Oorzaken van het 3e Indochina conflict
Master-Scriptie Politicologie Internationale betrekkingen 08-2006
Door: Justus Enthoven Begeleider: Gerd Junne
Inleiding §1 Methodiek §2 Toelichting op de hoofdstukindeling §3 Gebruikte theorieën
2 2 4 5
1. Relevante regionale geschiedenis 1.1. De prekoloniale tijd, Angkor en Dai Viet 1.1.1. De opkomst van de keizerrijken 1.1.2. De ondergang van Angkor en de Vietnamese overheersing 1.2. Het koloniale tijdperk en de 2e wereld oorlog 1.3. Na de 2e wereld oorlog; onafhankelijkheid en verdeeldheid 1.4. Conclusies
8 9 9 11 12 16 18
2. De koude oorlog in voormalig Indochina 2.1. Bondgenoten en vijanden 2.2. De rol van de V.S. 2.3. De rol van de S.U. 2.4. De rol van China 2.5. Conclusies
20 21 25 28 30 31
3. Politieke ideologieën in Indochina 3.1. Nationalistische invloeden in politieke ideologieën 3.2. Opkomst van het marxisme 3.3. Communisme in Zuidoost-Azië 3.3.1. Tegenstellingen in het socialistische blok 3.3.2. Realisme en irrationalisme in communistische Zuidoost-Azië 3.4. Conclusies
35 36 37 38 40 41 43
4. Recente interstatelijke twistpunten 4.1. Cambodjaanse en Vietnamese communisten 4.2. Historische onenigheid 4.2.1. Historische territoriale claims 4.2.2. Expansionistische neigingen van Vietnam 4.2.3. Anti-Vietnamees sentiment in Cambodja 4.3. Onrust en opstanden aan de grens 4.4. Conclusies
45 45 47 47 48 49 50 52
5. Conclusie 5.1. De internationale context 5.2. Ideologie 5.3. De lokale context 5.4. Antwoord op de hoofdvraag
54 54 56 57 58
Literatuurlijst
60
1
Inleiding De keuze voor dit onderwerp maakte ik nadat ik terugkwam van mijn reis naar Zuidoost-Azië in december 2005. De regio heeft mij al langere tijd geboeid en ik was al eerder in Indonesië, Thailand en Maleisië geweest. Voor mijn reis was ik al redelijk op de hoogte van de verschrikkingen die in de regio hebben plaatsgevonden. Toen ik in Cambodja en Vietnam zelf was, heeft de ervaring van het gewelddadige verleden een diepe indruk op mij achtergelaten. Na zoveel geweld en ellende te hebben meegemaakt raken twee buurlanden, Cambodja en Vietnam, alsnog in oorlog met elkaar. Dit wekte mijn interesse voor dit onderwerp en ik besloot dit conflict en haar oorzaken te gaan onderzoeken. Zuidoost-Azië heeft de afgelopen honderd jaar te maken gehad met wrede regimes, bloedige oorlogen en extreme politieke ideologieën. Ook werd de regio sterk beïnvloed door de grootmachten in de koude oorlog. Met uitzondering van Thailand zijn alle landen in de regio gekoloniseerd. Na de 2e WO verloor de koloniale machthebber zijn greep op de kolonies, maar kwamen de beginnende naties in de regio onder druk te staan door de koude oorlog. De regio werd door de V.S., de S.U. en China gebruikt om hun invloedsfeer te bevechten. De naties in de regio waren, na het bereiken van de onafhankelijkheid, vaak intern verscheurd. Dit leidde tot lange burgeroorlogen. Vanwege de vaak lange onderdrukking door koloniale machten was er onder de bevolking grote bereidheid tot gewelddadige actie of gewapend verzet tegen slechte regimes. In deze gewelddadige regio brak in 1979 het 3e Indochina conflict tussen Vietnam en Cambodja uit. Na een invasie van Vietnam werd de Cambodjaanse Rode Khmer regering verdreven naar de grens van Thailand in het noordwesten. De Rode Khmer voerde nog lange tijd een guerrillaoorlog tegen het nieuwe, door Vietnam geïnstalleerde, regime.
§1
Methodiek
Voor het onderzoek naar de oorzaken van het 3e Indochina conflict heb ik verschillende literaire bronnen over dit onderwerp en hieraan gerelateerde, relevante onderwerpen bestudeerd. Omdat het een veelomvattend onderwerp betreft, is het belangrijk een kader vast te stellen waarbinnen
2
het onderzoek verricht kan worden. Door eerst veel te lezen heb ik de kennis verkregen waarmee ik een kader kon vaststellen waarbinnen dit onderzoek is verricht. Iedere waarneming van een voorval in de sociale realiteit kan vanuit meerdere invalshoeken geïnterpreteerd worden. Het is als mens onmogelijk om waarnemingen te doen los van de eigen opvattingen. Vanuit iedere invalshoek kan een andere betekenis worden gegeven aan het voorval en aan de variabelen die met dit voorval samenhangen. Zo kunnen er meerdere, van elkaar afwijkende opvattingen ontstaan over de oorzaken van een voorval in de sociale realiteit. Dit onderzoek richt zich op de verschillende opvattingen over de oorzaken van het 3e Indochina conflict, die in de literatuur naar voren komen. Het conflict wordt vanuit drie verschillende invalshoeken belicht. Hierbij wordt per invalshoek, de argumentatie behandeld, die in de literatuur gebruikt wordt. De keuze van de invalshoeken is bepaald door een uitgebreid onderzoek van literaire bronnen en het gebruik van de eigen rede. Hierbij zijn de, in de literatuur meest voorkomende invalshoeken onderzocht en bij dit onderzoek betrokken. In dit onderzoek worden literaire bronnen die één specifieke invalshoek beschrijven en bronnen waar meerdere invalshoeken aan bod komen gebruikt. Door schrijvers te gebruiken die alle drie de contexten aanhalen te gebruiken, probeer ik een constante factor in de argumentatie aan te brengen. In dit onderzoek worden de volgende invalshoeken gebruikt: -
De internationale context
-
Ideologie
-
De lokale context
Deze invalshoeken worden gebruikt om op de volgende hoofd- en deelvragen een antwoord te vinden. Iedere invalshoek is gekoppeld aan een deelvraag van dit onderzoek en ik zal proberen vanuit deze invalshoek de deelvraag te beantwoorden. Aan iedere invalshoek is een hoofdstuk gewijd. Hoofdvraag: Wat zijn de oorzaken die geleid hebben tot het gewapende conflict tussen Vietnam en Cambodja in 1979 en kan er een hoofdoorzaak aangewezen worden?
3
Deelvragen: •
Wat is de relatie tussen dit lokale conflict en het mondiale conflict tussen de partijen in de koude oorlog?
•
Hoe hebben de ideologieën van beide partijen en de ideologische verschillen tussen beide partijen bijgedragen aan het conflict?
•
Welke gebeurtenissen in de recente (politieke) geschiedenis van het conflictgebied worden in de literatuur als oorzaken aangewezen voor het conflict.
§2
Toelichting op de hoofdstukindeling
Om een beeld te geven van de politieke sociale omgeving waarin het 3e Indochina conflict zich afspeelde, behandel ik in het eerste hoofdstuk de voor het conflict relevante geschiedenis van de regio Indochina. In dit hoofdstuk komen verbanden naar voren tussen het 3e Indochina conflict en het gedeelde verleden van Cambodja en Vietnam. In het tweede hoofdstuk wordt de invloed van de spanningen tussen de V.S., de S.U. en China op de lokale politiek in Indochina onderzocht. De vooronderstelling bij dit onderzoek is, dat de invloed van deze landen zo groot was, dat zij een substantiële bijdrage aan het ontstaan van vijandelijkheden en militaire confrontaties tussen Cambodja en Vietnam veroorzaakten. In dit gedeelte van het onderzoek, worden de belangen en handelingen van de drie landen in de regio, afzonderlijk beschouwd. Hierdoor ontstaat een beeld van de politieke processen die hebben bijgedragen aan het conflict. In hoofdstuk drie wordt de invloed van politieke ideologieën op het conflict onderzocht. Belangrijke punten in deze analyse zijn: 1) de verschillen in de ideologieën van Cambodja en Vietnam, 2) de tegenstrijdigheid van de socialistische waarden en de historische werkelijkheid. Deze tegenstrijdigheid is van belang om de aard van het politieke karakter van de regimes te doorgronden. Echte socialistische regimes zouden uit principe niet tegen elkaar strijden. Vooronderstelling is dat de regimes niet zuiver socialistisch van aard waren en dat ideologische verschillen tot vijandelijkheden hebben geleid.
4
In het laatste hoofdstuk worden de twistpunten tussen de beide landen onderzocht. Er wordt onderscheid gemaakt tussen politieke en sociaal-culturele twistpunten. Ook onderzoek ik in dit hoofdstuk het verband tussen deze twee. De politieke twistpunten komen tot uiting bij de verhouding tussen de politieke groepering ‘de Rode Khmer’ en de regering van herenigd Vietnam. Het tweede vlak waar spanningen bestaan is tussen het Vietnamese en het Cambodjaanse volk. De spanningen tussen de twee volkeren zijn van traditioneel historische aard en worden door de regeringen aangewakkerd en gebruikt om politieke doelen te bereiken. De conclusie geeft antwoord op de hierboven gestelde hoofd- en deelvragen. Ook worden in de conclusie verbanden gelegd tussen de oorzaken die uit de drie invalshoeken naar voren komen.
§3
Gebruikte theorieën -
Realisme
Het Realisme is de dominante theorie in de Internationale Betrekkingen. De theorie voorziet in de meest krachtige verklaring voor de staat van oorlog welke de standaard conditie is van het internationale systeem. De theorie gaat uit van een aantal basisassumpties: De internationale politiek kenmerkt zich door een situatie van internationale anarchie. De internationale politiek is een systeem zonder overkoepelend gezag. De eenheden in de internationale politiek zijn ‘soevereine’ staten. De staat is de hoogste macht, bezit de hoogste autoriteit en heeft het monopoly op geweld. Alle staten gedragen zich rationeel en handelen puur uit eigenbelang. Hierbij staan de nationale veiligheid en de overleving van de staat centraal. Staten zijn niet gelijk. Er is sprake van een machtshiërarchie tussen staten. Men maakt hierbij traditioneel het onderscheid tussen grootmachten en kleine machten. De staat is essentieel voor het welzijn van de burgers. De staat beschermt het territorium, de bevolking en een aan de bevolking eigen levenswijze. Het gedrag van staten wordt bepaald door de actuele staat van internationale machtsverdeling. Het nationale belang is doorslaggevend voor de sturing en evaluatie van het buitenlands beleid. Andere landen zijn nooit helemaal te vertrouwen, daar elk natie zijn eigen nationale belang nastreeft. Dit impliceert dat internationale overeenkomsten en internationale of
5
transnationale organisaties slechts een voorlopig karakter kennen. De hierboven beschreven assumpties over internationale politiek, worden door het Realisme als duurzaam en blijvend beschouwd. In hoofdstuk 2 is het Realisme een analysemiddel van de relatie tussen het 3e Indochina conflict en de internationale spanningen. In hoofdstuk 3.3.2 toon ik echter aan dat de theorie gedeeltelijk faalt in het verklaren van de buitenlandse politiek van Cambodja en Vietnam.
-
Marxisme
Marx en Engels hebben de grondslag gelegd voor het Communisme met hun marxistische gedachtegoed. Zij baseerden hun theorie op de filosofie over dialectiek van Hegel. Hegel zag de ontwikkeling in de geschiedenis als een strijd tussen ideeën. Marx en Engels zagen de ontwikkeling in de geschiedenis als een strijd tussen klassen. Volgens Marx wordt de geschiedenis van iedere maatschappij bepaald door de verhouding tussen uitbuiters en degene die uitgebuit worden. Dit is ook de oorzaak van strijd en maatschappelijke omwentelingen. Voor de industriële revolutie was de maatschappij ingedeeld in standen. Rijke elites, adel, koningshuizen, keizers, grootgrondbezitters en later, tijdens de industriële revolutie, waren machtige industriëlen de onderdrukkers van de lagere standen. Door technologische en intellectuele ontwikkeling, ontstonden nieuwe onderdrukkende maatschappelijke structuren en werd de oude elite door een nieuwe elite verdrongen. De moderne bourgeoisie is zelf een product van de lange ontwikkelingsgang in de sociale realiteit. Iedere ontwikkeling in de bourgeoisie is gepaard gegaan met een zekere politieke vooruitgang. De bourgeoisie kan niet bestaan zonder het in de hand houden van de productieverhoudingen. Dit ligt aan de basis van de onderdrukking van het proletariaat. Het ontstaan van natiestaten is het rechtstreekse gevolg van de ontwikkeling van de bourgeoisie en onderdeel van de internationale sociale structuur die het proletariaat onderdrukt. (Marx en Engels 1848: pp. 2-8) De bourgeoisie dwingt de wereld en alle naties zich haar productiewijzen eigen te maken door haar tegenstanders te gronde te richten, als zij dit niet doen. De bourgeoisie dringt de wereld haar vorm van maatschappij en beschaving op en vormt zo de wereld in haar voordeel. De voortdurende strijd van de bourgeoisie om de productiemiddelen in handen te krijgen en houden,
6
uit zich voornamelijk in haar strijd om conflicterende belangen met andere nationale bourgeoisie. In deze internationale strijd tussen de verschillende bourgeoisie roept zij de hulp in van het proletariaat. Op deze wijze raakt het proletariaat bij het politieke proces betrokken Het proletariaat kan de voortdurende ongelijke situatie alleen stoppen, door de klassenmaatschappij op te heffen en de bourgeoisie omver te werpen. Deze strijd is in essentie van transnationale vorm. Volgens Marx en Engels, zouden communisten overal ter wereld, revolutionaire bewegingen moeten steunen in hun strijd tegen de bestaande sociale en politieke orde. Wereldvrede is veel waarschijnlijker als alle naties dezelfde belangen ontwikkelen. Communistische landen zouden dezelfde belangen verkrijgen omdat de belangen van het nationale proletariaat samenvallen met die van het internationale proletariaat. (Marx en Engels 1847: pp. 9-18) Volgens Marx is proletarisch internationalisme het tegenovergestelde van het nationalisme van de bourgeoisie. Iedere communistische beweging zou moeten streven naar het afbreken van nationale grenzen en het opgeven van nationale bindingen. (Gilbert 1978: pp 349) Het Marxisme komt in hoofdstuk 3 van dit onderzoek terug in de analyse van de Marxistische ideologieën van de landen in de regio Indochina. Belangrijk hierbij zijn de assumpties over internationale solidariteit en socialistisch broederschap. Deze waardes komen niet overeen met de realiteit in de 3e Indochina oorlog.
7
1. Relevante regionale Geschiedenis In dit hoofdstuk zal ik de gebeurtenissen weergeven, die de huidige sociale relaties en politieke patronen in de aanloop naar het conflict in Zuidoost-Azië hebben vormgegeven. Dit hoofdstuk onderzoekt de historische factoren en gebeurtenissen, die betrekking hebben op het conflict tussen Vietnam en Cambodja. In dit onderzoek opgevoerde historische feiten zijn zo veel mogelijk in meerdere bronnen bevestigd gevonden. Wanneer ik twijfel of de informatie uit de literatuur juist is, geef ik dit aan of laat ik de informatie uit dit onderzoek. In deze gevallen geef ik ook aan waarom ik denk dat dit zo is. Hoewel de regio van Indochina in de koloniale tijd grotendeels onderworpen is geweest, zijn de volkeren die in de regio leefden voor het koloniale tijdperk relatief vrij geweest van langdurige overheersing. Het eens kolossale en machtige Mongoolse rijk heeft de regio Indochina met rust gelaten. De Chinese dynastieën hebben veelvuldig getracht de regio te veroveren, maar zijn niet verder gekomen dan hun tijdelijke invloed in (Noord) Vietnam. Ook de grenzen van het immense Tibetaanse rijk hielden op aan de rand van Indochina. De volkeren in de regio lagen wel regelmatig met elkaar in de clinch en er zijn tijden geweest waarin sommige volkeren, bijvoorbeeld de Thai, zelfs geen eigen territoria bezaten. Ook zijn er staten opgehouden te bestaan. Het Champa-rijk, wat zich in het huidige midden-Vietnam bevond, werd aan het einde van de 17e eeuw veroverd door de Dai Viet. (Nguyen-vo 1992: pp. 3) Het merendeel van de volkeren die zich het laatste millennium ophielden in de regio hebben zich echter staande gehouden en zich ook in de meer recente tijd tot min of meer afgebakende en permanente staten ontwikkeld: De Thai tot Thailand, de Khmer tot Cambodja, de Lao tot Laos, de Burmezen tot Burma en de Dai Viet tot Vietnam.(Haywood 1998) Dit heeft geleid tot oude staten met sterke nationale tradities en identiteit, cultuur en maatschappelijke structuren. Ook zorgde dit voor een lange gedeelde historie van onenigheden. Door de vorm van deze samenlevingen kunnen agressieve nationalistische politieke culturen beter gedijen.
8
1.1 De prekoloniale tijd, Angkor en de Dai Viet Terwijl het merendeel van Zuidoost-Azië sterk beïnvloed was door Indiase cultuur en religie is het gebied waar nu Vietnam ligt tot aan de 10e eeuw vooral beïnvloed door Chinese cultuur en religie. Vooral het noorden van Vietnam is in de eerste 10 eeuwen regelmatig onderdeel geweest van en veroverd door de Chinese dynastieën. Na dit tijdperk kwam een periode van relatieve onafhankelijkheid waarbij Vietnam vaak nog steunde op het machtige China. Deze verhouding was er één van wederzijds respect, maar ook van wantrouwen en angst. (Duiker 1995: 19-21) Deze culturele scheidslijn zorgt voor verschillen in de culturen van Vietnam en Cambodja. Vooral de invloed van China op de bestuurscultuur van Vietnam is van belang voor het onderzoek naar het conflict. China brengt een autoritaire, sterk hiërarchische bestuursvorm over die, greep op de gehele omliggende regio voorschrijft om het voortbestaan van de staat te garanderen. Dit is een systeem waarbij buurstaten onderworpen worden en belastingen moeten betalen aan China. Zij dienen hierbij als bufferzone voor eventuele agressors. Vietnam gebruikte dit model ook en haar buurlanden ondervonden hier veel hinder van. Ook Cambodja ondervond de negatieve uitwerking van de Chinese invloed op Vietnam wanneer zij hele gebieden langzaamaan in de invloedssfeer van Vietnam zag verdwijnen. Dit hoofdstuk onderzoekt, hoe gebeurtenissen en processen uit het verleden, hun invloed hebben gehad op de betrekkingen tussen Vietnam en Cambodja.
1.1.1
De opkomst van de keizerrijken
De bewoners van het gebied in het noorden van Vietnam zijn afstammelingen van de Chinezen. Hun beschaving heeft zich echter vanaf enkele eeuwen voor Christus zelfstandig ontwikkeld. Deze beschaving werd in de 3e eeuw v.C. veroverd door de Chinese Qing dynastie. Chinese bestuurlijke instituties werden gevestigd en het Confucianisme werd overgenomen. Toen de Chinese Tong-dynastie in de 11e eeuw n.C. uiteenviel, riepen de Vietnamezen de onafhankelijkheid uit en werd de Vietnamese Dai Viet, een sterke onafhankelijke staat. De Vietnamese onafhankelijkheid maakte echter geen eind aan de culturele invloeden van China. Vooral de staat en haar instituties werden naar Chinees voorbeeld ingericht. De lokale cultuur en
9
de lagere klassen waren echter sterk op Vietnamese wijze ingericht en onderscheidden zich meer van Chinese cultuur dan van de cultuur van andere volkeren in de regio, zoals Angkor in het westen en Champa in het zuiden. Dit, en het feit dat Vietnam eindelijk onafhankelijk was, zorgde voor een sterk nationalistisch bewustzijn in het land. Na zolang overheerst te zijn geweest door China, was er een sterke hang ontstaan naar een machtige staat die overheersing in de toekomst kon weerstaan. (Duiker 1986: pp. 2-5) De hiervoor al aangegeven verhouding tussen India en Zuidoost-Azië was van een minder agressievere aard dan die tussen China en Vietnam. De invloed van Indiase cultuur op grote delen van Zuidoost-Azië is merkbaar in religie, taal, politiek, sociale hiërarchie en wetenschappen. Deze invloed is echter harmonieuzer geweest dan de culturele invloed van China op Vietnam tijdens de Chinese overheersing. Indiase kolonisten werden opgenomen in de lokale bevolking en brachten zo hun cultuur vreedzaam in. De invloed van Indiase cultuur op Cambodja is van groot belang geweest voor de ontwikkeling van het Khmer-rijk; Angkor in de 9e eeuw n.C.. Deze vreedzame culturele beïnvloeding in de eerste 5 eeuwen n.C. ging dan ook niet gepaard met tegenstand en veroorzaakte ook geen identiteitscrisis zoals dat bij de Chinese beïnvloeding van Vietnam het geval was. (Chandler 1992: pp. 12-13) Vlak voordat in de 9e eeuw de Vietnamese staat Dai Viet werd opgericht, ontstond in het door de Khmer bewoonde gebied van Zuidoost-Azië het Angkor-rijk. Het enorme Angkor-rijk werd snel gevormd door militaire operaties en het sluiten van allianties. Het rijk omvatte het grootste gedeelte van het huidige Vietnam en ook het gebied waar nu Ho-Chi-Minh City ligt; de Mekong delta, later ook wel Kampuchea Krom genoemd. (Chandler 1992: pp. 33-35) Eigendom van dit gebied wordt later een groot twistpunt tussen Vietnam en Cambodja. Hier ga ik in hoofdstuk 4 verder op in. De hiervoor omschreven rijken ontwikkelden zich ongeveer gelijktijdig. Deze periode in Zuidoost-Azië kenmerkte zich door de opkomst van verscheidene sterke staten. De kans op grote militaire conflicten groeide omdat er meerdere, zich uitbreidende en machtige staten ontstonden in de regio. (Chandler 1992: pp. 49-54) Voor de elfde eeuw leefden de inwoners van de nu
10
machtige rijken los van elkaar en was er haast geen contact tussen hun. Dit veranderde toen de rijken aan elkaar grensden. (Lockard 1995: pp. 19-22)
1.1.2
De ondergang van Angkor en de Vietnamese overheersing
De ondergang van het eens grote en machtige Angkor-rijk is in de literatuur omschreven als een geleidelijk proces. De verhuizing van de hoofdstad van Angkor (huidige Siem Reap) naar Phnom Penh in de 14e eeuw wordt als definitieve ondergang gezien. Deze overgang werd hoofdzakelijk veroorzaakt door aanvallen van de Thai uit het westen en veranderingen in de Angkor samenleving. (Lockard 1995: pp. 23-24) De invloed van de Dai Viet op de ondergang van Angkor is minimaal geweest. In de 11e eeuw n.C. expanderen de Vietnamezen hun rijk verder naar het zuiden. Deze periode was voor Vietnam een gouden eeuw, het rijk bloeide op onder de Ly-dynastie en het Champa-rijk leed als eerste onder de Vietnamese expansiedrift. Deze expansiedrift hield ook aan onder de Tran-dynastie (1225-1400). (Nguyen-vo 1992: pp 2) In de 17e eeuw was er een sterke Vietnamese staat ontstaan welke het overgrote deel van het huidige Vietnam bestreek, behalve het meest zuidelijkste gedeelte, de Mekong-Delta. Champa was compleet opgeslokt en de Cambodjaanse autoriteit in de regio werd voortdurend blootgesteld aan Vietnamese invloed en veroveringen. In het begin van de 18e eeuw waren de Mekong-delta en Saigon, welke eerst bij Cambodja hoorden, onderdeel geworden van het Vietnamese rijk. In het midden van de 18e eeuw installeerde Vietnam zelfs een Vietnamese koning op de troon van Cambodja en was er sprake van indirecte Vietnamese overheersing. Tot aan de 19e eeuw was er afwisselend sprake van directe en indirecte Vietnamese overheersing of sterke Vietnamese invloeden in Cambodja. Tot aan het koloniale tijdperk en de totale overheersing van de regio door Frankrijk bleef Cambodja gemangeld tussen de Thai uit het westen en de Vietnamezen uit het oosten. Afwisselend was er sprake van samenwerking tussen beide landen en totale overheersing door Vietnam waarbij alle hooggeplaatste overheidsfunctionarissen vervangen werden door Vietnamezen. (Nguyen-vo 1992: pp 3-16)
11
De periodes van Vietnamese overheersing gingen vaak gepaard met wreedheden en onderdrukking. Vietnam probeerde de Khmer die in Cambodja en Vietnam woonden cultureel gezien te veranderen in Vietnamezen. Dit had als doel de macht te versterken in de bezette gebieden en in Zuid-Vietnam. Onderdelen van het beleid wat hiervoor moest zorgen waren bijvoorbeeld; de invoering van de Vietnamese taal, het verplicht stellen zich te kleden en op te maken als Vietnamezen en het langzaam verbannen van Cambodjaanse cultuur. Dit alles droeg bij aan de groeiende anti-Vietnamese sentimenten onder het Cambodjaanse volk. (Nguyen-vo 1992: pp 10) Na een door de Thai gesteunde opstand in 1840 tegen het Vietnamese regime in Cambodja, trokken de Vietnamezen zich terug van Cambodjaans grondgebied. Hierna spraken de Thai en de Vietnamezen onderling af dat geen van beiden Cambodja zou veroveren, maar dat ze allebei tributen zouden innen van Cambodja. Dit bleef het geval tot de Fransen Indochina veroverden. (Nguyen-vo 1992: pp. 13-14)
1.2 Het koloniale tijdperk en de 2e wereld oorlog Net als een groot gedeelte van de wereld is ook Zuidoost-Azië gekoloniseerd door Europese landen. Dit gebeurde echter relatief laat. Terwijl het subcontinent Zuid-Azië (India, Pakistan, Sri Lanka en Bangladesh), Indonesië, de Filippijnen en een gedeelte van Birma al geruime tijd gekoloniseerd waren (vanaf de 17e eeuw) kwam Frankrijk pas rond het midden van de 19e eeuw aan in de regio. De door Frankrijk gekoloniseerde gebieden werden Indochina genoemd. Het gebied in de regio Zuidoost-Azië en rondom was eigenlijk grofweg verdeeld door de Nederlanders, de Engelsen en de Fransen. De Nederlanders hadden zeggenschap over het huidige Indonesië en in het begin ook nog over gedeeltes van Maleisië. Engeland bezat Birma, Singapore en Maleisië en Frankrijk bezat Cambodja, Laos en Vietnam. Thailand bleef onafhankelijk. Frans Beleid in Indochina Koloniaal beleid tussen Nederlands-Indië en Frans Indochina verschilde behoorlijk. De Nederlanders lieten de lokale politieke instituties en rechtssystemen zoveel mogelijk intact. Ook
12
werden de 282 verschillende staatjes, inclusief hun afzonderlijke bestuurders, niet verwijderd. Zij behielden onder de Nederlandse overkoepelende autoriteit toch jurisdictie over hun onderdanen. De Fransen benoemden wel lokale adviseurs en commissies. Deze instituties hadden echter geen daadwerkelijke zeggenschap en konden ook geen invloed uitoefenen op de Franse leiders. Lokale vertegenwoordiging in overheidsinstituties was beperkt tot de lagere, ondergeschikte posities, zeker in vergelijking tot de situaties in buurkolonies. (L. Sharp 1946: pp. 50) Ook het koloniale beleid op economisch en ontwikkelingsgebied lag in Frans Indochina flink achter op de andere kolonies in de regio. Terwijl Indië en de Filippijnen (Spaanse kolonie) in redelijke mate profijt hadden van buitenlandse investeerders, had Indochina dat nauwelijks. Ook lokale ondernemers en producenten profiteerden nauwelijks van de winst die gemaakt werd op de toename van de import en export van grondstoffen en voedingsmiddelen. De meeste bedrijven die de natuurlijke rijkdommen van het land exploiteerden en handelden waren in handen van de Fransen. Dit in tegenstelling tot Indië en de Filippijnen waar een veel groter deel van lokale ondernemers aan de wereldhandel deelnam. (L. Sharp 1946: pp. 52) Het beleid van Frankrijk heeft geleid tot een minimale ontwikkeling van Indochina. De aanwezige resources werden enkel geëxploiteerd ten behoeve van de Franse staat. Alleen Frankrijk kon handel drijven met of participeren in de economie van Indochina. Dit koloniale beleid wordt gezien als het meest achtergestelde in de regio met de minst positieve invloed op de lokale bevolking en economie.(L. Sharp 1946: pp 52-53) Een erg stabiele en positieve economische positie hadden de landen onder Frankrijk dus niet. Veel armoede en onderontwikkeling waren het gevolg van de koloniale overheersing. Dit droeg bij tot de onvrede onder het volk over de politieke situatie. Toen de Fransen de regio koloniseerden, maakten zij een einde aan de hachelijke situatie van Cambodja. Het land werd door Vietnam en Thailand als bufferzone gebruikt en was grote delen territoir aan beide partijen verloren. De Fransen claimden in naam van Cambodja alle gebieden terug van de Thai in ruil voor vrede met Thailand. Dit werd vastgelegd in een verdrag in 1887. Vlak hiervoor hadden de Fransen de door Vietnam van Cambodja veroverde gebieden gekoloniseerd en verklaard tot de aparte kolonie Cochinchina. Deze actie zal later door de
13
Vietnamezen worden aangevoerd ter legitimatie van de inlijving van het gebied. Dit is voor Cambodja een groot twistpunt.(Nguyen-vo 1992: 17-18) Alhoewel Cambodja dankzij de Fransen haar grondgebied van Thailand weer in het bezit krijgt, verliest ze door de Fransen de vruchtbare Mekong-delta en het gebied waar Saigon ligt. Voor redenen die ik niet in de literatuur terug heb kunnen vinden werd het Vietnamese gedeelte van Indochina op werkvoorziening en opleidingsgebied voorgetrokken ten opzichte van de rest van de regio. Opleidingscentra werden vooral opgericht in de steden van Vietnam en daardoor hadden de Vietnamezen meer arbeidsmogelijkheden in de regio. Ook in Cambodja waren het vooral de Vietnamezen die de weinige baantjes, overgelaten aan locals, bekleden. Dit leidde tot ergernis van de Cambodjanen. (Nguyen-vo 1992: 18) Waarschijnlijk plaatsten de Fransen de weinige lokale opleidingscentra in de dichtstbevolkte gebieden (Vietnam) zodat deze met hun kleine capaciteit toch zo effectief mogelijk konden zijn. Ook kan het zijn dat ze in Vietnam de meeste mogelijkheden zagen. Vietnam was in hun ogen waarschijnlijk het meest waardevolle gebied en men zag daar de grootste economische potentie. Ook kan de gunstige ligging van Vietnam met betrekking tot zeehandel genoemd worden. De Mekong-delta was een belangrijke scheepvaart- en handelsroute. Verder waren de Fransen op de hoogte van de spanningen tussen Cambodjanen en Vietnamezen en probeerden deze spanningen in hun voordeel aan te wenden. Als de volkeren in Indochina verdeeld zouden zijn hoefden zij minder te vrezen voor een verenigde onafhankelijkheidsbeweging in Indochina. Ik kom hier in hoofdstuk 5 op terug. De structuur van de samenlevingen in Indochina veranderde onder Frans bewind nauwelijks. Nog steeds was er sprake van grote verschillen tussen arm en rijk, die vooral tot uiting kwam in de demografische verhoudingen tussen stad en land. Samenlevingen bestonden nog steeds grotendeels uit arme landarbeiders die werkten op het land van rijke machtige grootgrondbezitters. In 1932 woonde 94% van de bevolking van Indochina op het platteland. (Nguyen-vo 1992: 21) De westerse vooruitgang was Indochina duidelijk voorbijgegaan. Opkomst Nationalisme In verhouding tot Nederlands Indië, was er in Indochina al sprake van sterke éénheid en verdeeldheid voor de aankomst van de koloniale overheersers. Nationalisme was sterker
14
aanwezig in deze regio omdat er al geruime tijd sterke staten naast elkaar bestonden die ook regelmatig met elkaar in oorlog waren. In Nederlands Indië werden voor aankomst van de Nederlanders 468 talen gesproken en was er nauwelijks sprake van algemene cultuur of éénheid. Indonesië was eigenlijk een samenraapsel van kleine prinsen- en vorstendommen en was eenvoudig geleidelijk door de Nederlanders te veroveren.(Henley 1995: 3-6) Nationalisme was dus al een relatief sterk aanwezige factor in Indochina voor de komst van de Fransen. Politiek gezien is het voor machthebbers cruciaal om in tijden van regionale spanningen dit nationalisme te voeden zodat het volk achter de overheid blijft staan tijdens conflicten. Angst en wantrouwen onder het volk resulteren in een verdere verspreiding van nationalisme. Antikoloniale bewegingen waren nationalistische organisaties. In Vietnam kwamen deze bewegingen als eerste van de grond en bleven ze het meest consistent aanwezig. (Nguyen-vo 1992: 22-23) Samenwerking tussen antikoloniale bewegingen uit verschillende gebieden in Indochina kwam nauwelijks voor. Slechts een enkele keer, ten tijde van de 2e wereld oorlog, vond er samenwerking plaats tussen een groep uit Cambodja en een groep uit Vietnam. Deze was echter van korte duur. De Cambodjanen streefden naar onafhankelijkheid los van Vietnamese bemoeienis. (Nguyen-vo 1992: 24) De 2e wereld oorlog zorgde voor een nieuwe houding naar de koloniale overheersers in Indochina. Niet langer waren de Fransen onoverwinnelijk en almachtig. Een oosters land, Japan, had de koloniale overheerser verdreven en vernederd. Dit wakkerde de nationalistische onafhankelijkheidsbeweging flink aan. (Yahuda 1996: 29) Zoals bij iedere nationalistische beweging keerde de bewegingen in Indochina zich tegen buitenlandse overheersing. Terwijl nationalisme in Vietnam zich tegen de Franse koloniale overheersing en de Chinese historische claims keerde, was dit in Cambodja het geval tegen de Fransen en Vietnamees expansionisme. De communistische ICP kon tijdens de onafhankelijkheidsoorlog aan populariteit winnen in Vietnam door zich voor te doen als een zuiver nationalistische organisatie. Het was pas na de oorlog dat communistische bewegingen echt populair werden, ook in de rest van Indochina. (Morris 1999: 26-30) Dit is een terugkerend verschijnsel. Ook in Nederland wordt de CPN (Communistische partij Nederland) pas echt populair na de oorlog. Met acties zoals de Februaristaking in Amsterdam (door de CPN georganiseerd) verwerven de Communisten als
15
verzetsbeweging veel sympathie en aanzien bij het gewone volk. Op deze manier creëerden zij een ingang voor hun ideeën.
1.3 Na de 2e wereld oorlog; onafhankelijkheid en verdeeldheid Ondanks pogingen van sommige leiders van groeperingen om een gezamenlijk front te vormen in Indochina tegen koloniale overheersing kwam er weinig substantieels tot stand. In Vietnam waren al sinds de jaren dertig communistische antikoloniale groepen actief. In 1930 verenigden afzonderlijke groepen zich tot de ‘Indochinese Communist Party’ onder leiding van Ho Chi Minh. Deze groep was voornamelijk actief in Vietnam, maar wilde haar invloed uitbreiden in heel Indochina. De Vietnamese communisten waren in de overtuiging dat de Vietnamese onafhankelijkheid pas veilig kon worden bereikt en behouden als er ook in Laos en Cambodja dezelfde doelen werden nagestreefd. .(Nguyen-vo 1992: 27-29) Deze overtuiging werd ook ingegeven door de Comintern, een door de S.U. gecontroleerde beweging, welke pleitte voor de internationale revolutie en wereldwijd antikoloniale bewegingen steunde bij hun strijd tegen het westerse imperialisme. (Morris 1999: pp. 27) Pas in 1944 kreeg de ICP het voor elkaar om samen met Thaise communisten een verzetsgroep in Cambodja op te richten, de Khmer Issarak. Ondanks de strijd tegen dezelfde vijand (de Fransen) was er sprake van een groot wantrouwen vanuit de Khmer Issarak tegenover de Vietnamese vrijheidsstrijders. Het Vietnamese regionaal georiënteerde communisme werd gezien als bedreigend voor de Cambodjaanse natie en zorgde voor veel onderlinge spanningen tussen de verzetgroepen. Zowel in Laos als in Cambodja werden antikoloniale communistische partijen opgezet die vrijwel alleen uit etnische Vietnamezen bestonden. Hierdoor kregen de Vietnamezen meer grip kregen op de landen. (Morris 1999, 32-35) In 1954 werden de Fransen officieel verslagen bij Dien Bien Phu in het noordwesten van Vietnam. Hierna werd Vietnam in twee delen opgesplitst en trokken de Vietnamese en Cambodjaanse communisten zich terug uit Cambodja. In 1956 zouden er vrije verkiezingen gehouden worden waarna het land weer verenigd zou worden onder een democratisch gekozen
16
regering. Het noorden van Vietnam kwam tijdelijk onder communistisch bewind en het zuiden onder een westers georiënteerd bewind. De verkiezingen kwamen niet en er brak een oorlog uit tussen de twee delen van Vietnam. Noord-Vietnam, onder leiding van Ho Chi Minh wilde Vietnam herenigen als communistische staat en had veel steun bij de bevolking van ZuidVietnam. De regering van Zuid-Vietnam werd gesteund door het westen en vooral door de V.S.. Zo ontstond er in de regio een spanningsveld. De V.S. voerde haar steun aan het Zuid-Vietnamese regime steeds meer op in de loop van de oorlog en op het hoogtepunt van de oorlog waren er ongeveer 550000 troepen uit de V.S. in Vietnam aanwezig. Ook Cambodja was zijdelings bij de oorlog betrokken geraakt. Terwijl eerst de communisten onderdrukt werden in Cambodja, was de leider van Cambodja, Prins Sihanouk, meer gaan samenwerken met de nationale communisten in zijn land. Ook was hij internationaal meer de kant van de communistische landen op gaan zoeken. Hij haalde de banden aan met China en stond toe dat er via Cambodja hulp werd geboden aan de Communistische rebellen in ZuidVietnam (de Viet Cong). In augustus 1963 verbrak Sihanouk de banden met de Zuid-Vietnamese Diem regering en weigerde verdere hulp van de V.S. te accepteren.(Nguyen-vo 1992: 50) Terwijl de communisten in Cambodja op het platteland meer op de hand waren van de Vietnamese VietMinh, waren de nieuwere progressieve stedelijke communisten meer georiënteerd op China. Volgens Ben Kiernan probeerde Sihanouk door duidelijk tegen de door de VietMinh gesteunde communisten te kiezen beide groepen en beide landen uit elkaar te drijven. China en Vietnam hadden tegen die tijd een al steeds slechter wordende relatie. (Kiernan 1996) Intussen waren na de onafhankelijkheidsoorlog vele radicale Cambodjaanse communisten uit Frankrijk teruggekeerd van hun studie of werkverblijf. Mannen zoals Saloth Sar (Pol Pot) en Khieu Samphan, hadden in Frankrijk hun radicale ideeën opgedaan en zich tijdens hun verblijf aangesloten bij de communistische partij. Zij voegden zich bij hun terugkeer eerst bij de door Vietnamezen gestuurde communistische groepen, maar vormden geleidelijk hun eigen communistische bewegingen. In deze jaren is er nauwelijks bewijs te vinden in de literatuur voor enige vijandschap tussen de Cambodjaanse communisten en de Vietnamese communisten. Socialistisch broederschap leek veel belangrijker dan traditionele onenigheden. De aanwezigheid van Vietnamese communisten op Cambodjaans grondgebied werd gedoogd door de Rode Khmer,
17
maar sprake van duidelijke en consistente samenwerking was er niet. (Morris 1999: pp. 36-38) Deze relatief goede verhouding zou wel veranderen in de toekomst. Ik kom hier in hoofdstuk 4 op terug.
1.4 Conclusies Er is in Vietnam eeuwenlang sprake geweest van sterke Chinese invloed. Het Vietnamese politieke systeem en de Vietnamese cultuur is grotendeels ontstaan onder invloed van de Chinezen. China beschouwde Vietnam lange tijd als onderdeel van het Chinese rijk en heeft Vietnam meerdere malen geheel of gedeeltelijk bezet. Dit leidde tot het Vietnamese streven naar een sterke onafhankelijke Vietnamese natie met een dominante positie in de regio en sterke nationalistische sentimenten onder de bevolking. Angst voor overheersing zorgde voor agressief en expansionistisch beleid naar de andere volkeren in de regio. Voordat de Fransen kwamen, hadden de Vietnamezen een relatief sterke staat gecreëerd in de regio. Zij hadden hierbij grote delen van het territoir van hun buurvolkeren ingenomen. Een aanzienlijk deel van Cambodja, de Mekong-delta en het gebied rond Ho Chi Minh city, was veroverd en de Cambodjaanse staat stond onder grote politieke invloed van Vietnam. Cambodja was na de instorting van het Angkorrijk nog slechts een bufferstaat tussen de Thai en de Vietnamezen. Hierdoor stond Cambodja traditioneel vijandig tegenover Vietnam. Het koloniale beleid van de Fransen in Indochina heeft een duidelijke impact gehad op de verhoudingen tussen de volkeren in de regio. De radicale herverdeling van het territoir door de Fransen zorgde voor onduidelijkheid over nationale grenzen en vermenging van verschillende volkeren. De ongelijke economische ontwikkeling van Indochina, gestuurd door de Fransen, leidde tot scheve machtsverhoudingen tussen de volkeren in Indochina. Vietnam werd sterk voorgetrokken op ontwikkelingsgebied ten opzichte van de andere Franse kolonies in de regio. Door het Franse beleid bleef Indochina economisch een achtergestelde regio. De Fransen profiteerden éénzijdig van de economische activiteiten in de regio. Dit resulteerde in grote verschillen tussen arm en rijk en wijdverspreide armoede onder de bevolking. Na de koloniale
18
periode was Indochina een relatief erg arm gebied met sterke nationalistische spanningen tussen de verschillende volkeren in de regio. Deze spanningen waren al aanwezig voor de Fransen arriveerden, maar werden versterkt door het Franse koloniale beleid. De antikoloniale bewegingen werkten nauwelijks samen tegen de Fransen. Antikolonialisme had in Cambodja en Vietnam een dubbele betekenis. Naast tegen de Fransen, keerde het zich in Vietnam ook tegen China en in Cambodja ook tegen Vietnam. Dit kwam vooral in Cambodja naar voren omdat zij het meest te maken had met Vietnamese invloeden. Volgens de Vietnamezen, was een door Vietnam geleide onafhankelijkheidsstrijd in Indochina, de beste oplossing tegen de koloniale overheersing. Een sterke eenheid in Indochina onder Vietnamees bewind zou ook China kunnen weerstaan. Ook de Vietnamese socialistische groeperingen, welke uiteindelijk de grootste antikoloniale bewegingen zouden vormen, waren voorstander van een gezamenlijke revolutie in Indochina. De Cambodjaanse socialisten wantrouwden de Vietnamezen echter. Sprake van langdurige en intensieve samenwerking tussen de socialistische groepen is er nooit geweest. Toch steunen tijdens de aanwezigheid van de V.S. in Vietnam, Cambodjaanse communisten de Vietnamese communisten wel in hun strijd. Het probleem van de communistische groepen ligt in de plaatsing van hun loyaliteit. Deze kan of bij hun landgenoten, of bij hun ideologische medestanders liggen. De traditionele sociaal-politieke omgeving geeft echter in dat hun loyaliteit moet liggen bij het Cambodjaanse volk en dat het land verdedigd moet worden tegen iedere vorm van buitenlandse overheersing. Ook als dit door een communistische groep is.
19
2. De koude oorlog in voormalig Indochina Na de 2e wereldoorlog komen er twee internationale machtsblokken tegenover elkaar te staan en begint de koude oorlog. In de periode van de koude oorlog, die duurt vanaf het einde van de 2e wereld oorlog tot aan het uiteenvallen van de S.U. in 1991, is er nooit sprake van directe militaire confrontatie tussen de beide machtsblokken. Lokale militaire conflicten worden in deze periode vaak direct of indirect beïnvloed door de bipolaire machtstructuur van de mondiale wereldorde. Ieder land van betekenis wordt haast gedwongen een kant te kiezen in het ‘koude’ conflict. In veel staten leid dit tot interne onrust en burgeroorlogen, welke vaak ondersteund worden door één van de partijen in de koude oorlog. Politiek filosofen zoals Waltz en Mearsheimer stellen beide dat het tijdperk van bipolariteit in de koude oorlog voor relatieve stabiliteit heeft gezorgd in de wereld. Deze stelling is gebaseerd op het gedachtegoed van het politiek Realisme. Het Realisme was de dominante politieke theorie in de koude oorlog vanwege haar eenvoudige en handzame verklaringen voor oorlog, bondgenootschap, imperialisme, samenwerkingsproblemen en andere internationale fenomenen. Ook kwam haar nadruk op competitiedrang sterk overeen met de toen aanwezige structuur van de wereld en de rivaliteit tussen de V.S. en de S.U.. (Walt, 1998: pp. 30-35) In dit hoofdstuk zal ik onderzoeken in hoeverre de koude oorlog van invloed is geweest op het 3e Indochina conflict. Dit doe ik mede door het conflict te analyseren vanuit het Realisme. De afschrikkende werking van atoomwapens is volgens vele politieke theoretici een oorzaak geweest dat de twee machtsblokken, de V.S. en de S.U. nooit direct tot gewapend conflict zijn overgegaan. Dit idee kwam voort uit de ‘offense-defense’-theorie (Robert Jervis, George Quester, en Stephen Van Evera) welke stelt dat staten minder geneigd zijn tot oorlog over te gaan indien de prijs van een aanvalsoorlog te hoog is. Deze theorie is een variant van het Realisme. Een nucleair wapenarsenaal heeft een zodanig afschrikkende werking dat landen geneigd zijn terug te schrikken voor offensieve militaire acties tegen een nucleair gewapende staat. Tijdens de koude oorlog zijn er geen staten direct met elkaar in oorlog geraakt waarbij beide partijen beschikten over kernwapens. Historisch gezien blijkt dat dit een andere impact heeft gehad voor regio’s die (nucleair-militair) onderontwikkeld en politiek instabiel waren. De spanning tussen de twee
20
grootmachten kwam vaak tot uiting waar deze variabelen aanwezig waren. De impact van de spanningen tussen de grootmachten was ook aanwezig in heel Zuidoost-Azië en in Vietnam in het bijzonder. Hier waren de voorgenoemde variabelen sterk aanwezig. Het onderzoek in dit hoofdstuk richt zich op de invloed van de internationale politiek van de grootmachten op het 3e Indochina conflict.
2.1 Bondgenoten en vijanden De V.S. deed er aan het einde van de 2e wereld oorlog alles aan om de Japanse hegemonie in de Asia-Pacific regio te beëindigen. Volgens de V.S. kon er geen stabiele regionale orde ontstaan als het Japanse imperialisme toegelaten zou worden. Nadat de Japanners succesvol verslagen waren door de geallieerde troepen, zou er een nieuwe orde in de regio ontstaan. Deze nieuwe orde kwam voort uit de bipolaire machtsstructuur die de wereld domineerde na de 2e wereld oorlog. De S.U. was voor de 2e wereld oorlog nauwelijks een factor van belang geweest in de machtspolitiek in de regio, maar ging zich nu mengen in de regionale orde. Ook China, voormalig slachtoffer van Japans imperialisme, wilde haar positie in de regio versterken. Dit was het begin van de opbouw van een nieuw evenwicht in de regio. (Iriye, 1974: 67-69) Verschuiving bondgenootschap China Eén van de belangrijkste mondiale gebeurtenissen voor de regio Indochina was de verschuiving van het bondgenootschap van China. China stonde eerst aan de kant van het internationale communistisch blok en de S.U., maar vanaf 1960 kroop zij in 10 jaar tijd meer in de richting van het westen. (Morris 1999: pp. 130) De S.U. veranderde haar koers ten opzichte van andere socialistische landen en eigen interne bestuurskwesties. Dit zorgde voor instabiliteit in het internationale socialistische blok en verontruste China zodanig, dat zij twijfelde aan het leiderschap van de S.U. in de communistische wereld. Een ander twistpunt lag bij kwesties van nationale veiligheid en regionale strategische posities. China’s conflicten met Taiwan en India en haar streven kernwapens te ontwikkelen botsten met de strategische plannen van de S.U.. Zij had liever meer zeggenspraak in Chinese militaire aangelegenheden. De leiders van de communisten
21
in Indochina (vooral van Vietnam) voelden de spanningen en probeerden het communistisch blok tevergeefs bij elkaar te houden. (Morris 1999: pp. 128-129). De V.S. zagen in de onderlinge onenigheid bij de communisten een kans om haar tegenstanders te verzwakken. Zij dachten dat zij, door druk op China uit te oefenen, de twee grote communistische mogendheden uit elkaar konden drijven. China werd buitengesloten van onderhandelingen tussen de V.S. en de S.U. en de V.S. voerde naar China geen gematigdere politiek toe, zoals wel naar de S.U. gedaan werd. De V.S. en de S.U. werkten samen om ervoor te zorgen dat China geen atoomwapens zou ontwikkelen en tekenden een verdrag waarin het atmosferisch testen van kernwapens verboden werd. Toch ontwikkelde China vlak hierna in 1964 haar eerste atoombom. De grensoorlog tussen China en India eindigde in 1962 in een lokale overwinning voor China, maar zorgde voor internationale verschuivingen. De V.S., Engeland en de S.U. steunden gezamenlijk India na de oorlog. Na dit voorval beschuldigde China de S.U. van het opleggen van oneerlijke grensovereenkomsten en een stadium verder was het communistische bondgenootschap beëindigd. De scheiding werd sterk gevoeld in de directe regio en ZuidoostAzië waar de twee grootmachten vochten om macht en invloed. (Yahuda 1996: pp. 57-61) Tripolaire wereldorde De verhoudingen in de koude oorlog veranderde sterk, vooral door de positie van China. De verhouding tussen de grootmachten in het stadium waarin het conflict zich voordoet, is het meest relevant voor het onderzoek naar de relatie tussen het 3e Indochina conflict en de koude oorlog. De periode was gekenmerkt door een tripolaire wereldorde van de V.S., de S.U. en tot in zekere mate China. Deze tripolaire wereldorde ontstaat wanneer het communistische blok zich opdeelt. De invloed van China op de mondiale politiek in het tijdperk rond de derde Indochina oorlog, moet echter niet overschat worden. In verhouding tot de V.S. en de S.U. was zij zowel economisch als militair onderontwikkeld. De regionale invloed van China in Zuidoost-Azië was echter wel van groot belang voor de analyse. De regio was tijdens de derde Indochina oorlog verdeeld in drie kampen. (Singh 1979: pp. 113-120) Doordat de V.S. in de Vietnam-oorlog verwikkeld waren en hierdoor relatief verzwakten ten opzichte van de S.U., werd China in die periode en in die regio als belangrijke macht ervaren. China kon zich hierdoor succesvol een
22
spilfunctie toe-eigenen en haar hoofddoel; het waarborgen van de onafhankelijkheid, veilig stellen. (Yahuda 1996: pp. 79) Zonder te kijken naar te veel complicerende factoren zoals; politieke ideologieën, veranderingen in de nationale politieke situatie en de invloed van kleinschalige mondiale ontwikkelingen, kan men een vereenvoudigd beeld neerzetten van de verhoudingen tussen de grootmachten. (Yahuda 1996: pp. 79) De dynamiek van de tripolaire wereldorde moeten wij zien in het licht van de toenmalig heersende opvattingen over aangelegenheden van internationale politiek. Het Realisme was in die tijd het meest geschikt om gebeurtenissen in de wereld te verklaren en adequate analyses te maken om beleid op te baseren. Het politiek Realisme is een theoretisch handvat wat men vaak aantreft bij politici in tijden van conflict. Uitgaande van de egoïstische aard van staten en van een permanente conflict- en anarchistische structuur van internationale politiek is dit ook begrijpelijk. De koude oorlog ontstond uit een andere oorlogssituatie; de 2e wereldoorlog en politieke leiders stonden dus met een geconditioneerde mindset in de verhoudingen naar elkaar toe. Wantrouwen en pessimisme over onderlinge samenwerking kenmerkte deze periode. De dynamiek van de koude oorlog heb ik dan ook proberen te beschrijven in termen van het Realisme. Dit is een vereenvoudigde beschrijving van de werkelijkheid waarbij invloed, machtsverhoudingen en eigenbelang van de staat gebruikt worden om de realiteit te beschrijven Dynamiek van de koude oorlog De koude oorlog heeft na de Cuba crisis in 1962, tot aan 1980, mondiaal een minder gespannen karakter. Het Franse woord voor ontspanning; ‘detente’ wordt dan ook gebruikt om deze periode in de koude oorlog aan te duiden. Deze periode is echter voor de regio van Indochina juist enorm woelig en gewelddadig te noemen. De periode van de tripolaire wereldorde (1971-1989) was voor de V.S. strategisch een gunstige periode. Niet alleen konden de V.S. haar eigenbelang beter dienen, ook hadden zij meer greep op het evenwicht tussen de grootmachten. De V.S. zag zich in de meest gunstige positie doordat zij met beide partijen kon onderhandelen, terwijl China en de S.U. in conflict met elkaar waren. Zij hadden alleen de V.S. als onderhandelingspartij. De opening die de V.S. naar China toe had resulteerde niet direct in een meer afwachtende houding van de S.U.. De relatieve zwakte van
23
China ten opzichte van de S.U. maakte dat zij zich bedreigd voelde door de S.U. en aansluiting zocht bij de V.S.. De S.U. ervoer de ‘China-factor’ als een minimale invloed op hun relatief stabiele relatie met de V.S. van dat moment. De S.U. richtte zich dan ook meer op de dynamiek van hun relatie met de V.S. dan op de extra complicatie die China met zich meebracht. Hun opvatting was dat, zolang de V.S. ‘detente’ nastreefden, zij het wel zouden nalaten om de tripolaire situatie te transformeren naar een gemeenschappelijk antisovjet front met de Chinezen. Hierdoor zag de S.U. ook geen belang in het verbeteren van de relaties met China. De V.S. zag China echter als een belangrijke spil in de strategische analyse. (Yahuda 1996: pp. 80-81) China had enorm militair en economisch potentieel en het bewapenen van de Chinezen door de V.S. zou de mondiale situatie compleet veranderen. (Iriye 1974: pp. 144-146) Dit was dan ook een dilemma in de buitenlandse politiek van de V.S.. Chinese bewapening zou zorgen voor sterke overheersing van de V.S., maar zou ook zorgen voor enorme spanningen tussen de V.S. en de S.U.. Aan de ene kant was dit een sterke troef voor de V.S., aan de andere kant dit uitmonden in een erg explosieve situatie. Pas toen de V.S. aan het einde van de koude oorlog op eigen kracht het overwicht verkreeg in de verhouding met de S.U., werd China geen belangrijke factor meer in de strategische beslissingen. (Yahuda 1996: pp. 82) Ongeacht het belang van de ‘China-factor’ in de koude oorlog op mondiaal niveau, op regionaal niveau was zij zeker van belang. Heel Azië en de Pacific hebben de extra spanningen die ontstonden uit de tripolaire wereldorde, in eigen land ervaren. China veranderde van een doelwit van de ‘containment’-politiek tot een bondgenoot van de V.S.. (Yahuda 1996: pp. 82) Hiernaast resulteerden de toegenomen spanningen tussen de S.U. en China als gevolg van de tripolaire wereldorde in regionale spanningen in de gehele Aziatische regio en Zuidoost-Azië in het bijzonder. (Singh 1979: pp. 113) De tripolaire wereldorde had geen invloed op het patroon van bondgenootschappen van de V.S. en de S.U. in de regio, maar wel op die van China. Waar Noord-Vietnam eerst een trouwe bondgenoot was kwam zij tegenover China te staan. Vietnam koos uiteindelijk een kant in het
24
conflict tussen de S.U. en China. De sterkste bondgenoot voor Vietnam was de S.U.. In deze beslissing speelde ook de in hoofdstuk 1 beschreven historische onenigheid tussen China en Vietnam mee. Thailand en Maleisië kwamen aan de kant van de V.S. te staan. Hierbij had de V.S. naast deze twee staten ook nog wisselende bondgenootschappen met Cambodja, Laos en ZuidVietnam. De S.U. was een sterke bondgenoot van Noord- en later verenigd Vietnam en wisselend van Cambodja en Laos. (Yahuda 1996: pp. 79) Het wisselen van bondgenootschappen heeft in de regio te maken gehad met het verschuiven van China in haar bondgenootschap van de S.U. naar de V.S. en met regimeveranderingen in de regio. In het geval van Cambodja is ook het strategisch manoeuvrerende karakter van de leiders van invloed geweest op het wisselen van haar bondgenootschappen. (Nguyen-vo 1992: pp. 109-124)
2.2 De rol van de V.S. Oorlogen zoals die in Europa en door Europese machten werden gevoerd kennen de Amerikaanse burgers niet. Hun oorlogen hebben vanaf de onafhankelijkheidsoorlog tegen Engeland altijd om bevrijding en idealisme gedraaid. De Europese oorlogen om verovering en onderdrukking. Zo hebben de Amerikaanse burgers een totaal andere associatie met oorlog verkregen dan andere burgers en zien zij hun land als voortrekkers en verspreiders van internationale vrijheid, democratische waarden en liberalisme. (Francis Fukuyama in ‘Tegenlicht’, zondag 9 april 2006) Dit idee over de V.S. onder het eigen volk wordt door de overheid actief verspreid en beaamt. In het licht van dit hoofdstuk kan deze andere opvatting over oorlog onder de Amerikaanse burgers gezien worden als een extra vrijheidsgraad voor de staat om oorlogen te voeren. Het kan als een middel gezien worden om de nationale publieke opinie op de hand van de regering te krijgen in het geval van oorlogsvoering. In een democratie speelt de publieke opinie vaak een belangrijke rol bij politieke beslissingen in zwaarwegende zaken, zoals het overgaan tot oorlog. Als een regering handig gebruik kan maken van de sentimenten en opvattingen die leven onder het volk, kan zij de publieke opinie controleren en de internationale politiek bedrijven die zij nodig acht om het eigenbelang van de staat te dienen. Het idee dat de V.S. een bepaalde
25
verantwoordelijkheid en voortrekkersrol heeft op het gebied van democratische verspreiding zorgt ervoor dat zij actief te werk kan gaan in de rest van de wereld. (Yahuda 1996: pp. 110) De andere twee partijen die ik behandel in dit hoofdstuk, de S.U. en China, hebben een meer totalitaire regeringsvorm, waardoor zij makelijker in staat zijn een buitenlands beleid te voeren naar de wil van de regering. Zij hoeven minder rekening te houden met de publieke opinie en hebben in de jaren van de koude oorlog nauwelijks of geen vrije pers en ook geen noemenswaardige politieke oppositie, waardoor kritiek op (buitenlands) regeringsbeleid niet substantieel van de grond komt. Voor de redenen die ik hierboven noem zijn, naast de S.U. en China, ook de V.S. te beschouwen als een rationele egoïstische actor met als enige doel het dienen van het eigenbelang van de staat. De V.S. zag Zuidoost-Azië als een belangrijk front in de strijd tegen het internationale communistische blok en tegen machtsuitbreiding van de S.U.. Als trouwe bondgenoot van de S.U. en in het begin van de oorlog ook van China, was Noord-Vietnam de grootste vijand van de V.S. in de regio. De V.S. waren bang om hun macht in de regio te verliezen als Vietnam herenigd zou worden en de S.U. als bondgenoot zou hebben. Het buitenlandse beleid van de V.S. werd vanuit de ‘containment’ politiek gevoerd. Vanuit deze ‘containment’-politiek werden overal ter wereld, bevriende dictatoriale regimes aan de macht geholpen om de macht van de S.U. in te perken. Hiermee werd de invloed van de V.S. uitgebreid en er werd voorkomen dat in deze landen de communisten de macht zouden grijpen. Ook werden er enorme kosten gemaakt in strategisch onbelangrijke gebieden, om de bondgenoten loyaliteit en beloningen te tonen. (Yahuda 1996: pp. 114) Vietnam werd gezien als sterke regionale macht en was volgens de V.S. het begin van een reeks landen die aan de kant van de S.U. zouden komen te staan als zij herenigd zou worden. Dit hebben de V.S. met grootschalige militaire en economische hulp aan het regime in Zuid-Vietnam proberen te voorkomen. Dit mislukte echter. Na de oorlog beloofde de V.S. humanitaire en economische hulp aan Vietnam in ruil voor de vrijlating van krijgsgevangenen. In 1977 werd over dit voorstel gepraat. Tegen die tijd had de Rode Khmer in Cambodja de macht al
26
overgenomen. Een vergelijkbaar aanbod aan de Rode Khmer werd met een resoluut “nee” beantwoord. (Nguyen-vo 1992: pp.117) De Rode Khmer lieten hiermee blijken absoluut antiAmerikaans te zijn. Tijdens de aanwezigheid van de V.S. in Vietnam, had de toenmalige Cambodjaanse regering het idee dat Cambodja alles moest doen om buiten deze oorlog te blijven en goede relaties te houden met het communistische blok. In 1963 besloot de toenmalige leider, Prins Sihanouk, dan ook om de hulp van de V.S., waarop de gehele militaire capaciteit van Cambodja berustte, niet meer te accepteren en niet langer te gehoorzamen aan de V.S.. (Chandler 1992: pp. 200-201) Dit was voor de V.S. een groot verlies omdat Zuid-Vietnamese rebellen nu alle mogelijkheden hadden om via Cambodja bevoorraad te worden uit Noord-Vietnam. Rond 1968 werd ongeveer 80% van het oorlogsmaterieel voor de slag om Zuid-Vietnam door Cambodja aangevoerd via de haven van Sihanoukville. De verhouding met de Prins was cruciaal voor Noord-Vietnam in hun oorlog tegen het zuiden. Dit betekende wel dat Noord-Vietnam de Cambodjaanse communistische groepen moest manen de Prins met rust te laten en niet te steunen in hun rebellie tegen de regering. (Nguyen-vo 1992: pp. 60) Dit werd binnen de Cambodjaanse communistische organisaties zeer hoog opgevat. Terwijl Cambodja zelf van minder strategisch belang was, werd het door haar ligging, tussen Thailand en Vietnam in, toch als een belangrijke partner van de V.S. beschouwd. Na de hulpweigering werd Cambodja door de Amerikaanse overheid niet langer als belangrijk beschouwd en hervatting van financiële steun werd niet besproken. Men wist in 1968 nog niet dat het grootste deel van de bevoorrading van de Noord-Vietnamezen en de Viet Cong via de haven van Cambodja liep. (Chandler 1992: pp. 201) In 1970 grepen rechtse groepen, voornamelijk afkomstig uit het leger, de macht in Cambodja. Deze groepen waren lange tijd al ontevreden over de aanwezigheid van linkse Cambodjaanse en Vietnamese milities op het grondgebied van Cambodja en de hulp van de prins aan de communisten in Vietnam. Ook vonden zij dat de Prins het land in gevaar had gebracht door het bondgenootschap met de V.S. te verbreken. De nieuwe regering werd geleid door Lon Nol, een oud-generaal en minister van defensie onder de Prins. De coup werd militair en economisch
27
gesteund door de V.S.. Lon Nol was een sterke tegenstander van de Noord-Vietnamese troepen en Vietcong milities op het grondgebied van Cambodja en stopte direct alle steun aan deze groepen. (Nguyen-vo 1992: pp. 60-62) Hij zocht toenadering tot de V.S. en kreeg direct hulp in zijn strijd tegen de aanwezigheid van communistische Vietnamezen en de Rode Khmer, die nu zij aan zij vochten tegen de regeringstroepen. Nu de Prins van het toneel verdwenen was en NoordVietnam haar toevoer kwijt was steunde zij wel volledig de Cambodjaanse communisten tegen Lon Nol en Zuid-Vietnamese troepen. De oorlog tussen de V.S. en Noord-Vietnam werd uitgebreid naar Cambodja waar Lon Nol en de Rode Khmer direct en indirect door beide partijen gesteund werden. (Nguyen-vo 1992: pp. 64-65) In 1973 tekent de V.S. een verdrag met Noord-Vietnam waarin zij het volgende overeenkwamen: de V.S. zouden haar troepen uit Vietnam en Cambodja terugtrekken en Noord-Vietnam zou haar troepen uit Cambodja terugtrekken en een staakt het vuren afkondigen in Vietnam zelf. De Rode Khmer, gesterkt door de steun van China en Noord-Vietnam, bleven zonder de steun van NoordVietnam echter doorgaan met de strijd in Cambodja en kwamen al snel aan de macht. Zo raakt de V.S. zijn bondgenoot toch nog kwijt en kreeg zij er zelfs een grote vijand bij. (http://www.edwebproject.org/sideshow/history, geraadpleegd 24-08-2006)
2.3 De rol van de S.U. Het beleid van de S.U. in Indochina werd voornamelijk bepaald door twee factoren. Deze factoren waren 1) de verslechterde relaties met China en 2) de impact van de oorlog in Vietnam op de regio. Vietnam was een belangrijke macht in de regio en beide mogendheden probeerden via Vietnam de invloed uit te breidden in Indochina. Dit bracht een dilemma voor de S.U. met zich mee. Aan de ene kant wilde de S.U. de Vietnamese leiders van Noord-Vietnam en later heel Vietnam voor zich winnen om een invloedsoverwicht op China in de regio te krijgen. Aan de andere kant probeerde de S.U., in de periode van de Amerikaanse aanwezigheid in Vietnam, toenadering te zoeken met de V.S. om de verhoudingen te verbeteren. (Singh 1979: pp. 111) Te veel steun aan Vietnam zou de V.S. ontstemmen, maar toch zou de S.U., als zij Vietnam als
28
bondgenoot niet wilde verliezen aan China, Vietnam een zekere mate van militaire en economische steun moeten blijven geven. De beste oplossing van het conflict voor de S.U. kon voortkomen uit onderhandelingen, waarbij de S.U. als sterke arm van Vietnam zou optreden. Hiermee stelde zij al haar belangen veilig. Ook zou dit niet tot gezichtsverlies leiden in de socialistische wereld. Hiervan zouden de Chinezen gebruik kunnen maken om hun positie te verstevigen. (Singh 1979: pp. 114) Na de aftocht van de V.S. uit Zuid-Vietnam en de hereniging van het land, koos Vietnam duidelijk de S.U. in plaats van China als voornaamste bondgenoot in de regio. De S.U. had Noord-Vietnam vlak voor het einde van de oorlog nog voorzien van een enorme wapenvoorraad, terwijl de hulp van China steeds meer afnam. Dit was van doorslaggevend belang bij de laatste strijd van Noord-Vietnam tegen de V.S. en Zuid-Vietnam. (Lodha 1997: pp 269) Het verdrag wat de twee landen zouden aangaan om het (militair) bondgenootschap te verzilveren werd echter nog uitgesteld. Ten eerste omdat ze China niet voorbarig wilden afschrikken en ten tweede omdat de Vietnamezen nog hoopten op toenadering tot de V.S. en de ASEAN, een regionale Aziatische verdragsorganisatie die westers georiënteerd was. (Nguyen-vo 1992: pp.122) De keuze van Vietnam was rationeel. China was door de eeuwen heen nooit een betrouwbare bondgenoot gebleken en daarbij was de S.U. een machtigere partner. Dit zorgde er echter wel voor dat het conflict tussen Vietnam en Cambodja onderdeel werd van de spanningen tussen de S.U. en China. (Morris 1999: pp. 119) Toen de grensoorlog tussen Cambodja en Vietnam steeds hardere vormen aannam en steeds meer Vietnamese en Cambodjaanse troepen naar het grensgebied gestuurd werden begon ook China een dreigende houding aan te nemen tegen Vietnam. China stationeerde massaal troepen bij de grens met Vietnam in het noorden. De S.U. zag een goede kans om een het bondgenootschap met Vietnam te versterken. Vietnam had de zekerheid van deze sterke bondgenoot nu hard nodig. (Nguyen-vo 1992: pp. 122-123) Dit bondgenootschap was voor de S.U. van groot belang. Vooral toen de V.S. en China toenadering tot elkaar zochten en de positie van de S.U. hierdoor bedreigd werd, zag zij dit bondgenootschap als een strategisch hoofdelement in de strijd tegen China. Met invloed in Vietnam konden zij invloed verkrijgen in heel Zuidoost-Azië en zo China omcirkelen.
29
De S.U. nam na de hereniging van Vietnam de grootste verantwoordelijkheid voor de economische ontwikkeling en wederopbouw van het land. (Lodha 1997: pp. 220)
2.4 De rol van China Na het vertrek van de V.S., was er een machtsvacuüm ontstaan wat China en de S.U. allebei wilden innemen. (Lodha 1997: pp 220) De vijandelijkheden van China met voormalig bondgenoot Vietnam waren niet constant aanwezig. Vlak voor de 3e Indochina oorlog kwamen China en Vietnam echter weer direct tegenover elkaar te staan. Terwijl China Cambodja steunde in het conflict, stond zij niet achter het nationale beleid van Pol Pot. (Nguyen-vo 1992: pp. 109) China liet blijken dat Vietnamese agressie richting Cambodja zou worden opgevat als een poging van de S.U., om via haar bondgenoten hegemonie in de regio te bereiken. (Nguyen-vo 1992: pp. 110) Om de S.U. af te schrikken besloot China om de betrekkingen met de voormalige vijand; de V.S., aan te halen. Dit had ook afstotend effect op de Vietnamezen, die de V.S. zagen als het grootste gevaar voor alle revolutionaire bewegingen over de hele wereld. (Lodha 1997: pp. 219) Dit alles droeg bij aan de groeiende kloof tussen Vietnam en de S.U. enerzijds en China en Cambodja anderzijds. China gaf zelf aan een hegemoniepositie in de regio na te streven, maar dit niet van anderen te accepteren. De door de S.U. gesteunde expansiedrang van Vietnam was dan ook voor China een heikel punt en waarschijnlijk een hoofdreden om Vietnam aan te vallen in 1980, na de invasie van Cambodja door Vietnam. (Mcgregor 1990, Asian Survey: pp. 267) Voor de militaire steun aan Cambodja had China de hulp van buurland Thailand nodig. Om de hulp via Thailand naar Cambodja te brengen bood China Thailand aan, om de Chinese steun aan de Thaise Communistische partij bij hun gewapende strijd tegen de regering, stop te zetten. (Duiker 1986: pp. 99-101) Het was voor China van belang Vietnam zoveel mogelijk te hinderen in haar expansie en militaireconomische ontwikkeling zonder de S.U. hierbij teveel tegen zich in het harnas te jagen. Het beleid wat China hierbij voerde kan goed omschreven worden met termen als ‘containment’ en
30
‘roll-back’ (Mcgregor, 1990, Asian Survey: pp.267), dezelfde termen die de V.S. gebruikten in haar beleid naar het Sovjetmachtsblok in de wereld. China probeerde, door te dreigen en geweld toe te passen, Vietnam te dwingen om te handelen in lijn met de Chinese belangen. Militaire druk aan de grens met Vietnam en het steunen van de Rode Khmer, maakten deel uit van eenzelfde strategie om Vietnamese macht in de regio te beperken en terug te dringen. China was vooral bang dat de Vietnamezen Cambodja en Laos zouden inlijven bij Vietnam en zo de regio zouden gaan domineren. (Mcgregor, 1990, Asian Survey: pp.267) Vietnam had dankzij vele jaren van oorlog en militaire steun uit de S.U. een grote, ervaren en goed bewapende legermacht opgebouwd. De Chinezen wisten echter dat deze legermacht alleen kon bestaan met materiele steun van de S.U.. Vietnam had na de oorlog met de V.S. niet de economische en industriële capaciteiten om hier zelf voor te dragen. Strategie voor de Chinezen werd dan ook om de militaire druk op Vietnam zodanig op te voeren, dat de S.U. hun steun aan Vietnam als een te zware last zou zien. De hoop van China was dat dit de relatie tussen de S.U. en Vietnam zou verslechteren, waardoor Vietnam minder in staat zou zijn om Chinese druk te weerstaan. Volgens China vergde het conflict in Cambodja het meeste van het Vietnamese militaire apparaat. Hierom werd de Chinese steun aan de Rode Khmer opgevoerd nadat zij de macht had overgenomen. China’s beleid in Cambodja kan gezien worden als een afgeleide van China’s beleid richting de S.U.. (Mcgregor, 1990, Asian Survey: pp.268-269) Mede door de angst voor een Chinees-Amerikaans blok, was de S.U. geneigd de steun die zij aan Vietnam verleende, voor de oorlog in Indochina, af te zwakken in ruil voor betere relaties met China. (Duiker 1986: pp 101)
2.5 Conclusies Conflicten in de regio Zuidoost-Azië bestonden op meerdere niveaus. Indien staten met elkaar in conflict waren was er altijd sprake van een bondgenootschap met één of meer van de drie mondiale/regionale grootmachten: China, de V.S. en de S.U.. De grootmachten mengden zich in ieder conflict door economische-, militaire en politieke steun te geven aan partijen in conflictsituaties. De relatie tussen de grootmachten had zijn weerslag op conflicten in de regio en
31
andersom. Kleinere staten hadden wel zelfbeschikking en de mogelijkheid om los van hun machtige bondgenoot te handelen. Uiteindelijk zal het eigenbelang van een staat voorgaan boven het belang van de bondgenoot. Vietnam stond onder hoge druk van zowel de S.U. als van China om niet te handelen in het conflict. Cambodja leek juist minder voorzichtig in haar handelen dankzij de steun van China. De grootmachten waren steeds voorzichtig in hun inmenging, omdat ze directe confrontatie met een andere grootmacht uit de weg wilden gaan. Één van de redenen hiervoor was, dat het bezit van kernwapens, een afschrikwekkende werking heeft gehad. Hierdoor ontstond een voorzichtig diplomatiek spel, wat gepaard ging met morele, economische en militaire steun aan bondgenoten. Het kwam vaak voor dat de grootmachten hun ideologieën opzij zetten en hun strategische militaire doelen voor lieten gaan. China koos Cambodja als bondgenoot terwijl ze het moorddadige beleid van de Rode Khmer, gericht op het Cambodjaanse volk, afkeurde. Ook stopte China haar steun aan Thaise communisten om de Thaise regering als bondgenoot te verkrijgen bij hun steun aan de Rode Khmer. Terwijl de V.S. zich voordeed als verspreider van vrijheid en democratische waarden, steunde zij meerdere autoritair-militaristische regeringen in de regio (Thailand, Zuid-Vietnam en tijdelijk Cambodja onder Lon Nol) ter behartiging van haar strategische belangen. De V.S. heeft een grote rol gespeeld in de politiek en conflicten in Zuidoost-Azië. Vanuit de doctrine van de ‘containment’ politiek probeerden de V.S. ook in deze regio de macht van de S.U. in bedwang te houden. Zij mengde zich hierom in de Vietnam-oorlog en had in meerdere landen in de regio militaire basissen. Door de politieke instabiliteit, de ligging van de regio en de vermeende vatbaarheid voor het socialisme werd deze regio door de V.S. als cruciaal beschouwd in de koude oorlog. Door het Lon Nol regime te steunen en Noord-Vietnam gezinde troepen te bevechten in Cambodja, waarbij ontzettend veel burgers overleden of dakloos werden, hebben de V.S. bijgedragen aan de groei van de Rode Khmer en het lokale maatschappelijk draagvlak voor deze groep. Ook door met Noord-Vietnam afspraken te maken over Cambodja, zonder de Rode Khmer
32
hierbij te betrekken, heeft de V.S. een bijdrage geleverd aan de breuk tussen de Rode Khmer en de Vietnamese communisten. De verandering van het bondgenootschap van China in de loop van de koude oorlog is een belangrijke ontwikkeling voor de regio geweest. Terwijl China op mondiaal niveau geen grootmacht was zoals de V.S. en de S.U., had zij wel aanzienlijke regionale macht. De S.U. had een sterk bondgenootschap met Vietnam voor ogen om overwicht op China in de regio te krijgen. Hiernaast probeerde de S.U. door ‘detente’ politiek toenadering te vinden tot de V.S.. Terwijl Vietnam eerst met zowel China als met de S.U. samenwerkte koos zij uiteindelijk voor de S.U. in de regionale machtstrijd. Deze duidelijke keuze zorgde voor extra spanningen nu China zich teruggedrongen voelde in de regio door het Vietnamees-Soviet verbond. Vooral toen China en de V.S. toenadering zochten werd dit verbond sterker. Er was, na het vertrek van de V.S. uit de regio, een machtsvacuüm ontstaan en beide landen ambieerden meer invloed in de regio. China was bang dat Vietnam, met behulp van de S.U., ten koste van China, haar macht in de regio zou uitbreiden richting Cambodja en Laos. De Chinezen probeerden een wig te drijven in het bondgenootschap. Door steun te geven aan de Rode Khmer, terwijl men eigenlijk het beleid niet goedkeurde, probeerde China de grensconflicten aan de grens met Cambodja voor Vietnam te verzwaren. Ook voerde China aan haar eigen grens met Vietnam de militaire druk op zodat het Vietnamese militaire apparaat onder hoge druk kwam te staan op kosten van de S.U.. Vooral de rivaliteit tussen China en de S.U. heeft een diepgaande impact gehad op de relatie tussen Vietnam en Cambodja. (Kiernan 1996: pp. 16) Vanwege de schijnbaar irrationele aard van de Rode Khmer, is de mate van invloed die China kon uitoefenen op het beleid van de Rode Khmer, moeilijk te bepalen. Ook speelde mee dat China niet achter het nationale beleid van de Rode Khmer stond. De overhaaste economische hervormingen, etnische en politieke zuiveringen en het feit dat etnisch Chinese Cambodjanen slecht behandeld werden (Kiernan 1996: 288-290) waren hiervan de hoofdoorzaken. Wel is het mogelijk dat de Rode Khmer de Chinese steun aanmerkelijk overschat hadden en daarom dit agressieve beleid voerde richting het veel sterkere Vietnam.
33
De link tussen Vietnamees beleid en Russische belangen was veel duidelijker aanwezig. Toch is er nergens bewijs te vinden dat de aanval van Vietnam op Cambodja is ingegeven door de S.U.. Er zijn aanwijzingen gevonden, hoewel incompleet, dat de S.U. niet op de hoogte was van de Vietnamese plannen. (Morris 1999: pp. 215) Er is sprake geweest van een dubbele situatie. Terwijl Cambodja en Vietnam hun machtige bondgenoten verder dit conflict introkken, voltrok dit conflict zich ook juist omdat China en de S.U. zich in de politiek van Cambodja en Vietnam mengden. Zonder de militaire en politieke steun aan hun kleinere bondgenoten hadden de S.U. en China dit probleem niet gehad, en was het conflict misschien ook niet zo geëscaleerd. Het waren niet de S.U., de V.S. en China die het geweld initieerden. Zij waren echter wel degenen die het geweld faciliteerden en de condities voor dit geweld creëerden.
34
3. Politieke ideologieën in Indochina Volgens Marxistische theoretici zijn conflicten tussen soevereine natiestaten het gevolg van rivaliteit en imperialisme. Deze kenmerken zijn allebei inherent aan de staatsstructuur van kapitalistische regimes. Spanningen en conflicten zijn producten van het eigenbelang van de regerende klasse, niet van de werkende klasse. Als het socialisme het kapitalisme vervangt zal internationale harmonie en pacifisme ontstaan. (Evans & Rowley 1984: pp. 29) Deze opvatting over de pacificerende werking van het socialisme is in strijd met wat er tussen Vietnam en Cambodja heeft plaatsgevonden in 1979. De socialistische waarde van internationale solidariteit zou de twee socialistische landen van oorlog moeten weerhouden. Toch is dit niet het geval geweest. Een hypothese om het bovenstaande te verklaren is dat de twee ideologieën te ver uit elkaar waren gegroeid om nog tot overeenstemming te komen. De ideologische twistpunten groeiden uit tot haat en achterdocht en de twee landen zagen elkaar niet langer als ideologische medestanders. Ook is het mogelijk dat de socialistische bewegingen in essentie een andere aard hadden, dan ze aan de oppervlakte leken te hebben. Op het moment dat politieke ideologieën zich ontwikkelden, bevond de regio zich in een instabiele en chaotische fase van oorlog en geweld. In deze periode vermengde nationalistisch gedachtegoed zich sterk met iedere vorm van politieke ideologie. Politieke ideologieën zoals het Communisme of het Maoïsme zijn termen die door een politieke beweging gebruikt worden om hun opvattingen, over hoe een staat moet zijn, duidelijk te maken. Hoe verschillende politieke groepen met een soortgelijke ideologie in de praktijk beleid toepassen, kan erg van elkaar afwijken omdat men de ideologie anders interpreteert. Een regering wordt ook beïnvloed door een groot aantal bijkomende sociaal-maatschappelijke en economische factoren welke specifiek zijn voor een land of regio. Ook spelen individuele subjectieve factoren van de politieke leiders mee bij de wording van de regeringsvorm en haar ideologie. Dit hoofdstuk onderzoekt alle hierboven genoemde factoren. Hiermee onderzoek ik of de socialistische bewegingen in de landen in essentie een andere aard hadden en wat dit voor invloed
35
had op het conflict. Ook worden in dit hoofdstuk de verschillen en overeenkomsten tussen de twee ideologieën uiteengezet zodat de werkelijke kloof in politieke denkwijze aan het licht komt.
3.1 Nationalistische invloeden in politieke ideologieën In Indochina waren grote antikoloniale en nationalistische bewegingen aanwezig, die na de 2e wereld oorlog steeds actiever werden. Dit uitte zich in conflicten tussen Vietnamese en Cambodjaanse nationalisten aan de grens en in gebieden waar de twee groepen door elkaar wonen. Toch besloten de beide regeringen samen te werken tegen de Fransen toen deze terugkeerden na de 2e wereld oorlog. Dit besluit werd echter tegen de wil van grote groepen Cambodjaanse politici in genomen, die liever de Fransen zagen terugkeren dan een samenwerking met Vietnam aan te gaan. (Chandler 1992: pp. 171-172) Dit had te maken met de angst die onder veel Cambodjanen leefde voor Vietnamees expansionisme. De redenen voor deze angst heb ik in hoofdstuk 1 beschreven. Socialistische revolutionaire ideologieën hebben twee hoofddoelen; 1) het wegnemen van uitbuiting en onrechtvaardige economische relaties uit de maatschappij. 2) het wegnemen van imperialistische overheersing en de nationalistische scheiding tussen volkeren en staten. (Thee 1979: pp. 93) Vooral de tweede doelstelling is nooit bereikt door de socialistische staten. Internationalisme, internationale solidariteit en broederschap zijn allen verloren gegaan aan de nationalistische opstelling van socialistische staten. Gebeurtenissen op de wereld en in Indochina tonen aan, dat het socialisme dramatisch gefaald heeft bij het streven naar haar waarden van menselijk begrip en internationalisme. Terwijl het socialisme een totaal nieuwe, revolutionaire regeringsvorm moest brengen, is gebleken dat oude sociaal-politieke, economische en strategische factoren nog steeds hun impact uitoefenen internationale politiek. (Thee 1979: pp. 94) Hiernaast krijgen revoluties en revolutionaire bewegingen vaak krachtige nationale gevoelens los. Deze nationale gevoelens en de door de revolutie radicaal in beweging gezette sociale krachten kunnen snel tot nationale expansie leiden. De oorlogen in Indochina werden uit naam van het socialisme en
36
internationalisme maar ook uit naam van nationale bevrijding gevoerd. Dit leidde uiteindelijk tot een uitbarsting van nationalisme in de regio. (Thee 1979: pp. 94) Deze postrevolutionaire transformaties kunnen verklaard worden door de stelling dat Marxistische/Leninistische regimes de sociale realiteit beschouwen vanuit een paranoïde wereldbeeld. Marxisten-leninisten verwerpen de rol van toeval en zien de geschiedenis als een samenzwering van de elites tegen het proletariaat. Vaak worden de eigen samenzweringsgedachten en –praktijken geprojecteerd op de andere partij, waardoor paranoïde gevoelens verder versterkt worden. Door revolutie verworven morele waarden, maken dan plaats voor irrationeel en egoïstisch zelfbehoudgedrag, wat zal leiden tot sterk nationalisme. (Morris 1999: 239-240) De Communisten kwamen niet aan de macht als slechts een partij van arbeidersklassesocialisme, maar meer als de radicale nationalistische antikolonialisten. (Evans & Rowley 1984: pp. 30-31)
3.2 De opkomst van het Marxisme Volgens marxisten hebben alle arbeiders dezelfde belangen. Dit zou moeten zorgen voor internationale solidariteit en samenwerking. De arbeidersbelangen zijn in de praktijk echter moeilijk te verenigen vanwege de uiteenlopende nationale situaties. Marxisten pleiten toch voor wederzijdse ondersteuning, niet alleen tussen communistische bewegingen, maar ook tussen alle democratische bewegingen. Om toegepast te kunnen worden in iedere specifieke historische situatie, zal het Marxistische gedachtegoed ondersteund moeten worden met aanvullingen, welke specifiek zijn voor de internationale en de nationale context. (Gilbert 1978: pp. 349) Het communistische internationalisme onderscheid het Communisme van andere politieke arbeidersorganisaties. (Gilbert 1978: pp. 348) Opkomst van de internationale communistische bewegingen De internationale communistische beweging nam in de loop der jaren drie vormen aan. De 1e en 2e internationale communistische bewegingen gingen ten onder bij het uitbreken van de 1e wereld oorlog. De leiders van de nationale communistische groepen kozen de kant van hun eigen land in de oorlog. Na de 1e wereld oorlog werd de 3e grote internationale communistische beweging opgericht vanuit de Russische revolutie. De leiders van de revolutie waren overtuigd
37
internationalisten en geloofden dat overal ter wereld nationale revoluties zouden uitbreken. (http://sfr-21.org, geraadpleegd 24-08-2006) Volgens Lenin moest er een gecentraliseerd leiderschap voor het internationale proletariaat komen, wat de wereldwijde revolutie kon coördineren. Dit moest functioneren als een centraal bestuur indien het internationale proletariaat de macht zou grijpen in de wereld.(http://sfr21.org/internationalism.html, geraadpleegd 24-08-2006) De 3e internationale communistische beweging begon goed, maar werd in de loop der jaren, toen Stalin aan de macht kwam in de S.U., door het merendeel van de communistische wereld gezien als een forum voor Russische internationale politiek. (www.marxists.org, geraadpleegd 24-08-2006)
3.3 Communisme in Zuidoost-Azië Terwijl Marx zijn communistische theorie eigenlijk bedacht en bedoeld had voor de westerse geïndustrialiseerde samenlevingen, sloegen zijn ideeën vooral aan in de armere delen van de wereld die voorheen gekoloniseerd waren. Blijkbaar is voor samenlevingen die te maken hebben met het instorten van hun eigen traditionele instituties en waarden, zoals het geval is bij het wegvallen van een langdurige koloniale overheersing, het communisme een aantrekkelijk alternatief voor de westerse kapitalistische democratie. Naast een duidelijke visie op een eerlijke maatschappij bood het communisme ook heldere wegen naar dit ideaal. (Duiker 1995: pp. 88) Verder waren de dominante levenbeschouwelijke/filosofische stromingen in Vietnam; het Confucianisme/Boeddhisme, en in Cambodja; het Boeddhisme, in overeenstemming met de grondbeginselen van het Communisme. Het Communisme gaat, net als de hiervoor genoemde filosofische stromingen, ook uit van het belang van de gemeenschap boven het belang van het individu. Het kapitalisme benadrukt juist het individu als basis van de politieke cultuur. (Duiker 1995: pp. 89) De burgers en de maatschappijen van Vietnam en Cambodja waren voor deze redenen vatbaar voor op Marxistische theorie gebaseerde ideologieën. Meerdere communistische groepen vormen zich rond 1930 in Vietnam tot een eenheid, de Viet Minh genaamd. Rond die tijd is er in zowel Cambodja als in Laos nog nauwelijks sprake van
38
georganiseerde communistische groepen. (Nguyen-vo 1992: pp. 29) De Commintern (internationale communisten) had de communisten in Zuidoost-Azië al opgeroepen om zich te verenigen in één partij voor Indochina welke in de regio de Commintern kon vertegenwoordigen. In de eerste communistische groepen was men overtuigd dat de revolutie pas goed tot stand kon komen, als deze in de gehele regio tegelijk plaats zou vinden. Om deze reden werd dan ook in Vietnam al de ICP (Indochinese Communist Party) opgericht. (Duiker 1995: pp. 90) Pas in 1944 werd in samenwerking met de Thaise communistische partij in Cambodja de eerste antikoloniale verzetsgroep opgericht. Deze was echter voorlopig niet volledig communistisch van aard en ook nauwelijks gelieerd aan de ICP. De Cambodjaanse verzetsleiders leken de Vietnamezen niet te vertrouwen. (Nguyen-vo 1992: pp. 30) Dit leidde in Cambodja tot sporadische gevechten tussen de Viet Minh en sommige van de Cambodjaanse verzetsbewegingen. Toch groeide de invloed van de Viet Minh in het Cambodjaanse verzet en in 1950 werden stappen gezet om het communistische verzet te organiseren. Nadat de Fransen de Indochinese staten erkenden en hun meer vrijheid en zelfbeschikking toekenden, richtten de communisten in 1951 hun gemeenschappelijke partij op. (Nguyen-vo 1992: pp. 32) Uiteindelijk zorgde de Geneefse conventie in 1954 voor de machtsovername van de communisten in Noord-Vietnam. Zij begonnen de maatschappij om te vormen naar Maoïstisch model, maar kwamen hier na een aantal jaren op terug. Het bleek dat de door China opgedrongen methoden voor Vietnam niet werkten, zodat men terugkeerde naar een meer Marxistisch/Leninistisch model. (Duiker 1995: pp. 102) Allereerst werden de communistische bewegingen in Vietnam, Laos en Cambodja door het westen gezien als onderdeel van de wereldwijde verspreiding van het internationale communisme. De Vietnamese communisten zouden onderdeel zijn van en gestuurd worden door de communisten in de S.U. of China. De Cambodjaanse en Laotiaanse communisten zouden op hun beurt weer voortgebracht zijn en bestuurd worden door Vietnam. De oorlog en politieke wanorde in Vietnam is één van de inspiratiebronnen voor Indochinees communisme is geweest. Ook omdat Vietnam in de regio het meest ontwikkeld en dichtbevolkt is. Het was onvermijdelijk dat Cambodja en Laos sterk onder de invloed stonden van deze regionale macht en haar ideologie. De communistische bewegingen in Laos en Cambodja hebben echter nooit simpelweg onder controle gestaan van de Vietnamese communisten. Wel namen ze de Vietnamese Viet Minh als voorbeeld voor hun eigen organisatie. (Evans & Rowley 1984: pp. 281-282)
39
3.3.1
Tegenstellingen in het socialistische blok
Het ontstaan van het Indochinees Communisme en de oprichting van de ICP vonden in Vietnam plaats. Ook bestond de ´regionale´ beweging bijna geheel uit Vietnamezen en namen de Vietnamezen in Indochina, tijdens de koloniale periode, veel van de hogere maatschappelijke posities in. Dit leidde, in de rest van Indochina, tot een afkeer van de door Vietnam geleide regionale revolutie en de ICP in het bijzonder. (Thee 1979: pp. 95-97) Toen de communisten in Cambodja en Laos in hun eigen land een politiek-sociale basis ontwikkelden, pasten ze zich aan de nationale politieke omgeving aan. Zij bevonden zich, in een veel minder door moderniserende sociale krachten gedreven omgeving, waardoor hun ideologische band met Vietnam afnam. (Evans & Rowley 1984: pp. 281-282) Toch sloten de Laotiaanse communisten aan het einde van oorlog tussen Noord- en Zuid-Vietnam een samenwerkingsverdrag met de Vietnamezen. Ze lieten hierbij ook Vietnamese troepen toe op hun grondgebied. De Cambodjaanse Rode Khmer moest, ondanks pogingen van Vietnam tot samenwerking, niets hebben van de in hun ogen Vietnamese pogingen heel Indochina te kolonialiseren. (Evans & Rowley 1984: pp. 280-284) Vietnamese communisten beschouwden de Rode Khmer als Maoïstische fanaten die de `eigenlijke` authentieke volksrevolutie tegenhielden en de macht naar zich toe trokken. Zij zouden door hun focus op landarbeiders en hun negatieve houding richting de stedelijke werkende klasse, het hele stadsleven vernietigen en daarmee de ware communistische revolutie tegengaan. (Evans & Rowley 1984: pp. 285) Het beleid van de Rode Khmer, terwijl het was gebaseerd op Maoïstische doctrines, nam vanaf het begin van de regeringsperiode draconische vormen aan. Volgens de gehele socialistische wereld, was dit niet in overeenstemming met het Maoïstisch gedachtegoed. Wat in Cambodja gebeurde was niet alleen voor het westen een schokkende gewaarwording, ook in de socialistische wereld was men flink geschokt. Het regime weerspiegelde een extreme degeneratie van de socialistische ideologie en haar nobele doelen. Een wrede mix van Jacobijnse terreur, radicale landarbeiderideologie, doctrinaire revolutionaire ijver en nationalistische driften brachten Cambodja en haar burgers aan de afgrond. Volgens Vietnamese communisten was er sprake van een groot verschil in de ideologieën, waarbij de
40
Vietnamese ideologie gestoeld was op de Commintern traditie, terwijl de ideologie van de Rode Khmer gevormd was door irrationele denkwijzen en de ideologische breuk tussen China en de S.U.. (Thee 1979: pp. 8) Zowel Cambodja als Vietnam ging uit van een tweezijdige revolutionaire strijd. 1) De nationale klassenstrijd en 2) de internationale strijd tegen vijandelijke kapitalistische regimes die meewerkten aan de onderdrukking van het internationale proletariaat. Ideeën over de definitie van het proletariaat en de basis voor revolutionaire mobilisatie verschilde echter sterk. De Rode Khmer zag de positie van de landarbeider en de hervorming van de landbouw als basis voor de revolutie. De communisten in Vietnam zagen de revolutie als gevolg van de uitbuiting van de stedelijke arbeider door de industriële bourgeoisie. Tussen de twee landen ontstond er een ideologisch conflict over de aard van het proletariaat en de authenticiteit van de revolutie. In Vietnam zag men de Rode Khmer als beweging die de echte nationale revolutie in de weg zat en daardoor ook een obstakel vormde voor de algemene revolutie in Indochina. De Rode Khmer zag de Vietnamese communisten waarschijnlijk ook als niet authentieke revolutionairen en als regionaal imperialistische machthebbers. Hier is echter geen niet-speculatieve informatie over te vinden in de literatuur. De Maoïstische Rode Khmer koos andere wegen om haar politieke doelen te bereiken. Het belang van de menselijke wil werd sterk benadrukt ten opzichte van objectieve factoren zoals militaire en economische macht. Voor de Rode Khmer had dit tot gevolg, dat zij niet realistisch naar de economie en de maatschappelijke veranderingen keek, met alle dramatische gevolgen van dien.(Morris 1999: pp. 11-12) Vietnam zag deze irrationele instelling als erg dreigend en onvoorspelbaar. Zij vertrouwde de Rode Khmer hierdoor absoluut niet. (Lodha 1997: pp. 294)
3.3.2
Realisme en irrationalisme in communistisch Zuidoost-Azië
Volgens de theorie van het Realisme in de internationale betrekkingen, zal een staat zich in zijn acties beperken, indien er sprake is van een machtsverhouding ten nadele van deze staat. Als een staat militair en economisch zwakker is, heeft zij op internationaal vlak relatief minder macht.
41
Als rationele egoïstische actor, is het niet logisch om je tegen een land te keren, wat een militaire macht bezit, welke vele malen groter is dan de eigen. Dit is wel logisch als de kleinere staat gesteund word door een nog grotere macht. Kleinere staten handelen hierdoor voorspelbaar dan grote staten. (Morris 1999: pp. 238-239) Deze theorie leek echter in de recente historie van Indochina niet op te gaan. De Rode Khmer handelde irrationeel richting Vietnam en Vietnam handelde irrationeel in haar relatie met China. Zowel Cambodja als Vietnam was in conflict met een veel machtigere staat. De grootmachten, China en de S.U., calculeerden voorzichtig al hun acties richting elkaar en richting de kleinere regionale machten. Ook Vietnam reageerde weloverwogen en calculerend richting Cambodja, terwijl in een andere relatieverhouding, ditzelfde land irrationeel gedrag vertoont. Dit irrationele gedrag van de zwakkere partij in een conflictsituatie is uitzonderlijk geweest in de geschiedenis. In beide voorbeelden van dit gedrag ging het om staten met Marxistisch-leninistische grondslag. Paranoïde denkwijzen en het ontstaan van een paranoïde politieke cultuur zijn vaak inherent aan Marxistisch-leninistische regimes. Deze regimes creëerden een enorme geheime dienst en oefenden op grote schaal staatscontrole uit, wat een diepe impact had op de individuen in de staat en hun privacy. Ook werden er terreurcampagnes tegen het eigen volk gehouden, om de vermeende interne en externe vijanden van de revolutie te bestrijden. Dit voedde de aanwezige paranoïde politieke cultuur nog eens extra en resulteerde in een verstoort beeld van de echte maatschappelijke situatie. (Morris 1999: pp. 13-14) Een tweede karakteristiek van Marxistischleninistische regimes is de blinde overtuiging, dat hun ideologie de enige juiste is en dat het hieruit voortkomende militair en politiek handelen, zal leiden tot de overwinning ongeacht de objectieve situatie. Deze psychologische dimensie is verbonden aan de politieke ideologie die de onvermijdelijke overwinning voorschrijft aan de ware gelovigen en hun rechtvaardige zaak. (Morris 1999: pp 14) De ideologie en de politici dragen zelf bij aan de irrationele wereldvisie van het regime. Zodra je gelooft in de maakbaarheid van de realiteit, verlies je het geloof in een vaststaande ‘objectieve’ realiteit en kan je je hier ook niet langer op rationele wijze meer in bewegen. Het negeren van de realiteit ten gunste van het ideaal resulteert, vanuit het perspectief van de buitenwereld, in irrationeel gedrag. Militair en economisch beleid werden gebaseerd op idealistische doctrines en
42
niet op gedegen onderzoek of empirische bevindingen. Vooral in Cambodja neemt dit extreme vormen aan tijdens het bewind van Pol Pot, waar miljoenen mensen het slachtoffer zijn van het handelen van de staat en het beleid wat zij uitvoert.
3.4 Conclusies Met het Marxisme als basis zijn er meerdere van elkaar afwijkende ideologieën ontwikkeld en toegepast in verscheidene staten. Nationale sociaal-maatschappelijke, economische en culturele verschillen leiden tot andere toepassingen van de theorie van Marx en tot verschillende varianten van de socialistische staatsvorm. Ook hebben de persoonlijke opvattingen van de leidinggevenden hun invloed op de politieke ideeën van een groep en op de uiteindelijk te bereiken staatsvorm en haar beleid. Radicale socialistische ideologieën streven naar een totale, eventueel gewelddadige, omwenteling van het politieke systeem. Hierbij kunnen verschillen in opvattingen snel leiden tot spanningen en conflict. Er hebben zich meerdere conflicten voorgedaan tussen socialistische staten. Deze constatering staat echter haaks op de grondbeginselen van het gedachtegoed van Marx. Het communisme zou transnationaal moeten zijn en zou alle onderdrukte arbeiders over de gehele wereld, moeten verenigen in een internationaal proletariaat. Dit ideaalbeeld schetst oorlogen tussen landen af als oorlogen tussen de bourgeoisie van verschillende natiestaten, waar het proletariaat slachtoffer is van de machtstrijd tussen deze bourgeoisie. Wanneer de wereldwijde revolutie plaats vindt en overal ter wereld communistische partijen aan de macht komen, zou er geen oorlog meer zijn. Ook zouden uiteindelijk nationale grenzen ophouden te bestaan. Een verklaring voor het gebrek aan solidariteit tussen de communisten in Zuidoost-Azië is dat de communistische bewegingen een sterke nationalistische inslag hadden. De communisten kwamen over het algemeen voort uit antikoloniale- en andere verzetsgroepen, zoals in Vietnam het verzet tegen de V.S.. De communisten bevinden zich in een tweezijdig dilemma. Aan de ene kant zijn zij voorstanders van internationalistische idealen, aan de andere kant ligt haar basis in het verzet tegen buitenlandse overheersing en is er zijn de communistische groepen vaak xenofobisch en
43
nationalistisch ingesteld. Vooral in Cambodja waren anti-Vietnamese sentimenten sterk aanwezig door de angst voor Vietnamese overheersing. Communistische groepen beschouwen de huidige wereldorde als een samenzwering tegen de arme arbeiders en lagere sociale klassen. Deze opvatting is inherent aan de beginselen van Marxistisch-leninistische gedachtegoed en kan leiden tot een verstoord wereldbeeld en irrationele denkwijzen. Vooral de Rode Khmer zag, grotendeels onterecht, bij de eigen organisatie en onder de burgerbevolking, overal vijanden van de staat. Vietnamezen werden hierbij als de grootste vijanden gezien. Tussen Vietnam en de Rode Khmer was sprake van ideologische onenigheid over de aard van het proletariaat en de authenticiteit van de revolutie. In Vietnam zag men de Rode Khmer als beweging die de echte Cambodjaanse revolutie in de weg zat en daardoor ook een obstakel vormde voor de algemene revolutie in Indochina. De Rode Khmer zag de Vietnamese communisten waarschijnlijk ook als niet authentieke revolutionairen en als regionaal imperialistische machthebbers. De Maoïstische Rode Khmer koos andere wegen om haar politieke doelen te bereiken. Het belang van de menselijke wil werd sterk benadrukt ten opzichte van objectieve factoren zoals militaire en economische macht zoals de Vietnamezen dat deden.
44
4. Recente interstatelijke twistpunten Voor het uitbreken van een gewapend conflict tussen twee landen, is er eerst sprake van een negatieve spiraal in de verhoudingen, welke uiteindelijk leidt tot het volledig stopzetten van de communicatie en het overgaan tot gewelddadige acties. Hierbij worden de daden van de andere partij negatief uitvergroot. Zo zal gewezen worden naar onvolkomenheden en misstappen van de andere partij waarbij deze, terecht of onterecht, uitgelegd worden als vijandelijkheden. Ook kunnen gebeurtenissen uit het verleden opgerakeld worden als er zich een nieuw conflict voordoet.1 Dit hoofdstuk onderzoekt de recente twistpunten tussen Cambodja en Vietnam, die in de literatuur in verband worden gebracht met het conflict.
4.1 Cambodjaanse en Vietnamese communisten Uiteindelijk is de regering van een natie verantwoordelijk voor de door in haar opdracht uitgevoerde daden. De oorlog tussen Vietnam en Cambodja werd gevoerd in de tijd dat heel Vietnam onder leiding stond van de communistische partij, terwijl in Cambodja de Rode Khmer aan de macht was. De Rode Khmer had echter pas in 1975 de macht overgenomen van het regime van Lon Nol, welke op haar beurt pas in 1970 de macht overnam van Prins Sihanouk. De Rode Khmer was een organisatie die al sinds de jaren 60 bestond en zij had sinds haar bestaan al relaties met de Vietnamese communisten. (Chandler 1999) Onenigheden tussen de twee communistische groepen, die speelden voor het aan de macht komen van de Rode Khmer, zijn hierom ook van belang om latere twistpunten te onderzoeken. Voordat Lon Nol de macht overnam van Prins Sihanouk, bestond de communistische beweging in Cambodja uit drie verschillende groepen. De groep van Pol Pot, welke later de macht zou overnemen van Lon Nol, had van deze groepen de slechtste relatie met Vietnamese Communisten. Noord-Vietnam was voor de bevoorrading van haar guerrillatroepen in het Zuiden (Viet Cong) afhankelijk van de medewerking van Prins Sihanouk. Hij stond toe dat Cambodjaans grondgebied werd gebruikt voor de bevoorrading van de Viet Cong in Zuid-Vietnam. In ruil 1
Colleges afstudeerproject conflictstudies: G. Junne
45
hiervoor zou Vietnam de communistische groepen in Cambodja niet steunen. De regeling van Sihanouk met Noord-Vietnam was een doorn in het oog van de Cambodjaanse communisten en had de relatie tussen de communistische groepen verslechterd. De groep van Pol Pot bevond zich in het Noordoosten van Cambodja waar veel Vietnamese activiteit gaande was. Dit kan een reden geweest zijn voor de extra slechte verhouding tussen de groep van Pol Pot en de Vietnamezen. (Morris 1999: 39-44) De communistische groepen uit Cambodja en Vietnam waren officieel niet in conflict. Er werd gesproken over solidariteit en revolutionaire vriendschap. Toch kwamen er voortdurend gewapende incidenten voor tussen Vietnamezen op Cambodjaans grondgebied en de Rode Khmer. De Rode Khmer zag de aanwezigheid van de Vietnamezen en de door Vietnam getrainde Cambodjaanse troepen die vochten tegen het regime van Lon Nol, als bedreigend en ongewenst. (Nguyen-vo 1992: pp 66) Noord-Vietnam zag de operatie in Cambodja als onderdeel van de, door Vietnam geleide, regionale communistische revolutie en beloofde meewerkende Cambodjaanse communistische groepen zeggenschap in de nieuw te vormen communistische partij van Cambodja. Dit leverde veel weerzin op bij Cambodjaanse communisten die liever zelf de regie uitdeelden. (Nguyen-vo 1992: pp 68-69) Vietnamese communisten zagen liever andere, meer bevriende, communistische groepen aan de macht in Cambodja. Zij hoopten op een door Vietnam gecontroleerde communistische regering met een door hun getraind leiderschap. Toch konden zij, mede door de oorlog in hun eigen land, niet voorkomen dat de Rode Khmer aan de macht kwam. De Rode Khmer had de overwinning in eigen land gedeeltelijk aan de Vietnamese aanvallen op de Cambodjaanse regeringstroepen te danken. Ook liet Vietnam de wapenleveranties van China aan de Rode Khmer over haar grondgebied toe. Toch bleef de Rode Khmer de Vietnamese communisten wantrouwen. (Morris 1999: pp. 67-68)
46
4.2 Historische onenigheid Zoals in hoofdstuk 1 al beschreven zijn Cambodja en Vietnam in het verleden al meerdere malen in conflict geraakt. Voordat de Fransen Indochina koloniseerden, veroverde Vietnam grote delen van Cambodja en had zij sterke invloed op de Cambodjaanse politiek. Historische conflicten beïnvloedde de verhouding tussen de beide landen. Zowel in Cambodja als in Vietnam had de burgerbevolking sterke negatieve opvattingen over het andere volk. Dit hoofdstuk onderzoekt de belangrijkste factoren van historische onenigheid.
4.2.1
Historische territoriale claims
Al sinds de 18e bestaat er tussen de Vietnam en Cambodja onenigheid over territoir. Het gaat om Kampuchea Krom, een vruchtbare streek in het zuiden van het huidige Vietnam, bestaande uit de Mekong-Delta en Ho Chi Minh city. Het gebied behoorde oorspronkelijk tot Cambodja, maar werd in de 18e eeuw het stapsgewijs veroverd door Vietnam. Door zijn huwelijk met een Vietnamese prinses stond toenmalige Cambodjaanse koning Vietnamese boeren toe zich in de Mekong-delta te vestigen. De nieuwe koningin zorgde voor een toestroom van Vietnamezen naar Kampuchea Krom, waar zij te werk werden gesteld als arbeiders. De Vietnamese keizer moedigde de toestroom van Vietnamezen naar Kampuchea Krom en het stichtten van Vietnamese nederzettingen in dit gebied aan. Ook hadden de Vietnamezen toestemming gekregen om belastingen te heffen en militaire posten op te richten in Cambodjaanse gebieden, waar veel Vietnamese burgers woonden. Cambodja was erg inschikkelijk naar Vietnam toe omdat zij een sterke bondgenoot nodig had vanwege haar grensconflict met de Thai. Door de groei van Vietnamese nederzettingen, inmenging in Cambodjaanse lokale politiek en militaire acties kwam Kampuchea Krom uiteindelijk in Vietnamese handen. (Nguyen-vo 1992: pp. 1-5) Toen de Fransen arriveerden in Indochina stopte de verovering van Cambodjaanse gebieden door Vietnam, maar werden de grenzen hertrokken ten nadele van Cambodja. Kampuchea Krom werd als koloniaal bestuursgebied door de Fransen bij Vietnam gevoegd onder de naam Cochinchina. Deze amputatie van territoir werd formeel vastgelegd in verdragen die alleen door de Fransen
47
waren getekend zonder de toestemming van de Cambodjaanse koning. (Morris 1999: pp 32) Terwijl er geen gehoor werd gegeven aan de claims is Cambodja toch nooit opgehouden Cochinchina, wat na de koloniale periode weer Kampuchea Krom genoemd werd, officieel te claimen. Volgens Cambodja voerde Vietnam een systematisch raciaal beleid in Kampuchea Krom, waarmee Vietnam probeerde alle aanwijzingen van het Cambodjaanse culturele karakter van het gebied uit te wissen. (Leifer 1961: pp 367-369) Het claimen en terugveroveren van Kampuchea Krom werd een centraal thema van de Rode Khmer. Zij hadden het als doel gesteld om de grenzen van Cambodja te herstellen naar de oude staat van voor de Vietnamese veroveringen. Het werd als patriottisch beschouwd om te zeggen dat Kampuchea Krom heroverd moest worden. (Kiernan 1996: pp 360-361)
4.2.2
Expansionistische neigingen van Vietnam
Vietnamese cultuur en politieke instituties zijn grotendeels het product van overgenomen Chinese modellen. Ook het Vietnamese wereldbeeld is afgeleid van het Chinese wereldbeeld. Dit had tot gevolg dat de Vietnamezen de autoriteit van hun keizer gerechtvaardigd zagen door een ‘mandaat uit de hemel’. Zij vonden dat ook buitenlanders de keizer moesten eerbiedigen. Naar Chinees model creëerden de Vietnamezen ook een autoritair regionaal stelsel waarin de macht van hun keizer en hun staat centraal stond en waarbij omwonende volkeren als buffer moesten dienen voor vijanden en tributen moesten betalen aan de keizer. (Nguyen-vo 1992: pp. 134-135) Het Vietnamese keizerrijk beschouwde haar beschaving als superieur. Onderwerping van ‘barbaarse’ volkeren aan de keizer van Vietnam werd als normaal beschouwd en veroveringen vanuit deze denkwijze kwamen veelvuldig voor. (Morris 1999: pp. 24) Vietnam was meerdere malen en vaak voor langere periodes onderworpen door China of fungeerde als tribuutstaat voor China. Om weerstand te kunnen bieden aan de Chinese veroveringsdrang probeerde Vietnam haar macht uit te breiden. Voor de Vietnamezen was het duidelijk dat als zij wilden overleven in de regio, zij haar buurstaten moesten onderwerpen en
48
invloed moesten uitoefenen op de regio. Dit was een zaak van nationale veiligheid. (Nguyen-vo 1992: pp. 15-16) Gevolg van bovenstaande was de vernietiging van Champa, verovering van grote gebieden van Cambodja en Laos en het voor lange tijd onderwerpen als tribuutstaat van deze landen. Vietnam veroverde niet alleen territoir van haar buurlanden, maar probeerde ook haar cultuur op te dringen aan de inwoners van de veroverde gebieden. Vietnam plaatste haar eigen politieke bewindslieden op alle niveaus van bestuur. In Kampuchea Krom probeerde Vietnam de Cambodjaanse kleding, taal en landbouwmethoden te veranderen in die van Vietnam. Ook probeerde zij de Cambodjaanse Boeddhistische stroming te veranderen in de Vietnamese Boeddhistische stroming. Deze culturele arrogantie had een diepe impact op de gewone burger en heeft bij Cambodjanen een sterk gevoel van wantrouwen en haat achtergelaten. (Morris 1999: pp. 25)
4.2.3
Anti-Vietnamees sentiment in Cambodja
De hiervoor genoemde factoren; de Vietnamese expansiedrang, de verovering van Kampuchea Krom en de culturele arrogantie hebben bij het Cambodjaanse volk geleid tot sterke antiVietnamese sentimenten. Dit werd versterkt in de koloniale periode door het Franse beleid in Indochina. De Vietnamezen werden door de Fransen economisch en politiek voorgetrokken op de Cambodjanen. Hiernaast voedden de Fransen het anti-Vietnamese sentiment om eenheid binnen de antikoloniale bewegingen van Indochina tegen te gaan. Tijdens het Franse bewind in Cambodja werden Vietnamezen aangesteld als bestuurders voor het koloniale regime. De Fransen hadden ook de voorkeur voor Vietnamezen bij het werk op de rubberplantages en in de dienstensector. Zij waren hoger opgeleid dankzij het Franse scholingssysteem wat zich voornamelijk in Vietnam bevond en op Vietnamezen richtte. (Nguyen-vo 1992: pp. 18) Ook kwamen veel Vietnamezen, samen met veel Chinezen, als immigranten naar Cambodja en vestigden zich als kleine ondernemers in de steden, waarbij ze bijna alle Cambodjaanse kleine ondernemers verdrukten. (Pouvatchy 1986: pp. 441) Phnom Penh was na de 2e wereld oorlog voor het grootste deel bevolkt door niet-Cambodjanen, waarvan 26%
49
Vietnamees. Dit alles had tot gevolg dat de Vietnamezen in Cambodja als onderdeel van het Franse onderdrukkingsapparaat werden gezien. De antikoloniale sentimenten werden hierdoor gedeeltelijk geprojecteerd op de Vietnamezen. (Morris 1999: pp 32) De relatie tussen Vietnamezen en Cambodjanen was voor de Fransen van strategisch belang. Als de volkeren van Indochina zich zouden verenigen tegen de koloniale machthebber, kon dit negatieve consequenties hebben voor de Fransen. Zij probeerden dan ook om verdeeldheid te zaaien door historische onenigheid te voeden. Een voorbeeld hiervan is het verbod voor Cambodjanen op het belijden van het Caodai-isme, een nieuwe religieuze stroming, die alle lokale religieuze stromingen in zich verenigde. De Fransen zagen deze nieuwe religie als een antikoloniale organisatie die tot doel had Vietnamezen en Cambodjanen te verenigen. Zij probeerde het Caodai-isme af te beelden als een Vietnamees plot om de Cambodjaanse naïviteit uit te buiten en stonden alleen Vietnamezen toe de religie te bedrijven. (Nguyen-vo 1992: pp 2425) Ook Lon Nol en later de Rode Khmer probeerden de, in de Cambodjaanse volkscultuur ingebakken haat tegen de Vietnamezen, in hun voordeel te laten werken. Het moment dat de Rode Khmer aan de macht kwam in 1975 begon zij Vietnamese inwoners van Cambodja te doden en te deporteren. Ook werden er direct Vietnamese stellingen aan de grens bestookt. Zo probeerde het Rode Khmer regime, met acties die onder het volk populair waren, het volk te verenigen achter de nieuwe leiders. (Pouvatchy 1986: pp. 447)
4.3 Onrust en opstanden aan de grens In de aanloop naar de massale invasie van Cambodja door Vietnamese troepen, deden zich talrijke gewapende incidenten voor in het grensgebied. Aanvallen en artilleriebeschietingen van de Rode Khmer op Vietnamese dorpen, slachtpartijen onder etnische minderheden, opstanden onder de bevolking, grootschalige steun aan de oppositie in Cambodja door Vietnam en Cambodjaanse hulp aan het verzet in Kampuchea Krom door etnische Cambodjanen.
50
In 1977 verbrak de Rode Khmer alle diplomatieke relaties met Vietnam door stukgelopen onderhandelingen over territoir tussen beide landen. (Pouvatchy 1986: pp. 447-448) Voor 1977 was er vaak sprake van militaire confrontatie aan de grens tussen veelal zwaarbewapende, maar slecht gedisciplineerde troepen. Het is onduidelijk of deze militaire acties centraal aangestuurd werden of het gevolg waren van lokale spanningen tussen de militairen aan beide kanten van de grens. Deze situatie deed het wantrouwen tussen de regeringen stijgen. Pol Pot en zijn collega’s waren in de veronderstelling dat de etnische Khmer in Kampuchea Krom een opstand aan het voorbereiden waren. Zij hadden steun verleend aan de beweging en mensen gestuurd om de opstand te helpen organiseren. Deze groep was echter te slecht bewapend en georganiseerd om een opstand van enige betekenis op te zetten. (Chandler 1992: pp 220) Op 30 april 1977 vielen Rode Khmer eenheden Vietnamese dorpen bij de grens aan. Huizen werden verbrand en honderden burgers werden gedood. Hierna volgden nog een aantal soortgelijke aanvallen op Vietnamees grondgebied. Voor deze aanvallen werd direct opdracht gegeven door de leiding van de Rode Khmer. De Vietnamese leiders waren verrast door deze irrationele, strategisch onlogische aanvallen en stonden onder zware druk van lokale autoriteiten om de grensgebieden te beschermen en de Rode Khmer aan te pakken. De Vietnamese leiders waren echter terughoudend over een grootschalige wraakactie en een langdurig militair conflict met Cambodja. Na de éénwording van Vietnam waren er genoeg interne problemen en daarnaast wilde Vietnam China ook niet provoceren. (Morris 1999: pp. 99-100) Vietnam verkoos een strategie waarbij Cambodjaanse opstandelingen gesteund werden om Pol Pot en zijn directe medestanders te verdrijven. In december 1977 besluit Vietnam om de nog steeds regelmatig aanvallende Rode Khmer af te schrikken met grootschalig vertoon van haar militaire macht. Na bij deze inval de Rode Khmer grote verliezen te hebben toegebracht, trekken de Vietnamese legers zich weer terug. (Morris 1999: pp. 101-103) De opzet van de actie, de Rode Khmer afschrikken, slaagt echter niet. De Rode Khmer claimt de overwinning en propageert dat de legers van de Rode Khmer de Vietnamese terugtrekking hebben veroorzaakt. Terwijl de Rode Khmer Vietnam nu als grote agressor aanwijst, blijft zij zelf doorgaan met het uitvoeren van aanvallen op Vietnamese dorpen en grensposten. (Nguyen-vo 1992: pp. 100)
51
In de literatuur is niet duidelijk te vinden of de leiders van de Rode Khmer onbetrouwbare informatie van hun legerleiders kregen over de terugtrekking van Vietnam, of dat zij dit puur als propaganda gebruikten en zelf volledig op de hoogte waren van de eigenlijke situatie. Waarschijnlijk is het een combinatie van beide factoren geweest. Legerleiders met slecht nieuws werden vaak als verraders beschouwd omdat, vanuit de irrationele gedachtegang van de leiders van de Rode Khmer, er geen fouten konden worden begaan. De Rode Khmer stelde zelfs dat iedere Cambodjaanse soldaat 30 Vietnamese soldaten zou kunnen doden. Dit zou kunnen zorgen voor onjuiste, veel te positieve, informatie van het front. Ook verdraaide de Rode Khmer alle gebeurtenissen in haar propaganda om de bevolking achter het regime te houden. De hiervoor al genoemde Vietnamese strategie, waarbij Vietnam oppositie groepen in Cambodja zelf steunde, bleef ondanks de aanhoudende militaire agressie van de kant van de Rode Khmer, politiek gezien een aantrekkelijke optie. In plaats van met een grootschalige invasie zouden de Vietnamezen met relatief weinig inspanning het gevaar kunnen afwenden. Een invasie zou China kunnen provoceren en eventueel Laos kunnen afschrikken in het bondgenootschap met Vietnam. Het in Cambodja door Vietnam gesteunde en opgezette ‘bevrijdingsleger’ bestond voornamelijk uit gevluchte Cambodjaanse burgers en gedeserteerde Rode Khmer. De loyalistische politie en militaire eenheden van Pol Pot waren echter te machtig. Hierdoor bleek deze strategie op den duur voor Vietnam niet te werken. Een massale aanval leek nog de enige oplossing. (Morris 1999: pp. 105-107) 4.4 Conclusies Hoewel zowel Cambodja als Vietnam na de staatsgreep van de Rode Khmer communistisch waren, bestond er onder de Rode Khmer een afkeer van de Vietnamezen. De Rode Khmer zag de Vietnamese toenaderingspogingen als hypocrisie nadat zij tijdens de strijd voor de Cambodjaanse revolutie niet gesteund werd door Vietnam. Ook verdacht zij de Vietnamezen, bij hun pogingen communistisch Indochina te verenigen, van verkapt imperialisme. De Vietnamezen waren van mening dat een verenigd communistisch Indochina onder Vietnamese leiding, de beste strategische uitkomst was voor Vietnam. De Rode Khmer keerde zich fel tegen deze plannen en beschouwde Vietnam bij voorbaat als vijandig. De angst voor politieke infiltratie en
52
machtsovername zorgde voor sterke anti-Vietnamese sentimenten bij de Rode Khmer. Belangrijk voor de Rode Khmer was om het Cambodjaanse volk achter zich te krijgen in haar afkeer van Vietnam. Hier zou er een breder draagvlak voor eventuele Cambodjaanse acties door ontstaan. Ook had de Rode Khmer hiermee een middel om op nationaal niveau sympathie te kweken voor haar beleid. De Rode Khmer gebruikte de, in de Cambodjaanse cultuur aanwezige, nationalistische en xenofobische gevoelens om haar continuïteit veilig te stellen en haar politieke doelen te bereiken. De Rode Khmer wilde vooral de afkeer tegen Vietnam onder het Cambodjaanse volk aanwakkeren. Deze afkeer was door een aantal historische factoren al aanwezig in de algemene cultuur van Cambodja. Deze factoren waren; onrechtvaardige en onrechtmatige landverdeling, culturele arrogantie en sociale achterstelling op Vietnamezen in eigen land. Deze historische factoren werden ook door de koloniale machthebbers gebruikt om de belangen van dit regime te behartigen en hun positie te versterken. Beide landen gebruikten een vergelijkbare strategie waarbij een opstand van de oppositie, tegen de regering van de tegenstander, gesteund werd. Ondanks dat de strategie in beide gevallen uiteindelijk mislukte, hadden de Vietnamezen wel meer succes met de strategie. Vanwege het draconische bewind van de Rode Khmer, wat ook tegen de eigen militairen gevoerd werd, vluchtten veel soldaten aan de grens met Vietnam het land uit. Deze soldaten werden samen met Cambodjaanse burgervluchtelingen verenigd in een opstandelingenleger aan de grens van Cambodja. De Vietnamezen hadden zo een extra leger gecreëerd tegen de Rode Khmer. De Rode Khmer bleef doorgaan met aanvallen op Vietnamees grondgebied. Het risico China te provoceren en Laos af te schrikken, naast de last van interne problemen zorgde ervoor dat Vietnam er weinig voor voelde om de agressie met een grootschalige aanval te beëindigen. Militaire acties als afschrikking, waren een laatste middel om de agressie van de Rode Khmer te doen stoppen. Dit had echter een averechts effect, want de Rode Khmer beschuldigde Vietnam nu van militaire agressie en de internationale publieke opinie keerde zich tegen Vietnam. De Vietnamese leiders zagen zichzelf in een moeilijke positie met een vijand die steeds agressiever gedrag vertoonde, maar zich ook steeds meer irrationeel opstelde.
53
5. Conclusie Het doel van deze scriptie is de oorzaken van het 3e Indochina conflict te onderzoeken door literaire bronnen te raadplegen en te vergelijken. Onderzoeksvraag: Wat zijn de oorzaken die geleid hebben tot het gewapende conflict tussen Vietnam en Cambodja in 1979 en kan er een hoofdoorzaak aangewezen worden? Deze hoofdvraag is opgesplitst in drie deelvragen. De reden hiervan is dat ik uitga van drie invalshoeken die voor dit onderzoek en het beantwoorden van de onderzoeksvraag van belang zijn. -
De internationale context
-
Ideologie
-
De lokale context
Vanuit deze invalshoeken heb ik de volgende deelvragen opgesteld: •
Wat is de relatie tussen dit lokale conflict en het mondiale conflict tussen de partijen in de koude oorlog?
•
Hoe hebben de ideologieën van beide partijen en de ideologische verschillen tussen beide partijen bijgedragen aan het conflict?
•
Welke gebeurtenissen in de recente (politieke) geschiedenis van het conflictgebied worden in de literatuur als oorzaken aangewezen voor het conflict.
Door eerst deze deelvragen per paragraaf te beantwoorden zal ik een duidelijk beeld geven van de opbouw van de argumentatie. Aan de hand hiervan zal ik in de laatste paragraaf een antwoord geven op de hoofdvraag van dit onderzoek.
5.1
De internationale context
Deelvraag: Wat is de relatie tussen dit lokale conflict en het mondiale conflict tussen de partijen in de koude oorlog?
54
Directe confrontatie tussen de grootmachten was onwaarschijnlijk vanwege; 1) de grote verliezen die met een direct conflict gepaard zouden gaan, 2) de dreiging van een nucleaire oorlog. Hierdoor werden lokale conflicten over de hele wereld gebruikt om de relatieve invloedsfeer van de grootmachten uit te breiden. De relatie tussen het lokale conflict en het mondiale conflict tussen de partijen in de koude oorlog bestaat uit twee delen. 1) De grootmachten hebben bijgedragen aan de condities die het conflict mogelijk hebben gemaakt. Dit komt tot uiting in de volgende punten. •
Alle grootmachten gaven economische en militaire steun aan één van beide partijen in het conflict.
•
De V.S. zorgde, door militaire acties in Cambodja ui te voeren, voor veel leed onder de burgerbevolking. Dit resulteerde in een breder draagvlak voor de Rode Khmer en in een groei van haar aanhang.
•
China en de S.U. steunden de oprichting en instandhouding van de Rode Khmer en de Vietnamese communisten.
•
De V.S. heeft bijgedragen aan de onenigheid tussen de Rode Khmer en de Vietnamese communisten door met de Vietnamezen afspraken te maken over de toekomst van Cambodja zonder hier de Rode Khmer bij te betrekken.
2) De grootmachten hebben direct of indirect bijgedragen aan het conflict zelf. Dit komt tot uiting in de volgende punten. •
China beloofde grootschalige steun aan de Rode Khmer waardoor de Rode Khmer haar strategische positie overschatte en zich veiliger voelde in het ondernemen van vijandelijkheden richting Vietnam.
•
De S.U. probeerde met behulp van Vietnam de regio Indochina onder directe controle te krijgen en gaf zo Vietnam steun in haar expansionistische wensen. Ook beperkte de S.U. Vietnam in haar handelen doordat zij China niet wilde provoceren.
Deze laatste twee punten zijn voortgekomen uit de breuk tussen China en de S.U..
55
5.2
Ideologie
Deelvraag: Hoe hebben de ideologieën van beide partijen en de ideologische verschillen tussen beide partijen bijgedragen aan het conflict? Het antwoord op deze deelvraag is opgesplitst in twee delen. Hieronder licht ik de antwoorden toe. 1)
De twee ideologieën zijn te ver uit elkaar gegroeid om ideologisch nog tot overeenstemming te kunnen komen. •
De Rode Khmer en de Vietnamese communisten hadden verschillende opvattingen over de aard van het proletariaat en de vorm van de revolutie. Hierdoor zagen de groepen elkaar als onechte niet-authentieke revolutionairen, die de ‘ware’ revolutie in de weg zaten.
•
Het verstoorde wereldbeeld en de paranoïde denkwijzen, die voortkomen uit Marxistische ideologieën, zorgden ervoor dat de schuld van interne problemen gelegd werden bij externe actoren. In de ogen van de Rode Khmer was Vietnam verantwoordelijk voor de interne problemen in Cambodja.
2)
De socialistische bewegingen in Indochina waren in hun aard eigenlijk nationalistische bewegingen die het belang van de staat boven socialistische internationalistische waarden lieten gaan. •
De communisten in Indochina kwamen voort uit antikoloniale- en andere nationalistische verzetgroepen. Zij verkregen hun machtspositie door in te spelen op nationalistische sentimenten onder het volk.
•
Het verstoorde paranoïde wereldbeeld samen met de gewelddadige regionale omgeving, veroorzaakten zelfbehoudgedrag en ingekeerdheid wat zal leiden tot sterk nationalisme en xenofobie.
56
5.3
De lokale context
Deelvraag: Welke gebeurtenissen in de recente (politieke) geschiedenis van het conflictgebied worden in de literatuur als oorzaken aangewezen voor het conflict? 1) De Rode Khmer en de Vietnamese communisten stonden vijandig tegenover elkaar. •
Voordat zij regeerde kreeg de Rode Khmer geen steun van de Vietnamezen in hun strijd tegen de Prins. De Vietnamezen hadden, om hun eigenbelang veilig te stellen, hierover afspraken gemaakt met de Prins.
•
Vietnamese communisten wilden een gezamenlijke revolutie in Indochina geleid door Vietnam. De Rode Khmer beschouwde dit als verkapt imperialisme. De belangen van hun landgenoten gingen hierbij voor op de belangen van hun ideologische medestanders. De reactie van de Rode Khmer is verklaarbaar met de theorie van het Realisme: ‘Het nationale belang is doorslaggevend voor de sturing en evaluatie van het buitenlandse beleid. Andere landen zijn nooit helemaal te vertrouwen, daar elk natie zijn eigen nationale belang nastreeft.’ Volgens Marxistische theorie is de natiestaat onderdeel van de wereldorde van de bourgeoisie. De Cambodjaanse communisten wijken op dit punt van hun ideologie af.
2) Traditioneel historische afkeer van Vietnamezen door Cambodjanen •
Vanaf de 17e eeuw veroverde Vietnam grote stukken territoir op Cambodja. Dit gebied werd bij Vietnam ingelijfd en de Vietnamese cultuur werd aan de oorspronkelijke bewoners opgelegd. Na de koloniale periode en de 2e wereld oorlog bleef het een betwist gebied. Ook vreesde Cambodja dat Vietnam haar macht nog verder wilde uitbreiden ten koste van Cambodja.
•
Vietnam beschouwde haar buurvolken als cultureel inferieur. Deze culturele arrogantie werd expliciet gemaakt door pogingen van Vietnam om de Cambodjaanse cultuur te vernietigen en de Vietnamese cultuur hiervoor in de plaats te laten komen.
57
•
Etnische Vietnamezen die in Cambodja woonden hadden een betere sociaaleconomische positie in het land. Zij werden door de koloniale overheerser voorgetrokken op de Cambodjanen zelf.
3) Recente vijandelijkheden •
De Rode Khmer gaf sinds 1977 regelmatig orders aan haar leger om Vietnamese dorpen en grensposten aan te vallen. Hiervoor waren ook al een aantal gewapende incidenten geweest tussen de legers aan de grens, maar deze waren niet direct terug te voeren op de leiding van de Rode Khmer.
•
Beide landen steunden oppositiepartijen in het andere land om een gewapende opstand tegen het regime van de tegenstander te veroorzaken.
•
Vietnam probeerde Cambodja af te schrikken door met een militaire inval, tijdelijk een groot stuk van het Cambodjaanse grondgebied in te nemen. Dit had niet het gewenste effect en de vijandige houding van de Rode Khmer nam hierdoor toe.
5.4
Antwoord op de hoofdvraag
Hoofdvraag: Wat zijn de oorzaken die geleid hebben tot het gewapende conflict tussen Vietnam en Cambodja in 1979 en kan er een hoofdoorzaak aangewezen worden? De verschillende oorzaken van het conflict zijn naar boven gekomen bij de beantwoording van de deelvragen in de paragrafen hiervoor. Deze paragraaf behandelt het tweede gedeelte van de hoofdvraag waarbij een waarschijnlijke hoofdoorzaak wordt aangewezen. Als hoofdoorzaak kan worden aangewezen: de voortdurende aanvallen van de Rode Khmer op Vietnamese dorpen en grensposten vanaf 1977 tot 1979. Dit is de directe aanleiding geweest voor Vietnam om Cambodja binnen te vallen en het regime van de Rode Khmer te verjagen. Vietnam had meerdere redenen om de Rode Khmer te willen verjagen. De regering van Vietnam had slechte verhoudingen met de Rode Khmer en wilde meer invloed in de regio. Wat Vietnam tegenhield waren de hoge kosten van een massale aanval, de interne problemen in Vietnam en het
58
bondgenootschap van de Rode Khmer met China. Het bondgenootschap van Vietnam met de S.U. zorgde voor extra druk op de verhoudingen met de Rode Khmer toen de relatie tussen China en de S.U. verslechterde. Vietnam voelde zich door de steun van de S.U., terwijl de S.U. China niet wilde provoceren, minder beperkt in haar handelen richting Cambodja. De aanvallen van de Rode Khmer op Vietnam zijn, ondanks de haat tegen en de angst voor Vietnam, niet een logisch gevolg van de regionale of de internationale context. Voor deze actie zijn twee verklaringen mogelijk: 1)
De leiding van de Rode Khmer had een verstoord wereldbeeld door een combinatie van
de volgende punten. •
Foutieve informatie van legerleiders en andere overheidsfunctionarissen die, uit angst om vermoord te worden als zij slecht nieuws brachten, de werkelijkheid verdraaiden.
•
De politieke cultuur van de Rode Khmer kwam voort uit een extreme nationalistische, utopische en paranoïde denkwijze, waardoor de leiders niet in staat waren om op rationele wijze beslissingen te maken. De leiders van de Rode Khmer waren door de politieke cultuur en/of door hun eigen psychische gesteldheid niet in staat om op rationele wijze de werkelijkheid te beschouwen.
2)
De Rode Khmer had de steun van China bij een conflict met Vietnam overschat. De reden
hiervoor is niet goed in de literatuur te achterhalen, maar kan een combinatie van onderstaande punten geweest zijn. •
De Rode Khmer was, door haar verstoorde wereldbeeld, niet realistisch in haar opvattingen over de mate van Chinese steun bij een conflict met Vietnam
•
China overdreef de mate waarin zij de Rode Khmer zou steunen bij een conflict met Vietnam. Hierdoor zou zij de Rode Khmer aansporen een grotere factor te zijn bij de militaire druk die China op Vietnam uitoefende.
59
Literatuurlijst Boeken -
Baylis J. and Smith S. 2001, The globalization of world politics: An introduction to International Relations, Oxford U.S.A., Oxford University Press, 2nd edition.
-
Chandler D. 1992, A history of Cambodia, Boulder U.S.A., Westview Press, 2nd edition.
-
Chandler D. 1999, Brother number one, a political biography of Pol Pot, Chiang Mai Thailand, Silkworm books.
-
Chandler D. 1996, Facing the Cambodian past, Chiang Mai Thailand, Silkworm books.
-
Duiker W.J. 1986, China and Vietnam: The roots of conflict, Berkeley U.S.A, Institute of East Asian Studies.
-
Evans G. & Rowley K. 1984, Red brotherhood at war, Indochina since the fall of Saigon, London U.K., Verso Editions
-
Haywood J. 1998, Atlas van de wereldgeschiedenis, Leuven Nederland, Uitgeverij Uniepers.
-
Kiernan B. 1996, The Pol Pot regime. race, power, and genocide in Cambodia under the Khmer Rouge, 1975-79, Chiang Mai Thailand, Silkworm books.
-
Iriye A. 1974, The cold war in Asia, a historical introduction, Englewood Cliffs U.S.A., Prentice-Hall.
-
Lodha S. 1997, The communist tug-of-war in Indo-China, Jaipur India, Printwell Publisher Distributors.
-
Morris S. J. 1999, Why Vietnam invaded Cambodia, political culture and the causes of war, Stanford U.S.A., Stanford University Press.
-
Nguyen-vo T. 1992, Khmer-Viet relations and the third Indochina conflict, Jefferson U.S.A., McFarland & Company.
-
Singh L.P. 1979, Power politics and Southeast Asia, New Delhi India, Radiant Publishers.
-
Yahuda M. 1996, The international politics of the Asia-Pacific, 1945-1995, New York U.S.A., Routledge
60
Artikelen -
Gilbert A. 1978, Marx on internationalism and war, Philosophy and public affairs, Vol. 7, No. 4, pp. 346-369.
-
Henley D.E.F. 1995, Ethnographic integration and exclusion in Anticolonial nationalism: Indonesia and Indochina, Comparative studies in society and history, Vol. 37, No. 2, pp. 286-324.
-
Leifer M. 1961, The international dimensions of the Cambodian conflict, International affairs, Vol. 51, No. 4, pp. 531-543.
-
Lockard C.A. 1995, Integrating Southeast Asia into the framework of world history: the period before 1500, The history teacher, Vol. 29, No. 1, pp. 7-35.
-
Marx en Engels 1848, Het communistisch manifest, Akkerman T., De kwetsbare democratie; sleutelteksten uit de politieke theorie, Amsterdam, Uitgeverij Aksant.
-
McGregor C. 1990, China, Vietnam, and the Cambodian conflict: Beijing’s end game strategy, Asian Survey, Vol. 30, No. 3, pp. 266-283.
-
Pouvatchy J.R. 1986, Cambodian-Vietnamese relations, Asian Survey, Vol. 29, No. 4, pp. 440-451.
-
Sharp L. 1946, Colonial regimes in Southeast Asia, Far Eastern Survey, Vol. 15, No. 4, pp. 49-53.
-
Thee M. 1979, Red east in conflict: The China/Indochina wars, Journal of peace research, Vol. 16, No. 2, pp. 93-100.
-
Walt S. 1998, International Relations: One world, many theories, Foreign Policy, Spring 1998, Issue 110, pp. 29-46.
Websites -
http://www.edwebproject.org/sideshow/history, geraadpleegd 24-08-2006
-
http://sfr-21.org, Organisation of Strategy for Revolution in 21st Century, geraadpleegd 24-08-2006
-
http://sfr-21.org/internationalism.html, Organisation of Strategy for Revolution in 21st Century, geraadpleegd 24-08-2006
-
www.marxists.org, geraadpleegd 24-08-2006
61