Ze. Op den zooeven genoemden plattegrond ziet men den Coolsingel verlengd met den Schiedamschesingel, met twee bolwerken, die trouwens toen nog slechts in aanleg waren, en aan het einde daarvan een nieuwe Schiedamsche Poort; de stad heeft ten zuiden van de Blaak, ongeveer waar nu de Wijnhaven ligt, nieuwe vestingswerken gekregen met drie bolwerken, waarvan dat ten oosten van de Leuve Luchtenburg genoemd werd. Al deze versterkingen had de opstand tegen Spanje na Bossu's bezoek aan Rotterdam in 1572 noodig gemaakt. Want nog altijd kon men van Rotterdam zeggen, wat in 1528 iemand aan Maerten van Rossum schreef, hem aanradende de Maasstad evenals Den Haag te plunderen en te brandschatten: „Rotterdam is groot van begrip, zonder were". Daarna echter begon de stad aan de werken des vredes onder invloed van een man als Van Oldenbarnevelt, van 1576 tot 1586 pensionaris der stad en ook na dien tijd haar raadsman. Ónder zijn auspiciën kwamen de Nieuwehaven en het Haringvliet en het geheele havenkwartier ten zuiden van de Blaak tot stand, nadat in 1577 de zuidelijke vestmuren waren afgebroken. Toen Nieuwehaven en Haringvliet gegraven waren, kwam de Leuve aan de beurt. Moet men niet den vooruitzienden blik der toen106
malige Rotterdamsche regeerders bewonderen, die het durfden te wagen dergelijke havenwerken aan te leggen in een stad, die pas sinds korten tijd zich onder de groote steden van Holland had zien rangschikken en dan in een tijd van bangen strijd tegen een machtigen vijand? Men had vertrouwen in de toekomst van de stad en met den strijd groeide de energie» Nog altijd maakt de Leuvehaven en haar omgeving indruk door den breed opgezetten aanleg, dien breeden waterweg met zijn royale kaden aan weerszijden. In 1598 begon men met het uitdiepen van de Leuve en 22 April van dat jaar met het verkoopen der erven aan beide zijden van den dijk, die voortaan Schiedamschedijk genoemd werd. De erven aan de oostzijde liepen door tot de Leuvehaven w.z. en de koopers daarvan waren aan verschillende bepalingen gebonden bij het bebouwen dier erven; o.a. moest ieder zijn geheele breedte bebouwen, zoodat de huizen naast elkaar kwamen te staan met een scheidsmuur van twee ijselsteenen dik; de drempels zouden alle op dezelfde hoogte moeten liggen. Maar, zooals daaromtrent een oud kroniekschrijver meedeelt: „yder timmerde, zoo hem goeddagt" en dus zal er vermoedelijk in de eerste eeuw niet veel regelmaat in dien bouw geheerscht hebben. In 1601 kwam het eerste huis klaar op den noordhoek van de Jonkmansteeg voor zekeren Nicolaes Anthonisz. De stad had dadelijk voor verkeerswegen en brandgangen van Schiedamschedijk naar Leuvehaven gezorgd, door tusschen iedere tien erven een straat of steeg open te houden, alle even breed behalve de straat, uitkomende op de over de Leuve geprojecteerde brug, die tweemaal zoo breed werd en daarom lang bekend geweest is als „Breede" Leuvestraat. In 1607 kreeg deze westzijde een klinkerbestrating, doch de straat verzakte, werd in 1611 weer opgebroken, drie voeten opgehoogd en met keien bestraat, wat natuurlijk geen voordeel was voor de daar reeds gebouwde huizen. Misschien dat de vroedschap hiermee ook rekening hield en daarom 18 April 1611 besloot om wegens de menigvuldigheid der tekortkomingen ten opzichte van de gestelde voorwaarden bij de uitgifte der erven maar geen boeten op te leggen, doch voortaan beter de hand daaraan te houden. 107
Nadat het werk van het uitdiepen en verbreeden der Leuve eenige jaren stil had gelegen, kreeg dit in 1604 met behulp van een waterrosmolen toch zijn beslag. De nieuwe haven had deselfde breedte gekregen als de Oudehaven, de eigenaars aan de westzijde moesten voor het bekaden zorgen, aan de oostzijde deed de stad het voorloopig; daar was de grond nog niet in erven uitgegeven* Den lOden Juli 1602 had Jacob Foppensz* van der Meyde, een burgemeesterszoon, al den eersten steen gelegd van het hoofd ten westen van de Leuvehaven, Ewout Ewoutsz. Prins legde 10 Juni 1603 den eersten steen van het hoofd aan de oostzijde. In Augustus 1610 begon men een houten poort te maken op het Westersche hoofd, gewoonlijk de Leuvepoort of naar haar kleur de Grauwe Poort geheeten; de poort aan de Leuvehaven o.z. noemde men later de Scheepmakerspoort naar de ten noorden daarvan gelegen Scheepmakershaven. Werden dus op die wijze de kaden aan de Maaszijde afgesloten, het water der Leuvehaven kreeg zijn afsluiting door slagboomen, waarvoor de eerste palen in 1605 werden ingeheid. De brug bij de Scetensteeg moest met het oog op het grootere verkeer van schepen daarlangs wel vernieuwd worden* Tot dusverre had zij luiken gehad, die voor de masten der schepen geopend konden worden; een nieuwe valbrug kwam in haar plaats. Den 2den Juni 1608 besteedde het stadsbestuur de nieuwe Leuvebrug tegenover de Leuvebrugsteeg aan voor 10.000 gulden aan Utrechtsche timmerlieden, die haar 20 Mei 1609 opleverden. Zij kreeg den naam van „Lange" Leuvebrug, in tegenstelling van de hiervoor genoemde brug, die later Soetenbrug genoemd is. Aan de oostzijde van de Leuvehaven was men onderwijl ook begonnen met het uitgeven van erven. Den lsten October 1608 had de eerste uitgifte plaats en Cornells Leendertsz* Valck, scheepstimmerman, bouwde daar in 1609 het eerste huis, dat later „de Noordzee" heette. Voor de brug over de Scheepmakershaven werd 9 October 1613 de eerste steen gelegd, een maand daarna, 17 November, volgde de eerste steen van de Kleine Wijnbrug. Met de bebouwing der zijstraten van de Leuvehaven westzijde was ook voortgang gemaakt. Laat ik ze u van het 108
noorden naar het zuiden gaande even opnoemen: 1°. Witte Leeuwensteeg naar de brouwerij „De Witte Leeuw*', 2°. Zwanensteeg vroeger Jacob Mathijsstraat, naar den metselaar, die de eerste eigenaar was van hoekerven, 3°. Brandsteeg, vroeger Compasstraat, naar Willem Aeriensz., compasmaker, een der eerste eigenaars van erven aldaar, 4°. Leuvebrugsteeg, 5°. Jonkmansteeg naar Pieter Cornelisz. den Jonckman, huis timmerman, die in 1612 als huiseigenaar daar voorkomt, 6°. Kleine Posthoornsteeg naar de brouwerij De Posthoorn, vroeger Zwarte Paardsteeg in overeenstemming met den ouden naam van diezelfde brouwerij, 7°. Jan Slijpensteeg naar Jan Jansz. Slijp, brouwer in De Dolfijn aan het Westnieuwland, en waarschijnlijk bewoner van het huis De Dolfijn op den hoek der steeg aan de Leuvehaven, toebehoorende aan zijn schoonvader, waarom deze steeg dan ook wel voorkomt als Dolfijnsteeg, 8°. Zwijnenstraat, vroeger ook wel Varkenssteeg of Wildevarkensstraat genoemd, 9°. Wijde Nieuwsteeg, vroeger Havenaarssteeg naar de Delfshavenaren, die in 1638 daar gratis erven van de stad kregen, zooals wij op een volgende bladzijde zullen zien. Tot hiertoe liep oorspronkelijk de Leuvehaven w.z. Op de kaart van 1623 komt de laatste steeg nog niet voor. Zij is later ook breeder uitgevallen dan de dadelijk geprojecteerde straten en heette daarom wijde. Vergelijken we de plattegronden van 1599 door Haestens en van 1623 door Fransoys Huys met elkaar, dan is op de laatste kaart het stadsbeeld wel zeer veranderd, vooral aan den zuidkant met zijn nieuwe havenkwartieren, ten oosten en ten westen van de Oudehaven. De kaden ter weerszijden van de Leuvehaven zijn nagenoeg volgebouwd, aan de westzijde staan vier huizen zuidelijk van de „Varckesteeg", aan de oostzijde is de latere Terwenakker nog onbebouwd op een paar huizen na, waarschijnlijk o.a. de „teerstoof" voor de in 1615 opgerichte pottebakkerij, waarnaar de Pottebakkerssteeg nog haar naam draagt. Men kan wel gerust zeggen, dat er in het begin der 17de eeuw te Rotterdam met bekwamen spoed is gebouwd, al is het dan ook niet in het tempo, waarin de 20ste eeuw straten en huizen uit den grond doet verrijzen. Een der voorwaar 109
den bij de uitgifte van terrein aan de Leuvehaven o.z. was dan ook, dat binnen zes jaar huizen op de verkochte erven moesten staan, maar daartegen is nog wel gezondigd* De drie molens, die wij op het einde der Leuvehaven w.z. zien op het Bolwerk, waarvan in 1616 de eerste steen werd gelegd, zijn twee korenwindmolens in 1622 en een wipvolmolen in 1620 gebouwd. Men ziet er verder duidelijk den windmolen, die behoorde tot de brouwerij Het zwarte paard, aan de Zwarte Paardsteeg z*Z.-hoek Schiedamschedijk. En mogen wij de kaart gelooven, dan lag de Leuvehaven vooral aan de westzijde vol met schepen en schuiten. Die eerste huizen aan de Leuvehaven moeten wij ons niet al te groot en te hoog voorstellen. Voor een deel waren metselaars en timmerlui bij de uitgifte der erven de gegadigden geweest, die er huizen bouwden om ze later met winst te verkoopen en dus zuiver huizenspeculatie dreven. Wij hebben reeds genoemd Jacob Mathijsz., metselaar, Pieter Cornelisz. den Jonckman, huistimmerman, Cornells Leendertsz. Valck, scheepstimmerman; wij noemen er nog bij Adriaen Adriaensz» van der Meer, den lateren stadstimmerman. Verder kochten tal van schippers en varenslui, die bij de uitbreiding van Rotterdams scheepvaart en handel haar bevolking kwamen vergrooten, erven aan. Wij treffen onder hen verschillende bekende kapiteins en schippers aan als Kapt. Jan Jorisz. Blanckert alias Janmaet, Kapt. Syvert Vijch, Kapt. Jan Jacobsz. de Zeeu, Kapt. Maerten Jansz. alias MooyMaerten, Kapt. Schrevel Jacobsz. alias Ruymvelt, Jan Cornelisz. Speelman en Figoreus van der Linde, die beiden op den Levant voeren, Henrick Jansz. Stalp of Wevelickhoven, wiens zoons den naam De Liefde aannamen, schipper op Frankrijk; haringreeders en taanders, als Cornelis Jansz. Hartingsvelt en Nicolaas Puyck, zeer invloedrijke leden der vroedschap, zetten er hun pakhuizen. In het eerste kwartaal der 17de eeuw werd door Willem Eeuwoutsz. Prins de brouwerij De Wereld opgericht aan de Leuvehaven o.z. en door Jacob Jacobsz. van Couwenhoven aldaar de brouwerij De Twee Witte Klimmende Leeuwen en later nog Het Witte Ancker door Cornelisz. Jansz. Popta; aan de Leuvehaven w.z. de brouwerij De Witte 110
Leeuw door Jan Dammasz. Pesser, Het Swarte Paard door Gijsbert Symonsz. van der Haven (n.L van Delf shaven) en daarnaast Het Witte Paard door Johan Allertsz. van der Duyn. Pesser en van Couwenhoven behoorden hier tot de voormannen der Remonstranten en zijn met woord en daad voor hun overtuiging opgekomen. Op een ledig erf van Jan Dammasz. Pesser bij de Havensche Roopoort hielden de Remonstranten, nadat de kerken voor hen gesloten waren, hun eerste hagepreek 21 Juli 1619. De bekende plattegrond van Balthasar Florisz. van Berckenrode van 1626 kan uitteraard niet veel verschillen van dien van 1623. Aan de Leuvehayen w.z. is de Wijde Nieuwsteeg aangegeven, aan beide zijden met boomen beplant, maar zij heeft nog geen naam. Óp het Bolwerk aan de Maas staan nu een paar steenen zoutketen met hard dak, waarvoor twee zoutzieders uit Medemblik 7 Oct. 1623 van de stad vergunning hadden aangevraagd en verkregen. Aan de Leuvehaven o.z. steekt de brouwerij De twee witte klimmende Leeuwen met haar torentje boven de huizen uit. De eigenaar der brouwerij had 23 Juni 1623 aan burgemeesteren het verzoek gericht daarop een torentje met slagklok te mogen plaatsen. Sinds dien tijd zijn de onderhoudskosten van die klok, ook na het opheffen der brouwerij in 1833, door de stad betaald. Ten noorden van de poorten onderhoudt een pont het verkeer tusschen de Leuvehaven o.z. en w.z.; de haven ligt nu aan „beide** zijden vol met schepen, ook aan den Wolfshoek, die zijn naam te danken heeft aan Arent van der Wolff, in 1611 eigenaar van verschillende erven aldaar. Een Duitscher, die ± 1720 een plattegrond van Rotterdam uitgaf, gaf daarvan heel romantisch de latijnsche vertaling Luporum angulus ( = Wolvenhoek) en in den Franschen tijd maakte men daarvan Pointe du Loup. De op de kaart van 1626 daar liggende schepen zullen wel grootendeels voor Frankrijk bestemd geweest zijn, zooals wij later zullen zien. Van 1626 doen wij een sprong tot 1694, toen de plattegrond van Johannes de Vou verscheen. De vischmarkt heeft haar tegenwoordige plaats ingenomen, waarheen zij in 1635 van den oosthoek van de Blaak bij de Gapersbrug was ver111
huisd. De Havenaarssteeg is volgebouwd en hier past dus een woord tot verklaring van den ouden naam dier steeg. In 1638 n.1. hadden tien haringreeders uit Delfshaven wegens twist over kerkelijke zaken met Delft zich metterwoon naar Rotterdam begeven. Zij kwamen hier met ongeveer 40 haringbuizen en de stad, die geen gelegenheid voorbij liet gaan om voor vreemde nijvere burgers de bewoning van Rotterdam aangenaam en voordeelig te maken, bood hun ieder een som gelds aan of een stuk grond ter bebouwing; verder een erf voor een gemeenschappelijk taanhuis en nog andere voordeelen. De gebroeders Jacob Dircxz. Dane en Daen Dirxz. Dane behooren hier later tot de grootste haringreeders. De laatste kocht dadelijk een huis, pakhuis en loods aan de Leuvehaven w.z., later een zoutkeet en pakhuis op het Bolwerk aan de Maas naast de zoutkeet reeds door Jacob Dirxz. Dane aangekocht. Van de tien nieuwe ingezetenen vinden wij er vijf als eigenaars van erven aan de hier bovengenoemde steeg terug. Ten westen van de Leuvehaven bij de Maas is een zeer groote verandering op te merken. Was er in 1612 al dadelijk sprake geweest van het graven van kleinere havens bij de Zoutkeet en daarvan een plan gemaakt, waarop die havens als Visschershaven, Elfthaven en Zalmhaven voorkomen, zoodat er in dat jaar ook al erven aldaar waren uitgegeven, dit plan is op niets uitgeloopen, daar de grond er voortdurend verzakte, de koopers geen genoegen namen met den koop en bij vroedschapsresolutie van 30 Juni 1622 daarom besloten werd de koop te niet te doen. De ten westen van het Bolwerk liggende voortzetting van de Schiedamschevest ten zuiden van den dijk werd sindsdien onder den naam „Salmgat" als Berghaven gebruikt. Een kroniek deelt mee, dat in 1597 hier groote schepen van 70 of 80 lasten vlotten konden tot bijna aan den dijk. Op het einde der 17de eeuw besloot de stad hier een Zalmhaven of „Nieuw** Buizengat te graven, ter onderscheiding van het Buizengat bij de Oostpoort* Daaraan werden in 1702 dertien scheepstimmerwerven en negentien houtkooperijen verkocht, terwijl een vroedschapsresolutie van 18 Sept. 1703 de scheepstimmerwerven aan de Scheepmakershaven ver112
bood. Het oude „Salmgat" werd nu toegang tot deze haven en daarvoor uitgediept en vergroot, welke toestand tot 1782 is blijven bestaan, toen deze toegang grootendeels is gedempt (in 1891 geheel) en van de Leuvehaven naar de Zalmhaven een nieuwe doorvaart is gemaakt, waarover de Nieuwewerksbrug is gelegd, na de vernieuwing in 1837 Stokkenbrug genoemd. Op het bolwerk ten westen van de Leuvehaven w.z. zien wij kanonnen geplant. De Leuvehaven o.z* ten zuiden van de Scheepmakershaven is geheel bebouwd, doch wordt meestal Boompjes w.z. bij het Hoofd geheeten. Pas einde 18de eeuw kwam daarvoor de naam Terwenakker op naar de familie Terwe(n) of Tarwe. Pieter Tarwe, koopman te Middelburg kocht 1 April 1716 een huis en erve Leuvehaven o.z. hoek Scheepmakershaven. Aan den Wolfshoek heeft het Rouaansche beurtveer zijn ligplaats genomen, naar het schijnt sinds 1641, van welk jaar de oudste ordonnantie op dit beurtveer is, en in welk jaar de eerste bestelmeester daarvan genoemd wordt. Daarom wordt de Wolfshoek aan de Leuvehaven o.z. ook meermalen Rouaansche kade of beurt genoemd. Daar had men verder het veer op St. Valery-sur-Somme; daar hadden dan ook verschillende kooplui, die op Frankrijk handel dreven hun huizen en kelders, voor een groot deel ten dienste van hun wijnhandel. Behalve Arend van der Wolff woonden daar bekende Rotterdamsche kooplui als Jean Hennekyn en Cornelis van Arckel - Michiel Viruly, die in 1632 een comptoir van commissie en negotie in Rouaan hadden, waarom de eerste dan ook een huis Leuvehaven o.z., dat hij in 1637 kocht, Rouaan doopte. Om van de hiervoor genoemde stedelijke en grootere gebouwen nog de geschiedenis te vervolgen kan ik hier meedeelen, dat de beide poorten in 1659 vervangen werden door twee fraaiere, de Westersche, Nieuwe of Witte Hoofdpoort, ook wel Nieuwewerkspoort geheeten en de Oostersche Nieuwe Hoofdpoort, die beide daar de wacht gehouden hebben, totdat verkeerseischen en de sloopingswoede van de 19de eeuw ze deden afbreken, de eerste in 1854, de tweede in 1832. De brug over de Scheepmakershaven aan de LeuveA 113
haven o.z. werd in 1659 door de zoogenaamde Scheluwebrug, naar de eenigszins schuinsche richting waarin ze over de haven lag, vervangen, de kleine Wijnbrug is in 1897 vervallen en het pontje over de Leuvehaven bij de poorten moest eindelijk in 1849 plaats maken voor de Nieuwe Leuvebrug, om een betere verbinding te krijgen met het Nieuwewerk. De Pelikaanstraat is in 1866 aangelegd op het terrein van den windkorenmolen de Pelikaan, vroeger De Blauwe Molen geheeten; de Eenhoornstraat, in 1877 aangelegd, draagt haar naam naar de branderij De Eenhoorn, eertijds eveneens een korenmolen. Het gebouw van de grootste der Rotterdamsche brouwerijen in het midden der 17de eeuw, „De twee witte klimmende Leeuwen", staat nog altijd aan de Leuvehaven. Al is de brouwerij nu ook tot pakhuis gedegradeerd, het torentje met de klok trekt nog de aandacht* Het was langzamerhand een groot terrein geworden, dat ingenomen werd door deze brouwerij, mouterij, rosmolen, kuiphuis en pakhuis• De brouwerij Het Witte Anker wa^ er bij aangetrokken en een azijnmakerij en branderij er daarna aan verbonden. Den 19den Maart 1782 is het geheele 200 voet lange gebouw door brand vernield, doch in 1784 was de nieuwe brouwerij gereed, waarvan al heel spoedig een gravure het licht zag naar een teekening van Groenewegen. De Twee Leeuwensteeg blijft de herinnering ook bewaren aan dit groote bedrijf. Aan de Leuvehaven w.z. is in de Witte Leeuwensteeg de oude gevelsteen van de brouwerij De Witte Leeuw in den muur van het huis op den noordhoek ingemetseld, nadat de steeg verbreed is. In de Posthoornsteeg is nog het gebouw van de oude Posthoorn te herkennen, dat na 1717 een suikerraffinaderij was geworden. Van branden kan de Leuvehaven ook verder meespreken. Den Uden Maart 1749 brak 's nachts een zware brand uit in de Pottebakkerssteeg bij den Terwenakker in een groot pakhuis. Verschillende pakhuizen gevuld met tabak, koffie, thee, rogge, tarwe, boekweit en lijnzaad werden een prooi der vlammen. Niet minder dan vijf gravures zijn hiervan verschenen, o.a. één genomen van de Leuvehaven w.z. door L. Brasser naar C. van Harderwijk. De ergste brand mis114
schien, die Rotterdam sinds 1563 geteisterd heeft, woedde 13 Mei 1849 aan de Leuvehaven w.z. bij de Zalmhaven. Hij kwam aan in de pas in gebruik genomen stoomraffinaderij van de heeren P. H. Tromp en Co*, die geheel uitbrandde. Bovendien werd een twintigtal, meest groote heerenhuizen, een prooi der vlammen. Nadat de inhoud van de suikerraffinaderij was verteerd, gaven de pakhuizen Rusland in de Nieuwsteeg en Herderinnestraat, ook gevuld met suiker, opnieuw voedsel aan den brand. Het prachtige huis van den heer Rochussen, vijf ramen breed en vier verdiepingen hoog, met statig bordes en hardsteenen gevel, een der schoonste huizen in de stad, zooals de Rotterdamsche Courant van 15 Mei 1849 vermeldt, werd eveneens een offer van den brand. Gelukkig dat het zich daarin bevindende kunstkabinet nog gered kon worden. Z.M. Koning Willem III, die den 13den Mei gekroond was, bracht den 15den een bezoek aan het terrein der verwoesting, waar nog tot 17 Mei zes brandspuiten dienst moesten doen. Na de vermelding der branden mag ook wel een woord gewijd worden aan het bijzondere lot, dat het huis van den baljuw aan de Leuvehaven in 1690 getroffen heeft. Dit gebeurde ten gevolge van het Costermanoproer 6 October 1690. Het onthoofden van den wijnkooper C. Costerman, beschuldigd van manslag, doch niettegenstaande zijn bekentenis voor onschuldig gehouden door het volk, had reeds ^en dag na de ten uitvoerlegging van het vonnis, 16 September 1690, tot ongeregeldheden aanleiding gegeven. Het volk had een bezoek gebracht aan den voornaamsten beschuldiger, bij wien zij alles kort en klein hadden geslagen en daarna gezongen: „Als wij 't dan alhier zijn moe, Zoo gaan wij na den officier toe". De uitvoering van dit plan werd nog tegengehouden tot 5 October, daar soldaten uit Den Haag gezonden waren tot herstel der rust. Toen echter kwam het tot een uitbarsting tegen den om zijn strengheid en afpersingen zeer gehaten hoofdofficier Mr. Jacob van Zuylen van Nyevelt, die een groot huis bewoonde aan de Leuvehaven o.z. in de buurt van 115
de Leuvebrug. De schutters weigerden op te komen, maar de 140 a 150 soldaten posteerden zich op verzoek van den officier bij het huis en, toen zij bestookt werden met messen, steenen en kogels, gaven ook zij vuur en vielen er dooden. De menigte, daardoor nog doller geworden, haalde drie kanonnen van het bolwerk bij de Westerhoofdpoort en richtte die, daar de Leuvebrug was opgehaald, van de Leuvehaven w.z. op het huis, zoodat ten slotte de soldaten naar binnen moesten vluchten en zij in den morgenstond op verzoek van burgemeesteren in alle stilte het huis en de stad verlieten; en met hen, als soldaten vermomd, de baljuw zelf en zijn twee zonen. Daarop werd de deur kapot geschoten en had het volk vrij spel. Alles wat in het huis was, werd vernield en daarna begon men met het afbreken daarvan met zoo'n ijver en nauwgezetheid, dat er den volgenden dag bijna geen steen meer op den anderen stond. Het oproerige volk is grootendeels ongestraft gebleven, maar de stad heeft dit zaakje duur moeten betalen n.1. met een schadevergoeding van 152.000 gulden aan den baljuw, waarvoor dan de stad vrij kon beschikken over den grond, waarop het huis gestaan had. Tal van afbeeldingen van dit oproer nebben het licht gezien, o.a. op een zilveren penning in 1693 gegraveerd en op borden, kopjes en schoteltjes van chineesch porcelein*). Op den grond, die 2 Februari 1694 door de stad verkocht werd, zijn later meer huizen gebouwd, o.a. Leuvehaven n°. 40, nu door den heer J. Hudig, oud-wethouder der gemeente, bewoond. Verschillende personen, die een rol gespeeld hebben in de geschiedenis van Rotterdam, zijn aan deze haven geboren of hebben er gewoond. Vooral in de 18de eeuw verrezen daar de deftige heerenhuizen, door rijke kooplui met groote luxe ingericht. Aan de oostzijde, iets ten zuiden van de Leuvebrug was het huis van Jacob Cossart ^), uit een Rouaansch geslacht geboren, hoofd van een bankierskantoor en koopman, jaren lang vroedschapslid, burgemeester en lid van allerlei colleges. Later kwam het aan de familie Van Hobo1) Catalogus van het Museum van Oudheden n°. 1011 en 1012.
2) Zie: De lotgevallen van een burgemeestersportret door Dr. E. Wiersum, in de N. R. Courant van 23 Dec. 1922. Avondblad D.
116
ken. Daar aan de Leuvehaven o.z. vinden wij in de 18de en begin 19de eeuw de familie Van Vollenhoven, van wie wij het wapen nog vinden in het huis n°. 74, dat bovendien nog merkwaardig is, omdat het als museum gediend heeft van de schilderijen en kostbaarheden van den kunstverzamelaar Jan Bisschop, die van 1743 tot 1771 eigenaar was *). Verder noem ik Van Gennep, Van der Pot, Cornets de Groot, Van Driel, De Monchy, Viruly, Montauban van Swijndregt, Hoffmann, Caan, Madry, Dubbelemuts van der Sluys, Gevers, Van der Hoeven, Ósy, Van der Kun en Boogaart. Daar treffen wij den vice-admiraal Geen Huyghen Schapenham aan, die in 1623 onder admiraal Jacques THermite met de Nassausche vloot naar Peru ging, om daar de Spanjaarden afbreuk te doen en die na THermites dood, 2 Juni 1624, dezen als admiraal opvolgde. Op dien tocht werd de naam Schapenhamsbaai gegeven aan een inham of baai op een der eilanden van Vuurland. Hij woonde ten noorden van de brouwerij Het witte Ancker en naast hem kocht in 1637 Maerten IJsbrantsz., gewezen raad van Indië en gouverneur van de kust van Coromandel, een huis. Aan den Wolfshoek werd 31 December 1626 Kapt. Maerten Harpertsz. Tromp eigenaar van het derde huis ten zuiden van de Wijnstraat. Daar zag 1 September 1629 zijn zoon Cornelis Tromp het levenslicht, daar moest Maerten Tromp in November 1633 zijn eerste huisvrouw Digna de Haes zien uitdragen, daar leidde hij in 1634 zijn tweede echtgenoote Alyth Jacobs van Arckenboudt binnen. Het is nu een onaanzienlijk huis, deze vroegere woon- en geboorteplaats van twee onzer groote zeehelden. Het is jammer, dat ieder die plaats voorbijloopt zonder een oogenblik herinnerd te worden aan de mannen, die hebben meegewerkt om Nederland in de 17de eeuw groot te maken. Aan de westzijde van de Leuvehaven, het tweede huis ten zuiden van de Witte Leeuwensteeg, woonde eens admiraal Willem Bastiaensz. Schepers, die tevens scheepsreeder was. Onder hem nam de Hollandsche vloot deel aan den strijd van de Denen tegen de Zweden; de Deensche koning verhief hem om zijn verdiensten in 1677 in den adelstand en begiftigde hem eigenhandig met de Danebrogorde. Het was 1) Zie: Jan Bisschop door Dr. E. Wiersum. Rott. Jrb. 1910 bl. 50. 117
29 October 1688 luitenant-admiraal Schepers, die op zijn fregat „Den Brier' Prins Willem III naar Engeland mocht overbrengen, een eer, die hem wel toekwam, want hij had in 1672 behoord tot de mannen, die te Rotterdam het meest ijverden voor de opheffing van het Eeuwig Edict en de verheffing van den Prins en onder de nieuwe vroedschapsleden, die 25 Augustus van dat jaar gekozen werden om de plaats in te nemen van de dertien afgedankte heeren, vinden wij dan ook zijn naam. Tot 1698 heeft hij dit ambt bekleed en meermalen behoorde hij tot het college van burgemeesteren. Penningmeester van de groote visscherij was hij bijna onafgebroken van 1659 tot 1701. De begrafenis van dezen verdienstelijken Rotterdammer, 1 Februari 1704, had plaats met buitengewone pracht en praal, die alles overschaduwde, wat op dat gebied tot dusverre vertoond was. In den avond werd hij uitgedragen uit het huis aan de Leuvehaven, want dat was in dien tijd deftig, omdat er hooge boete op stond. Wij moeten ons den stoet dus voorstellen door flambouwen verlicht. Voorop hellebardiers van de Admiraliteit op de Maas, waarbij de overledene gediend had, daarna bedienden van dit college om zijn wapen en de kwartieren daarvan te dragen; acht kapiteins droegen de verschillende deelen van zijn wapenrusting en twee geleidden het paard van Staat; de lijkwagen werd getrokken door acht paarden die een dekkleed over hadden van 100 meter laken, waarvan de slippen werden opgehouden door acht kapiteins. Daarachter volgden niet minder dan 28 karossen. Vijf uur lang heeft de klok geluid van de St. Laurens en hij werd begraven in de kapel, die vroeger aan de heeren van Kralingen had behoord en in 1695 door Schepers was aangekocht. Het huis Leuvehaven w.z. n°. 129 heeft een merkwaardige geschiedenis gehad en gewichtige personen geherbergd. Op die plaats stond eens het huis, waarin Mr. Pieter de Groot, zoon van den beroemden Mr. Hugo de Groot en evenals zijn vader pensionaris van Rotterdam, heeft gewoond. In dat onheilvolle jaar 1672 behoorde hij tot de felle tegenstanders van de verheffing van den prins tot stadhouder en daardoor tot de door het volk zeer gehate regenten. Den lOden Juli ontkwam hij met moeite aan de volksmenigte en 118
de burgerwacht moest den geheelen nacht zijn huis bewaken, dat door menigen steen getroffen werd. Hij vertrok den volgenden dag naar Den Haag en 29 Juli verliet hij de Nederlanden, De familie, die hier voorloopig achterbleef, heeft nog heel wat te verduren gehad. De kinderen werden bedreigd, de dienstboden gemolesteerd en 5 October werden in het koetshuis eenige ruiters van den prins onder dak gebracht en dwong men Mevr. De Groot deze te onthalen. In Febr. 1673 nog gooide het volk de glazen van het huis in*). In 1704 kocht Mr, Willem van Hogendorp van De Groot's erfgenamen het huis. Daar werd Gijsbert Karel 27 October 1762 geboren, ter herinnering waarvan in 1913 een steen in den voorgevel is ingemetseld. In 1775 kwam het huis aan Mr, Jacob van der Heim, die van 1757 tot 1795 vroedschapslid is geweest en meermalen burgemeester der stad. Hij was een bekend aanhanger van het huis van Oranje en heeft in het proces van Kaat Mossel, zij het dan ook achter de schermen, een groote rol gespeeld. In de pamfletten van dien tijd moet hij het meermalen ontgelden. Hoe hoog prins Willem V hem stelde blijkt wel hieruit, dat den 8sten April 1788, toen de prins met zijn gezin te Rotterdam was om tegenwoordig te zijn bij het afloopen van het oorlogsschip De Staten-Generaal op de Admiraliteitswerf, het hooge gezelschap het middagmaal gebruikte bij den oudburgemeester Van der Heim. Na hem bewoonde Mr. Anthony van der Heim het huis. Deze is van 11 Aug, 1810 tot 27 Mei 1811 maire der stad Rotterdam geweest tijdens het Fransche bestuur. De prefect oordeelde van hem: „il n'est point dévoué a sa Majesté TEmpereur et déteste les Francais*' 2). Geen wonder, dat men hem van Fransche zijde het heilige kruis nagaf, toen hij aftrad. Direct na Napoleons val zien wij hem weer in het raadhuis verschijnen, n.1. van Nov. 1813 tot Juli 1814, doch daarna heeft hij geen deel meer genomen aan het bestuur der stad. Den 23sten Maart 1826 trof dit huis het lot, dat de woedende volksmenigte De Groots huis had toegedacht. Het daarnaast gelegen pand be1) Zie: Gehate Rotterdamsche regenten in 1672. Rott. Jrb. 1919 bl. 65 vlg. 2) Zie: Rotterdamsch Jaarboekje 1923 bl. 46.
119
staande in pakhuizen en zolders stortte in en sleepte in zijn val ook het huis mee van Mr. Van der Heim en bedolf onder het puin diens vrouw en dochter. Op dien grond zijn in 1827 twee huizen verrezen. Aan die westzijde heeft verder Pieter Pietersz. Heyn gewoond in het 1ste kwartaal der 17de eeuw, het tweede huis ten noorden van de Kleine Posthoornsteeg. Daar maakte hij in 1616 zijn testament. Kapt. Schrevel Jacobsz* alias Ruymvelt bewoonde waarschijnlijk het tweede huis ten noorden van de Jonkmansteeg, toen hij deelnam aan den tocht van Heemskerk naar Gibraltar in 1607. Het vijfde huis van den zelfden noordhoek af was in het begin der 17de eeuw het eigendom van Hadewy Hermans Wittert, gehuwd met den schipper Jan Cornelisz. Speelman. Wij mogen wel aannemen, dat het in Maart 1628 het geboortehuis is geweest van Cornell's Jansz. Speelman, den bekenden gouverneur-generaal van Indië, want, toen zijn moeder 10 Maart 1630 begraven werd, woonde zij blijkens het begrafenisregister aan de Leuvehaven bij Cornelis Jongeneel, die eigenaar was van het huis ten noorden van Speelman. Bij de Posthoornsteeg heeft Johannes Aelmis, eigenaar van de bekende tegelbakkerij De Bloempot op den Schiedamschedijk, zijn huis gehad. En, als wij nu langs de Leuvehaven wandelen, denken wij bij alle verschil van omgeving in vroegeren en tegenwoordigen tijd aan de velen, die, zoo wij mogen afgaan op het uiterlijk hunner huizen, tot grootheid zijn gekomen, maar zij hebben ook meegeholpen om Rotterdam groot te maken» Veel, ja heel veel, is er aan die oudtijds deftige haven veranderd. Aan de westzijde zijn nog de mooie heerenhuizen maar nu grootendeels als kantoren gebruikt. Mr. Jacob van Belle, van 1709-1761 secretaris onzer stad liet n°. 103/105 bouwen; zoo is n°. 181/183 ook nog een heel statig, dubbel heerenhuis, maar wij krijgen aan dien kant toch geen indruk meer van deftigheid, al zal er zeker in menig huis nog veel aanwezig zijn, dat aan dien vroegeren deftigen en rijken tijd herinnert. Enkele geveltjes verwijzen ons naar de 17de eeuw, o.a. op de zuidhoeken van de Zwijnestraat en de Jan Slijpensteeg en, gaan wij de zijstraten en -stegen in, dan ontmoeten wij nog menig topgeveltje. 120
De oostzijde heeft nog beter het oude cachet bewaard. Ook daar veel kantoren, waar vroeger rijke kooplui woonden, maar er zijn o.a. aan Wolfshoek en verder zuidelijk nog drie huizen met hooge stoepen en hek, zoo'n echt overblijfsel uit den ouden tijd, dat wij hier thans zoo weinig en in Amsterdam nog zooveel aantreffen aan de grachten. Zeer merkwaardig is ook het huis n°. 22 met zijn fraai gebeeldhouwden geveltop, waarop nog de wapens te zien zijn van Willem Nobel en diens vrouw Susanna van Bergen. Hij kocht dit terrein 8 Maart 1661 en liet er dit huis bouwen. Op denzelfden datum werd het terrein daarnaast verkocht, nu n°. 20, waarop Johan Weymans een huis liet bouwen eveneens met aardigen geveltop. Dit kwam later aan Jan Dircxsz. van der Hoeven en is na, uitgebrand te zijn, in Augustus 1915, verknoeid*). De schepen, bevracht met goederen uit verre landen, leggen nu niet meer aan de Leuvehaven aan. Wij merken stoombooten en groote aken op, waar vroeger zeilschepen van allerlei, doch gewoonlijk kleiner soort lagen. Aan den Wolfshoek dacht ik bij het zien van de vele vaten op den wal onwillekeurig aan den tijd, toen deze buurt Rouaansche kade heette, doch de nu daar liggende booten en schepen zijn blijkbaar alle binnenvaarders. Wij zouden bijna een „sic transit gloria mundi" verzuchten, maar de tijden zijn veranderd en de Leuvehaven beantwoordt nu toch ook nog aan het doel, waarvoor zij eenmaal gegraven is en in de huizen en pakhuizen aan de kaden speelt nog altijd de handel van Rotterdam een overwegende rol. Herinnerden hier vroeger tal van huis- en pakhuisnamen aan handel, visscherij en scheepvaart, als De Druyf, Het Tonnetje, De Wijnton, Hamburg, Rouaen, 't Schotse Wapen, De Bruynvis, De Dolfijn, De drie Haringen, 't Witte Ancker, 't Buysje, De Zeeman en De Admiraal, nu nog spreken die sombere maar kolossale pakhuizen aan het einde van de Leuvehaven w.z., Liverpool, Neerlands Indië en Schotland, diezelfde taal en houden ze de gedachte levendig aan hetgeen voor Rotterdam een levensbehoefte is. 1) Zie voor deze geveltoppen en andere versieringen aan huizen aan de Leuvehaven, Oude huizen van Rotterdam. Rotterdam 1915. 121
En staan wij op de Leuvebrug en wenden wij het gelaat naar de Maas, dan zien wij in de verte de moderne zeekasteelen, die de vroegere baardsen, brikken, damloopers, fluiten, galjoten, hoekerschepen, karveelen, kruisers, smalschepen en hoe zij verder heetten, nebben opgevolgd en wij vragen ons af wat een eeuw later te zien zal geven. Ongelukkig is het uitzicht naar het noorden sinds 1881 geheel belemmerd door het gebouw van de Zeevischmarkt, dat ons geen kijkje meer gunt op den Steiger. Misschien verdwijnt die sta-in-denweg nog wel eens, maar moge een later geslacht er nooit aan denken deze fraaie haven aan het straatverkeer op te offeren. Het zou ten koste zijn van het stadsschoon en ook van een monument uit een roemrijke periode onzer stad.
TE LANG PREEKEN VERBODEN Binnen gestaen Ds. Tiele en verdere gedeputeerden van de groote kerkenraad deser stad . . . en heeft gemelte Ds. Tiele ter selver tyde aen de heeren Burgermeesteren bekent gemaekt, dat alle syne collegas predikanten omme te voldoen aen het voorstel en de intentie van haar Ed. Gr. Achtb. de heeren Burgemeesteren aen haer door Dominus Hovitius bekent gemaekt, dewelke sy met veel eerbiedigheyd als een weth hadden geconsidereert, onder den anderen waeren geconvenieert en met handtastinge hadden belooft haere te doene predikatien te sullen verkorten en bepaelen tot sekeren tijd, sulcx en in dier voegen, dat yder predikatie en hetgeen verder daertoe behoort sal moeten syn gedaen en verrigt binnen den tijd van twee ueren en dat op seekere boeten te verbeuren bij (hen), die gemelten predikdienst en aenkleven van dien binnen gemelten tijd niet sullen hebben geeyndigt en dat op denselven voet en ordere als bij de predikanten te Amsterdam al over lange is gearresteert en nog daegelijkst werd geobserveert. Resolutie van Burgemeesteren 29 Sept. 1729. 122
CL Cd
U Q
Z > N co Z
H Z 'jJ
a
O O Q
h O
O
o OO
z < z o z