Op de bres voor de Zeeuwse zes Actieplan voor zes karakteristieke dagvlindersoorten in Zeeland Inhoud Inleiding .................................................................................................................................. 1 Keuze voor de Zeeuwse zes ................................................................................................. 2 Argusvlinder .......................................................................................................................... 4 Bruin blauwtje ........................................................................................................................ 8 Grote vos .............................................................................................................................. 12 Heivlinder ............................................................................................................................. 16 Kleine parelmoervlinder ...................................................................................................... 20 Koninginnenpage ................................................................................................................ 25 Gebruikte literatuur ............................................................................................................. 30 Colofon ................................................................................................................................. 30
Inleiding De Vlinder- en Libellenwerkgroep Zeeland bestaat al weer 20 jaar! In die twee decennia heeft de werkgroep al veel voor elkaar gekregen. In 2003 verscheen, na tien jaar veldwerk, de atlas van de Zeeuwse dagvlinders en vier jaar later die van de libellen. Tevens is het veldonderzoek voor een atlas van de Zeeuwse nachtvlinders zo goed als afgerond en kan worden gestart met het schrijfwerk. Kortom, we hebben sinds de oprichting van de werkgroep bepaald niet stilgezeten! Er is heel veel inventarisatiewerk en onderzoek verricht en dat is gelukkig goed gedocumenteerd. Met het project Op de bres voor de Zeeuwse zes groeit er een nieuwe loot aan onze activiteitenboom, waarmee we ook weer teruggaan naar waarmee het voor veel leden is begonnen: de dagvlinders. Op de bres voor de Zeeuwse zes is namelijk een actieplan voor zes karakteristieke dagvlindersoorten in Zeeland. Hiermee gaan we de komende vijf jaar planmatig en doelgericht aan de slag, onder andere door het beter in kaart brengen van de zes soorten. Dat begint met het bundelen van de bestaande kennis, die voor een deel al is opgenomen in dit plan. Maar we weten nu al dat we ook nog meer kennis nodig hebben en daarvoor het veld in moeten. Daarbij gaat het om meer dan alleen het tellen van vlinders. We gaan ons bijvoorbeeld ook verdiepen in het voorkomen van waardplanten en het ontdekken van nieuwe leefgebieden. Bovendien willen we een bijdrage leveren aan het beschermen van de zes dagvlindersoorten, onder andere door in overleg met terreinbeherende organisaties plannen te maken en uit te voeren voor duurzaam beheer van belangrijke leefgebieden. Ons streven is er op gericht dat de Zeeuwse zes duurzame (deel)populaties hebben in alle (potentieel) geschikte leefgebieden in Zeeland. Het gaat daarbij dus niet alleen om het verbeteren van bestaande leefgebieden, maar ook om het - waar mogelijk - creëren van nieuwe leefgebieden. Per soort zullen we haalbare doelstellingen uitwerken die hieraan een bijdrage leveren. Uiteraard hebben we al wel meer beschermingswerk gedaan, maar deze opzet en schaal is echt nieuw voor onze werkgroep. Dit project biedt in de eerste plaats de leden een nieuwe uitdaging en een concreet doel. Maar met de uitvoering van het project geven we tegelijkertijd invulling aan één van de doelstellingen van de Vlinder- en Libellenwerkgroep Zeeland, namelijk inzet voor het behoud en Heivlinder herstel van de Zeeuwse vlinderstand. Op de bres voor de Zeeuwse zes is echter niet voor leden alleen, natuurlijk zullen we ook donateurs en andere belangstellenden proberen enthousiast te krijgen. Tevens is het cruciaal om contacten te leggen met beleidsmakers en terreinbeheerders, want het belangrijkste deel van het beschermingswerk zal toch in het veld moeten plaatsvinden! Er zitten dus vele facetten aan dit project, hopelijk voor elk wat wils.
Pagina 1
Keuze voor de Zeeuwse zes De aanleiding voor de gehele actie Op de bres voor de Zeeuwse Zes was de schrikbarende achteruitgang van de Argusvlinder in Zeeland. Deze soort is in Zeeland de laatste 10 jaar sterk achteruit gegaan. Dit blijkt niet alleen uit waarnemingen in het landelijk gebied, maar ook uit een analyse van de tuinwaarnemingsformulieren. Dit zijn formulieren waarop leden van de Vlinder- en Libellenwerkgroep bijhouden welke vlinders ze waarnemen in hun tuinen. Waar de soort vroeger nog regelmatig gezien werd, mag je tegenwoordig toch meer spreken van een opmerkelijkheid. Zeldzaam is de soort nog niet, hij staat niet op de Rode Lijst, maar dat moet natuurlijk ook niet gebeuren! Het vervelende daarbij is ook dat we geen duidelijke verklaring voor die achteruitgang hebben. Dat gegeven, in combinatie met de wens om weer concreet iets met dagvlinders te gaan doen, is de bron van Op de bres. Want toen we, na de constatering dat er iets aan de hand is met de Argusvlinder, eens goed naar de overige soorten gingen kijken, zagen we dat er meer soorten dagvlinders zijn die hernieuwde aandacht vragen. Eigenlijk zelfs wel heel veel soorten. Gekozen is echter voor een selecte groep van zes vlinders, de Zeeuwse Zes, waarvoor zeer gericht onderzoek en andere acties kunnen worden ingezet. Andere soorten kunnen mogelijk op deze acties meeliften. Bruin blauwtje Omdat er dus meer dan zes soorten te benoemen zijn die aandacht behoeven, hebben we criteria opgesteld op basis waarvan keuzes zijn gemaakt. Deze zijn arbitrair, omdat we naar meer hebben gekeken dan alleen cijfermateriaal, zoals achteruitgang van het aantal waargenomen exemplaren van een soort. De volgende criteria (in willekeurige volgorde) zijn gehanteerd bij de keuze van de zes soorten: aanwezigheid van soorten, zodat er in heel Zeeland aan het project kan worden meegewerkt; diversiteit aan biotopen, bijvoorbeeld duinen, platteland en stedelijk gebied; variatie in te ondernemen acties, zoals onderzoek en biotoopverbetering; landelijke zeldzaamheid (Rode Lijst Dagvlinders); achteruitgang van de stand in Zeeland; de mate waarin een soort aanspreekt bij een breed publiek. Dit zijn de Zeeuwse zes: Argusvlinder Lasiommata megera De Argusvlinder is een relatief onopvallende, maar heel fraai getekende soort van de Zeeuwse polders. Vroeger een algemene verschijning, nu is de stand zowel landelijk als in Zeeland enorm gedaald. De sterke achteruitgang van de Argusvlinder is de belangrijkste reden om de soort in de Zeeuwse zes op te nemen.
Pagina 2
Bruin blauwtje Plebeius agestis Kleine dagvlindersoort die best lastig te onderscheiden is van het veel algemenere Icarusblauwtje. Deze soort staat als “gevoelig” genoteerd op de Rode Lijst. Het Bruin blauwtje is in Zeeland inmiddels ook uit heel wat kilometerhokken verdwenen, dus hoog tijd om dat tij te keren. Grote vos Nymphalis polychloros Lijkt op het eerste gezicht veel op de veel algemenere Kleine vos. Soort van de Rode Lijst, daarin opgenomen als “ernstig bedreigd”. Landelijk dus ook heel zeldzaam. De Grote vos heeft een zeer kleine en daardoor kwetsbare populatie in de zuidwestkust van Walcheren. Of er nog andere populaties zijn is niet bekend. Over de Grote vos valt nog heel veel te weten te komen en daarom verdient deze soort zeker een plaats bij de Zeeuwse zes. Heivlinder Hipparchia semele Een vrij grote, maar vanwege zijn zeer goede camouflage toch heel lastig waar te nemen soort. Ook de Heivlinder staat op de Rode Lijst als “gevoelig”. Komt in Zeeland vrijwel uitsluitend voor op zandgronden. Vanwege de lage aantallen en het beperkte oppervlak geschikt leefgebied is dit een soort waar extra aandacht voor nodig is. Kleine parelmoervlinder Issoria lathonia Eén van de mooiste dagvlindersoorten in de provincie, maar prijkt helaas als “kwetsbaar” op de Rode Lijst. Vooral een soort van de duinen. Er valt nog veel kennis te vergaren over levenswijze van de vlinder en de beste groeiplaatsen van de waardplant. Koninginnenpage Papilio machaon Grote, sierlijke en goed herkenbare dagvlindersoort. Spreekt bij een groot publiek tot de verbeelding. Is vooral in Zuid-Nederland aanwezig en gemiddeld meer in Zeeland dan in de rest van Nederland. Grootste trefkans in Zeeuws-Vlaanderen. Opgenomen in de Zeeuwse zes, omdat het een spectaculaire en opvallende soort is die bovendien ook in stedelijk gebied is aan te treffen.
Koninginnenpage Pagina 3
Argusvlinder Lasiommata megera Angelique Belfroid Mijn eerste ervaring met de Argusvlinder was een aantal jaren geleden in de Vlietepolder op Noord-Beveland. Terwijl ik over de onverharde weg liep, vlogen er telkens weer heel verrassend Argusvlinders vlak voor mijn voeten op die ik eerder echt niet had opgemerkt. Zodra ze neerstreken, leken ze weer volledig verdwenen en het kostte aardig wat moeite om ze terug te vinden. De grijze onderkant viel namelijk perfect weg tegen het pad. Helaas lijkt de Argusvlinder niet alleen te verdwijnen op een onverhard pad, maar ook in de dagelijkse praktijk. Hieronder meer daarover. Soortbeschrijving De Argusvlinder heeft een oranje grondkleur met daarop een tekening van bruine lijntjes, terwijl de onderkant van de achtervleugel grijskleurig is. Verder zitten op boven- en onderkant van de voor- en achtervleugel een heleboel kleine oogjes, waaraan de vlinder zijn naam ontleent. In de Griekse mythologie was Argos (ook wel Panoptis genoemd, wat letterlijk allesziend betekent) een monsterachtig wezen met wel honderd ogen. De Argusvlinder is te vinden in (half)natuurlijke graslanden en op bermen en dijken, waarbij vooral langs begraasde dijken relatief veel exemplaren kunnen worden gezien. De vlinders gebruiken deze lintvormige structuren om langs te migreren. Argusvlinders zijn goede en krachtige vliegers die grote afstanden kunnen afleggen. Er is een waarneming gedaan van een Argusvlinder op Rottum en zelfs op een lichtschip, gelegen op 50 km vanaf de kust! Dijken hebben nog een ander voordeel: vaak zijn op korte afstand van elkaar de voor de vlinder ideale combinatie van kale grond, lage vegetatie en hogere kruidenrijke ruigte (langs sloten) aanwezig. De kale plekken worden benut door de vlinders om zich op te warmen en zijn van belang voor de voortplanting, terwijl de kruidenrijke vegetatie belangrijk is als voedselbron voor de vlinders. De rupsen leven in pollen van verschillende overblijvende grassen, zoals kropaar, ruwe smele, rood zwenkgras, kweek en beemdgras. Het vrouwtje heeft als afzetplaats voor de eitjes een voorkeur voor planten die groeien op beschutte warme plaatsen. Voorbeelden daarvan zijn kuiltjes die door konijnen zijn gegraven of diepe sporen van vee. Ook kiest het vrouwtje doorgaans polletjes die op schaars begroeide plaatsen staan, bijvoorbeeld open plaatsen langs greppels of paden. Het vrouwtje zet de eitjes afzonderlijk af op de stengels of toppen van de bladeren. Pagina 4
Ook vrij liggende wortels van grassen, bijvoorbeeld langs een slootkant, worden gebruikt. Met name plaatsen met een lichte begrazing, waardoor de grasmat wordt opengebroken, lijken gunstig voor de Argusvlinder. De Argusvlinder overbrugt de winterperiode als half volgroeide rups vlakbij de bodem tussen verdorde planten, stenen of struiken. Op zachte winterdagen komen de rupsen tevoorschijn en eten dan verder, zij gaan dus niet in winterrust. De verpopping vindt plaats aan de onderkant van een blad van de waardplant. De eerste generatie vlinders verschijnt in april en vliegt tot ongeveer half juni. De daaruit volgende tweede generatie vliegt van half juli tot eind augustus. In goede jaren volgt direct daarna nog een kleinere derde generatie die doorvliegt tot eind oktober. Vliegtijdendiagram Argusvlinder Ontwikkeling in aantal en verspreiding In de Zeeuwse Vlinderatlas uit 2003, maar ook in andere bronnen uit die tijd, wordt de Argusvlinder nog een algemene soort genoemd. Tegenwoordig is echter duidelijk dat de vlinder landelijk sterk achteruit gaat. Uit de trendanalyse blijkt dat in de afgelopen 20 jaar het aantal Argusvlinders landelijk is gedecimeerd. Het verspreidingskaartje laat het aantal waargenomen Argusvlinders in de provincie Zeeland zien over de jaren 1983 – 1997 en 1998 – 2012, twee perioden van 15 jaar. In deze figuur lijkt er niet veel verschil te zijn tussen beide periodes. Wel is duidelijk te zien dat de vlinder een voorkeur heeft voor dijken, zoals die rond Zonnemaire, de Oosterscheldekust van NoordBeveland, het kanaal door Walcheren, de dijken van de Zak van Zuid-Beveland en de dijken rond Saeftinghe. Op deze locaties worden in sommige uurhokken Trendlijn Argusvlinder meer dan 20 exemplaren geteld.
Pagina 5
Knelpunten De trendanalyse laat zien dat de Argusvlinder recent sterk is achteruitgegaan. De oorzaak hiervan is niet goed bekend. Argusvlinders zijn gevoelig voor temperatuur, ze kiezen bij voorkeur droge en stenige gebieden met een warmer microklimaat. Toch is ook duidelijk dat de omgeving niet te droog moet zijn. Dit verklaart mogelijk de afwezigheid van de Argusvlinder op de Kop van Schouwen. De soort is gebonden aan halfnatuurlijke graslanden. Gecultiveerde graslanden met veel vee en daardoor hoge stikstofbemesting is niet het habitat dat de Argusvlinder zoekt. Daarentegen is een lichte begrazing door vee wel weer nodig om te zorgen dat de grasmat gedeeltelijk wordt opengewerkt en kale plekken ontstaan. Dit kan overigens ook door de aanwezigheid van konijnen gebeuren. Het is onduidelijk of er sprake is van een afname van dit leefgebied in Zeeland. Recentelijk is gebleken dat Argusvlinders een voorkeur hebben voor bepaalde slaapplaatsen, namelijk paaltjes die uitstaken boven de begroeiing en gericht op het oosten. Deze favoriete plekken werden door meerdere Argusvlinders gebruikt. Iets vergelijkbaars werd gevonden als geschikte voortplantingsplaats voor de vlinders (windbeschut en zonbeschenen). Het is onduidelijk in hoeverre de aanwezigheid van dergelijke plaatsen essentieel is voor het voorkomen van Argusvlinders. Behalve dat de oorzaak van de afname van de Argusvlinder onbekend is, is er ook behoefte aan kennis over de huidige verspreiding van de Argusvlinder over Zeeland. Bestaan de eerder genoemde populaties nog steeds? Zijn er wellicht nog andere bolwerken? En hoe kunnen de gevonden bolwerken in stand worden gehouden? Pagina 6
Doelstelling We streven naar het ombuigen van de negatieve trend, de trendlijn moet vlak of zelfs weer iets omhoog. Aangezien de sterke teruggang landelijk is, ligt de nadruk daarbij op factoren die in Zeeland daadwerkelijk zijn te beïnvloeden. De strategie begint echter vooral met gericht onderzoek. Actieplan Omdat niet goed bekend is waarom de Argusvlinder zo sterk achteruit gaat, willen we de gebieden waar populaties leven, goed in kaart brengen. Hierbij zal het onderzoek zich richten op dijklichamen waar de Argusvlinder nu nog redelijk voorkomt en vroeger veel voorkwam. In een later stadium volgt gericht onderzoek in duingebieden met vochtige delen en andere gebieden met halfnatuurlijke graslanden (bijv. Schotsman). Daarbij zal aandacht besteed worden aan vegetatie (hoog/laag/kale open plekken), begrazing, potentiële slaapplaatsen en voldoende nectarbronnen tijdens de vliegtijd van de vlinder. Onderzoeksvragen zijn dan onder andere: o Wat is het verschil tussen geklepelde dijken, gemaaide dijken en begraasde dijken? Welk type begrazing (koeien, paarden, schapen of anders) en hoe is de begrazingsdruk? Wordt er bemest, en zo ja, met welk soort mest? o Wat betreft het nectaraanbod: wordt er massaal gemaaid of geklepeld in een van de drie vliegperiodes? Dit kan wellicht ook funest zijn. o Hoe is de structuur in de directe omgeving? Grootschalig landschap, kleinschalig landschap? Zijn er structuurelementen aanwezig in de vorm van bomen, struiken (vrijstaand of haag), paaltjes, hekken, sloten of gebouwtjes? Is er luwte, beschutting tegen de wind aanwezig? o Waar bevinden zich de poppen en rupsen? In de graspolletjes of grasmat? In dat geval kan te kort maaien fataal zijn. Proberen getuige te zijn van het afzetten van de eieren en het volgen van de ontwikkeling. Voor dit doel wordt een soort invulformulier ontwikkeld voor waarnemers waarin o.a. bovenstaande onderzoeksvragen moeten worden ingevuld. Op basis van dit met feiten onderbouwd onderzoek kunnen beheeradviezen worden gegeven en in samenwerking met de terreinbeheerder mogelijk kleine plaatselijke beheermaatregelen worden Argusvlinder ♂ gestart, die de stand van deze soort bevorderen. Te denken valt dan aan het creëren van meer variatie in graslanden, bijvoorbeeld door extensieve begrazing of een gefaseerd maaibeheer. Andere maatregelen kunnen zijn het behoud van zandwegen en het bevorderen van een groter bloemaanbod in de maanden juni en augustus.
Pagina 7
Bruin blauwtje Aricia agestis Henny Waanders Soortbeschrijving Het Bruin blauwtje is een dagvlinder uit een familie van kleine vlinders, Lycaenidae, de kleine pages, vuurvlinders en blauwtjes. Deze soort rekent af met de verwachting dat blauwtjes blauw horen te zijn. Vaak is het wel zo dat de mannetjes van de blauwtjes blauw zijn en de vrouwtjes bruin, maar dat is niet altijd zo. Bij het echte Bruin blauwtje zijn zowel de mannetjes als de vrouwtjes bruin. Van de blauwtjes komen in Zeeland naast het Bruin blauwtje ook het Boomblauwtje en het Icarusblauwtje voor. Bij het Boomblauwtje zijn beide geslachten aan de bovenkant blauw en deze kunnen dus niet voor verwarring zorgen. Het mannetje van het Icarusblauwtje is aan de bovenkant blauw en is daardoor ook uit te sluiten. Maar het vrouwtje van het Icarusblauwtje is aan de bovenkant bruin en lijkt veel op het Bruin blauwtje. We vermoeden dat vanwege deze gelijkenis het Bruin blauwtje niet altijd wordt herkend. Daarom geven we in het kader een overzicht van de verschillen tussen het Bruin blauwtje en het vrouwtje van het Icarusblauwtje. De belangrijkste leefgebieden van het Bruin blauwtje in Zeeland zijn Verschillen tussen Bruin blauwtje en Icarusblauwtje ♀ hoofdzakelijk schrale droge graslanden in de duinen, met zand opgespoten industrieterreinen en schrale bloemrijke bermen en dijken. De waardplanten zijn diverse soorten ooievaarsbek, met name kleine ooievaarsbek, zachte ooievaarsbek en gewone reigersbek. De rupsen zijn klein en plat zoals pissebedden, maar dan groen. Uit de vliegtijdengrafiek blijkt dat het Bruin blauwtje Icarusblauwtje Bruin blauwtje meestal in twee generaties vliegt, de eerste generatie in mei en de Bruin blauwtje Vrouwtje Icarusblauwtje tweede van juli tot in oktober. Vleugelrand geblokt. Vleugelrand niet geblokt. Op de onderkant van Op de onderkant van de De overwintering gebeurt als half de voorvleugel staat voorvleugel staat wel een volgroeide rupsen en vindt plaats in de geen wortelvlek. wortelvlek. strooisellaag. De drie grote zwarte De drie grote zwarte Ontwikkeling in aantal en verspreiding Uit de verspreidingskaart blijkt dat het Bruin blauwtje in onze gehele provincie voorkomt en nog wel in redelijke aantallen. Waarom is hij dan toch opgenomen in de Zeeuwse zes?
stippen op de onderkant van de achtervleugel die het dichtst bij de voorrand staan, vormen een ongelijkzijdige driehoek.
stippen op de onderkant van de achtervleugel die het dichtst bij de voorrand staan, vormen een gelijkzijdige driehoek.
Pagina 8
De verspreiding van het Bruin blauwtje in geheel Nederland is nogal bijzonder, er zijn twee grote concentraties: één in Drenthe en de tweede, de grootste, in Zuidwest-Nederland en dan vooral in Zeeland. Deze soort staat daarom als “gevoelig” genoteerd op de Rode lijst. Minimaal een kwart van de Nederlandse populatie van de soort leeft in Zeeland. Wij zien het dus als een typisch Zeeuwse soort en voelen ons hier medeverantwoordelijk voor. Op de verspreidingskaart zien we dat er veel kilometerhokken zijn waarvan na 1997 geen waarnemingen meer zijn gemeld. Daarnaast zijn er na 1997 ook veel waarnemingen gedaan in gebieden die voor die tijd geen waarnemingen hebben opgeleverd, zoals de Braakman. De trend in de lijngrafiek laat niet zo’n drastische neergang zien als bij de Argusvlinder, maar er is toch wel duidelijk sprake van achteruitgang. Door de logaritmische schaal lijkt de achteruitgang minder dan het in werkelijkheid is. Het is duidelijk dat er meer bekendheid moet komen over de huidige situatie voordat er conclusies kunnen worden getrokken om deze Rode Lijstsoort te kunnen helpen. Gerichte inventarisaties zullen die leemten moeten vullen. Knelpunten De trendanalyse laat zien dat het Bruin blauwtje is achteruitgegaan. Onder andere verruiging (vergrassing en struweelopslag) en het ontbreken van extensieve begrazing zijn belangrijke oorzaken van achteruitgang. Het belangrijkste knelpunt voor Zeeland speelt vooral op de potentieel geschikte dijken. Op de dijken is het aanplanten van bomen en struiken, het ontbreken van maai en afvoerbeheer en het ontbreken van extensieve begrazing een bekend probleem. Dat gefaseerd maaien en afvoeren tot succes kan leiden voor het Bruin blauwtje is bewezen bij het maaiproject aan de spoordijk bij Groot-Abeele. Doelstelling Vliegtijdendiagram Bruin blauwtje Het is ons doel om de gebieden waar populaties van het Bruin blauwtje voorkomen goed in kaart te brengen. De lastige herkenning van het Bruin blauwtje is echter een probleem. Het is daarom nodig dat het verschil tussen het Bruin blauwtje en het vrouwtje van het Icarusblauwtje goed onder de aandacht wordt gebracht bij de waarnemers. Indien er meer over de verspreiding in onze provincie bekend is, kunnen de mogelijke oorzaken van achteruitgang worden gevonden. Pagina 9
Actieplan Tijdens inventarisaties moet het huidige voorkomen van het Bruin blauwtje in kaart worden gebracht. Tegelijk moet worden onderzocht waar de huidige en potentieel geschikte gebieden (duinen), (industrie)terreinen, dijken en bermen aanwezig zijn. Gericht onderzoek kan Trendlijn Bruin blauwtje bijvoorbeeld gedaan worden op diverse dijken in Zuid-Beveland omdat daar de belangrijkste problemen spelen. Indien er meer over de verspreiding in onze provincie bekend is, kunnen mogelijk de oorzaken van de achteruitgang worden gevonden.
Pagina 10
Vervolgens wil de Vlinder- en Libellenwerkgroep Zeeland eigenaren en beheerders stimuleren en eventueel aansturen om geschikte terreinen op een betere manier te beheren. Het aanplanten van bomen op geschikte zuidhellingen van dijken zou kunnen worden ontmoedigd. Het toepassen van gefaseerd maaibeheer of extensieve begrazing kan worden aanbevolen.
Biotoop Bruin blauwtje
Reigersbek, waardplant van het Bruin blauwtje
Pagina 11
Grote vos Nymphalis polychloros Jan Goedbloed Soortbeschrijving Verschillen tussen Grote- en Kleine vos De Grote vos is een grote bruinrode vlinder, behorend tot de familie van de schoenlappers Nymphalidae waar ook Kleine vos, Atalanta, Dagpauwoog, Gehakkelde aurelia en Distelvlinder bij horen. Maar in tegenstelling tot deze bekende en, zowel in tuinen als daarbuiten, algemene soorten is de Grote vos moeilijk waar te nemen. Niet Grote vos Kleine vos alleen omdat de Grote vos zeldzaam is, en ook niet zozeer door zijn gelijkenis Grote vos Kleine vos met de Kleine vos, maar door zijn 4 zwarte vlekken in 3 zwarte vlekken in levenswijze. De Grote vos brengt zijn middenvlak voorvleugel middenvlak voorvleugel leven, als rups én als volwassen (zie gele ovaal) (zie gele ovaal) vlinder, voor een groot deel door in Geen blauwe Blauwe maanvlekken boomtoppen, komt in lage dichtheden maanvlekken langs langs achterrand achterrand voorvleugel voorvleugel voor en is schuw én een snelle vlieger. Geen witte vlek langs Witte vlek langs voorrand Bovendien bezoeken de vlinders weinig voorrand voorvleugel (zie voorvleugel (zie blauwe bloemen, behoudens bloeiende wilgen blauwe ovaal) ovaal) in de lente, maar voeden ze zich op Onderkant achtervleugel Onderkant achtervleugel bloedende bomen, rottend fruit en lichter (zie foto onder) donkerder (zie foto onder) honingdauw. Kortom, een ontmoeting met een Grote vos bestaat dus meestal uit een onverwacht opvliegende bruinrode vlinder die razendsnel in de bomen verdwijnt. De waarnemer krijgt bijna nooit de tijd om de kenmerken goed waar te nemen, en dat betreft zeker het belangrijke kenmerk van het aantal van 4 zwarte vlekken in het centrale deel van de voorvleugel, waar de Kleine vos Grote vos Kleine vos het met 3 vlekken moet doen. Een ander belangrijk verschil tussen beide vossen is dat de achtervleugel van de Grote vos een vrij kleine zwarte vlek vertoont, terwijl bij de Kleine vos deze vlek ongeveer de helft van de achtervleugel beslaat. De Grote vos leeft in open, voedselrijke bossen. De vlinders komen uit de pop vanaf eind juni en overwinteren, waarna ze van midden maart tot begin mei weer actief zijn en paren. De eitjes worden in groepen afgezet op iep, zoete kers, sommige wilgen en fruitbomen. In Nederland is 96% van de gevonden rupsen op iep aangetroffen. De rupsen leven nog lange tijd in groepen bijeen en maken een gezamenlijk spinsel. Ontwikkeling in aantal en verspreiding Vroeger was de Grote vos een algemene vlinder, in het begin van de twintigste eeuw was zelfs sprake van aanzienlijke vraatschade door de rupsen in boomgaarden.Over het algemeen wordt er van uit gegaan dat de Grote vos sinds 1980 nog wel regelmatig als zwerver in Nederland gezien wordt, maar zich hier zelden meer voortplant. Maar een Zeeuws waarnemingenoverzicht doet anders vermoeden.
Pagina 12
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
20 Sinds 2003 is de Grote 18 vos in de binnenduinrand 16 van Zuidwest-Walche14 ren, tussen Vlissingen en 12 Zoutelande, bijna 10 jaarlijks waargenomen, 8 wat mogelijk wijst op 6 voortplanting. Deze 4 Zeeuwse Grote vossen 2 0 worden waarschijnlijk regelmatig aangevuld met zwervers. De Historisch overzicht van waarnemingen van de Grote vos in Zeeland, dichtstbij gelegen gebaseerd op gegevens van de Vlinderstichting, aangevuld met populaties liggen in de waarnemingen van de Vlinderwerkgroep. Ardennen en Duitsland. Deze zeer mobiele soort vertoont regelmatig invasies. Zo’n invasiejaar was 2011, toen in heel Nederland zowel in het voorjaar als in de zomer veel Grote vossen werden waargenomen. Zo ook in Zeeland, waar het, rekening houdend met dubbeltellingen, om zo’n 19 exemplaren ging. Aangezien de in de zomer van 2011 waargenomen Grote vossen als volwassen vlinder overwinterden, waren ook de aantallen in het voorjaar van 2012 hoog.
Knelpunten De Grote vos is achteruitgegaan en zo goed als verdwenen uit Nederland. De oorzaak hiervan is niet goed bekend, de soort was al aan het afnemen voor het begin van de iepziekte in 1977. Doelstelling Onze doelstelling is om de gebieden waar populaties van de Grote vos voorkomen goed in kaart te brengen, en deze gebieden door de juiste maatregelen nog geschikter te maken.
Vliegtijdendiagram Grote vos
Actieplan Onderzoeksgebieden zijn: de binnenduinrand van Walcheren, waar een kleine populatie aanwezig lijkt te zijn, het vroegere kerngebied in midden Zeeuws-Vlaanderen. de binnenduinrand van Schouwen en van Zeeuws-Vlaanderen, waarvan tot nu toe nauwelijks waarnemingen bekend zijn. Concrete onderzoeksperioden: Eerste vliegperiode, tussen half maart en eind april: o het zoeken naar vlinders in geschikt lijkende gebieden, zoals opwarmend op molshopen, foeragerend op bloeiende wilgen, zonnend op vrijstaande stammen van bomen, o experimenteren met op boomsap lijkende lokmiddelen, aangezien de vlinders nauwelijks bloemen bezoeken o zoeken en inventariseren van waardbomen (iep, wilg).
Pagina 13
Mei en juni: nesten met rupsen inventariseren in gebieden waar de Grote vos zeker voorkomt (Dishoek), misschien vanaf de duinen met kijker en telescoop. Op deze manier vaststellen aan welke waardbomen de vlinders in Zeeland de voorkeur geven, aan iep of aan wilg? Bij Dishoek staan enkele grote wilgen, maar ook veel kleinere iepen. De grote iepen zijn in de jaren ’80 geveld door de iepziekte. Het huidige iepenbestand bestaat uit jongere bomen die meest nog niet voldoende uitgegroeid zijn om vatbaar te zijn voor de iepziekte, hoewel in 2012 al weer een aantal bomen aan deze ziekte te gronde is gegaan. Tweede vliegperiode (verse vlinders) tussen begin juli en eind september: nogmaals zoeken in bovenstaande gebieden. In de winter zoeken naar overwinterende vossen in bunkers e.d., daarbij vanwege minimale verstoring meelopen met beheerders en/of zoogdieronderzoekers. Maatregelen: Overleg met beheerders (Staatsbosbeheer, Vereniging Natuurmonumenten) en uitvoerenden (Stichting Landschapsbeheer) over door ons voor te stellen kleinschalige maatregelen: o Kleinschalig bosbeheer, met ontwikkeling van meer structuur, en het maken van open plekken en beschutte inhammen in bosranden.
Pagina 14
o Het vrijmaken van geschikte boomstammen waar Grote vossen op kunnen zonnen en verzamelen. o Het aanplanten van jonge bomen die uit kunnen groeien tot zonbomen. Het stimuleren van aanplant van waardbomen (iepen, wilgen en hoogstamboomgaarden). Eventueel kleinschalig nieuwe iepen aanplanten in bestaande (jonge) bossen.
Biotoop Grote vos Pagina 15
Heivlinder Hipparchia semele Henk Wagenaar Soortbeschrijving Veel Zeeuwen hebben waarschijnlijk nog nooit een Heivlinder in de Zeeuwse natuur gezien. Omdat de soort bijna altijd met de vleugels dichtgeklapt zit en bovendien ook nog eens een prima schutkleur heeft, valt de Heivlinder nauwelijks op. Mocht je geluk hebben en toch de bovenkant van de vleugels te zien krijgen, dan kun je de mannetjes herkennen aan een grijsbruine kleur met een brede oranje band, terwijl de vrouwtjes bont zijn met oranjegele vlekken. Bij hen is de oranje tekening uitgebreider en contrastrijker dan bij de mannetjes. De onderkant van de voorvleugel heeft een oranje grondkleur, maar is niet zichtbaar als de vlinder zijn vleugels gesloten houdt. De lichte band op de achtervleugels is bij de mannetjes meestal duidelijker dan bij de vrouwtjes. Het meest opvallende verschil is echter de aanwezigheid van een donkere geurstreep in de voorvleugel van mannetjes. Deze is bij vrouwtjes afwezig. De Heivlinder behoorde nog niet zo lang geleden tot de familie van de zandoogjes Satyrinae, maar is nu weer ingedeeld bij de familie van de aurelia’s Nymphalidae. De Heivlinder is een tamelijk schuwe vlinder die met krachtige vleugelslagen snel kan verdwijnen. Mannetjes vertonen vaak een opvallend territoriaal gedrag, waarbij ze indringers fel kunnen verjagen. Heivlinders voeden zich met nectar van verschillende planten, bijvoorbeeld koninginnenkruid, akkerdistel, braam en blauwe zeedistel. De Heivlinder heeft een voorkeur voor schrale zandgronden. Vooral in open duinen, op warme hellingen met korstmossen en smalbladige grassen als duinzwenkgras en buntgras kan Biotoop Heivlinder de Heivlinder zich (nog) handhaven. Deze grassoorten zijn de waardplanten van de Heivlinder. Het reliëf van duinpannen, hellingen en valleien vormt een gunstig microklimaat. Dit zijn locaties die snel kunnen opwarmen als de zon schijnt. Open stukken zand en een korte vegetatie zijn kenmerkend voor deze terreinen. Heivlinders hebben behoefte aan door de zon beschenen plekken kale bodem die min of meer beschut zijn tegen de wind. In de nabijheid dient een voldoende groot nectaraanbod aanwezig te zijn. Ook de aanwezigheid van bomen is belangrijk, omdat de Heivlinder Pagina 16
schaduw moet kunnen vinden bij zeer warm weer. Eitjes worden onnauwkeurig afgezet in de open vegetatie, meestal op graspollen met kale grond er omheen. Vanaf begin september tot eind juni van het volgende jaar kunnen rupsen van de Heivlinder worden waargenomen. De soort overwintert als half volgroeide rups. De rupsen zijn bleekgeel van kleur met vijf brede bruine lengtestrepen. Verpopping vindt in het voorjaar plaats in een kleine holte in de grond, die door de rups met een zijden spinsel bedekt is. Mannetjes komen negen tot zestien dagen eerder uit dan vrouwtjes. De maximaal waargenomen levensduur bedraagt zestig dagen. De Heivlinder vliegt van begin juli tot half september in één generatie. De top van de vliegperiode ligt rond begin augustus. Ontwikkeling in aantal en verspreiding In Nederland is de Heivlinder een vrij schaarse standvlinder die voorkomt op de hogere zandgronden in het binnenland en in de duinen. De soort staat op de Rode Lijst als gevoelig. Helaas laat de trend van de afgelopen 20 jaar een flinke achteruitgang in aantallen zien. In Zeeland is de Heivlinder een (vrij) Vliegtijdendiagram Heivlinder zeldzame soort met een gering aantal vindplaatsen langs de kust. De trefkans om een Heivlinder te zien is niet zo groot. Voor de Zeeuwse situatie is een vergelijking gemaakt tussen de onderzoeksperiode van 1983 - 1997 en van 1998 - 2012. Dit is zichtbaar gemaakt op de verspreidingskaart. Uit deze verspreidingskaart is een aantal conclusies te trekken. Allereerst valt op dat de soort alleen in het westen van Zeeland wordt aangetroffen. In het oosten van onze provincie zullen we geen Heivlinders tegenkomen. De relatie met de kuststrook, dus de duingebieden, is overduidelijk. In het reliëf van duinhellingen, duinpannen en duinvalleitjes heerst blijkbaar een gunstig microklimaat waar de Heivlinder zijn optimale leefgebied heeft. Concentraties van deze soort zitten vooral in de duinen tussen Dishoek en Westkapelle en op de Kop van Schouwen. Ook in de duintjes aan de noordwestkant van Noord-Beveland en bij de inlaag Keihoogte (NoordBeveland) zijn Heivlinders gezien. Trendlijn Heivlinder
Pagina 17
Opvallend is verder dat in het Sloegebied op Zuid-Beveland Heivlinders zijn waargenomen. Dit zegt iets over de mobiliteit en het pioniersgedrag van de Heivlinder. Tenslotte is het bijzonder dat de soort op de dekzandgebieden in het oosten van ZeeuwsVlaanderen ontbreekt. Waarnemingen van Heivlinders buiten de kuststrook zijn waarschijnlijk zwervers geweest. In de duinen op de Kop van Schouwen lijkt de soort achteruit te gaan. De oorzaak is onduidelijk. Is er onvoldoende naar deze soort gezocht? Is het gebied ongeschikt geworden voor de Heivlinder? Knelpunten De Heivlinder blijkt te maken te hebben met verschillende knelpunten. Verlies van geschikte leefgebieden zal een belangrijke oorzaak zijn van achteruitgang. Uit het bovenstaande is gebleken dat de primaire duinenrij een heel belangrijk leefgebied is voor de Zeeuwse populatie van de Heivlinder. De grote vraag is: hoe maak je leefgebieden voor de Heivlinder geschikt, zonder de kustveiligheid in gevaar te brengen. Een ander knelpunt is dat we nog te weinig weten van de verspreiding en ontwikkeling van de waardplanten die van belang zijn voor de Heivlinder. Voor het duurzaam voorkomen van een (deel)populatie van deze soort is dat van belang. Hiernaar zal nader onderzoek moeten worden verricht. Ook is nog onduidelijk of de geconstateerde achteruitgang van deze soort te maken heeft met verschillen in onderzoeksintensiteit. Is er voldoende gericht gezocht naar deze vrij lastig herkenbare soort?
Pagina 18
Doelstelling We stellen ons tot doel om het huidige leefgebied van de Heivlinder te verbeteren om zo de populatie te vergroten. Daarbij zullen de nu al bekende oorzaken van achteruitgang worden aangepakt. Tevens zullen we door onderzoek en inventarisaties zicht proberen te krijgen op zaken waar we nu nog te weinig van weten. Actieplan Overleg met Floron en KNNV over de verspreiding van waardplanten in Zeeland is zinvol. Dit maakt gericht onderzoek naar het voorkomen van de soort mogelijk eenvoudiger. Tevens is gericht onderzoek nodig in die gebieden waarvan bekend is dat de Heivlinder er in de eerste onderzoeksperiode nog wel voorkwam, en in de tweede onderzoeksperiode niet meer. Vraag is of de soort daar nu nog voorkomt en zo niet, wat een mogelijke oorzaak zou kunnen zijn van de verdwijning op die plaatsen. Het is daarbij belangrijk te beginnen met de voornaamste bolwerken in Zeeland, de zuidwestkust van Walcheren en de Kop van Schouwen. Immers, als de soort daar achteruit blijft gaan, is dat een direct gevaar voor de Zeeuwse populatie. Vervolgens moet worden gekeken of de Heivlinder nog voorkomt in het Sloegebied, bij de inlagen op Noord-Beveland en op Neeltje Jans. Op basis van de plaatsen waar de soort voorkomt én de gegevens over het voorkomen van de waardplant, dient het onderzoek gericht uitgebreid te worden naar nieuwe locaties waar de soort zou kunnen voorkomen. Als er wel potentieel geschikt leefgebied is gevonden, maar er geen Heivlinders worden aangetroffen, wordt onderzocht wat hiervan de oorzaak zou kunnen zijn. Overleg met de belangrijkste terreinbeheerders van de Zeeuwse duingebieden is nodig. Met Waterschap Scheldestromen, Stichting Het Zeeuwse Landschap, Staatsbosbeheer en Vereniging Natuurmonumenten moeten we proberen afspraken te maken ter verbetering van het leefgebied van de Heivlinder. Er zijn nogal wat overeenkomsten in de leefgebieden en het verspreidingspatroon van de Heivlinder en de Kleine parelmoervlinder. Waar mogelijk kunnen maatregelen en actieplannen voor beide soorten worden samengevoegd en elkaar versterken om dubbel resultaat te boeken!
Pagina 19
Kleine parelmoervlinder Issoria lathonia Ralf Joosse Soortbeschrijving De Kleine parelmoervlinder is een vrij kleine soort, met een vleugelspanwijdte van slechts 35-45 mm. Toch is het een opvallende verschijning en daardoor gemakkelijk te herkennen. De bovenkant van de vleugels is oranjebruin, met zwarte stippen die gelijkmatig over de vleugels zijn verspreid. Zelfs in vlucht is dat goed herkenbaar. Maar echt onmiskenbaar is de onderzijde van de achtervleugels. Hierop zitten grote parelmoerkleurige vlekken, die elke verwarring met een andere soort uitsluiten. Zeker als de vlinder op een nectarplant zit met zijn vleugels dicht, zijn deze prachtige vlekken heel goed te zien. De Kleine parelmoervlinder is te vinden in open pioniersvegetaties en voedselarme, droge graslanden met open plekken. Die open plekken zijn belangrijk, omdat dat de plaatsen zijn waar deze zonaanbidder zich graag opwarmt en waar wilde viooltjes, zoals duinviooltje en driekleurig viooltje ontkiemen en opgroeien. Dit zijn namelijk de waardplanten waarop de eitjes worden afgezet en de rupsen opgroeien. Vanwege dit specifieke leefgebied is het dus logisch dat deze soort in Zeeland bijna uitsluitend voorkomt in de duinen. De soort is prima in staat is om over grote afstanden te zwerven en dat verklaart in belangrijke mate de waarnemingen buiten de duinen. In tegenstelling tot veel andere soorten, heeft de Kleine parelmoervlinder een wat “rommelige” levenscyclus. Zo zijn er bijvoorbeeld vrijwel het gehele jaar door rupsen te vinden, omdat ze verschillende ontwikkelingstijden hebben. Hierdoor zijn ook de vlinders een groot deel van het jaar te zien, vanaf begin april tot half oktober, in drie of zelfs wel vier generaties. Onderscheid in die generaties is door die merkwaardige ontwikkeling van de rupsen vrijwel niet te maken en zodoende lijkt de vliegtijdengrafiek op die van een soort met maar één of twee generaties. De eitjes worden afzonderlijk afgezet op of in de directe omgeving van viooltjes. Geschikte viooltjes staan op droge, zonnige plaatsen in een open vegetatie. De soort overwintert als half volgroeide rups onderin de vegetatie. De pop is te vinden aan een stengel of onderaan een blad, vlak boven de grond.
Pagina 20
Ontwikkeling in aantal en verspreiding Zowel in Zeeland als in Nederland vormen de duinen het belangrijkste leefgebied. Door intensivering van de landbouw zijn in het binnenland veel geschikte gebieden verdwenen en komt voortplanting nog maar spaarzaam voor. Maar ook in de duinen is een verandering waar te nemen. Daar was de soort in de jaren tachtig nog tamelijk algemeen, maar recentelijk gaat hij ook daar in aantal achteruit. De landelijke trend is dan ook dalend, zoals in de trendanalyse is te zien. De Kleine parelVliegtijdendiagram Kleine parelmoervlinder moervlinder staat als “kwetsbaar” op de Rode Lijst van Nederlandse dagvlinders, omdat de soort matig tot sterk is afgenomen en daardoor (vrij) zeldzaam is. Voor de Zeeuwse situatie is een vergelijking gemaakt tussen de periode 1983-1997 en 1998-2012. Dit is in beeld gebracht in de verspreidingskaart. Het meest opvallend is de opkomst van de Kleine parelmoervlinder op de Kop van Schouwen. In het landelijke databestand staat geen enkele waarneming uit de eerste periode, maar in de afgelopen vijftien jaar zijn in niet minder dan 18 kilometerhokken vlinders waargenomen! Dit lijkt een spectaculaire opmars, maar dat is waarschijnlijk een te snelle conclusie. Wat niet kan worden uitgesloten is, dat er in die eerste periode wel degelijk een populatie Kleine parelmoervlinders is geweest in dat enorm uitgestrekte duingebied, maar dat deze in die periode door niemand is opgemerkt (of doorgegeven). Het enorme verschil tussen de twee perioden kan dus ook een zogenaamd waarnemerseffect zijn. In het jaaroverzicht van de Zeeuwse dagvlinders van 1996 wordt echter wel de zorg uitgesproken over de populatie op de Kop van Schouwen, omdat er al jaren geen vlinders meer zijn gezien. In het jaarverslag van 1997 verschijnt de eerste stip van een waarneming in dat gebied. In het overzicht van 1999 en 2000 wordt vastgesteld dat de soort zich daar echt heeft gevestigd, omdat er in meerdere kilometerhokken exemplaren zijn waargenomen. Sindsdien is er een stijging van aantallen exemplaren en kilometerhokken te zien. Verondersteld wordt dat de eerste vlinders afkomstig zijn van Walcheren en/of GoereeOverflakkee. Het zou dus ook best kunnen dat we ècht getuige zijn geweest van de kolonisatie van een Trendlijn Kleine parelmoervlinder eiland, dat is best bijzonder!
Pagina 21
Voor Walcheren is de analyse lastiger, want er zijn net zo veel oude hokken “verlaten” als nieuwe bijgekomen. Toch is er reden tot zorg, want een aantal hokken in de duinstrook, het leefgebied van de vlinder, is in de tweede periode inmiddels verlaten of het aantal waargenomen exemplaren is erg laag. De waarnemingen wat meer in het binnenland van Walcheren zijn vrijwel zeker zwervende Kleine parelmoervlinders geweest. Dat leidt tot onze voorzichtige conclusie dat de soort op Walcheren achteruit gaat. Wat verder opvalt in het kaartbeeld is, dat de Kleine parelmoervlinder in ZeeuwsVlaanderen vrijwel niet voorkwam of -komt, terwijl er op het eerste gezicht best wel geschikte biotopen zouden moeten zijn, zoals de kuststrook en de dekzandgronden. Knelpunten Uit het bovenstaande blijkt dat de Kleine parelmoervlinder te maken heeft met verschillende knelpunten. Hoewel deze nog niet allemaal exact in beeld zijn, kan wel worden gesteld dat verlies van geschikt leefgebied een oorzaak van de achteruitgang is. Maar wat zijn dan de redenen dat een leefgebied wel of niet geschikt is? Dat is niet eenvoudig vast te stellen, maar wel duidelijk is dat gebrek aan dynamiek ongunstig is. De smalle duinen tussen Klein Valkenisse en Zoutelande bijvoorbeeld, vormen sinds jaar en dag een heel belangrijk leefgebied voor de Zeeuwse populatie. Duinviooltjes groeien hier vooral in de primaire duinen die direct grenzen aan het strand. Dit is echter ook de zone waarvoor het Waterschap Scheldestromen bijzondere aandacht heeft, omdat deze duinen tot de primaire zeewering behoren. Vanwege het veiligheidsaspect worden grotere open plekken en verstuivingen hier voorkomen, onder andere door helmaanplant en het storten van takafval. Die laatste maatregel zorgt voor een direct verlies aan geschikt leefgebied, omdat onder dichte hopen takken geen viooltjes groeien, maar ook omdat op termijn Pagina 22
verruiging en verstruweling optreedt. Ook een gebrek aan veel kleinschaliger dynamiek, zoals het graafwerk van konijnen, zorgt er voor dat vegetaties vergrassen en vervilten. Het daardoor verdwijnen van kleine open zandplekjes kan een belangrijke oorzaak van achteruitgang zijn, omdat dat juist de plaatsen zijn waar de waardplant groeit. Een ander knelpunt is dat we te maken hebben met een aantal kennishiaten. Zo weten we te weinig van de verspreiding en ontwikkeling van de waardplanten, en het spreekt voor zich dat dat een cruciale voorwaarde is voor het duurzaam beschermen van een (deel)populatie. Ook is nog onduidelijk of de geconstateerde veranderingen in verspreiding van de Kleine parelmoervlinder te maken hebben met verschillen in onderzoeksintensiteit. Naast het dichtgroeien van het duin en het gebrek aan verstuiving, zou de aanwezigheid van damherten een negatieve rol kunnen spelen. In de tuinen op de Kop van Schouwen worden de tuinviooltjes immers zo'n beetje als eerste opgegeten door de damherten. Ook wilde viooltjes zijn een smakelijk hapje voor deze dieren, waardoor waardplanten uit een geschikt leefgebied verdwijnen. De rol van herten kan echter ook positief zijn, omdat de zaden door de herten via de ontlasting verspreid kunnen worden. Het zaad kiemt volgens sommigen namelijk beter in een "mestbedje" dan in het kale zand. Doelstelling Onze doelstelling is om de oorzaken van de achteruitgang van de leefgebieden van de Kleine parelmoervlinder aan te pakken, waarbij de kuststrook van Walcheren voorrang heeft. Tegelijkertijd zullen we trachten om door onderzoek de belangrijkste kennishiaten te dichten. Actieplan Gericht onderzoek in de gebieden waarvan bekend is dat de Kleine parelmoervlinder er in het recente verleden voorkwam of nu nog voorkomt. Aangezien de populatie op Walcheren het meest onder druk lijkt te staan, verdient het aanbeveling het onderzoek daar te beginnen. De beste periode om dat te doen is april. De aantallen vlinders zijn dan niet zo hoog als in de zomer, maar dan groeien en bloeien de viooltjes wel het meest uitbundig én zitten de vlinders het dichtst in de buurt van de groeiplaatsen van de waardplanten. Dat is natuurlijk een heel belangrijke combinatie. In de zomerperiode zijn de aantallen weliswaar hoger, maar vanwege hun zwerfgedrag kunnen de vlinders ook op grotere afstand zitten van het opgroeigebied van de rupsen en dat maakt gericht onderzoek juist moeilijker. We moeten exact in beeld krijgen hoe de huidige verspreiding is van de waardplanten in Zeeland. Dit maakt gericht onderzoek naar het voorkomen van de Kleine parelmoervlinder eenvoudiger. Tevens moeten we bespreken of er organisaties zijn (bijvoorbeeld Floron, lokale natuurorganisaties) die de komende jaren extra aandacht willen besteden aan het voorkomen van wilde viooltjes.
Pagina 23
Op basis van de plaatsen waar de soort voorkomt, voorkwam én de gegevens over waar de waardplant voorkomt, het onderzoek gericht uitbreiden naar nieuwe locaties waar de soort kan voorkomen. Daarbij dient ook goed te worden gekeken naar gebieden in Zeeuws-Vlaanderen en naar Neeltje Jans. Als er wel potentieel geschikt leefgebied is gevonden, maar er geen Kleine parelmoervlinders worden aangetroffen, moet onderzocht worden wat hiervan de oorzaak kan zijn. Onderzoek doen naar de rol van grote en kleine zoogdieren (vooral konijnen en damherten) op de vegetatiestructuur en de mate waarin waardplanten worden opgegeten. Ook onderzoek uitvoeren naar menselijk handelen in geschikte leefgebieden, zowel het negatieve als het positieve. Negatief is bijvoorbeeld het beteugelen van dynamiek. Positief is dat mensen gebieden ook geschikt houden voor waardplanten; wandelpaden en kinderspeelplaatsen in de duinen blijken prima groeiplaatsen voor het duinviooltje!
Biotoop Kleine parelmoervlinder met waardplant (Duinviooltje)
Overleg met de belangrijkste terreinbeheerders van de Zeeuwse duingebieden: Waterschap Scheldestromen, Stichting Het Zeeuwse Landschap, Staatsbosbeheer en Vereniging Natuurmonumenten om te komen tot afspraken ter verbetering van het leefgebied van de Kleine parelmoervlinder. Raadzaam is om met kleinschalige projecten te beginnen (zoals plaggen van zeer geringe oppervlakten), omdat de verwachting is dat deze ook al succesvol kunnen zijn. Eventueel samen met de terreinbeheerders een plan voor verbetering van het leefgebied in te dienen voor subsidie, bijvoorbeeld bij de provincie Zeeland.
Pagina 24
Koninginnenpage Papilio machaon Ralf Joosse Soortbeschrijving Een hele grote vlinder met een prachtige vorm en tekening: helder gele grondkleur met contrasterend zwart, tinten blauw op de vleugelranden, rode “ogen” op de achtervleugels met aanhangselen, waardoor de karakteristieke “zwaluwstaart” ontstaat. In heel Nederland is geen andere vlinder te bedenken die aan deze beschrijving voldoet dan de Koninginnenpage. Ook in Zeeland is dit zowel vanwege de kleur als de prachtige, sierlijke manier van vliegen, de mooiste dagvlindersoort die je kunt tegenkomen. Bij veel mensen wordt een waarneming van de Koninginnenpage extra bijzonder door een herinnering aan een mooie zomervakantie, die spectaculaire dag op de trektelpost bij Breskens, de plotselinge verschijning van een Koninginnenpage op de vlinderstruik in de tuin of nog veel langer geleden, toen de rupsen van deze page ieder jaar op het peeloof in de Zeeuwse groentetuintjes te zien waren. Hoe dan ook, het zien van een Koninginnenpage laat vrijwel niemand onberoerd. De Koninginnenpage is een goede vlieger, het afleggen van grote afstanden om nieuwe leefgebieden voor de rupsen te zoeken wordt niet geschuwd. De eerste vlinders worden al in april gezien, maar een echte piek is er in mei. Ze kunnen dan op allerlei plaatsen worden gezien, tot ver buiten het leefgebied voor de rupsen. Toch gaan de vlinders daar uiteindelijk naar op zoek, om eitjes af te zetten. Dat doen ze vooral in kruidenrijke graslanden, mozaïekrijke zoomvegetaties en ruderale terreinen, waar natuurlijk voldoende geschikte waardplanten moeten staan. De rupsen hebben schermbloemigen op het menu staan, zoals engelwortel, gewone pastinaak, wilde peen en melkeppe. Maar het leuke is dat eitjes ook worden afgezet op gecultiveerde peensoorten en venkel. Vandaar dat er regelmatig, en vroeger zelfs vaak, rupsen in (groente) tuinen worden en werden aangetroffen. Dat laatste is een interessant gegeven, maar daarover later meer. De rupsjes lijken in het begin heel erg op vogelpoepjes en dat blijkt een goede vermomming tegen natuurlijke vijanden. Grotere rupsen hebben een veel opvallender uiterlijk: felgroen, met zwarte bandering, die wordt onderbroken door oranje stippen. Maar ook dan zijn ze gewoon overdag etend van de waardplant te zien, dus niet bang voor vijanden. Ze hebben namelijk een bijzonder afweermechanisme. Bij bedreiging steekt de rups een zacht, vlezig en oranjegekleurde klier uit, waaruit hij een sterke geur verspreidt.
Wortelveld, waardplant Koninginnenpage
Pagina 25
Vandaar dat deze rupsen in Zeeland ook wel stienkrispen (stinkrupsen) werden genoemd. De nakomelingen uit de eerste generatie vertonen zich vanaf juni, maar een echte piek is eind juli, begin augustus te zien. Soms is er nog een kleine derde generatie, waarvan exemplaren tot eind september, bij uitzondering tot in oktober, zijn waar te nemen. De Koninginnenpage overwintert in het popstadium, op stevige stengels of op afgestorven houtige planten, laag in de vegetatie. Ontwikkeling in aantal en verspreiding In tegenstelling tot de overige “leden” van de Zeeuwse zes, is het fijn om te zien dat de trendlijn van de Koninginnenpage groen, dus positief is. Hoewel er tot op de Waddeneilanden in sommige jaren vlinders worden gezien, is het toch vooral een soort van zuidelijk Vliegtijdendiagram Koninginnenpage Nederland. ZuidLimburg en Zeeuws-Vlaanderen vormen daarbinnen weer belangrijke regio’s. De huidige status van de Koninginnenpage in Zeeland is vreemd genoeg niet echt duidelijk. Is het inmiddels een standvlinder, omdat er 10 jaar of langer aaneengesloten voortplanting heeft plaatsgevonden, of is het nog steeds een zwerver uit zuidelijker streken die het vrijwel ieder jaar voor elkaar krijgt om in Zeeland eitjes af te zetten? De aanwezigheid van Koninginnenpages in Zeeland heeft door de tijd altijd te maken gehad met forse schommelingen (zie ook de tabel 'Waargenomen Koninginnenpages in Oost ZeeuwsVlaanderen per maand en per jaar'). Op zichzelf is dat niet vreemd, want de provincie ligt op de grens van het verspreidingsgebied voor vaste populaties. Gelukkig bevinden we ons nu blijkbaar weer in een gunstige periode. Ondanks het feit dat de Koninginnenpage een prima vlieger is, is het oversteken van grote wateren, zoals de Westerschelde, geen favoriete bezigheid. De Westerschelde blijkt een forse barrière, die de pages liever niet passeren. Datzelfde geldt voor allerlei (zang)vogels, die de kustlijn volgen om op de voor hen gunstigste plek de oversteek te wagen. Het is dus geen toeval dat op de bekende vogeltrektelpost bij Breskens ook vaak Koninginnenpages worden gezien, duidelijk te zien aan de dikke rode stip op de verspreidingskaart. Tegelijkertijd is er een grote kans dat die dikke stippen extra groot zijn door een waarnemerseffect; veel mensen geven elke waarneming van een Trendlijn Koninginnenpage Pagina 26
Koninginnenpage immers door en/of zetten die op Waarneming.nl. Hierdoor zitten er ongetwijfeld dubbeltellingen in het bestand en zijn de werkelijke aantallen dus lager. Het is zeer waarschijnlijk dat de kleine stippen ten noorden van de Westerschelde allen zwervende exemplaren uit zuidelijker streken zijn. Op de verspreidingskaart is dat duidelijk te zien Oost Zeeuws-Vlaanderen het Zeeuwse bolwerk is. Daar zijn verschillende verklaringen voor: Het is natuurlijk het enige deel van Zeeland dat direct grenst aan Vlaanderen en daar gaat het goed met de Koninginnenpage. Hoewel het boekwerk “Dagvlinders in Vlaanderen, ecologie, verspreiding en behoud” dateert van 2000, is het nog steeds een standaard in Vlaanderen. Hierin staat te lezen dat de soort voor 1991 algemeen was, maar nu zelfs zeer algemeen! Hoewel de soort vooral veel voorkomt in het heuvelachtige deel van Vlaanderen, is een grote populatie relatief dichtbij ZeeuwsVlaanderen gunstig voor (her)kolonisatie daar vandaan. De eerder vermelde barrière die de Westerschelde blijkt te zijn. Op de verspreidingskaart is vrijwel de hele zeedijk bij het Verdronken land van Saeftinghe gemarkeerd door waarnemingen! De pages die niet oversteken, en dat zijn de meeste, zoeken vervolgens een geschikt gebied in Oost Zeeuws-Vlaanderen om eitjes af te zetten. Mede door de klimaatverandering van de laatste decennia, telt Oost Zeeuws-Vlaanderen de meeste zomerse dagen van Zeeland en dat zijn de dagen waarop de vlinders bij voorkeur trekken of zwerven. In hete zomers zoals in 2003 en 2006, is er een opleving van de populatie Pagina 27
in dit deel van Zeeland. Het kader 'Het voorkomen van de Koninginnenpage in Zeeland in de 20e eeuw' en de tabel 'Waargenomen Koninginnenpages in Oost Zeeuws-Vlaanderen per maand en per jaar' maken duidelijk in welke jaren er vooral stippen op de verspreidingskaart zijn bijgekomen Knelpunten Een belangrijk knelpunt voor de Koninginnenpage is het feit dat het agrarisch gebied geen geschikt leefgebied meer is. Grootschalige akkers en weilanden zonder overhoekjes met nectar- en waardplanten, in combinatie met het gebruik van pesticiden, zorgen ervoor dat de pages daar letterlijk en figuurlijk niets te zoeken hebben. In moestuinen waren vroeger regelmatig Koninginnenpages te zien en vooral ook de rupsen. Totdat ook daar de gifspuit zijn intrede deed. Het behoeft geen uitleg dat dat desastreus is. Het beheer van lijnvormige elementen in het landschap, zoals dijken, sloten en wegbermen, laat veelal te wensen over. Er wordt intensief gemaaid of geklepeld, waarbij vaak geen vierkante meter wordt ontzien. De natuurwaarden zijn hierdoor vrijwel nihil. Helaas zijn daardoor dit soort elementen, die belangrijke schakels zouden kunnen zijn tussen geschikte leefgebieden, nu eerder een barrière. Doelstelling Ons doel is om met name in (Oost) Zeeuws-Vlaanderen gebieden dusdanig geschikt te maken dat een populatie daar duurzaam voor kan komen. Daarbij moeten we rekening houden met natuurlijke Jaar apr mei jun jul aug sep Totaal omstandigheden waaraan niets is te 1992 3 7 66 85 1 162 veranderen (zoals fluctuatie als 1993 3 25 12 10 53 103 gevolg van slechte, koude zomers). 1994 3 5 21 29 Bovendien is deze soort een goede 1995 1 3 2 1 5 1 13 ambassadeur voor de gehele 1996 2 8 10 Zeeuwse zes. Zo zullen we met 1997 4 3 7 1 15 deze soort, waar het relatief goed 1998 3 2 2 6 13 mee gaat, ook aandacht vragen 1999 3 2 5 5 2 17 voor de soorten waar het veel 2000 2 4 99 105 slechter mee gaat. Actieplan Het is een illusie om te verwachten dat de grote veranderingen die zich in het agrarisch gebied de afgelopen decennia hebben voltrokken weer deels zijn terug te draaien, alleen voor verbetering van de natuurwaarden. Daarom is voor de Koninginnenpage een actieplan opgesteld met een aanzienlijk lager, maar hopelijk realistisch ambitieniveau, waarbij ook de natuurwaarden in het algemeen wel aardig kunnen worden verbeterd.
2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 Totaal
1 1 1 1 321
14 343
2 13 8 31 29 121 59 12 4 6 1 5 337
4 4 2 5 24 31 12 2 2
120
10 2 63 37 85 779 17 9 55 89 8 2 1245
25 29 79 155 342 150 16 4 13 16 3 15 1136
63 3 11 103
2 6 3 196
41 48 216 232 492 1185 425 25 76 119 29 22 3377
Waargenomen Koninginnenpages in Oost Zeeuws-Vlaanderen per maand en per jaar.
Pagina 28
Op basis van de waarnemingen wordt onderzocht waar grotere leefgebieden zijn en hoe die kunnen worden verbeterd, bijvoorbeeld door ontwikkeling van meer ruige vegetatie met Het voorkomen van de koninginnenpage in Zeeland in de schermbloemigen. Van 20e eeuw belang is dat er altijd voldoende waard- en 1915-1923 algemeen voorkomend op o.a. Schouwen en nectarplanten aanwezig Tholen. zijn op de vliegplaatsen. 1924-1934 zeldzaam of afwezig. 1935-1942 sterke toename. Voor deze actie moet in 1943 in september veel rupsen op peen in de omgeving eerste instantie worden van Lab van Zeeland’s Proeftuin te Wilhelminadorp. gekeken naar de In de oorlogsjaren is de verbouw van peen op natuurgebieden in Oost allerlei plaatsen sterk toegenomen. 1943-1950 snelle achteruitgang, plaatselijk restpopulaties. Zeeuws-Vlaanderen. 1951-1966 zeer zeldzaam. Datzelfde moet worden 1967-1970 licht herstel (1969; zes waarnemingen). gedaan voor de 1971 opleving o.a. Sas van Gent 50 rupsen, in de lijnvormige elementen Braakman drie vlinders op één dag. Jaartotaal: 64 die (potentieel) vlinders en 192 rupsen. 1972-1979 achteruitgang. geschikte leefgebieden 1980-1991 zeer zeldzaam of afwezig. met elkaar verbinden. 1992 opleving! Uit heel Oost-Zeeuws-Vlaanderen komen Door extensiever waarnemingen binnen, Van de Braakman tot Nieuwbeheer, zoals minder Namen en van Ossenisse tot Koewacht. Jaartotaal: maaien en gefaseerd 162 vlinders, 24 rupsen en zeven poppen. 1993 nog veel meldingen in Oost-Zeeuws-Vlaanderen. maaien, kunnen nectarJaartotaal: 102 vlinders en 64 rupsen. en waardplanten 1994 sterke afname. Jaartotaal 29 vlinders en drie terugkeren, waardoor rupsen. de betreffende dijken, 1995-1999 Zeeuws-Vlaanderen 10-20 waarnemingen per jaar. slootkanten en Vanaf 1996 enkele waarnemingen op Walcheren en Noord-Beveland en Zuid-Beveland. wegbermen direct 2000 opleving. In Zeeuws-Vlaanderen worden weer een geschikter worden voor honderdtal vlinders gezien, vooral langs de dijk van de Koninginnenpage. de Westerschelde. Blijkbaar is de Westerschelde Uiteraard is overleg een barrière, want in de rest van Zeeland worden er nodig met de diverse maar vijf vlinders gezien. 2001-2002 worden in Zeeuws-Vlaanderen circa 50 vlinders per beheerders (o.a. jaar gezien en ten noorden van de Westerschelde Waterschap respectievelijk vijf en circa 15 rupsen. Scheldestromen en de provincie) om dit te kunnen realiseren. Met gerichte publieksacties gaan we proberen de Koninginnenpages weer in de tuinen te krijgen. We zullen mensen proberen te enthousiasmeren om vlinderstruiken én waardplanten als venkel en peensoorten in hun tuin te planten. Natuurlijk willen we ook het resultaat daarvan te weten komen. Hiervoor zullen we ervoor zorgen dat mensen op een zo eenvoudig mogelijke manier hun waarnemingen, ervaringen en foto’s bij ons kunnen melden. Particulieren en moestuinverenigingen zullen we voorstellen om peen biologisch te gaan telen. Het gebruik van bestrijdingsmiddelen is immers funest voor de rupsen. Bovendien veroorzaken de rupsen door het eten van wortelloof vrijwel geen schade aan de wortelen zelf en kunnen dus zonder problemen met rust worden gelaten. Dat is vooral een kwestie van voorlichting. Er kan echter nog een actie aan worden gekoppeld, namelijk dat rupsen bij het rooien van de peen worden verzameld en door mensen met kennis van zaken naar geschikte leefgebieden worden overgeplaatst.
Pagina 29
Gebruikte literatuur Asher, J., M. Warren, R. Fox, P. Harding, G. Jeffcoate, S. Jeffcoate 2001 The Millennium Atlas of Butterflies in Britain and Ireland. Oxford University Press, Oxford. Baaijens, A.M., C. Jol, J. Jol en H.J. Wagenaar 2003 Dagvlinders in Zeeland. Vlinderen Libellenwerkgroep Zeeland en Stichting Het Zeeuwse Landschap. Baayens, A.M., R. Joosse en H.J. Wagenaar Jaaroverzicht 1996, Vlinder- en Libellenwerkgroep Zeeland. Baayens, A.M., R. Joosse en H.J. Wagenaar Jaaroverzicht 1997, Vlinder- en Libellenwerkgroep Zeeland. Baayens, A.M., R. Joosse en H.J. Wagenaar Jaaroverzicht 1999 & 2000, Vlinder- en Libellenwerkgroep Zeeland. Bink F.A.1992 Ecologische Atlas van de Dagvlinders van Noordwest-Europa. Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek, Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland en Unie van Provinciale Landschappen. Schuyt &Co, Haarlem. Bos, F., M. Bosveld, D. Groenendijk, C. van Swaay en I. Wynhoff 2006 De dagvlinders van Nederland, verspreiding en bescherming, Nederlandse Fauna 7. De Vlinderstichting en KNNV uitgeverij, Leiden. Gemeente Hamont-Achel Actieplan heivlinder Maes, D. en H. van Dyck 1999 Dagvlinders in Vlaanderen – Ecologie, verspreiding en behoud. Stichting Leefmilieu, Antwerpen i.s.m. Instituut voor Natuurbehoud en Vlaamse Vlinderwerkgroep, Brussel. Omon, B. 2012 Argusvlinderrupsen in de Krimpenerwaard. Vlinders 2012 (3): 6-8. Sprang, A. 2012 Gezamenlijke slaapplaats argusvlinders. Vlinders 2012 (2): 19. Tax, M.H. 1989 Atlas van de Nederlandse Dagvlinders. Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland, ’s-Gravenland en Vlinderstichting, Wageningen. Tolman, T., en R. Lewington 1997 De nieuwe vlindergids. Tirion, Baarn. Wynhoff, I. en C. van Swaay 2009 De nieuwe veldgids Dagvlinders. KNNV uitgeverij, Leiden. Vlindernet: http://www.vlindernet.nl/
Pagina 30
Colofon Informatie over de Vlinder- en Libellenwerkgroep Zeeland De Vlinder- en Libellenwerkgroep Zeeland is een zelfstandige natuurclub die zich inzet voor behoud en herstel van de vlinder- en libellenfauna in Zeeland. Dit gebeurt door onderzoek, voorlichting en educatie. De Zeeuwse Prikkebeen is de nieuwsbrief van de Vlinder- en Libellenwerkgroep Zeeland en verschijnt 3 keer per jaar. Secretariaat: Henny Waanders, 0113-270436,
[email protected] Website: www.vlinlibzeeland.nl Informatie over de actie Op de bres voor de Zeeuwse zes Algeheel coördinator: Hans Eckhardt, 0118-636222,
[email protected] Informatie per soort bij de soortentrekkers: Argusvlinder Angelique Belfroid,
[email protected] Bruin blauwtje André Hannewijk,
[email protected] Grote vos Jan Goedbloed,
[email protected] Heivlinder Anton Baaijens, 0118-635563,
[email protected] Kleine parelmoervlinder Anton Baaijens, 0118-635563,
[email protected] Koninginnenpage Joop de Bakker,
[email protected] Melding waarnemingen: via www.waarneming.nl of op onze website: www.vlinlibzeeland.nl\dezeeuwsezes Dankwoord Wij bedanken voor hun belangrijke bijdragen aan dit actieplan: Joop de Bakker, Anton Baaijens en Hans Eckhardt voor hun waardevolle inbreng bij de soortbeschrijvingen; Kars Veling (Vlinderstichting Wageningen) voor de analyses, verspreidingskaartjes, trendlijnen en vliegtijdendiagrammen; Angelique Belfroid, Anton Baaijens, Jan Goedbloed, Hannie Joziasse, Niek Louwers, Henk Wagenaar en Henny Waanders voor het beschikbaar stellen van foto’s.
2e druk
Pagina 31